[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

fiche

Bijlage

Nummer: 2008D02889, datum: 2008-09-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Richtlijn Gelijke Behandeling (2008D02888)

Preview document (šŸ”— origineel)


Fiche 1: Richtlijn Gelijke Behandeling

1.	Algemene gegevens

Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van
het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of
overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het
Europees Economisch en Sociaal ComitĆ© en het ComitĆ© van de Regioā€™s
ā€“ Non-discriminatie en gelijke kansen: een vernieuwd engagement

Datum Commissiedocumenten:	2 juli 2008

Nr. Commissiedocument: COM (2008) 426 definitief (richtlijnvoorstel)

			   COM (2008) 420 definitief (mededeling)

	

Pre-lex:
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&Dosld=197196

	  http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&Dosld=197191

Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:
sec(2008)2181 en sec(2008) 2182 

Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Sociale Vraagstukken en Raad
voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en
Consumentenzaken. Op 18 juli presenteerde de Europese Commissie het
richtlijnvoorstel waarna een eerste vragenronde volgde. Op 10 en 15
september zal het richtlijnvoorstel in de raadswerkgroep worden
behandeld. Op 2 oktober zal er een oriƫnterend debat tijdens de Sociale
Raad te Luxemburg worden gehouden.

Eerstverantwoordelijk ministerie: BZK in nauwe samenwerking met SZW

Rechtsbasis: Artikel 13 EG-Verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Eenparigheid van
stemmen, raadpleging van het Europees Parlement.

Comitologie: N.v.t.

2.	Samenvatting BNC-fiche:

De Commissie benadrukt in haar mededeling dat ze zich blijvend en
volledig inzet voor de bestrijding van alle vormen van discriminatie en
dat zij de omzetting van de huidige richtlijnen in nationaal recht
nauwlettend zal blijven volgen. Ook vraagt ze aandacht voor de
zorgwekkende situatie waarin de Roma verkeren en kondigt ze een
EU-Romatop voor 2008 aan. Bijgaand aan de mededeling dient de Commissie
een richtlijnvoorstel in om het EU-rechtskader aan te vullen door een
kader te scheppen voor het verbod van discriminatie op grond van
godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd en seksuele geaardheid
buiten de arbeidsmarkt. Nederland onderschrijft de door de Commissie
gekozen bevoegdheidsgrondslag. Om redenen van rechtsonzekerheid over de
reikwijdte en de terminologie in het voorstel en omwille van het mede
daarom ontbreken van voldoende zicht op consequenties voor financiƫle
en administratieve lasten past, totdat helderheid is verkregen over deze
onderwerpen, terughoudendheid bij de beoordeling van de subsidiariteit
en proportionaliteit van het voorstel. De subsidiariteit wordt als
positief beschouwd omdat een communautaire aanpak rechtszekerheid biedt
aan alle marktdeelnemers en burgers binnen de Gemeenschap. Mochten de
terminologie en de reikwijdte van het richtlijnvoorstel onvoldoende
worden ingekaderd gedurende de onderhandelingen, dan kan het
subsidiariteitsoordeel alsnog negatief uitvallen. De proportionaliteit
is momenteel nog niet te beoordelen vanwege de vele onduidelijkheden ten
aanzien van de terminologie, de reikwijdte en de inhoudelijke,
financiƫle en administratieve impact van het voorstel. Nederland heeft
ten aanzien van het richtlijnvoorstel gebaseerd op vier gronden een
positieve grondhouding maar hanteert vanwege de genoemde
onduidelijkheden een geclausuleerde terughoudendheid. Voor Nederland is
het belangrijk dat de aanstaande richtlijn niet leidt tot
disproportionele financiƫle gevolgen voor rijksoverheid, decentrale
overheden, bedrijfsleven en burgers, of toename van administratieve
lasten of regeldruk; hetgeen tot de mogelijkheden behoort vanwege de
aanwezige onduidelijkheden. Nederland zal dan ook tijdig een eigen
impact assessment laten uitvoeren.

3.	Samenvatting mededeling COM (2008) 420 richtlijnvoorstel COM (2008)
426:

a)   Inhoud voorstel:

De Commissie benadrukt in de mededeling dat ze zich blijvend en volledig
inzet voor de bestrijding van alle vormen van discriminatie die worden
genoemd in artikel 13 van het EG-Verdrag en dat zij de omzetting van de
huidige richtlijnen in nationaal recht nauwlettend zal blijven volgen.
de Commissie zet zich ervoor in dat op EU- en nationaal niveau
vorderingen worden geboekt voor bewustwording, mainstreaming van
non-discriminatie, voorkeursbeleid en gegevensverzameling. Een gedegen
aanpak van het beleid moet de uitwisseling van goede werkwijzen, peer
learning en benchmarking tussen lidstaten vergemakkelijken en
bevorderen. Hiertoe heeft de Commissie een groep van
regeringsdeskundigen op het gebied van non-discriminatie in het leven
geroepen. 

Om het EU-rechtskader aan te vullen, dient zij bijgaand voorstel voor
een nieuwe richtlijn in.

