Beleids- en beoordelingskader
Bijlage
Nummer: 2008D06345, datum: 2008-09-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Subsidieregeling PGO (2008D06342)
Preview document (🔗 origineel)
Beleids- en beoordelingskader behorend bij de Subsidieregeling PGO met nr. MC- 2875343 Inhoudsopgave Inleiding beleids- en beoordelingskader 4 Doelstelling subsidiëring 4 Het beleids- en beoordelingskader 5 De verschillende subsidie-elementen 5 Uitgangspunten en uitwerking subsidiebeleid 6 Opbouw beleids- en beoordelingskader 7 Instellingssubsidie: basisdeel en ontwikkelingsdeel 8 Doel en aanwending instellingssubsidie 8 Voorwaarden instellingssubsidie 8 Voorwaarden basisdeel voor organisaties die in 2008 subsidie 8 van de Stichting Fonds PGO ontvingen Voorwaarden basisdeel voor patiënten- of gehandicapten- 9 organisaties die in 2008 géén subsidie van de Stichting Fonds PGO ontvingen Voorwaarden ontwikkelingsdeel 10 Berekening instellingssubsidie 10 Berekeningswijze instellingssubsidie 10 Organisaties zonder natuurlijke personen als lid of donateur 12 Fusies 12 Vermindering van instellingssubsidie 13 Wijze van subsidieaanvraag en –verstrekking 13 Projectsubsidie 16 Doel en aanwending 16 Voorwaarden projectsubsidie 16 Ingangsvoorwaarden aan indienende organisatie 16 Ingangsvoorwaarden aan vierjarenplan en de daarin opgenomen 17 projectvoorstellen Beoordeling van projecten en vergelijkingscriteria 18 Hoogte projectsubsidie 19 Wijze van verstrekking 19 Mogelijkheid van ingroeien 19 Wijze van verstrekking 20 Beoordelingskader projectsubsidie 22 Inleiding 22 Totstandkoming advies 22 Inhoudelijke relevantie 23 Subcriteria inhoudelijke relevantie 23 Kwaliteit 25 Subcriteria kwaliteit 25 Specifieke organisaties en subsidies 27 Specifieke organisaties 27 Specifieke instellingssubsidie 27 Wijze van verstrekking 28 Meerjarenafspraken Gehandicapten (MJAG) 29 Specifieke projectsubsidie ten behoeven van ondersteuning van het pgo-veld 30 Voorwaarden specifieke projectsubsidie voor ondersteuning 30 Berekening subsidie voor ondersteuning 30 Wijze van verstrekking 30 Bijlage 1 Begripsomschrijving lotgenotencontact, voorlichting, belangenbehartiging 32 en professionalisering Bijlage 2 Berekeningswijze basisdeel en vermenigvuldigingsfactoren 34 Bijlage 3 Niet limitatieve lijst van relevante beleidsbrieven en –nota’s 36 Colofon Dit beleids- en beoordelingskader behoort bij de Subsidieregeling PGO en is door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in overeenstemming met de staatssecretaris, vastgesteld op [datum]. Indien u vragen heeft over de Subsidieregeling PGO of dit beleids- en beoordelingskader dan kunt u contact opnemen met: Stichting Fonds PGO (vanaf 1 januari 2009 de unit Fonds PGO van het CIBG) Postbus 5318 2000 GH Haarlem tel. 023 - 5 120 120 fax. 023 - 5 120 123 e-mailadres: secretariaat@fondspgo.nl Internet: www.fondspgo.nl 1 Inleiding beleids- en beoordelingskader 1.1 Doelstelling subsidiëring Met de recente vernieuwingen van de stelsels van zorg en ondersteuning wordt aan patiënten, gehandicapten en ouderen en hun vertegenwoordigende organisaties een belangrijke rol toegedicht. Wij, de minister en staatssecretaris van VWS, vinden het belangrijk dat patiënten, gehandicapten en ouderen zo veel mogelijk zelf kunnen bepalen welke zorg en ondersteuning bij hen past. Dit wordt niet alleen bereikt door het versterken van de positie van de individuele cliënt, maar ook door het versterken van de positie van de organisaties die hem of haar vertegenwoordigen. De meeste organisaties van patiënten, gehandicapten en ouderen (pgo) zijn ontstaan vanuit gezamenlijke ervaringen met hulpverlening en de behoefte om verbeteringen te realiseren. Ook bestond de behoefte van mensen om met elkaar te bespreken hoe een ieder omgaat met de gevolgen van een beperking, ziekte, aandoening of het ouder worden binnen het zorgproces, maar ook in het leven van alledag. Pgo-organisaties ondersteunen deze behoeften door het opzetten van diverse vormen van lotgenotencontact. In de loop van de jaren richtten veel van deze organisaties zich ook op belangenbehartiging en voorlichting. Pgo-organisaties voorzien in een brede maatschappelijke behoefte en onderscheiden zich doordat zij de genoemde taken uitvoeren op basis van ervaringsdeskundigheid. Vanuit de erkenning van deze maatschappelijke rol van pgo-organisaties zijn subsidiemiddelen beschikbaar voor het versterken van de positie, invloed en medezeggenschap van patiënten, gehandicapten en ouderen op individueel en collectief niveau ten behoeve van de gezondheidszorg, -bescherming en -bevordering en de maatschappelijke zorg. Met het beschikbaar stellen van subsidiemiddelen en het vernieuwen van de subsidiesystematiek streven wij er naar om patiënten, gehandicapten en ouderen een centrale, sterke positie te geven in de stelsels van zorg en ondersteuning en hun mogelijkheden om de regie op het eigen leven te voeren en maatschappelijk te participeren te vergroten. Om dat doel te kunnen bereiken, zijn sterke pgo-organisaties nodig die hun goede werk voor en namens hun achterban kunnen voortzetten én die zich tegelijkertijd verder kunnen ontwikkelen tot nog sterkere vertegenwoordigers van patiënten, gehandicapten en ouderen. Met de recente vernieuwingen van de stelsels van zorg en maatschappelijke ondersteuning wordt de maatschappelijke rol van de pgo-organisaties nog belangrijker. Een sterk pgo-veld moet een volwaardige gesprekspartner kunnen zijn van zorgverzekeraars, aanbieders van zorg en ondersteuning, overheden en andere maatschappelijke organisaties (de ‘derde’ partij rol). Meer samenwerking en verdere professionalisering kunnen een wezenlijke bijdrage leveren aan een verdere versterking van het pgo-veld. De nieuwe subsidiesystematiek stimuleert pgo-organisaties daartoe. Doordat er een grote verscheidenheid aan aandoeningen, ziekten en beperkingen bestaat, is er door de jaren heen binnen het pgo-veld een grote diversiteit aan organisaties ontstaan. Ook de ouderenorganisaties maken onderdeel uit van het pgo-veld. Aan deze diversiteit ontleent het pgo-veld een deel van zijn kracht. Om recht te kunnen doen aan deze diversiteit en om aan te sluiten bij vraagstukken die in het pgo-veld spelen, is de nieuwe subsidiesystematiek nadrukkelijk opgezet in nauwe betrokkenheid met het pgo-veld. Om de doelstelling van de nieuwe subsidiesystematiek te realiseren, hebben de minister en staatsecretaris van VWS het structurele subsidiebudget met ingang van 2008 structureel met € 10 miljoen per jaar opgehoogd. Het structureel beschikbare subsidiebudget is daarmee € 39,1 miljoen per jaar geworden. De subsidiëring van pgo-organisaties vindt vanaf 1 januari 2009 plaats op basis van de Subsidieregeling PGO en het bijhorende beleids- en beoordelingskader 1.2 Het beleids- en beoordelingskader Artikel 3, lid 1 van de Subsidieregeling PGO bepaalt dat een beleidskader wordt vastgesteld voor het verstrekken van subsidies. In artikel 3, lid 3 wordt verder gesteld dat het beleidskader in ieder geval het volgende vaststelt: de hoofdlijnen van het subsidiebeleid; de criteria en voorwaarden waaraan een instelling moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie; het subsidiebedrag dan wel de wijze waarop dat bedrag wordt bepaald; de wijze waarop de minister de subsidie die pgo-organisaties nu van de Stichting Fonds PGO ontvangen, voortzet of afbouwt. Daarnaast bepaalt artikel 4, lid 2 van de Subsidieregeling PGO, dat de minister criteria kan vaststellen voor het vergelijken van aanvragen, wanneer hij voorrang wil geven aan subsidieaanvragen voor projecten die naar verwachting meer van belang zijn voor het beleid en meer zullen bijdragen aan de verwezenlijk van het doel van de subsidie. De volgende hoofdstukken van dit beleids- en beoordelingskader gaan nader in op de