[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoorden

Bijlage

Nummer: 2008D02624, datum: 2008-09-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Regeringsreactie op onder meer het rapport Inzet met instemming - De rol van de Tweede Kamer bij het uitzenden van militairen (2008D02622)

Preview document (🔗 origineel)


Beantwoording vragen naar aanleiding van de reactie van de regering op
het rapport ‘Inzet met instemming – De rol van de Tweede Kamer bij
het uitzenden van militairen’ van de Werkgroep NATO Response Force,
alsmede op het advies ‘Inzet van de Krijgsmacht- Wisselwerking tussen
nationale en internationale besluitvorming’ van de Adviesraad
Internationale Vraagstukken.

Kamerstuknummer	:	30162-9

Vragen aan	:	Ministers van Buitenlandse Zaken, Defensie en BZK

Commissies	:	Buitenlandse Zaken, Defensie en BZK

Griffier	:	Van Toor

Nr

Blz

van	

tot

1	Vraag

Hoe verhoudt de inhoud van de brief ter zake zich tot de aangenomen
motie, ingediend door o.a. de toenmalige Kamerleden Van Middelkoop en
Verhagen (23 591, nr. 2), waarin de regering werd verzocht een regeling
voor te bereiden, waarin is vastgelegd dat het parlement bij uitzending
van militaire eenheden een formeel instemmingsrecht wordt verleend?

Antwoord

De motie Van Middelkoop c.s. is ingediend in een tijd dat de huidige
praktijk van overleg over de uitzending van militaire eenheden tussen
regering en parlement zich nog niet had ontwikkeld als heden ten dage.
Deze motie is Ă©Ă©n van de redenen geweest om de Grondwet te wijzigen en
artikel 100 in te voeren. In die zin is de motie bepalend geweest voor
de vormgeving van het overleg tussen regering en parlement en heeft ze
een belangrijke politieke werking gehad. De praktijk zoals deze zich na
de wijziging van de Grondwet heeft ontwikkeld – waar de opstelling en
ontwikkeling van het Toetsingskader en de zogenoemde derde termijn van
de Tweede Kamer wezenlijke bestanddelen van vormen – betekent naar het
oordeel van de regering dat binnen de Nederlandse constitutionele
verhoudingen ruimschoots is tegemoetgekomen aan de strekking van de
motie. Voor haar reactie op de motie Van Middelkoop c.s. en op de
standpuntbepaling van de regering over de betrokkenheid van het
parlement bij de uitzending van militaire eenheden, verwijst de regering
naar de Kamerstukken met het nummer 25 367, die vanaf 1994 het debat
hierover weergeven, uiteindelijk leidend tot de wijziging van de
Grondwet in 2000. 	

0	 



2	

Vraag

Is de regering bereid alsnog advies van de Raad van State in te winnen
ter zake? Oordeelt de regering dat het advies van de Raad van State,
ondanks de bijzondere positie als regeringsadviseur, niet van
toegevoegde waarde is?

Antwoord

De regering heeft afgezien van het indienen van een verzoek om
voorlichting of een adviesvraag aan de Raad van State, omdat de AIV in
zijn advies al uitvoerig is ingegaan op de constitutionele aspecten van
het door de werkgroep NATO Response Force voorgestelde parlementair
instemmingsrecht. De regering is van oordeel dat er na het uitbrengen
van haar reactie op het rapport van genoemde werkgroep geen sprake is
van omstandigheden die alsnog tot een dergelijk verzoek of
adviesaanvraag aanleiding geven. Dit laat de bijzondere positie en
waarde van adviezen van de Raad van State uiteraard onverlet.	

2	 



3	

Vraag

Wat wordt bedoeld met de zinsnede “Het vermogen moet aanwezig zijn om
militaire inzet voort te zetten, ook als het gastland dat optreden niet
kan of wil faciliteren”? Wat is de volkenrechtelijke basis hiervoor?
Betekent dit dat een gastland als potentiële vijand wordt gezien?

Antwoord

Met de zinsnede “Het vermogen moet aanwezig zijn om militaire inzet
voort te zetten, ook als het gastland dat optreden niet kan of wil
faciliteren” wordt gedoeld op militaire inzet waarbij geen beroep kan
worden gedaan op logistieke ondersteuning door het gastland, de
zogenaamde Host Nation Support. Het ontbreken van Host Nation Support
betekent niet dat het gastland als potentiële vijand wordt gezien. Voor
elke missie waaraan Nederlandse militaire eenheden deelnemen, dient een
rechtsgrondslag te zijn in het volkenrecht. Hiervoor wordt verwezen naar
de ‘Notitie inzake rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname
van Nederlandse militaire eenheden’, die de regering op 22 juni 2007
aan het parlement heeft gestuurd (Tweede Kamer der Staten Generaal 29
521, nr. 41, 2006 – 2007).

	

4	 

4	Vraag

In welk opzicht geeft het investeren in duurzame ontwikkeling –naast
versterking van de internationale samenwerking en bevordering van de
internationale rechtsorde- gestalte aan de Nederlandse actieve en
constructieve opstelling in het internationale verkeer, die belangrijk
is voor een internationaal georiënteerde aanpak van
veiligheidsvraagstukken waar Nederland zich voor gesteld ziet?

Antwoord

Investeren in duurzame ontwikkeling is alleen zinvol als ook wordt
geĂŻnvesteerd in duurzame veiligheid. Dat geldt in het bijzonder in de
context van fragiele en post-conflict landen, waar ontwikkeling en
veiligheid niet los van elkaar kunnen worden gezien. Nog al te vaak
wordt de onderlinge verwevenheid van ontwikkeling en veiligheid
onvoldoende onderkend Dit soort complexe situaties vereist een
geĂŻntegreerde aanpak die veiligheid en ontwikkeling nauw met elkaar in
verband brengt, niet alleen thematisch maar ook en vooral in de
praktijk. Dit betekent dat naast Buitenlandse Zaken en
Ontwikkelingssamenwerking, ook een rol is voorzien voor onder meer het
ministerie van Defensie en het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties.

De relatie tussen duurzame ontwikkeling en veiligheid maakt al geruime
tijd deel uit van de geĂŻntegreerde benadering die Nederland hanteert.
Het meest evident is deze benadering zichtbaar in Afghanistan. Ook
elders brengt Nederland de geĂŻntegreerde benadering van ontwikkeling en
veiligheid in de praktijk, zoals bijvoorbeeld in Burundi. De basis voor
deze benadering, ook wel de 3-D benadering, vormt de notitie
‘Wederopbouw na Conflict’. Om de geïntegreerde benadering verder
uit te werken en te preciseren wordt gewerkt aan een notitie over
fragiele staten. 

Het streven naar een geĂŻntegreerde aanpak van ontwikkeling en
veiligheid staat niet alleen in Nederland centraal, maar sluit ook nauw
aan bij internationale ontwikkelingen zoals bijvoorbeeld bij de OESO, de
EU en de NAVO. Nederland sluit daar niet alleen bij aan, maar geeft ook
mede vorm aan het streven te komen tot een betere internationaal
afgestemde, geĂŻntegreerde aanpak van veiligheid en ontwikkeling.
Kenmerkend hiervoor is onder meer de rol die Nederland speelt in de
hervorming van de veiligheidssector. Steeds meer landen en organisaties
onderschrijven het belang hiervan, als bestanddeel om te komen tot de
opbouw van een effectieve rechtsstaat, alsmede tot duurzame ontwikkeling
en veiligheid.