Het richtlijnvoorstel schept een kader voor het verbod van discriminatie
op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd en seksuele
geaardheid buiten de arbeidsmarkt. Het vormt een aanvulling op het
bestaande communautaire rechtskader dat discriminatie op grond van
godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid
verbiedt in arbeid, beroep en beroepsopleiding. Het voorstel gaat niet
over discriminatie op grond van geslacht. Het voorstel sluit qua inhoud
en werkingssfeer zoveel mogelijk aan bij de bestaande
Antirassendiscriminatierichtlijn en Kaderrichtlijn voor arbeid en beroep
en (in mindere mate) bij de richtlijn over gelijke behandeling van
mannen en vrouwen bij toegang tot en aanbod van goederen en diensten. 

Het voorstel bestrijkt het verbod van discriminatie in zowel de
overheidssector als in de particuliere sector ten aanzien van sociale
bescherming met inbegrip van sociale zekerheid en gezondheidszorg,
sociale voordelen, onderwijs en toegang tot goederen en diensten die
commercieel voor het publiek beschikbaar zijn, met inbegrip van
huisvesting. De richtlijn zal directe en indirecte discriminatie,
intimidatie en het geven van een opdracht tot discrimineren verbieden.
Ten aanzien van de grond handicap betekent non-discriminatie tevens
effectieve niet-discriminerende toegang en de naleving van het beginsel
van ā€˜redelijke aanpassingenā€™. Het voorstel bevat tevens de plicht om
victimisatie tegen te gaan (soms maken slachtoffers geen gebruik van
juridische middelen uit angst voor represailles van bijvoorbeeld de
werkgever). Effectieve rechtsbescherming dient derhalve bescherming
tegen represailles te omvatten.

Het voorstel laat nationale wetgeving op het gebied van burgerlijke
staat, gezinssituatie of reproductieve rechten onverlet, evenals de
inhoud van onderwijs en de activiteiten en opzet van de
onderwijsstelsels met inbegrip van speciaal onderwijs in de lidstaten.
Ook kunnen de lidstaten voorzien in verschillen in behandeling op grond
van godsdienst of overtuiging met betrekking tot de toegang tot
onderwijsinstellingen. De richtlijn laat de nationale wetgeving in tact
die de seculiere aard van de staat, van overheidsinstellingen of
overheidsorganen, of van het onderwijs garandeert, dan wel betrekking
heeft op de status en de activiteiten van kerken en andere op godsdienst
gebaseerde organisaties. Verschillen in behandeling met betrekking tot
nationaliteit en voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van
derde landen en staatlozen worden eveneens uitgezonderd. 

Lidstaten kunnen bepalen dat verschillen in behandeling op grond van
leeftijd geen discriminatie vormen indien zij worden gerechtvaardigd
door een legitiem doel en de middelen om dat doel te bereiken evenredig
zijn. De richtlijn vormt met name geen beletsel voor het vaststellen van
een bepaalde leeftijd voor de toegang tot uitkeringen, onderwijs en
bepaalde goederen en diensten. Lidstaten kunnen voor de verstrekking van
financiƫle diensten proportionele verschillen in behandeling toestaan
wanneer het gebruik van leeftijd of handicap voor het betrokken product
een essentiƫle factor is in de risicobeoordeling, op basis van
relevante en accurate statistische gegevens. 

De plicht om niet te discrimineren bij de toegang tot en het aanbod van
goederen en diensten die publieke beschikbaar zijn, met inbegrip van
huisvesting, geldt voor privƩpersonen uitsluitend voorzover zij een
professionele of commerciƫle activiteit uitoefenen.

De richtlijn laat ook de nationale wetgeving onverlet die de gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bevordert. Ook kan een lidstaat
specifieke maatregelen nemen of handhaven om de nadelen die verband
houden met godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele
geaardheid te voorkomen of te compenseren (positieve actie).

De richtlijn bevat enkel minimumvereisten en staat niet toe dat het in
een lidstaat reeds bestaande niveau van bescherming tegen discriminatie
wordt verlaagd. Tot slot bevat de richtlijn bepalingen inzake
rechtsbescherming en handhaving. 

Tot slot signaleert de Commissie in haar mededeling dat de situatie van
de Roma zorgwekkend is omdat hun situatie wordt gekenmerkt door
individuele en institutionele discriminatie en vergaande sociale
uitsluiting. De zorgwekkende situatie van de Roma is erkend door de
Europese Raad, die de Commissie in december 2007 verzocht bestaande
beleidsvormen en instrumenten te bekijken en aan de Raad verslag uit te
brengen. De Commissie zal steun blijven bieden aan de versterking van
maatschappelijke organisaties die zich voor de Roma inzetten. De
Commissie stelt in de mededeling vast dat er een solide kader is van
wettelijke, financiƫle en beleidsmatige instrumenten. Om een
gezamenlijke verbintenis van de lidstaten, EU-instellingen en
maatschappelijke organisaties te ondersteunen, organiseert de Commissie
in het kader van het Europees Jaar voor de interculturele dialoog in
september 2008 een EU-Romatop. De conclusies zullen aan het Franse
voorzitterschap worden aangeboden voor nadere bespreking in de Raad van
Ministers in december 2008. 

b)   Impact-assessment Commissie:  

In het effectbeoordelingsverslag van de Europese Commissie is
vastgesteld dat het niveau van wettelijke bescherming verschilt per
lidstaat en per discriminatiegrond. De dreiging van discriminatie staat
in de weg aan een volle participatie in de samenleving en aan een
groeiende economie, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor zowel de
individuele persoon als voor de samenleving als geheel. Uit een openbare
raadpleging blijkt 35% van de respondenten wel eens op Ć©Ć©n van de in
het voorstel genoemde gronden te zijn gediscrimineerd bij (toegang tot)
onderwijs, sociale bescherming, gezondheidszorg of huisvesting, of bij
toegang tot goederen en diensten. De mate van rechtsbescherming voor
slachtoffers, verschilt naar gelang het terrein (arbeid, of buiten de
arbeid) en naar gelang de lidstaat waarin zij wonen. 

