[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

inleiding en antwoorden en vragen

Bijlage

Nummer: 2008D02779, datum: 2008-09-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Lijst van vragen en antwoorden over het rapport "Bestrijden witwassen en terrorismefinanciering" (2008D02777)

Preview document (🔗 origineel)


Vragen van de commissie voor de Rijksuitgaven over het rapport van de
Algemene Rekenkamer “Bestrijden witwassen en
terrorismefinanciering”, Kamerstuk 31477, nrs. 1-2.

Inleiding

Met belangstelling hebben wij kennisgenomen van het rapport van de
Algemene Rekenkamer en de vragen die de commissie naar aanleiding van
het rapport heeft gesteld. Hieronder treft u de antwoorden op de vragen
aan. Ter inleiding en als toelichting op de antwoorden zetten wij hier
in het kort het beleid van de afgelopen jaren, het ingezette beleid in
deze kabinetsperiode en mogelijk nieuw beleid naar aanleiding van het
rapport en uw vragen uiteen. 

De beleidsterreinen witwassen en terrorismefinanciering zijn relatief
jonge beleidsterreinen. De Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet
MOT) en de Wet identificatie bij dienstverlening (WID) zijn in 1994 in
werking getreden en witwassen is sinds december 2001 als delict
strafbaar gesteld. Voor 2001 werd het verhullen van uit criminaliteit
verkregen opbrengsten bestreden via de helingbepalingen in het Wetboek
van Strafrecht. Terrorismefinanciering is sinds februari 2006 als delict
strafbaar gesteld. De dynamiek op het beleidsterrein witwassen en
aanpalende beleidsterreinen is groot. Het beleid is daardoor voortdurend
in beweging. Genoemd kunnen worden de uitbreiding van meldplichtigen met
onder meer de notarissen en advocaten, het toezicht op de Wet MOT door
het Bureau Financieel Toezicht, de overgang van een objectief
meldsysteem naar een meer subjectief meldsysteem, de professionalisering
en positionering van het MOT en de inwerkingtreding op 1 augustus van
dit jaar van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van
terrorisme (WWFT). 

Het gaat hier om twee beleidsterreinen met grote maatschappelijke
belangen. Witwassen en terrorismefinanciering vormen een bedreiging voor
de integriteit van de financiële sector en indirect ook voor de
veiligheid van de burger. 

Het kabinet is verheugd dat de Algemene Rekenkamer juist nu het beleid
op deze twee terreinen tegen het licht heeft gehouden en een aantal
aanbevelingen doet. 

De eerder genoemde dynamiek mag echter niet ten koste gaan van een
zorgvuldig en effectief beleidsproces. De aanbevelingen van de Algemene
Rekenkamer zullen met name in het kader van de uitvoering van het
versterkingsprogramma financieel-economische criminaliteit worden
geplaatst. 

De afgelopen jaren is naar aanleiding van het WODC-rapport “uit
onverdachte bron” ter zake de bestrijding van witwassen ingezet op een
versterking van de witwasbestrijding door onder meer de samenvoeging van
het meldpunt ongebruikelijke transacties (MOT) en het bureau ter
ondersteuning van de landelijk officier van justitie inzake
MOT-aangelegenheden (BLOM) tot de projectorganisatie Financial
Intelligence Unit Nederland (hierna FIU). FIU is als zelfstandige en
onafhankelijke eenheid beheersmatig bij het Korps landelijke
politiediensten ondergebracht. Doel van deze maatregel was de
effectiviteit van de meldketen te vergroten en de aansluiting op de
opsporing te verbeteren. Op dit moment wordt de projectorganisatie
geëvalueerd. Tijdens het debat met de Kamer over de wijziging en
samenvoeging van de Wet MOT en de WID tot de Wet ter voorkoming van
witwassen en financiering van terrorisme (hierna WWFT) is toegezegd dat
de Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie.
Naar verwachting zal dit voor het einde van dit jaar zijn.

Ook is door het College van Procureurs Generaal van het Openbaar
Ministerie een aanwijzing witwassen opgesteld die op 1 november 2005 in
werking is getreden. Doel van de aanwijzing is meer prioriteit bij de
opsporing voor witwassen en financiële geldstromen. 

Deze maatregelen lijken succes te hebben. De afgelopen jaren is het
aantal witwaszaken dat bij het Openbaar Ministerie is ingestroomd
explosief gestegen, van 331 in 2004 tot 835 in 2006, en wordt er in
toenemende mate door opsporings- en veiligheidsdiensten gebruik gemaakt
van MOT-informatie, zoals blijkt uit bijgevoegd jaaroverzicht van FIU.
Het kabinet sluit zich dan ook niet aan bij het beeld al zou de
bestrijding van witwassen in Nederland er slecht voorstaan. Wel is het
van belang dat het inzicht verbetert in de relatie tussen de
inspanningen die worden verricht door vele partijen in de
anti-witwasketen en het vervolg dat aan hun meldingen wordt gegeven. Dit
inzicht is noodzakelijk om de samenwerking van de diverse partijen te
verbeteren en de prioriteiten beter op elkaar af te stemmen.

Het huidige kabinet heeft als onderdeel van het project Veiligheid
begint bij Voorkomen besloten de bestrijding van de
financieel-economische criminaliteit de komende jaren extra te
versterken, hierbij is witwassen een belangrijk onderdeel. Ook de
bestrijding van georganiseerde misdaad, welke vorm van criminaliteit
vaak samenloopt met witwassen, wordt versterkt. Dit gebeurt door middel
van de interdepartementale versterkingsprogramma’s
Financieel-Economische Criminaliteit (hierna programma FINEC) en aanpak
Georganiseerde Misdaad (hierna PVAGM). Belangrijke maatregelen in deze
programma’s als het gaat om de bestrijding van witwassen zijn
versterking van financieel rechercheren binnen de gehele
politieorganisatie, versterking van de FIOD-ECD ten behoeve van de
bestrijding van witwassen in relatie tot de financiële sector,
versterking van de politie ten behoeve van de bestrijding van witwassen
in relatie tot zware en georganiseerde criminaliteit, verbeteren van de
samenwerking tussen de bij de bestrijding van witwassen betrokken
diensten en meer aandacht voor de aanpak van grensoverschrijdende
gevallen van witwassen. Randvoorwaarden daarbij zijn, meer gebruik van
MOT-informatie en toenemend gebruik van informatie voor bestuurlijke
doeleinden. 

In het kader van de versterking van het ontnemen van crimineel vermogen
is een belangrijke doelstelling dat meer criminele winsten en vermogen
worden ontnomen. In dit kader is een belangrijke maatregel het landelijk
toepassen van de methodiek van het afnemen volgens de zogenaamde
cabrio-methode, die inhoudt dat met behulp van de strafbaarstelling voor
het delict witwassen crimineel vermogen wordt afgenomen. Daarnaast zijn
er meer mogelijkheden om crimineel voordeel af te nemen zoals langs
fiscale weg, een afroomboete en verbeurdverklaring. Dit betekent dat
gericht wordt ingezet op een mix aan maatregelen die allemaal tot doel
hebben het afpakken van crimineel dan wel onverklaarbaar (hoog)
vermogen. Welk instrument wanneer wordt ingezet, moet afhangen van de
inschatting wat in een bepaald geval het meest effectief is.

In het programma ‘PVAGM’ ligt de nadruk op de versterking van
bestrijding van witwassen en afnemen/ontnemen van crimineel vermogen in
relatie tot de verschillende vormen van zware of georganiseerde
criminaliteit, zoals mensenhandel, georganiseerde hennepteelt en
misbruik van vastgoed.            

In oktober van dit jaar zal de Kamer door middel van de
voortgangsrapportage van het project Veiligheid begint bij Voorkomen
worden geïnformeerd over de voortgang in deze programma’s. Over
vastgoed kan de Kamer dit najaar een afzonderlijke beleidsbrief
verwachten.

Zoals hiervoor opgemerkt zullen de aanbevelingen die de Algemene
Rekenkamer heeft gedaan grotendeels zoveel mogelijk in het kader van
versterkingsprogramma’s worden geplaatst en daarin worden meegenomen -
voor zover dat niet al gebeurt. Daarnaast lopen er diverse
beleidsevaluaties inzake de plaats, invulling en werking van FIU en het
toezicht op de Wet MOT en WID (nu WWFT). Naar aanleiding van deze
evaluaties zal worden bezien welke maatregelen mogelijk nodig zijn. 

In de bestuurlijke reactie op het rapport is al een reactie gegeven op
de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. Op deze plaats verwijzen
wij verder naar de bestuurlijke reactie die is opgenomen in het rapport.


 1

Komt er een uitgebreide reactie van het kabinet op het rapport van de
Algemene Rekenkamer?

In de hiervoor opgenomen inleiding is de algemene reactie van het
kabinet op het rapport van de Algemene Rekenkamer gegeven. Hierna volgen
de antwoorden op de vanuit de Kamer gestelde vragen. Het kabinet is
voorshands niet van plan nog op andere wijze op het rapport te reageren.

 

2

Zou de omkering van de bewijslast binnen het financieel-economisch
strafrecht tot betere opbrengsten leiden?

Omkering van bewijslast bestaat in zekere zin al. Gewezen kan worden op
de ontnemingswetgeving (artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht),
waarbij de veroordeling wegens een strafbaar feit aanleiding geeft tot
het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel dat met dit feit of
met andere strafbare feiten is vergaard. Het bestaan van deze andere
strafbare feiten hoeft niet bewezen te worden, doch slechts
‘aannemelijk’ te zijn. Bijvoorbeeld omdat de veroordeelde beschikt
over niet-verklaarbaar vermogen. 

Ook de zeer ruime strafbaarstelling van witwassen die het Wetboek van
Strafrecht kent in artikel 420bis e.v. gaat uit van deze gedachte. Het
bewijs van witwassen kan mede tot stand komen door objectieve
omstandigheden die doorgaans geassocieerd worden met het witwassen van
crimineel geld. De verdachte zal dan aannemelijk moeten maken dat het
toch gaat om voorwerpen met een legale herkomst. Bij veroordeling wegens
witwassen kan direct ook verbeurdverklaring van de desbetreffende gelden
of goederen worden uitgesproken. In het algemeen is het aan de verdachte
om diens stellingen omtrent zijn (gebrek aan) draagkracht of vermogen te
onderbouwen. 

Het gaat er vooral om dat tijdig achter het criminele geld wordt
aangegaan, en dat ontnemingsvonnissen daadwerkelijk ten uitvoer kunnen
worden gelegd. Het gebruik van de bestaande mogelijkheden moet worden
ondersteund met nieuwe wetgeving ter verruiming van de bevoegdheden om
onderzoek te doen en beslag te leggen, met nadruk ook in de fase van
executie van ontnemingsvonnissen. Een wetsvoorstel dienaangaande is
onlangs ter consultatie aan adviesorganen voorgelegd.

Zie ook beantwoording vraag 26.

3

Kan de minister van Justitie toelichten op welke wijze MOT-melders (uit
verschillende beroepsgroepen) beschermd (kunnen) worden tegen
openbaarheid, tuchtrechtelijke procedures naar aanleiding van klachten
over de melding en of langslepende civiele procedures? 

Voorop moet worden gesteld dat artikel 22 van de WWFT voorziet in een
geheimhoudingsplicht ten aanzien van een ieder die uit hoofde van de
toepassing van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten
enige taak vervult of heeft vervuld. Zowel voor een adequate bestrijding
van witwassen en financieren van terrorisme, als voor bescherming van de
persoonlijke levenssfeer van personen betrokken bij meldingen van
ongebruikelijke transacties, is het van groot belang dat de gegevens met
betrekking tot de meldingen van ongebruikelijke transacties geheim
blijven. Eerst in het kader van een strafrechtelijk onderzoek kan bekend
worden dat een MOT-melding aanleiding is geweest tot het strafrechtelijk
onderzoek. 

Voor wat betreft de bescherming van meldingsplichtige instellingen tegen
civielrechtelijke procedures wordt gewezen op artikel 20 van de WWFT
waarin is bepaald dat de melder wordt gevrijwaard van civielrechtelijke
aansprakelijkheid. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een actie
op grond van een onrechtmatige daad wegens eventuele schade die is
ontstaan ten gevolge van de melding door een instelling. Derhalve is
degene die tot een melding is overgegaan, niet aansprakelijk voor schade
die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat
gelet op alle feiten en omstandigheden in redelijkheid niet tot melding
had mogen worden overgegaan. Hierin ligt de voorwaarde besloten dat de
instelling voldoende zorgvuldigheid betracht bij het naleven van de
meldingsplicht. Het is mogelijk dat tegen een melder, die onder een
tuchtrechtelijk regime functioneert, zoals een advocaat en een notaris,
een tuchtklacht wordt ingediend. Gelet op het bovenstaande zal deze
klacht alleen gegrond kunnen worden verklaard als de melder in
redelijkheid niet tot melding had mogen overgaan. Het melden van een
ongebruikelijke transactie is namelijk een wettelijke plicht, opgenomen
in artikel 16 WWFT. Alleen wanneer niet de benodigde zorgvuldigheid in
acht is genomen bij het melden van een transactie, zal de tuchtrechter
mogelijk aanleiding zien om dit te bestraffen. 

4

Hoe beoordeelt het kabinet het gegeven dat in 2005 werd geconcludeerd
dat witwasbestrijding een lage prioriteit kende en dat er gebrek was aan
sturing door en op de ketenpartners, dat sindsdien steeds in het beleid
(op papier) prioriteit is toegezegd, maar dat dit kennelijk nog niet tot
resultaten heeft geleid?

Zie allereerst de inleiding. 

Witwassen is eerst in december 2001 zelfstandig strafbaar gesteld. Voor
2001 werd het verhullen van uit criminaliteit verkregen opbrengsten
bestreden via de helingbepalingen in het Wetboek van Strafrecht. Ten
behoeve van een verdere verbetering van de witwasbestrijding is enkele
jaren na de strafbaarstelling van witwassen besloten de meldketen te
evalueren. Die evaluatie heeft geleid tot het in 2004 verschenen
WODC-rapport “Uit onverdachte bron”.  Naar aanleiding van die
evaluatie is een aantal beleidsmaatregelen genomen dat moest leiden tot
meer opsporing en vervolging van witwassen. Een van die maatregelen was
de samenvoeging van MOT en BLOM tot de projectorganisatie FIU en de
plaatsing van deze nieuwe organisatie binnen de opsporing, namelijk het
KLPD. De bundeling van de onderscheidende kwaliteiten van deze diensten
en de plaatsing in het hart van de informatiegestuurde opsporing moest
er toe leiden dat betere informatieproducten worden gegenereerd voor de
opsporing, zodat de opsporing meer gebruik gaat maken van de informatie
afkomstig van de melders. Op dit moment wordt de effectiviteit van de
samenvoeging en plaatsing geëvalueerd. De Kamer zal naar verwachting
voor het eind van dit jaar worden geïnformeerd over de bevindingen en
conclusies. 

Daarnaast heeft het College van Procureurs-Generaal van het Openbaar
Ministerie een aanwijzing witwassen afgegeven. Deze is in november 2005
in werking getreden. Voor de implementatie van deze twee
beleidsmaatregelen, in de jaren 2004 en 2005, werden respectievelijk 250
en 271 witwasfeiten bij het Openbaar Ministerie ingeschreven. Na
implementatie van de beleidsmaatregelen, in 2006 en 2007, werden
respectievelijk 593 en 756 witwasfeiten ingeschreven. Deze stijgende
lijn zet zich door in 2008. Mitsdien kan niet worden gezegd dat er na
2005 geen resultaten zijn geboekt. Daarbij dient tevens te worden
opgemerkt dat er enkele kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de
berekening van de Algemene Rekenkamer van de opsporingskans. Zie
daarvoor de beantwoording van vraag 62.

Het kabinet wil de stijgende lijn van de afgelopen jaren doorzetten. Dit
zal gebeuren door het uitvoeren van de programma’s FINEC en PVAGM.

