[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

ontwerp-Besluit

Bijlage

Nummer: 2008D05178, datum: 2008-09-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Voorhang ontwerp-Besluit burgerluchthavens (2008D05177)

Preview document (🔗 origineel)


Besluit van

houdende regels voor burgerluchthavens (Besluit burgerluchthavens)

  Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedaan
mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer, van                           2008, nr. CEND/HDJZ-2008/   
   sector LUV, Hoofddirectie Juridische Zaken;

  Gelet op: 

- bijlage 14 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart;

- de artikelen 8.1a, derde lid, 8.41, tweede lid, 8.44, derde lid, 8.47,
derde lid, 8.54, derde lid, 8.64, vijfde lid, 8a.50, eerste lid, en
8a.51 van de Wet luchtvaart;

- artikel 76, eerste lid, onderdeel a, van de Luchtvaartwet; 

	De Raad van State gehoord (advies van                   , nr.          
       );

	Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat,
uitgebracht mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer van           , nr. CEND/HDJZ-2008/… sector
LUV, Hoofddirectie Juridische Zaken;

	Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 

Artikel 1

1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:

bedrijfswoning: woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein,
slechts bestemd voor het huishouden van een persoon wiens huisvesting
daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;

beperkt kwetsbaar gebouw: gebouw met een kantoor-, cel-, industrie-,
sport- of logiesfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit
2003;

gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet;

geluidsgevoelig gebouw: gebouw met een onderwijs- of
gezondheidszorgfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit
2003;

handhavingspunt: locatie waar de geluidbelasting van het
luchthavenluchtverkeer niet hoger mag zijn dan de in het
luchthavenbesluit of de luchthavenregeling vastgestelde waarde;

helikopter: gemotoriseerd luchtvaartuig met rotorbladen, zwaarder dan
lucht, dat hoofdzakelijk in de lucht gehouden kan worden door
aërodynamische reactiekrachten op zijn rotorbladen;

Ke: geluidbelasting van luchtvaartuigen uitgedrukt in Kosteneenheden en
berekend op de wijze, bedoeld in artikel 3, vijfde lid, aanhef en onder
d;

kwetsbaar gebouw: gebouw met een onderwijs- of gezondheidszorgfunctie
als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2003; 

Lden: geluidbelasting van luchtvaartuigen uitgedrukt in Lden dB(A) en
berekend op de wijze, bedoeld in artikel 3, vijfde lid, aanhef en onder
a of b; 

micro light aeroplane: MLA als bedoeld in het Besluit luchtvaartuigen
2008;

overig gebouw: gebouw niet zijnde een woning, een beperkt kwetsbaar
gebouw of een kwetsbaar gebouw;

valscherm: scherm dat dient om de daalsnelheid van een persoon zodanig
te beperken dat hij veilig de begane grond kan bereiken;

wet: Wet luchtvaart;

woning: gebouw dat geheel of gedeeltelijk voor bewoning is bestemd;

zweeftoestel: luchtvaartuig, zwaarder dan lucht, dat hoofdzakelijk in de
lucht wordt gehouden door aërodynamische reactiekrachten en waarvan de
vrije vlucht niet afhankelijk is van een motor.

2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder woning
tevens verstaan woonboot of woonwagen.

Hoofdstuk 2 Burgerluchthavens van regionale betekenis en
burgerluchthavens van nationale betekenis

Artikel 2

Dit hoofdstuk is van toepassing op overige burgerluchthavens als bedoeld
in artikel 8.1 van de wet.

Artikel 3

1. De Lden wordt gebruikt voor het berekenen van de geluidbelasting.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de Ke gebruikt voor het
berekenen van de contouren, bedoeld in artikel 9, onder e en f.

3. Het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer
wordt uitgedrukt in plaatsgebonden risicocontouren.

4. Bij het berekenen van de geluidbelasting van het
luchthavenluchtverkeer wordt onderscheid gemaakt tussen luchthavens met
en zonder naderingsluchtverkeersleiding. 

5. Bij ministeriële regeling wordt bepaald de wijze van het berekenen
van:

a. de Lden-contouren;

b. de grenswaarde in handhavingspunten;

c. de contouren voor het plaatsgebonden risico;

d. de Ke-contouren.

Artikel 4 

De in een luchthavenbesluit of luchthavenregeling opgenomen grenswaarden
worden berekend over een in het besluit of de regeling aangeduide
periode van twaalf aaneengesloten kalendermaanden.

Artikel 5 

1. Vaststelling van een luchthavenbesluit is vereist indien de contour
van het plaatsgebonden risico van 10-6 of de geluidcontour van 56 dB(A)
Lden buiten het luchthavengebied valt. 

2. Vaststelling van een luchthavenregeling volstaat in ieder geval bij: 

a. een luchthaven met uitsluitend opstijgingen met ballonnen bestemd en
ingericht voor het vervoer van bemande vluchten;

b. een luchthaven die uitsluitend wordt gebruikt door zweeftoestellen;

c. een luchthaven die uitsluitend wordt gebruikt door micro light
aeroplanes; 

d. een luchthaven met uitsluitend een combinatie van het onder a, b of c
bedoelde luchthavenluchtverkeer.

Hoofdstuk 3 Burgerluchthavens van regionale betekenis

Titel 1	Reikwijdte

Artikel 6

Dit hoofdstuk is van toepassing op burgerluchthavens van regionale
betekenis als bedoeld in artikel 8.1 van de wet.

Titel 2 Gebruik luchthaven van regionale betekenis bij bovenprovinciaal
belang

Artikel 7

1. Indien bovenprovinciale belangen vorderen dat gebruik van een
luchthaven essentieel is voor vluchten van algemeen maatschappelijk
belang, regeringsvluchten, operationeel noodzakelijke militaire vluchten
of vluchten in bondgenootschappelijk verband en dit gebruik op grond van
het luchthavenbesluit of de luchthavenregeling voor die luchthaven niet
mogelijk is, kan bij regeling van Onze Minister van Verkeer en
Waterstaat worden bepaald welke van deze soorten vluchten tot die
luchthaven toegang hebben en op welke periode van het etmaal. Indien het
hierbij militaire vluchten betreft wordt de regeling in overeenstemming
met Onze Minister van Defensie vastgesteld.

2. Bij de ministeriële regeling kan worden bepaald welke grenswaarden
voor de geluidbelasting voor dit luchthavenluchtverkeer ter beschikking
moeten worden gesteld.

3. Alvorens de ministeriële regeling wordt vastgesteld, worden
gedeputeerde staten, de exploitant en de gebruikers van de luchthaven en
de luchtverkeersdienstverlener in de gelegenheid gesteld binnen zes
weken hun zienswijze op een ontwerp van de regeling bij Onze Minister
van Verkeer en Waterstaat naar voren te brengen. 

Titel 3 Luchthavenbesluit voor een luchthaven van regionale betekenis

Afdeling 3.1 Grenswaarden voor de geluidbelasting

Artikel 8

Het luchthavenbesluit bevat voor het luchthavenluchtverkeer in ieder
geval:

a. één handhavingspunt met een grenswaarde voor de geluidbelasting aan
beide zijden in het verlengde van de middellijn van de start- en
landingsbaan op 100 meter van het einde van de baan, en

b. één handhavingspunt met een grenswaarde voor de geluidbelasting op
elke locatie waar woonbebouwing met een aaneengesloten karakter gelegen
is op of in de nabijheid van de geluidcontour van 56 dB(A) Lden.

Afdeling 3.2 Regels omtrent de ruimtelijke indeling

§ 3.2.1 Algemeen

Artikel 9

Het luchthavenbesluit bevat in ieder geval:

a. een 10-5-plaatsgebonden risicocontour;

b. een 10-6-plaatsgebonden risicocontour;

c. een geluidcontour van 48 dB(A) Lden;

d. een geluidcontour van 56 dB(A) Lden;

e. een geluidcontour van 40 Ke;

f. een geluidcontour van 55 Ke;

g. een geluidcontour van 70 dB(A) Lden;

h. een obstakelvrij gebied;

i. een gebied met hoogtebeperkingen in verband met de vliegveiligheid;

j. indien op de luchthaven of binnen een gebied van 6 kilometer rondom
het luchthavengebied apparatuur voor luchtverkeerscommunicatie,
-navigatie of 

-begeleiding aanwezig is: een gebied met hoogtebeperkingen in verband
met de goede werking van deze apparatuur; 

k. een gebied van 6 kilometer rondom het luchthavengebied met
beperkingen ten aanzien van vogelaantrekkende bestemmingen en
grondgebruik;

l. indien de luchthaven ook buiten de daglichtperiode is geopend: een
laserstraalvrij gebied.

§ 3.2.2 Externe veiligheid

Artikel 10

1. In het gebied dat gelegen is op en binnen de 10-5-plaatsgebonden
risicocontour:

a. worden woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, en kwetsbare gebouwen
aan hun bestemming onttrokken;

b. is nieuwbouw van een gebouw niet toegestaan.

2. Beëindiging van bestaand gebruik van een woning gelegen in het
gebied, bedoeld in het eerste lid, kan niet worden gevergd.

3. Van bestaand gebruik als bedoeld in het tweede lid is sprake indien
op de dag voor inwerkingtreding van het luchthavenbesluit:

a. een woning rechtmatig aanwezig was en voor bewoning werd gebruikt, of

b. een bouwvergunning is verleend voor een woning op de desbetreffende
plaats, mits binnen zes maanden na die datum een begin met de
werkzaamheden is gemaakt.

4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b:

a. is vervangende nieuwbouw van bedrijfswoningen toegestaan;

b. kan voor vervangende nieuwbouw van een beperkt kwetsbaar gebouw en
voor nieuwbouw van een overig gebouw een verklaring van geen bezwaar
worden afgegeven.

Artikel 11

1. In het gebied dat gelegen is op de 10-6-plaatsgebonden risicocontour
en tussen deze contour en de 10-5-plaatsgebonden risicocontour is
nieuwbouw van een gebouw, niet zijnde een bedrijfswoning, niet
toegestaan.

2. In afwijking van het eerste lid kan voor nieuwbouw van een gebouw een
verklaring van geen bezwaar worden afgegeven. 

3. Ten aanzien van een woning en een kwetsbaar gebouw wordt de
verklaring, bedoeld in het tweede lid, slechts afgegeven:

a. bij nieuwbouw op een open plek in de bestaande bebouwing,

b. bij verandering van de bestemming van een gebouw, of

c. bij verplaatsing van een woning of een kwetsbaar gebouw naar een
minder risicodragende locatie binnen het gebied.

4. Het derde lid, aanhef en onder c, wordt niet eerder toegepast dan
nadat aan de oude woning of aan het oude kwetsbare gebouw de bestemming
is onttrokken.

§ 3.2.3 Geluidbelasting

Artikel 12

1. In het gebied dat gelegen is op of binnen de contour van 70 dB(A)
Lden worden woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, en geluidsgevoelige
gebouwen aan hun bestemming onttrokken. Artikel 10, tweede en derde lid,
is van overeenkomstige toepassing.

2. In het gebied dat gelegen is op of binnen de contour van 40 Ke worden
bestaande woningen aan hun bestemming onttrokken, tenzij:

a. de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de
geluidsgevoelige ruimten ten minste gelijk is aan de waarden voor deze
ruimten aangegeven in de regeling, bedoeld in artikel 8.32, in samenhang
met artikel 8.56, tweede lid, van de wet,

b. door gedeputeerde staten een aanbod wordt gedaan voor het treffen van
zodanige geluidwerende voorzieningen dat voldaan wordt aan de onder a
bedoelde waarden, of

c. door de eigenaar of bewoner geen toestemming wordt gegeven voor het
uitvoeren van een akoestisch en bouwkundig onderzoek als bedoeld in de
onder a bedoelde regeling.

3. In het gebied dat gelegen is op of binnen de contour van 55 Ke worden
bestaande geluidsgevoelige gebouwen aan hun bestemming onttrokken,
tenzij:

a. de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de
geluidsgevoelige ruimten ten minste gelijk is aan de waarden voor deze
ruimten aangegeven in de regeling, bedoeld in artikel 8.32, in samenhang
met artikel 8.56, tweede lid, van de wet,

b. door gedeputeerde staten een aanbod wordt gedaan voor het treffen van
zodanige geluidwerende voorzieningen dat voldaan wordt aan de onder a
bedoelde waarden, of

c. door de eigenaar geen toestemming wordt gegeven voor het uitvoeren
van een akoestisch en bouwkundig onderzoek als bedoeld in de onder a
bedoelde regeling.

4. In het gebied dat gelegen is op of binnen de contour van 56 dB(A)
Lden is nieuwbouw van een woning en een geluidsgevoelig gebouw niet
toegestaan.

5. In afwijking van het vierde lid:

a. is nieuwbouw van een bedrijfswoning toegestaan, en

b. kan een verklaring van geen bezwaar worden afgegeven voor een woning
of een geluidsgevoelig gebouw, gelegen op de contour van 56 dB(A) Lden
of in het gebied tussen de contour van 56 dB(A) Lden en de contour van
70 dB(A) Lden die:

1°. een open plek in de bestaande bebouwing opvult,

2°. zal dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige
bebouwing, of

3°. binnen het desbetreffende gebied wordt verplaatst naar een locatie
waar de geluidbelasting ten gevolge van het luchthavenluchtverkeer
minder is.

6. Het vijfde lid, onderdeel b, aanhef en onder 3°, wordt niet eerder
toegepast dan nadat aan de oude woning of aan het oude geluidsgevoelige
gebouw de bestemming is onttrokken.