Discriminatie wordt aldus niet op een coherente manier aangepakt. De
verschillen in rechtsbescherming tussen de lidstaten beĆÆnvloeden de
mobiliteit van personen en het in de handel brengen van goederen en
diensten in een andere lidstaat op een negatieve manier. De Europese
Commissie baseert haar bevindingen op een studie van het European Policy
Evaluation Consortium.

Een richtlijn is volgens de Commissie het meest geschikte instrument om
het noodzakelijke minimumbeschermingsniveau tegen discriminatie te
bewerkstelligen. De ervaringen met de bestaande gelijke
behandelingsrichtlijnen zijn positief. De omzetting ervan heeft volgens
de Europese Commissie geleid tot een niveau van bescherming tegen
discriminatie in de lidstaten dat thans veel hoger is dan voorheen. 

4.	Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en
proportionaliteitsoordeel

a)   Bevoegdheid:

De Commissie baseert het voorstel op artikel 13 EG. Nederland bevestigt
deze bevoegdheidsgrond.

b)   Functionele toets

Subsidiariteit: positief 

De voorgestelde richtlijn, die beoogt een gestandaardiseerd
minimumniveau van bescherming te bieden, vormt een logische aanvulling
op de reeds bestaande richtlijnen 2000/43/EG, 2000/78/EG en 2004/113/EG.
Het terrein van goederen en diensten ten aanzien van de gronden geloof
of overtuiging, handicap, leeftijd en seksuele geaardheid werd tot
dusverre nog niet door EU-regelgeving bestreken, evenmin als de overige
maatschappelijke terreinen waarop het voorstel ziet.

De subsidiariteit wordt als positief beschouwd omdat een Europese aanpak
bij de bestrijding van discriminatie buiten de arbeid op de genoemde
gronden rechtszekerheid biedt aan alle marktdeelnemers en burgers voor
wat betreft hun rechten en plichten binnen de Gemeenschap, met name de
interne markt, inclusief het grensoverschrijdend personen- goederen en
dienstenverkeer. 

Hoewel Nederland graag ziet dat gelijke behandeling op Europees niveau
wordt verankerd, bevat het voorstel in zijn huidige vorm nog
onduidelijkheden ten aanzien van de terminologie en de reikwijdte. Om
die reden heeft het richtlijnvoorstel mogelijk gevolgen voor sectoren
waar het beleid in de meeste gevallen het beste nationaal kan worden
gevormd. Mochten de terminologie en de reikwijdte onvoldoende worden
ingekaderd gedurende de onderhandelingen, dan kan het
subsidiariteitsoordeel alsnog negatief uitvallen. Daarbij is van belang
dat de Commissie voldoende beargumenteerd waarom zij van mening is dat
deze richtlijn het vrij verkeer bevordert en concurrentievervalsing
vermindert.

Proportionaliteit: nog niet te beoordelen 

Het voorstel bevat in zijn huidige vorm nog veel onduidelijkheden ten
aanzien van de terminologie en de reikwijdte. Daarnaast is er is
onduidelijkheid over de inhoudelijke, financiƫle en administratieve
impact van het voorstel op het bedrijfsleven en op verschillende
Nederlandse overheden. Om die reden is de proportionaliteit thans nog
niet te beoordelen. Vooral voor de grond handicap zijn de gevolgen nog
onvoldoende duidelijk. De grondhouding van Nederland tegenover
EU-wetgeving op het terrein van gelijke behandeling is positief. Echter:
op de nadere invulling van de termen en de reikwijdte van de
verschillende onderdelen van het richtlijnvoorstel kan nog geen goed
zicht worden verkregen. Deze zijn nog onvoldoende duidelijk en moeten
eerst in kaart worden gebracht. Daarbij zal in de gaten worden gehouden
dat de uit het voorstel voortvloeiende mogelijk vergaande verplichtingen
en financiƫle en administratieve gevolgen voor de lidstaten in
verhouding staan tot het te bereiken doel en of voldoende vrijheid
blijft bestaan voor een tweesporenbeleid en nationale voorwaarden. Zodra
helderheid is verkregen op termen, reikwijdte, financiƫle en
administratieve impact, kan het Nederlands standpunt op dit punt
definitief worden ingevuld.

In Nederland zal spoedig gestart worden met een stimuleringsbeleid
richting aanbieders om de toegankelijkheid van goederen en diensten voor
mensen met een handicap in de praktijk te vergroten. Daarmee kunnen
ā€˜good practicesā€™ worden uitgewisseld - zowel met aanbieders in
Nederland als met aanbieders in het buitenland. Een richtlijn met zware
verplichtingen met name ten aanzien van toegankelijkheid (art. 4) en een
korte implementatietermijn kunnen het draagvlak bij het bedrijfsleven
voor het nationale traject van vergroting van toegankelijkheid in de
praktijk ondermijnen. 