5

De begrotingen en jaarverslagen van de ministeries van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Financiën en Justitie geven geen
inzicht in de middelen die beschikbaar zijn gesteld voor het bestrijden
van witwassen en terrorismefinanciering. Welke middelen zijn beschikbaar
gesteld? 

In Nederland zijn verschillende organisaties zowel beleidsmatig als
operationeel betrokken bij het bestrijden van witwassen en 
terrorismefinanciering (FIU, politie, Nationale Recherche, FIOD-ECD,
Belastingdienst, Openbaar Ministerie, AIVD, NCTb, DNB en  BFT).  Deze
organisaties spelen op onderdelen (bijvoorbeeld de rechtspraak, het OM,
de politie etc.) of volledig (bijvoorbeeld FIU) een rol bij de
bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Veelal leveren deze
organisaties een bijdrage aan de bestrijding van witwassen en
terrorismebestrijding als onderdeel van hun complete takenpakket. 

De middelen die deze organisaties aan de bestrijding van witwassen en
terrorismefinanciering besteden worden niet specifiek in hun financiële
administratie geoormerkt. Het is daarom uiterst complex om dit in exacte
bedragen uit te drukken. Temeer omdat veel middelen worden aangewend
voor activiteiten die zowel zouden kunnen worden ingezet ten behoeve van
de bestrijding van witwassen of terrorisme(financiering) als ook in het
kader van de criminaliteitsbestrijding. Daar waar die onderdelen zich
volledig bezig houden met dit onderwerp is te herleiden welke middelen
hiermee gemoeid zijn. De begroting van FIU ligt in 2008 rond de € 5
mln. Bij de andere onderdelen is niet mogelijk dit inzicht te
verschaffen. 

Voor het versterkingsprogramma financieel-economische criminaliteit, dat
overigens wel een breder veld bestrijkt dan alleen de bestrijding van
witwassen, wordt aan het Openbaar Ministerie en politie een grotendeels
oplopende reeks middelen beschikbaar gesteld. 

Voor het Openbaar Ministerie in 2008 4,5 mln, in 2009 6,7 mln, in 2010
6,7 mln, in 2011 8,1 mln en vanaf 2012 7,6 mln. Voor de politie in 2008
4,5 mln, in 2009 8,5 mln, in 2010 10 mln en vanaf 2011 13 mln.

De FIOD-ECD krijgt vanaf 2008 jaarlijks 3 mln extra ten behoeve van de
bestrijding van witwassen.

Zie ook beantwoording vraag 63.

6

Wat gaat het kabinet doen om de totale omvang van de middelen die
gemoeid zijn met het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering
inzichtelijk te maken? Wanneer wordt daarvan een overzicht verwacht?

Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van vraag 5 zijn de middelen
van organisaties/onderdelen van de overheid die zich vrijwel volledig
bezighouden met de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering
bekend. Voor de andere organisaties betreft het een onderdeel van hun
totale takenpakket en bestaat geen separate registratie van de aan dit
onderwerp te besteden middelen.

7

Vooral stichtingen blijken misbruikt te worden voor
terrorismefinanciering. Gaat het kabinet hiertegen optreden en zo ja, op
welke wijze en wanneer? Zo neen, waarom niet?

Op dit moment bestaan reeds verschillende preventieve en repressieve
mogelijkheden met betrekking tot misbruik van stichtingen. Daarnaast
wordt bezien of andere aanpaksmogelijkheden wenselijk en haalbaar zijn.
Wat betreft de maatregelen met betrekking tot transparantie verwijzen
wij naar het antwoord op vraag 8.

Met betrekking tot de goededoelensector, heeft de commissie Pont in 2007
in opdracht van de besturen van VFI (Vereniging van Fondsen in
Nederland) en CBF (Centraal Bureau Fondsenwerving) een advies
uitgebracht over de mogelijkheden tot vervlechting van de Code Goed
Bestuur (code Wijffels) en het CBF-keurmerk. De inmiddels vormgegeven
aanpak voor de vervlechting, die ondersteund wordt door de Ministeries
van Justitie en van Financiën, bestaat uit een nieuw
verantwoordingsmodel waarin onder andere aandacht is voor de scheiding
tussen toezicht, bestuur en uitvoering in goede doelenorganisaties. Dit
verantwoordingsmodel moet sinds 1 juli 2008 door die organisaties worden
opgenomen in het jaarverslag. In het kader van de bestrijding van de
financiering van terroristische organisaties en criminaliteit is
daarnaast een verplichting opgenomen inzake het bewaren en beschikbaar
stellen van gegevens van donateurs en begunstigden. 

Naast preventief toezicht zijn er tevens veranderingen in het repressief
toezicht. Een voorbeeld daarvan is de wet die het mogelijk maakt om
goede doelenorganisaties die op een terrorismelijst zijn geplaatst, te
treffen met de bevriezing van hun vermogen en strafsancties bij
voortzetting van hun activiteiten. Daarnaast zullen stichtingen in de
nabije toekomst vallen onder het nieuwe toezicht op rechtspersonen. Het
huidige (preventieve) toezicht is vooralsnog beperkt tot naamloze en
besloten vennootschappen, maar zal in het nieuwe toezicht worden
verbreed naar stichtingen.

Tenslotte staan het Openbaar Ministerie mogelijkheden ten dienste om
repressief in te grijpen bij stichtingen. Het Openbaar Ministerie kan
inlichtingen vragen aan het bestuur van een stichting bij ernstige
twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd. Wordt
aan dat verzoek niet voldaan, dan kan de rechter bevelen dat inzage
wordt gegeven in alle relevante boeken en bescheiden. Bestuursleden van
stichtingen kunnen op verzoek van het Openbaar Ministerie door de
rechter worden geschorst of ontslagen. Ontslag brengt een bestuursverbod
van vijf jaar met zich mee. Deze mogelijkheid staat op zichzelf, maar
kan ook worden ingezet in geval van aangifte of verdenking van een
strafbaar feit en - in de toekomst - bij een risicosignaal uit het
toezicht op rechtspersonen.

Verder is vanuit de Belastingdienst met de herziening van de
Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting per 1 januari 2008 eveneens een
vorm van preventief fiscaal toezicht op goede doelen ingevoerd. Indien
goede doelenorganisaties gebruik willen maken van de fiscale
faciliteiten voor Algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) moeten
zij daartoe een beschikking van de Belastingdienst aanvragen. Deze
beschikking wordt verleend als voldaan wordt aan de voorwaarden van de
ANBI-regeling. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de scheiding tussen het
vermogen van de stichting en dat van haar bestuurder(s) en om een
redelijke verhouding tussen kosten en bestedingen. Daarnaast houdt de
Belastingdienst uiteraard ook ''repressief'' fiscaal toezicht op de
goede doelen. 

8

Hoe gaat de transparantie van de werkelijke activiteit verbeterd worden
bij stichtingen?

In 2005 heeft het Kabinet aangekondigd de transparantie van stichtingen
te willen verbeteren.

Met de in de vorige vragen genoemde maatregelen zijn er op dit terrein
reeds diverse stappen gezet. Ter versterking van de preventieve en
repressieve mogelijkheden m.b.t. het misbruik van stichtingen is het
echter nodig dat de informatiepositie omtrent gegevens over stichtingen
structureel verder wordt verbeterd. Aan een voorstel daartoe wordt
momenteel gewerkt en daarover wordt U voor het einde van dit jaar nader
geïnformeerd. 

9

De prestaties om witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden
vallen, ondanks de vele maatregelen van de ministers van BZK, Financiën
en Justitie nog tegen. Gaat het kabinet dit in de toekomst verbeteren en
zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo neen, waarom niet?

Het kabinet zet onder meer in op een versterking van de bestrijding van
financieel-economische criminaliteit en georganiseerde misdaad. Dit
gebeurt door het uitvoeren van de programma’s FINEC en aanpak
georganiseerde misdaad. Zie ook de inleiding en de beantwoording van
vraag 5.

10

Uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer blijkt dat de betrokken
bewindspersonen geen inzicht hebben in de prestaties van het bestrijden
van witwassen en terrorismefinanciering. Hoe komt dit en is het kabinet
voornemens daar wat aan te gaan doen?

Het onderzoek van de ARK stelt dat de ministeries geen inzicht hebben in
de prestaties. De ARK focust op de prestaties via een drietal
prestatie-indicatoren: controlekans, opsporingskans, sanctiekans. Zoals
ook in de bestuurlijke reactie van het kabinet naar voren komt, heeft de
ARK geen waarde toegekend aan het preventieve aspect van de WWFT . Deze
laat zich niet eenvoudig in cijfers vatten, maar is van groot belang. In
de brief van 21 november 2005 van de toenmalige Minister van Justitie
aan uw Kamer (Kamerstukken II 2005/06, 17 050, nr. 314), is reeds
aangegeven dat bij de beoordeling van de effectiviteit van de Wet MOT
(thans de WWFT)  belangrijk is rekening te houden met de tweeledige
doelstelling van deze wet. De eerste doelstelling is de bescherming van
de integriteit van de financiële markten en meer algemeen, van de
Nederlandse economie (preventief). De tweede doelstelling is de
bestrijding van witwassen (overtreding meldingsplicht, gevolg geven aan
meldingsplicht in de zin van opsporing en vervolging ter zake van
witwassen of andere misdrijven). De ARK heeft zich alleen op deze
laatste doelstelling gefocust.

Overigens benadrukt het kabinet dat Nederland, ook internationaal
bezien, een behoorlijk resultaat neerzet wat betreft de aantallen
witwaszaken. Deze cijfers zijn aanwezig, echter met name een integraal
inzicht in de effectiviteit van de keten ontbreekt. Terecht merkt de ARK
dan ook op dat de koppeling met de meldingen onvoldoende is. Dit zal de
komende jaren moeten verbeteren. Hiervoor zijn diverse maatregelen in
gang gezet, zoals een nieuw ICT systeem voor FIU, een wijziging van de
wettelijke taak van de begeleidingscommissie MOT en het
versterkingsprogramma financieel-economische criminaliteit. Op deze
manier moet duidelijker worden welke resultaten in de strijd tegen
witwassen en terrorismefinanciering toe te schrijven zijn aan de
inspanningen van de melders, toezicht, opsporing en vervolging. En
bovenal moeten deze maatregelen de effectiviteit van de keten
versterken.

11

Volgens deskundigen gaat het bij terrorismefinanciering vaak om relatief
kleine en onopvallende financiële stromen, die nauwelijks via de
meldingsplicht ongebruikelijke transacties opgemerkt kunnen worden. Wat
is het oordeel van het kabinet daarover? Gaat het kabinet hier
maatregelen tegen nemen en zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?

Uit opsporings- en gerechtelijke onderzoeken die in Nederland, Europa en
elders werden verricht naar terrorismefinanciering kan afgeleid worden
dat dit zich in haar huidige vorm kenmerkt door kleine bedragen en
onopvallende, vaak legitieme, transacties, die meestal in een normaal
levenspatroon passen en daardoor niet als ongebruikelijke transactie
opgemerkt worden. Uit die (inter)nationale onderzoeken zou tevens
afgeleid kunnen worden dat autonome, lokale groepen die het huidige
dreigingsbeeld in Europa kenmerken, geringe operationele kosten hebben
alsmede geringe kosten om het netwerk in stand te houden. Voorts heeft
in februari van dit jaar de FATF een typologierapport met betrekking tot
terrorismefinanciering uitgebracht. Hierin wordt onder meer ingegaan op
verschillende manieren om fondsen te verwerven en om geld binnen een
organisatie of tussen verschillende organisaties te verplaatsen. 

Het kabinet is zich bewust van de bestaande problematiek en spant zich
in om op het terrein van terrorismefinanciering successen te behalen. In
dit kader is tevens sprake van internationale samenwerking, zowel binnen
de EU als de VN.

FIU heeft naast het voorkomen en bestrijden van witwassen een aparte
taak toebedeeld gekregen van de wetgever met betrekking tot het
voorkomen en bestrijden van het financieren van terrorisme. Door FIU
zijn in 2007 profielen ontwikkeld waarmee transacties die gerelateerd
zijn aan het financieren van terrorisme beter kunnen worden
gedetecteerd. Uit het jaarverslag van 2007 van FIU blijkt dat het aantal
gedetecteerde transacties met betrekking tot het financieren van
terrorisme in 2007 verdubbelde t.o.v. 2006. 

Ten aanzien van de financiering van grotere organisaties met een eigen
structuur die elders terroristische activiteiten ontplooien, maar die
daartoe mogelijk wel in Nederland geworven middelen gebruiken (zoals PKK
of Tamil Tijgers), gaat het mogelijk wel om grotere geldstromen.

12

Gaat het kabinet verandering brengen in de controlekans voor vooral
notarissen en andere groepen meldingsplichtige instellingen, welke enorm
laag is (tot soms slechts 0,6%)? Zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo
neen, waarom niet? 

Zoals uw Kamer is toegezegd zal bezien worden op welke wijze het
toezicht dat het Bureau Financieel Toezicht (BFT) uitoefent op de
naleving van de identificatie- en meldingsplicht door notarissen en
andere groepen meldingsplichtigen, eventueel doeltreffender vorm kan
krijgen. Alvorens te beslissen over verdere maatregelen wil het kabinet
de resultaten afwachten van de twee onderzoeken die op dit moment worden
verricht. Het betreft in de eerste plaats de evaluatie van het
handhavingsstelsel die bij de vorige wijziging van de WID en de WWFT is
aangekondigd (Kamerstukken II 2004/05, 29 990, nr. 3, blz. 9). In dit
onderzoek wordt de effectiviteit van het toezicht op de naleving van de
WWFT door notarissen, advocaten en accountants in haar geheel bekeken.
Daarnaast wordt op het moment, op grond van artikel 113 van de Wet op
het notarisambt, de doelmatigheid van het functioneren van het BFT zelf
geëvalueerd door de speciaal voor dit doel in het leven geroepen
Evaluatiecommissie Bureau Financieel Toezicht. De Evaluatiecommissie
Bureau Financieel Toezicht, die de organisatorische vraagstukken met
betrekking tot het BFT evalueert, is specifiek gevraagd om – mede in
het licht van de bezuiniging die voortkomt uit het coalitieakkoord - te
adviseren over de wijze waarop het BFT het meest efficiënt en effectief
gepositioneerd kan worden. Van beide onderzoeken zullen de resultaten
naar verwachting nog voor het einde van dit jaar beschikbaar zijn.
Vanzelfsprekend zal uw Kamer op de hoogte worden gesteld van de
uitkomsten van de genoemde onderzoeken en van de conclusies die het
kabinet hieraan verbindt.

13

Slechts 6% van de meldingen wordt gebruikt in opsporingsonderzoeken.
Gaat het kabinet stimuleren dat dit percentage hoger wordt? Zo ja, op
welke wijze en wanneer? Zo neen, waarom niet?

In de bestuurlijke reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer
zijn enkele kanttekeningen geplaatst bij de wijze van berekenen van dit
percentage. Desondanks vinden wij dat het gebruik van MOT-informatie
verder verbeterd moet worden. De maatregelen in de reeds genoemde
versterkingsprogramma’s, in het bijzonder het versterkingsprogramma
financieel-economische criminaliteit, zijn onder meer gericht op meer
gebruik van informatie over verdachte transacties in
opsporingsonderzoeken. Dit gebeurt onder meer door het uitbreiden van de
capaciteit en deskundigheid bij opsporingsdiensten en het Openbaar
Ministerie. 

Zie ook beantwoording vraag 62.

14

Hoe gaat het kabinet er zorg voor dragen dat het toezicht verbetert? Is
dat mogelijk, gezien het feit dat het kabinet 25% wil bezuinigen op de
toezichtfunctie?

Het versterkingsprogramma FINEC is er op gericht om in de opsporing meer
en beter gebruik te maken van de signalen die uit het toezicht komen. De
inzet van toezichtscapaciteit zal in toenemende mate gebaseerd zijn op
inzicht in risico’s op witwassen en terrorismefinanciering. Zie
hierover de beantwoording van vraag 12, 15 en 52. 

