[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

vaststelling van nationale verkoopverboden en bepalingen met betrekking tot de algemene periodieke keuring van voertuigen, en tot intrekking van het Voertuigreglement (Besluit voertuigen)

Bijlage

Nummer: 2008D05448, datum: 2008-09-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Voorhang ontwerp twee algemene maatregelen van bestuur (2008D05446)

Preview document (🔗 origineel)


Besluit van 

houdende de vaststelling van nationale verkoopverboden en bepalingen met
betrekking tot de algemene periodieke keuring van voertuigen, en tot
intrekking van het Voertuigreglement (Besluit voertuigen)

	Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van , nr.
CEND/HDJZ-2008/, Hoofddirectie Juridische Zaken;

	Gelet op de artikelen 34, eerste lid, 73, tweede lid, onderdelen a en
b, 81, eerste lid, en 91, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

	De Raad van State gehoord (advies van , nr. );

	Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat
van , nr. CEND/HDJZ-2008/, Hoofddirectie Juridische Zaken;

	Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

	In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

taxi: voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwd voertuig met
ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend,
bestemd voor taxivervoer als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de
Wet personenvervoer 2000; 

wet: Wegenverkeerswet 1994.

Hoofdstuk 2. Verbodsbepalingen 

Artikel 2 

1. Het is verboden om radarontvangstapparaten die geschikt zijn om de
aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een
overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen, in te voeren, te
koop aan te bieden, in voorraad te hebben of af te leveren.

2. Het eerste lid geldt niet voor de apparaten die in Nederland worden
ingevoerd en waarvan door middel van handelsbescheiden wordt aangetoond
dat de apparaten aansluitend worden uitgevoerd naar een andere lidstaat
van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 3 

Het is de bestuurder van een motorrijtuig verboden met dat motorrijtuig
te rijden en de eigenaar of houder van een motorrijtuig verboden met dat
motorrijtuig te laten rijden, indien in of aan het motorrijtuig een
radarontvangstapparaat aanwezig is als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Hoofdstuk 3. Periodieke keuring van voertuigen 

Afdeling 1. Uitzondering keuringsplicht 

§ 1. Uitzondering voertuigen 

Artikel 4 

1. Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor motorfietsen,
bromfietsen alsmede driewielige motorrijtuigen waarvan de ledige massa
niet meer bedraagt dan 400 kg.

2. Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor een motorrijtuig
of een aanhangwagen, met uitzondering van taxi’s en bussen, waarvan de
datum van eerste toelating is gelegen voor 1960.

Artikel 5 

Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor een motorrijtuig of
een aanhangwagen, waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan
3500 kg, zolang sinds de datum van eerste toelating van het voertuig nog
geen jaar is verstreken. 

Artikel 6 

Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor een taxi, zolang
sinds de datum van eerste toelating van het voertuig nog geen jaar is
verstreken. 

Artikel 7 

Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor ambulance’s zolang
sinds de datum van eerste toelating van het voertuig nog geen jaar is
verstreken. 

Artikel 8 

Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor een ander
motorrijtuig dan in de artikelen 5 tot en met 8 bedoeld, ten aanzien
van:

a. motorrijtuigen met een verbrandingsmotor die wordt gevoed door al dan
niet tot vloeistof verdicht gas of diesel zolang sinds de datum van
eerste toelating van het motorrijtuig nog geen drie jaren zijn
verstreken;

b. motorrijtuigen, niet zijnde de motorrijtuigen als bedoeld in
onderdeel a, zolang sinds de datum van eerste toelating van het
motorrijtuig nog geen vier jaren zijn verstreken.

§ 2. Overige uitzonderingen 

Artikel 9 

Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor een motorrijtuig of
een aanhangwagen op de dag waarop dat voertuig naar aanleiding van de
aanvraag van een keuringsrapport aan een keuring wordt onderworpen. 

Artikel 10 

Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor: 

a. bij ministeriële regeling aangewezen motorrijtuigen en
aanhangwagens: 

1°. waarvoor een bijzonder kenteken als bedoeld in het
Kentekenreglement is opgegeven, 

2°. die een keuring als bedoeld in de artikelen 22 of 26 van de wet
ondergaan en waarvoor een bij ministeriële regeling vastgesteld
kenteken is opgegeven, of 

3°. op de dag waarop zij overeenkomstig de bij ministeriële regeling
vastgestelde voorschriften worden onderzocht in verband met de afgifte
of wijziging van een kenteken- of registratiebewijs of in verband met de
teruggave van het voor dat motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs waarvan
op grond van artikel 60 van de wet de overgifte is gevorderd; 

b. bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van rijdende
werktuigen. 