doelen, aanwendingsmogelijkheden, voorwaarden en aanvraagprocedures van de verschillende subsidiestromen binnen de Subsidieregeling PGO. In hoofdstuk 4 zijn het beoordelingskader en de criteria voor vergelijking van subsidieaanvragen voor projectsubsidies opgenomen. Dit eerste hoofdstuk staat eerst kort stil bij de verschillende elementen van de subsidiesystematiek in samenhang met elkaar. De invoering van de Subsidieregeling PGO en dit beleids- en beoordelingskader zet een ontwikkeling in gang richting een verdere versterking en professionalisering van het pgo-veld. Hiermee beogen wij patiënten, gehandicapten en ouderen een centrale, sterke positie te geven in de stelsels van zorg en ondersteuning en hun mogelijkheden om de regie op het eigen leven te voeren en maatschappelijk te participeren te vergroten. Afhankelijk van deze ontwikkeling kan een wijziging van zowel de subsidieregeling als het beleids- en beoordelingskader nodig of wenselijk zijn. Om te bepalen in hoeverre dat nodig is vindt in 2011 een evaluatie van de nieuwe subsidiesystematiek plaats. Naast de vraag of de nieuwe subsidiesystematiek daadwerkelijk bijdraagt aan het behalen van de doelstelling, zal daarbij in ieder geval ook aandacht gegeven worden aan de lasten die de systematiek in de praktijk met zich meebrengt voor pgo-organisaties. Het pgo-veld wordt nauw betrokken bij zowel het bepalen van de evaluatiecriteria als de evaluatie zelf. Vooruitlopend op de evaluatie zullen wij de effecten van de nieuwe subsidieregeling na de invoering nauwlettend volgen. Indien dan blijkt dat onbedoelde effecten optreden, dan kan de subsidieregeling en/of dit beleids- en beoordelingskader worden aangepast. 1.3 De verschillende subsidie-elementen Naast het feit dat enkele specifieke organisaties in aanmerking komen voor subsidie (zie hoofdstuk 5) bestaat de kern van de nieuwe subsidiesystematiek voor pgo-organisaties, waaronder ook familie- en ouderorganisaties worden verstaan, uit de volgende elementen, die in hoofdstuk 2 en 3 uitgebreid worden beschreven: 1. Instellingssubsidie Pgo-organisaties ontlenen hun bestaansrecht aan de uitvoering van enkele kerntaken: voorlichting, lotgenotencontact en belangenbehartiging. Door het verstrekken van de instellingssubsidie benadrukken we het belang dat we hechten aan het uitvoeren van deze kerntaken ter ondersteuning en vertegenwoordiging van hun leden, donateurs en doelgroep. Daarnaast vinden wij het van belang dat de pgo-organisaties ruimte krijgen om verder te professionaliseren. Deze instellingssubsidie bestaat daarom uit twee onderdelen: (1) een basisdeel en (2) een ontwikkelingsdeel. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor de onderdelen van de instellingssubsidie verschillen deels, maar beide onderdelen moeten besteed worden aan activiteiten in het kader van belangenbehartiging, voorlichting, lotgenotencontact of verdere professionalisering. 2. Projectsubsidie Naast de instellingssubsidie kunnen pgo-organisaties in aanmerking komen voor een projectsubsidie. Deze subsidie wordt verleend om organisaties projectmatige activiteiten te laten uitvoeren die ertoe strekken patiënten, gehandicapten en ouderen een centrale, sterke positie te geven in de stelsels van zorg en ondersteuning en hun mogelijkheden om de regie op het eigen leven te voeren en maatschappelijk te participeren te vergroten. Het gaat om projectsubsidie voor maximaal vier jaar voor projecten die zijn opgenomen in een vierjarenplan. Voor deze subsidies is een gelimiteerd budget beschikbaar. Een onafhankelijke Programmaraad adviseert over de toekenning van deze projectsubsidies. De advisering door de Programmaraad geschiedt op basis van dit beleidskader waarbij het beoordelingskader dat in hoofdstuk 4 is opgenomen leidend zal zijn. Ook andere instellingen dan pgo-organisaties kunnen, onder voorwaarden, in aanmerking komen voor projectsubsidie. Het is niet de bedoeling om de kosten voor activiteiten dubbel te subsidiëren. Voor dezelfde uitgaven kan uiteraard niet twee keer (bijvoorbeeld vanuit instellingssubsidie en projectsubsidie) geld beschikbaar worden gesteld. Bij de subsidievaststelling zal hier op worden getoetst. Overigens is wel het mogelijk dat kosten van verschillende onderdelen uit één project worden gedekt uit verschillende financieringsbronnen: projectsubsidie, instellingssubsidie, eigen middelen en andere financieringsbronnen (bijvoorbeeld fondsen). Om te kunnen toetsen of er in dat geval niet dubbel gesubsidieerd wordt moeten organisaties bij de aanvraag tot vaststelling van de instellingssubsidie een bestuursverklaring meesturen. Door middel van dat document verklaart het bestuur of en zo ja, in hoeverre, een deel van de instellingssubsidie besteed is om kosten te dekken voor activiteiten in projecten die mede door middel van een projectsubsidie in het kader van de Subsidieregeling PGO zijn gesubsidieerd. Het document is verder voorzien van een verklaring dat de desbetreffende kosten niet ook in de aanvraag tot vaststelling van de projectsubsidie worden opgenomen. Daarnaast dienen organisaties bij een aanvraag voor projectsubsidie een begroting in te dienen die dekkend is. Indien de dekking van de kosten deels uit andere middelen dan de projectsubsidie komt, dan moeten zij dat aangeven. Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient de organisatie aan te geven welk deel van de kosten vanuit die projectsubsidie zijn gefinancierd en welk deel uit andere bronnen. Indien er vanuit instellingssubsidie een deel van de kosten voor activiteiten zijn bekostigd, dient expliciet te worden aangegeven welke deel dat was en hoe groot het bedrag is dat daarmee gemoeid was. Er zal steekproefsgewijs controle worden uitgevoerd op stukken die de organisaties meesturen bij de aanvraag tot vaststelling van hun instellings- of projectsubsidie. 1.4 Uitgangspunten en uitwerking subsidiebeleid Om te zorgen dat de subsidiëring van pgo-organisaties daadwerkelijk succesvol bijdraagt aan de versterking van de positie van patiënten, gehandicapten en ouderen en het vergroten van hun mogelijkheden om de regie op het eigen leven te voeren en maatschappelijk te participeren, geldt het volgende: - Vanwege de bestaande verschillen tussen pgo-organisaties bieden wij pgo-organisaties de gelegenheid om in de nieuwe subsidiesystematiek in te groeien. Zo kunnen organisaties, die aanspraak willen maken op projectsubsidie, zelf kiezen om uiterlijk 31 december 2008 of vóór 1 juli 2010 een vierjarenplan in te dienen. Daarnaast wordt het subsidiebedrag geleidelijk lager indien een organisatie in 2008 van de Stichting Fonds PGO een hoger bedrag ontving aan instellingssubsidie dan het bedrag van de instellingssubsidie (i.c. het basisdeel) waarvoor zij per 1 januari 2009 in aanmerking komt. - Een verdere professionalisering van de pgo-organisaties vraagt om een aanzienlijke inspanning van deze organisaties. Wij vinden het van groot belang dat pgo-organisaties ondersteuning kunnen krijgen bij deze professionaliseringsslag. Daarom zijn wij bereid de Chronisch zieken en Gehandicaptenraad (CG-raad), Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO) en Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) gezamenlijk, in nauwe betrokkenheid met het Landelijk Platform GGZ (LPGGz) en het Platform VG, te subsidiëren voor het ondersteunen van de pgo-organisaties bij onder meer het opstellen en uitvoeren van een vierjarenplan. Het pgo-veld kent vanwege de grote verscheidenheid aan aandoeningen, ziekten en beperkingen zelf ook een grote diversiteit. Doordat er nieuwe ziekten en aandoeningen ontstaan, heeft het pgo-veld een dynamisch karakter. De voorwaarden voor de instellingssubsidie houden hier rekening mee. Vanaf 1 januari 2009 geldt dat gesubsidieerde organisaties geen nadeel ondervinden van een fusie. Wanneer gesubsidieerde organisaties fuseren na 1 januari 2009 bieden we de zekerheid dat de nieuwe organisatie die na de fusie ontstaat tot en met 2012 de subsidies behoudt die de fusiepartners ontvingen. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat de gefuseerde organisatie aan de eisen voor subsidie blijft voldoen. Dit fusiebeleid wordt bij de evaluatie in 2011 betrokken. Er zullen, volgens een nog vast te stellen controlebeleid, steekproeven gehouden worden om de gegevens te controleren op basis waarvan de subsidie wordt verstrekt. Het controlebeleid zal in ieder geval vastleggen dat de controle kan plaatsvinden op de ledenadministratie, de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen en de documenten die ter verantwoording bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie worden meegezonden. Daarnaast wordt een modelaccountantsverklaring met bijbehorend controleprotocol vastgesteld voor de verantwoording over subsidies die hoger zijn dan € 125.000,-. 1.5 Opbouw beleids- en beoordelingskader In de volgende hoofdstukken van dit beleids- en beoordelingskader wordt nader ingegaan op de verschillende elementen van het subsidiebeleid, zoals dat op hoofdlijnen in dit inleidende hoofdstuk is geschetst. De volgende opbouw wordt daarbij gehanteerd: Hoofdstuk 2: Instellingssubsidie: basisdeel en ontwikkelingsdeel Hoofdstuk 3: Projectsubsidie Hoofdstuk 4: Beoordelingskader projectsubsidie Hoofdstuk 5: Specifieke organisaties en subsidies 2 Instellingssubsidie: basisdeel en ontwikkelingsdeel 2.1 Doel en aanwending instellingssubsidie Pgo-organisaties ontlenen hun bestaansrecht aan de uitvoering van enkele kerntaken: voorlichting, lotgenotencontact en belangenbehartiging. Met de instellingssubsidie benadrukken we het belang dat we blijven hechten aan deze activiteiten. Daarnaast hechten wij belang aan een verdere professionalisering van de pgo-organisaties zodat zij de genoemde taken nog beter kunnen uitvoeren voor hun achterban. De instellingssubsidie bestaat daarom uit twee onderdelen: 1. Basisdeel; 2. Ontwikkelingsdeel. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor de onderdelen van de instellingssubsidie verschillen deels, maar beide onderdelen moeten besteed worden aan activiteiten in het kader van belangenbehartiging, voorlichting, lotgenotencontact, verdere professionalisering en exploitatiekosten die daarmee verband houden. Organisaties zijn niet verplicht om al deze taken uit te voeren. Om de samenhang tussen het basisdeel en het ontwikkelingsdeel tot uitdrukking te brengen en de administratieve lasten voor organisaties te beperken worden het basisdeel en het ontwikkelingsdeel geïntegreerd in één instellingssubsidie voor organisaties voor patiënten, gehandicapten en ouderen. In het vervolg van dit hoofdstuk worden de voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze instellingssubsidie nader uitgewerkt. 2.2 Voorwaarden instellingssubsidie De voorwaarden waaraan organisaties moeten voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor instellingssubsidie, zijn afhankelijk van de vraag of een organisatie in 2008 een instellings- of projectsubsidie heeft ontvangen van de Stichting Fonds PGO of niet. Wij willen enerzijds de diversiteit van het huidige pgo-veld respecteren en anderzijds verdere versnippering van het pgo-veld tegengaan. Tegelijkertijd vinden wij dat er ruimte moet zijn om subsidie te kunnen verlenen aan nieuwe of bestaande organisaties die groepen personen met een ziekte dan wel lichamelijk of functionele functiebeperking vertegenwoordigen waarvoor nog geen organisatie werkzaam is die in 2008 al subsidie ontving van de Stichting Fonds PGO of instellingssubsidie ontvangt op basis van de Subsidieregeling PGO. 2.2.1 Voorwaarden basisdeel voor organisaties die in 2008 subsidie van de Stichting Fonds PGO ontvingen Doordat er een grote verscheidenheid aan aandoeningen, ziekten en beperkingen bestaat, is er binnen het pgo-veld een grote diversiteit aan organisaties ontstaan. Deze diversiteit respecteren wij. Het laat zien hoe patiënten, gehandicapten en ouderen zich kunnen organiseren en daarmee van grote waarde zijn voor de brede doelgroep die ze vertegenwoordigen. Omdat wij belang hechten aan de ontstane diversiteit, komen de organisaties die in 2008 een instellings- of projectsubsidie van de Stichting Fonds PGO ontvingen in aanmerking voor het basisdeel van de instellingssubsidie. De uitzondering op deze regel vormen commerciële organisaties, organisaties die niet landelijk werkzaam zijn en samenwerkingsverbanden in de zin van de Wet Overleg Minderhedenbeleid. Om voor het basisdeel van instellingssubsidie in aanmerking te komen, geldt dat zij in ieder geval een registratie van de leden en donateurs moeten hebben. Om in aanmerking te te blijven komen, geldt dat voor zover organisaties in 2008 aan een of meer van de voorwaarden in box 1 voldeden, zij ook in de toekomst aan desbetreffende voorwaarde(n) moeten blijven voldoen. Het is immers niet de bedoeling subsidie te verlenen aan een organisatie die zich na 1 januari 2009 heeft omgevormd en daardoor bijvoorbeeld niet langer landelijk werkzaam is of niet langer gericht is op patiënten, gehandicapten of ouderen. Box 1 Overzicht voorwaarden basisdeel voor organisaties die in 2008 subsidie van de Stichting Fonds PGO ontvingen de organisatie is een vereniging of stichting en heeft geen winstoogmerk; de organisatie is landelijk werkzaam; een landelijk werkende organisatie kan bij de uitvoering van de activiteiten regionale of lokale organisaties wel betrekken. de organisatie heeft leden of donateurs in de vorm van natuurlijke personen die zich hebben verplicht de jaarlijks door de organisatie vastgestelde minimumbijdrage te betalen; in de statutaire doelstelling alsmede in de activiteiten van de organisatie komt tot uiting dat de organisatie primair is gericht op versterking van de positie in de Nederlandse samenleving van personen die: een ziekte dan wel een lichamelijke of verstandelijke functiebeperking hebben, of 55 jaar of ouder zijn; in het bestuur van de organisatie komt de betrokkenheid van de doelgroep tot uiting; de activiteiten van de organisatie worden uitgevoerd vanuit het perspectief en de ervaringsdeskundigheid van de betrokken doelgroep; de organisatie houdt een registratie bij van de leden en donateurs. 2.2.2 Voorwaarden basisdeel voor patiënten- of gehandicaptenorganisaties die in 2008 géén subsidie van de Stichting Fonds PGO ontvingen Hoewel wij de diversiteit van het huidige pgo-veld respecteren, willen wij verdere versnippering van het pgo-veld tegengaan. Tegelijkertijd vinden wij dat er ruimte moet zijn om subsidie te kunnen verlenen aan nieuwe of bestaande organisaties die groepen personen met een ziekte dan wel lichamelijk of functionele functiebeperking vertegenwoordigen waarvoor nog geen organisatie werkzaam is die in 2008 al subsidie ontving van de Stichting Fonds PGO of instellingssubsidie ontvangt op basis van de Subsidieregeling PGO. Deze organisaties kunnen daarom onder de voorwaarden die genoemd staan in box 2, in aanmerking komen voor het basisdeel van de instellingssubsidie. Box 2 Voorwaarden basisdeel voor organisaties die in 2008 géén subsidie van de Stichting Fonds PGO ontvingen. de organisatie vertegenwoordigt een groep personen met een ziekte dan wel lichamelijke of verstandelijke functiebeperking, waarvoor nog geen organisatie werkzaam was die in 2008 al een subsidie kreeg van de Stichting Fonds PGO of instellingssubsidie ontvangt op grond van de Subsidieregeling PGO. de organisatie is een vereniging of stichting en heeft geen winstoogmerk; de organisatie is landelijk werkzaam; een landelijk werkende organisatie kan bij de uitvoering van de activiteiten regionale of lokale organisaties wel betrekken.; de organisatie heeft leden of donateurs