15

Wat is de reactie van het kabinet op de berekening dat de kans dat een
notaris door het Bureau Financieel Toezicht (BFT) gecontroleerd wordt
slechts 1,7% bedraagt, en dat die kans voor andere meldingsplichtige
instellingen zelfs nog lager is? Moeten deze kansen omhoog in de optiek
van het kabinet? 

Het BFT volgt bij deze toezichttaak een zogenoemd driesporenbeleid. Er
worden verschillende instrumenten ingezet om de naleving van de
identificatie- en meldingsplicht door deze beroepsbeoefenaren te
bevorderen. In het eerste spoor wordt ernaar gestreefd om met de
relevante beroepsorganisaties tot afspraken ten aanzien van eigen
inspanningen te komen. In het tweede spoor richt het BFT zich op het
verhogen van het bewustzijn rond regelgeving, (witwas-) risico’s en
het belang van de terrorisme- en witwasbestrijding. Het derde spoor
richt zich op het toetsen van de naleving van de wet door de
beroepsbeoefenaren, door middel van eigen onderzoeken van het BFT. Zoals
het BFT in zijn jaarverslag 2007 (p. 24) schrijft, begint deze aanpak
– gegeven de ontwikkeling in de kwaliteit, aard en omvang van de
meldingen bij het FIU – zijn vruchten af te werpen. 

Naast de onderzoeken die het BFT verricht, worden (in het eerste spoor)
door verschillende beroepsorganisaties zoals het Koninklijk Nederlands
Instituut van Registeraccountants (NIvRA), de Nederlandse Orde van
Accountants-Administratieconsulenten (NOvAA), de Nederlandse Orde van
Advocaten (NOvA) en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB)
in het kader van hun kwaliteitsbevorderende taak reguliere onderzoeken
uitgevoerd bij beroepsgenoten. Bij deze onderzoeken wordt ook aandacht
besteed aan de naleving van de WWFT. In 2006 heeft bijvoorbeeld de NOvA
een 150 tal onderzoeken bij Advocaten uitgevoerd. Op een bestand van
circa 15.000 advocaten is dit 1% controlekans. In 2007 heeft de KNB 77
onderzoeken uitgevoerd. Op een bestand van zo’n 1.500 notarissen is
dit 5%.

Overigens houdt het BFT ook financieel toezicht op notarissen op grond
van de Wet op het notarisambt, waarbij alle notarissen periodiek worden
onderzocht. De regimes van de Wet op het notarisambt en de WID/MOT zijn
formeel gescheiden. De Algemene Rekenkamer heeft derhalve terecht de
controlekans bij het financieel toezicht op notarissen buiten
beschouwing gelaten in zijn rapport ‘Bestrijden witwassen en
terrorismefinanciering’. 

Na gereedkomen van de onder 12 genoemde onderzoeken zal worden bezien
welke maatregelen eventueel nodig zijn om het toezicht door het BFT te
versterken en in welke wijze hierin kan worden voorzien.

16

Hoe gaat de deskundigheid van de opsporende instanties concreet
verbeterd worden? Hoe gaat de capaciteit van de opsporende instanties
concreet verbeterd worden? Hoe wordt dit in de politieorganisatie
vormgegeven?

Het versterkingsprogramma financieel-economische criminaliteit voorziet
in deskundigheidsbevordering op alle niveau’s bij de politie. Met de
middelen van het versterkingsprogramma is bovendien een beperkte
capaciteitsuitbreiding mogelijk bij de regionale, bovenregionale en
nationale recherche. Om de toegekende middelen uit het
versterkingsprogramma niet te laten verdampen, door deze te verdelen
over alle korpsen, zal slechts een beperkt aantal korpsen worden
aangewezen waar de aanpak van financieel-economische criminaliteit zal
worden geïntensiveerd. De ervaringen en good practices, die in deze
korpsen worden ontwikkeld zijn daarna beschikbaar voor landelijke
implementatie.

De formatie van de FIOD-ECD ten behoeve van de bestrijding van witwassen
is uitgebreid met 37 fte. Wat betreft de deskundigheid kan opgemerkt
worden dat de FIOD-ECD reeds beschikt over hoogwaardige kennis over de
bestrijding van witwassen. 

In het versterkingsprogramma zal nader worden uitgewerkt hoe de bij de
bestrijding van witwassen betrokken diensten beter kunnen samenwerken
door onder meer betere informatie-uitwisseling en het delen van kennis.

Zie ook beantwoording vraag 63.

17

Wat is de visie van het kabinet op het gegeven dat de opsporingskans,
ondanks de stijging van het aantal witwasfeiten, klein is. Gaat het
kabinet hier verandering in brengen. Zo ja, op welke manier en wanneer?
Zo neen, waarom niet?

Zie beantwoording vraag 13.

18

Hoe wil het kabinet betrouwbare en volledige informatie over de
prestaties van het opsporen bewerkstelligen?

In het kader van het versterkingsprogramma financieel-economische
criminaliteit wordt momenteel een nulmeting uitgevoerd. Gedurende de
loop van het versterkingsprogramma zullen de prestaties van de betrokken
diensten op het gehele terrein van de financieel-economische
criminaliteit periodiek gemonitord worden.

19

Welke regiokorpsen worden bedoeld in de tabel op bladzijde 17 en hebben
deze korpsen een ander beleid waardoor korpsen van elkaar kunnen leren?

Zoals uit de tabel naar voren komt hebben de regio’s Twente en
Groningen een opsporingskans van boven de 20%. De  Rekenkamer definieert
de opsporingskans als het aantal strafbare feiten witwassen afgezet
tegen het aantal ongebruikelijke transacties. Dit zegt dus niets over
het gebruik van verdachte transacties. Een verdachte transactie kan
bijvoorbeeld ook in een drugsonderzoek worden gebruikt, terwijl vaak
meerdere transacties in een onderzoek worden gebruikt. De enige
conclusie die uit deze tabel valt te trekken is dat de Regio’s Twente
en Groningen kennelijk goed gebruik weten te maken van
transactieinformatie en de strafbaarstelling van witwassen in artikel
420bis e.v. WvSr. 

20

Hoe kan het dat de regio’s met een hoge witwasdichtheid een kleine
opsporings- en sanctiekans hebben in vergelijking met regio’s met een
lage witwasdichtheid?

Het gaat hier om percentages niet om absolute getallen, in een regio met
een hoge witwasdichtheid moet de politie meer presteren om op dezelfde
opsporingskans te komen.21

Een knelpunt bij de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering
is dat de capaciteit en de deskundigheid bij sommige ketenpartners te
beperkt is om hun rol goed in te kunnen vullen. Gaat het kabinet
maatregelen treffen om de capaciteit en deskundigheid van de in het
rapport genoemde ketenpartners te vergroten? Zo ja, op welke wijze en
wanneer? Zo neen, waarom niet?  

Het kabinet onderschrijft de conclusie dat de capaciteit en
deskundigheid bij sommige ketenpartners te beperkt is. De ARK stelt dat
dit knelpunt zich vooral manifesteert bij het toezicht op de juridische
dienstverleners door BFT, bij de politie, voor wat betreft capaciteit
ook bij de FIOD-ECD, en bij het OM. Op verschillende manieren wordt
reeds toegewerkt naar een verbetering.

Ten eerste is eind 2007 met betrekking tot de capaciteit en financiële
deskundigheid van de opsporingsdiensten en het OM het
versterkingsprogramma financieel-economische criminaliteit aan de Kamer
aangeboden. Een belangrijk onderdeel van dit programma betreft een
impuls in de bestrijding van witwassen door een uitbreiding van de
capaciteit voor financieel rechercheren. Een van de voornaamste
maatregelen betreft het bevorderen van financiële deskundigheid bij de
politieorganisatie en het OM. De politie zal het gebruik van financiële
expertise uitbouwen en financieel rechercheren zal worden opgenomen als
standaard onderdeel van de werkprocessen. 

Naast extra aandacht voor de processen en de opleiding zal de politie de
capaciteitsinzet vergroten, zodanig dat dit een structurele component
van politieonderzoeken gaat vormen en het gebruik van relevante
MOT-meldingen door de politie vergroot wordt. Naast de extra maatregelen
bij de politie heeft ook de FIOD-ECD inmiddels een grotere rol
toebedeeld gekregen in de bestrijding van witwassen. Met ingang van 2008
is de formatie van de FIOD-ECD uitbreid met 37 voltijdsequivalenten.
Deze extra capaciteit zal met name daar worden ingezet bij bestrijding
van witwassen als zelfstandig fenomeen, in relatie met de
financieel-economische sector. In het bijzonder zal er aandacht zijn
voor facilitators, zoals bijvoorbeeld notarissen, advocaten en
accountants. Daarnaast zal de FIOD-ECD capaciteit inzetten voor de
benutting van financiële signalen, in het bijzonder MOT-informatie.

Ook bij het OM zal de capaciteit worden uitgebreid voor de bestrijding
van witwassen. Om de prioriteit van witwassen binnen het OM te verhogen
heeft het OM een vernieuwde aanwijzing witwassen uitgevaardigd. 

Een tweede maatregel betreft de evaluatiecommissie BFT die dit jaar van
start is gegaan. Deze commissie zal bekijken op welke wijze het toezicht
op de juridische dienstverleners kan worden versterkt. Het kabinet deelt
echter niet op voorhand de conclusie van de ARK dat er te weinig
capaciteit beschikbaar is voor het toezicht. Bij de berekening van de
capaciteit is namelijk reeds rekening gehouden met het feit dat de
beroepsorganisaties zelf aanzienlijke inspanningen plegen om naleving te
bevorderen. De opdracht van de evaluatiecommissie ziet enkel op BFT,
daarnaast zal ook breder worden gekeken naar de indeling van het
toezicht en de plaats van het toezicht in de gehele handhavingsketen in
relatie met opsporing, vervolging en FIU. Deze brede heroverweging volgt
op een beleidsmatige analyse van de werking van het toezicht op de WWFT,
welke momenteel wordt uitgevoerd. 

Nadat bovenstaande trajecten zijn afgerond zal bekeken worden of, en zo
ja hoe, de huidige indeling van het toezicht, en de plaats daarvan in de
keten, aan heroverweging toe is. Uw Kamer zal hierover  worden
geïnformeerd. Hierbij zal de intensivering van de bestrijding van
witwassen voorop staan. Om deze reden ziet het kabinet op voorhand meer
in een intensivering van de opsporing en vervolging, dan in van een
intensivering van het toezicht zoals de ARK dat voorstelt. Intensiveren
van het toezicht doet minder recht aan de wens van de Rekenkamer om
witwassen te bestrijden. 22

Gaat het kabinet maatregelen treffen nu blijkt dat bij de politie ook
het gebrek aan financiële deskundigheid een probleem is? Zo ja, wanneer
en op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

Met betrekking tot deskundigheid voorziet het programma
financieel-economische criminaliteit in investeringen voor
(door)ontwikkeling van bestaande en nieuwe opleidingen, in samenhang met
learning-on-the-job. Deze investeringen vinden plaats met inachtneming
van soortgelijke impulsen bij OM, FIOD-ECD en andere ketenpartners. Waar
mogelijk zal door samenwerking extra rendement worden nagestreefd.
Daarnaast draagt de in 2007 gestarte instroom van nieuwe medewerkers op
MBO, HBO en WO niveau bij aan verdere professionalisering.

Zie ook beantwoording vraag 5 en 63.

23

Hoeveel Fte heeft de BFT tot de beschikking om toezicht te houden? Op
hoeveel personen/instantie moeten zij toezicht houden? Hoeveel tijd
hebben zij per beroepsgroep om hun toezichthoudende taak uit te voeren?

Bij het BFT werken circa 37 fte. Hiervan zijn circa 14 medewerkers
werkzaam bij de sector Toezicht WWFT.

De sector Toezicht WWFT houdt toezicht op ruim 50.000 professionals
verdeeld over zo’n 32.500 kantoren, zie onderstaand overzicht uit het
Jaarverslag BFT 2007. Deze aantallen moeten worden bezien in de wijze
waarop het toezicht door het BFT wettelijk is vorm gegeven. Zie daarvoor
de beantwoording van vraag 15 en 21. 

Bron: Jaarverslag BFT 2007, p. 28

 24

Hoe groot is het gebrek aan financiële deskundigheid bij de politie?
Wat kan daarvan het gevolg zijn?

De Rekenkamer constateert dat er een gebrek aan financiële
deskundigheid is bij de politie. Hoe groot dit gebrek is, is niet te
zeggen. 

Naast deskundigheidsbevordering wordt via het Programma FINEC ook bij
een beperkt aantal korpsen geïnvesteerd in deskundige capaciteit. 

De doelstelling is het beter herkennen van financieel-economische
criminaliteit en het slimmer aanpakken van zaken. Door dit laatste wordt
bereikt dat er meer zaken kunnen worden opgepakt waardoor de
betrouwbaarheid met en voor partners toeneemt.

Over o.m. de mate van financiële deskundigheid en de beschikbare
deskundige capaciteit vindt een nulmeting plaats bij de politie. 

25

Welke maatregelen gaat het kabinet nemen om de knelpunten bij de
bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, namelijk dat de
capaciteit en de deskundigheid bij sommige ketenpartners (BFT, de
politie, de FIOD-ECD, en bij het Openbaar Ministerie (OM)) te beperkt is
om hun rol goed in te kunnen vullen, oplossen? 

Zie beantwoording vraag 21.

26

“Het OM vordert bij 13% van alle witwasfeiten een ontneming en de
rechter legt slechts bij 3% van alle witwasfeiten een
ontnemingsmaatregel op.” Wat is de reactie van het kabinet op deze
percentages? Kan het kabinet toelichten hoe zij er voor zorgt dat deze
percentages worden verhoogd?

De term ontnemen is verweven met de wettelijke ontnemingsmaatregel maar
dat dekt niet alle mogelijkheden tot het afnemen van crimineel vermogen.
Naast ontneming zijn er namelijk nog meer mogelijkheden om crimineel
voordeel af te nemen zoals langs fiscale weg, verbeurdverklaring of via
de ‘Cabrio-methode’ die ontwikkeld is bij de regiopolitie
Amsterdam-Amstelland en justitie Amsterdam. Dit betekent dat gericht
wordt ingezet op een mix aan maatregelen die allemaal tot doel hebben
het afpakken van crimineel dan wel onverklaarbaar vermogen, te weten:
'afnemen' (Cabrio-methode), verbeurdverklaring, afroomboete, fiscale
naheffing of het formele ontnemingsinstrument.  Welk instrument wanneer
wordt ingezet moet afhangen van de inschatting wat in een bepaald geval
het meest effectief is. Dit betekent derhalve dat een percentage van 13%
een onvolledige weergave geeft van alle acties waaronder die van het
Openbaar Ministerie. Zie ook vraag 91. Het kabinet vindt het van belang
om te weten wat de totale omvang is van het afgenomen crimineel
vermogen. Zoals eerder aangegeven kan crimineel verkregen vermogen op
verschillende wijzen worden afgenomen. Door het toepassen van de
ontnemingsmaatregel, door verbeurdverklaring, door de oplegging van een
boete of door fiscale naheffing of terugvordering. In het
versterkingsprogramma financieel-economische criminaliteit wordt
onderzocht hoe inzicht in het totaal kan worden gekregen.

27

Hoe kan de gevreesde versnippering van de beschikbare financiële
deskundigheid bij de politie nu opgelost worden en in de toekomst
voorkomen worden?

Financieel economische criminaliteit en de noodzaak tot financieel
opsporen doen zich voor in verschillende vormen en op diverse plaatsen /
niveau’s. Financiële deskundigheid en capaciteit moeten bij de
politie dus breed (regionaal, bovenregionaal en nationaal ), maar
weliswaar divers qua aard, aanwezig zijn.

Zie ook beantwoording vraag 16.