Artikel 11 

1. Een motorrijtuig of een aanhangwagen mag gedurende twee maanden na
het tijdstip waarop artikel 72, eerste lid, van de wet voor dat voertuig
gelding verkrijgt, op de weg staan zonder dat voor dat voertuig een
keuringsbewijs is afgegeven waarvan de geldigheidsduur niet is
verstreken. 

2. Een motorrijtuig of een aanhangwagen mag gedurende twee maanden na
het tijdstip waarop de geldigheidsduur van een voor dat motorrijtuig of
die aanhangwagen afgegeven keuringsbewijs verstrijkt, op de weg staan
zonder dat voor dat motorrijtuig of die aanhangwagen een keuringsbewijs
is afgegeven waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken. 

Artikel 12 

Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor motorrijtuigen en
aanhangwagens die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke
persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62
van de wet is verleend. 

Afdeling 2. Keuringsrapport 

§ 1. Aanvraag keuringsrapport en verplichtingen 

Artikel 13 

1. De aanvrager dient bij de aanvraag van een keuringsrapport deel I dan
wel deel I A van het kentekenbewijs over te leggen, dat is afgegeven
voor het motorrijtuig of de aanhangwagen waarop de aanvraag betrekking
heeft. 

2. Degene bij wie de aanvraag is ingediend, geeft het deel I dan wel
deel I A van het kentekenbewijs na behandeling van de aanvraag terug aan
de aanvrager. 

Artikel 14 

1. Degene die een keuringsrapport aanvraagt bij de Dienst Wegverkeer,
stelt het motorrijtuig of de aanhangwagen waarvoor de afgifte van het
rapport wordt gevraagd, voor een keuring ter beschikking van een door de
Dienst Wegverkeer met het verrichten van de keuring belaste
functionaris, op een door deze bepaalde plaats en bepaald tijdstip. 

2. Degene die een keuringsrapport aanvraagt bij een ingevolge artikel 84
van de wet erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon, stelt ter
verkrijging daarvan het motorrijtuig of de aanhangwagen waarvoor de
afgifte van het rapport wordt gevraagd, voor een keuring ter beschikking
van een door die persoon met het verrichten van de keuring belaste
functionaris op een door deze bepaalde plaats en bepaald tijdstip. 

§ 2. Aanvang geldigheidsduur keuringsbewijs 

Artikel 15

1. De geldigheidsduur van een keuringsbewijs vangt aan met ingang van de
dag van afgifte. 

2. Indien een keuringsbewijs wordt afgegeven binnen twee maanden vóór
het tijdstip waarop artikel 72, eerste lid, van de wet voor het
betrokken voertuig gelding verkrijgt, vangt de geldigheidsduur van het
keuringsbewijs aan met ingang van dat tijdstip, mits, voor zover artikel
72, eerste lid, van de wet vóór dat tijdstip op grond van een
ingevolge een andere wet dan de wet afgegeven keuringsbewijs niet geldt,
dat document voorafgaande aan de behandeling van de aanvraag wordt
overgelegd. 

3. Indien een keuringsbewijs wordt afgegeven binnen twee maanden vóór
het tijdstip waarop de geldigheidsduur van een eerder voor het betrokken
voertuig afgegeven keuringsbewijs verstrijkt, vangt de geldigheidsduur
van het keuringsbewijs aan met ingang van dat tijdstip, mits
vorenbedoeld eerder afgegeven keuringsbewijs voorafgaande aan de
behandeling van de aanvraag wordt overgelegd. 

Artikel 16 

1. Een keuringsbewijs is geldig voor de duur van een jaar.

2. In afwijking van het eerste lid is het keuringsbewijs geldig voor de
duur van twee jaren indien het keuringsbewijs is afgegeven voor een
ander motorrijtuig dan in de artikelen 5 tot en met 8 bedoeld, en:

a. dat is uitgerust met een verbrandingsmotor die niet wordt gevoed door
al dan niet tot vloeistof verdicht gas of diesel,

b. waarvan de datum van eerste toelating van het motorrijtuig ligt na 31
december 2004, en

c. waarvan gerekend vanaf de datum van eerste toelating op het moment
van afgifte van het keuringsbewijs een termijn van zeven jaren nog niet
is verstreken.