Hoe zich het onderhavige richtlijnvoorstel, de bestaande richtlijnen en
VN-verdrag zich tot elkaar verhouden moet in Nederland nog worden
bestudeerd. Er zit verschil in de reikwijdte van de verschillende
antidiscriminatierichtlijnen. Hierdoor is het thans zo dat de
bescherming in de Antirassendiscriminatierichtlijn verder gaat dan de
bescherming in de richtlijn voor mannen en vrouwen bij de toegang tot en
het aanbod van goederen en diensten, omdat deze laatste richtlijn een
engere materiƫle werkingssfeer heeft. Hierdoor is geen sprake van een
eenduidige minimumnorm, en kan verschil ontstaan in minimumbescherming
naar gelang de discriminatiegrond die door de respectievelijke richtlijn
wordt bestreken. Dit zorgt voor onduidelijkheid in de rechtspositie van
diegene die een beroep wil doen op het beschermingskader van de diverse
richtlijnen.

c)   Nederlands oordeel:

Algemeen

Nederland staat positief tegenover een Europees kader voor het verbod
van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap,
leeftijd en seksuele geaardheid. Om redenen van rechtsonzekerheid over
de reikwijdte en de terminologie en omwille van mede daarom ontbreken
van voldoende zicht op consequenties voor financiƫle en administratieve
lasten past, totdat helderheid is verkregen over deze onderwerpen,
echter terughoudendheid.

Met de formuleringen in het richtlijnvoorstel, en dan met name ten
aanzien van de discriminatiegronden leeftijd en handicap, lijkt het erop
dat de financiƫle gevolgen en de administratieve lasten voor het
bedrijfsleven en voor gemeenten aanzienlijk kunnen zijn. Nederland zal,
teneinde hier beter zicht op te krijgen, een eigen impact assessment
laten opstellen. Waar dat aanknoping biedt voor meer helderheid, zal
Nederland aandringen op helderheid van de terminologie in het
richtlijnvoorstel. 

Onderzocht moet worden of minder zware initiatieven op bepaalde
onderdelen van het richtlijnvoorstel niet alleen een reƫlere en meer
effectieve maar ook goedkopere oplossing kunnen bieden voor problemen
waar de doelgroep tegenaan loopt.

Daarnaast moet de reikwijdte van de uitzonderingsbepaling in artikel 2,
zevende lid, zoals thans geformuleerd in het Commissievoorstel, nader
onderzocht worden.   

In Nederland is discriminatie op tal van gronden en terreinen al
verboden bij wet, zoals de Algemene wet gelijke behandeling. Bij de
Tweede Kamer is op dit moment het wetsvoorstel Gemeentelijke
antidiscriminatievoorzieningen aanhangig. Het richtlijnvoorstel sluit
over het algemeen aan bij de bestaande Nederlandse wetgeving op dit
terrein, al moet nog worden afgewacht hoe de terminologie en de
reikwijdte zich gedurende de onderhandelingen zullen ontwikkelen.
Nederland is van oordeel dat deze in de pas dienen te lopen met de
bestaande gelijkebehandelingsrichtlijnen. De verplichtingen in het
huidige voorstel zijn nog niet op alle punten voldoende duidelijk
omschreven. 

Het huidige voorstel zal kritisch worden beoordeeld op coherentie met de
andere gelijkebehandelingsrichtlijnen en het VN-verdrag, op
effectiviteit en op nationale ruimte voor vormgeving van het beleid en
de uitvoering van redelijke aanpassingen of de toegankelijkheid. Daarbij
dient een redelijke implementatietermijn in acht te worden genomen. 

Gedetailleerde regelgeving op vele terreinen, administratieve druk voor
bedrijfsleven en gemeenten als gevolg van rapportage en overleg over
handleidingen en normen moet zoveel mogelijk worden voorkomen. De
gevolgen op het financiƫle terrein zijn nog niet inzichtelijk, mede
vanwege onduidelijkheden ten aanzien van de reikwijdte van het voorstel.


Daarnaast wenst Nederland zeker te stellen dat het voorstel geen
beperkingen aanbrengt met betrekking tot de ratificatie van het
VN-verdrag inzake de rechten personen met een handicap en eventuele
voorbehouden van de lidstaten. Nederland is van mening dat die
bevoegdheden moeten worden gerespecteerd en dat de verhouding tussen
passende maatregelen op grond van het VN-verdrag en de maatregelen in
artikel 4 van het voorstel qua reikwijdte en betekenis verder moeten
worden verduidelijkt. 

Om het mogelijk te maken EU-regelgeving nauwkeurig om te zetten in
nationale regelgeving waar het aankomt op individuele rechten en
verplichtingen die uit richtlijnen voortvloeien, hecht Nederland eraan
dat de verplichtingen, terminologie en definities in de richtlijn
nauwgezet en duidelijk worden omschreven.

Concluderend kan gezegd worden dat eerst een beeld moet worden gevormd
ten aanzien van terminologie, coherentie met bestaande regelgeving, de
administratieve en financiƫle lasten, voordat een definitief oordeel
over de richtlijn kan worden gegeven.

De reikwijdte van essentiƫle bepalingen in het richtlijnvoorstel zijn
op dit moment nog onvoldoende duidelijk om de omvang van de
rechtsbescherming voor de gediscrimineerde burger te kunnen bepalen. 