28

Waarin ligt het verschil in de witwasfeiten tussen het FIOD-ECD en het
OM?

Er ligt geen verschil in witwasfeiten tussen de FIOD-ECD en het OM.
Onder het gezag van het OM spoort de FIOD-ECD de feiten op. Het OM
beslist vervolgens over de vervolging voor die feiten.

29

Waarom is er gekozen voor maar één toezichthouder op 2481 kantoren? Is
het kabinet bereid om meer personeel in dienst te nemen en vindt het
kabinet dat nodig?

Bij de berekening van de capaciteit van het BFT voor het toezicht op de
naleving van de WWFT is het uitgangspunt gehanteerd dat de
beroepsorganisaties zelf aanzienlijke inspanningen plegen om de naleving
van de beide wetten te bevorderen. De vraag of de capaciteit van het BFT
uitgebreid dient te worden, zal worden bezien nadat de resultaten van de
onder vraag 12 genoemde onderzoeken beschikbaar zijn.

Zie ook de beantwoording vraag 14, 15, 21 en 23.

30

Wat is er veranderd sinds het rapport "Het vermogen te ontnemen,
eindrapport van de ontnemingswetgeving" van J.M. Nelen en V. Sabee? Zijn
de aanbevelingen van deze onderzoekers om meer deskundigheid in de hele
keten in te zetten nog steeds actueel?

De toenmalige Minister van Justitie heeft in de brief van 27 oktober
1998 (Kamerstukken 1998-1999, 26 268, nr. 1) een reactie gegeven op de
bevindingen van eindrapport van de ontnemingswetgeving" van J.M. Nelen
en V. Sabee. In die tijd is ook het project financieel rechercheren
uitgevoerd om het instrument financieel rechercheren structureel onder
de aandacht te brengen van politie en Openbaar Ministerie. Aandacht voor
deskundigheid in de keten is daarna ook een punt van aandacht gebleven
bij het Openbaar Ministerie en de politieorganisatie. In het
versterkingsprogramma financieel-economische criminaliteit is
deskundigheidsbevordering wederom een van de maatregelen.

Zie ook beantwoording vraag 2 en 26.

31

Wat is het verschil tussen de aanbeveling van J.M. Nelen en V. Sabee in
het rapport "Het vermogen te ontnemen, eindrapport van de
ontnemingswetgeving" uit 1998 en dit rapport van de Algemene Rekenkamer
ten aanzien van de deskundigheid in de hele keten? Wat is er sinds de
aanbeveling van Nelen en Sabee gebeurd aan het verhogen van de
deskundigheid en waarom is na tien jaar deze aanbeveling nog steeds van
kracht?

Op basis van de bevindingen van deze evaluatie is de ontnemingwetgeving
op 1 september 2003 op een aantal punten gewijzigd en aangevuld en
onlangs is een nieuw conceptwetvoorstel tot verruiming van de
mogelijkheden tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voor
consultatie naar de in dit verband vaste adviesorganen gestuurd.

Het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) is nu vanaf
het begin betrokken bij grote onderzoeken. Het BOOM biedt tevens
ondersteuning aan de arrondissementsparketten bij de afhandeling van de
zaken waarbij het wederrechtelijke verkregen voordeel minder is dan
100.000 euro. De opleiding financieel rechercheren is een vast onderdeel
binnen het politieonderwijs. Deskundigheid op het terrein van financieel
rechercheren binnen de politieorganisatie is operationeel
geïntensiveerd met de inrichting van de Interregionale Fraudeteams
(IFT’s) ondergebracht bij de Bovenregionale Recherche. Ten behoeve van
de uitwisseling van gegevens inzake financieel rechercheren zijn
infrastructurele voorzieningen ingericht met het Fraude Registratie en
Informatiesysteem (FRIS), het Politie Kennis Net (PKN) en het OMtranet.

Zie ook beantwoording vraag 2, 26 en 30.

32

Hebben de verantwoordelijke bewindspersonen voldoende inzicht in de
resultaten van het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering? 

Zie beantwoording vraag 10.

33

Wat gaat het kabinet doen met de aanbeveling om met opsporingsdiensten,
die weinig witwasfeiten aanleveren, af te spreken dat zij er meer moeten
aanleveren, zodat ze ervaring kunnen opdoen met witwasonderzoeken?

De Belastingdienst sluit jaarlijks een handhavingsarrangement met het
Openbaar Ministerie over de aanlevering van zaken door de FIOD-ECD.
Daarin zijn ook afspraken opgenomen over de aanlevering van
witwasfeiten. De FIOD-ECD wordt in het kader van versterkingsprogramma
FINEC versterkt met 37 fte ten behoeve van de bestrijding van witwassen.
Er worden concrete afspraken gemaakt over de aanlevering van zaken door
die 37 fte. 

De prestatieafspraken met de politie lopen door tot en met 2010 en geven
dan ook geen mogelijkheid dit onderwerp hierin mee te nemen. Wel vindt
er momenteel een nulmeting bij de politie plaats in het kader van het
versterkingsprogramma FINEC. Deze nulmeting moet duidelijk maken welke
korpsen veel aan witwasbestrijding doen. Korpsen die het niet goed doen
zullen hierop in de korpsgesprekken die plaats vinden in het kader van
de prestatieafspraken worden aangesproken. Bij het toewijzen van de
extra middelen aan de politie in het kader van het versterkingsprogramma
FINEC zullen afspraken worden gemaakt over prestaties die hier tegenover
moeten staan.

Het Openbaar Ministerie zal aan de hand van de vernieuwde aanwijzing
witwassen van het College Procureurs Generaal de opsporingsdiensten
aansturen op het aanleveren van witwasfeiten.

34

Wat gaat het kabinet doen met de aanbeveling dat het gebruiken van
financiële informatie waaronder informatie over verdachte transacties
van Financial Intelligence Unit (FIU)) en het afnemen van crimineel
vermogen bij elk opsporingsonderzoek expliciet in overweging moet worden
genomen en hiervoor de aanwijzing witwassen en het programma
financieel-economisch opsporen politie als instrumenten moet worden
gebruikt? Hoe vaak komt het voor dat een opsporingsteam niet gericht is
op het vermogen bij een onderzoek en zich slechts richt op het misdrijf?

Het is staand beleid dat bij elk opsporingsonderzoek waarbij er sprake
is van financieel gewin expliciet in overweging wordt genomen
financiële sporen te onderzoeken en daarbij transactieinformatie te
gebruiken. De aanwijzing witwassen van het College van Procureurs
Generaal is daartoe ook recentelijk vernieuwd.     

De maatregelen in de versterkingsprogramma’s FINEC en georganiseerde
misdaad moeten daaraan een extra impuls geven door de capaciteit en
deskundigheid bij de opsporing en het OM uit te breiden. Hiermee wordt
tevens uitvoering gegeven aan de motie Anker (Kamerstuk 23 760, nr 25),
die oproept veel vaker een financieel opsporingstraject te volgen bij
drugsgerelateerde strafbare feiten. 

Het is niet mogelijk een uitspraak te doen over het aantal keren dat een
opsporingsteam zich slechts gericht heeft op het misdrijf en zich niet
gericht heeft op het criminele vermogen bij een onderzoek. Dit wordt
niet geregistreerd.

35

Hoe komt het dat financieel rechercheren nog steeds onvoldoende ingebed
is in de gehele breedte van de politieorganisatie? Hoe wil het kabinet
dit gaan verbeteren?

In het algemeen wordt binnen de politie het financieel rechercheren als
ingewikkeld ervaren. Het versterkingsprogramma moet een bijdrage leveren
aan verandering hierin. Hiertoe wordt er aandacht besteed aan de
opleidingen, maar is ook cultuurverandering een belangrijk aspect van
het versterkingsprogramma. Ook bij het OM draait een
versterkingsprogramma, dit programma moet ertoe leiden dat ook bij het
OM het financieel rechercheren en afpakken van financiële middelen meer
van zelfsprekend wordt.

36

Hoe wil het kabinet de opsporingsdiensten en het OM aansporen om meer
prioriteit te geven?

Binnen de versterkingprogramma’s financieel-economische criminaliteit
en georganiseerde misdaad zijn politie en OM gevraagd samen plannen te
ontwikkelen ten aanzien van de versterking van de opsporing en
vervolging. De versterking is zowel gericht op kwalitatieve als
kwantitatieve aspecten. Het kennisniveau ten aanzien van financieel
rechercheren moet worden verhoogd en er moeten meer financieel
rechercheurs komen zodat de financiële onderzoekslijn een vast
onderdeel gaat uitmaken van opsporingsonderzoeken. 

In oktober van dit jaar zal de Kamer door middel van de
voortgangsrapportage van het project Veiligheid begint bij Voorkomen
worden geïnformeerd over de voortgang in deze programma’s. 

Zie ook beantwoording vraag 33, 34 en 35.

37

Hoe kunnen stichtingen worden aangepakt om meer transparantie en
toezicht te bewerkstelligen?

Zie beantwoording vraag 7 en 8. 

38

Wat is de reactie van het kabinet op het idee om afgenomen crimineel
vermogen zoveel mogelijk in te zetten voor deskundigheidsbevordering,
capaciteit en bestrijding?

De vraag suggereert de vorming van een ontnemingsfonds. De vorming van
een fonds/reserve is een te zwaar middel. De bestaande instrumenten
binnen de begrotingssystematiek en de intertemporele compensatie bieden
voldoende ruimte voor de gewenste budgettaire ruimte. Dat dit ook zo is
blijkt wel uit de extra gelden die het kabinet voor de
versterkingsprogramma’s heeft vrijgemaakt. 

39

Kan de minister van Financiën toelichten welke uitbreiding van
capaciteit volgt uit eerdere programma’s en beleidsagenda’s en of
extra uitbreiding is voorzien voor de bestrijding van witwassen,
terrorisme financiering en het verdubbelen van de opbrengsten van
ontneming? Kan het kabinet nader inzicht geven in de gerealiseerde en
voorgenomen uitbreiding bij de verschillende actoren en
toezichtsinstellingen in het werkveld bestrijding witwassen en
terrorisme financiering onder verantwoordelijkheid van de minister
Financiën?

Zie de inleiding en beantwoording vraag 5, 9, 21, 26 en 84.

40

Geconcludeerd wordt dat de informatie-uitwisseling binnen de
handhavingsketen onvoldoende is om witwassen en terrorismefinanciering
efficiënt en effectief te kunnen bestrijden. Gaat het kabinet aan een
betere informatie-uitwisseling werken en zo ja, op welke wijze en
wanneer? Zo neen, waarom niet?

Informatie-uitwisseling vindt op verschillende niveau’s plaats en met
verschillende doeleinden. Tussen toezichthouders enerzijds en
opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie anderzijds, tussen
respectievelijk toezichthouders en opsporingsdiensten onderling,  tussen
de publieke en de private sector en tussen het OM en het bestuur
(bijvoorbeeld BIBOB).

In het programma FINEC zal met name aandacht zijn voor de
informatieuitwisseling tussen toezichthouders, opsporingsdiensten en OM.


Het versterkingsprogramma Aanpak Georganiseerde Misdaad richt zich op
het punt van de informatie-uitwisseling vooral op vergroting van de
mogelijkheden om in het kader van een samenhangende aanpak van
georganiseerde misdaad informatie uit te wisselen tussen de daarbij
betrokken actoren waaronder het bestuur. 

In het programma Bestuurlijke Aanpak Georganiseerde Misdaad (Brief aan
Tweede Kamer, d.d. 15 februari 2008, TK 29911, nr. 11) zijn
verbeteracties ten aanzien van de informatiepositie expliciet opgenomen.
Zo zal in september 2008 het Bestuurlijk Akkoord Geïntegreerde
Decentrale Aanpak Georganiseerde Misdaad door vijf bewindslieden worden
ondertekend. Witwassen en onverklaarbaar vermogen is opgenomen als één
van de vijf verschijningsvormen van georganiseerde misdaad waar het
Bestuurlijk Akkoord zich op richt. Het Bestuurlijk Akkoord expliciteert
de set spelregels waarbinnen de informatie-uitwisseling ten behoeve van
de geïntegreerde aanpak op decentraal niveau vorm kan krijgen. Het
maakt de minimum randvoorwaarden transparant, in een juridisch kader.
Het juridisch kader geeft inzicht in de wettelijke mogelijkheden van de
betrokken partijen om informatie, in het bijzonder persoonsgegevens, uit
te wisselen, onder andere op basis van de Wet politiegegevens, de Wet
justitiële en strafvorderlijke gegevens, de Algemene wet inzake
rijksbelastingen en de Wet bescherming persoonsgegevens. Met het
Bestuurlijk Akkoord en het daaraan gehechte Regionaal convenant worden
ook handvatten gegeven om op decentraal niveau concreet invulling te
geven aan de waarborgen, noodzakelijk voor de rechtsbescherming van de
burgers die het betreft. Door het ondertekenen van het Bestuurlijk
Akkoord verklaren wij een dergelijke geïntegreerde aanpak van
georganiseerde misdaad door informatie-uitwisseling actief te
ondersteunen.  

Voorts is voorzien in de oprichting van minimaal zes regionale
informatie- en expertisecentra. Deze centra zijn als het ware platforms
op regionaal niveau waarin verschillende diensten samenkomen om te
bezien welk probleem er ligt en hoe dit gezamenlijk aan te pakken.
Doelstelling hiervan is de ondersteuning van een overheidsbrede,
geïntegreerde aanpak van criminaliteit, waaronder de bestrijding van
witwassen, op decentraal niveau.

41

Hoe gaat de cruciale informatie en kennis ‘ontsnipperd’ worden? Hoe
gaat het kabinet erop toezien dat de relevante informatie wel bij de
andere schakels terechtkomt?

Zie beantwoording vraag 40.

42

Hoe kan het gebrek aan informatie-uitwisseling worden vergroot en
verbeterd?

Zie beantwoording vraag 40.

43

Hoe gaat het ketenbesef verbeterd worden?

Het kabinet is ook van mening dat witwassen en terrorismefinanciering
effectiever kunnen worden bestreden indien schakels in de keten beter
samenwerken en gezamenlijk op basis van intelligence deze ernstige
vormen van criminaliteit bestrijden. In het programma FINEC is als
maatregel opgenomen het bevorderen van de samenwerking tussen de bij de
bestrijding van witwassen betrokken taakorganisaties. In overleg met
deze taakorganisaties zal dit de komende tijd nader worden uitgewerkt.
Daarbij zal ook worden gekeken naar de mogelijkheden om meer regie op de
keten te voeren.

Overigens vindt in het kader van het Financieel Expertisecentrum (FEC)
deze operationele samenwerking op dit moment al plaats. Het kabinet
stimuleert dergelijke vormen van operationele samenwerking. 

Ook andere maatregelen, zoals het stimuleren van het aanwenden van
strafvorderlijke informatie voor bestuurlijke aanpak en een betere
feedback aan melders, moeten tot een effectievere bestrijding en
verbeter ketenbesef leiden.

Zie ook beantwoording vraag 40.

44

Gaat het kabinet de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer, dat de
uitwisseling van informatie een expliciete taak moet worden van het
Financieel Expertise Centrum (FEC) en dat hierop moet worden gestuurd
door het stimuleren van gezamenlijke onderzoeken naar de aard en omvang
van witwassen en terrorismefinanciering en van operationele
samenwerkingsprojecten tussen toezichthouders, FIU, controle-instanties,
opsporingsinstanties en het OM, overnemen? Zo ja, wanneer en hoe?