3. In afwijking van het eerste lid is voorts het keuringsbewijs waarvan
de datum van afgifte 30 jaren of meer ligt na de datum van eerste
toelating geldig voor de duur van twee jaren indien het desbetreffende
keuringsbewijs is afgegeven voor een ander motorrijtuig dan in de
artikelen 5 tot en met 7 bedoeld.

§ 3. Afgifte keuringsbewijs

Artikel 17 

De afgifte van een keuringsbewijs geschiedt niet elektronisch.

Artikel 18 

De termijn, bedoeld in artikel 91, tweede lid, van de wet, waarbinnen
tegen een beschikking tot afgifte van een keuringsbewijs bezwaar kan
worden gemaakt, bedraagt een jaar.

Afdeling 3. Herkeuring en deskundigenonderzoek 

§ 1. Herkeuring 

Artikel 19

Het verzoek om herkeuring, bedoeld in artikel 90, derde lid, van de wet,
wordt ingediend door op het keuringsrapport aan te tekenen dat om
herkeuring wordt verzocht en deze aantekening te ondertekenen alsmede
hiervan kennis te geven aan degene die het keuringsrapport heeft
afgegeven. Laatstgenoemde doet hiervan onverwijld mededeling aan de
Dienst Wegverkeer.

Artikel 20 

1. De verzoeker legt voorafgaande aan de herkeuring aan de deskundige
die door de Dienst Wegverkeer is aangewezen om de herkeuring te
verrichten, de volgende bescheiden over: 

a. deel I dan wel deel I A van het kentekenbewijs dat is afgegeven voor
het motorrijtuig of de aanhangwagen, waarop het verzoek betrekking
heeft, en 

b. het keuringsrapport. 

2. De in het eerste lid bedoelde deskundige geeft de daar bedoelde
bescheiden na afloop van de herkeuring aan de verzoeker terug. 

3. De verzoeker mag bij de herkeuring aanwezig zijn. 

Artikel 21

De Dienst Wegverkeer doet, indien een beschikking tot weigering van de
afgifte van een keuringsbewijs is afgegeven door een erkende natuurlijke
persoon of rechtspersoon, aan deze afschrift toekomen van het na de
herkeuring afgegeven keuringsrapport.

§ 2. Deskundigenonderzoek 

Artikel 22 

1. De verzoeker legt voorafgaande aan het in artikel 91 van de wet
bedoelde deskundigenonderzoek aan de deskundige die door de Dienst
Wegverkeer is aangewezen om het onderzoek te verrichten, de volgende
bescheiden over: 

a.	 deel I dan wel deel I A van het kentekenbewijs dat is afgegeven voor
het motorrijtuig of de aanhangwagen waarop het verzoek betrekking heeft,
en 

b. het keuringsbewijs dat is afgegeven voor het motorrijtuig of de
aanhangwagen waarop het verzoek betrekking heeft. 

2. De in het eerste lid bedoelde deskundige geeft de daar bedoelde
bescheiden na afloop van het onderzoek aan de verzoeker terug, met dien
verstande dat het keuringsbewijs niet wordt teruggegeven indien de
geldigheid van het voor het voertuig afgegeven keuringsbewijs vervalt
overeenkomstig artikel 91, vierde lid, van de wet. 

3. De verzoeker mag bij het onderzoek aanwezig zijn. 

Artikel 23 

De Dienst Wegverkeer doet, indien de keuring op grond waarvan het
keuringsrapport werd afgegeven is verricht door een erkende natuurlijke
persoon of rechtspersoon, aan deze afschrift toekomen van de uitslag van
het onderzoek. 

Hoofdstuk 3. Strafbepalingen

Artikel 24

Overtreding van artikel 3 is een strafbaar feit. 