§ 3.2.4 Vliegveiligheid

Artikel 13

1. In het obstakelvrije gebied is een obstakel niet toegestaan, tenzij
dit breekbaar en licht van constructie is.

2. Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze het gebied
wordt vastgesteld en worden nadere regels gesteld over de constructie
van obstakels.

Artikel 14

1. In het gebied met hoogtebeperkingen in verband met de vliegveiligheid
is geen object toegestaan dat hoger is dan de bij ministeriële regeling
vastgestelde waarden.

2. Het eerste lid geldt niet indien:

a. het object is opgericht of geplaatst overeenkomstig een
bouwvergunning of een aanlegvergunning, of

b. voor het object vóór de inwerkingtreding van het luchthavenbesluit
een bouwvergunning of aanlegvergunning is verleend.

3. In het gebied, bedoeld in het eerste lid, is het verboden zonder of
in afwijking van een aanlegvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of
een werkzaamheid uit te voeren voor zover dit werk of deze werkzaamheid
reikt tot een hoogte boven de in dat lid bedoelde waarden.

4. Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze het gebied
wordt vastgesteld.

Artikel 15

1. In het gebied met hoogtebeperkingen in verband met de goede werking
van de apparatuur voor luchtverkeerscommunicatie, -navigatie of
-begeleiding is geen object toegestaan dat hoger is dan de bij
ministeriële regeling vastgestelde waarden.

2. Artikel 14, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze het gebied
wordt vastgesteld.

Artikel 16

1. In het gebied in de omtrek van 6 kilometer rond het luchthavengebied
is een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën
niet toegestaan:

a. industrie in de voedingsopslag met extramurale opslag of overslag;

b. viskwekerij met extramurale opslag;

c. opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of
verwerking;

d. natuurgebied of vogelgebied;

e. moerasgebied of oppervlaktewater of een combinatie daarvan groter dan
3 hectare dan wel waarvan het totaal van de opgesplitste delen groter is
dan 3 hectare.

2. Het eerste lid geldt niet voor zover het gebruik of de bestemming
rechtmatig was op de dag voor inwerkingtreding van het
luchthavenbesluit.

Artikel 17

1. In het laserstraalvrije gebied is het gebruik van een laserstraal die
de vliegveiligheid kan verstoren niet toegestaan.

2. Artikel 16, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze het gebied
wordt vastgesteld.

§ 3.2.5 Overige bepalingen

Artikel 18

	Provinciale staten berekenen elke vijf jaar na vaststelling van een
luchthavenbesluit de 10-5 plaatsgebonden risicocontour en de 10-6
plaatsgebonden risicocontour op basis van het feitelijke gebruik in het
voorafgaande gebruiksjaar, en maken deze berekening openbaar.

Artikel 19

	Bij de vaststelling van het luchthavenbesluit wordt een afweging
gemaakt over de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied gelegen tussen
de geluidcontour van 56 dB(A) Lden en de geluidcontour van 48 dB(A) Lden
in relatie tot het gebruik van de luchthaven.

Hoofdstuk 4 Aanwijzing luchtvaartuigen die mogen opstijgen of landen van
een terrein niet zijnde een luchthaven

Artikel 20

Als luchtvaartuig als bedoeld in artikel 8a.50, eerste lid, van de wet
worden aangewezen:

a. modelvliegtuigen waarvan de totale massa ten hoogste 25 kilogram
bedraagt;

b. ballonnen die op zeeniveau in de internationale standaard-atmosfeer
in geheel gevulde toestand een diameter van ten hoogste 2 meter of een
inhoud van ten hoogste 4 kubieke meter hebben, alsmede aan elkaar
gekoppelde ballonnen waarvan de gezamenlijke diameter en inhoud deze
waarden niet te boven gaan;

c. toestellen zwaarder dan lucht en niet voorzien van een
voortstuwingsinrichting, die door middel van een ankerkabel of lijn zijn
verbonden met het aardoppervlak;

d. luchtschepen die op zeeniveau in de internationale
standaard-atmosfeer in geheel gevulde toestand een grootste afmeting
hebben van ten hoogste 5 meter of een inhoud van ten hoogste 4 kubieke
meter;

e. toestellen, zwaarder dan lucht in de vorm van een scherm met harnas,
die met een lijn of lijnen zijn bevestigd aan een voertuig of vaartuig,
waardoor ze in de lucht kunnen worden gehouden;

f. ballonnen die tijdens het in de lucht houden permanent zijn bevestigd
aan het aardoppervlak;

g. valschermen;

h. zweeftoestellen voor zover het betreft de landing daarvan;

i. ballonnen bestemd en ingericht voor het vervoer van bemande vluchten
voor zover het betreft de landing daarvan.

Artikel 21

Als luchtvaartuig als bedoeld in artikel 8a.51 van de wet worden
aangewezen:

a. helikopters;

b. ballonnen bestemd en ingericht voor het vervoer van bemande vluchten;

c. zweeftoestellen;

d. micro light aeroplanes;

e. onbemande luchtvaartuigen tot 150 kilogram.

Hoofdstuk 5	Slotbepalingen

Artikel 22 

Het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt ingetrokken.

Artikel 23

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit burgerluchthavens.

Artikel 24

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van
toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER,

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. INLEIDING

Met de inwerkingtreding van de wet Regelgeving burgerluchthavens en
militaire luchthavens (RBML) bevat de Wet luchtvaart in de hoofdstukken
8, 8a en 10 een nieuw stelsel van regels voor de burger- en militaire
luchthavens in Nederland. Het nieuwe stelsel regelt onder meer de wijze
waarop met milieu- en externe-veiligheidsaspecten rond luchthavens moet
worden omgegaan, zowel voor het gebruik van de luchthaven door het
luchthavenluchtverkeer als voor de ruimtelijke indeling van de directe
omgeving van een luchthaven. 

Twee belangrijke uitgangspunten die aan deze wijziging van de Wet
luchtvaart ten grondslag liggen zijn de decentralisatie van taken en
bevoegdheden voor burgerluchthavens naar het provinciale niveau en de
modernisering van het stelsel van milieunormen. In verband met de
decentralisatie wordt in de Wet luchtvaart een onderscheid gemaakt
tussen burgerluchthavens van regionale betekenis, burgerluchthavens van
nationale betekenis, militaire luchthavens en de luchthaven Schiphol.
Voor burgerluchthavens van regionale betekenis zijn provincies het
bevoegde gezag. Het Rijk is dit voor militaire luchthavens,
burgerluchthavens van nationale betekenis en de luchthaven Schiphol. 

Over de milieugebruiksruimte van een luchthaven kan worden beslist door
de vaststelling van een luchthavenbesluit of een luchthavenregeling. Een
luchthavenbesluit reguleert het luchthavenluchtverkeer en de ruimtelijke
indeling van de omgeving van een luchthaven. Een luchthavenregeling
reguleert alleen het luchthavenluchtverkeer. 

Provinciale bevoegdheden

Als het gaat om burgerluchthavens van regionale betekenis stellen
provinciale staten een luchthavenbesluit of luchthavenregeling vast bij
provinciale verordening. De provincies dienen bij de uitoefening van hun
gezag met een aantal randvoorwaarden rekening te houden. Een aantal
daarvan is in het onderhavige besluit uitgewerkt. Provincies kunnen –
gegeven de specifieke omstandigheden van het geval – aanvullend
(ruimtelijk) beleid en normen voorschrijven op hetgeen in dit besluit
verplicht is gesteld, ten aanzien van geluid, externe veiligheid of
lokale luchtverontreiniging. 

Handhaving

Handhaving van de regels en grenswaarden, die voor het
luchthavenluchtverkeer in een luchthavenbesluit en eventueel in een
luchthavenregeling zijn opgenomen, gebeurt overeenkomstig de Wet
luchtvaart. Gedeputeerde staten zijn in dit verband het bevoegd gezag
voor burgerluchthavens van regionale betekenis. In geval van overtreding
van een regel hebben gedeputeerde staten de bevoegdheid een bestuurlijke
boete op te leggen. Als een grenswaarde is overschreden, moet een
maatregel worden getroffen.

Zie ook § 3.5.3 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel
RBML.

Inhoud Besluit burgerluchthavens

Het Besluit burgerluchthavens geeft regels over de volgende onderwerpen:

De gevallen waarin een luchthavenbesluit moet worden vastgesteld.

De bepalingen waarmee provinciale staten rekening moeten houden als zij
vaststellen:

a. een luchthavenbesluit, of 

b. een luchthavenregeling.

Het gebruik van luchthavens bij bovenprovinciaal belang.

Welke luchtvaartuigen van een terrein mogen opstijgen of landen dat geen
luchthaven is.

Welke luchtvaartuigen tijdelijk en in uitzonderlijke gevallen gebruik
mogen maken van een terrein dat geschikt is te worden gebruikt door deze
luchtvaartuigen. 

In het algemene gedeelte van deze nota van toelichting wordt
achtereenvolgens op deze punten ingegaan.

Implementatie ICAO-regelgeving

In dit besluit worden regels gesteld ten aanzien van het in een
luchthavenbesluit opnemen van beperkingengebieden in verband met de
vliegveiligheid. Het betreft hier deels een implementatie van door de
Internationale Burgerluchtvaart Organisatie (International Civil
Aviation Organization, ICAO) in bijlage 14 van het op 7 december 1944 te
Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale
burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago) opgenomen voorschriften.
Nederland is partij bij dit verdrag. 

Advies Interprovinciaal Overleg

Het Interprovinciaal Overleg heeft op 7 juli 2006 een advies uitgebracht
over een concept van het Besluit burgerluchthavens. Naar aanleiding van
het advies zijn het besluit en de nota van toelichting op een enkele
plaats aangepast en is de passage over de beleidsvrijheid in § 4.5
uitgebreid. Overigens is op verzoek van de provincies, met het oog op
een goede uitvoering van deze voor hen relatief nieuwe materie, de
toelichting bij dit besluit breedvoerig van aard.

Administratieve lasten

In het kader van de voorbereiding van de wet RBML zijn de
administratieve lasten die uit dit besluit voortvloeien reeds
grotendeels in beeld gebracht en getoetst. Daarbij is echter niet
meegenomen de administratieve lasten voor het indienen van een
zienswijze door exploitant en gebruikers, conform artikel 7, derde lid
van het besluit, op een ontwerpregeling inzake bovenprovinciaal gebruik
van een luchthaven. Deze lasten worden geschat op € 3600 per jaar.
Gelet op het vorenstaande heeft het Adviescollege toetsing
administratieve lasten aangegeven dat het besluit niet voor een toets
aan het college behoeft te worden voorgelegd.

Voorhang

Conform de artikelen 8.1a, 8.44, 8.47 en 8.54 Wet luchtvaart is een
ontwerp van dit besluit overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal.
PM

2. GEVALLEN WAARIN EEN LUCHTHAVENBESLUIT MOET WORDEN VASTGESTELD

2.1 Verschil tussen een luchthavenbesluit en een luchthavenregeling

In de Wet luchtvaart is het criterium vastgelegd dat bepaalt in welke
gevallen een luchthavenbesluit moet worden vastgesteld. Voor de overige
gevallen kan worden volstaan met een eenvoudiger luchthavenregeling. In
het Besluit burgerluchthavens wordt dit criterium nader uitgewerkt en
worden nadere eisen gesteld aan een luchthavenbesluit of
luchthavenregeling. Het belangrijkste verschil tussen een
luchthavenbesluit en een luchthavenregeling is dat in een
luchthavenbesluit een beperkingengebied rond de luchthaven moet worden
vastgelegd en in een luchthavenregeling niet. Bovendien moeten in een
luchthavenbesluit grenswaarden voor de geluidbelasting worden opgenomen.
In een luchthavenregeling is dat niet verplicht.

Grenswaarden definiëren de milieuruimte waarbinnen een luchthaven moet
opereren. Deze gelden, gelet op artikel 8.44, vierde lid, juncto de
artikelen 8.19 tot en met 8.21 Wet luchtvaart, voor de exploitant, de
gebruikers en indien aanwezig de luchtverkeersdienstverlener. Het
Besluit burgerluchthavens schrijft voor dat in een luchthavenbesluit
handhavingspunten met een grenswaarde voor de geluidbelasting aan beide
zijden in het verlengde van de start- en landingsbaan moeten worden
vastgesteld en ten minste één handhavingspunt met een grenswaarde voor
de geluidbelasting op elke locatie waar woonbebouwing met een
aaneengesloten karakter gelegen is op of in de nabijheid van de
geluidcontour van 56 dB(A) Lden.

De in een luchthavenbesluit opgenomen grenswaarden gelden gedurende een
gebruiksjaar; zijnde een aaneengesloten periode van 12 kalendermaanden.

Verder kunnen in een luchthavenbesluit of -regeling regels voor het
gebruik van de luchthaven worden opgenomen. Het gaat hierbij veelal om
gedragsregels, bijvoorbeeld openingstijden of
vluchtuitvoeringsbeperkingen. Naleving van deze regels is een
individuele verantwoordelijkheid van de exploitant, de gebruikers en -
indien aanwezig - de luchtverkeersleiding en is niet gebonden aan een
bepaalde periode zoals een gebruiksjaar.