In het Convenant Herstructurering FEC is opgenomen dat het doel van het
FEC is het leveren van een bijdrage aan de integriteit van de
financiële sector, mede door bij te dragen aan een versterkte
taakuitoefening van de participanten, onder andere op het gebied van
uitvoering van – en bijstand aan – opsporingsonderzoeken. Daarnaast
heeft het FEC als doel het gezamenlijk in beeld brengen van mogelijke
overtredingen van normen die voor de financiële sector gelden, welke
overtredingen niet volledig door de afzonderlijke participanten kunnen
worden onderkend. Een belangrijke taak van het FEC is het bijeenbrengen
van relevante informatie over subjecten om civiel, bestuurlijk of
strafrechtelijk handelen mogelijk te maken. Om deze taak te vervullen,
wisselen participanten, met inachtneming van de wet, gegevens uit. Uit
het vorenstaande blijkt dat het uitwisselen van informatie reeds een
taak is van het FEC en ook noodzakelijk is om de door haar geformuleerde
doelstelling te bereiken. 

Echter omdat het FEC (slechts) de effectieve handhaving van de
integriteit van de financiële markten tot taak heeft en witwassen niet
alleen aan de orde is bij criminaliteit op het terrein van financiële
markten, maar (vooral) ook bij allerlei andere vormen van
(georganiseerde) criminaliteit ligt het niet voor de hand de
gezamenlijke onderzoeken en operationele samenwerking in het FEC
gestalte te geven. Waar nuttig en nodig kan het FEC daarbij natuurlijk
wel worden betrokken.

In 2008 is het FEC door de ministeries van Financiën en Justitie
geëvalueerd. Uit deze evaluatie is naar voren gekomen dat het
uitwisselen van operationele informatie tussen participanten in de
praktijk nog voor verbetering vatbaar is. De aanbeveling is gedaan om de
werkzaamheden van het FEC te centraliseren bij het FEC-secretariaat.
Door de integratie van deze werkzaamheden wordt het FEC in staat gesteld
om zich verder te operationaliseren. De informatie afkomstig van
verschillende organisaties wordt gecentraliseerd bekeken en beoordeeld.
Om de sturing door de ministeries te verbeteren, is verder de
aanbeveling gedaan om het Ministerie van Financiën en het Ministerie
van Justitie meer bij het FEC te betrekken. Om de betrokkenheid van de
departementen te vergroten is voorgesteld om de departementen te laten
participeren aan vergaderingen van de FEC-Raad. 

Parallel aan de evaluatie door de ministeries, heeft het FEC zelf een
evaluatie uitgevoerd. Momenteel stelt het FEC een reorganisatieplan op
waarin de uitkomsten van beide evaluaties worden meegenomen.

45

Wanneer worden er prestatieafspraken gemaakt met de
uitvoeringsorganisaties binnen de keten? Wanneer worden er heldere en
meetbare doelstellingen ontwikkeld?

De versterkingsprogramma’s voor de aanpak van financieel-economische
en georganiseerde criminaliteit (TK 2007-2008, 29911, nr. 10) bevatten
specifieke beleidsdoelstellingen. De feitelijke implementatie van deze
beleidsdoelstellingen zal tijdens deze kabinetsperiode in belangrijke
mate verder worden ingekleurd door het OM, de politie en de FIOD-ECD,
zij het uiteraard in nauw overleg met de betrokken departementen, in
nauwe onderlinge samenhang en binnen het bestek van het uw Kamer
toegegane beleidskader. Daarbij zij overigens benadrukt dat de
implementatie van de versterkingsprogramma’s niet enkel betrekking
heeft op een kwantitatieve verbeteringsslag, maar bovenal ook een
kwalitatieve component omvat, hetgeen onder meer tot uitdrukking zal
komen in het ervaring opdoen met nieuwe manieren van werken in zgn.
proeftuinen en door een brede versterking van de deskundigheid van de
betrokken organisaties op dit terrein. De genoemde organisaties zullen
daartoe ieder jaar richting de desbetreffende departementen aangeven op
welke wijze zij voornemens zijn de beschikbare financiële middelen voor
de aanpak van deze vormen van criminaliteit optimaal aan te wenden en
zij leggen daarover verantwoording af in het kader van de reguliere P&C
cyclus. 

Zie ook beantwoording vraag 33.

46

Kunnen er alsnog concrete doelstellingen worden genoemd bij of opgenomen
in de programma’s Versterking Aanpak Georganiseerde Criminaliteit en
het Programma financieel-economische criminaliteit?

Zie beantwoording vraag 45.

47

Kan coördinerend minister van Justitie toelichten of, en zo ja op welke
wijze, de kritiek van de Algemene Rekenkamer die ten grondslag ligt aan
de aanbeveling inzake het FEC, eventueel op een andere wijze zal worden
opgepakt? Kan de minister een toelichting geven op mogelijkheden van
integreren van verschillende belangrijke actoren in de bestrijding van
witwassen en terrorisme financiering, bijvoorbeeld door de FEC en FIU
nader samen te laten werken?

Zie beantwoording vraag 43 en 44.

48

Kan de coördinerend minister aangeven op welke wijze er 'al hard wordt
gewerkt' aan het verbeteren van het inzicht in de effectiviteit van de
bestrijding van witwassen en terrorisme financiering?

Door FIU wordt een nieuw ICT-systeem ontwikkeld. Dit systeem moet meer
mogelijkheden bieden om het gebruik van transactieinformatie te meten.
Daarnaast zijn  maatregelen in het programma FINEC gericht op meer
gebruik van transactieinformatie in de opsporing. In het kader van de
gewijzigde taak van de begeleidingscommissie MOT in de WWFT zal de
BC-MOT zich meer stelselmatig richten op het verbeteren van de
effectiviteit doordat de deelnemers kennis en inzichten met elkaar
delen.

49

De bewindspersonen stellen in hun reactie op het rapport dat wel
degelijk sprake is van een risicogerichte aanpak bij notarissen. Kunnen
de bewindspersonen toelichten of zij de controlekans van 1,7 % voldoende
achten? Achten zij de beschikbare toezichtcapaciteit voor deze
risicogerichte aanpak momenteel ook voldoende?

Deze vraag zal nader bezien worden nadat de resultaten van de twee
onderzoeken (zie vraag 12) beschikbaar zijn. De risicogerichte aanpak
van het BFT in combinatie mét de reguliere onderzoeken die door de
verschillende beroepsgroepen zelf werden uitgevoerd kan gegeven de
beperkte menskracht bij het BFT als vrij effectief en efficiënt worden
aangemerkt. Bij reguliere onderzoeken (zonder risico-indicatie bleek in
2004 en 2005 dat bij een 100-tal onderzoeken ongeveer 40 aanvullende
MOT-meldingen werden gegenereerd. Bij de risicogerichte aanpak bleek in
2006 dat bij 7 onderzoeken 192 ongebruikelijke transacties werden
aangetroffen. 

Zie ook beantwoording vragen 15, 21 en 23.

50

Hoeveel tijd besteedt het BFT aan hun toezichthoudende taak per dossier
en hoeveel tijd besteedt de beroepsorganisaties zelf aan het toezicht
houden per dossier?

Omdat de focus voor 2007 gelegd is op bijzondere onderzoeken en door
eerder genoemde arrangementen ongeveer 250 reguliere onderzoeken door de
beroepsorganisaties zelf zijn uitgevoerd, is het aantal reguliere
onderzoeken dat het BFT zelf heeft uitgevoerd

in 2007 beperkt gebleven. Om toch aandacht te geven aan de grote groep
administratiekantoren is een actie gestart om in de provincie Zeeland
eerst

een informatiepakket over de verplichtingen voortvloeiend uit de WWFT te
verzenden en daarna telefonisch contact op te nemen. Er zijn zo’n 700
pakketten verzonden en hierop zijn 160 telefonische contacten gevolgd.
Daarna zijn een aantal onderzoeken binnen deze selectie uitgevoerd. In
2008 zal bij FIU worden nagegaan of deze aanpak tot een significante
wijziging in het aantal meldingen van deze professionals in deze regio
heeft geleid en of deze aanpak ook elders in het land effectief zou
kunnen zijn. Ultimo 2007 zijn 13 eigen reguliere onderzoeken afgerond en
nog 9 onderzoeken onderhanden. Het betreffen

vooral kleinere adviesorganisaties met in totaal enkele duizenden
klanten. De nalevingspercentages voor de Wid liggen tussen de 80 en 100%
en zijn doorgaans hoger

dan 90%. Er is één aanvullende Mot-melding naar voren gekomen naar
aanleiding van deze afgeronde reguliere onderzoeken.

In 2007 zijn 9 rapporten afgerond en ultimo 2007 waren 5 onderzoeken
onderhanden. De afgeronde onderzoeken – aangaande 8 notarissen en 3
kandidaat notarissen –

zijn ingediend bij 4 verschillende Kamers van Toezicht te weten
Maastricht, Den Haag, Utrecht, Rotterdam. Bij deze afgeronde onderzoeken
zijn 232 dossiers (veelal AB-BC

vastgoedtransacties) beoordeeld, waarbij het BFT tot de conclusie is
gekomen dat 101 Mot-meldingen – in eerste instantie – ten onrechte
niet zijn gedaan (2006: 192 meldingen). Drie

notarissen hebben naar aanleiding van het onderzoek alsnog 23 Mot
meldingen gedaan.

Sinds ultimo 2004 zijn twee bijzondere onderzoeken daadwerkelijk
tuchtrechtelijk afgerond. Ultimo 2007 liepen 12 tuchtrechtelijke
procedures bij de verschillende Kamers van Toezicht en de notariskamer
van het Hof Amsterdam.

In 2007 is 13% van de onderzoekstijd besteed aan reguliere onderzoeken
en 87% aan risicogerichte onderzoeken. De verhouding directe/indirecte
uren is 78%/22%, na aftrek van vakanties en ziekteuren.

Volgens opgave van de KNB is per onderzoek in het kader van de naleving
van de WWFT per dossier 2 a 3 uren besteed, e.e.a. mede afhankelijk van
de omvang van het desbetreffende kantoor, exclusief voorbereidende
werkzaamheden.51

In hoeverre is het BFT als toezichthouder onafhankelijker dan de
beroepsgroepen wanneer deze als toezichthouder optreden?

Het BFT houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op de naleving
van de WWFT door o.a. notarissen en advocaten. Het BFT is een
zelfstandig bestuursorgaan. NivRA, NOvA en KNB zijn publiekrechtelijke
beroepsorganisaties, die tot taak hebben de bevordering van een goede
beroepsuitoefening door de leden en van hun vakbekwaamheid. In het kader
van hun kwaliteitsbevorderende taak voeren zij onderzoeken uit bij
beroepsgenoten. 

52

Waarom onderschrijft het kabinet de aanbeveling om de inzet van
toezichtcapaciteit op inzicht en risico's aard en omvang van witwassen
en terrorismefinanciering te baseren? En welke concrete doelstellingen
en (prestatie)afspraken moeten daarvoor gemaakt worden?

De capaciteit die beschikbaar is om toezicht te houden op de naleving
van de verplichtingen uit de WWFT is beperkt. Het is daarom zaak dat het
toezicht zich richt op dié ondertoezichtgestelden en/ of
dienstverlening die het hoogste risico op witwassen en financieren van
terrorisme met zich meebrengen. Op deze wijze worden de beschikbare
bemiddelen het meest efficiënt ingezet. Hiervoor is wel noodzakelijk
dat met alle toezichthouders (de Autoriteit Financiële Markten, De
Nederlandsche Bank, De Belastingdienst Holland/Midden Unit MOT en het
Bureau Financieel Toezicht) afspraken worden gemaakt over de in te
zetten capaciteit en de speerpunten van het toezicht in een bepaalde
periode. Deze afspraken zullen per toezichthouder worden gemaakt, zodat
rekening kan worden gehouden met de verschillen in toezicht als ook met
de diversiteit van de onder toezicht gestelden. 

Zie ook beantwoording vragen 15, 21, 23 en 49.

53

Hoe vullen de verantwoordelijke bewindspersonen (BZK, Financiën en
Justitie) de aanbeveling in waarin de Algemene Rekenkamer spreekt over
realistische beleidsambities welke vastgesteld moeten worden en dat de
benodigde capaciteit, deskundigheid en prioriteit hierop afgestemd moet
worden door de inzet van toezichtscapaciteit op inzicht in risico’s,
aard en omvang van witwassen en terrorismefinanciering te baseren en
hierover concrete doelstellingen op te stellen en prestatieafspraken te
maken?

Zie beantwoording vragen 49 en 52.

54

Waaruit blijkt dat er bij de departementen geen sprake is van een gebrek
aan ketenbesef, betrekking tot de implementatie van deze
versterkingsprogramma's?

Zoals wij aan de Algemene Rekenkamer, in reactie op het conceptrapport
“Bestrijden witwassen en terrorismefinanciering”, hebben aangegeven,
achten wij de noodzaak van een doelgerichte en integrale sturing op de
keten van groot belang. Aan de drie versterkingsprogramma’s
(financieel-economische criminaliteit, cybercrime en georganiseerde
misdaad) wordt dan ook sturing gegeven door een integrale stuurgroep
onder voorzitterschap van het Ministerie van Justitie, waarin
vertegenwoordigers van de betrokken departementen, het lokaal bestuur,
uitvoerende diensten, de Raad voor de rechtspraak en het bedrijfsleven
zitting hebben. Om die reden bestrijden wij dan ook de opvatting dat er
bij de departementen sprake is van een gebrek aan ketenbesef, en menen
wij bovendien dat zij momenteel voldoende sturing uitoefenen met
betrekking tot de implementatie van deze drie versterkingsprogramma’s.
In dat verband wijzen wij voorts op de naar aanleiding van de evaluatie
van het FEC geïnitieerde deelname van de departementen aan de
FEC-Raadvergaderingen en op de regierol van de departementen in
verschillende gremia in de keten van het voorkomen en bestrijden van
witwassen, zoals de Financial Action Taskforce, de begeleiding en
beleidsmatige aansturing van FIU, de begeleidingscommissie MOT, de
werkgroep indicatoren en de interdepartementale werkgroep vastgoed.
Overigens staan op dit gebied de ontwikkelingen niet stil en vanuit de
departementen wordt continu gezocht naar een juiste implementatie van de
regierol.

55

Wat gaat er precies in de (prestatie)afspraken vastgelegd worden?

De prestatie afspraken met de politie die op dit moment gelden lopen tot
en met 2010. 

In het kader van het versterkingsprogramma FINEC vindt er een nulmeting
plaats bij de politie. Deze nulmeting moet duidelijk maken wat de
korpsen aan witwasbestrijding doen. Korpsen die het niet goed doen
zullen worden aangestuurd op betere prestaties. Bij het toewijzen van de
extra middelen in het kader van het versterkingsprogramma FINEC zullen
afspraken worden gemaakt over prestaties die hier tegenover moeten
staan.

Zie ook beantwoording vraag 33.

56

Kan het kabinet toelichten op welke wijze het FEC meer en beter benut
zou kunnen worden voor de bestrijding van witwassen en terrorisme
financiering?

Zie beantwoording vraag 44.

57

Kan het kabinet enig inzicht verschaffen in het aantal melding vanuit de
verschillende beroepsgroepen?

Bijgevoegd is het jaaroverzicht 2007 van FIU, daarin staat een nadere
analyse van het meldgedrag per meldersgroep. Het aantal meldingen van
ongebruikelijke transacties per meldgroep is als volgt:

Money Transfers                            188.947

Banken                                           5.900

Handelaren                                    14.106

Geldtransactiekantoren                 617

Vrije beroepsbeoefenaren             538

Casino’s                                        1.129

Overheid                                       1.347

Creditcardmaatschappijen           1.415

Levensverzekeraars                      27

Assurantietussenpersonen            1

Beleggingsinstellingen                 2

Effectenbemiddelaars                  0

Financieringsmaatschappijen     11

58

Kan het kabinet toelichten op welke termijn de concrete doelstellingen
en prestatieafspraken te verwachten zijn?

Zie beantwoording vraag 33, 45, 52, 55 en 65.

59

Kan het kabinet nadere toelichting geven op de verdeling van de
verschillende regierollen die zij vervullen op het terrein van
bestrijding van witwassen en terrorisme financiering?

