groslijst 2009
Bijlage
Nummer: 2008D04639, datum: 2008-09-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.P.H. Donner, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit CDA kamerlid)
Bijlage bij: Adviesvoornemens SER 2009 (2008D04637)
Preview document (đ origineel)
Groslijst adviesaanvragen SER 2009, 12 september 2008 1. SZW ARIE-regeling 2. EZ en BZ Lissabonstrategie na 2010 3. BZK en SZW Hoe kan diversiteit in het personeelsbestand bijdragen aan betere organisatieresultaten? 4. LNV Betalen voor biodiversiteit 5. LNV Voedsel en consument 1. SZW: adviesaanvraag ARIE-regeling Op verzoek van de Minister van SZW heeft de SER destijds (bij de overgang van de taken van de Arboraad naar de SER) de commissie Arbeidsomstandigheden ingesteld als een commissie ex artikel 43 van de Wet op de bedrijfsorganisatie met een zelfstandige adviesbevoegdheid. Voor het werkprogramma van deze commissie is het navolgende onderwerp van belang. SER adviesaanvraag ARIE-regeling: In 2007 is de Aanvullende Risico Inventarisatie & Evaluatie (ARIE) regeling geĂ«valueerd. Dit mede naar aanleiding van de discussie in 2006 in de Tweede Kamer rondom de herziening van de Arbowet. De aanwezigheid van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen leiden tot ernstige veiligheidsrisicoâs voor werknemers en omwonenden (kans op zware ongevallen, zoals explosies). De ARIE regelt dat bedrijven een veiligheidsbeheerssysteem (VBS) opstellen en een aanvulling doen op de âstandaardâ risico inventarisatie en evaluatie (met scenarioÂŽs). In Nederland zijn op dit moment circa 300 bedrijven ARIE-plichtig. Deze bedrijven worden met een relatief hoge frequentie door de Arbeidsinspectie geĂŻnspecteerd. De hoofdconclusie van het evaluatie onderzoek, uitgevoerd door onderzoeksbureau K+V, is dat de in de wetgeving vastgelegde instrumenten (het VBS en de scenarioÂŽs) door bedrijven als positief worden ervaren. Het zijn volgens de geĂŻnterviewde bedrijven de juiste instrumenten om risicoÂŽs op zware ongevallen te beheersen. De afgelopen jaren speelt een discussie tussen sociale partners op landelijk niveau over het al dan niet wettelijk vastleggen van de ARIE. Dit heeft geleid tot een discussie in de TK in 2006 tijdens de herziening van de Arbowet. Naar aanleiding van een aangehouden motie heeft de toenmalige staatssecretaris van SZW de evaluatie van de ARIE aangekondigd. Kern van de discussie is dat van de zijde van de werkgeversorganisaties betoogd wordt dat het wettelijk vastleggen niet nodig is. De vakbonden zijn echter van mening dat de wettelijke bepalingen hard nodig zijn. In 2007 is de Arbowet herzien, waardoor de verantwoordelijkheid voor arbeidsomstandigheden explicieter bij werkgevers en werknemers is gelegd. Kern van het nieuwe beleid is dat de overheid de doelen in de wetgeving vastlegt en dat werkgevers en werknemers samen de middelen bepalen. Dit kunnen ze op sectoraal niveau vastleggen in zogenaamde arbocatalogi. Op dit moment bevat de ARIE regeling gedetailleerde middelbepalingen (het VBS en de scenarioâs). Het voornemen van de minister van SZW is om de ARIE in lijn te brengen met de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling van de Arbowet. Dit betekent dat in de wetgeving de doelen voor de ARIE worden vastgelegd en de middelbepalingen aan de sociale partners worden overgelaten. De sociale partners zijn dus meer aan zet. De minister van SZW heeft daarom besloten de SER advies te vragen over het vervolg van de ARIE. Adviesaanvraag SER: Bij het vervolg op de ARIE evaluatie doet zich de vraag voor of en zo ja, hoe in de wetgeving deze instrumenten moeten worden voorgeschreven. Bij deze vraag spelen de volgende themaÂŽs een rol: de veranderde verantwoordelijkheidsverdeling van sociale partners en overheid (sinds de invoering van de nieuwe arbowet) de ernstige risicoÂŽs voor werknemers in bedrijven waar met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen wordt gewerkt de mogelijkheden voor betrokkenen (bedrijven, sociale partners) om zelf invulling te geven aan deze verantwoordelijkheid Planning: adviesaanvraag begin januari 2009. Advies van de SER april 2009. 