Tot slot bevat een luchthavenbesluit regels voor de ruimtelijke indeling
van de omgeving van een luchthaven. Deze komen tot uitdrukking in een
beperkingengebied waarbinnen ruimtelijke beperkingen gelden met het oog
op de geluidbelasting, de externe veiligheid en internationale eisen ten
behoeve van de vliegveiligheid. Dergelijke regels zijn gericht tot de
gemeenten en tot de (potentiële) gebruikers wier gronden door het
beperkingengebied worden bestreken. Gemeenten dienen op basis van deze
regels een bestaand bestemmingsplan aan te passen dan wel deze regels in
acht te nemen bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. In de
situatie dat het bestemmingsplan nog niet is opgesteld of gewijzigd,
dienen gemeenten de regels in acht te nemen bij het beslissen op een
aanvraag voor een bouwvergunning. 



Elementen luchthavenbesluit:

Luchthavengebied;

Openingstijden;

Gebruiksjaar;

Grenswaarden voor geluid voor het luchthavenluchtverkeer (in ieder geval
handhavingspunten aan beide zijden in het verlengde van de start- en
landingsbaan, aangevuld met ten minste één handhavingspunt op elke
locatie waar woonbebouwing met een aaneengesloten karakter gelegen is op
of in de nabijheid van de geluidcontour van 56 dB(A) Lden);

Regels voor het luchthavenluchtverkeer;

Beperkingengebied: diverse geluid- en externe veiligheidscontouren en
gebieden met oog op vliegveiligheid waarbinnen regels voor de
ruimtelijke indeling gelden;

Ke-contouren;

Geluidcontour 48 dB(A) Lden;

Eventueel grenswaarden voor het luchthavenluchtverkeer voor externe
veiligheid en lokale luchtkwaliteit.



Elementen luchthavenregeling

Luchthavengebied;

Openingstijden;

Gebruiksjaar;

Eventueel grenswaarden voor het luchthavenluchtverkeer;

Eventueel regels voor het luchthavenluchtverkeer.



Zie ook § 2.3.2 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel
RBML. 

2.2 Criterium op grond waarvan een luchthavenbesluit moet worden
vastgesteld

Artikel 8.1a, derde lid, van de Wet luchtvaart bepaalt dat vaststelling
van een luchthavenbesluit is vereist indien buiten het luchthavengebied
het externe-veiligheidsrisico of de geluidbelasting vanwege het
luchthavenluchtverkeer zodanig is, dat dit gevolgen heeft voor de
ruimtelijke indeling van het gebied rond de luchthaven. Dit hangt af van
de omvang van de contouren voor het externe-veiligheidsrisico en de
geluidbelasting. De omvang van die contouren wordt bepaald aan de hand
van gegevens over het maximaal toegestane gebruik van de luchthaven door
luchtvaartuigen. 

De geluidbelasting- en veiligheidsniveaus die bepalen wanneer een
luchthavenbesluit aan de orde is, worden in het onderhavige besluit
vastgesteld. Artikel 5 bepaalt dat vaststelling van een
luchthavenbesluit noodzakelijk is indien de contour van het
plaatsgebonden risico van 10-6 of de 56 dB(A) Lden-geluidcontour buiten
het luchthavengebied valt. Dit criterium geldt tevens voor luchthavens
van nationale betekenis. 

De geluidcontour van 56 dB(A) Lden is gebaseerd op de norm van 35 Ke,
waarop in de oude regelgeving de geluidszone voor groot vliegverkeer was
gebaseerd. De 10-6-plaatsgebonden risicocontour is ontleend aan het
beleid voor externe veiligheid voor Schiphol en voor andere risicovolle
activiteiten. De waarde van 10-6 representeert de kans op overlijden op
de grond als gevolg van een vliegtuigongeluk (niet als inzittende van
een vliegtuig) van ééns per miljoen jaar. 

Meestal zal een luchthavenbesluit of luchthavenregeling op initiatief
van de exploitant worden vastgesteld of gewijzigd. In een dergelijk
geval - maar ook in het geval een initiatief door een ander,
bijvoorbeeld een gebruikersgroep, bedrijf, omwonenden of gemeente, wordt
ingediend - zullen door de initiatiefnemer geluid- en
externe-veiligheidsberekeningen moeten worden aangeleverd. Op basis
daarvan kan het bevoegd gezag beoordelen of een luchthavenbesluit of een
-regeling moet worden voorbereid. De wet en het besluit bevatten geen
bepalingen met voorwaarden waaraan een initiatief moet voldoen. Het
staat provinciale staten vrij regelgeving vast te stellen met een
overzicht van de gegevens die bij een initiatief voor een
luchthavenbesluit of -regeling moeten worden ingediend. De aan te
leveren berekeningen zijn gebaseerd op het door de initiatiefnemer
gewenste gebruik (bijvoorbeeld voor wat betreft aantallen en typen
vliegtuigen) van de luchthaven.

2.3 Luchthavens die kunnen volstaan met een luchthavenregeling

Het onderhavige besluit regelt in artikel 5, tweede lid, dat voor
bepaalde categorieën luchthavens altijd kan worden volstaan met een
luchthavenregeling. Voor deze luchthavens behoeven de contouren als
genoemd in het eerste lid van artikel 5 van dit besluit niet te worden
berekend. Het gebruik van deze luchthavens is namelijk zodanig dat nooit
significante milieueffecten buiten de grenzen van het luchthavengebied
zullen optreden. 

Titel 3 van hoofdstuk 3 van dit besluit bevat voorschriften die bij het
opstellen van een luchthavenbesluit voor een regionale luchthaven in
acht moeten worden genomen. Deze voorschriften zijn eveneens van
toepassing op een luchthavenbesluit voor een regionale luchthaven dat
wordt vastgesteld terwijl, gelet op artikel 5, met de vaststelling van
een luchthavenregeling zou kunnen worden volstaan.

2.4 Burgerluchthaven van nationale betekenis

De Wet luchtvaart bevat in artikel 8.1, tweede lid, onder a, en derde
lid, een opsomming van de burgerluchthavens die van nationale betekenis
zijn. Het betreft (vooralsnog) de helikopterplatforms in de Noordzee en
de luchthavens Lelystad, Eelde, Maastricht en Rotterdam. Artikel 8.1,
tweede lid, biedt de mogelijkheid om bij wet (meer) burgerluchthavens
van nationale betekenis aan te wijzen. Verder is bepaald dat indien de
militaire luchthaven Twenthe of een andere militaire luchthaven een
burgerluchthaven wordt, deze ook van nationale betekenis zal zijn.

Het luchthavenbesluit voor een burgerluchthaven van nationale betekenis
zal worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur (amvb).
Daarnaast gelden de artikelen 3 tot en met 5 van het onderhavige besluit
voor dergelijke luchthavens. Verder zullen, conform artikel 8.70, vierde
lid, Wet luchtvaart, bij de vaststelling van de amvb voor een
burgerluchthaven van nationale betekenis op dezelfde wijze grenswaarden
voor de geluidbelasting worden vastgesteld als bepaald in artikel 8 van
het Besluit burgerluchthavens. Verder zullen, conform artikel 8.70,
vierde lid, Wet luchtvaart, ook de regels omtrent de ruimtelijke
indeling, zoals vastgelegd in afdeling 3.2 van het Besluit
burgerluchthavens, worden toegepast bij een luchthavenbesluit voor een
nationale luchthaven.

3. NIEUWE DOSISMAAT VOOR GELUID: DE Lden

In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel RBML (§ 1.2.3) wordt
aangegeven dat in het Besluit burgerluchthavens de Lden als nieuwe
dosismaat voor geluid zal worden geïntroduceerd voor burgerluchthavens
van regionale betekenis. Op grond van de Luchtvaartwet werd voor de
geluidbelasting rond regionale en kleine luchtvaartterreinen de
Kosteneenheid (Ke) als dosismaat voor de geluidbelasting van de grote
luchtvaart gehanteerd. Voor de geluidbelasting van de kleine luchtvaart
gold een speciaal daarvoor ontwikkelde dosismaat; de bkl. De Lden
vervangt deze beide dosismaten.

Met de introductie van de Lden als dosismaat voor de geluidbelasting
wordt aangesloten bij een door de EG-richtlijn inzake de evaluatie en
beheersing van omgevingslawaai ingegeven ontwikkeling om binnen Europa
te komen tot één uniforme dosismaat voor het vaststellen van de
geluidbelasting van luchtvaart, industrie en weg- en spoorwegverkeer. 

Hoe grenswaarden in Lden en de Lden-contouren moeten worden berekend is
vastgelegd in de Regeling burgerluchthavens.

Ten behoeve van het bepalen van de hoogte van de in dit besluit
vastgelegde Lden-contourwaarden is door het Nationaal Lucht- en
Ruimtevaartlaboratorium (NLR) onderzoek verricht. Bij de keuze van de
Lden-contourwaarden is als uitgangspunt gehanteerd dat deze waarden
vergelijkbaar moeten zijn met de relevante contourwaarden van de
Ke-dosismaat zodat bij de omzetting van Ke- naar Lden-contouren de
ligging van de contouren - en daarmee de omvang van het ruimtelijke
beperkingengebied - grotendeels gelijk blijft.

Voor het onderzoek zijn vier grote en twee kleine luchthavens in
beschouwing genomen. De vergelijking tussen de Ke-contouren en
Lden-contouren is onder meer uitgevoerd op basis van de oppervlakte van
contouren en de aantallen geluidbelaste woningen. De invloed van het
(kleine) luchtverkeer onder de 6000 kg (bkl-verkeer) op de totale
Lden-geluidbelasting bedraagt gemiddeld minder dan 0,5 dB(A) en is
daarom niet van doorslaggevende betekenis geweest bij het bepalen van de
Lden-contourwaarden. 

Voor kleine luchthavens waarvoor in het verleden op grond van de
Luchtvaartwet een bkl-geluidszone is vastgesteld, betekent de overgang
van een bkl-contourwaarde naar een Lden-contourwaarde dat de 56 dB(A)
Lden-contourwaarde in vrijwel alle gevallen binnen de grens van het
luchthavengebied zal komen te liggen. 

De 40 en 55 Ke-waarden worden nog niet omgezet in een
Lden-contourwaarde. Deze omzetting vindt op een later moment plaats in
samenhang met de omzetting van deze waarden bij de luchthaven Schiphol.

De omzetting van Ke naar Lden levert de volgende waarden op:

Ke-waarde	Lden-waarde in Besluit burgerluchthavens

20 Ke	48 dB(A) Lden

35 Ke	56 dB(A) Lden 

40 Ke	-

55 Ke	-

65 Ke	70 dB(A) Lden



4. VEREISTEN BIJ DE VASTSTELLING VAN EEN LUCHTHAVENBESLUIT VOOR EEN
BURGERLUCHTHAVEN VAN REGIONALE BETEKENIS

4.1 Algemeen

Artikel 8.44, derde lid, van de Wet luchtvaart bepaalt dat voor een
burgerluchthaven van regionale betekenis in het Besluit
burgerluchthavens nadere regels worden gesteld omtrent de in
luchthavenbesluiten op te nemen grenswaarden en regels. 

4.2 Grenswaarden en regels voor het luchthavenluchtverkeer

Provinciale staten dienen in een luchthavenbesluit voor het
luchthavenluchtverkeer in ieder geval op te nemen:

handhavingspunten met een grenswaarde voor de geluidbelasting aan beide
zijden in het verlengde van de middellijn van de start- en landingsbaan
op 100 meter van het einde van de baan;

ten minste één handhavingspunt met een grenswaarde voor de
geluidbelasting op elke locatie waar de woonbebouwing met een
aaneengesloten karakter gelegen is op of in de nabijheid van de
geluidcontour van 56 dB(A) Lden; en

het gebruiksjaar dat aangeeft over welke jaarperiode de grenswaarden
worden berekend en beoordeeld.

De hoogte van de grenswaarden en de inhoud van de regels worden bepaald
door provinciale staten. De grenswaarden worden berekend met
gebruikmaking van door de sector geleverde invoergegevens. Het resultaat
is de milieuruimte die de luchthaven wordt geboden. Voor de berekening
van de contouren in verband met de ruimtelijke beperkingen worden
uiteraard dezelfde invoergegevens gebruikt.

Handhavingspunten

De handhavingspunten met een grenswaarde voor de geluidbelasting in het
verlengde van de baan begrenzen de geluidsruimte op een luchthaven
vanwege het luchthavenluchtverkeer. Ook wordt hiermee de verdeling van
het verkeer over de baan en de omgeving van de luchthaven gereguleerd.
Handhaving van de grenswaarden in de handhavingspunten aan beide zijden
in het verlengde van de baan zorgt ervoor dat de feitelijke
geluidbelasting binnen de geluidcontouren blijft die ten grondslag
liggen aan het beperkingengebied. Indien gedeputeerde staten aan de hand
van de door de exploitant van de luchthaven geregistreerde
geluidbelasting constateren dat sprake is van een overschrijding van een
grenswaarde moeten maatregelen worden voorgeschreven om de
geluidbelasting binnen de grenswaarde terug te dringen.

De grenswaarden in de handhavingspunten in de aaneengesloten
woonbebouwing leggen de maximale geluidbelasting in de betreffende
woongebieden vast. Zo wordt een limiet gesteld aan de geluidbelasting
daar waar mensen wonen. Het Besluit burgerluchthavens bepaalt dat,
indien de woonbebouwing met een aaneengesloten karakter gelegen is op of
in de nabijheid van de geluidcontour van 56 dB(A) Lden op die locatie
ten minste één handhavingspunt met een grenswaarde voor de
geluidbelasting moet worden vastgelegd. Er kunnen dus burgerluchthavens
van regionale betekenis zijn waarbij, behoudens de handhavingspunten aan
beide zijden in het verlengde van de baan, verder geen handhavingspunten
noodzakelijk zijn. 