Ten aanzien van witwassen dient een onderscheid gemaakt te worden tussen
de strafrechtelijke aanpak van witwassen op grond van artikel 420bis
e.v. Wetboek van Strafrecht en de economische ordeningswetgeving die
dient te voorkomen dat dienstverleners worden gebruikt voor witwassen of
terrorismefinanciering (WWFT). 

Wat betreft de strafrechtelijke aanpak is primair de Minister van
Justitie verantwoordelijk voor de regie. De  Minister van Justitie is
beleidsmatig verantwoordelijk voor FIU en het opsporingsbeleid van het
Openbaar Ministerie. FIU brengt jaarlijks verslag aan de Minister van
Justitie uit. Met het Openbaar Ministerie worden jaarlijks afspraken
gemaakt in de kaderbrief. Op basis van die afspraken legt het Openbaar
Ministerie verantwoording af. 

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is
verantwoordelijk voor de politie. Met de politie worden, in overleg met
de Minister van Justitie, landelijke prestatieafspraken gemaakt.

Wat betreft de uitvoering van de WWFT zijn de Minister van Financiën en
de Minister van Justitie gezamenlijk verantwoordelijk. De
Staatssecretaris van Justitie is verantwoordelijk voor het toezicht door
het BFT.  

De Minister van Financiën is op het thema terrorismefinanciering
beleidsmatig verantwoordelijk voor de banden met de financiële sector,
onder andere via FIU. Dit geschiedt naar analogie van de aanpak van
witwassen. Financiën voert, in afstemming met Justitie, namens
Nederland de beleidsmatige regie op het dossier witwassen en
terrorismefinanciering in de FATF. De Minister van Financiën is
verantwoordelijk voor het toezicht door de AFM, DNB en Belastingdienst. 

De NCTb onderhoudt beleidsmatig contacten met de verschillende
organisaties en diensten die in het kader van terrorismeonderzoek aan
bestrijding van terrorismefinanciering doen.

60

Kan het kabinet toelichten op welke termijn zij zullen deelnemen aan de
FEC-Raad? Zullen betrokken bewindspersonen beurtelings deelnemen of
steeds gezamenlijk?

De departementen Financiën en Justitie zullen gezamenlijk participeren
aan de FEC-Raad. 

Zie ook vraag 44.

61

Het kabinet licht toe dat het programma Intelligence als belangrijkste
doelstelling heeft het wegnemen van de formele en/ of technische
onmogelijkheden met betrekking tot de uitwisseling van informatie. Kan
het kabinet specifiek ingaan op deze barrières? Kan de minister van BZK
nader inzicht geven in het programma, het Nederlands Intelligence Model
en de daarin opgenomen verbeterinitiatieven?

Onder de verantwoordelijkheid van de Raad van Hoofdcommissarissen is het
Nationaal Intelligence Model (NIM) ontwikkeld. Het NIM geeft aan op
welke wijze informatie de politie stuurt en de wijze waarop de politie
op de informatieprocessen stuurt. Met concernbrede implementatie van het
NIM wordt informatiegestuurd werken bij de politie op landelijk niveau
verder in praktijk gebracht. Het versterkingprogramma Georganiseerde
Misdaad (PVAGM), waar het programma Intelligence onder valt, ondersteunt
de komende jaren de implementatie van het NIM. 

Het programma Intelligence heeft als doel dat de politie leert in de
sturing en in de uitvoering van het politiewerk concernbreed beter met
intelligence te werken en daarmee effectiever te worden. Door een
(formatieve) versterking van de informatieorganisatie van de politie
moeten verbanden tussen delicten en dadergroepen, op (inter)lokaal,
(boven)regionaal en (inter)nationaal niveau, sneller en beter worden
gelegd.

In het programma zijn er drie gebieden waarop in de korpsen resultaat
behaald moet worden. Het programma Intelligence zet daarmee één stuur
op alle lopende en nieuw te starten activiteiten:

Sturing: Stuurploegen en gebruik van geleverde
veiligheidsinformatieproducten zijn de kern. Afstemming en samenwerking
met actief betrokken gezagspartners zijn belangrijk. 

Informatieorganisatie: Standaardisatie, uitwisseling van kennis en
informatie en cyclische productie van veiligheidsinformatieproducten
door extra analyse- en onderzoekscapaciteit zijn de kern. Realisatie van
betere samenwerking en afstemming tussen de informatieonderdelen van de
politie en met de ketenpartners is belangrijk: informatie is niet
gebonden aan geografische of functionele en organisatorische grenzen. 

Verbetering en innovatie: Verbetering van bestaande processen en
producten en de totstandkoming van nieuwe zijn de kern. De nadruk ligt
op uitwerking en vervolgversies van het Nationaal Intelligence Model,
informatiemanagement en intelligenceopleidingen, kennismanagement en de
relatie met bestuurlijke rapportages.

Met deze doelstelling bestrijdt het programma niet zozeer formele of
technische barrières. Wel stuurt en coördineert het programma op
concernniveau op eenduidigheid en eenvormigheid, op de daadwerkelijke
uitvoering van gemaakte afspraken en op het opheffen van
informatiegrenzen binnen Nederland. Dit binnen de kaders van het bevoegd
gezag.

62

Kan het kabinet beter toelichten waarom zij het niet eens is met de
conclusies van de Algemene Rekenkamer dat de resultaten tegenvallen?
Waarop is deze reactie gebaseerd?

In de eerste plaats heeft de Algemene Rekenkamer bij de berekening van
de opsporingskans geen rekening gehouden met het feit dat veelal een
veelvoud aan verdachte transacties ten aanzien van één subject in een
geregistreerd witwasfeit is meegenomen. In de tweede plaats  wordt
informatie over verdachte transacties opgepakt bij de opsporing en
vervolging van de gronddelicten al dan niet in combinatie met een
ontnemingsprocedure. Het resultaat is nagenoeg hetzelfde alleen wordt
daarbij niet het witwasdelict gebruikt. Hiermee is geen rekening
gehouden bij het berekenen van de opsporingskans. In de derde plaats
veronderstelt een dergelijke berekening dat als er sprake is van een
verdachte transactie er ook sprake is van een strafbaar feit. Dit is
niet het geval. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of de gedraging die
ten grondslag heeft gelegen aan de melding gekwalificeerd kan worden als
witwassen.        

Zie ook beantwoording vraag 10.

63

“De ministers zeggen toe de capaciteit van politie, FIOD-ECD en OM te
vergroten.” Met hoeveel formatieplaatsen precies per dienst? Wat kost
per dienst een formatieplaats?

Voor het OM is in het kader van het versterkingsprogrammam FINEC een
oplopende reeks beschikbaar. In 2008 4,5 mln, in 2009 6,7 mln, in 2010
6,7 mln, in 2011 8,1 mln en vanaf 2012 7,6 mln. Op basis van de huidige
plannen zal het Openbaar Ministerie in ieder geval met ongeveer 40 fte
worden uitgebreid. De besteding van een deel van de middelen zal
gedurende het programma verder worden ingevuld.   

Aan het Openbaar Ministerie staat voor 2008 een bedrag van € 4.500.000
ter beschikking in het kader van de aanpak van financieel economische
delicten, waaronder witwassen. Van dit bedrag is € 700.000,-
gereserveerd voor BOOM. Dit bedrag is bestemd voor de generieke
versterking voor de intensivering van ontneming en in dat verband de
aanpak van onverklaarbaar vermogen en witwassen. Een bedrag van €
1.040.000,- is gereserveerd voor het Landelijk Parket en is onder meer
bestemd voor het aanpakken van witwassen. De exacte verdeling van deze
bedragen binnen de verschillende OM-onderdelen is nog niet bekend. Gelet
op de diversiteit aan functies, kan evenmin worden aangegeven wat per
dienst een formatieplaats kost. 

Voor de FIOD-ECD is vanaf 2008 jaarlijks 3 mln beschikbaar voor een
uitbreiding van 37 fte ten behoeve van de bestrijding van witwassen. De
capaciteit van de FIOD-ECD is in het kader van de FINEC nota uitgebreid
met 37 fte waarvan 6 fte worden ingezet op de versterking van
informatiefunctie op het gebied van witwassen en de overige worden
ondergebracht in 2 specialistische teams opsporing witwaszaken (een
gevestigd in Haarlem en de ander in Amsterdam). De kosten van een
formatieplaats voor deze teams variëren van € 64.200,- (HBO niveau)
via € 81.200,- (academisch niveau) tot € 88.300.- (leidinggevende).

Voor de politie is een oplopende reeks beschikbaar. In 2008 4,5 mln, in
2009 8,5 mln, in 2010 10 miljoen en vanaf 2011 13 mln. De gemiddelde
netto middensom over alle werksoorten voor een fte is 75.000 euro,
waarin inbegrepen ook de materiële vergoeding voor een formatieplaats.
Voor het versterkingsprogramma van de politie is vanaf 2011 13 miljoen
per jaar beschikbaar gesteld.  Besteding richt zich niet alleen op
witwassen, maar op versterking van aanpak financieel economische
criminaliteit in brede zin. Hier onder wordt dan begrepen zowel de
opsporing van financieel economische delicten bijv. (fraude en
witwassen), als het benutten van de methodiek van financieel opsporen
binnen andere opsporingsonderzoeken.  Naar verwachting wordt de
capaciteit gedurende de programmaperiode uitgebreid met 100 tot 120 fte.
Na afloop van het programma zal de sterkte nog verder toenemen tot een
eindtotaal van ongeveer 150 fte. Het juiste getal is afhankelijk van het
functie (belonings-)niveau van de uitbreiding. De politie werkt nu in
overleg met het OM aan plannen voor de verdere invulling van het
versterkingsprogramma. Deze plannen worden naar verwachting in september
in het Korps Beheerders Beraad vastgesteld. Grofweg gesteld worden de
middelen tijdens de programmaperiode ingezet voor ( ontwikkeling van
materiaal t.b.v.) deskundigheidsbevordering, onderzoek en
capaciteitsuitbreiding. De middelen zijn echter niet toereikend om alle
korpsen extra capaciteit toe te wijzen. Naar verwachting is er ruimte om
naast een uitbreiding bij de NR, aan een zestal korpsen en daaraan
gelieerde BR, een impuls te geven zodat de aanpak van FinEc in deze
korpsen kan worden geïntensiveerd. Er zal op worden toegezien dat er
met deze korpsen door de portefeuillehouder binnen de RHC
prestatieafspraken worden gemaakt.

64

Wat is de reactie van het kabinet op de aanbeveling van de Algemene
Rekenkamer dat het gebruiken van financiële informatie en het afnemen
van crimineel vermogen bij elke opsporingsonderzoek expliciet in
overweging wordt genomen? Hoe wordt deze aanbeveling vorm gegeven in de
praktijk?

Zie beantwoording vraag 33, 34, 35 en 36.

65

Wanneer wordt bekend hoeveel precies de extra middelen bedragen die
beschikbaar worden gesteld, en waaraan deze middelen precies worden
besteed?

Zie beantwoording vraag 63.

66

Kan de minister van Financiën nader inzicht geven in de capaciteit die
bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) beschikbaar is voor het
toezicht en welke specifieke voornemens er zijn tot uitbreiding hiervan?
Welke meldingsplichtige instellingen staan onder toezicht van de AFM?
Kan de minister van Financiën aangeven wat mogelijke oorzaken en / of
verklaringen zijn voor het feit dat de meldingsplichtige instellingen
die onder toezicht van AFM staan, zorgen voor het kleinste aantal
meldingen?

Aan de hand van risico-analyses bepaalt de AFM de inzet van mensen en
middelen op haar toezichttaken. De AFM heeft in haar begroting van 2008
rekening gehouden met ongeveer 2.200 uur voor het toezicht op de
naleving van de integriteitswetgeving , waaronder begrepen de anti
witwas wetgeving zoals de WWFT. Op basis van de gekozen
controlestrategie hangt de uiteindelijk ingezette capaciteit af van het
aantal incidenten. Aldus wendt AFM haar capaciteit risico gericht
aan. De aan witwassen gerelateerde  incidenten zijn tot op heden zeer
beperkt in aantal. 

Onder het WWFT toezicht van de AFM vallen beleggingsinstellingen,
effecteninstellingen en assurantietussenpersonen. Het toezicht op de
naleving van de WWFT wordt waar mogelijk geïntegreerd in
het doorlopende  toezicht. Wat betreft het toezicht op
beleggingsinstellingen en effecteninstellingen moet worden opgemerkt dat
deze instellingen (i)  vaak onderdeel uitmaken van een
kredietinstelling en  (ii) hun betalingen via kredietinstellingen
verlopen. Die vallen primair onder toezicht van DNB. 

Het toezicht op de assurantietussenpersonen is ingesteld in 2006, deze
korte periode maakt het weliswaar nog niet mogelijk om conclusies te
trekken omtrent de risico's, wel kan worden opgemerkt dat de ervaringen
tot nu toe uitwijzen dat de geconstateerde risico's ten aanzien van
witwassen en terrorismefinanciering beperkt zijn. 

Samenvattend kan dan ook voorlopig als verklaring van de beperkte
hoeveelheid meldingen worden gegeven dat de AFM een relatief klein
aantal instellingen onder toezicht heeft waar de risico's op witwassen
zich manifesteren.

67

Kan de minister van Financiën nader inzicht geven in de capaciteit die
bij de Belastingdienst beschikbaar is voor het toezicht en of er
uitbreiding van deze capaciteit is voorzien? Zo ja, kan het kabinet dit
toelichten. Zo neen, waarom niet? 

Bij de Belastingdienst/Holland-Midden zijn 21 medewerkers belast met het
toezicht in het kader van de Wet MOT (per 1 augustus 2008: de WWFT).

Uitbreiding van deze capaciteit is niet voorzien omdat uitbreiding zich
niet verhoudt tot de reductietaakstelling van het kabinet.

68

Welke (al dan niet meldingsplichtige) instellingen staan onder toezicht
van de Belastingdienst? En op welke wijze bevorderen de minister van
Financiën en of de Belastingdienst het doen van meldingen vanuit de
onroerendgoedsector (makelaars en bemiddelaars in onroerend goed)? Wat
is de controlekans in de onroerendgoedsector?

De Belastingdienst/Holland-Midden houdt toezicht op bedrijven die zich
bezig houden met (bemiddeling bij) verkoop van voertuigen, schepen,
kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden en
juwelen. 

De Belastingdienst houdt eveneens toezicht op tussenpersonen die
bemiddelen bij het sluiten van overeenkomsten inzake onroerende zaken
(bijv. makelaars).

Het melden van ongebruikelijke transacties wordt bevorderd door gerichte
voorlichting over wet- en regelgeving, en door (intensief) toezicht en
handhaving.

Het geven van voorlichting over het voorkomen en opsporen van witwassen
aan bedrijfstakken en beroepsgroepen is een wettelijke taak van de FIU.
De Belastingdienst heeft samen met de FIU dit voorjaar een dergelijke
voorlichting verzorgd voor de NVM-makelaars in de regio Rotterdam. Het
voornemen is om hieraan ook in andere regio’s een vervolg te geven.

De Belastingdienst stelt per jaar ongeveer 500 toezichtonderzoeken in
bij de onder zijn toezicht staande meldplichtige instellingen en
tussenpersonen. Jaarlijks worden één of twee bedrijfstakken of
beroepsgroepen door middel van een projectmatige aanpak intensief
behandeld. 

Op dit moment wordt onderzocht of kan worden aangesloten bij de
belastingdienstbrede aanpak van het thema vastgoed. 

In de onroerendgoedsector zijn naast de makelaars nog andere
(meldplichtige) dienstverleners actief, met name advocaten,
(kandidaat-)notarissen en soortgelijke juridische beroepsbeoefenaren.
Deze dienstverleners staan onder toezicht van het Bureau Financieel
Toezicht (BFT). De controlekans in de onroerendgoedsector wordt dan ook
bepaald door de mate van toezicht die door alle dienstverleners tezamen
wordt uitgeoefend. 

De controlekans is bovendien een beperkt begrip omdat effectief toezicht
is gebaseerd op risicoselectie.