in de vorm van natuurlijke personen die zich hebben verplicht de jaarlijks door de organisatie vastgestelde minimumbijdrage te betalen; in de statutaire doelstelling alsmede in de activiteiten van de organisatie komt tot uiting dat de organisatie primair is gericht op versterking van de positie in de Nederlandse samenleving van personen die een ziekte dan wel een lichamelijke of verstandelijke functiebeperking hebben; in het bestuur van de organisatie komt de betrokkenheid van de doelgroep tot uiting; de activiteiten van de organisatie worden uitgevoerd vanuit het perspectief en de ervaringsdeskundigheid van de betrokken doelgroep; de organisatie houdt een registratie bij van de leden en donateurs; de organisatie is toegankelijk voor alle in Nederland woonachtige personen die een bepaalde ziekte, lichamelijke of verstandelijke functiebeperking gemeenschappelijk hebben dan wel de vertegenwoordigers van deze personen wanneer zij wils- of handelingsonbekwaam zijn. Dit wil zeggen niet beperkt tot bijvoorbeeld mensen met een bepaalde geslacht of mensen met een bepaalde leeftijd of geloofsovertuiging. Het kan voorkomen dat er in hetzelfde jaar twee of meer nog niet gesubsidieerde organisaties voor dezelfde ziekte of functiebeperking een subsidieaanvraag voor het basisdeel indienen, en daarnaast voldoen aan alle hiervoor gestelde voorwaarden. In dat geval zal de organisatie met de meeste leden in beginsel in aanmerking komen voor subsidie. Het aantal leden geeft immers een indicatie van het draagvlak van de organisatie bij de doelgroep. Voorwaarden ontwikkelingsdeel Met het ontwikkelingsdeel willen wij organisaties expliciet in staat stellen zich te professionaliseren op een manier die aansluit bij desbetreffende organisatie. Organisaties zijn zelf het beste in staat om te bepalen hoe ze zich moeten ontwikkelen om nog sterkere vertegenwoordigers van hun achterban te worden. Alle organisaties die in aanmerking komen voor het basisdeel van de instellingssubsidie komen ook in aanmerking voor het ontwikkelingsdeel. Vanaf 1 januari 2011 wordt een aanvullende voorwaarde gesteld voor het behoud van het ontwikkelingsdeel. Vanaf die datum moet een organisatie die in aanmerking wil komen voor het ontwikkelingsdeel voldoen aan de minimumnormen die aan een goed functionerende pgo-organisatie kunnen worden gesteld. Deze minimumnormen stellen wij vast mede op basis van suggesties van een commissie bestaande uit vertegenwoordigers uit het pgo-veld (‘de werkgroep Wenkend Perspectief’). De minimumnormen worden in het najaar van 2009 opgenomen in dit beleids- en beoordelingskader. Wij beschouwen de minimumnormen als dynamische normen. Doordat professionaliseringsactiviteiten worden uitgevoerd, zullen organisaties zich ontwikkelen. Daarbij past dat de minimumnormen in lijn met deze ontwikkelingen in de praktijk evolueren. 2.3 Berekening instellingssubsidie 2.3.1 Berekeningswijze instellingssubsidie De instellingssubsidie bestaat uit het basisdeel en het ontwikkelingsdeel. Het basisdeel kan maximaal € 90.000,- bedragen. Het ontwikkelingsdeel bedraagt maximaal € 30.000,-. Dat betekent dat organisaties die voldoen aan de voorwaarden voor het basisdeel en het ontwikkelingsdeel in aanmerking kunnen komen voor een instellingssubsidie van maximaal € 120.000,-. In box 3 wordt weergegeven hoe de hoogte van de instellingssubsidie wordt bepaald. Box 3 Bepaling van de hoogte van de instellingssubsidie I) Berekening van de hoogte van de subsidiebedrag van het basisdeel Het bedrag voor het basisdeel dat een organisatie maximaal kan ontvangen, is gebonden aan twee randvoorwaarden: 1) het bedrag per organisatie is maximaal € 90.000,- per jaar 2) de subsidie voor het basisdeel bedraagt per jaar niet meer dan € 100,- per natuurlijk persoon als lid of donateur. Binnen deze randvoorwaarden wordt het subsidiebedrag voor het basisdeel als volgt bepaald: Het basisdeel is opgebouwd uit twee elementen: Een basisbedrag van € 7.500,-; Een omvangstoeslag die wordt berekend op basis van het aantal betalende natuurlijke personen dat lid of donateur is op 1 april voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd én het door de desbetreffende organisatie vastgestelde minimumbedrag dat deze leden/donateurs voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd (gaan) betalen. De omvangstoeslag wordt berekend door het aantal natuurlijke personen dat lid of donateur is en het vastgestelde minimumbedrag te vermenigvuldigen met een vermenigvuldigingsfactor. Deze factor wordt kleiner bij een hoger aantal leden/donateurs. In bijlage 3 is een overzicht opgenomen van de vermenigvuldigingsfactoren en voorbeeldberekeningen van het basisdeel. Door de afnemende vermenigvuldigingsfactor heeft, bij een organisatie van meer dan 10.000 leden of donateurs, het aantal leden/donateurs boven die 10.000 geen invloed meer op de hoogte van de omvangstoeslag. II) Hoogte van het ontwikkelingsdeel Organisaties geven bij hun aanvraag aan hoeveel subsidie zij binnen het ontwikkelingsdeel aanvragen. Dit deel bedraagt maximaal € 30.000. III) Hoogte instellingssubsidie De hoogte van de instellingssubsidie van een organisatie is de som van de subsidiebedragen voor het basisdeel en het ontwikkelingsdeel. De berekeningsformule voor het basisdeel is gelijk aan de berekeningswijze voor de instellingssubsidie zoals de Stichting Fonds PGO deze al enige jaren hanteert voor patiëntenorganisaties. Door de berekening van het basisdeel afhankelijk te stellen van het aantal natuurlijke personen dat lid of donateur is en de minimale bijdrage die zij moeten betalen aan hun vereniging of stichting, wordt invulling gegeven aan de gedachte dat de achterban van een organisatie zelf verantwoordelijkheid draagt voor de instandhouding van een organisatie. Het maximum van € 90.000,- is vastgesteld om uitdrukking te geven aan de eigen verantwoordelijkheid van de organisaties om te zoeken naar andere bronnen van inkomsten, zoals giften en bijdragen van gezondheidsfondsen. Het stellen van een maximum voorkomt daarnaast dat de grotere organisaties, die in veel gevallen goed in staat zijn andere inkomsten te genereren, een onevenredig beroep op de regeling doen. Het basisbedrag en de afnemende vermenigvuldigingsfactor werken in beginsel in het voordeel van kleinere organisaties (rekening houden met de vaste kosten van organisaties, ongeacht hun omvang). Voor de bepaling van het aantal geregistreerde in Nederland woonachtige betalende natuurlijke personen dat lid of donateur is, en de contributie of donatie van deze leden of donateurs wordt uitgegaan van de peildatum van 1 april voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Deze jaarlijkse peiling biedt de mogelijkheid tot jaarlijkse aanpassingen van de hoogte van het subsidiebedrag van het basisdeel. Omdat het ledenaantal van grote invloed op de hoogte van het subsidiebedrag is, dienen organisaties een accurate registratie bij te houden van het aantal leden en/of donateurs. Er zal steekproefsgewijs controle plaatsvinden op de door organisaties opgegeven aantallen leden/donateurs en minimale bijdragen. Bij deze steekproef zal ook worden bekeken in hoeverre de organisatie voldoet aan de voor haar gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor instellingssubsidie. Voor de bepaling van de hoogte van de minimale bijdrage die leden/donateurs moeten betalen aan hun vereniging of stichting wordt alleen gekeken naar het minimaal verschuldigde bedrag. Indien (sommige) leden of donateurs jaarlijks een hoger bedrag betalen dan de minimale bijdrage, dan is het extra bedrag niet van invloed op de berekening van de hoogte van de omvangstoeslag in het basisdeel. 