Met de aanduiding ‘woonbebouwing met een aaneengesloten karakter’ in
dit besluit wordt gedoeld op een territoriale groepering van huizen die
min of meer een aaneengesloten bebouwing vormen en onder een
gemeenschappelijke naam bekend staan.

Provincies kunnen extra handhavingspunten neerleggen op locaties waar
zij een bepaald beschermingsniveau voor geluid willen handhaven. 

De grenswaarde in een handhavingspunt wordt berekend door een
Lden-berekening te maken voor de specifieke locatie waar het punt is
gelegen. De Regeling burgerluchthavens bepaalt op welke wijze de
grenswaarde in een handhavingspunt moet worden berekend.

De benodigde invoergegevens (zoals aantal vliegtuigbewegingen, type
vliegtuigen, baangebruik, aan- en uitvliegroutes) voor het berekenen van
de grenswaarde voor de geluidbelasting in de handhavingspunten worden in
principe door de initiatiefnemer, meestal de exploitant, geleverd. Deze
invoergegevens moeten dezelfde zijn als de invoergegevens die worden
gebruikt voor het berekenen van de geluidcontouren. Deze contouren
moeten immers sporen met het mogelijk gebruik van de luchthaven.

4.3 Regels voor de ruimtelijke indeling

Algemeen 

Een luchthavenbesluit bevat naast de grenswaarden en regels voor het
luchthavenluchtverkeer ook regels voor de ruimtelijke indeling van de
omgeving van een luchthaven. Hiertoe moet onder meer een
luchthavengebied en een beperkingengebied in een luchthavenbesluit
worden vastgelegd. 

In artikel 8.47, derde lid, van de Wet luchtvaart wordt de grondslag
gelegd om in het Besluit burgerluchthavens regels op te nemen voor de
vaststelling van de beperkingengebieden. Het luchthavengebied legt de
grenzen van de luchthaven en de ligging van de banen vast. Dit gebied
maakt geen deel uit van het beperkingengebied. De gebieden kunnen elkaar
niet overlappen. De verplichting om het luchthavengebied in het
luchthavenbesluit vast te leggen is geregeld in artikel 8.47 Wet
luchtvaart.

De omvang van het beperkingengebied houdt verband met het
externe-veiligheidsrisico, de geluidbelasting en de vliegveiligheid.
Daartoe moeten onder meer contouren voor de geluidbelasting en de
externe veiligheid worden berekend. De oppervlakte van deze contouren is
afhankelijk van het toegestane gebruik van de luchthaven. Gebieden met
beperkingen in verband met de vliegveiligheid worden bepaald op grond
van (inter)nationale regels inzake vliegveiligheid. 

De artikelen 10 tot en met 12 van het besluit geven aan welke
ruimtelijke regimes voor de gebieden binnen de externe-veiligheids- en
geluidcontouren in het luchthavenbesluit moeten worden opgenomen. De
ruimtelijke regimes in de beperkingengebieden uit oogpunt van
vliegveiligheid zijn neergelegd in de artikelen 13 tot en met 17. 

De regels voor de ruimtelijke indeling in een luchthavenbesluit richten
zich tot de gemeenten en een ieder die ruimtelijke initiatieven wil
ontplooien in de omgeving van een luchthaven. Gemeenten dienen deze
regels in acht te nemen bij het opstellen of wijzigen van
bestemmingsplannen en het beslissen op een aanvraag voor een
bouwvergunning. Daarmee worden gebieden in de nabijheid van de
luchthaven gevrijwaard van (nieuwe) geluidsgevoelige en kwetsbare
gebouwen of worden eisen aan dergelijke bestemmingen gesteld, zoals
geluidsisolatie.

Voordat de regels voor de ruimtelijke indeling zijn verwerkt in de
betrokken bestemmingsplannen werken deze regels op grond van de Wet
luchtvaart reeds door in de betreffende bestemmingsplannen. Het
luchthavenbesluit heeft namelijk de werking van een
voorbereidingsbesluit in het kader van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening. 

Over de ruimtelijke bepalingen in een luchthavenbesluit: zie ook § 4.2
van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel RBML.

De regels voor de ruimtelijke indeling die in dit besluit zijn
vastgelegd zijn bepaald aan de hand van de regels die gelden rondom de
luchthaven Schiphol. Op die manier geldt voor alle burgerluchthavens
(inclusief Schiphol) eenzelfde ruimtelijk regime. Voor militaire
luchthavens is het ruimtelijk regime vastgelegd in het Besluit militaire
luchthavens. 

Geluid

De omvang van de gebieden waar ruimtelijke beperkingen als gevolg van de
geluidbelasting gelden, baseren provinciale staten op de ligging van
verschillende geluidbelastingscontouren. De ruimtelijke regimes die daar
gelden volgen uit het onderhavige besluit. Zo zal een nieuwbouwverbod
van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelden binnen de
geluidcontour van 56 dB(A) Lden, behoudens uitzonderingsgevallen. Binnen
de geluidcontour van 40 Ke dienen bestaande woningen en bestaande
geluidsgevoelige gebouwen te worden geïsoleerd tegen geluidbelasting.
Binnen de geluidcontour van 70 dB(A) Lden dienen woningen en bestaande
geluidgevoelige gebouwen aan  hun bestemming te worden onttrokken.
Bewoners van woningen binnen deze contour hebben echter een blijfrecht,
analoog aan het beleid bij de luchthaven Schiphol zoals vastgelegd in
het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol. Dit beleid is gebaseerd op de
motie-Hofstra c.s. De bewoner kan op grond hiervan zelf bepalen of deze
de woning verlaat of niet. Zodra echter de bewoner de woning verlaat kan
deze niet meer opnieuw worden bewoond. 

Ten behoeve van een luchthavenbesluit dient het provinciaal bestuur ook
de contour van 48 dB(A) Lden te berekenen. Binnen deze contour geldt
geen specifiek in het kader van dit besluit voorgeschreven ruimtelijk
regime, maar dient het provinciaal bestuur een integrale afweging te
maken over de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied in relatie tot het
(toekomstig) gebruik van de luchthaven. 

Provinciale staten kunnen naar eigen inzicht desgewenst aanvullende
regels stellen of van een groter gebied met ruimtelijke beperkingen
uitgaan dan waartoe zij op grond van het Besluit burgerluchthavens
verplicht zijn. De daaraan verbonden extra kosten voor sloop, isolatie
en nadeelcompensatie komen evenwel voor rekening van de desbetreffende
provincie.

Externe veiligheid

De gebieden waar uit oogpunt van externe veiligheid ruimtelijke
beperkingen gelden, baseren provinciale staten op de ligging van
verschillende contouren voor het plaatsgebonden risico. Ook voor deze
contouren geeft het Besluit burgerluchthavens ruimtelijke regimes. Zo is
bepaald dat woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, en kwetsbare
gebouwen binnen en op de contour van het 10-5 -plaatsgebonden risico in
principe aan hun bestemming moeten worden onttrokken en dat nieuwbouw
van gebouwen niet is toegestaan. Bewoners van woningen binnen dit gebied
hebben – net als binnen de geluidcontour van 70 dB(A) Lden - een
blijfrecht, analoog aan de regelgeving voor Schiphol. Vervangende
nieuwbouw van bedrijfswoningen alsmede vervangende nieuwbouw van beperkt
kwetsbare gebouwen en nieuwbouw van overige gebouwen is toegestaan mits,
in het geval van de twee laatst genoemde situaties, gedeputeerde staten
hiervoor een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven. Verder geldt
binnen de 10-6 -plaatsgebonden risicocontour een verbod op nieuwbouw van
gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen. Gedeputeerde staten kunnen
niettemin een verklaring van geen bezwaar afgeven voor nieuwbouw van
gebouwen. In het onderhavige besluit wordt bepaald in welke gevallen
voor woningen en kwetsbare gebouwen dit het geval kan zijn. Voor
kantoren kan het bevoegde gezag zelf criteria ontwikkelen. Ook voor
externe veiligheid kunnen provinciale staten extra regels stellen of van
een groter gebied met ruimtelijke beperkingen uitgaan dan op grond van
het Besluit burgerluchthavens noodzakelijk is. Ook hiervoor geldt dat de
daaraan verbonden extra kosten voor sloop en nadeelcompensatie voor
rekening van de provincie komen.

De Wet luchtvaart bepaalt niet dat voor burgerluchthavens van regionale
betekenis een norm voor groepsrisico moet worden vastgesteld. In het
besluit zijn dan ook geen normen voor groepsrisico opgenomen. Het
groepsrisico drukt de kans en het effect uit van een grootschalige ramp
met maatschappelijke ontwrichting. 

Het staat provincies vrij om desgewenst een eigen groepsrisicobeleid in
te voeren door bijvoorbeeld in het luchthavenbesluit vast te leggen dat
de vestiging van arbeidsintensieve bedrijvigheid in de 10-6-contour niet
meer is toegestaan. Voor nieuwbouw van (dergelijke bedrijfs)gebouwen in
deze contour is immers een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde
staten nodig. 

Overigens worden voor de luchthaven Schiphol de mogelijkheden voor
aanvullend groepsrisicobeleid nader beschouwd. Naar aanleiding daarvan
wordt te zijner tijd bekeken of het wenselijk is dat het Rijk ook voor
de overige burgerluchthavens een groepsrisicobeleid gaat formuleren of
dat dit aan de provincies wordt overgelaten. Hiervan is mededeling
gedaan in de brief van 11 oktober 2007 van de Minister van Verkeer en
Waterstaat aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Vliegveiligheid

In gebieden rond luchthavens gelden op grond van (inter)nationale regels
beperkingen aan het gebruik van gronden. Deze beperkingen zijn
noodzakelijk voor het veilige gebruik van een luchthaven door het
luchthavenluchtverkeer. Als voor een luchthaven een luchthavenbesluit
moet worden opgesteld, dan maken de gronden waar deze beperkingen gelden
deel uit van het beperkingengebied. Het gaat in de eerste plaats om
hoogtebeperkingen. Deze bewerkstelligen dat in beginsel geen objecten
met een bepaalde hoogte worden opgericht die de vliegveiligheid in
gevaar kunnen brengen. Daarnaast gelden er diverse beperkingen die
ervoor zorgen dat de vliegveiligheid anderszins niet in gevaar wordt
gebracht, zoals beperkingen ten aanzien van bestemmingen die apparatuur
voor radiocommunicatie, navigatie en plaatsbepaling verstoren of die
vogels aantrekken. Deze beperkingen volgen uit voorschriften van de
ICAO. De beperkingen staan los van de aantallen en soorten
vliegtuigbewegingen, maar zijn verbonden met de inrichting van de
luchthaven. 

De beperkingen gelden niet alleen voor objecten waarvoor een
bouwvergunning nodig is, maar ook voor tijdelijke objecten, zoals
bouwkranen.

Standaardrekenmethode

De berekeningswijze voor de geluidbelasting, de contouren voor het
plaatsgebonden risico en de gebieden met ruimtelijke beperkingen in
verband met vliegveiligheid worden, voor zover niet vastgelegd in dit
besluit, vastgelegd in de Regeling burgerluchthavens. 

Bij het berekenen van de geluidbelasting van het luchthavenluchtverkeer
wordt een onderscheid gemaakt tussen luchthavens met en zonder
naderingsluchtverkeersleiding. Dit onderscheid maakt het mogelijk om bij
het berekenen van de geluidbelasting van het luchthavenluchtverkeer van
een luchthaven waar geen naderingsluchtverkeersleiding aanwezig en die
in de praktijk in hoofdzaak door kleine vliegtuigen wordt gebruikt, uit
te gaan van een eenvoudiger rekenvoorschrift dan voor een luchthaven
waar wel naderingsluchtverkeersleiding aanwezig is en die veel of
hoofdzakelijk door grote vliegtuigen wordt gebruikt. 

4.4 Verband tussen grenswaarden en het beperkingengebied

De regels voor de ruimtelijke indeling beogen de inrichting van het
gebied rond de luchthaven af te stemmen op het gebruik van de
luchthaven. Grotendeels zijn deze regels een ruimtelijke vertaling van
de grenzen die door provinciale staten aan het luchthavenluchtverkeer
worden opgelegd. Er moet daarom een verband zijn tussen de berekende
grenswaarden voor het luchthavenluchtverkeer en de berekende
geluidcontouren en externe-veiligheidscontouren op basis waarvan het
beperkingengebied en de regels voor de ruimtelijke indeling worden
vastgesteld. Dit verband ligt in de te hanteren invoergegevens van het
beoogde luchthavenluchtverkeer op de luchthaven. In de Regeling
burgerluchthavens wordt vastgelegd dat de invoergegevens op grond
waarvan de grenswaarden in handhavingspunten worden bepaald overeen
moeten komen met de invoergegevens op grond waarvan de
beperkingengebieden worden vastgesteld. Bij een verhoging van de
vastgestelde grenswaarden in de handhavingspunten (op grond van
aangepaste invoergegevens) zal dus ook het beperkingengebied moeten
worden vergroot. Vice versa kan bij een verlaging van de vastgestelde
grenswaarden in de handhavingspunten het beperkingengebied worden
verkleind, maar dit laatste is niet verplicht. Het aanpassen van
grenswaarden in de handhavingspunten, en het aanpassen van de omvang van
het beperkingengebied, kan alleen door een wijziging van het
luchthavenbesluit.