De toenemende internationale belangstelling voor de geĂŻntegreerde
benadering werd nog eens onderstreept tijdens een in april 2008
georganiseerde bijeenkomst in Den Haag over hervorming van de
veiligheidssector. Hieraan namen vertegenwoordigers uit alle
OESO-lidstaten deel, alsmede vertegenwoordigers van de VN, de EU en de
NAVO. De delegaties van de landen bestonden uit vertegenwoordigers van
onder meer Buitenlandse Zaken, Ontwikkelingssamenwerking, Defensie en
Politie.

Een uitdaging is het verder operationaliseren van de geĂŻntegreerde
aanpak op zowel nationaal niveau als internationaal. Nederland beoogt
hier langs verschillende wegen aan bij te dragen: Op nationaal niveau
wordt bij de uitvoering van beleid meer en meer samengewerkt tussen
Buitenlandse Zaken, Ontwikkelingssamenwerking, Defensie en Binnenlandse
Zaken. Daarnaast wordt op internationaal niveau via de OESO, EU, VN en
NAVO gewerkt aan het verder operationaliseren van de geĂŻntegreerde
aanpak, binnen de organisaties, in het veld en in operaties.

	

4	 

5	Vraag

Wat is de meerwaarde van het investeren in duurzame ontwikkeling bij de
versterking van de internationale samenwerking en bevordering van de
internationale rechtsorde?

Antwoord

Naar het oordeel van de regering kan er geen duurzame ontwikkeling zijn
zonder veiligheid, noch duurzame veiligheid zonder ontwikkeling. Deze
samenhang tussen ontwikkeling en veiligheid vindt internationaal brede
erkenning. Investeringen in het duurzame karakter van ontwikkeling zijn
dan ook essentieel. 

Het is evident dat corruptie, criminaliteit en een slecht functionerende
overheid in sectoren als gezondheid, onderwijs en veiligheid
sociaal-economische en politieke spanningen tot gevolg kunnen hebben. In
sommige gevallen kan dit leiden tot destabilisering van landen of
regio’s, zoals bijvoorbeeld in West Afrika, de Afrikaanse Grote Meren
regio en Afghanistan. Waar duurzame ontwikkeling faalt, zo leert de
ervaring, neemt de kans op spanningen toe, alsmede op het falen van de
betreffende staat en op het ontstaan van instabiliteit, waaruit
risico’s voortvoeien voor de internationale (rechts)orde.

Gaandeweg wordt het ook meer en meer duidelijk dat in een globaliserende
wereld het bevorderen van de internationale rechtsorde gebaat is bij een
aanpak van problemen op verschillende niveaus: lokaal, nationaal,
regionaal en mondiaal. De regering huldigt de opvatting dat dit soort
problemen niet kan worden opgelost door de inzet van
veiligheidspolitieke instrumenten alleen. Ook investeringen in onder
meer goed bestuur, onderwijs, milieu en armoedebestrijding zijn nodig,
alsmede de instrumenten behorende bij het bevorderen van duurzame
ontwikkeling.

	

4	 

6	Vraag

De regering schrijft dat een situatie, waarbij de regering op grond van
een parlementaire positiebepaling gedwongen werd terug te komen op een
internationale toezegging, zich nog nooit heeft voorgedaan. Kan de
regering zich een situatie voorstellen waarbij zij militairen uitzendt
in het kader van artikel 100 Grondwet zonder instemming van de
Staten-Generaal?

Antwoord

Dit is in theorie denkbaar, maar de kans hierop moet, behoudens
toepassing van het tweede lid van artikel 100, verwaarloosbaar klein
worden geacht, daar de regering bij inzet van de krijgsmacht streeft
naar een breed draagvlak in het parlement.

	

5	 

7	Vraag

Welke conclusie verbindt de regering aan de constatering van de AIV dat
een situatie waarbij de regering op grond van een parlementaire
positiebepaling gedwongen werd terug te komen op een internationale
toezegging, zich nooit heeft voorgedaan? Meent de regering dat het
terugkomen op een internationale toezegging wel zou zijn voorgekomen
indien de Kamer reeds geruime tijd een instemmingsrecht zou hebben
bezeten? 

Antwoord

Met de verwijzing in de regeringsreactie naar de constatering van de AIV
wil de regering niets anders zeggen dan dat ze, met de AIV, van mening
is dat het onwenselijk zou zijn dat Nederland later zou moeten
terugkomen op afgeronde internationale besluitvorming, waar Nederland
zich aan heeft gebonden. 

	

5	 

8	Vraag

Bij welke uitzending van Nederlandse militairen was in de afgelopen
jaren sprake van een min of meer gelijktijdige nationale en
internationale besluitvorming? Welke werden nationaal afgerond nadat
internationaal was besloten?

Antwoord

In de meeste gevallen is sprake van min of meer gelijktijdige nationale
en internationale besluitvorming bij de uitzending van Nederlandse
militaire eenheden. Voorbeelden daarvan zijn onder meer deelname aan
ISAF in 2001, Amber Fox in 2002 en UNIFIL in 2006. De aard van het
internationale plannings- en besluitvormingsproces maakt overigens dat
het internationale proces doorgaans in de tijd iets vooruit loopt op het
nationale proces van besluitvorming, al is het maar omdat voor de
afronding van nationale besluitvorming internationaal geaccordeerde
informatie benodigd is en de regering zich een beeld wil kunnen vormen
van de ontwikkeling van opvattingen bij andere landen omtrent deelname. 


5	 



9	

Vraag

De regering schrijft dat er zich in de huidige praktijk van
besluitvorming geen onoverkomelijke problemen hebben voorgedaan. Om
welke redenen veronderstelt de regering bij een formeel instemmingsrecht
dan wel onoverkomelijke problemen?

Antwoord

De regering acht het gegeven dat zich naar haar oordeel geen
onoverkomelijke problemen hebben voorgedaan een belangrijke reden om
niet te tornen aan de huidige praktijk van besluitvorming. De
constatering in de betreffende passage van de regeringsreactie dient
eerder gelezen te worden in de geest van het Amerikaanse gezegde 'if it
ain’t broke, don't fix it'

	

5	

6 



10	

Vraag

Vindt de regering dat de Staten-Generaal in materiële zin
instemmingsrecht hebben?

Antwoord

Van een instemmingsrecht van het parlement is geen sprake, tenzij

daaronder begrepen zou worden de algemene bevoegdheid van het parlement
om in te stemmen met het beleid van de regering in algemene zin.