Artikel 25

In de volgende gevallen kan de bestuurder van een motorrijtuig de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste twee
jaren worden ontzegd: 

a. de bestuurder rijdt met het voertuig, dan wel de eigenaar van het
voertuig laat daarmee rijden terwijl het voertuig:

1(. niet deugdelijk van bouw of inrichting is, dan wel rijtechnisch in
onvoldoende staan van onderhoud verkeert;

2(. zodanig is gebouwd of ingericht dat de bestuurder onvoldoende zicht
naar voeren of opzij heeft;

3(. niet voldoet aan de ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 gestelde
eisen ten aanzien van de bouw of inrichting van het voertuig.

b. de bestuurder, eigenaar of houder van een voertuig laat het voertuig
staan terwijl het voertuig niet voldoet aan de ingevolgde de
Wegenverkeerswet 1994 gestelde eisen ten aanzien van de verplichte
niet-driehoekige dan wel driehoekige rode retroreflectoren aan de
achterzijde van het voertuig;

c. de bestuurder rijdt met het voertuig of met een samenstel van
voertuigen, dan wel de eigenaar van het voertuig laat daarmee rijden
terwijl het voertuig of het samenstel van voertuigen niet voldoet aan de
ingevolgde de Wegenverkeerswet 1994 gestelde eisen ten aanzien van het
gebruik van het voertuig of het samenstel van voertuigen.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 26

Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de Regeling uitzondering
keuringsplicht en de Regeling transitokentekenbewijzen op artikel 10 van
dit besluit.

Artikel 27

De volgende besluiten worden ingetrokken:

a. Voertuigreglement;

b. besluit van 8 juni 1998, houdende wijziging van het Voertuigreglement


(Stb. 410);

c. besluit van 11 juni 1998, houdende wijziging van het
Voertuigreglement (Stb. 404);

d. besluit van 18 januari 1999, houdende wijziging van het
Voertuigreglement (Stb. 28);

e. besluit van 12 november 2003, houdende wijziging van het
Voertuigreglement ter uitvoering van richtlijn nr. 2001/85/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 betreffende speciale
voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers,
met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend,
en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad en van richtlijn
97/27/EG (PbEG L42) betreffende bussen (Stb. 484);

f. besluit van 3 februari 2004, houdende wijziging van het
Voertuigreglement in verband met de implementatie van richtlijn nr.
2004/56/EG met betrekking tot de verwarming van motorvoertuigen en
aanhangwagens daarvan (Stb. 60);

g. besluit van 21 juli 2004, houdende wijziging van het
Voertuigreglement in verband met de implementatie van Richtlijn nr.
2003/102/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003
betreffende de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare
weggebruikers voor en bij een botsing met een motorvoertuig (Stb. 401);

h. besluit van 2 november 2004, houdende wijziging van het
Voertuigreglement in verband met de implementatie van Richtlijn nr.
2003/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003
betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten
inzake de typegoedkeuring van inrichtingen voor indirect zicht en van
voertuigen met deze inrichtingen, tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG
en tot intrekking van Richtlijn 71/127/EEG (Stb 586);

i. besluit van 3 november 2004, houdende wijziging van het
Voertuigreglement tot uitvoering van richtlijn nr. 2002/85/EG van het
Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 november 2002
tot wijziging van richtlijn nr. 92/6/EEG van de Raad betreffende de
installatie en het gebruik in de Gemeenschap van snelheidsbegrenzers in
bepaalde categorieën motorvoertuigen (Stb. 659);

j. besluit van 23 december 2004, houdende wijziging van het
Voertuigreglement in verband met de implementatie van Richtlijn
2004/3/EG (Stb. 2005, 19);

k. besluit van 1 februari 2005, houdende wijziging van het
Voertuigreglement tot uitvoering van richtlijn nr. 2003/37/EG van het
Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 mei 2003
betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers (Stb.
69);

l. besluit van 28 januari 2008, houdende wijziging van het
Voertuigreglement in verband met de implementatie van richtlijn nr.
2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie
van 17 mei 2006 (PbEU L 161) betreffende emissies van
klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van
Richtlijn 70/156/EEG van de Raad en in verband met enkele correcties van
technische aard (Stb. 53).