4.5 Beleidsvrijheid provinciaal bestuur 

Bij het opstellen van een luchthavenbesluit of luchthavenregeling zijn
provinciale staten gehouden aan het gestelde in het onderhavige besluit.
Het bestuur heeft de mogelijkheid aanvullend op de bepalingen die op
grond van het onderhavige besluit moeten worden opgenomen, in het
luchthavenbesluit of de luchthavenregeling regels of grenswaarden op te
nemen. Enige voorwaarde is dat deze regels of grenswaarden betrekking
hebben op geluid of externe veiligheid met daaraan verbonden
RO-maatregelen, of op lokale luchtverontreiniging.

De beleidsvrijheid van de provincie kan op verschillende manieren worden
vormgegeven. 

Wat betreft het luchthavenluchtverkeer wordt voor luchthavenbesluiten de
toepassing van handhavingspunten aan beide zijden in het verlengde van
de start- en landingsbaan en - indien aan de orde - handhavingspunten in
woongebieden voorgeschreven. Het is aan provinciale staten om de hoogte
van de grenswaarden van de handhavingspunten aan beide zijden in het
verlengde van de start- en landingsbaan en de grenswaarde en de ligging
van de overige handhavingspunten en de hoogte van de grenswaarde daarin
te bepalen. Verder kunnen provincies ook op andere locaties
handhavingspunten leggen of aparte grenswaarden in de handhavingspunten
vaststellen. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan aparte grenswaarden in
handhavingspunten in de nabijheid van de start- en landingsbaan indien
de luchthaven veel wordt gebruikt door bepaalde luchtvaartuigen zoals
helikopters of aparte grenswaarden voor bijvoorbeeld vliegverkeer met
een startgewicht tot 8618 kg (de kleine luchtvaart). Desgewenst kunnen
provincies ook in het buitengebied grenswaarden voor geluid in de vorm
van handhavingspunten vaststellen.

Provincies hebben daarnaast beleidsvrijheid bij het vaststellen van het
beperkingengebied voor geluid en externe veiligheid. 

De grootte en de ligging van de contouren met ruimtelijke beperkingen
voor geluid en externe veiligheid zijn afhankelijk van de hoeveelheid en
de aard van het gebruik dat de provincie op een luchthaven wil toestaan.
De ruimtelijke beperkingen die binnen het beperkingengebied ten minste
gelden, zijn vastgelegd in dit besluit en zijn algemeen geldend.
Gedeputeerde staten kunnen evenwel, voor situaties vastgelegd in dit
besluit, met een zogenaamde verklaring van geen bezwaar de bouw van
bijvoorbeeld een woning of ander gebouw toestaan in gebieden waar dit
normaliter op grond van dit besluit niet mogelijk is. Een dergelijke
verklaring van geen bezwaar kan alleen worden afgegeven indien de
Minister van Verkeer en Waterstaat heeft verklaard dat, ondanks de
beoogde bouwactiviteit, het veilig gebruik van het luchtruim door het
luchthavenluchtverkeer is gewaarborgd. Op die manier kunnen bepaalde
ruimtelijke initiatieven binnen een beperkingengebied mogelijk toch
doorgang vinden.

Daarnaast staat het provincies vrij om, naast het beperkingengebied dat
op grond van dit besluit in een luchthavenbesluit voor een specifieke
luchthaven moet worden vastgesteld, een groter gebied met ruimtelijke
beperkingen uit oogpunt van geluid of externe veiligheid vast te
stellen. In dat ruimere gebied kunnen provincies een naar eigen inzicht
te bepalen ruimtelijk beleid voeren. De beleidsvrijheid van provincies
op dit punt kan ertoe leiden dat nieuwbouwbeperkingen in een groter
gebied gelden dan is voorgeschreven in dit besluit. Bij luchthavens die
op dit moment een bkl-zone hebben zou bijvoorbeeld gedacht kunnen worden
aan het in stand houden van de ruimtelijke reservering die nu is
vastgelegd in de betreffende aanwijzing. 

De eisen uit dit besluit zijn minimumeisen: provincies zijn derhalve
niet bevoegd om in een luchthavenbesluit kleinere gebieden of minder
strenge beperkingen op te nemen dan voorgeschreven is.

Vervolgens wordt in dit besluit voor het provinciaal bestuur de
verplichting opgenomen (artikel 19) om bij de vaststelling van een
luchthavenbesluit een afweging te maken over de bestemming van de
gronden gelegen in het gebied tussen de contour van de 56 dB(A)Lden en
de 48 dB(A)Lden (voorheen de 35 en 20 Ke). Daarbij wordt met name
gedacht aan een afweging over de wenselijkheid van woningbouw en de bouw
van geluidsgevoelige bestemmingen als scholen en ziekenhuizen in de
omgeving van de luchthaven. Een overweging hierbij is of het vanwege
andere zwaarwegende belangen noodzakelijk is om het aantal
geluidgehinderden in de omgeving van de luchthaven toe te laten nemen.
Het is vervolgens aan provincies om in dit buitengebied al dan niet
beperkingen aan de ruimtelijke ontwikkeling te verbinden. 

Verder kunnen provinciale staten voor het luchthavenluchtverkeer in het
luchthavenbesluit vlootmaatregelen opnemen, bijvoorbeeld in de vorm van
vluchtuitvoeringsbeperkingen en gedifferentieerde openingstijden
(eventueel afhankelijk van de geluidsproductie van een vliegtuig).  

De handhaving van alle aanvullende regels of grenswaarden geschiedt
overeenkomstig de Wet luchtvaart. Net zoals dat geldt bij de
voorgeschreven handhavingspunten zijn gedeputeerde staten verplicht tot
het treffen van maatregelen zodra de geluidbelasting op één van die
punten de grenswaarde overschrijdt.

Uiteraard zijn bij alle beleidsbeslissingen van het provinciaal bestuur
de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing, zoals deze
in de Algemene wet bestuursrecht zijn vastgelegd. Dit geldt ook indien
het provinciaal bestuur besluit een luchthaven in zijn gebruik te
beperken of te sluiten. Het is niet zonder meer mogelijk om een
luchthaven te sluiten of de geboden milieuruimte te verkleinen. Uit
oogpunt van rechtszekerheid kunnen bestaande ‘rechten’ niet zonder
meer teniet worden gedaan. Daarvoor moeten goede redenen zijn, net als
bijvoorbeeld bij de intrekking of de inperking van een milieuvergunning
van een bedrijf. In bepaalde situaties kan een dergelijk besluit leiden
tot een plicht tot vergoeding van geleden schade door bijvoorbeeld de
exploitant en gebruikers.

In § 2.4 en 3.2.3 van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel
RBML is ook op de provinciale beleidsvrijheid ingegaan. 

5. VEREISTEN BIJ DE VASTSTELLING VAN EEN LUCHTHAVENREGELING

Artikel 8.64, tweede lid, Wet luchtvaart, bepaalt dat een
luchthavenregeling regels (en eventueel grenswaarden) bevat voor het
luchthavenluchtverkeer, voor zover die regels noodzakelijk zijn met het
oog op de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer. Deze
regels (en grenswaarden) moeten er in ieder geval toe leiden dat niet
wordt voldaan aan het criterium op grond waarvan volgens artikel 8.1a,
derde lid, Wet luchtvaart vaststelling van een luchthavenbesluit is
vereist. Dit betekent dat er buiten het luchthavengebied geen hoger
plaatsgebonden risico mag optreden dan 10-6 en geen hogere
geluidbelasting dan 56 dB(A) Lden. Het staat provinciale staten vrij om
in een luchthavenregeling regels en grenswaarden voor het
externe-veiligheidsrisico of grenswaarden voor de geluidbelasting op te
nemen. In § 2.3.4 van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel
RBML is hier ook op ingegaan. 

In het onderhavige besluit is vastgelegd dat in een luchthavenregeling
in ieder geval het gebruiksjaar van een luchthaven wordt opgenomen. Deze
bepaling geldt zowel voor luchthavens van nationale betekenis als voor
luchthavens van regionale betekenis,

Indien een grenswaarde wordt opgenomen voor de geluidbelasting kan dit
in de vorm van een aantal vliegtuigbewegingen of door middel van een
grenswaarde uitgedrukt in Lden. Verder kunnen er bijvoorbeeld regels
voor het baangebruik, operationele maatregelen of openstellingstijden
worden opgenomen. 

6. GEBRUIK LUCHTHAVENS BIJ BOVENPROVINCIAAL BELANG

Artikel 8.41, tweede lid, Wet luchtvaart bepaalt dat bij of krachtens
een algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gegeven voor de
vorm van luchtvaart die in ieder geval toegang heeft tot een luchthaven
van regionale betekenis. In dit besluit wordt bepaald dat indien
bovenprovinciale belangen vorderen dat het gebruik van een luchthaven
van regionale betekenis noodzakelijk is voor vluchten van
bovenprovinciaal belang en dit gebruik op grond van een
luchthavenbesluit of luchthavenregeling niet mogelijk is, de Minister
van Verkeer en Waterstaat bij ministeriële regeling kan bepalen op
welke luchthaven(s) deze vluchten toch toegang hebben. Om te kunnen
garanderen dat dergelijke vluchten ook daadwerkelijk van een voorgestane
luchthaven gebruik kunnen maken zonder dat dit leidt tot een
overschrijding van de grenswaarden, kan in de regeling worden opgenomen
welk deel van de voor die luchthaven in het desbetreffende
luchthavenbesluit of luchthavenregeling opgenomen grenswaarden voor de
geluidbelasting, bestemd dient te worden voor vluchten met een
bovenprovinciaal karakter. 

Uitdrukkelijk moet worden gemeld dat de Minister van Verkeer en
Waterstaat slechts in het uiterste geval van de mogelijkheid van het
opleggen van vluchten met een bovenprovinciaal karakter gebruik zal
maken. In eerste instantie zal door Verkeer en Waterstaat via overleg
met de betrokken provincie(s) geprobeerd worden het gewenste gebruik van
de luchthaven mogelijk te maken. Hetzelfde geldt, gelet op artikel 8.51
juncto 8.24a Wet luchtvaart, voor het Ministerie van Defensie als het
gaat om militair medegebruik van een burgerluchthaven. 

In dit besluit is bepaald dat gedeputeerde staten, de exploitant en
gebruikers van de desbetreffende luchthaven en - indien aanwezig - de
luchtverkeersdienstverlener gedurende zes weken in de gelegenheid worden
gesteld hun zienswijze over een ontwerp van een dergelijke regeling naar
voren te brengen. 

7. AANWIJZING LUCHTVAARTUIGEN DIE MOGEN OPSTIJGEN VAN OF LANDEN OP EEN
TERREIN NIET ZIJNDE EEN LUCHTHAVEN

De Wet luchtvaart bepaalt in artikel 8.1a, eerste lid, dat het verboden
is met een luchtvaartuig op te stijgen of te landen anders dan van een
luchthaven. Gelet op de omschrijving van het begrip luchtvaartuig in de
Wet luchtvaart (artikel 1.1, eerste lid) zou in die situatie onder meer
het oplaten van een kinderballon en het uitoefenen van de
modelvliegsport moeten geschieden vanaf een luchthaven. 

De verplichting om uitsluitend vanaf een luchthaven met een
luchtvaartuig op te stijgen of te landen wordt voor een aantal
categorieën luchtvaartuigen uit oogpunt van vliegveiligheid als niet
noodzakelijk geoordeeld. Het vastleggen van terreinen waar dergelijke
vluchten plaatsvinden in een luchthavenregeling zou bovendien de
bestuurlijke last onnodig opvoeren. Vandaar dat in artikel 8a.50, eerste
lid, Wet luchtvaart de mogelijkheid is opgenomen om luchtvaartuigen aan
te wijzen waarvoor de verplichting om op te stijgen of te landen van een
luchthaven, niet geldt. 

In dit besluit worden in artikel 20 luchtvaartuigen aangewezen die het
op grond daarvan is toegestaan van een terrein, niet zijnde een
luchthaven, op te stijgen en/of te landen. Het betreft grotendeels
luchtvaartuigen die voorheen, op grond van het Besluit inrichting
niet-aangewezen luchtvaartterreinen, een soortgelijke status hadden.

Op grond van artikel 8a.51 Wet luchtvaart is het mogelijk vluchten uit
te voeren op een terrein dat geschikt is om tijdelijk en uitzonderlijk
door een luchtvaartuig te worden gebruikt indien gedeputeerde staten
hiervoor een ontheffing hebben verleend. In dit besluit worden in
artikel 21 de categorieën luchtvaartuigen aangewezen waarvoor
gedeputeerde staten een dergelijke ontheffing mogen afgeven. Het is de
verantwoordelijkheid van de gebruiker van de luchtvaartuigen om te
bepalen of het terrein dat hij voor deze vlucht of deze vluchten wil
gebruiken, voldoet aan de veiligheidseisen die bij ministeriële
regeling zijn gesteld. Gedeputeerde staten moeten bij het verlenen van
de ontheffing rekening houden met de procedurevoorschriften die zijn
opgenomen in de Regeling burgerluchthavens. Deze voorschriften hebben
onder andere betrekking op de beslistermijnen voor gedeputeerde staten
en de wijze en termijn waarop - in verband met de openbare orde en
veiligheid - de burgemeester van de desbetreffende gemeente door
gedeputeerde staten bij de besluitvorming moet worden betrokken. 

ARTIKELSGEWIJZE  TOELICHTING

Artikel 1

In artikel 1 zijn definities van een aantal in het besluit gebruikte
begrippen opgenomen. Voor deze definities is waar mogelijk aansluiting
gezocht bij definities van begrippen die reeds gangbaar waren in de
Luchtvaartwet of die worden gebruikt in op de Wet luchtvaart gebaseerde
besluiten, zoals het Luchthavenindelingbesluit Schiphol. Als gevolg
hiervan kunnen de in dit besluit opgenomen definities afwijken van
definities van vergelijkbare begrippen in het kader van andere
wetgeving, zoals de Wet geluidhinder.