Staatsrechtelijk bezien gaat het in ons parlementair stelsel dan

om de verantwoording die de vertegenwoordigers van de regering afleggen
jegens het parlement om het vertrouwen te behouden van de
Staten-Generaal in het functioneren en optreden van de regering. Om deze
controletaak van het parlement mogelijk te maken, geven de ministers en
staatssecretarissen het parlement de door hem verlangde informatie,
voorzover deze verstrekking niet in strijd is met het belang van de
staat (artikel 68 Grondwet). Daarnaast bestaat er de ongeschreven plicht
van ministers het parlement uit eigen beweging informatie te
verschaffen. In het bijzonder met het oog op het besluit tot inzet van
de krijgsmacht ter handhaving van de internationale rechtsorde bevat
artikel 100 Grondwet de verplichting van de regering het parlement
vooraf inlichtingen daaromtrent te verstrekken. Dit houdt een
versterking van de controlerende taak van de Staten-Generaal in, waarin
aldus het belang van de parlementaire betrokkenheid met betrekking tot
genoemde inzet nog eens in het bijzonder tot uitdrukking komt. In
zoverre is artikel 100 Grondwet een aanvulling op artikel 68 Grondwet. 

Het staat voor de regering buiten kijf dat in de bestaande Nederlandse
procedure van besluitvorming inzake de uitzending van militaire eenheden
voor crisisbeheersingsoperaties volgens artikel 100 van de Grondwet,
zoals deze zich de afgelopen periode heeft ontwikkeld, in de praktijk
een grote rol is toebedeeld aan het parlement. De formele wetsbepalingen
bieden hiervoor de grondslag. In het verkeer met de Kamer zal de
regering zich blijven baseren op de formele, in de wet vastgelegde
verhoudingen. Zoals in de regeringsreactie uitvoerig wordt
beargumenteerd, is de regering van mening dat handhaving van de formele
verhoudingen en de daarbij behorende praktijk van overleg wenselijk is.
Daar maakt een formeel instemmingsrecht geen deel van uit.

Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 17.

	

6	 

11	Vraag

Wat verstaat de regering onder de inlichtingenplicht dan wel “adequaat
informatie” (laatste alinea) verstrekken aan het parlement? Vallen
hieronder ook de inlichtingen op grond waarvan besloten wordt om deel te
nemen aan een artikel 100 operatie? 

Antwoord

Zoals in de regeringsreactie is uiteengezet, is de regering eraan
gehouden alle informatie te verstrekken die het parlement in staat stelt
het beleid en optreden van de regering te toetsen. Het parlement kan
zijn controletaak alleen uitvoeren als het beschikt over de daarvoor
noodzakelijke informatie. Als het gaat om de inzet of het ter
beschikking stellen van de krijgsmacht ter handhaving van de
internationale rechtsorde is de regering op grond van artikel 100 van de
Grondwet verplicht het parlement vooraf inlichtingen over het daartoe
strekkende besluit te geven. Of de regering het parlement inderdaad
voldoende heeft ingelicht wordt vervolgens getoetst in het overleg
tussen regering en parlement over de uitzending van de betreffende
militaire eenheden. Op deze wijze geeft de regering inhoud aan de
informatieplicht onder artikel 100 van de Grondwet.	

6	 

12	Vraag

Heeft het Nederlandse tweekamerstelsel in de voorbije jaren een beletsel
gevormd voor een correct doorlopen van de huidige artikel 100 procedure?
Zo niet, waarom zou dat stelsel een beletsel gaan vormen wanneer aan die
artikel 100 procedure een instemmingsrecht zou worden gekoppeld?

Antwoord

Het tweekamerstelsel heeft in de voorbije jaren geen beletsel gevormd
voor een correct doorlopen van de artikel 100 procedure. Een dergelijk
mogelijk beletsel is voor de regering dan ook geen criterium geweest
voor het afzien van een wijziging van artikel 100. (Zie voorts het
antwoord op vraag 13).

	

6	 

13	Vraag

Deelt de regering de mening dat formeel, conform het huidige artikel 100
Grondwet, de Eerste Kamer evenveel rechten ter zake toekomen als de
Tweede Kamer? Waarom zou het in de huidige constellatie geen probleem
zijn en in en in een situatie met formeel instemmingrecht wel?

Antwoord

Artikel 100 sluit wat betreft de daarin opgenomen adressant van de
informatieverstrekking aan bij de bestaande verhouding tussen de Tweede
en Eerste Kamer der Staten-Generaal. Beide Kamers hebben daarin, met
uitzondering van de rechten die zijn verbonden aan hun positie als
medewetgever, in hoofdzaak dezelfde bevoegdheden. Juist vanwege deze
verhouding ziet de regering dan ook een (aanvullend) bezwaar in de door
de werkgroep aanbevolen wijziging van artikel 100. Deze laat de positie
van de Eerste Kamer immers buiten beschouwing, zoals ook in de reactie
van de regering is aangegeven.

	

6	 

14	Vraag

Waarom is het Nederlandse tweekamerstelsel een probleem bij invoering
procedure van instemming? Hoe verhoudt zich dat tot de formulering in
artikel 96 van de grondwet waarin in lid 1 wordt gesteld dat het
Koninkrijk niet in oorlog wordt verklaard dan na voorafgaande
toestemming van de Staten-Generaal? Acht de regering het mogelijk dat in
geval van een instemmingsprocedure in het kader van artikel 100 de
Staten-Generaal in verenigde vergadering beraadslagen en besluiten,
zoals in lid 3 van artikel 96 wordt vastgelegd? Kunt u uw antwoord
toelichten?

Antwoord

Anders dan de Kamercommissies van oordeel lijken, stelt de regering zich
niet primair op het standpunt dat het Nederlandse tweekamerstelsel als
zodanig een probleem is bij de invoering van een procedure van
instemming. Veeleer ziet de regering in het voorstel van de werkgroep
een aanvullend bezwaar tegen wijziging van artikel 100, omdat in dat
voorstel juist wordt afgeweken van het tweekamerstelsel. Voor wat
betreft de verhouding tot artikel 96 wordt verwezen naar het antwoord op
vraag 18. 

Beraadslaging en besluitvorming in verenigde vergadering is mogelijk
indien de Grondwet in die mogelijkheid voorziet. Artikel 100 voorziet
daarin niet. De grondwetgever van 1983 heeft als criterium voor
beraadslaging en besluitvorming in verenigde vergadering de aard van de
aangelegenheid gehanteerd. Indien deze zodanig is dat het ongewenst zou
zijn indien de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal tot
onderling afwijkende besluiten zouden komen, is beraadslaging en
besluitvorming in verenigde vergadering aangewezen (MvA, Kamerstukken II
1980/81, 16 034, nr. 9, p. 11).  

	

6	 

15	Vraag

Naar het oordeel van de regering is wijziging van artikel 100 Grondwet
met een parlementair instemmingsrecht niet nodig, omdat de
vertrouwensrelatie tussen kabinet en parlement al voldoende basis biedt.
Waarom was naar haar mening dan toch de invoering van artikel 100
Grondwet nodig, hoewel de regering al een algemene informatieplicht
heeft?

Antwoord

De regering is inderdaad van mening dat in de huidige constitutionele
verhoudingen een formeel instemmingsrecht niet nodig is om de rechten
van het parlement te waarborgen. Voor de reden tot invoering van het
huidige artikel 100 verwijst de regering graag naar de Kamerstukken met
het nummer 25 367 hierover. Uit de redactie van het artikel en uit
voornoemde parlementaire geschiedenis kan onder andere worden opgemaakt
dat daarmee is beoogd om met betrekking tot de uitzending van militaire
eenheden een formele actieve informatieplicht  - en daarmee het belang
van de parlementaire betrokkenheid daarbij - expliciet tot uitdrukking
te brengen.