Artikel 28

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 29

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit voertuigen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van
toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

Nota van toelichting

I Algemeen

1. Aanleiding 

Door middel van een programma tot herijking van de wet- en regelgeving
wordt door het ministerie van Verkeer en Waterstaat uitvoering gegeven
aan de kabinetsdoelstelling “Minder en anders regelen” (Kamerstukken
II 2004/2005, 29515, nr. 4). De doelstelling van het programma is de
regelgeving van Verkeer en Waterstaat te moderniseren en te
vereenvoudigen, de regeldruk te verminderen en de daaraan gekoppelde
lasten voor bedrijven en burgers te verlagen. Dit herijkingsprogramma is
genaamd Beter Geregeld. Door middel van het onderhavige besluit wordt
uitvoering gegeven aan een deel van het programma Beter Geregeld,
namelijk het deel dat ziet op de vereenvoudiging en herziening van de
voertuigregelgeving. Het betreft een aanvulling op de wet tot wijziging
van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met een herziening en
vereenvoudiging van de voertuigregelgeving, ter implementatie van
richtlijn

nr. 2007/46/EG betreffende de goedkeuring van voertuigen en enkele
andere technische wijzigingen (Kamerstukken II 2007/2008, 31 562, nr.
2). Voor een toelichting van het programma Beter Geregeld en de
doelstelling van dit programma wordt verwezen naar de Memorie van
Toelichting bij dit wetsvoorstel (Kamerstukken II 2007/2008, 31 562, nr.
3).

2. Intrekking Voertuigreglement

Door middel van het in paragraaf 1 genoemde wetsvoorstel zijn
wijzigingen aangebracht in de in de Wegenverkeerkeerswet 1994 (Wvw1994)
opgenomen delegatiebepalingen. Tezamen met de wijzigingen in de
delegatiebepalingen van de Wvw1994 die zijn aangebracht door middel van
wet van 2 november 2006 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en
enkele andere wetten op een aantal punten van uiteenlopende aard (Stb.
616) maakt dit het mogelijk om het merendeel van de in het
Voertuigreglement opgenomen bepalingen voortaan te regelen op het niveau
van de ministeriële regeling. Dit is wenselijk gelet op de relatief
geringe beleidsgevoeligheid, het hoge ordeningskarakter, de beperkte
normatieve waarde en de mate van detaillering van de regelgeving.
Daarnaast wordt zo flexibiliteit geïntroduceerd die met name
noodzakelijk is voor de 

implementatie van regels vanuit de Europese Unie. 

Slecht twee onderdelen van het Voertuigreglement blijven behouden op het
niveau van de algemene maatregel van bestuur. Dit zijn de nationale
verkoopverboden en de bepalingen die samenhangen met de frequentie van
de Algemene Periodieke Keuring (APK). De nationale wetgeving kent
slechts één verkoopverbod dat niet volgt uit internationale
regelgeving, namelijk het verkoopverbod voor radarontvangstapparaten die
geschikt zijn om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot
doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen.
De bepalingen die samenhangen met de frequentie van de APK zijn recent
gewijzigd door middel van het besluit van 23 november 2007 tot wijziging
van het Voertuigreglement in verband met een aantal aanpassingen met
betrekking tot de algemene periodieke keuring en tot wijziging van het
Kentekenreglement in verband met een technische wijziging (Stb. 487).
Door middel van het onderhavige besluit zijn hier geen inhoudelijke
wijzigingen aan toegevoegd.

3. Handhaving/uitvoering

De voertuigregelgeving wordt primair gehandhaafd en uitgevoerd door de
Dienst Wegverkeer (RDW), het OM en de politie. Deze partijen zijn dan
ook betrokken geweest bij het opstellen van het onderhavige besluit. 

De twee in dit Besluit voertuigen opgenomen strafbare feiten zijn niet
inhoudelijk gewijzigd ten opzichte van dezelfde voorheen in het
Voertuigreglement opgenomen feiten. Daarnaast zullen nagenoeg alle tot
dusver in het Voertuigreglement opgenomen bepalingen, waarop met behulp
van zogenaamde feitcodes op een efficiënte wijze wordt gehandhaafd,
worden opgenomen in de gelijktijdig in werking tredende ministeriële
regeling. Om op deze wijze te kunnen blijven handhaven is het
noodzakelijk om bij alle op de voertuigregelgeving betrekking hebbende
feitcodes het mogelijk te overtreden artikel, waarop de feitcode is
gebaseerd, te wijzigen. Dit geldt dus voor zowel de in dit besluit
opgenomen overtreding als de in de ministeriële regeling opgenomen
overtredingen. Dit brengt met zich mee dat het tevens noodzakelijk is om
de bijlage bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving
verkeersvoorschriften te wijzigen. Deze bijlage moet om deze
overtredingen via de geautomatiseerde systemen te kunnen verwerken
eveneens gelijktijdig met de gewijzigde voertuigregeling in werking
treden. Tot slot is het noodzakelijk om vanwege deze wijzigingen in de
aan de feitcodes gekoppelde artikelen om de geautomatiseerde systemen
bij politie, OM en CJIB hierop aan te passen en een nieuwe versie van de
Tekstenbundel voor misdrijven, overtredingen en Muldergedragingen en het
Feitenboekje uit te geven en te verspreiden binnen het OM en de politie.
Het besluit brengt behoudens het hierboven vermelde geen verandering in
de lasten die samenhangen met de handhaving van deze bepalingen.