2. EZ en BZ: Lissabonstrategie na 2010 EZ en BZ (Min EZ en Stas Europese Zaken) overwegen een adviesaanvraag in te dienen bij de SER over de Lissabonstrategie na 2010. Dit advies kan dan betrokken worden bij de standpuntbepaling ten behoeve van de Europese Raad in maart 2010, mede in het licht van een motie van de Tweede Kamer (motie Wiegman) over de Lissabonstrategie na 2010. Tijdens de Europese Raad van Lissabon in maart 2000 heeft de EU zich het strategische doel gesteld om in 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. Tijdens de Europese Raad van Gotenburg in maart 2001 is daar expliciet een ecologische dimensie aan toegevoegd. In 2005 vond een tussentijdse evaluatie plaats van de Lissabonstrategie, waarna de Lissabonstrategie op een aantal punten is herzien, met o.a. een grotere focus op groei en werkgelegenheid en een grotere verantwoordelijkheid van lidstaten voor nationale hervormingen. Voorafgaand aan deze zogenaamde âmid-term reviewâ heeft de SER een advies uitgebracht naar aanleiding van een verzoek van het kabinet. In 2010 loopt de huidige Lissabonstrategie af. De Europese Raad van maart 2008 heeft benadrukt dat de EU zich na 2010 moet blijven inzetten voor structurele hervormingen, duurzame ontwikkeling en sociale cohesie om de vooruitgang die geboekt is dankzij de hernieuwde Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid, te bestendigen. De Europese Raad verzoekt derhalve de Commissie, de Raad en de nationale Lissaboncoördinatoren om zich te beraden op de toekomst van de Lissabonstrategie na 2010. Het is op dit moment nog onduidelijk wanneer in Brussel het debat over de Lissabonstrategie na 2010 zal starten. Naar verwachting zal de Europese Raad van maart 2010 besluiten over de voortzetting van de Lissabonstrategie na 2010. De SER wordt gevraagd om haar visie op de Lissabonstrategie na 2010. In het formuleren van de adviesaanvraag dient zowel aandacht te worden besteed aan groei en werkgelegenheid als aan de aspecten zoals genoemd in de motie Wiegman. De motie verzoekt het Kabinet om met een visie te komen op een Lissabonstrategie na 2010, meer gericht op duurzame groei, solidariteit en kwaliteit van leven binnen en buiten de EU. Planning: over de precieze timing en de vormgeving/ formulering van de eventuele adviesaanvraag zal t.z.t. in overleg met de SER een besluit genomen moeten worden. 3. BZK, VWS en SZW: Hoe kan diversiteit in het personeelsbestand bijdragen aan betere organisatieresultaten? Aanleiding Organisaties worden met een aantal ontwikkelingen geconfronteerd. Zo verandert bijvoorbeeld de samenstelling van de beroepsbevolking. Het aandeel vrouwen in de beroepsbevolking neemt toe en de beroepsbevolking verkleurt en vergrijst. Daarnaast worden organisaties in meer of mindere mate geconfronteerd met arbeidsmarktknelpunten, mede als gevolg van een toenemende vervangingsvraag. Het kabinet erkent het belang van diversiteit in het personeelsbestand zowel gezien vanuit het arbeidsmarktperspectief als vanuit het verbeteren van het functioneren van de overheid. In het beleidsprogramma âSamen werken, samen levenâ zijn daarom de volgende twee doelstellingen geformuleerd: in algemene zin in pijler vier âeen hoge participatie in de samenlevingâ en in specifieke zin voor de publieke sector in pijler zes âEen slagvaardige, integere en divers samengestelde (rijks)overheidâ. Het kabinet heeft slechts directe invloed op een beperkt aantal sectoren, te weten de sectoren Rijk, Politie, Defensie en Rechterlijke Macht. Voor deze sectoren geldt immers dat de werkgever in het kabinet zit. Voor de marktsector, de zorgsector en de overige overheids- en onderwijssectoren heeft het kabinet die invloed niet. Het kabinet gaat er van uit dat het hebben van een divers samengesteld personeelsbestand in het belang is van de organisatie. Diversiteitsbeleid is meer dan emancipatiebeleid, het organisatiebelang staat centraal. Aangezien het arbeidsaanbod steeds meer divers is samengesteld, is het als werkgever van belang â zeker in een krappe arbeidsmarkt - rekening te houden met diversiteit bij de instroom, doorstroom en het behoud van personeel. Tevens lijken divers samengestelde teams beter te functioneren dan homogeen samengestelde teams en zijn zij innovatiever