	

7	 

16	Vraag

Wat wordt verstaan onder  “Informatieverstrekking over de inzet van de
krijgsmacht buiten de gevallen bedoeld in artikel 100 vindt plaats zodra
dat in de bijzondere omstandigheden mogelijk is”? Welke bijzondere
omstandigheden worden bedoeld? Gaat het hier ook om informatie
voorafgaand aan inzet? Hoe lang van tevoren zal dat zijn? 

Antwoord

Met de betreffende zinsnede in de regeringsreactie wordt gedoeld op het
in artikel 97 Grondwet genoemde overige optreden van de krijgsmacht,
buiten de handhaving en bevordering van de internationale rechtsorde,
namelijk de verdediging van het Koninkrijk met inbegrip van de
bondgenootschappelijke verdediging alsmede de bescherming van de
belangen van het Koninkrijk. Daarbij is gerefereerd aan de zowel door de
werkgroep NRF als door de AIV gesignaleerde inspanningen van de regering
om het parlement in die gevallen vooraf goed te informeren.

	

7	 

17	Vraag

Is bij de huidige artikel 100 procedure niet reeds sprake van een
bijzondere situatie in die zin dat partijen doorgaans aan het eind van
het betreffende Algemeen Overleg in een derde termijn nadrukkelijk
verklaren of zij vóór dan wel tegen de betreffende uitzending zijn?
Komt dit feitelijk ook al neer op soort instemmingsrecht van de Kamer?
Is dan de overstap naar een formeel instemmingsrecht niet beduidend
minder ingrijpend dan wordt gesuggereerd door de AIV en door de regering
in hun verwijzingen naar het adagium "de regering regeert, het parlement
controleert" resp. naar een zich slecht verdragen van zo'n
instemmingsrecht met de "constitutionele verhoudingen"? 

Antwoord:

Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 10. 

Er is geen sprake van een formeel instemmingrecht. Wel onderstreept de
gegroeide gewoonte met betrekking tot de derde termijn dat de regering
zich terdege rekenschap geeft van de opvattingen van het parlement met
betrekking tot de bedoelde besluitvorming. De achtergrond daarvan is
gelegen in de vertrouwensrelatie tussen de regering en het parlement.

	

7	 

18	Vraag

Is in de Grondwet niet reeds een artikel opgenomen waarin met betrekking
tot het in oorlog verklaren van het Koninkrijk (artikel 96 Grondwet) de
toestemming van de Staten-Generaal wordt vereist? In hoeverre geldt daar
het adagium "de regering regeert, het parlement controleert"?

Antwoord

Artikel 96 Grondwet ziet op een situatie die dermate exceptioneel en
ingrijpend voor alle ingezetenen van het Koninkrijk is dat die volgens
de Grondwet(gever) een toestemmingsrecht van de Staten-Generaal
rechtvaardigt. De procedure van artikel 96 Grondwet kan vanwege die
uitzonderlijkheid niet op gelijke voet worden gesteld met de
besluitvorming over de inzet en het ter beschikking stellen van de
krijgsmacht voor de handhaving en bevordering van de internationale
rechtsorde op basis van artikel 100 Grondwet. De constitutionele
verhoudingen tussen de regering en de Staten-Generaal inzake het gezag
over de krijgsmacht, inhoudende dat (ingevolge artikel 97, tweede lid,
Grondwet) het oppergezag bij de regering ligt en de controle berust bij
de beide Kamers van de Staten-Generaal, zijn met artikel 100 Grondwet
gehandhaafd.	

7	 

19	Vraag

Deelt de regering de mening dat met betrekking tot vraagstukken van
oorlog en vrede (zie artikel 96 Grondwet) het adagium "de regering
regeert, het parlement controleert" al niet meer opgaat? 

Antwoord

Zie hiervoor het antwoord op vraag 18.

	

7	

 

20	Vraag

Is het niet veelzeggend dat de regering het nieuwe grondwetsartikel 100
aanvankelijk presenteerde als een uitvoering van de motie Van Middelkoop
c.s. waarin werd verzocht een regeling voor te bereiden "waarin is
vastgelegd dat het parlement bij uitzending van militaire eenheden een
formeel instemmingsrecht wordt verleend?" (Vgl. ook:  'De Grondwet, een
systematisch en artikelgewijs commentaar' van A.K. Koekkoek e.a., derde
druk, pp. 492-493). Moet hier niet sowieso worden erkend dat de grenzen
in dit opzicht niet heel scherp zijn te trekken?

Antwoord

Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1. 

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de
Grondwet van de bepalingen inzake de verdediging stelt de regering dat
ze met de verankering van de informatieplicht in artikel 100 uitvoering
(geeft) aan de strekking van de genoemde motie Van- Middelkoop c.s. Ook
in de nota naar aanleiding van het verslag bij het desbetreffende
wetsvoorstel spreekt de regering zich uit tegen het opnemen van een
formeel instemmingsrecht in de Grondwet. 

	

7	 

21	Vraag

Indien de regering gekant is tegen een instemmingsrecht van de Tweede
Kamer m.b.t. de besluitvorming over de uitzending van Nederlandse
militaire eenheden, hoe beoordeelt zij dan de volgende passage uit het
AIV-advies 'Inzet van de krijgsmacht': "Hoewel formeel bezien artikel
100 van de Grondwet een verplichting behelst om de Staten-Generaal
vooraf te informeren, wordt vaak gesteld dat dit in de praktijk -
materieel bezien - in de buurt komt van een instemmingsrecht. De
parlementaire praktijk heeft zich de afgelopen jaren inderdaad in die
richting ontwikkeld." (p. 15) Wanneer de regering nu weer nadrukkelijk
stelling neemt tegen een dergelijk instemmingsrecht, moet dan dus ook de
aldus gegroeide praktijk weer worden teruggedraaid?

Antwoord

Zoals aangegeven in reactie op vraag 17 is er geen sprake van een
formeel instemmingsrecht. Dit laat onverlet de belangrijke rol die is
weggelegd voor het parlement met betrekking tot de besluitvorming. Deze
behoeft wat de regering betreft geen wijziging.

	

7	

 

22	Vraag

Volgens de regering hebben de Staten-Generaal de vrijheid om de regering
te controleren en te bekritiseren wanneer zij niet beschikken over een
grondwettelijk instemmingsrecht. In hoeverre is dit wezenlijk anders dan
bij wetgeving, waar de Staten-Generaal niet alleen toestemmingsrecht
hebben, maar zelfs medewetgever zijn, en tegelijk de regering
controleren op uitvoering?

Antwoord

In de vraagstelling ligt het verschil tussen wetgeving en uitvoering
besloten. Immers, de Staten-Generaal zijn als medewetgever
medeverantwoordelijk voor wetgeving en controleren vervolgens de
uitvoering daarvan door de regering. In geval van de uitzending van
Nederlandse troepen dient een besluit daartoe te worden gerekend tot de
verantwoordelijkheid van de regering. Daar waar het parlement formeel
gaat delen in de regeringsverantwoordelijkheid, vervagen naar de
opvatting van de regering de respectievelijke bevoegdheden van regering
en parlement, tot uitdrukking komend in het adagium ‘de regering
regeert (en voert uit), het parlement controleert’. In deze
verantwoordelijkheidsverdeling komt mede tot uitdrukking dat het
parlement in de verantwoordingsrelatie met de minister(s) toetsend en
sturend kan optreden ten aanzien van de uitzending van Nederlandse
troepen.