69

Kan de minister van Justitie nader inzichtelijk maken op basis van welke
methodiek de FIU haar risico-inschatting maakt?

Het FIU krijgt van de melders ongebruikelijke transacties binnen en op
basis van bepaalde procedures worden deze ongebruikelijke transacties al
dan niet als verdacht doorgemeld. De verdachtbepaling van de FIU kan via
verschillende ingangen plaatsvinden, de meest voorkomende ingangen zijn
de volgende:

Vergelijking van subjecten die ongebruikelijke transacties hebben
verricht met landelijke indexen voor Criminele Inlichtingen Eenheid- en
onderzoekssubjecten (Verwijsindex Rechercheonderzoeken en Subjecten).

Vergelijking van subjecten die ongebruikelijke transacties hebben
verricht met andere systemen zoals van het Bureau Ontnemingswetgeving
Openbaar Ministerie (BOOM).

Onderzoek op basis van een door een opsporingsinstantie geïnitieerd
verzoek van de Landelijk Officier van Justitie (LOvJ).

Eigen onderzoek en analyse van de ongebruikelijke transacties door het
meldpunt; aanleiding van een onderzoek en de exacte reden van
doormelding kan in verband met vertrouwelijkheid van de informatie niet
nader worden toegelicht.

Een ongebruikelijke transactie kan tevens verdacht verklaard worden op
basis van informatie afkomstig van een buitenlandse FIU.

70

Is de minister van Justitie van mening dat het verschoningsrecht van
notarissen in bepaalde gevallen een knelpunt vormt voor effectief
toezicht? Zo ja, in welke gevallen en is de minister voornemens
maatregelen te treffen om dit knelpunt op te heffen?

Het belang van effectief toezicht op de naleving van de verplichtingen
die voortvloeien uit de regelgeving ter voorkoming van witwassen en
financieren van terrorisme wordt breed erkend. Dit geldt ook voor het
toezicht op de naleving van de wettelijke verplichtingen door advocaten
en notarissen. 

De praktijk van het toezicht door het BFT laat echter zien dat de
mogelijkheden om toezicht te houden in een enkel geval hun begrenzing
vinden in de bestaande wettelijke geheimhoudingsverplichtingen. Hoewel
het toezicht zich primair richt op het voldoen door de instellingen aan
wettelijke vereisten met betrekking tot de inrichting van het
meldsysteem, kan zich het geval voordoen waarin het BFT wil verifiëren
of er in een bepaalde zaak melding is gedaan – of had moeten worden
gedaan – van een ongebruikelijke transactie. Als hiertoe het
onderliggende dossier moet worden bezien, kan dit strijd opleveren met
de geheimhoudingsplicht van de notaris of advocaat. Deze zal dan inzage
in het dossier weigeren. 

Zoals onder vraag 12 toegelicht, wordt in de evaluatie van het
handhavingsstelsel de effectiviteit van het toezicht op de naleving van
de WWFT door het notariaat in haar geheel bekeken. Hieronder is begrepen
de mogelijkheden van het BFT om over de voor het toezicht benodigde
informatie te kunnen beschikken. 

Zoals hierboven is toegelicht zullen de uitkomsten van de evaluatie van
het handhavingsstelsel en het onderzoek van de Evaluatiecommissie Bureau
Financieel Toezicht worden afgewacht, alvorens maatregelen worden
overwogen ter verbetering van de effectiviteit van het toezicht. Van
belang is daarbij, dat wordt gezocht naar een oplossing die voldoet aan
de vereisten van zorgvuldigheid en proportionaliteit, die voortvloeien
uit de vertrouwelijkheid van de dienstverlening door advocaten en
notarissen en de deswege op hen rustende geheimhoudingsplicht.

71

Kan de minister van Justitie aangeven welke voornemens (hoeveelheid
capaciteit en tijdpad) hij heeft ten aanzien van de uitbreiding van de
capaciteit specifiek voor het BFT?

Met betrekking tot de capaciteit van het BFT wordt thans door de
Evaluatiecommissie BFT bekeken op welke wijze het BFT toezicht op de
juridische dienstverleners kan versterken.

72

Kunnen de verantwoordelijke bewindspersonen toelichten of er extra
maatregelen zijn voorzien voor een verbetering van het toezicht op en de
aanpak van stichtingen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?

Zie beantwoording vraag 7.

73

“Omdat de omvang van witwassen en terrorismefinanciering onbekend is,
kan inzicht alleen verkregen worden op basis van schattingen.” In
hoeverre is periodiek onderzoek naar de hoogte van dit bedrag mogelijk
en wenselijk?

Nee, dat is niet wenselijk. De omvang van witwassen en
terrorismefinanciering is zeer moeilijk vast te stellen. Schattingen
zijn met grote onzekerheden omgeven. Een periodieke vergelijking van
deze schattingen is daarom kunstmatig. Wel is het zinvol om verder
onderzoek te doen naar de aard en omvang van criminele geldstromen en op
deze manier bestaande schattingen te verbeteren of op onderdelen beter
in te vullen. De ministeries van Financiën en Justitie voeren een
beleid waarin dergelijke onderzoeken worden gestimuleerd. 

74

Hoe betrouwbaar is volgens het kabinet de hoogte van het geschatte
bedrag van € 18,5 miljard dat jaarlijks zou worden witgewassen in
Nederland?

Dit bedrag van 18,5 miljard euro is een schatting op basis van modellen
en daarom per definitie met onzekerheid omgeven. Voor een juist beeld
moet worden gekeken naar de componenten waaruit dit bedrag is opgebouwd.


De 18,5 miljard euro omvat om te beginnen niet alleen schattingen voor
de witwasgelden uit criminaliteit in Nederland maar bestaat ook uit
witwasgelden uit hoofde van criminaliteit die in het buitenland is
begaan. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een wereldmodel dat is
ontwikkeld door de Australische criminoloog-onderzoeker John Walker. Dit
model gaat ervan uit dat witwassen bij uitstek een grensoverschrijdend
fenomeen is. Het Walker-model is één van de eerste en tot dusverre
meest vergaande pogingen om de omvang van het witwasprobleem te
schatten. Professor Brigitte Unger heeft in 2005 in opdracht van het
ministerie van Financiën het Walker-model verbeterd en met nieuwe
schattingen voor Nederland ingevuld. 

De 18,5 miljard bestaat verder voor een groot deel uit schattingen voor
allerlei vormen van fraude. Fraude is een zeer breed begrip. Het kan
zowel ‘horizontale fraude’ omvatten (fraude binnen het particuliere
economisch verkeer, soms grootschalig en georganiseerd) als allerlei
vormen van ‘verticale fraude’ (groot- en kleinschalige fraude met
overheidsgelden en diensten). De schattingen voor fraude lopen zeer
sterk uiteen. Unger schat de omvang op ruim 6 miljard euro.

Het totaalbedrag dat in Nederland jaarlijks wordt witgewassen uit hoofde
van de productie en handel in verboden goederen en diensten (met name
drugs, maar ook wapens, mensenhandel, smokkel, enzovoort) ligt op
jaarbasis naar schatting op 2,4 miljard euro (tabel a). Unger baseert
deze schatting onder meer op een onderzoek van het CBS. Het CBS komt,
met grote voorzichtigheid, op een jaarlijkse toegevoegde waarde voor
criminele activiteiten in Nederland van ruim 3 miljard euro. Hiervan
wordt een deel witgewassen. Het CBS baseert haar schatting op concrete
criminaliteitscijfers.

Het totaal van witwasgelden (fraude en overige vormen van criminaliteit)
dat in Nederland op jaarbasis wordt ‘geproduceerd’ bedraagt volgens
Unger 8,6 miljard euro, ongeveer 2% van het BBP (tabel a). De optelsom
van fraude en overige vormen van criminaliteit. Hiervan wordt 3,8
miljard binnen Nederland witgewassen. Het overige vloeit weg naar het
buitenland. Het totaal van 18,5 miljard euro wordt gevormd door dit
bedrag vermeerderd met de mede op basis van Walker geschatte 14,7
miljard aan witwasgelden afkomstig uit het buitenland (tabel b). 

Tabel a. Witwasgelden uit fraude en criminaliteit in Nederland (miljard
euro per jaar)

Fraude	6,2

	Drugs	1,6

	Overige vormen van criminaliteit	0,8

	Totaal	8,6

	Hiervan wordt:



binnen Nederland witgewassen	3,8

	buiten Nederland witgewassen	4,3

	Bron: Unger et al. (2005).



Tabel b. Grensoverschrijdende witwasstromen in Nederland (miljard euro
per jaar)

Witwasgelden afkomstig van criminaliteit in Nederland	3,8

	Witwasgelden afkomstig van criminaliteit uit het buitenland	14,7

	Totaal 	18,5

	Bron: Unger et al. (2005).



Conclusie: De schatting van 18,5 miljard euro is met grote onzekerheid
omgeven. Het bestaat uit componenten die goed tot zeer globaal zijn
onderbouwd. De totaalschattingen van Unger liggen overigens niet veel
hoger dan schattingen die internationaal worden gehanteerd. Volgens een
veel gebruikte, maar ruwe schatting van het IMF wordt er jaarlijks
wereldwijd voor een bedrag ter waarde van 2 tot 5 procent van het
wereldwijde bruto binnenlands product (BBP) witgewassen. De verhoudingen
tussen deze componenten onderling leiden tot interessante inzichten:
bijvoorbeeld dat fraude veel omvangrijker is dan andere vormen van
criminaliteit en over de aard en het belang van grensoverschrijdend
witwasverkeer.

75

Welke belemmeringen signaleert de minister van Justitie specifiek met
betrekking tot de uitwisseling van informatie tussen toezichthouders
(bijvoorbeeld BFT) en opsporingsdiensten? Is het kabinet voornemens de
uitwisseling van informatie tussen beide diensten te vergemakkelijken?
Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

Zoals de Minister van Financiën heeft aangegeven aan de Eerste Kamer
(Wijziging WID en Wet MOT ter uitvoering van derde witwasrichtlijn
(richtlijn nr. 2005/60/EG) en uitvoeringsrichtlijn (richtlijn nr.
2006/70); Memorie van antwoord, EK 2007–2008, 31 237 en 31 238, C) zal
worden ingezet op een verbetering van de informatie-uitwisseling tussen
ketenpartners. In de beantwoording van deze vraag zal hierop nader
worden ingaan.

Het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Financiën zijn op dit
moment in samenspraak met het Openbaar Ministerie, FIU en
meldingsplichtige instellingen bezig met de nadere invulling van de
algemene en individuele terugkoppeling over het gebruik van gemelde
transacties met het zo optimaal mogelijk benutten van de wettelijke
mogelijkheden. Doel van de verbeterde terugkoppeling is de verbetering
van meldgedrag van de instellingen en meer inzicht in de effectiviteit
van het meldsysteem. 

In het programma FINEC  is ook aandacht voor verbetering van
informatie-uitwisseling. Zo zal de informatie uit opsporingsonderzoeken
naar witwassen door politie en FIOD-ECD na analyse systematisch worden
gebruikt voor terugkoppeling naar onder meer financiële instellingen en
bestuursorganen (bestuurlijke rapportages). De bestuursorganen zullen op
basis van de bestuurlijke rapportages passende maatregelen kunnen nemen.


Ook is informatiedeling tussen de ketenpartners een doel van het FEC. De
informatiecoördinatie voor opsporingsonderzoeken bij de politie is
belegd bij de dienst IPOL van het KLPD, waar ook het FIU is
gepositioneerd. Zie voorts het antwoord op vraag 76 inzake de
mogelijkheid voor het BFT om aangifte te doen.

76

Kan het kabinet toelichten welke mogelijke oplossingen zij voorziet voor
het probleem waarbij BFT in tuchtrechtelijke onderzoeken over notarissen
vaak andere dienstverleners tegenkomt die mogelijk een rol spelen bij de
ongebruikelijke transacties maar waarvan de gegevens niet met de
Belastingdienst gedeeld kunnen worden in verband met de
geheimhoudingsplicht? 

De Staatssecretaris en de Minister van Justitie streven naar de snelle
invoering van een informatieplicht van de notaris om het OM en de
Belastingdienst bepaalde gegevens te verstekken inzake betalingen
verricht via zijn derdenrekening. Het betreffende wetsvoorstel
informatie derdenrekening notariaat is thans in consultatie bij de KNB.
In dit kader wordt verwezen naar de brief d.d. 18 juni jl. die de
Staatssecretaris van Justitie uw Kamer heeft doen toekomen, waarin de
maatregelen zijn opgesomd en acties t.a.v. het notariaat, die op dit
moment relevant zijn in het kader van de aanpak van vastgoed- en
hypotheekfraude. 

Wanneer het BFT, hoewel zijn taak daar niet primair op is gericht, meent
dat de inhoud van een transactie waarbij een advocaat of notaris is
opgetreden mogelijk verdacht is, maar er geen overtreding van de WWFT
heeft plaatsgevonden door de betrokken dienstverlener, bestaat er een
aangifteplicht op grond van artikel 162 Sv, voor zover het gaat om een
vermoeden van de in dit artikel opgenoemde strafbare feiten (met name
ambtsmisdrijven). De wet ter voorkoming van witwassen en financieren van
terrorisme, die in de plaats treedt van de WWFT, creëert daarnaast de
bredere mogelijkheid om in voorkomende gevallen de betrokken transactie
aan het meldpunt – FIU – te melden (artikel 25). Dat kan bepalen of
de transactie inderdaad als verdacht dient te worden aangemerkt, en deze
doen toekomen aan politie en Openbaar Ministerie. Dit mechanisme is
reeds van kracht voor enkele andere toezichthouders op de identificatie-
en meldingsplicht, DNB en de AFM. Zoals hierboven aangegeven is de WWFT
op 1 augustus jl. in werking getreden.

Zie ook beantwoording vraag 70.

77

Kan de minster van Justitie toelichten of een aanpassing van de
wettelijke grondslag van het beroepsgeheim (verschoningsrecht) en dus
een beperking hiervan is voorzien? Zo ja, graag een nadere toelichting.
Zo neen, waarom niet? Kan de minister van Justitie toelichten in
hoeverre de uitspraak van de Hoge Raad nog actueel is?

In de praktijk is het afwegen van belangen die in het geding zijn bij
verschoningssituaties in combinatie met een geheimhoudingsplicht in alle
gevallen maatwerk. Het is daarbij primair aan de beroepsbeoefenaar om
een zorgvuldige en portionele afweging te maken. De uitspraken van de
Hoge Raad hebben vanuit die optiek niets van hun actualiteit verloren.

Zie ook beantwoording vraag 70. 

78

De Algemene Rekenkamer wijst op verschillen in aanwezige capaciteit en
kennis en het feit dat regiokorpsen witwasonderzoeken niet als
zelfstandig doel zien. Kan de minister van Justitie een reactie geven op
deze constatering en daarbij een toelichting op de maatregelen die zijn
en zullen worden getroffen en hoe deze hier eventueel verandering in te
brengen? Kan de minister van Justitie voorts nader inzicht geven in de
mogelijke oorzaken en verklaringen voor de grote regionale verschillen
in gebruik van data FIU, het aantal feiten dat bij het OM wordt
aangebracht en dus zowel opsporings- en vervolgingskans? Kan de minister
van Justitie met oog op voorgaande specifiek ingaan op situatie, en
mogelijke verklaringen voor de verschillen, in de regio’s
Amsterdam-Amstelland, Haaglanden en Rotterdam Rijnmond?