en creatiever. Diverse teams nemen meerdere perspectieven uit de samenleving mee, waardoor de producten en diensten beter op de nationale en internationale vraag kunnen worden afgestemd. Voor alle sectoren kan daarnaast worden gedacht aan een grotere herkenbaarheid en daarmee een toenemend draagvlak onder alle delen van de bevolking. Het kabinet erkent dat er ook open oog moet zijn voor de mogelijke kosten van diversiteit en de wijze waarop deze weggenomen of gemitigeerd kunnen worden. Mogelijk nadeel is het feit dat het managen van en werken in divers samengestelde teams andere eisen stelt aan leidinggevenden en werknemers, dat verschillende groepen mensen verschillende voorkeuren hebben waardoor er meer maatwerk nodig is, organisatieprocessen aangepast moeten worden om diversiteit te realiseren en te behouden en er voor specifieke groepen specifieke kosten kunnen optreden. Achtergrond Voor een succesvolle implementatie en uitvoering van diversiteitsbeleid en om duurzame resultaten te bereiken en te behouden is het van belang dat de organisatie en de verschillende lagen binnen de organisatie (onder meer werkgevers, leidinggevende en werknemers) het belang van diversiteit erkennen en hierop inzetten. In deze adviesaanvraag worden een aantal voor- en nadelen van diversiteit aangegeven, maar een volledig overzicht ontbreekt nog. Daarbij is het van belang meer inzicht te krijgen in de standpunten van werkgevers en werknemers ten aanzien van diversiteit. Zien zij op microniveau dezelfde voor- en nadelen als er op macroniveau zijn? Het SER-advies kan agenderend werken. Immers, het specifiek uitspreken van kroonleden, werkgevers en werknemers op dit thema kan voor het nodige draagvlak zorgen om diversiteitsbeleid in organisaties (markt, zorg en overheid) verder te implementeren en mogelijke vooroordelen en belemmeringen naar voren te brengen en te adviseren hoe deze belemmeringen kunnen worden weggenomen. Vraagstelling aan de SER De vraag die BZK, mede namens VWS en SZW, aan de SER wil stellen is: Hoe kan diversiteit in het personeelsbestand bijdragen aan betere organisatieresultaten? Subvragen: Wat zijn de voor- en nadelen van een divers samengesteld personeelsbestand? Zijn er bij deze voor- en nadelen verschillen tussen type organisaties (bijvoorbeeld publieke of private organisaties) of type werkzaamheden (bijvoorbeeld productiewerkzaamheden of beleid)? Zijn de genoemde voor- en nadelen tijdelijk of permanent van aard? Hoe kunnen de nadelen van diversiteit in het personeelsbestand en de mogelijke vooroordelen ten aanzien van bepaalde groepen worden weggenomen. Aandachtspunten: Onder diversiteit in het personeelsbestand wordt hier diversiteit naar geslacht, leeftijd en etniciteit bedoeld zoals het kabinet dat heeft geformuleerd in het beleidsprogramma. De adviesaanvraag heeft zowel betrekking op de markt, de zorg, het onderwijs als op de overheid. Waar mogelijk en noodzakelijk onderscheid maken tussen (delen van) deze sectoren. Graag aandacht besteden aan goede en minder goede voorbeelden van de voor- en nadelen. Planning De adviesaanvraag wordt naar verwachting begin januari ingediend. Het advies zou uiterlijk in juni 2009 gereed moeten zijn. 4. LNV: âBetalen voor biodiversiteitâ Inleiding In maart 2008 heeft het kabinet in het beleidsprogramma âBiodiversiteit werkt: voor natuur, voor mensen, voor altijdâ, de prioriteiten bepaald voor het biodiversiteitsbeleid van de komende vier jaar. EĂ©n van deze prioriteiten is âBetalen voor biodiversiteitâ. Voor de nadere uitwerking van een deel van deze prioriteit wil het kabinet advies inwinnen bij de Sociaal-Economische Raad. Deze notitie biedt daarvoor de achtergrondinformatie en vraagstelling. Achtergrondinformatie EĂ©n van de onderliggende oorzaken van biodiversiteitsverlies is het publieke karakter van biodiversiteit. In veel gevallen geldt: iedereen kan er bij, en het is gratis. Dat hangt samen met de geringe erkenning van de betekenis en waarde van ecosysteemdiensten en het ontbreken van afdoende financieringsmechanismen hiervoor. Maatschappelijke kosten worden zo niet in prijzen van producten verwerkt die ten koste van biodiversiteit zijn geproduceerd. Meestal