	

8	 

23	Vraag

Is de regering van mening dat de Staten-Generaal vanaf de
inwerkingtreding van de huidige praktijk van de artikel 100 procedure
vrijheid heeft moeten inleveren, aangezien de Staten-Generaal zelf een
afweging ter zake heeft gedaan. Zo ja, waarom? Zo nee, waarom denkt de
regering dat het bij een formeel instemmingrecht wel het geval zal zijn?

Antwoord:

Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 10.

In de huidige procedure is geen sprake van een formeel instemmingsrecht.
De regering acht een dergelijk instemmingsrecht niet in overeenstemming
met de constitutionele, dualistische, verhoudingen, ook omdat invoering
ervan zou leiden tot een ongewenste verstrengeling van
verantwoordelijkheden. Wel streeft de regering naar een breed draagvlak
in het parlement voor de uitzending van Nederlandse militaire eenheden.
Dit gewenste draagvlak laat onverlet dat de Staten-Generaal in alle
vrijheid de regering ter verantwoording kan roepen en controleren.

	

8

	24	Vraag

Kan de regering exact aangeven waar in het rapport van de Werkgroep NRF
gemeld wordt dat het instemmingsrecht NIET aan de Eerste Kamer zou
moeten toevallen?

Antwoord

In het rapport van de Werkgroep NRF wordt niet expliciet gemeld dat het
instemmingsrecht niet aan de Eerste Kamer zou moeten toevallen. Wel
wordt op pag. 69 van het rapport gesteld dat de tekst van artikel 100
Grondwet zodanig dient te worden gewijzigd dat in dit artikel de
voorafgaande toestemming van de Tweede Kamer is verankerd. De positie
van de Eerste Kamer blijft hierbij geheel buiten beschouwing.

	

8	

 

25

31	Vraag

Het onderscheid tussen vredesoperaties (artikel 100 Grondwet) en inzet
ten behoeve van de verdediging en de bescherming van de belangen van het
Koninkrijk is steeds moeilijker te maken. Ook operaties ter verdediging
van het grondgebied dienen de internationale rechtsorde en daarmee de
bescherming van de belangen van het Koninkrijk. Valt daaruit niet af te
leiden dat alle inzet volgens de procedure van artikel 100 Grondwet
dient te lopen?

Wat is het oordeel van de regering over de volgende uitspraak van de
voormalige minister van Defensie Ter Beek: "Eerlijk gezegd kan ik mij
onder de huidige omstandigheden, waar geen sprake meer is van
koudeoorlogsdreiging of iets van dien aard, nauwelijks voorstellen dat
je andere situaties tegenkomt. Alleen over terrorisme zou je een
discussie kunnen voeren. Dat is het enige wat ik kan bedenken (...) Maar
het overige leent zich voor een ruime interpretatie. Vandaar ook dat ik
het heel begrijpelijk vind dat bijvoorbeeld Enduring Freedom toch in
discussie is gekomen met de Kamer. (...) Het onderscheid is (...) niet
altijd te maken. Juist om semantische en anderssoortige discussies te
voorkomen, hebben wij nadrukkelijk gekozen voor artikel 100. De Tweede
Kamer krijgt het volle pond."

Antwoord

De regering acht het (nog niet zo lang geleden in de Grondwet opgenomen)
onderscheid tussen vredesoperaties en inzet ten behoeve van de
verdediging en de bescherming van de belangen van het Koninkrijk
onverkort valide. De regering deelt dientengevolge niet de conclusie dat
alle inzet volgens de procedure van artikel 100 Grondwet dient te lopen
en acht dit op grond van de in de regeringsreactie gegeven argumenten
ook ongewenst. Dit laat onverlet dat bij operaties met overlappende
doelstellingen – wanneer de inzet van de krijgsmacht in significante
mate betrekking heeft op de handhaving of bevordering van de
internationale rechtsorde – zoveel mogelijk de procedure van artikel
100 wordt gevolgd. 

In het geval van de operatie Enduring Freedom stelt de regering zich op
het standpunt dat hierop artikel 100 van de Grondwet formeel niet van
toepassing is. Dat neemt niet weg dat de informatieverschaffing door de
regering over de operatie Enduring Freedom zoveel mogelijk in de geest
van artikel 100 Grondwet heeft plaats gehad.

	

8

8	 

26	Vraag

De regering gaat in haar brief niet in op artikel 96 Grondwet. Daarvan
wordt gezegd dat het niet meer van toepassing is op de huidige
internationale verhoudingen. Toch heeft de Grondwetgever het bij de
laatste wijzigingen van de Grondwet laten staan. Is niet de geest van
artikel 96 Grondwet dat de Staten-Generaal instemming moeten geven bij
majeure militaire operaties?

Antwoord

Zoals hiervoor is aangegeven ziet artikel 96 Grondwet op een situatie
die uitzonderlijk is, zodat deze niet kan worden vergeleken met de
besluitvorming over de inzet en het ter beschikking stellen van de
krijgsmacht voor de handhaving en bevordering van de internationale
rechtsorde op basis van artikel 100 Grondwet. 

De voorafgaande toestemming van de Staten-Generaal is overigens vereist
voor het afleggen van een formele in oorlogsverklaring. De toestemming
van de Staten-Generaal is op grond van artikel 96 Grondwet niet vereist
voor feitelijke oorlogshandelingen.

	

8	

 

27	Vraag

Om welke redenen is de regering van mening dat een conflict "tussen
verplichtingen op grond van artikel 100 en volkenrechtelijke
verdragsverplichtingen die nopen tot inzet van de krijgsmacht ter
verdediging van het bondgenootschap" leiden "tot een ongewenste
beperking tot de handelingsvrijheidvan de regering"? Deelt de regering
de mening dat dit tot een ongewenste beperking van het democratische
controlerecht van het parlement kan leiden? Deelt de regering tevens de
mening dat dit tot beperking van de nationale soevereiniteit kan leiden?
Indien neen, waarom niet? Zo ja, waarom neemt de regering het
bondgenootschap ernstiger dan het democratische controlerecht, zeker als
er geen directe bedreiging van Nederland in het geding is? Kunt u dat
toelichten?

Antwoord

Een eventueel conflict tussen verplichtingen op grond van artikel 100 en
volkenrechtelijke verdragsverplichtingen zou zich kunnen voordoen in de
situatie dat artikel 100 een formeel instemmingsrecht bevat en zou zien
op alle vormen van inzet van de Nederlandse krijgsmacht bij militaire
operaties buiten het grondgebied van het Koninkrijk (dus ook in geval
van bondgenootschappelijke verdediging). Wij wijzen met name op het
Noord- Atlantisch verdrag waarin een bijstandsclausule is opgenomen ter
verdediging van het bondgenootschap. In het geval dat op grond van deze
clausule een beroep wordt gedaan op de inzet van de Nederlandse
krijgsmacht, is de regering beperkt in haar handelingsvrijheid indien
deze inzet aan de voorafgaande toestemming van de Staten-Generaal is
onderworpen. 