De begrippen geluidsgevoelig gebouw en kwetsbaar gebouw – beide met
een zelfde omschrijving – hebben betrekking op respectievelijk
gebouwen in een beperkingengebied in verband met de geluidbelasting en
gebouwen in een beperkingengebied in verband met externe veiligheid.

Artikel 2

Dit artikel bepaalt dat de artikelen in hoofdstuk 2 van toepassing zijn
op burgerluchthavens van regionale betekenis en burgerluchthavens van
nationale luchthavens zoals bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, Wet
luchtvaart.

Artikel 3

Op grond van het eerste lid van artikel 3 wordt voor geluidsberekeningen
de Lden verplicht gesteld als dosismaat van de geluidbelasting van
startende en landende vliegtuigen. Daarmee komt een einde aan het
gebruik van de Kosteneenheid (Ke) en de geluidbelasting kleine
luchtvaart (bkl) als dosismaat voor de geluidbelasting van
respectievelijk de grote en de kleine luchtvaart. Hiermee wordt
aangesloten bij de vaststelling in Europa van één uniforme dosismaat
voor de geluidbelasting van luchtvaart, industrie en weg- en
spoorwegverkeer zoals neergelegd in de EG-richtlijn omgevingslawaai. 

Het tweede lid bepaalt dat voor het berekenen van de, op grond van
artikel 9,  onder e en f, in een luchthavenbesluit op te nemen
Ke-contouren, de Ke gebruikt moet worden. Voor de Ke-contouren zullen te
zijner tijd, in samenhang met de omzetting van deze waarden voor de
luchthaven Schiphol, Lden-waarden worden bepaald.

Het derde lid schrijft voor dat het externe-veiligheidsrisico van het
gebruik van de luchthaven dient te worden uitgedrukt in het
plaatsgebonden risico. Voor het bepalen van het
externe-veiligheidsrisico is in de Regeling burgerluchthavens het door
het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium ontwikkelde rekenmodel
voorgeschreven.

Op grond van het vierde lid zal in het voorschrift voor het berekenen
van de geluidbelasting in Lden dB(A) een onderscheid worden aangebracht
in de berekeningswijze van de geluidbelasting op luchthavens met en
zonder naderingsluchtverkeersleiding (als bedoeld in artikel 1.1 Wet
luchtvaart). Op de luchthavens met naderingsluchtverkeersleiding zal
voor het berekenen van de geluidbelasting gebruik worden gemaakt van de
op de luchthaven aanwezige radar. Deze kan aan de hand van het unieke
radarsignaal van het luchthavenluchtverkeer nauwkeurige gegevens
aanleveren met betrekking tot de grondpaden en spreiding van het
luchthavenluchtverkeer. Voor luchthavenluchtverkeer zonder uniek
radarsignaal (in de regel het zogenaamde kleine luchtverkeer) zullen de
grondpaden en spreiding worden berekend op basis van een prognose.
Hetzelfde geldt voor het berekenen van de geluidbelasting op een
luchthaven zonder navigatieluchtverkeersleiding omdat daar een radar
ontbreekt.

Het vijfde lid van artikel 3 biedt de grondslag voor de in de Regeling
burgerluchthavens vast te leggen gegevens die moeten worden gehanteerd
bij het berekenen van de Lden-contouren, de grenswaarden in
handhavingspunten, de contouren voor het plaatsgebonden risico en de
Ke-contouren. 

Artikel 4

Artikel 4 heeft betrekking op het in een luchthavenbesluit of
luchthavenregeling vaststellen van een gebruiksjaar. Een gebruiksjaar
bestaat uit een aaneengesloten periode van 12 kalendermaanden. Een
gebruiksjaar kan overeenkomen met een kalenderjaar, maar kan ook over
een jaargrens heen vallen. De in een luchthavenbesluit opgenomen
grenswaarden gelden gedurende het gebruiksjaar. Indien in een
luchthavenregeling grenswaarden worden opgenomen gelden deze eveneens
voor een gebruiksjaar.

Artikel 5

Het eerste lid bevat het criterium voor het vaststellen van een
luchthavenbesluit voor een burgerluchthaven, bedoeld in artikel 8.1a,
derde lid, Wet luchtvaart. Deze bepaling geldt, evenals de andere
bepalingen van hoofdstuk 2, zowel voor burgerluchthavens van regionale
betekenis als voor burgerluchthavens van nationale betekenis.

De 10-6-plaatsgebonden risicocontour is de grootste
externe-veiligheidscontour waarvoor op grond van door het Rijk gegeven
voorschriften ruimtelijke beperkingen gelden. De 56 dB(A) Lden-contour
is de grootste geluidcontour waarbinnen ruimtelijke beperkingen gelden.
Blijven beide contouren binnen de grenzen van het luchthavengebied dan
kan worden volstaan met het vaststellen van een luchthavenregeling. Het
luchthavengebied is het gebied dat, overeenkomstig de definitiebepaling
in artikel 1.1 Wet luchtvaart, bestemd is voor het gebruik als
luchthaven. Dit gebied dient, ingevolge de artikelen 8.47, 8.64, 8.70 en
8.77 Wet luchtvaart, in een luchthavenbesluit of een luchthavenregeling
te worden vastgesteld.

Het tweede lid bepaalt welke categorieën luchthavens, gelet op het
eerste lid, per definitie worden aangemerkt als burgerluchthavens
waarvoor kan worden volstaan met een luchthavenregeling. Het betreft
hier luchthavens waarop uitsluitend één, in het besluit bepaalde,
soort luchthavenluchtverkeer of een combinatie daarvan plaatsvindt. Het
betreft hier luchthavens met uitsluitend ballonopstijgingen of met
uitsluitend verkeer van zweeftoestellen of micro light aeroplanes. Gelet
op de aard van dit verkeer dat van deze luchthavens gebruik maakt,
zullen de uit dit gebruik voortvloeiende 10-6-plaatsgebonden
risicocontour en de geluidcontour van 56 dB(A) Lden nooit buiten de
grenzen van het luchthavengebied komen. Voor deze luchthavens kunnen
derhalve contourberekeningen achterwege blijven.

Ook voor helikopterplatforms in de Noordzee kan volstaan worden met een
luchthavenregeling; dat volgt rechtstreeks uit artikel 8.77, eerste lid,
Wet luchtvaart.

Artikel 7

Artikel 7 vormt een uitwerking van artikel 8.41 Wet luchtvaart. Daarin
is vastgelegd dat, indien bovenprovinciale belangen dat vorderen, bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld
voor de vorm van luchtvaart die in ieder geval toegang heeft op een
luchthaven van regionale betekenis.

In de ministeriële regeling kan nader worden bepaald om welke soort(en)
vluchten van algemeen maatschappelijk belang het gaat. Het kan daarbij
onder meer gaan om vluchten voor het vervoer van patiënten, vluchten
voor het vervoer van donororganen of -weefsel, politievluchten, vluchten
met trauma- en blushelikopters, vluchten die worden uitgevoerd in
opdracht van de Immigratie- en Naturalisatiedienst ten behoeve van het
uitzetten van ongewenste personen of uitgeprocedeerde asielzoekers,
vluchten voor het (eventueel in de nacht) vervoeren van bijvoorbeeld
(voetbal)supporters teneinde bijvoorbeeld verstoring van de openbare
orde en veiligheid te voorkomen of vluchten voor het vervoer van
hulpgoederen bij humanitaire rampen of natuurrampen. 

Onder regeringsvluchten worden verstaan vluchten ten behoeve van
staatshoofden of regeringsfunctionarissen, dan wel in hun opdracht.
Regeringsvluchten worden soms met militaire vliegtuigen uitgevoerd.
Indien militair medegebruik op een luchthaven niet reeds op grond van
artikel 8.51 in samenhang met 8.24a, derde lid, Wet luchtvaart in het
luchthavenbesluit is toegestaan, kunnen militaire regeringsvluchten via
de ministeriële regeling op grond van het onderhavige artikel worden
voorgeschreven. 

Waar mogelijk zal in de regeling worden aangegeven hoeveel
bovenprovinciale vluchten op de luchthaven moeten kunnen plaatsvinden en
welke effecten daarmee gemoeid zijn. Dit is niet altijd op voorhand aan
te geven. Voorts zal in de regeling de periode van de dag (overdag, ’s
avonds en/of ’s nachts) waarop deze vluchten moeten worden
geaccommodeerd worden aangegeven. Het zou immers voor kunnen komen dat
dergelijke vluchten buiten de reguliere openingstijden van de luchthaven
moeten plaatsvinden.

Het in de ministeriële regeling opgenomen gebruik kan er bijvoorbeeld
toe leiden dat het reguliere gebruik van de luchthaven niet meer binnen
de vastgestelde grenswaarden kan plaatsvinden. Provinciale staten kunnen
dan besluiten de grenswaarden in het luchthavenbesluit of de -regeling
aan te passen. Aanpassing van regels of grenswaarden door provinciale
staten is evenwel niet verplicht, tenzij in de ministeriële regeling is
bepaald dat er voor de vluchten met bovenprovinciaal karakter in het
luchthavenbesluit of de -regeling een aparte grenswaarde voor deze
vluchten moet worden opgenomen. 

Op grond van het derde lid kunnen gedeputeerde staten, de exploitant, de
gebruikers van de luchthaven en de luchtverkeersdienstverlener bij de
Minister van Verkeer en Waterstaat een zienswijze op een ontwerp van de
ministeriële regeling inbrengen. In de situatie dat provinciale staten
naar aanleiding van deze ministeriële regeling de grenswaarden voor de
luchthaven aanpassen, heeft, gelet op artikel 8.48 Wet luchtvaart, een
ieder de gelegenheid zijn mening te geven over een
ontwerp-luchthavenbesluit of -luchthavenregeling. 

Indien de ministeriële regeling het toelaten van militaire vluchten
voorschrijft, zal de regeling worden vastgesteld in overeenstemming met
de Minister van Defensie. 

Artikel 8

Dit artikel schrijft voor welke grenswaarden voor het
luchthavenluchtverkeer in ieder geval in een luchthavenbesluit worden
opgenomen. Het betreft het vaststellen van grenswaarden voor de
geluidbelasting in handhavingspunten aan beide zijden in het verlengde
van de middellijn van de start- en landingsbaan op 100 meter van het
einde van de baan. Daarnaast dient ten minste één handhavingspunt met
grenswaarde voor de geluidbelasting te worden opgenomen op elke locatie
waar woonbebouwing met een aaneengesloten karakter gelegen is op of in
de nabijheid van de 56 dB(A) Lden-contour. In het geval die contour op
meerdere locaties met aaneengesloten woonbebouwing ligt, moeten er in
het luchthavenbesluit dus op elk van die locaties één of meer
handhavingspunten worden vastgesteld. 

Voor een nadere toelichting over dit onderwerp wordt verwezen naar §
4.2 van het algemeen deel van de nota van toelichting. 

Artikel 9

Dit artikel bepaalt welke contouren en gebieden in het luchthavenbesluit
moeten worden opgenomen voor burgerluchthavens van regionale betekenis
in verband met het externe-veiligheidsrisico, de geluidbelasting en de
vliegveiligheid. Binnen deze contouren en gebieden gelden ruimtelijke
beperkingen. 

De Ke-contouren moeten in het luchthavenbesluit tevens worden opgenomen
in verband met de isolatie op grond van de Regeling geluidwerende
voorzieningen 1997 van bestaande woningen en bestaande geluidsgevoelige
gebouwen binnen de 40 Ke-contour. Voor het bepalen van de mate van
geluidwering die moet worden aangebracht is ook de 50 Ke-contour van
belang, dus ook die contour moet worden berekend. Deze contour is in het
BBL echter niet opgenomen, omdat er geen specifieke ruimtelijke
beperkingen uit voortvloeien.

Op grond van artikel 8.47, tweede lid, juncto 8.5, vierde lid, Wet
luchtvaart mogen het luchthavengebied en het beperkingengebied elkaar
niet overlappen. De beperkingen in de vast te stellen contouren en
gebieden gelden daardoor alleen voor zover deze buiten het
luchthavengebied liggen. Op grond van artikel 8.47, eerste lid, Wet
luchtvaart dient in het luchthavenbesluit het luchthavengebied te worden
opgenomen.

Ruimtelijke beperkingen vanwege het externe-veiligheidsrisico en de
geluidbelasting zijn vastgelegd in dit besluit (artikelen 10 tot en met
12). Bij deze beperkingen is aansluiting gezocht bij de beperkingen die
gelden voor de luchthaven Schiphol en het BGGL. Dat besluit is met de
inwerkingtreding van het stelsel van RBML, komen te vervallen. 

De ruimtelijke beperkingen in verband met vliegveiligheid zijn
vastgelegd in de artikelen 13 tot en met 17. De omvang van de gebieden
met ruimtelijke beperkingen in verband met het veilige gebruik van de
luchthaven is grotendeels gebaseerd op voorschriften van de ICAO en
hangt veelal samen met de karakteristieken van de luchthaven. Een
provincie heeft daarom geen invloed op de omvang van deze gebieden. Dit
in tegenstelling tot de omvang van beperkingengebieden in verband met
geluidbelasting of externe veiligheid die gerelateerd is aan het
toegestane gebruik van de luchthaven.

