[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van de leden Mei Li Vos, Depla en Tang over het onderzoek van NHP 'Subprimecrisis in Nederland'

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2008D05312, datum: 2008-09-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2007Z05211:

Preview document (🔗 origineel)


Geachte voorzitter,

In de bijlage treft u mijn antwoorden aan op de vragen van de leden Vos,
Depla en Tang (PvdA) over het onderzoek van NHP “Subprimecrisis in
Nederland”, die aan mij zijn toegezonden bij brief van 20 augustus
2008 onder nummer 2070827700. 

Tevens kom ik bij de beantwoording van vraag 4 tegemoet aan mijn
toezegging aan uw kamer tijdens het AO van 3 september jl. dat ik bij de
AFM zou nagaan of gemeld kan worden wat de naleving van de Gedragscode
Hypothecaire Financieringen is.

Hoogachtend,

De minister van Financiën,

mede namens de minister van Wonen, Wijken en Integratie,

Wouter Bos

2070827700

Vragen van de leden Vos, Depla en Tang (allen PvdA) aan de ministers van
Financiën en voor Wonen, Wijken en Integratie over het onderzoek van
NHP ‘Subprimecrisis in Nederland’. (Ingezonden 19 augustus 2008)

1

Bent u bekend met het onderzoek van de Nationale Hypotheekpas over een
subprimecrisis in Nederland? 1)

Ja.

2

Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat door ruimhartige
verstrekking van hypotheken en het aflopen van de rentevaste periodes
duizenden gezinnen in de problemen kunnen raken vanaf 2009? 

Laat ik voorop stellen dat het mij zorgen baart indien mensen in de
financiële problemen terecht komen. 

Het is in het algemeen mogelijk dat huiseigenaren na het aflopen van een
rentevastperiode te maken krijgen met een hogere rente en daarmee met
hogere rentelasten. Daar staat tegenover dat in de meeste gevallen er
ook sprake zal zijn van inkomensstijging waardoor de stijgende
rentelasten (tenminste deels) kunnen worden opgevangen. Ik merk op dat
in het onderzoek van de Nationale Hypotheekpas geen rekening is gehouden
met een inkomensstijging omdat er wordt uitgegaan van gelijke inkomens
tussen 2003 en nu. Verder is het zo dat voor huishoudens die een
spaarhypotheek hebben afgesloten het effect van de hogere rente (deels)
gecompenseerd wordt door een lagere spaarpremie. Als er sprake is van
een spaarhypotheek dan heeft een rentestijging veel minder effect op de
netto hypotheeklasten, omdat de hogere te betalen rente wordt
gecompenseerd door een lagere inleg op het spaartegoed. 

Uit de ons bekende gegevens zijn echter geen aanwijzingen te vinden dat
dergelijk grote groepen huiseigenaren (60.000 – 160.000 huishoudens)
dermate hoge loan-to-income (LTI) verhoudingen hebben zoals die in het
onderzoek van Nationale Hypotheekpas staan vermeld. Het genoemde
onderzoek rept over leningen die negen maal het inkomen bedragen. Deze
hoge LTI zou vooral in de periode 2003-2005 voorkomen toen de rente op
een zeer laag niveau stond. Het onderzoek stelt verder dat veel
hypotheekleningen uit die periode voor zes jaar werden vastgezet. Bij
het aflopen van die rentevastperiode worden deze huiseigenaren
geconfronteerd met hogere hypotheeklasten door de hogere, huidige rente.
Volgens het onderzoek zou uit steekproeven blijken dat in 12 tot 28% van
de hypotheekleningen sprake zou zijn van de extreem hoge LTI. Bij het
moment van renteherziening zouden dan jaarlijks 60.000 tot 160.000
huishoudens in betalingsproblemen kunnen komen. 