5.	Implicaties financieel

Consequenties EG-begroting: N.v.t.

Financiƫle consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en / of
decentrale overheden:

Rijksoverheid:

De richtlijn heeft mogelijk aanzienlijke gevolgen voor de
beleidsterreinen van de ministeries van V&W, VWS, OCW, JUS en SZW.
Voordat Nederland een definitief standpunt kan bepalen zullen eerst de
financiƫle gevolgen op de verschillende terreinen en gronden van het
voorstel in beeld moeten worden gebracht. De budgettaire gevolgen moeten
worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke
departementen conform de regels budgetdiscipline. Daarbij moet
onderscheid worden gemaakt tussen nieuwe kosten die voortvloeien uit de
richtlijn enerzijds, en kosten van staand nationaal beleid anderzijds.
Pas op basis van verheldering van de verschillende artikelen in het
voorstel zijn mogelijke gevolgen te bepalen. Naast de ā€˜redelijke
noodzakelijke aanpassingen in specifieke gevallenā€™ verplicht het
voorstel de lidstaten om proactief (d.w.z. van tevoren) de nodige
maatregelen te nemen om personen met een handicap effectieve
niet-discriminerende toegang te geven tot sociale bescherming, sociale
voordelen, gezondheidszorg, onderwijs en toegang tot en aanbod van
goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn, met inbegrip van
huisvesting en vervoer. De reikwijdte van uitzonderingen zoals
ā€˜onevenredige belastingā€™ en ā€˜fundamentele wijzigingā€™ is evenzeer
onduidelijk.

De financiƫle consequenties zijn ook afhankelijk van de
implementatietermijnen die lidstaten mogen hanteren. Om effectieve
toegankelijkheid in het nationale spoorvervoer (als publieke dienst) te
realiseren, zullen het Rijk, Prorail en NS bij de voorgestelde
implementatietermijn extra investeringen moeten doen. De kosten die een
korte implementatietermijn met zich meebrengt, pleit voor fasering van
maatregelen in verband met de lange afschrijving van bijvoorbeeld
treinen en stationsvoorzieningen. Dat belang van redelijke
implementatietermijnen geldt bijvoorbeeld ook voor de toegankelijkheid
van gebouwen, wegen en havens in rijksbeheer (bijvoorbeeld
Rijkswaterstaat, Rijksgebouwendienst).

Niet expliciet genoemd in de richtlijn, maar wel een te verwachten
gevolg, zijn nieuwe statistische verplichtingen. De huidige
CBS-enquĆŖtes kennen geen reguliere vraagstelling naar discriminatie en
naar etniciteit en seksuele geaardheid. Omdat administratieve bronnen
ontbreken zullen nieuwe, kostbare, enquĆŖtes bij personen en huishoudens
moeten plaatsvinden.

Decentrale overheden:

Bij het bieden van effectieve toegankelijkheid tot het openbaar vervoer
voor stads- en streekdiensten (als publieke dienst), zullen de
verantwoordelijke provincies en stadsregioā€™s extra investeringen
moeten doen. 

Financiƫle consequenties (incl. personele) bedrijfsleven en burger:

Bedrijfsleven

Een financiƫle onderbouwing van naleving van het voorstel ontbreekt. In
de Raadswerkgroepen zal Nederland vragen naar de gevolgen van naleving
van de richtlijn voor effectieve toegang tot private en publieke
diensten. Dit om een goed beeld te ontwikkelen van de financiƫle
consequenties voor Nederlandse ondernemingen en handhavinginstanties.
Afspraken over fasering van maatregelen zou de grootste financiƫle
gevolgen kunnen matigen en meer draagvlak creƫren. 

De financiƫle consequenties (a, b en c) zijn nog niet concreet en
zullen in beeld worden gebracht voordat een definitief oordeel over de
richtlijn kan worden gegeven. De consequenties dienen zo snel mogelijk
bekend te zijn. De budgettaire gevolgen zullen in ieder geval in 2010 in
moeten worden ingepast op de meerjarenbegroting van de
begrotingsverantwoordelijke departementen conform de regels budget
discipline.

Administratieve lasten voor Rijksoverheid, decentrale overheden en/ of
bedrijfsleven en burger:

De consequenties wat betreft regeldruk voor het bedrijfsleven zijn nog
niet concreet. Deze consequenties dienen zo snel mogelijk in beeld te
worden gebracht ā€“ door middel van een nationaal impact assessment-
voordat een definitief oordeel en standpuntbepaling over de richtlijn
kan worden gegeven. Hierbij is het van belang na te gaan hoe de
mogelijke toename aan regeldruk zich verhoudt met het huidige
reductieprogramma regeldruk van de Europese Commissie.

De richtlijn kan meer specifiek de volgende impact/effecten voor de
regeldruk van bedrijven en gemeenten hebben:

ā€¢	Inhoudelijke nalevingskosten voor het bedrijfsleven en gemeenten,
bijvoorbeeld door investeringen wegens aanpassingen voor gehandicapten.

ā€¢	EĆ©nmalige lasten vanwege tijd voor doornemen van de huidige
contracten/overeenkomsten op discriminatiebepalingen.