In de Regeling burgerluchthavens is vastgelegd hoe het obstakelvrije
gebied en het laserstraalvrije gebied moeten worden vastgesteld. 

§ 4.3 van het algemene deel van deze nota van toelichting bevat een
nadere toelichting over de regels voor de ruimtelijke indeling.

Artikel 10

In artikel 10 van dit besluit wordt bepaald welke ruimtelijke
beperkingen er gelden binnen de 10-5-plaatsgebonden risicocontour. Het
gaat om de volgende beperkingen en uitzonderingen daarop:

Woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, en kwetsbare gebouwen (i.c.
scholen, ziekenhuizen en verpleeg- en verzorgingshuizen) worden aan hun
bestemming onttrokken;

Nieuwbouw van gebouwen is in principe niet toegestaan;

Voortzetting van het rechtmatig gebruik van woningen, overeenkomstig hun
oorspronkelijke bestemming, is toegestaan; 

Vervangende nieuwbouw van dienstwoningen is toegestaan;

Vervangende nieuwbouw van beperkt kwetsbare gebouwen (i.c kantoren,
gevangenissen, bedrijfsgebouwen, sportcomplexen en recreatie- of
logiescentra) is toegestaan op basis van een verklaring van geen bezwaar
van gedeputeerde staten;

Nieuwbouw van gebouwen niet zijnde woningen, kwetsbare gebouwen en
beperkt kwetsbare gebouwen is toegestaan op basis van een verklaring van
geen bezwaar van gedeputeerde staten. Hierbij kan worden gedacht aan de
nieuwbouw van stallen voor dieren.

Gelet op artikel 8.49, tweede lid, van de Wet luchtvaart, mogen
gedeputeerde staten de verklaring van geen bezwaar pas afgeven nadat de
Minister van Verkeer en Waterstaat heeft verklaard dat het veilig
gebruik van het luchtruim door deze verklaring niet wordt geschaad. Voor
een nadere toelichting hierover wordt verwezen naar de toelichting bij
de artikelen 8.47 en 8.49 bij het wetsvoorstel RBML.

Het onttrekken aan de bestemming van woningen, niet zijnde
bedrijfswoningen, en kwetsbare gebouwen houdt in dat het desbetreffende
gebouw niet meer mag worden gebruikt voor de oorspronkelijke bestemming.
Dit hoeft evenwel niet te leiden tot sloop van het gebouw. Indien het
gebouw een andere bestemming krijgt die op grond van dit besluit wel is
toegestaan, kan het blijven bestaan. Dit zal van geval tot geval moeten
worden bezien. In theorie is het dus mogelijk dat een voormalig woonhuis
in de toekomst als bedrijfsgebouw of als paardenstal wordt gebruikt. In
het bestemmingsplan moet de bestemming van de gronden aan de nieuwe
situatie worden aangepast. 

In relatie tot de eerstgenoemde beperking is in het tweede en derde lid
bepaald dat bestaand gebruik van woningen is toegestaan. Dit zogenoemde
blijfrecht voor bewoners is in lijn met de situatie rond de luchthaven
Schiphol. Een en ander betekent dat bewoners van bestaande woningen
binnen de 10-5-contour niet gedwongen kunnen worden te verhuizen ook al
is aan de desbetreffende woning de woonbestemming reeds onttrokken. In
het bestemmingsplan dat op grond van artikel 8.47 juncto 8.8 Wet
luchtvaart moet worden aangepast zou aan deze bewoners een
persoonsgebonden overgangsrecht kunnen worden gegeven.

Dit artikel geldt evenzeer voor woonwagens en woonboten. Artikel 1,
tweede lid, bepaalt dat onder “woning” ook een woonwagen en woonboot
wordt verstaan.

Bedrijfswoningen binnen de 10-5-plaatsgebonden risicocontour behoeven
niet aan de bestemming te worden onttrokken. Hiervoor is gekozen vanwege
de nauwe verbondenheid van de woning met de grondgebondenheid van een
bedrijf. Zou de woonbestemming aan de woning worden onttrokken dan is
voortzetting van het bedrijf ter plaatste veelal niet mogelijk meer. Dit
is onder meer het geval bij agrarische bedrijven met intensieve
veehouderij. Dit argument speelt evenzeer bij het vraagstuk van de
vervangende nieuwbouw, vandaar dat dit ook voor dienstwoningen in het
vierde lid expliciet is toegestaan. Met een beroep op het blijfrecht is
ook een bedrijfsovername door een reeds inwonend persoon (bijvoorbeeld
een zoon of dochter) mogelijk.

Artikel 11

In artikel 11 van het besluit worden de ruimtelijke beperkingen binnen
de 10-6-plaatsgebonden risicocontour aangegeven. Dit zijn:

Nieuwbouw van gebouwen is slechts toegestaan op basis van een verklaring
van geen bezwaar van gedeputeerde staten. 

Voor woningen en kwetsbare gebouwen kan een verklaring van geen bezwaar
slechts worden afgegeven:

bij nieuwbouw op een open plek in de bestaande, te handhaven, bebouwing;

verandering van de bestemming van een gebouw; of 

bij verplaatsing van een woning of een kwetsbaar gebouw naar een minder
risicodragende locatie met dien verstande dat de bestemming aan de
oorspronkelijke woning of kwetsbaar gebouw wordt onttrokken.

In principe geldt dus een bouwverbod in het gebied van de
10-6-plaatsgebonden risicocontour, tenzij een verklaring van geen
bezwaar is afgegeven. Het verplicht aan de bestemming onttrekken van
bepaalde gebouwen is in deze contour niet aan de orde. 

De in artikel 11 opgenomen beperkingen gelden uitsluitend voor zover de
gebieden in de 10-6-plaatsgebonden risicocontour niet tevens zijn
gelegen in de 10-5-plaatsgebonden risicocontour. Indien dit laatste wel
het geval is, gelden de beperkingen voor de 10-5-plaatsgebonden
risicocontour voor dat betreffende gebied. 

Het derde lid van artikel 11 bevat de voorwaarden op grond waarvan een
verklaring van geen bezwaar kan worden afgegeven voor nieuwbouw van
woningen en kwetsbare gebouwen. Voor nieuwbouw van de andere
categorieën gebouwen kunnen de voorwaarden voor het verlenen van een
verklaring van geen bezwaar desgewenst door de provinciale staten zelf
worden bepaald (uiteraard met inachtneming van eventuele ter plaatse
geldende ruimtelijke beperkingen in verband met geluid). Uit oogpunt van
duidelijkheid en efficiëntie zouden deze voorwaarden direct in het
luchthavenbesluit kunnen worden opgenomen, zodat gemeenten bij het
aanpassen van hun bestemmingsplannen op basis van het luchthavenbesluit
daarop kunnen anticiperen.

Ook hier geldt dat een verklaring van geen bezwaar pas door gedeputeerde
staten kan worden afgegeven nadat van de zijde van de Minister van
Verkeer en Waterstaat een verklaring veilig gebruik luchtruim is
verleend. Voor een nadere toelichting over deze verklaring wordt
verwezen naar de toelichting bij de artikelen 8.47 en 8.49 bij het
wetsvoorstel RBML. 

Artikel 12

Artikel 12 heeft betrekking op de ruimtelijke beperkingen die gelden in
verband met de geluidbelasting. Deze beperkingen zijn zoveel mogelijk in
lijn met de ruimtelijke beperkingen die voorheen golden op grond van het
BGGL. Dit besluit is met de inwerkingtreding van het stelsel van RBML
komen te vervallen. 

In het eerste lid van artikel 12 is vastgelegd dat woningen, niet zijnde
bedrijfswoningen, en geluidsgevoelige gebouwen gelegen op en in de 70
dB(A) Lden-contour aan hun bestemming moeten worden onttrokken. Dit
betekent dat de desbetreffende gebouwen niet meer voor hun
oorspronkelijke bestemming mogen worden gebruikt. In de praktijk leidt
dit er veelal toe dat deze gebouwen worden gesloopt, maar het geven van
een andere bestemming behoort ook tot de mogelijkheden. Zie ten aanzien
van dit punt ook de toelichting bij artikel 10 van dit besluit. 

In de tweede volzin van het eerste lid is bepaald dat artikel 10, tweede
en derde lid, van overeenkomstige toepassing is. Als gevolg hiervan
bestaat er voor de huidige bewoners van bestaande woningen een
blijfrecht ook al is de woonbestemming aan de woning onttrokken. Voor
een nadere toelichting op dit punt wordt verwezen naar de toelichting
bij artikel 10 van dit besluit. Conform de situatie bij Schiphol geldt
er geen blijfrecht voor gebruikers van geluidsgevoelige gebouwen. Deze
panden moeten dus direct aan hun bestemming worden onttrokken.

Evenals in de contour voor het 10-5-plaatsgebonden risico behoeven
bedrijfswoningen in de 70 dB(A) Lden-contour niet aan de bestemming te
worden onttrokken. De overwegingen hiervoor zijn dezelfde als die in de
toelichting bij artikel 10 worden genoemd.

Het tweede lid van artikel 12 bepaalt dat aan bestaande woningen gelegen
op de 40 Ke-contour en in het gebied tussen de contour van 40 Ke en 70
dB(A) Lden  de bestemming moet worden onttrokken, tenzij deze zijn
geïsoleerd dan wel er bepaalde stappen zijn gezet in de procedure om
tot isolatie te komen. Het derde lid bevat een vergelijkbare bepaling
voor bestaande geluidsgevoelige gebouwen gelegen binnen de 55 Ke-contour
en in het gebied tussen de 55 Ke-contour en 70 dB(A) Lden. 

Door middel van  isolatie op grond van de Regeling geluidwerende
voorzieningen 1997 binnen de 40 Ke-contour worden de bewoners en
gebruikers tijdens hun verblijf in de woning en geluidsgevoelig gebouw
beschermd tegen de geluidbelasting die het gebruik van de luchthaven met
zich meebrengt. Deze isolatieverplichting geldt ook voor (bestaande)
bedrijfswoningen in de 70 dB(A) Lden-contour. Nadere regels omtrent het
aanbrengen van isolatie zijn opgenomen in de Regeling geluidwerende
voorzieningen 1997. Deze regeling is gebaseerd op de artikelen 8.32,
8.56 en 8.74 van de Wet luchtvaart.

Een verbod op nieuwbouw van woningen en geluidsgevoelige gebouwen in de
56 dB(A) Lden-contour is in het vierde lid van artikel 12 neergelegd.
Nieuwbouw van andere gebouwen dan woningen en geluidsgevoelige gebouwen
in de 56 dB(A) Lden-contour is op grond van dit besluit wel toegestaan.

Het vijfde lid bevat twee uitzonderingen op het verbod van nieuwbouw van
woningen en geluidsgevoelige gebouwen binnen de 56 dB(A) Lden-contour.
Onderdeel a bepaalt dat nieuwbouw van een bedrijfswoningen binnen de 56
dB(A) Lden-contour is toegestaan. Zonder deze bepaling zou nieuwbouw of
vervangende nieuwbouw van de woning niet mogelijk zijn en bestaat de
kans dat, vanwege de specifieke verbondenheid tussen bedrijf en woning,
het opzetten of het voortzetten van een bedrijf ter plaatse onmogelijk
zou worden. Onderdeel b onderscheidt drie situaties waarin het is
toegestaan een verklaring van geen bezwaar af te geven voor de bouw van
woningen of geluidsgevoelige gebouwen in de 56 dB(A) Lden-contour,
tenzij deze woningen of geluidsgevoelige gebouwen in de 70 dB(A)
Lden-contour liggen. 

De mogelijkheid van een verklaring van geen bezwaar voor de onder het
vijfde lid, onderdeel b, onder 1° en 2°, genoemde situaties is
opgenomen, omdat het bouwverbod van het vierde lid voor de leefbaarheid
van woonkernen onbedoelde maatschappelijke gevolgen kan hebben. De
mogelijkheid voor het afgeven van een verklaring van geen bezwaar voor
nieuwbouw van woningen op een open plek in de bestaande (te handhaven)
bebouwing betreft zowel het sluitend maken van een gevelrij als het
benutten van resterende mogelijkheden tot bebouwing tussen bestaande
gebouwen ter verbetering van de bestaande stedenbouwkundige structuur.
De bevoegdheid tot het afgeven van een verklaring van geen bezwaar voor
onder het vijfde lid, onderdeel b, onder 2°, genoemde situaties maakt
herstructurering van gebieden en functieverandering van gebouwen, zoals
de ombouw van een voormalige school of bedrijfsgebouw tot woning(en)
mogelijk. Voorts maakt zij het mogelijk om een bestaande woning of
geluidsgevoelig gebouw te herbouwen op dezelfde locatie.

Ook hier geldt dat een verklaring van geen bezwaar door gedeputeerde
staten pas kan worden afgegeven nadat door de Minister van Verkeer en
Waterstaat een verklaring veilig gebruik luchtruim is verleend. Voor een
nadere toelichting over deze verklaring wordt verwezen naar de
toelichting bij de artikelen 8.47 en 8.49 bij het wetsvoorstel RBML. 

Nieuwbouwwoningen dienen te voldoen aan de geluid(isolatie)bepalingen
van het Bouwbesluit 2003.

Artikel 13 

Het obstakelvrije gebied bevindt zich in het verlengde van de start- en
landingsbaan en is bedoeld om het risico op schade aan een vliegtuig ten
gevolge van het doorschieten of het te vroeg landen te verminderen.