In beginsel brengt elke verdragssluiting een inbreuk op de
soevereiniteit van de verdragsluitende staat met zich. De Grondwet
voorziet dan ook in parlementaire goedkeuring van verdragen. Voor het
Noord-Atlantisch verdrag is, voorafgaand aan de ratificatie van dit
verdrag op 12 augustus 1949, parlementaire goedkeuring verleend.

	

8	 

28	Vraag

Is “humanitaire hulpverlening buiten gevallen van een gewapend
conflict” een toepassing van het concept ‘Responsibility to
Protect’?

Antwoord

Humanitaire hulpverlening buiten gevallen van een gewapend conflict zal
naar het oordeel van de regering doorgaans geen toepassing zijn van het
concept 'Responsibility to Protect'. Dit concept is in 2005 door de
Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aanvaard bij Resolutie
60/1. Het behelst de verantwoordelijkheid van staten om hun bevolking te
beschermen tegen genocide, oorlogsmisdrijven, etnische zuivering en
misdrijven tegen de menselijkheid. Indien staten hiertoe niet in staat
of bereid zijn, dan kan ook de internationale gemeenschap in dit verband
een rol hebben. In het uiterste geval kan de VN-Veiligheidsraad daarbij
tot militair optreden besluiten. Humanitaire hulpverlening dient als
regel niet om de genoemde misdrijven te voorkomen of tegen te gaan, maar
om humanitaire nood te lenigen door middel van voedselhulp, medische
hulp en andere vormen van assistentie.

	

8	

 

29	Vraag

Welke ruimte hebben de NAVO-lidstaten om hun nationale bijdrage zelf te
bepalen wanneer artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag is
ingeroepen?

Antwoord

De verplichting tot bijstand houdt in dat elk NAVO-land individueel of
gezamenlijk die actie neemt die het nodig acht om de veiligheid van het
Noord-Atlantisch gebied te herstellen en in stand te houden (Handelingen
van de Tweede Kamer, 2001 – 2002, 27 925, nr. 15, p. 5). Deze bijstand
kan bilateraal worden overeengekomen of in samenspraak tussen de
bondgenoten. Militaire bijstand is uitdrukkelijk niet uitgesloten. De
ruimte die artikel 5 biedt, ligt besloten in het overleg tussen de
aangevallen bondgenoot en de bondgenoot of bondgenoten over de te geven
bijstand. De ruimte voor overleg wordt beperkt door de tijdsdruk
waaronder de bondgenoten tot een gepaste reactie op de gewapende aanval
moeten besluiten. 

	

8	 

30	Vraag

In hoeverre heeft de Nederlandse regering een eigen keuze gemaakt over
door Nederland in te zetten eenheden in het kader van de operatie
Enduring Freedom?  

Antwoord

Over alle vormen van inzet van Nederlandse militaire eenheden maakt de
regering haar eigen afweging. Dit geldt dus ook voor de inzet van
eenheden in het kader van de operatie Enduring Freedom. Dit laat
onverlet dat ook in dit geval de regering zoveel mogelijk de procedure
van art. 100 heeft gevolgd, zodat, op basis van de door de regering
verstrekte informatie, voorafgaand aan de inzet, uitvoerig met de Kamer
van gedachten is gewisseld. 

	

8	 



32	

Vraag

Wordt een “daartoe strekkend besluit van de NAR” tot inzet van de
NRF genomen met raadpleging van de regering? Zo ja, kan de regering het
besluit vooraf voorleggen aan de Kamer?

	

9	 

33	Vraag

Gezien de beperkte grootte van de EU-Battlegroup zal deze in de praktijk
alleen kunnen worden ingezet in crises die een onmiddellijke, eerste
reactie van de EU vragen. Zal er desondanks in de regel genoeg tijd zijn
voor overleg met het parlement, voorafgaand aan de beslissende zitting
van de RAZEB waarop tot inzet wordt besloten?

Antwoord

Het besluit van de NAR tot inzet van de NRF wordt genomen door alle
bondgenoten. Zoals in de regeringsreactie is verwoord zal de nationale
besluitvorming daarvoor moeten zijn afgerond. De regering zal
voorafgaand aan de beslissende zitting van de NAR, waarop tot inzet van
de NRF wordt besloten, haar besluit over de inzet nemen en aan de Kamer
meedelen in de vorm van een artikel 100-brief. Mocht de Kamer de
behoefte hebben met de regering over het besluit in overleg te treden,
dan zal dit op een zo kort mogelijke termijn dienen te gebeuren. Dit
geldt in vergelijkbare zin voor de besluitvorming over inzet van
EU-Battlegroups. Vanzelfsprekend zullen de uitkomsten van dat overleg
voor de regering zwaar wegen in haar standpuntbepaling in de NAR of de
Raad van Ministers van de Europese Unie.

	

9	 

34	Vraag

Wat bedoelt de regering met "versterkt" in de zin "de regering zal deze
praktijk voortzetten en per geval bezien waar deze kan worden
versterkt"?

Antwoord

Het is de inzet van de regering de Kamer tijdig en volledig te
informeren over de toewijzing van Nederlandse militaire eenheden aan de
snelle reactiemachten van de Navo en de EU aan de hand van de
aandachtspunten van het Toetsingskader. De regering zal per geval bezien
waar deze praktijk kan worden versterkt door, waar mogelijk, uitvoerig
in te gaan op de relevante aandachtspunten van het Toetsingskader in de
zogenoemde toewijzingsbrief.

	

10	 

35	Vraag

Betekent het “tijdig en volledig informeren” van de Kamer bij de
toewijzing, “aan de hand van de aandachtspunten van het
Toetsingskader”, dat verdere informatie niet nodig is? 

Antwoord

Nee, naast de brief bij de toewijzing van militaire eenheden aan de
snelle reactiemachten van de Navo en de EU wordt met de kennisgeving en
de artikel 100-brief verdere informatie verstrekt aan de Kamer wanneer
de inzet van Nederlandse militaire eenheden wordt overwogen,
respectievelijk hiertoe wordt besloten.

	

10	 

36	Vraag

Waarom is het niet “doenlijk noch praktisch om te proberen vast te
leggen welke informatie op welk moment aan de Kamer dient te worden
aangeboden”?

Antwoord

De aard en de urgentie van crises bepaalt in belangrijke mate het
verloop van de internationale besluitvorming over de inzet van de NRF in
de Navo en van de EU Battlegroups in de Europese Unie. Bovendien is
internationaal overleg over crises een fluĂŻde proces dat zich in
meerdere fora tegelijk kan afspelen. Derhalve is het doenlijk noch
praktisch van te voren vast te leggen welke informatie op welk moment
aan de Kamer dient te worden aangeboden. Immers, het is de regering niet
bekend – vóór een crisis zich voordoet – welke informatie wanneer
beschikbaar zal komen, noch welke informatie relevant zal zijn voor de
besluitvorming in Nederland.

	

10	 

37	Vraag

Bent u bereid om, indien er niet genoeg tijd is voor overleg met het
parlement vóór het internationale besluit tot inzet, in dat geval
alsnog een parlementair voorbehoud uit te spreken bij het besluit in de
NAR of RAZEB tot inzet van NRF of EU-Battlegroup?