ā€¢	Extra administratieve lasten door infoverstrekking over voortgang
bij invoering van de richtlijn aan de nationale overheid t.b.v.
rapportage aan Brussel. Daarnaast een mogelijke stijging door
noodzakelijke beargumentatie van de door het bedrijfsleven gehanteerde
(toegestane) leeftijdsgrenzen ten aanzien van bepaalde producten.

Ten aanzien van het nationale programma administratieve lasten voor
bedrijven in het bijzonder is er sprake van een netto
reductiedoelstelling van 25%. Dit betekent dat onvoorziene stijgingen
van de administratieve lasten voor bedrijven (voortvloeiend uit zowel
nationale als Europese wet- en regelgeving) dienen te worden
gecompenseerd door het beleidsverantwoordelijke departement, conform de
interdepartementale hoofdafspraken voor compensatie van administratieve
lastentegenvallers. 

Het voorstel bevat in artikel 2 lid 7 een bepaling die de mogelijkheid
biedt de voor de verstrekking van financiƫle diensten proportionele
verschillen in behandeling toe te staan wanneer het gebruik van leeftijd
of handicap voor het betrokken product een essentiƫle factor is in de
risicobeoordeling op basis van relevante en accurate actuariƫle of
statistische gegevens. Hoewel eventuele leeftijdsgrenzen bij deze
producten mogen blijven bestaan betekent dit wel dat per leeftijdsgrens
een onderbouwing met statistieken moet worden gegeven om aan te tonen
dat de leeftijdsgrens objectief gerechtvaardigd is.

NL wil de reikwijdte van deze uitzonderingsbepaling nader onderzocht
zien, omdat thans de exacte gevolgen onduidelijk zijn.  

6.	Implicaties juridisch

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of
sanctionering beleid:

De richtlijn wordt naar verwachting geĆÆmplementeerd in de Algemene wet
gelijke behandeling (Awgb) en aanverwante wet- en regelgeving. De
implicaties van de richtlijn zijn nog niet in volle omvang bekend omdat
de richtlijn nog niet voldoende duidelijkheid biedt ten aanzien van de
terminologie en de reikwijdte. Op dit moment kunnen de volgende
implicaties al wel worden genoemd:

Alle wetgeving zal moeten worden nagelopen op leeftijdsbepalingen en,
voor zover daarvoor geen objectieve rechtvaardiging zou bestaan, zal de
wetgeving moeten worden aangepast. Het vaststellen van een
leeftijdsgrens voor de toegang tot uitkeringen valt in ieder geval
buiten de reikwijdte van het richtlijnvoorstel.

Verschillen in werkingssfeer tussen de bestaande
antidiscriminatierichtlijnen en het huidige voorstel moeten zoveel
mogelijk worden voorkomen. Het richtlijnvoorstel ziet op terreinen
ā€˜buiten de arbeidā€™, terwijl richtlijn 2004/113/EG ziet op
ā€˜goederen en dienstenā€™. De Antirassendiscriminatierichtlijn ziet,
net als het richtlijnvoorstel, op alle maatschappelijke terreinen. De
coherentie tussen de richtlijnen dreigt mogelijk te worden verstoord
omdat richtlijn 2004/113/EG niet zoā€™n breed scala aan maatschappelijke
terreinen bestrijkt (deze richtlijn ziet niet op sociale bescherming,
sociale zekerheid (een terrein dat overigens wel is gedekt in andere
richtlijnen over de grond ā€˜geslachtā€™) en gezondheidszorg; sociale
voordelen, onderwijs en huisvesting). Nederland zal benadrukken dat de
richtlijnen in werkingssfeer zoveel mogelijk moeten worden
gestroomlijnd. Verschillen ten opzichte van de grond geslacht, ook
tijdelijke, dienen te worden gemotiveerd. 

Nederland moet zich ervan vergewissen dat artikel 4 in de richtlijn niet
verder gaat dan ā€“ zoals Nederland nu veronderstelt - het huidige
begrip ā€˜redelijke aanpassingen/voorzieningenā€™ zoals in het
VN-gehandicaptenverdrag en in richtlijn 2000/78/EG opgenomen.

Op dit moment kan nog niet goed worden overzien of de verplichtingen al
dan niet verder gaan dan de verplichtingen die voortvloeien uit het
VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap. Nederland
bereidt momenteel de goedkeuring en implementatie voor van dit
VN-verdrag. Daarnaast moet bezien worden of het richtlijnenvoorstel zich
correct verhoudt met de bepalingen en de geest van het VN-verdrag
(bijvoorbeeld participatie op voet van gelijkheid met anderen en de
relatie tussen rechten/aanspraken en inkomenspositie).

Nog niet duidelijk is tot op welke hoogte het richtlijnvoorstel
verplicht tot het bieden van effectieve toegang bij bijvoorbeeld
vervoerdiensten en tot maatregelen voor toegankelijk (openbaar)vervoer
die lidstaten moeten nemen op grond van andere Europese regelgeving. Ook
leidt het voorstel mogelijk tot maatregelen op terreinen waar de EG geen
bemoeienis heeft, zoals de aanpassing van gemeentelijke openbare ruimte,
parkeerfaciliteiten en haltes.