leidt dit tot overmatig gebruik en achterwege blijven van investeringen in behoud van de capaciteit van ecosystemen om goederen en diensten te blijven leveren (âTragedy of the Commonsâ). Dit is niet een probleem dat zich tot Nederland beperkt, maar heeft uitdrukkelijk een mondiaal karakter. Veel producten en productieprocessen in Nederland zijn mede afhankelijk van de beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen elders in de wereld. De toenemende mondialisering van markten en productieprocessen leidt ertoe dat het âNederlandseâ gebruik van biodiversiteit vrijwel de gehele wereld omvat. Dat betekent dat eventuele negatieve gevolgen van het feit dat de prijs van biodiversiteit niet altijd in het gebruik is verdisconteerd ook wereldwijd kunnen en zullen neerslaan. Hier een omslag bereiken is Ă©Ă©n van de speerpunten van het beleidsprogramma âBiodiversiteit werkt: voor natuur, voor mensen, voor altijdâ, dat het kabinet in maart 2008 aan de Tweede Kamer heeft gezonden. Het kabinet wil bevorderen dat â nationaal en internationaal â de waarde van biodiversiteit wordt erkend en zichtbaar gemaakt, als essentiĂ«le factor voor tal van economische productieprocessen en maatschappelijke behoeften. Dit moet leiden tot (verdere) ontwikkeling van markten voor ecosysteemgoederen en âdiensten, welke zorgen voor een âretourstroomâ van investeringen in biodiversiteitsbehoud, die ertoe bijdraagt dat ook landen die minder mogelijkheden hebben om te investeren in duurzaam beheer op dit punt hun positie kunnen versterken. Bijzondere aandacht verdient hierbij de relatie tot armoedebestrijding. Om de doelstellingen te realiseren is het gewenst een heldere visie te verkrijgen op de rol die de verschillende sociaal-economische partners, zowel zelfstandig als samen, kunnen spelen in dit proces. Vraagstelling: Hoe kunnen de sociaal-economische partners bijdragen aan de ontwikkeling van markten voor biodiversiteit? Wat zijn daarbij de belangrijkste visies van de partners, waar liggen de overeenkomsten en verschillen, en hoe denkt de SER dat de laatste het beste kunnen worden overbrugd? In het bijzonder gaat het hierbij om de volgende elementen: Hoe kan biodiversiteit op een voor alle sociale partners hanteerbare wijze economisch worden gewaardeerd? Welke maatregelen kunnen de sociale partners nemen om een markt voor biodiversiteit te creĂ«ren? Hoe kunnen sociale partners stimuleren dat Nederlandse investeringen (binnen en buiten Nederland) duurzaam gebruik van biodiversiteit garanderen? Wat zijn daarbij naar het idee van de sociale partners de verantwoordelijkheden van bedrijfsleven, consumenten en overheden? In onderstaande tabel zijn deze drie hoofdelementen nader ingekleurd. Hoe kan biodiversiteit op een voor alle sociale partners hanteerbare wijze economisch worden gewaardeerd? Welke mogelijkheden zijn er om de waarde van biodiversiteit te verankeren in (inter)nationaal perspectief, o.a. via ânon trade concernsâ en financiĂ«le instrumenten in kader van het klimaatbeleid. Hoe externaliteit van toe-/afname biodiversiteit in productprijs kan komen? Welke mogelijkheden zijn er om de waarde van biodiversiteit te verankeren in de bedrijfsvoering en boekhouding van bedrijven? Welke maatregelen kunnen de sociale partners nemen om een markt voor biodiversiteit te creĂ«ren? Wat zijn de mogelijkheden voor het creĂ«ren van private markten voor biodiversiteit? Hoe kan het âduurzaam inkoopbeleidâ van de overheid hieraan ondersteunend zijn? Welke internationale afspraken (multilateraal of bilateraal) zijn nodig? Hoe kunnen sociale partners stimuleren dat Nederlandse investeringen (binnen en buiten Nederland) duurzaam gebruik van biodiversiteit garanderen? Hoe kan het bedrijfsleven bevorderen dat Nederlandse investeringen een duurzaam gebruik van biodiversiteit bevorderen? Op welke wijze kunnen NGOs daarbij ondersteunend zijn? Welke internationale afspraken (multilateraal of bilateraal) zijn nodig? Wat zijn daarbij naar het idee van de sociale partners de verantwoordelijkheden van bedrijfsleven, consumenten en overheden? Context Voor de implementatie van het beleidsprogramma âBiodiversiteit werkt: voor natuur, voor mensen, voor altijdâ is een