2.3.1.1 Organisatie zonder natuurlijke personen als lid of donateur Sommige organisaties hebben geen natuurlijke personen als lid of donateur. Hoewel zij, als zij in 2008 een subsidie ontvingen van de Stichting Fonds PGO, in aanmerking komen voor het basisdeel, bedraagt deze de facto € 0. Dit geldt onder meer voor een aantal samenwerkingsorganisaties en de huidige kwaliteitstoetsingsorganisaties. Zij kunnen echter wel in aanmerking komen voor een instellingssubsidie ter hoogte van het maximale ontwikkelingsdeel. Daarnaast kunnen zij in aanmerking komen voor projectsubsidie. In het beoordelingskader dat gebruikt wordt voor beoordeling van de projectsubsidie is kwaliteit en transparantie opgenomen als beleidsprioriteit. Activiteiten op het gebied van kwaliteitstoetsing kunnen daardoor in aanmerking komen voor projectsubsidie. Daarom is het niet langer opportuun om een aparte subsidie te vestrekken voor de functie kwaliteitstoetsing. Sommige samenwerkingorganisaties hebben ook een aantal natuurlijke personen als lid. Op basis van die natuurlijke leden kunnen zij subsidie voor het basisdeel ontvangen. Voor de samenwerkingsorganisaties zonder natuurlijke personen als lid, geldt dat hun leden over het algemeen pgo-organisaties zijn die instellingssubsidie (basisdeel en ontwikkelingsdeel) ontvangen. De aangesloten organisaties kunnen vanuit hun instellingssubsidie het samenwerkingsverband bekostigen. De lidorganisaties profiteren immers van de synergievoordelen van het bundelen van een deel van de krachten en/of activiteiten in het samenwerkingsverband. 2.3.2 Fusies Vanaf 1 januari 2009 geldt dat gesubsidieerde organisaties geen nadeel ondervinden van een fusie. Wanneer gesubsidieerde organisaties fuseren na 1 januari 2009 bieden we de zekerheid dat de nieuwe organisatie die na de fusie ontstaat tot en met 2012 de subsidies die de fusiepartners ontvingen, behoudt, mits de gefuseerde organisatie aan de eisen voor subsidie blijft voldoen. Dit fusiebeleid wordt bij de evaluatie in 2011 betrokken. Wanneer een organisatie, die in 2008 al een subsidie kreeg van de Stichting Fonds PGO of subsidie ontvangt op grond van de Subsidieregeling PGO, zichzelf opsplitst of uiteenvalt in meerdere organisaties, dan kunnen de oude organisatie (indien deze nog deels bestaat) en de nieuw ontstane organisatie(s) gezamenlijk slechts aanspraak maken op een instellingssubsidie ter hoogte van de instellingssubsidie waarop de oude organisatie aanspraak kon maken. Hierbij geldt dat het bedrag waarop de oude organisatie aanspraak kon maken verdeeld wordt over de nog bestaande en de nieuw ontstane organisatie(s), mits zij voldoen aan de subsidievoorwaarden, naar rato van het aantal aangesloten leden of donateurs. Het beleid ten aanzien van splitsingen wordt betrokken bij de evaluatie in 2011. 2.3.3 Vermindering van instellingssubsidie Sommige organisaties ontvingen in 2008 een hoger bedrag aan instellingssubsidie van de Stichting Fonds PGO dan het bedrag waarop zij op grond van de berekeningswijze voor het basisdeel in aanmerking kunnen komen. Voor deze organisaties geldt dat het basisdeel van de instellingssubsidie over een periode van vier jaar wordt teruggebracht naar het bedrag waarop de organisatie op grond van de berekeningswijze voor het basisdeel in aanmerking kan komen. Om organisaties onder meer de ruimte te geven zich verder te professionaliseren blijven het ontwikkelingsdeel en eventuele projectsubsidie(s) uit de aanvullende middelen bij de vermindering van de hoogte van het basisdeel van de instellingssubsidie buiten beschouwing. Deze vermindering naar het bedrag waarop de organisatie op grond van de berekeningswijze voor het basisdeel in aanmerking kan komen, vindt als volgt plaats. De organisatie die dit betreft, ontvangt: in 2009 een basisdeel dat 90% bedraagt van de instellingssubsidie die in 2008 is verstrekt; in 2010 een basisdeel dat 60% bedraagt van de instellingssubsidie die in 2008 is verstrekt; in 2011 een basisdeel dat 30% bedraagt van de instellingssubsidie die in 2008 is verstrekt; in 2012 een basisdeel waarvoor de organisatie op grond van de berekeningswijze in paragraaf 2.3.1 in aanmerking kan komen. In het geval de in paragraaf 2.3.1 geschetste berekeningswijze gunstiger is voor de organisatie dan bovengenoemde percentages, dan ontvangt de organisatie het bedrag voor het basisdeel volgens die hogere berekeningswijze. Daarnaast kan de organisatie het ontwikkelingsdeel ontvangen, waarbij zij vanaf 2011 moet voldoen aan de minimumnormen. Ten slotte kan de organisatie in aanmerking komen voor projectsubsidie(s) (zie hoofdstuk 3). Ook wanneer sprake is van vermindering van de hoogte van de instellingssubsidie geldt dat het basisdeel van de instellingssubsidie, waarvoor de organisatie op basis van de berekeningswijze in paragraaf 2.3.1 in aanmerking komt, moet worden besteed aan activiteiten die passen binnen de te subsidiëren taken, namelijk lotgenotencontact, voorlichting, belangenbehartiging en professionalisering en aan exploitatiekosten die daarmee verband houden. In uitzondering hierop kunnen organisaties waarvan de instellingssubsidie wordt verminderd in hun activiteitenplan en begroting, activiteiten en kosten opnemen die verband houden met de vermindering van de instellingssubsidie. Zij dienen deze te onderbouwen. Het Fonds PGO zal de subsidieaanvraag beoordelen. 2.4 Wijze van subsidieaanvraag en -verstrekking Wanneer een organisatie een aanvraag indient voor instellingssubsidie die niet hoger is dan € 120.000,-, hoeft die organisatie voor de te subsidiëren activiteiten niet langer vooraf een activiteitenplan en een begroting in te dienen. De subsidie kan eenvoudig worden aangevraagd met een formulier voor instellingssubsidie dat verkrijgbaar is via HYPERLINK "http://www.fondspgo.nl" www.fondspgo.nl en kan worden opgevraagd bij de Stichting Fonds PGO (vanaf 1 januari 2009 bij de unit Fonds PGO van het CIBG). Deze aanvraag moet zijn voorzien van een door het bestuur van de organisatie ondertekende verklaring dat de organisatie aan de gestelde voorwaarden voldoet. De informatie die voor de berekening van de instellingssubsidie van belang is, is het aantal natuurlijke personen dat lid of donateur is en de minimumbijdrage voor leden/donateurs die de organisatie heeft vastgesteld. Op grond van deze gegevens wordt de berekening uit box 3 toegepast. Bij de aanvraag voor instellingssubsidie moeten de organisaties aangeven of zij naast het basisdeel ook het ontwikkelingsdeel aanvragen en zo ja hoe hoog het bedrag is dat zij willen aanvragen. Vanaf 2011 geldt voor het aanvragen van het ontwikkelingsdeel dat de organisatie moet voldoen aan de minimumnormen die aan een goed functionerende pgo-organisatie worden gesteld. Een aantal organisaties krijgt door de vermindering van hun instellingssubsidie op basis van in paragraaf 2.3 genoemde percentages, tijdelijk een instellingssubsidie die hoger is dan € 120.000,-. Als de instellingssubsidie hoger is dan € 120.000,- geldt dat organisaties de bovengenoemde subsidie jaarlijks kunnen aanvragen door een activiteitenplan alsmede een begroting in te dienen. Voor deze organisaties geldt dat wanneer door onvoorziene omstandigheden bepaalde activiteiten uit het goedgekeurde activiteitenplan niet of slechts gedeeltelijk kunnen worden uitgevoerd dan wel de kosten van een goedgekeurde activiteit lager zijn dan begroot, de unit Fonds PGO van het CIBG op verzoek van de subsidieontvanger de subsidieverlening zodanig kan wijzigen dat het niet bestede bedrag voor andere activiteiten binnen het goedgekeurde activiteitenplan kan worden aangewend. Wanneer het bedrag dat gemoeid is met de wijziging van de subsidieverlening lager is dan 20% van het verleende subsidiebedrag is geen toestemming van de unit Fonds PGO van het CIBG nodig voor het besteden van de subsidie aan andere activiteiten binnen het goedgekeurde activiteitenplan. De subsidieaanvraag, en indien van toepassing het activiteitenplan