De regiokorpsen en OM zien witwasdelicten steeds meer als een
zelfstandig delict. Dit blijkt ook uit de cijfers van de afgelopen jaren
over het aanleveren door opsporingsdiensten van witwasfeiten bij het
Openbaar Ministerie en de cijfers over de vervolging voor witwassen. Aan
witwassen ligt altijd een (grond)delict ten grondslag. Omdat de
bewijsvoering voor het gronddelict veelal makkelijker lijkt (lijkt,
omdat dit mede een gevolg is van het ontbreken van deskundigheid) wordt
er vaak doorgerechercheerd op het gronddelict en niet op witwassen. Bij
enkele korpsen is de deskundigheid op een zodanig niveau dat men goed
gebruikt maakt van financiële informatie (financieel rechercheren) bij
het opsporen van criminaliteit, waaronder witwassen. Het
versterkingsprogramma voorziet in het stimuleren van het financieel
rechercheren en het afpakken van crimineel geld. Dit kan op een aantal
manieren waarvan de aanpak via het witwasdelict er een is. Het
versterkingsprogramma zal onder meer de “cabrio aanpak” uitrollen. 

Het verschil in gebruik van transactie informatie van FIU door
regiokorpsen is ook te verklaren door de afwezigheid van een uniform
beleid over de aanpak van witwaszaken. Hierdoor ontstaan grote regionale
verschillen. Met diverse regiokorpsen heeft FIU zogenaamde
projectconvenanten afgesloten. Deze regiokorpsen maken veelvuldig
gebruik van transactie informatie van FIU. Door het afsluiten van
projectconvenanten tussen FIU en de regiokorpsen ontstaat een goed beeld
welke transactie-informatie van belang is voor specifieke
opsporingsonderzoeken in de betreffende regio. De prioriteiten van de
betreffende korpsen sluiten dan beter aan bij de werkzaamheden van FIU
en de aanpak van witwasdelicten. Het gebruik van transactie-informatie
kan hierdoor worden gestimuleerd. 

Uit het jaaroverzicht van FIU blijkt dat politiekorpsen en andere
opsporingsdiensten, ondanks de grote regionale verschillen in het
gebruik van transactie-informatie, zich steeds meer bewust worden van de
meerwaarde van financiële informatie in (reguliere)
opsporingsonderzoeken. Dat blijkt onder meer uit het toegenomen aantal
bevragingen van het Intranet Verdachte Transacties, het groeiende aantal
processen-verbaal dat is opgesteld op basis van verdachte transacties en
de stijging van het aantal verdachte transacties dat is doorgemeld aan
de opsporingsautoriteiten in 2007.

Zie ook de inleiding en beantwoording vraag 62.

79

Wordt, en zo ja op welke wijze, getracht witwasonderzoeken wél als
zelfstandig doel te laten zijn binnen de verschillende regiokorpsen?

Het gaat erom dat de politie erin slaagt meer gebruik te maken van
financiële sporen en meer geld bij de criminelen weg te halen zodat het
criminele geld geen legale status kan krijgen. Het draaien van meer
witwasonderzoeken maakt hier een onderdeel vanuit, er zijn echter meer
opties.

Zie ook beantwoording vraag 78.

80

De Algemene Rekenkamer wijst op het probleem van gebrek aan kennis en
capaciteit. Kan de minister van BZK toelichten hoe groot de capaciteit
voor onderzoek en opsporingsactiviteiten is binnen de verschillende
regiokorpsen?

Cijfers zijn niet beschikbaar waaruit blijkt hoeveel fte er wordt
ingezet voor de aanpak van witwassen. Wel kan gemeld worden dat de
politie zo’n 55 accountants in dienst heeft ten behoeve van de
opsporing.

81

Wordt er voor gezorgd dat de regiokorpsen van de politie voortaan beter
inzicht hebben in het aantal formatieplaatsen dat specifiek richt op de
financieel rechercheren, de bestede capaciteit voor het bestrijden van
witwassen en terrorismefinanciering en de middelen die daarmee gemoeid
zijn? Zo ja, hoe?

Nee. De korpsbeheerder is verantwoordelijk voor een adequate inzet en
verantwoording van de beschikbaar gestelde middelen en het
registratiesysteem van de politie voorziet hier vooralsnog niet in. Wel
zal de politie apart verantwoording af leggen over de inzet van de
middelen uit het versterkingsprogramma.

82

Zijn alle 82 beschikbare formatieplaatsen bij Dienst Nationale Recherche
(DNR) vervuld en worden deze ook feitelijk ingezet voor de bestrijding
van witwassen en terrorismefinanciering?

Hoewel door vacatures niet alle beschikbare formatieplaatsen
daadwerkelijk vervuld zijn is de feitelijke inzet in overeenstemming met
het daarvoor gereserveerde aantal formatieplaatsen. Dit komt o.a. door
de inzet van overuren en de inzet uit andere onderdelen van de DNR. 



83

In hoeverre is bij de Unit Contra Terrorisme en Activisme (UCTA) één
financieel rechercheur afdoende om terrorisme financiering te
signaleren, onderzoeken, op te sporen en bestrijden? Waar is de
uitbreiding voor financieel rechercheren specifiek voorzien (bladzijde
26)? 

De DNR kent naast experts die een vast onderdeel vormen van een team een
poule van financiële experts die binnen verschillende aandachtsgebieden
worden ingezet al naar gelang de behoefte. Daarbij maakt de DNR ook
gebruik van de inhuur van externen, indien het werkaanbod daarom vraagt.
Het beeld dat slechts één financieel rechercheur belast is met
terrorismefinanciering is derhalve niet correct.

Financieel-economisch rechercheren is voor de DNR een vanzelfsprekend
onderdeel van het reguliere rechercheproces op de aandachtsgebieden, net
als het onderzoek op stromen van mensen, goederen en informatie. De
ambitie van de DNR reikt echter verder: om de zware, georganiseerde
misdaad in zijn geheel effectief te bestrijden, is gespecialiseerd,
separaat onderzoek naar de financieel-economische mechanismen en stromen
essentieel. De DNR geeft het financieel-economisch opsporen een meer
prominente plaats binnen de opsporing. Dit gebeurt op meerdere niveaus:
zo beschikt elk tactisch team in de toekomst over een financieel
rechercheur en worden Financieel Economische Teams samengesteld die zich
richten op complexe onderzoeken vanuit de financiële invalshoek. De
totaal te realiseren ambitie betekent een uitbreiding van de financieel
economische capaciteit bij de DNR.

84

In hoeverre is de uitbreiding met 35 formatieplaatsen voor de FIOD-ECD
ter bestrijding van witwassen momenteel gerealiseerd? Welke uitbreiding
van capaciteit volgt uit eerdere programma’s en beleidsagenda’s en
welke extra uitbreiding is specifiek voorzien voor de bestrijding van
witwassen en terrorisme financiering, en het verdubbelen van de
opbrengsten van ontneming? Kan het kabinet een overzicht geven van de
gerealiseerde en voorgenomen uitbreiding bij de verschillende actoren en
toezichtsinstellingen in het werkveld bestrijding witwassen en
terrorisme financiering onder verantwoordelijkheid van justitie?

Om de twee specialistische witwasteams zo spoedig mogelijk operationeel
te krijgen heeft de FIOD-ECD ervoor gekozen om de toegekende formatie
(37 fte)  zoveel mogelijk in te vullen door de verplaatsing van ervaren
medewerkers naar de beide teams en voor de opengevallen plaatsen nieuwe
medewerkers te werven. Van de 6 fte ter versterking van de
informatiefunctie zijn er 5 reeds ingevuld en zal de laatste in het
najaar volgen.

De beide opsporingsteams zijn weliswaar nog niet geheel bezet, maar wel
reeds operationeel. De selectie- en benoemingsprocedures zijn afgerond
en de volledige sterkte wordt ultimo 2008 bereikt.

Zie verder de inleiding en beantwoording vraag 5, 9, 12, 21, 26 en 63.

85

Is er uitbreiding van de capaciteit binnen het OM voorzien? Zo neen,
waarom niet? Zo ja, op basis van welk programma, hoeveel capaciteit
betreft het en op welke termijn moet de uitbreiding worden gerealiseerd?

Ja, binnen de fnanciële kaders op basis van pijler V van het
Coalitieakkoord en de aanvullende middelen naar aanleiding van de motie
Van Geel c.s. (TK, 2007–2008, 31 200, nr. 16) is voorzien in een
uitbreiding van de capaciteit bij het OM voor de implementatie van de
drie programma’s ter versterking van de aanpak van ernstige
criminaliteit, i.e. financieel-economische criminaliteit, georganiseerde
criminaliteit en cybercrime. De voorziene uitbreiding zal tijdens deze
kabinetsperiode gefaseerd gestalte krijgen, waarbij de ambitie is dat de
versterking van de betrokken organisaties op dit punt nadien een
structureel karakter zal hebben gekregen. 

Zie beantwoording vraag 63.

86

Wanneer zal het OM beslissen de verdachte aan de rechter voor te
geleiden, en wanneer zal een transactie worden aangeboden? Welke
overwegingen spelen hier een rol?

De vervolging van witwassen is niet door richtlijnen ingekaderd. In zijn
algemeenheid worden vervolgingsbeslissingen met name bepaald door de
ernst van het feit, hetgeen in dit geval sterk wordt bepaald door de
omvang van het “gewitte” bedrag, en de persoon van de dader, waarbij
van belang zijn de strafrechtelijke antecedenten van deze persoon en de
mate van professionaliteit die deze persoon heeft gehanteerd in het
kader van witwassen. Daarnaast is van belang de samenloop met andere
strafbare feiten, alsmede de vraag of er schade is voor derden. 

Aan de hand van de voornoemde criteria wordt vervolgens bepaald welke
sanctie volgens het Openbaar Ministerie passend wordt geacht en wordt de
keuze voor transigeren of dagvaarden gemaakt. 

87

Welke maatregelen worden er genomen om er voor te zorgen dat de
ontnemingswetgeving wel gemeengoed wordt bij de opsporingsdiensten en
het OM? Wat wordt er ondernomen om capaciteit te vergroten en
deskundigheid te verbeteren specifiek op dit gebied?

Het BOOM heeft tot taak het bieden van algemene faciliteiten aan primair
het OM, zoals een helpdeskfunctie, verschaffen van allerlei informatie,
het bewerken en verspreiden van jurisprudentie en het mede verzorgen van
opleidingen, etc. In 2008 zal bij het BOOM de inrichting van een
informatiedesk ook voor de ketenpartners worden vormgegeven. Daarbij is
in het programma FINEC de capaciteit en deskundigheid op ontneming aan
de orde.

Zie ook beantwoording vraag 26.

88

Kan het kabinet inzichtelijk maken wat de opbrengsten zijn van
naheffingen in witwas- en / of terrorisme financieringszaken? Zo neen,
waarom niet en is het kabinet voornemens dit in de toekomst te
registreren? Zo ja, kan het kabinet hier nader inzicht in verschaffen?

De bestuurlijke informatiesystemen van de Belastingdienst registreren
uitsluitend de fiscale resultaten van onder andere aanslagen,
navorderingen en naheffingen. Als in specifieke zaken geconstateerd
wordt dat tevens sprake is van witwas- en/of
terrorismefinancieringsdelicten wordt daarvan aangifte gedaan. Zonder
ingrijpende aanpassingen in de bestuurlijke informatiesystemen is het
niet mogelijk de gevraagde informatie te genereren.

89

Kan de minister van Justitie toelichten wat mogelijke oorzaken en of
verklaringen zijn voor de verschillen in effectief optreden van
enerzijds het Functioneel Parket en anderzijds het Landelijk Parket?

In het rapport van de Algemene Rekenkamer wordt gesteld dat het
Functioneel Parket en het Landelijk Parket in witwaszaken relatief vaker
beslissen om te dagvaarden dan de arrondissementsparketten.
Respectievelijk in 81 procent en 89 procent van alle witwaszaken,
terwijl de arrondissementsparketten in 70 procent van alle witwaszaken
beslissen om te dagvaarden. Aan deze verschillen kunnen meerdere
verklaringen ten grondslag liggen. Uit het rapport blijkt ook dat de
arrondissementsparketten 6 procent van alle witwaszaken afdoet met een
transactievoorstel, terwijl het Functioneel Parket dat in 1 procent van
alle witwaszaken doet en het Landelijk Parket in 0 procent. 

Een mogelijke verklaring voor de door de Algemene Rekenkamer
geconstateerde verschillen, is dat witwaszaken die door de
arrondissementsparketten worden afgedaan veelal van minder ernstige aard
zijn dan de zaken die door het Landelijk Parket en het Functioneel
Parket worden afgedaan. De genoemde percentages zijn dan een gevolg van
het zaaksaanbod. Tevens valt in veel lichtere zaken het witwassen samen
met het gronddelict. Daarbij kan worden gedacht aan oplichting,
verduistering of diefstal.

90

Kan de minister van Justitie inzichtelijk maken wat de opbrengsten zijn
van de verbeurdverklaringen in witwas- en of terrorisme
financieringszaken? Zo neen, waarom niet en is de minister voornemens
dit (verbeurdverklaringen in relatie tot dergelijke zaken) in de
toekomst wel te registreren? Zo ja, kan nader inzicht worden gegeven in
de omvang?

Het kabinet vindt het van belang om te weten wat de totale omvang is van
het afgenomen crimineel vermogen. Crimineel verkregen vermogen  kan op
verschillende wijzen worden afgenomen. Door het toepassen van de
ontnemingsmaatregel, door verbeurdverklaring, door de oplegging van een
boete of door terugvordering. Een van de maatregelen in het programma
FINEC is het ontwikkelen van een systematiek waarmee dat inzicht kan
worden verkregen.

91

Vindt het kabinet het van belang om te weten wat de totale omvang is van
het afgenomen crimineel vermogen dat gerelateerd is aan witwasdelicten?
Zo ja, hoe wordt dit inzicht verbeterd?

Zie beantwoording vraag 90.

92

Wat is een mogelijke verklaring voor het feit dat slechts een kwart van
het bedrag dat door het OM wordt gevorderd (aan ontneming
wederrechtelijk verkregen voordeel) wordt opgelegd door de rechter?

Voor het gegeven dat slechts een kwart van het bedrag dat het OM wordt
gevorderd wordt opgelegd door de rechter is een aantal redenen te
noemen. Vooropgesteld dat de verklaringen niet kwantificeerbaar en niet
uitputtend zijn worden de volgende drie verklaringen nader toegelicht:

a. Technische redenen:

Bij termijnoverschrijding past de rechter soms korting toe;

in de loop van het proces kunnen kosten naar voren gebracht worden,
waarmee nog geen rekening is gehouden in de vordering, bijvoorbeeld
doordat een verdachte later een rekening indient;

soms hanteert de rechter een andere beoordeling, de vereiste
aannemelijkheid wordt dan opgerekt naar bewezen verklaring;

als de benadeelde partij betaald is, worden deze kosten afgetrokken.

b. Beleving van de rechter

Veel rechters zijn terughoudend in het opleggen van grote bedragen. Het
gevoel overheerst dat het om heel veel geld gaat, terwijl gekeken moet
worden naar de feitelijke berekening. Niet alle rechters hebben daarbij
voldoende kennis over wat wel en niet mag bij ontnemingen. Dit zou ook
pleiten voor meer gespecialiseerde kamers. Het OM heeft deze slag al
gemaakt met het BOOM en ontnemingscoördinatoren.

c. Onderbouwing van de vordering

Niet altijd worden de vorderingen voldoende onderbouwd door politie/OM,
waardoor de rechter de vordering niet toewijst. 

Overigens is ook gebleken dat de omvang van het conservatoir beslag mede
bepalend is voor het opleggen van de ontnemingsmaatregel door de
rechter.

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 911, nr. 10

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 17 050, nr. 263

 Tweede Kamer, Identificatie bij dienstverlening, 21 mei 2008, TK 86

 Walker, J., ‘How big is global money laundering?, Journal of Money
Laundering Control, 1999, Vol.3, No.1.

 Unger, B. et al., The amounts and effects of money laundering, Utrecht
2005. Het rapport is te vinden op:   HYPERLINK "http://www.minfin.nl" 
www.minfin.nl . Zie aldaar voor verwijzingen naar andere schattingen. 

5560051/08		28 augustus 2008

 PAGE    

Pagina  PAGE   29  van   NUMPAGES  40