Voorgestelde implementatietermijn:

Het Commissievoorstel vermeldt in art. 15 een implementatietermijn van
twee jaar na vaststelling door de Raad. Omdat de gevolgen voor Nederland
aanzienlijk kunnen zijn, zal Nederland een langere implementatietermijn
bepleiten. De implementatietermijn is een belangrijk onderdeel bij de
beoordeling van de proportionaliteit. Deze gevolgen kunnen bijvoorbeeld
worden verwacht ten aanzien van de grond handicap, omdat aanpassingen in
verschillende sectoren van maatschappelijke dienstverlening en goederen
noodzakelijk zullen zijn. Het VN-verdrag biedt staten veel meer ruimte
voor het stellen van eigen implementatietermijnen. Andere gebieden
betreffen de leeftijdscriteria die gesteld worden op beleidsterreinen
met betrekking tot orgaandonatie en geneesmiddelen. De betrokkenen moet
een redelijke termijn worden gegund om zich op de verplichtingen en
consequenties die voortvloeien uit de richtlijn te kunnen voorbereiden.
Artikel 15 in het richtlijnvoorstel is in dit opzicht te strikt. De
handhavings- en sanctioneringsbepalingen in het Commissievoorstel
zullen, zoals het nu luidt, niet tot problemen leiden. Zij sluiten aan
bij de eerdere richtlijnen (2000/43/EG, 2000/78/EG, 2004/113/EG) die in
de Awgb en in de Wet gelijke behandeling op grond van Leeftijd (Wgbl) en
de Wet gelijke behandeling op grond van chronische ziekte en handicap
(Wgb h/cz) zijn geĆÆmplementeerd. 

Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling: 

Het Commissievoorstel kent in art. 16 een evaluatiebepaling van vijf
jaar waarbij de lidstaten alle gegevens over de toepassing van de
richtlijn aan de Europese Commissie verstrekken om haar in staat te
stellen een verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de
werking van de richtlijn te doen toekomen. Deze bepaling is eveneens
opgenomen in de andere richtlijnen. 

7.	Implicaties voor uitvoering en handhaving

	Informatie over het inschakelen van nationale agentschappen,
zelfstandige bestuursorganen e.d.

Uitvoerbaarheid: 

De uitvoerbaarheid van het Commissievoorstel voor de art. 13 richtlijn
is nog niet goed vast te stellen. In verband met het feit dat de
reikwijdte en de terminologie van de richtlijn nog niet helder is, is
het ook nog niet vast te stellen wat de exacte gevolgen van de richtlijn
zijn en op welke wijze de richtlijn uitgevoerd dient te worden. Wanneer
de Commissie van mening is dat bijvoorbeeld de interpretatie van artikel
4 van de richtlijn in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de
rechten van mensen met een handicap is, dan zullen zich met betrekking
tot de uitvoering geen nieuwe situaties voordoen die niet al in de
uitvoering van het VN-verdrag voorzien zijn. Mocht de Commissie een
andere interpretatie aanhangen, dan zal opnieuw gekeken moeten worden
naar de uitvoering van de richtlijn en welke instanties hier eventueel
bij betrokken dienen te worden. Wel is al duidelijk dat de Commissie
gelijke behandeling in de uitvoering cq handhaving van de richtlijn een
rol gaat spelen. Net als in eerdere richtlijnen dient de lidstaat een
orgaan voor de bevordering van gelijke behandeling in te stellen. Het
orgaan dat bij andere richtlijnen hiermee belast is, is de Commissie
gelijke behandeling. Het lijkt in de lijn van de vorige richtlijnen
logisch dat de Cgb ook bij de uitvoering cq handhaving van deze
richtlijn betrokken worden.

Handhaafbaarheid:

De handhaving van de richtlijn wordt overgelaten aan de lidstaten. De
sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.
Nationale bepalingen die met het discriminatieverbod in strijd zijn
dienen te worden afgeschaft en contracten met discriminatoire regelingen
dienen nietig te worden verklaard. In Nederland zullen de Commissie
gelijke behandeling (Cgb), de bestuursrechter en de civiele rechter
worden belast met het toezicht op de naleving van de richtlijn op basis
van klachten van burgers die menen te zijn getroffen door discriminatie.
Gegeven de mogelijke gevolgen van de richtlijn kunnen de
handhavingstaken en daarmee de belasting van de Cgb en de rechter in
omvang toenemen. De bestuursrechter zal te maken krijgen met alles wat
betrekking heeft op sociale zekerheid, sociale voordelen en subsidies.
Afhankelijk van de uitleg van art. 4 van het richtlijnvoorstel met
betrekking tot de toegankelijkheid moet worden besloten hoe de
handhaving van en het toezicht op algemene toegankelijkheid moet en kan
worden georganiseerd. Derhalve is nog niet duidelijk of een nalevings-
en toetsingsautoriteitautoriteit in het leven moet worden geroepen. 

De handhavings- en sanctioneringsbepalingen in het richtlijnvoorstel
zullen, zoals zij nu luiden, voor wat betreft de implementatie in de
Awgb niet tot problemen leiden. Zij sluiten aan bij eerdere richtlijnen
(2000/43EG, 2000/78/EG, 2004/113/EG) die reeds in de Awgb en de Wgbl en
de Wgb h/cz zijn geĆÆmplementeerd.