en begroting, moet vóór 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, ingediend worden bij de unit Fonds PGO van het CIBG. Vanwege de publicatiedatum van de Subsidieregeling PGO en dit beleids- en beoordelingskader geldt voor de aanvraag voor instellingssubsidie voor 2009 een ander regime. De aanvraag dient uiterlijk 30 november 2008 ingediend te zijn bij de Stichting Fonds PGO. Daarbij geldt voor de aanvraag voor instellingssubsidie van 2009 de peildatum 1 oktober 2008 voor de bepaling van het aantal geregistreerde in Nederland woonachtige betalende natuurlijke personen dat lid of donateur is en de hoogte van de contributie of donatie die deze leden of donateurs moeten gaan betalen. Omdat organisaties die, vanwege de vermindering van hun instellingssubsidie op basis van in paragraaf 2.3 genoemde percentages, in aanmerking komen voor een instellingssubsidie die groter is dan € 120.000,- een activiteitenplan alsmede een begroting moeten indienen, krijgen deze organisaties voor de aanvraag voor instellingssubsidie voor 2009 uitstel tot uiterlijk 31 december 2008. De subsidie wordt door middel van een aantal voorschotten uitgekeerd, waarbij in beginsel het volgende bevoorschottingsritme wordt aangehouden in januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli 8%, augustus 8%, september 7%, oktober 8%, november 8% en december 7% van het voor dat jaar verleende subsidiebedrag. Een organisatie kan met redenen omkleed aangeven dat een ander bevoorschottingsritme gewenst is. Voor alle organisaties die instellingssubsidie ontvangen, geldt dat zij binnen zes maanden na afloop van het jaar waarvoor de subsidie ontvangen is, een aanvraag tot vaststelling van de instellingssubsidie indienen bij de unit Fonds PGO van het CIBG. Deze aanvraag moet voorzien zijn van een activiteitenverslag en een financieel verslag. De organisatie geeft daarbij in ieder geval aan: welke activiteiten zijn uitgevoerd voor de verleende subsidie wat de kosten en baten van de activiteiten waren onder welke categorie de activiteiten geschaard kunnen worden (voorlichting, belangenbehartiging, lotgenotencontact, professionalisering of exploitatiekosten die daarmee verband houden). Daarbij is het niet noodzakelijk dat de organisatie bij haar activiteiten alle categorieën aan bod heeft laten komen. of een deel van de instellingssubsidie aangewend is voor de bekostiging van kosten binnen projecten waarvoor ook projectsubsidie is verleend op basis van de Subsidieregeling PGO en dit beleids- en beoordelingskader. Zo ja om welk bedrag het gaat en voor welke kosten in dat project. Dit dient te worden vastgelegd in een bestuursverklaring waarin tevens wordt verklaard dat de desbetreffende kosten niet ook in de aanvraag tot vaststelling van die projectsubsidie worden opgenomen. Indien de instellingssubsidie groter was dan € 125.000 moet de organisatie ook een accountantsverklaring meesturen met de aanvraag tot vaststelling. Wanneer een organisatie de instellingssubsidie niet volledig besteedt aan voorlichting, belangenbehartiging, lotgenotencontact, professionalisering of exploitatiekosten die daarmee verband houden, mag zij een egalisatiereserve vormen. Deze egalisatiereserve creëert voor organisaties flexibiliteit bij hun financieel beheer over de jaargrenzen heen. De egalisatiereserve mag maximaal 20% van de verleende instellingssubsidie bedragen. Als organisaties meer overhouden van de verleende subsidie wordt het meerdere teruggevorderd. Voor organisaties met een (tijdelijk) hogere instellingssubsidie zoals bedoeld in paragraaf 2.3, geldt dat de hoogte van de egalisatiereserve eveneens afhankelijk is van de hoogte van de instellingssubsidie. Organisaties die momenteel een hogere egalisatiereserve hebben dan de vanaf 1 januari 2009 toegestane hoogte van de egalisatiereserve, behouden in 2009 deze hogere egalisatiereserve, maar moeten hun egalisatiereserve voor 1 januari 2010 verlaagd hebben tot de maximaal toegestane hoogte van 20% van de in 2009 verleende instellingssubsidie. Deze organisaties kunnen, indien gewenst, hun egalisatiereserve verlagen door in 2009 het overschot aan middelen in te zetten voor een verdere professionaliseringsslag. Het is niet toegestaan om vanuit de instellingssubsidie andere bestemmingsreserves op te bouwen. Wel kunnen ten laste van een verleende instellingssubsidie bedrijfseconomisch aanvaardbare voorzieningen getroffen worden ten behoeve van een specifiek toekomstig doel dan wel een voorzienbaar verlies of risico dat de organisatie in de toekomst loopt (bijvoorbeeld voor de onderhoud van een pand op basis van een onderhoudsplan). Het totaal van de ten laste van de instellingssubsidie getroffen voorzieningen mag maximaal 5% bedragen van de som van de verleende instellingssubsidie en de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten in de vorm van gerealiseerde inkomsten uit contributies of structurele donaties. De herkomst, omvang, toevoegingen en onttrekkingen aan de voorzieningen worden apart in het financieel verslag opgenomen. De voorzieningen moeten binnen vijf jaar nadat zij zijn gevormd worden besteed aan het doel waarvoor zij zijn gevormd. 3 Projectsubsidie 3.1 Doel en aanwending Naast de instellingssubsidie kunnen pgo-organisaties in aanmerking komen voor projectsubsidies. Deze subsidies worden verleend om organisaties aanvullende projectmatige activiteiten te laten uitvoeren die ertoe strekken patiënten, gehandicapten en ouderen een centrale, sterke positie te geven in de stelsels van zorg en ondersteuning en hun mogelijkheden om de regie op het eigen leven te voeren en maatschappelijk te participeren te vergroten. Vanuit hun maatschappelijke rol kunnen pgo-organisaties hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Met de recente vernieuwingen van de stelsels van zorg en ondersteuning is het van groot belang dat het pgo-veld zich ontwikkelt tot een volwaardige gesprekspartner van zorgverzekeraars, aanbieders van zorg en/of ondersteuning, overheden en andere maatschappelijke organisaties (‘derde partij rol’). Het gaat om projectsubsidie voor maximaal vier jaar voor projecten die zijn opgenomen in een vierjarenplan. De maximale periode van vier jaar is gekozen om organisaties meer zekerheid te geven en hen, meer dan voorheen, de tijd te geven om de resultaten van hun activiteiten te implementeren, te borgen en de resultaten breder te verspreiden. Bovendien biedt de vierjarige periode de ruimte om te leren van minder goede ervaringen. Overigens kunnen binnen het vierjarenplan ook projecten worden opgenomen met een kortere looptijd dan vier jaar. Ook kunnen organisaties ervoor kiezen om in hun vierjarenplan niet voor alle vier jaren activiteiten op te nemen. Het is mogelijk met deze middelen projectmatige activiteiten uit te voeren op het gebied van lotgenotencontact, belangenbehartiging, voorlichting of professionalisering. Voor dezelfde uitgaven kan uiteraard niet twee keer (bijvoorbeeld vanuit instellingssubsidie en projectsubsidie) geld beschikbaar worden gesteld. Het is niet de bedoeling om dezelfde uitgaven voor activiteiten dubbel te subsidiëren. Bij de subsidievaststelling zal hier ook op worden getoetst (zie paragraaf 3.4.2). Voor deze subsidies is een gelimiteerd budget beschikbaar. Een onafhankelijke Programmaraad adviseert over de toekenning van deze projectsubsidies. Deze advisering door de Programmaraad geschiedt op basis van dit beleids- en beoordelingskader. Ook sommige andere instellingen dan pgo-organisaties kunnen, onder voorwaarden, in aanmerking komen voor projectsubsidie. 