Antwoord

Zie hiervoor het antwoord op de vragen 47 en 48.

	

10	

12

38	Vraag

Hoe verhoudt de zin "uiteraard zal een besluit tot inzet van Nederlandse
militaire eenheden als onderdeel van NRF of EU-Battlegroups alleen
worden genomen als de regering overtuigd is van de haalbaarheid en de
wenselijkheid van de betreffende operatie" zich tot de zin "de regering
acht het van het grootste belang dat de partners in NAVO en EU moeten
kunnen rekenen op de inzet van de eenheden die (...) voor (de NRF
respectievelijk EU-Battlegroups) zijn aangemeld en die samen hebben
geoefend" resp. de zin "de partners moeten erop kunnen vertrouwen dat
Nederland zijn toezegging gestand doet"?

Antwoord

De toezegging van Nederland militaire eenheden bij te dragen aan de
snelle reactiemachten van de NAVO of de EU prejudicieert niet op het
besluit van de NAR respectievelijk de Raad tot werkelijke inzet van NRF
of EU-Battlegroup. Bij het door de NAR of de Raad te nemen besluit
hebben alle partners een gelijke stem en heeft de regering de
gelegenheid zich uit te spreken over de haalbaarheid en wenselijkheid
van de inzet. Op het moment echter dat in gezamenlijkheid door de NAR of
de Raad tot inzet van NRF respectievelijk EU-Battlegroup wordt besloten
onderstreept de regering dat zij het van het grootste belang acht dat de
partners van Nederland erop kunnen rekenen dat ons land zijn
toezeggingen nakomt. 

 	

10	

12 

39	Vraag

Meent de regering dat de Kamer zich minder aan bondgenootschappelijke
verplichtingen gelegen zal laten liggen dan de regering zelf? Zo ja, op
grond van welke gegevens? 

 	

10	

12 

40	Vraag

De regering is niet bereid de Kamer te informeren per artikel 100 brief
nadat besluitvorming in de NAR of de RAZEB heeft plaatsgevonden, omdat
zij het van belang acht dat de partners erop kunnen rekenen dat ons land
zijn toezeggingen nakomt. Heeft de regering redenen om te
veronderstellen dat de Kamer die afweging in een overleg over een
artikel 100 brief niet ook zal maken en tot een verantwoord oordeel
komt? 

Antwoord

Neen, in de regeringsreactie spreekt de regering alleen voor zichzelf en
doet geen uitspraken over opvattingen die al dan niet in het parlement
zouden leven.

	

11	 

41	Vraag

De regering wil een artikel 100 brief aan de Kamer zenden en eventueel
overleg voeren voorafgaande aan de beslissende zitting van de NAR of de
RAZEB. Hoe schat zij de kans in dat haar onderhandelingsruimte zal
worden beperkt door de conclusies die in dat overleg worden getrokken en
de uitspraken die worden gedaan?

Antwoord

Zie ook het antwoord op de vragen 32 en 33.

Het besluit van de NAR tot inzet van de NRF wordt genomen door alle
bondgenoten. Zoals in de regeringsreactie is verwoord zal de nationale
besluitvorming daarvoor moeten zijn afgerond. De regering zal
voorafgaand aan de beslissende zitting van de NAR, waarop tot inzet van
de NRF wordt besloten, haar besluit over de inzet nemen en aan de Kamer
meedelen in de vorm van een artikel 100-brief. Mocht de Kamer de
behoefte hebben met de regering over het besluit in overleg te treden,
dan zal dit op een zo kort mogelijke termijn dienen te gebeuren. Dit
geldt in vergelijkbare zin voor de besluitvorming over inzet van
EU-Battlegroups. Vanzelfsprekend zullen de uitkomsten van dat overleg
voor de regering zwaar wegen in haar standpuntbepaling in de NAR of de
Raad van Ministers van de Europese Unie.

	

11	 



42	Vraag

Kan de regering nader ingaan op de praktijk van parlementaire
betrokkenheid ten aanzien van NRF en EU-Battlegroups in de overige EU-
en of NAVO-lidstaten? Zijn er landen waar opt-outs formeel zijn
geregeld?

Antwoord

Navraag over de wijze waarop het parlement is betrokken bij de
besluitvorming ten aanzien van de NRF en EU-Battlegroup in de overige
EU-lidstaten en NAVO-bondgenoten levert een diffuus beeld op. Tegenover
een aantal landen waar uitzending van militaire eenheden parlementaire
instemming behoeft, staat een even groot aantal waar de regering het
besluit neemt en alleen verplicht is het parlement te informeren. In
landen waar het parlement zijn instemming moet geven met de uitzending
van militaire eenheden, wordt in de wet- of regelgeving veelal geen
aparte aandacht geschonken aan de inzet in het kader van snelle
reactiemachten. Het is niet duidelijk hoe in die gevallen de
besluitvorming zal worden vormgegeven. In enkele landen wordt
onderscheid gemaakt naar de duur van de uitzending. Bij de onlangs
aangenomen grondwetswijzigingen in Frankrijk is bijvoorbeeld bepaald dat
uitzendingen langer dan vier maanden parlementaire instemming behoeven.
Hoe deze bepaling zal worden uitgewerkt is nog niet bekend.

Los van wat in de grondwet of andere toepasselijke wetgeving is
vastgelegd, laat de praktijk in de meeste landen zien dat de regering
het parlement, al dan niet in commissiesamenstelling, nauw betrekt bij
de uitzending van militaire eenheden. In de meeste landen geldt in elk
geval een plicht van de kant van de regering om het parlement te
informeren. De concrete invulling van het overleg hierover tussen
regering en parlement is sterk afhankelijk van de gekozen vorm van
parlementaire democratie, de toepasselijke (grond)wettelijke kaders en
de daaruit gegroeide praktijk van communicatie over en weer tussen de
wetgevende en uitvoerende macht. Overigens bestaat bij enkele landen
belangstelling voor de manier waarop die communicatie in Nederland is
geregeld aan de hand van het toetsingskader.

De meeste landen kennen geen uitdrukkelijke “opt-out” bepaling die
van toepassing is op de toewijzing of inzet van NRF of EU-Battlegroup.
Wel kan in alle landen om buitengewoon gewichtige nationale overwegingen
in het geval de strijdkrachten nodig zijn voor urgente andere taken,
besloten worden militaire eenheden die in eerdere instantie waren
toegezegd alsnog terug te trekken.

	

11	 

43	Vraag

Kan de regering een overzicht geven van "buitengewoon gewichtige
nationale overwegingen"? Is er een verschil tussen overwegingen en
belangen? Zo ja, wat zijn die verschillen?

Antwoord

Het is niet mogelijk een overzicht van "buitengewoon gewichtige
nationale overwegingen" te geven, aangezien deze kunnen verschillen naar
gelang de specifieke omstandigheden. Belangen en overwegingen zijn niet
dezelfde begrippen. Belangen kunnen van zodanig gewichtige aard zijn dat
zij bij de overweging al dan niet militaire eenheden in multinationale
verbanden ter beschikking te stellen een doorslaggevende rol spelen.
Belangen zijn dus deel van de overwegingen.