Artikel 14 

Het gebied met hoogtebeperkingen bevindt zich rond het luchthavengebied
en daarbuiten nog in het verlengde van de start- en landingsbaan. De
hoogtebeperkingen die in dit gebied gelden zijn af te leiden uit de
Regeling burgerluchthavens. Deze ministeriële regeling zal een tabel
bevatten waaruit de waarden kunnen worden afgelezen. Deze tabel komt
overeen met de inhoud van tabel 4.1 uit bijlage 14, deel I, bij het
Verdrag van Chicago aangevuld met hoogtebeperkingen voor de zogenoemde
‘outer horizontal’. De omvang van het gebied met hoogtebeperkingen
zal eveneens uit de in de Regeling burgerluchthavens op te nemen tabel
kunnen worden afgeleid.

Het tweede lid bevat de voorwaarden waaronder een object dat hoger is
dan de in het eerste lid voorgeschreven maximale hoogten, toch aanwezig
mag zijn binnen het beperkingengebied uit oogpunt van vliegveiligheid.
Deze bepaling moet worden gezien in relatie tot de mogelijkheid voor
gedeputeerde staten om, gelet op het feit dat in artikel 8.47 Wet
luchtvaart artikel 8.9 van overeenkomstige toepassing is verklaard, met
een verklaring van geen bezwaar binnen het beperkingengebied uit oogpunt
van vliegveiligheid ook nieuwe gebouwen of objecten toe te staan die
hoger zijn dan de in dat gebied geldende maximale hoogten. Voorwaarde
hiervoor is dat door de Minister van Verkeer en Waterstaat een
verklaring van veilig gebruik luchtruim is afgegeven. Voor een nadere
toelichting over deze verklaring wordt verwezen naar de toelichting bij
de artikelen 8.47 en 8.49 bij het wetsvoorstel RBML.

Teneinde te voorkomen dat werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden die hoger zijn dan de maximale hoogten uit oogpunt van
vliegveiligheid in het desbetreffende beperkingengebied worden
uitgevoerd, wordt in het derde lid bepaald dat dergelijke werken of
werkzaamheden verboden zijn zonder of in strijd met een
aanlegvergunning. Bij werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
gaat het om onder meer om straatmeubilair en aardwallen.

Artikel 15 

Voor de communicatie tussen de luchthaven en luchtvaartuigen die van de
luchthaven gebruik maken en voor de navigatie en plaatsbepaling van deze
luchtvaartuigen wordt gebruikt gemaakt van apparatuur. Deze apparatuur
werkt veelal met behulp van radiogolven, satellieten of radar. De
aanwezigheid of de hoogte van objecten in de directe omgeving van de
luchthaven kan de werking van deze apparatuur beïnvloeden. Teneinde de
goede werking van deze apparatuur te kunnen garanderen worden eisen
gesteld aan de hoogtes van objecten in bepaalde gebieden rondom de
luchthaven of in het verlengde van de start- en landingsbaan. Deze eisen
worden opgenomen in een bijlage bij de Regeling burgerluchthavens.
Daarin is eveneens de omvang van gebied af te leiden. De eisen in de
regeling zijn overgenomen uit het ICAO-document getiteld ‘European
guidance material on managing building restricted areas’ (ICAO-EUR DOC
015).

Voor een nadere toelichting bij het tweede en derde lid wordt verwezen
naar de toelichting bij artikel 14.

Artikel 16 

Aanvaringen tussen luchtvaartuigen en vogels vormen een reëel gevaar
voor de luchtvaart. Vandaar dat het uit oogpunt van vliegveiligheid
ongewenst is dat zich in de buurt van de luchthaven
vogelconcentratiegebieden bevinden of gebieden die vogels aantrekken. In
artikel 16 is daarom bepaald dat een aantal, met name genoemde,
bestemmingen of grondgebruik binnen een gebied van 6 kilometer rond het
luchthavengebied niet zijn toegestaan. Binnen een dergelijk gebied
vinden, statistisch gezien, namelijk de meeste vogelaanvaringen plaats. 

Desgevraagd kunnen gedeputeerde staten middels een verklaring van geen
bezwaar dergelijke bestemmingen en grondgebruik wel toestaan. Voor een
nadere toelichting over deze verklaring wordt verwezen naar de
toelichting bij de artikelen 8.47 en 8.49 bij het wetsvoorstel RBML.

Artikel 17 

Uit oogpunt van vliegveiligheid is het van belang dat bij luchthavens
die buiten de daglichtperiode geopend zijn de gezagvoerder en/of
bemanning niet gehinderd worden door laserstralen in de buurt van de
luchthaven. Deze kunnen het zicht op de luchthaven of de
naderingsverlichting vanuit het luchtvaartuig ontnemen of bemoeilijken.

Vandaar dat in dit artikel wordt vastgelegd dat in een bepaald gebied
rond de luchthaven het gebruik van laserstralen die een verstorend
effect kunnen hebben op de vliegveiligheid is verboden. Hoe dit gebied
moet worden bepaald, wordt vastgelegd in de Regeling burgerluchthavens.

Desgevraagd kunnen gedeputeerde staten middels een verklaring van geen
bezwaar een dergelijk (grond)gebruik wel toestaan. Voor een nadere
toelichting over deze verklaring wordt verwezen naar de toelichting bij
de artikelen 8.47 en 8.49 bij het wetsvoorstel RBML.

Artikel 18

Op grond van artikel 18 zijn provinciale staten verplicht om elke vijf
jaar de 10-5 en de 10-6 plaatsgebonden risicocontour op basis van
gegevens van het voorafgaande gebruiksjaar te berekenen. De gedachte
achter deze verplichting is te bewerkstelligen dat na verloop van jaren
geen onbedoelde afwijkingen ontstaan tussen de 10-5 en 10-6
veiligheidscontouren waarop het beperkingengebied is gebaseerd en de
ligging van deze contouren overeenkomstig het actuele gebruik. Dit zou
het geval kunnen zijn indien bijvoorbeeld andere typen vliegtuigen van
de luchthaven gebruik maken dan waarvan bij het berekenen van de
contouren is uitgegaan. Indien sprake is van een discrepantie staat het
provinciale staten vrij om de contouren in het luchthavenbesluit al dan
niet aan te passen aan de nieuwe situatie.

Artikel 19

Het wordt van belang geacht dat bij de totstandkoming van een
luchthavenbesluit een afweging wordt gemaakt over de ruimtelijke
ontwikkeling van het gebied gelegen in de 48 dB(A) Lden-contour en de 56
dB(A) Lden-contour in relatie tot het gebruik van de luchthaven. Daarbij
wordt met name gedacht aan een afweging over de wenselijkheid van
woningbouw en de bouw van geluidsgevoelige bestemmingen als scholen en
ziekenhuizen in de omgeving van de luchthaven. Dit met het oog op de
vraag of het wenselijk is om het aantal geluidgehinderden in de omgeving
van de luchthaven toe te laten nemen. Bij een dergelijke afweging zou
voorts aandacht besteed kunnen worden aan een situatie waarbij in de
toekomst het gebruik van de luchthaven wordt uitgebreid en welke
ruimtelijke consequenties daarmee samenhangen. In artikel 19 is daarom
de verplichting opgenomen om bij de vaststelling van een
luchthavenbesluit een afweging te maken ten aanzien van de bestemming
van de gronden gelegen in het gebied tussen de contour van de 56 dB(A)
Lden en de 48 dB(A) Lden. Gelet op artikel 9, onderdeel c, is het
verplicht een geluidcontour in 48 dB(A) Lden te (laten) berekenen en op
te nemen in het luchthavenbesluit. Indien een dergelijke afweging reeds
heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van een streekplan, kan
daar kortheidshalve naar worden verwezen.

Artikel 20

In dit artikel worden de luchtvaartuigen aangewezen waarvoor, gelet op
artikel 8a.50, eerste lid, Wet luchtvaart niet de verplichting geldt dat
zij uitsluitend mogen opstijgen of landen van een luchthaven. De
genoemde soorten luchtvaartuigen mogen dus vanaf elk terrein opstijgen
of daarop landen. Het betreft grotendeels luchtvaartuigen die voorheen,
op grond van het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen
luchtvaartterreinen, een soortelijke status hadden. 

De aanwijzingsmogelijkheid met betrekking tot zweeftoestellen en
ballonnen bestemd en ingericht voor het vervoer van bemande vluchten (de
onderdelen h en i) is beperkt tot alleen de landing. De start van deze
luchtvaartuigen dient plaats te vinden vanaf een luchthaven of vanaf een
terrein waarvoor op grond van artikel 8a.51 Wet luchtvaart een
ontheffing is verleend. Omdat deze luchtvaartuigen afhankelijk zijn van
termiek en wind is de landing daarvan niet altijd mogelijk op een
dergelijk terrein of een luchthaven. Vandaar dat het hen is toegestaan
op elk terrein te landen. 

Voor enkele van de in dit artikel genoemde luchtvaartuigen gelden
afzonderlijke regelingen die beperkingen stellen aan het gebruik van het
luchtvaartuig. Het betreft de Regeling valschermspringen, de Regeling
modelvliegtuigen en de Regeling kabelvliegers en kleine ballonnen.

Artikel 21

Op grond van artikel 8a.51 van de Wet luchtvaart is het mogelijk om, op
basis van een door gedeputeerde staten te verlenen ontheffing, met in
het onderhavige besluit aan te wijzen luchtvaartuigen tijdelijk en
uitzonderlijk vluchten uit te voeren op een terrein dat geen luchthaven
is. Artikel 21 bevat de aanwijzing van deze luchtvaartuigen. Het betreft
helikopters, ballonnen, zweeftoestellen, micro light aeroplanes en
onbemande luchtvaartuigen tot 150 kg. Normaliter mogen deze
luchtvaartuigen alleen op een luchthaven opstijgen of landen.

Gedeputeerde staten moeten bij het verlenen van de ontheffing de in
artikel 8a.51 Wet luchtvaart bedoelde ministeriële regeling in acht
nemen.

Voor een nadere toelichting over de ontheffing voor tijdelijke vluchten
op een terrein dat geen luchthaven is wordt verwezen naar de toelichting
bij artikel 8a.51 bij het wetsvoorstel RBML.

In de Regeling veilig gebruik en certificering luchthavens zijn
voorschriften opgenomen waaraan de terreinen voor het tijdelijke en
uitzonderlijk landen en/of starten met helikopters, ballonnen,
zweeftoestellen, micro light aeroplanes en onbemande luchtvaartuigen tot
150 kilogram dienen te voldoen. Deze voorschriften zullen grotendeels
overeenkomen met de voorschriften van het Besluit inrichting en gebruik
niet aangewezen luchtvaartterreinen dat met de inwerkingtreding van dit
besluit voor burgerluchthavens komt te vervallen.

Artikel 22

Het Besluit geluidbelasting kleine luchtvaart (BGKL), gebaseerd op
artikel 25 en 76, eerste lid, Luchtvaartwet, bevat de berekeningswijze
van de geluidbelasting veroorzaakt door de kleine luchtvaart. Daarnaast
bevat het besluit grenswaarden en maximale waarden van de
geluidbelasting van de kleine luchtvaart. In het RBML-stelsel is
besloten af te zien van een apart dosismaat en grenswaarden voor de
geluidbelasting van de kleine luchtvaart. In het Besluit
burgerluchthavens is de Lden voorgeschreven als dosismaat voor de
berekening van geluidbelasting van al het luchtverkeer op
burgerluchthavens. Het besluit bevat tevens de grenswaarden en maximale
waarden voor deze geluidbelasting. Met inwerkingtreding van het RBML
komt artikel 25 van de Luchtvaartwet, en daarmee een deel van de
grondslag van het BGKL, te vervallen, maar blijft artikel 76, eerste
lid, van de Luchtvaartwet in stand. Gelet hierop is het noodzakelijk het
BGKL expliciet in te trekken.

Artikel 24

Beoogd wordt dit besluit gelijktijdig met artikel I, onderdelen F en K,
van de wet RBML in werking te laten treden.

DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

Camiel Eurlings

 Wet van (datum ,) tot wijziging van de Wet luchtvaart inzake
vernieuwing van de regelgeving voor burgerluchthavens en de
decentralisatie van bevoegdheden voor burgerluchthavens naar het
provinciaal bestuur (Regelgeving burgerluchthavens en militaire
luchthavens) (Stb.  )

 Kamerstukken II 2005/06, 30 452, nr. 3, blz. 30-32.

 Trb. 1973, 109.

 Brief van 7 juli 2006, nummer 37027/2006.

 Kamerstukken II 2005/06, 30 452, nr. 3, blz. 17-19.

 Richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europese Parlement en de Raad van de
Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van
omgevingslawaai (PbEG L 189).

 Heppe, G.J.T., Dolderman A.B. en Lania, H.A. Onderzoek naar de
omzetting van Ke en Bkl grenswaarden in equivalente Lden-grenswaarden
voor regionale en kleine vliegvelden; geluidberekeningen met het
Nederlandse rekenmodel en INM. (NLR-CR-2005-629)

 Besluit van 26 november 2002 (Stb. 2002, 591), laatstelijk gewijzigd
bij besluit van 23 augustus 2004 (Stb. 2004, 425). 

 Kamerstukken II 2001/02, 27 603, nr. 74. 

 Kamerstukken II 2007/08, 30 452, nr 39.

 Dit begrip is in artikel 1.1 van de Wet luchtvaart omschreven als:
luchtverkeersleiding voor aankomende of vertrekkende gecontroleerde
vluchten.

 Kamerstukken II 2005/06, 30 452, nr. 3, blz. 77-82.

 PAGE   1 

	  PAGE  1 

 PAGE   1 

	  PAGE  42