interdepartementaal programmateam opgezet. Dit team stuurt ook de implementatie van het thema âBetalen voor biodiversiteitâ interdepartementaal aan. Tevens wordt een maatschappelijke Taskforce Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen ingesteld. Opdracht van deze Taskforce is om het kabinet te adviseren over mogelijke beleidsdoelen en âmaatregelen voor de periode na 2010. Dit gericht op het daadwerkelijk realiseren van een transitie in de wijze waarop we met biodiversiteit omgaan. De Taskforce zal bestaan uit vertegenwoordigers uit bedrijfsleven, wetenschap en NGO en zal worden voorgezeten door een onafhankelijke voorzitter. De Taskforce krijgt de vrijheid zijn taak nader in te vullen, en zal mogelijk ook onderdelen van het thema âBetalen voor biodiversiteitâ oppakken. Hierover is dan ook te zijner tijd afstemming nodig. Een advies van de SER met betrekking tot âbetalen voor biodiversiteitâ kan een belangrijke input vormen voor het werk van de Taskforce. Planning: PM. 5. LNV: Voedsel en consument Met de nota Voedsel en Consument (gepland voor einde 2008) geeft LNV aanzet tot een vanuit een consumentperspectief opgezet voedselbeleid. Het doel is om tot een duurzamere en gezondere voedselconsumptie en productie te komen. Hiermee wordt impliciet aangenomen dat niet alle waarden die binnen het begrip voedselkwaliteit vallen geborgd worden door de markt. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat dit leidt tot beleid dat zich alleen richt op de consument. De inzet is om beleidinspanningen te richten op zowel de productie, het aanbod en de consument. Door verschillende externe partijen en organisaties wordt aangedrongen op een consistent rijksbrede aanpak op het gebied van voedsel met hierin een belangrijke rol voor de consument en waarden van voedselkwaliteit. Deze aanzet gericht op voedsel ligt in het verlengde wat betreft de aanpak nationaal en internationaal op het gebied van duurzaamheid. Het draait hier om de borging van waarden die niet worden geborgd door de markt, het zogenaamde marktfalen. Marktfalen vraagt om een vorm van collectieve actie. Deze kan door de overheid of door maatschappelijke organisaties worden geleverd. Maar niet alle marktfalen laat zich goed oplossen door overheidsoptreden. Hierop aansluitend wordt gezocht wordt naar een gedragen uitspraak welke waarden overgelaten moeten worden aan het einde van de keten (consument) en welke hiervoor (in de keten) geregeld moeten zijn. Vragen aan de SER: Welke waarden dienen geborgd te worden door de keten? Welke waarden kunnen worden overgelaten aan de markt/consument? Subvragen: Op welke wijze kunnen de verschillende waarden maatschappelijk verankerd en geborgd worden? Welke beleidsinstrumenten zijn hiervoor inzetbaar of welke instrumenten dienen hiervoor ontwikkeld te worden? Waar en op welke wijze kunnen deze instrumenten concreet worden ingezet? Uitdagingen: - Verschillende verantwoordelijkheden binnen departementen. Onder het begrip voedselkwaliteit vallen verschillende waarden. Dit zijn o.a. voedselzekerheid, voedselveiligheid, gezondheid, dierenwelzijn tijdens productie, milieubelasting (duurzaamheid), socio-economische aspecten (fair-trade). Dit heeft tot gevolg dat verschillende departementen zijn betrokken waaronder VWS, VROM, OCW, SZW, OS, EZ en LNV. In toenemende mate een roep van marktpartijen om voor het onderwerp voedsel Ă©Ă©n loket te benoemen, zodat de verschillende waarden in samenhang afdoende worden geborgd. - Overheid is bij veel waarden niet de enige, en vaak niet de belangrijkste partij. Bij de waarden voedselzekerheid en voedselveiligheid ligt de (eind)verantwoordelijkheid bij de overheid. Maar voor gezondheid en zeker ook voor duurzaamheid waaronder milieubelasting, dierenwelzijn, fair-trade speelt het bedrijfsleven, NGOâs en de consument een belangrijke rol. Niet Ă©Ă©n partij kan alleen de gewenste verandering naar een duurzamere en gezonder consumptie en productie bewerkstelligen. - Meetbaarheid van de effectiviteit van het overheid beleid dat gericht is op consument. Planning: PM. Beleidsprogramma paragraaf 4.2, blz. 46 Beleidsprogramma paragraaf 6.1, blz. 76 Waarden van landbouw, SER 2008 PAGE 1 PAGE 4