	

11	 

44	Vraag

Wat bedoelt de regering precies met "geruime tijd" in de zin "Dit
betekent dat geruime tijd voor het nationale besluit tot deelname aan
een operatie van de NRF of EU-Battlegroup de mogelijkheden van
Nederlandse militaire deelname worden onderzocht"?

Antwoord

De militaire planning van opties voor inzet van de NRF en EU Battlegroup
neemt enige tijd in beslag. Dit is afhankelijk van de aard en specifieke
omstandigheden van de crisis in kwestie. 

	

11	 

45	Vraag

Wat bedoelt de regering met "zo kort mogelijke termijn" in de zinsnede
dat u in overleg met de Kamer wil treden, indien deze daar behoefte aan
heeft, in het licht van de zeer korte inzettermijn van NRF en
EU-Battlegroups? 

Antwoord

De regering doelt met “op een zo kort mogelijke termijn” voorafgaand
aan de zitting van de Noord-Atlantische Raad (NAR) of Raad voor Algemene
Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB) waarop tot inzet van NRF of EU
Battlegroup wordt besloten.

	

11	 

46	Vraag

Wat wordt verstaan onder “politieke steun” voor de inzet van de NRF
of de EU-Battlegroups? Als de artikel 100 procedure niet van toepassing
is, worden de gronden waarop tot politieke steun wordt besloten, van
tevoren aan de Kamer voorgelegd?

Antwoord

Onder politieke steun wordt verstaan steun van Nederland, uitgesproken
in de NAR of RAZEB, voor een missie van de NRF of de EU Battlegroups,
zonder deelname van Nederlandse militaire eenheden. Vanzelfsprekend zal
de regering haar standpunt met het parlement delen. Dit zal gebeuren op
het moment dat is besloten politieke steun te verlenen en dit in de NAR
of RAZEB kenbaar te maken. Het is aan de Kamer of men hierover met de
regering overleg wil voeren.

	

11	 

47	Vraag

Deelt de regering de mening dat een parlementair voorbehoud niet hoeft
te betekenen dat Nederland op internationaal gemaakte afspraken terug
zal moeten komen?	

11	 

48	Vraag

Waarom vindt de regering dat het maken van een parlementair voorbehoud,
om zo tot een zorgvuldig besluit te komen met instemming van het
parlement, schadelijk kan zijn voor de reputatie van Nederland als
betrouwbare partner?	

11	 

49	Vraag

De regering geeft aan niet bereid te zijn in de NAR of RAZEB een
parlementair voorbehoud uit te spreken. Wat vindt de regering van de
mogelijkheid die tijdens het debat op 18 april 2007 door de CDA-fractie
genoemd is, waarbij in geval van NRF tussen het bijeenroepen van de NAR
en het houden van de NAR parlementaire besluitvorming kan plaatsvinden?

Antwoord

De regering is geen voorstander van een parlementair voorbehoud bij het
besluit tot inzet van NRF of EU-Battlegroup. In de eerste plaats is de
regering van mening dat de tijd voor overleg weliswaar beperkt is, maar
toch voldoende is voor eventueel overleg met de Kamer naar aanleiding
van de artikel 100-brief. De regering herhaalt wat zij in haar reactie
heeft gesteld, namelijk dat zij voorafgaand aan de beslissende zitting
van de NAR of de RAZEB waarop tot inzet van NRF of EU-Battlegroup wordt
besloten, haar besluit over de inzet zal nemen en aan de Kamer meedelen
in de vorm van een artikel 100-brief. Mocht de Kamer behoefte hebben met
de regering over het besluit in overleg te treden, dan zal dit op zo
kort mogelijke termijn moeten gebeuren. Daarnaast herhaalt de regering
dat zij het van het grootste belang acht dat de partners van Nederland
erop kunnen rekenen dat het zijn toezeggingen nakomt. Een parlementair
voorbehoud zou de reputatie van Nederland als betrouwbare partner
schaden.

	

11	 



50	

Vraag

Op welke wijze definieert de regering "hoge uitzondering" in de zinsnede
dat "Nederland alleen bij hoge uitzondering alsnog deze manschappen kan
terugtrekken"? Geldt deze uitzonderingsvoorwaarde per tijdseenheid (een
maal in de zoveel jaar) of naar het soort inzet? Kunt u dat toelichten?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering ook naar het
antwoord op vraag 43. Nederland kan alleen bij hoge uitzondering alsnog
manschappen terugtrekken uit de NRF of EU-Battlegroup wanneer
buitengewoon gewichtige nationale overwegingen Nederland nopen zijn
strijdkrachten voor andere, meer urgente taken in te zetten. Het betreft
dus externe omstandigheden die niet aan tijd of het soort inzet zijn
gebonden.

	

12	 

51	Vraag

Binnen welke termijn acht de regering zich verplicht aan haar 'actieve
informatieplicht' jegens de Kamer te voldoen, in geval van een
beslissing tot inzet van Nederlandse eenheden in het kader van de NRF of
EU-Battlegroups?

Antwoord

De regering onderstreept het belang het parlement in een zo vroeg
mogelijk stadium in te lichten over de toewijzing en de inzet van NRF of
EU-Battlegroup. Daaraan zijn geen termijnen verbonden. Zorgvuldigheid en
snelheid zijn echter voor de besluitvorming van cruciaal belang en de
regering neemt beide zeer serieus. De regering herhaalt dan ook de
conclusie uit de regeringsreactie dat zij van mening is dat zij recht
doet aan de gewenste parlementaire betrokkenheid, zoals die zich heeft
ontwikkeld op grond van artikel 100 van de Grondwet.

	

12	 

52	Vraag

Kan de regering aangeven op welke verzoeken van internationale
organisaties tot inzet Nederlandse troepen zij de laatste vijf jaar
negatief heeft beslist?

	

12	 

53	Vraag

De regering geeft aan dat de lijn van het toetsingskader over
niet-deelname moet blijven bestaan. Kan de regering aangeven waarom? Hoe
beoordeelt de regering de op 4 april 2007 door de leden Van der Staaij
en Van Gennip gedane suggestie inzake het informeren van het parlement
over niet-gehonoreerde verzoeken? 

Antwoord

Het regeringsstandpunt over niet-gehonoreerde verzoeken om deelname aan
operaties is tot stand gekomen na uitvoerige discussie met de Kamer over
het rapport van de Tijdelijke Commissie Uitzendingen (commissie Bakker).
Naar de mening van de regering voldoet deze lijn nog steeds. Naar de
opvatting van de regering is niet maatgevend het door het lid van der
Staaij geopperde onderscheid tussen informele verzoeken en serieuze
verzoeken. De lijn is dat het parlement door middel van een kennisgeving
door de regering op de hoogte wordt gesteld op het moment dat zij
deelneming aan een operatie serieus onderzoekt. Hierop volgt dan een
positief of negatief besluit. Bij een positief besluit wordt het
parlement in overeenstemming met artikel 100 Grondwet ingelicht. Een
negatief besluit zal de regering in een brief aan het parlement
toelichten. Tot op heden zijn er geen verzoeken ontvangen van
internationale organisaties tot inzet van Nederlandse militaire eenheden
waarop de regering na een serieus onderzoek negatief heeft beslist.

	

12	

13