Precieze gegevens van geldgevers over hypotheekverstrekking zijn niet
voorhanden. Hoewel het beleid van banken destijds niet gericht was op
het verstrekken van 9 maal het inkomen, kwam ruime hypotheekverstrekking
voor, al is niet duidelijk in welke mate en met welke frequentie. De
praktijk van ruime verstrekking was mede aanleiding voor de aanscherping
van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen in 2007. De NVB heeft
laten weten zich niet uit te spreken over individuele
kredietverstrekkingen, maar streefde er in de periode 2003-2005 wel naar
om via zelfregulering verantwoorde woonlasten te bewerkstelligen. 

Met behulp van het onderzoeksbestand WoON 2006 kan een inschatting
worden gemaakt van het aantal huishoudens dat een hoge verhouding tussen
hypotheeklening en inkomen heeft. Het Woononderzoek Nederland (WoON)
brengt woonwensen en woonomstandigheden in kaart. Het geeft inzicht in
onder andere de samenstelling van huishoudens, de huisvestingssituatie,
de woonwensen, de woning en de woonomgeving. De inkomensgegevens uit het
WoON zijn afkomstig van de Belastingdienst, de gegevens over de hoogte
van de hypotheek berust op informatie uit enquêtes. Tussen 2003 en 2005
hebben jaarlijks circa 200.000 huishoudens een koopwoning betrokken. De
gemiddelde LTI van deze groep is 3,8. Zo’n 85% heeft een LTI die lager
ligt dan 5, en 96% heeft een LTI lager dan 7. Minder dan 1% heeft een
LTI van 9 of hoger. Op grond van deze gegevens kan worden geconcludeerd
dat er relatief weinig huishoudens zijn met een zeer hoge LTI van 9 die
in de jaren met een lage rente (2003-2005) een huis hebben gekocht. Voor
hoeveel van deze huishoudens de rentevast periode binnenkort afloopt is
niet bekend. Gezien de lage rentestand in de jaren 2003-2005 zullen veel
huishoudens hebben gekozen voor een lange rentevastperiode.

De meeste huishoudens kunnen een stijging van de hypotheekrente
opvangen. DNB heeft onlangs een scenario doorgerekend waarbij er sprake
is van een stijging van de hypotheekrente met 2% en een daling van de
huizenprijzen. Uit de berekeningen bleek dat de meeste huishoudens een
toename van de hypotheeklasten kunnen opvangen. Problemen ontstaan
vooral als er een combinatie optreedt van vermogensverlies en
inkomensverlies (bijvoorbeeld door werkloosheid). 

3

Kan het zijn dat deze gezinnen met name starters op de woningmarkt
betreffen? Zo ja, wilt u dit onderzoek ook betrekken bij het in kaart
brengen van de positie van starters op de woningmarkt, zoals bij de
Voorjaarsnota is toegezegd? 

Bij vraag twee heb ik geantwoord dat er op basis van de gegevens uit het
onderzoeksbestand WoON 2006 geen aanwijzingen zijn dat grote groepen
huiseigenaren op dit moment een hele hoge LTI hebben. Slechts een klein
deel van de huiseigenaren die tussen 2003 en 2005 een woning hebben
gekocht heeft een LTI van 9 of hoger (minder dan 1%). Naar verwachting
hebben verreweg de meeste huizenkopers uit de periode 2003-2005 een LTI
die zou kunnen passen bij de huidige normen voor verantwoorde
kredietverstrekking. De uitkomsten voor starters wijken nauwelijks af.
Ook voor starters geldt dat minder dan 1% een LTI van 9 of hoger heeft.
In het algemeen kan worden gesteld dat starters op de woningmarkt een
bovengemiddelde inkomensstijging laten zien waardoor de LTI afneemt ten
opzichte van de waarde ten tijde van afsluiten van de hypotheeklening. 

4

Is er volgens u sprake geweest van onverantwoord gedrag van de banken in
het licht van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen?