4. Bedrijfseffecten, nalevingskosten en administratieve lasten

Het onderhavige besluit veroorzaakt op zichzelf geen administratieve
lasten of andere nalevingskosten. Dit hangt samen met het gegeven dat
met betrekking tot het besluit opgenomen onderwerpen geen inhoudelijke
eisen worden gewijzigd. 

5. Voorhang

Het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur overeenkomstig artikel
2b van de Wegenverkeerswet 1994 voorgehangen bij beide Kamers der Staten
Generaal. Dit heeft geleid niet geleid tot reacties/ tot de volgende
reactie. 

6. Invoering 

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld. Dit tijdstip zal samenvallen met de
in de inwerkingtreding van de door middel van de wet van 2 november 2006
tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en enkele andere wetten op
een aantal punten van uiteenlopende aard (Stb. 616) en de door middel
van de wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met een
herziening en vereenvoudiging van de voertuigregelgeving, ter
implementatie van richtlijn nr. 2007/46/EG betreffende de goedkeuring
van voertuigen en enkele andere technische wijzigingen [pm Stb]
doorgevoerde wijzigingen in de delegatiebepalingen van de Wvw1994. 

II ARTIKELEN

Artikel 1

Met “de wet” wordt in het onderhavige besluit bedoeld de
Wegenverkeerswet 1994. Daarnaast wordt een definitie van taxi opgenomen.
Dit begrip wordt gebruikt in hoofdstuk 3 van dit besluit.

Artikelen 2, 3 en 24

Artikel 2 bevat het verkoopverbod voor radarontvangstapparaten die
geschikt zijn om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot
doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen.
Artikel 3 bevat het verbod voor de bestuurder van een motorrijtuig om te
rijden met een voertuig waarin deze apparatuur aanwezig is. Dit laatste
verbod is strafbaar gesteld in artikel 24 van dit besluit. Dit is niet
het geval voor het verkoopverbod voor radarontvangstapparaten. Dit
betreft namelijk een op grond van artikel 34 van de Wvw1994 opgenomen
verbodsbepaling. Overtreding van een bepaalde bij of krachtens artikel
34 Wvw1994 wordt in artikel 1 van de Wet op de economische delicten
aangemerkt als economisch delict. Inhoudelijk zijn de genoemde verboden
niet gewijzigd.

Artikelen 4 tot en met 23

Deze artikelen betreffen de frequentie van de APK. Inhoudelijk is er
niets gewijzigd ten opzicht van de bepalingen die voorheen in het
Voertuigreglement waren opgenomen.

Artikel 25

Op grond van artikel 179, derde lid, van de Wvw1994, kan de bevoegdheid
van de bestuurder van een motorrijtuig voor (ten hoogste) twee jaren
worden ontzegd, indien de bestuurder is veroordeeld voor het overtreden
van het bepaalde krachtens deze wet, zover dit bij algemene maatregel
van bestuur is bepaald. Deze bepaling uit het huidige Voertuigreglement
waarin dit is bepaald, is dan ook overgenomen in het onderhavige
besluit. Hierbij zijn geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht, wel
zijn enkele redactionele aanpassingen gemaakt.

Artikel 26

Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de Regeling uitzondering
keuringsplicht en de Regeling transitokentekenbewijzen op een nieuwe
delegatiegrondslag, namelijk op artikel 10 van dit besluit.

Artikel 27

Het Voertuigreglement wordt door middel van het onderhavige besluit
ingetrokken. Hetzelfde geldt voor het nog geldende overgangsrecht zoals
opgenomen in een groot aantal wijzigingsbesluiten van het
Voertuigreglement.

DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

Camiel Eurlings

 Overtreding van artikel 2 strafbaar is op grond van de Wet op de
economische delicten.

 PAGE   1 

	  PAGE  1 

 PAGE   1 

	  PAGE  2