3.2 Voorwaarden projectsubsidie 3.2.1 Ingangsvoorwaarden aan indienende organisatie Organisaties die kunnen aantonen dat zij in aanmerking komen voor de instellingssubsidie, behalve enkele uitzonderingen die genoemd zijn in hoofdstuk 5, kunnen projectsubsidie aanvragen door een vierjarenplan met projectvoorstellen in te dienen. Daarnaast kunnen ook sommige andere landelijk werkende organisaties, die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de in paragraaf 3.1 verwoordde doelstelling projectsubsidie aanvragen door een vierjarenplan met projectvoorstellen in te dienen. Zij moeten daarbij echter aantonen dat zij voldoen aan de in box 4 omschreven voorwaarden. Omdat de groep die projectsubsidie kan aanvragen breder is, dan de groep die in aanmerking komt voor de instellingssubsidie als bedoeld in hoofdstuk 2, zijn de voorwaarden in box 4 iets ruimer dan de voorwaarden in box1 en box 2. Box 4 Voorwaarden organisaties zonder instellingssubsidie voor aanvraag die projectsubsidie de organisatie is een vereniging of stichting en heeft geen winstoogmerk; de organisatie is landelijk werkzaam; een landelijk werkende organisatie kan bij de uitvoering van de activiteiten uit het vierjarenplan regionale of lokale organisaties wel betrekken. Zo kan landelijk beleid vaak goed omgezet worden naar lokale initiatieven. En andersom, kunnen de goede resultaten van lokale of regionale projecten landelijk worden uitgerold. in de statutaire doelstelling of in de reguliere activiteiten van de organisatie komt tot uiting dat de organisatie is gericht op versterking van de positie en invloed in de Nederlandse samenleving van personen die: 1˚ een ziekte, lichamelijke of verstandelijke functiebeperking hebben, dan wel 2˚ 55 jaar of ouder zijn. Organisaties van familieleden van zodanige patiënten of gehandicapten die de belangen van die patiënten of gehandicapten behartigen komen ook voor deze projectsubsidies in aanmerking. Een projectsubsidie voor projecten die zijn opgenomen in een vierjarenplan wordt niet verstrekt aan: Een zorgverzekeraar of een organisatie van zorgverzekeraars. Een aanbieder van zorg en/ of ondersteuning of een organisatie van deze aanbieders. De CG-Raad, CSO en NPCF. Een organisatie die primair is gericht op het genereren en beheren van financiële middelen, waaronder gezondheidsfondsen. Met uitzondering van organisaties die voldoen aan de eisen voor een instellingssubsidie zoals aangegeven in hoofdstuk 2 van dit beleids- en beoordelingskader. Kennisinstituten en onderzoeksinstellingen. 3.2.2 Ingangsvoorwaarden aan vierjarenplan en de daarin opgenomen projectvoorstellen Om in aanmerking te komen voor projectsubsidie dient het ingediende vierjarenplan volledig te zijn, en in ieder geval de volgende twee onderdelen te bevatten: A. Een vierjarige visie B. Eén of meerdere concrete projectvoorstellen In box 5 is dit nader uitgewerkt. Box 5 Uitwerking voorwaarden vierjarenplan Om in aanmerking te kunnen komen voor projectsubsidie dient het vierjarenplan volledig te zijn en in elk geval twee onderdelen te bevatten: A. Een vierjarige visie In de vierjarige visie geeft de organisatie aan hoe zij de komende vier jaar wil bijdragen aan het geven van een centrale, sterke positie aan patiënten, gehandicapten en ouderen in de stelsels van zorg en ondersteuning en/of aan het vergroten van de mogelijkheden om de regie op het eigen leven te voeren en maatschappelijk te participeren. De unit Fonds PGO van het CIBG toetst of het vierjarenplan een visie bevat, die ingaat op voorgaande doelstelling. Een of meer concrete projectvoorstellen die opgezet zijn vanuit ervaringsdeskundigheid en niet ten doel hebben fundamenteel wetenschappelijk onderzoek uit te voeren dan wel zorg of ondersteuning, zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en Wet Maatschappelijke Ondersteuning, te leveren. Als een organisatie in aanmerking wil komen voor projectsubsidie zullen daarnaast in het plan ook een of meerdere projecten moeten worden opgenomen. Bij elk project moet in elk geval worden aangegeven: een uitgewerkte omschrijving van het project de wijze waarop de doelgroep is betrokken bij de opzet van het project en wordt betrokken bij de uitvoering van het project de beoogde resultaten, waarbij de verbinding met de visie (onderdeel A) moet worden gelegd en moet worden aangegeven welke doelgroep baat heeft bij de beoogde resultaten; een plan van aanpak inclusief een omschrijving van de projectorganisatie en een tijdsplanning (wie doet wat en wanneer?); een begroting die: - sluitend is; - gespecificeerd is ; - aansluit bij de activiteiten die in het project beschreven staan; - gebaseerd is op kosten en tarieven die in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk zijn; een omschrijving van de wijze waarop de beoogde resultaten geborgd en breder verspreid zullen worden. Indien een subsidieaanvraag voor projectsubsidie niet volledig is, zal de unit Fonds PGO van het CIBG desbetreffende organisatie vragen om de ontbrekende stukken alsnog aan te leveren binnen een redelijke termijn. 3.2.3 Beoordeling van projecten en vergelijkingscriteria Wanneer een organisatie niet voldoet aan de ingangsvoorwaarden die genoemd zijn in paragraaf 3.2.1 en box 4 zal de aanvraag worden afgewezen. Indien de organisatie wel aan de voorwaarden uit box 4 voldoet maar haar vierjarenplan niet aan de voorwaarden in box 5 voldoet (ook na het verzoek tot aanleveren van ontbrekende stukken) wordt de subsidieaanvraag niet in behandeling genomen. Wanneer de organisatie en haar vierjarenplan wel aan de voorwaarden genoemd in paragrafen 3.2.1 en 3.2.2 voldoen, zullen de projecten in het vierjarenplan afzonderlijk worden beoordeeld. Deze beoordeling wordt gemaakt door de Programmaraad en vindt plaats op basis van het beoordelingskader dat in hoofdstuk 4 van dit beleidskader is opgenomen. Projecten die minimaal voldoende scoren op kwaliteit en op inhoudelijke relevantie, komen, mits er voldoende subsidiebudget is, in ieder geval in aanmerking voor projectsubsidie. Indien er voor deze projecten onvoldoende subsidiebudget beschikbaar is, zal er een rangschikking worden gemaakt. De wijze waarop dat gebeurt en de criteria daarvoor staan in het beoordelingskader. De Programmaraad zal een advies uitbrengen aan de minister. Deze zal het advies marginaal toetsen, wat wil zeggen dat de minister toetst of het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en of de lijn van het advies inhoudelijk samenhangend is. Na deze toetsing, neemt de minister een besluit over de toekenning van de middelen voor projectsubsidies. 3.3 Hoogte projectsubsidie Voor de projectsubsidies is een gelimiteerd budget beschikbaar. Het subsidieplafond wordt voor de betreffende subsidieperiode bekend gemaakt. De onafhankelijke programmaraad adviseert de minister en staatssecretaris op basis van dit beleidskader over de toekenning en verdeling van het budget voor projectsubsidies. Daarbij zijn het beoordelingskader en de daarin opgenomen criteria die opgenomen zijn in hoofdstuk 4 leidend. Er is geen maximum of minimum gesteld aan de hoogte van de te verlenen individuele projectsubsidie. Ook is er geen maximum of minimum gesteld aan het aantal in te dienen projecten per organisatie. 