Zie ook het antwoord op vraag 2. Zoals hierin o.a. is aangegeven was
volgens de NVB het beleid van banken erop gericht om via zelfregulering
verantwoorde woonlasten te bewerkstelligen. De Gedragscode zoals die
gold in 2003-2005 gaf geen maximale leensom aan, maar wel regels hoe de
maximale leencapaciteit in algemene zin diende te worden berekend aan de
hand van de (toets)rente en inkomen op basis van annuïteitenlening.  

Overigens is op 1 januari 2006 de overkrediteringsnorm voor verantwoorde
kredietverstrekking in de Wet financiële dienstverlening (nu: Wet op
het financieel toezicht) ingevoerd. De daarin geformuleerde
overkrediteringsnorm voor verantwoorde kredietverstrekking is een open
norm. De AFM houdt toezicht op de naleving van de norm voor verantwoorde
kredietverstrekking. De Gedragscode Hypothecaire Financiers is op 1
januari 2007 aangescherpt ten aanzien van verantwoorde
kredietverstrekking en dient ter invulling van deze open norm. Deze
aangescherpte Gedragscode bevat een maximale leencapaciteit die
afhankelijk is van inkomen en (toets)rente. Tevens kent de Gedragscode
een “comply or explain”- component, die het mogelijk maakt om,
alleen indien dat verantwoord is, in individuele gevallen af te wijken
van de normen in de Gedragscode. 

Volgens het onderzoek ten aanzien van advisering van hypotheken van de
AFM van 2007 lijkt de naleving van de norm voor verantwoorde
kredietverstrekking redelijk te zijn. De NVB bevestigt dit beeld. In dit
onderzoek heeft de AFM aangegeven dat 25% van de marktpartijen de
Gedragscode niet goed naleefde in de periode augustus 2006 tot en met
februari 2007. Op korte termijn zal de AFM bij aanbieders onderzoeken
starten om vast te stellen of dit verbeterd is en maatregelen, inclusief
handhaving, nemen als dat nodig is. 

5

Indien er sprake is geweest van onverantwoord gedrag van de banken bij
het verstrekken van hypotheken, deelt u de mening dat banken de
verantwoordelijkheid hebben om consumenten die de rentelasten niet meer
kunnen dragen tegemoet te komen?  

6

Bent u bereid om de banken te verzoeken coulanceregelingen te treffen
voor de gezinnen die getroffen worden door de verhoging van de rente?   

Voor het antwoord op vraag 5 en 6 zie onderstaand.

Dit betreft primair een zaak tussen de bank en de desbetreffende
consument. Naast de verantwoordelijkheid van banken bij
hypotheekverstrekking, hebben ook huizenkopers een eigen
verantwoordelijkheid bij het maken van de keuze voor een rentevast
periode tussen zekerheid over hypotheeklasten op kortere of langere
termijn. 

Indien de consument van mening is dat in haar geval onverantwoord
krediet is verstrekt, kan zij zich met een klacht ten aanzien van de
kredietverlener richten tot het Klachteninstituut Financiële
Dienstverlening (KiFiD) of tot de civiele rechter. 

Ik zal uiteraard alert blijven op ontwikkelingen ten aanzien van de
omgang van banken met gezinnen die met een renteverhoging te maken
krijgen.

1) Lijesen, P.G., SUB-PRIME HYPOTHEKEN IN NEDERLAND, NHP, augustus 2008

 DNB, Overzicht Financiële Stabiliteit in Nederland, september 2008,
nr. 8.

	 PAGE  2  /  NUMPAGES \* ARABIC \* MERGEFORMAT  5 

De voorzitter van de Tweede Kamer

Der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA 'S-GRAVENHAGE

 

Directie Financiële Markten



Datum

Uw brief (Kenmerk)

Ons kenmerk

18 september 2008

2070827700

FM/2008/02016 U

Onderwerp

Kamervragen van de leden Vos, Depla en Tang over het onderzoek van NHP
"Subprimecrisis in Nederland"