8.	Implicaties voor ontwikkelingslanden

Wel / Geen: Geen

Toelichting implicaties: Geen

9. Nederlandse positie 

a)	Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt:

Nederland heeft ten aanzien van het richtlijnvoorstel een positieve
grondhouding. Nederland verwelkomt de brede aanpak met vier gronden, in
plaats van Ć©Ć©n grond zoals het oorspronkelijke voornemen van de
Europese Commissie. 

Ten aanzien van een aantal onderwerpen in het richtlijnvoorstel neemt
Nederland vanwege het feit dat er op dit moment onvoldoende gegevens
voorhanden zijn over de inhoud, de kosten en de administratieve lasten
vooralsnog een terughoudende positie in. In dat verband moet worden
gewezen op de samenhang met de lengte van de implementatietermijnen.

Voor Nederland is het belangrijk dat de aanstaande richtlijn niet leidt
tot disproportionele financiƫle gevolgen voor rijksoverheid, decentrale
overheden, bedrijfsleven en burgers, of toename van administratieve
lasten of regeldruk. 

Nederland hecht aan voldoende ruimte voor de Nederlandse aanpak. Waarbij
aandacht wordt gevestigd op het tweesporenbeleid en op de nationale
randvoorwaarden voor wetgeving. Gedetailleerde regelgeving op vele
terreinen, administratieve druk als gevolg van rapportage en overleg
over handleidingen en normen moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Het lijkt er nu op dat de richtlijn veel verplichtingen oplegt die
omvangrijke consequenties kunnen hebben. Nederland is er voorstander van
dat de lidstaten zoveel mogelijk zelf de mogelijkheid krijgen om te
bepalen hoe de verplichtingen kunnen worden geƫffectueerd. Voordat het
definitieve standpunt ten aanzien van de proportionaliteit kan worden
bepaald, dient helder te zijn wat de financiƫle en administratieve
consequenties van het voorstel zijn. 

Nederland hecht aan eenduidige terminologie en definities die aansluiten
bij de andere richtlijnen. Dat geldt met name voor de werkingssfeer en
de uitzonderingen, en voor de bescherming van de grond handicap in
artikel 4. Ook dient de coherentie ten aanzien van de werkingssfeer met
de andere richtlijnen en met het VN-gehandicaptenverdrag te worden
bewaakt. 

Nederland zal aan de Commissie vragen om de terminologie van de
richtlijn nader toe te lichten. Hierbij wordt onder andere gevraagd
naar: financiƫle diensten, sociale voordelen, toegang en goederen en
diensten.

Nederland zal aan de Commissie vragen wat de verhouding is tussen
non-discriminatie en de termen reasonable accomodation, modification, en
adjustment.

Nederland zal de Juridische Dienst van de Raad over een aantal
juridische kwesties betreffende (de gevolgen van) het voorstel bevragen.

Opvatting over impact assessment van de Europese Commissie

Het impact assessment van de Europese Commissie verschaft onvoldoende
inzicht in de gevolgen met betrekking tot de grond handicap. De gevolgen
op nationaal niveau zijn onduidelijk ten aanzien van zowel financiƫle
als administratieve lasten. De onduidelijke betekenis van essentiƫle
begrippen in artikel 4 vergroot die onduidelijkheid over de implicaties.

Nederland zal zelf voordat besluitvorming over de richtlijn plaatsvindt,
op zo kort mogelijke termijn een impact assessment van het
richtlijnvoorstel opstellen om de inhoudelijke, financiƫle en
administratieve gevolgen (waaronder ook nalevingskosten en Ć©Ć©nmalige
lasten) in kaart te brengen.

Nederland zal aan de commissie vragen of zij meer inzicht kunnen
verschaffen in de impact voor de grond handicap.

 Richtlijn 2000/43/EG houdende toepassing van het beginsel van gelijke
behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming, Richtlijn
2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke
behandeling in arbeid en beroep en Richtlijn 2004/113/EG houdende
toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en
vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten.

 Richtlijn 2000/43/EG houdende toepassing van het beginsel van gelijke
behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming.

 Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke
behandeling in arbeid en beroep en Richtlijn 2004/113/EG houdende
toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en
vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten.

 Richtlijn 2004/113/EG houdende toepassing van het beginsel van gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van
goederen en diensten.

 De Europese Commissie baseert haar bevindingen op een studie van het
European Policy Evaluation Consortium. In de studie werden onder meer
bevindingen verwerkt van het Europees Netwerk van onafhankelijke
deskundigen, van een speciale EurobarometerenquĆŖte (maart 2008) en van
een Flash Eurobarometer (februari 2008). EPEC, ā€œStudy on
discrimination on grounds of religion or belief, age, disability and
sexual orientation outside of employmentā€. Zie
http://ec.europa.eu/employment_social/fundamental_rights/org/imass_en.ht
m

 Speciale EurobarometerenquĆŖte 296 over discriminatie in de EU, zie
http:/ec.europa.eu/employment_social/fundamental_rights/public/pubst_en.
htm.

 Flash Eurobarometer 232, zie
http:/ec.europa.eu/public_opinion/flash/fl_232_en.pdf.

 Zie bijvoorbeeld richtlijn 2001/16/EG en beschikking 2008/64/EG
(spoorweginfrastructuur); richtlijn 2001/85/EG (stadsbussen) en
verordeningen 3171/2007 (treinverkeer) en 1107/2006 (luchtvaart).

 PAGE   11 

 PAGE   1