3.4 Wijze van verstrekking 3.4.1 Mogelijkheid van ingroeien Vierjarenplannen kunnen één keer per vier jaar worden ingediend. Om rekening te houden met de verschillende ontwikkelfasen waarin pgo-organisaties zich bevinden, wordt de mogelijkheid geboden aan organisaties om in deze systematiek in te groeien. Dit wordt gedaan door organisaties die in aanmerking willen komen voor projectsubsidie de keuze te geven of zij vóór 1 januari 2009 een vierjarenplan indienen of vóór 1 juli 2010. In box 6 wordt dit ‘ingroeimodel’ nader toegelicht. Door het ingroeimodel kan het beoordelingskader voor de indieningsronde in 2010 op basis van de ervaringen met de eerste indieningsronde en suggesties van de werkgroep Wenkend Perspectief worden aangepast. Box 6 Ingroeimodel De eerste periode waarop een vierjarenplan betrekking kan hebben, betreft de periode juli 2009 tot en met december 2012. Organisaties die voor 2009 nog geen plan hebben ingediend en organisaties die voor 2009 wel een plan hebben ingediend, maar waarvoor op basis van dat plan geen projectsubsidie is toegekend, kunnen vóór 1 juli 2010 een nieuw plan indienen, eventueel met een gewijzigde visie. Organisaties die wel subsidie toegekend hebben gekregen voor projecten uit een vóór 1 januari 2009 ingediend plan, kunnen hun (nog in uitvoering zijnde) plan aanvullen tot en met 2014. Op deze wijze kunnen alle organisaties die projectsubsidie toegekend hebben gekregen op basis van hun vierjarenplannen, projectactiviteiten uitvoeren tot en met 2014. Vanaf 1 januari 2015 heeft een vierjarenplan steeds betrekking op een vierjarige periode die aanvangt na afloop van een daaraan voorafgaande vierjarige periode. Vanaf 2015 geldt dat pgo-organisaties, die in aanmerking willen komen voor projectsubsidie, hun vierjarenplan bij de unit Fonds PGO van het CIBG moeten indienen vóór 1 juli in het jaar voorafgaand aan de vierjarige periode waarop het plan betrekking heeft. Als onvoorziene omstandigheden (bijvoorbeeld substantiële onderuitputting van het budget voor projectsubsidies) daartoe aanleiding geven, kunnen wij besluiten een extra indieningsronde voor aanvragen voor projectsubsidies te openen. 3.4.2 Wijze van verstrekking Projectsubsidies worden aangevraagd door middel van een vierjarenplan. Voor het opstellen van een vierjarenplan dienen organisaties gebruik te maken van een daartoe opgesteld format. Het gebruik van dit format vergemakkelijkt de beoordeling door de Programmaraad en beperkt de administratieve lasten voor organisaties. Het format is beschikbaar via HYPERLINK "http://www.fondspgo.nl" www.fondspgo.nl en kan worden opgevraagd bij de Stichting Fonds PGO (na 1 januari 2009 de unit Fonds PGO van het CIBG) en is voorzien van een handleiding. Een vierjarenplan en de daarin opgenomen projecten dienen te voldoen aan de voorwaarden zoals beschreven in paragraaf 3.2. Organisaties dienen hun vierjarenplan in bij de unit Fonds PGO van het CIBG. Zij doen dit voor de in box 6 genoemde data. Indien organisaties gezamenlijk een project willen indienen, dan moeten alle organisaties die projectsubsidie voor hun activiteiten in dat project willen ontvangen, het project in hun vierjarenplan opnemen. Elke organisatie geeft daarbij aan welk deel van de activiteiten onder haar verantwoordelijkheid valt en wat het subsidiebedrag is dat zij voor het uitvoeren van die activiteiten aanvraagt. De Programmaraad zal het project in zijn geheel beoordelen. Indien er subsidie voor het samenwerkingsproject verleend wordt, wordt per organisatie een beschikking verstuurd voor dat deel van de kosten van het project dat onder de verantwoordelijkheid van die organisatie valt. Elke organisatie is aanspreekbaar op en verantwoordelijk voor zijn aandeel in het gezamenlijke project. De projectsubsidie wordt door middel van een aantal voorschotten uitgekeerd, waarbij de voorschotten gelijkmatig over het aantal maanden waarvoor de subsidie is aangevraagd worden verstrekt. Gedurende het project bedragen de voorschotten niet meer dan 90% van het bedrag van de verleende projectsubsidie. Uiterlijk vier maanden na de ontvangst van de volledig aanvraag voor vaststelling van de projectsubsidie worden de voorschotten verhoogd tot het bedrag van de subsidiedeclaratie voor zover dat bedrag niet hoger is dan de verleende projectsubsidie. Een organisatie kan met redenen omkleed aangeven dat een ander bevoorschottingsritme gewenst is. Wanneer zich omstandigheden voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie worden deze zo spoedig mogelijk door de desbetreffende organisatie schriftelijk meegedeeld aan de unit Fonds PGO van het CIBG. Stukken die relevant zijn voor de beslissing worden daarbij meegezonden. Als een organisatie gedurende de uitvoering van een project wezenlijke veranderingen wil doorvoeren ten opzichte van het door de minister gehonoreerde projectvoorstel moet vooraf toestemming worden gevraagd aan de unit Fonds PGO van het CIBG. De unit zal terughoudend zijn in het geven van toestemming, zeker wanneer andere projecten bijvoorbeeld vanwege budgettaire redenen zijn afgewezen. Organisaties moeten in ieder geval jaarlijks aan de hand van een format, een tussentijdse rapportage over de voortgang van het project aan de unit Fonds PGO van het CIBG doen toekomen. Deze rapportage heeft zowel betrekking op de inhoudelijke als de financiële voortgang van het project. De rapportage dient uiterlijk op 30 april van het jaar na het jaar waarover de rapportage wordt opgesteld bij de unit Fonds PGO van het CIBG te zijn ingediend. De tussentijdse rapportage hoeft niet te worden ingediend over het laatste kalenderjaar van de projectperiode. Deze tussentijdse rapportage is bedoeld om beleidsinformatie te genereren die gebruikt kan worden voor het verbeteren van de subsidiesystematiek. Binnen zes maanden na afloop van de periode waarvoor projectsubsidie is verleend, moeten de organisaties een aanvraag tot subsidievaststelling indienen. De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een projectverslag en een subsidiedeclaratie. Daarin dient de organisatie aan te geven welk deel van de kosten vanuit die projectsubsidie zijn gefinancierd en welk deel uit andere bronnen. Indien er vanuit instellingssubsidie een deel van de kosten voor activiteiten binnen het project zijn bekostigd, dient expliciet te worden aangegeven welke deel dat was en hoe groot het bedrag is dat daarmee gemoeid was. Voor subsidies hoger dan € 125.000 is bovendien een accountantsverklaring noodzakelijk. Vanuit projectsubsidies kunnen geen egalisatiereserve, bestemmingsreserves of voorzieningen worden gevormd. 4 Beoordelingskader projectsubsidie 4.1 Inleiding De doelstelling van het verlenen van projectsubsidie is het versterken van de positie van patiënten, gehandicapten en ouderen in de stelsels van zorg en ondersteuning en het vergroten van de mogelijkheden om de regie op het eigen leven te voeren en maatschappelijk te participeren. Het beoordelingskader projectsubsidie stelt de wijze vast waarop projecten die voldoen aan de voorwaarden uit box 5 (van organisaties die voldoen aan de ingangsvoorwaarden die genoemd zijn in paragraaf 3.2.1 en box 4) beoordeeld zullen worden. Daarbij geldt dat projecten die minimaal voldoende scoren op zowel kwaliteit als inhoudelijke relevantie in aanmerking komen voor projectsubsidie, mits er voldoende subsidiebudget is. Indien er voor deze projecten onvoldoende subsidiebudget beschikbaar is, zal er een rangschikking worden gemaakt. De wijze waarop dat plaats vindt staat in paragraaf 4.2 beschreven. 4.2 Totstandkoming advies De Programmaraad zal projectvoorstellen beoordelen op de criteria inhoudelijke relevantie en kwaliteit. De Programmaraad doet dit door aan de criteria een samenvattend oordeel toe te kennen (zie paragraaf 4.3 en 4.4). Om te bepalen welke projecten in aanmerking kunnen komen voor subsidie worden de samenvattende oordelen tegen elkaar uitgezet in onderstaande beoordelingsmatrix. Uitgangspunt daarbij is dat de inhoudelijke relevantie van het project zwaarder weegt dan de kwaliteit van het project. Oordeel relevantie ( Oordeel kwaliteit ( Hoog Voldoende Laag Goed 1 3 - Voldoende 2 4 - Matig 5 6 - Onvoldoende - - - De Programmaraad zal aan de hand van de samenvattende oordelen alle projecten rangschikken binnen deze tabel. Zo zal een project dat voldoende scoort op relevantie, maar matig op kwaliteit van het plan worden gepositioneerd in vak nummer 6. Een project dat hoog scoort op relevantie en goed op kwaliteit zal gepositioneerd worden in vak nummer 1. Projecten kunnen alleen in aanmerking komen voor subsidie wanneer zij minimaal voldoende scoren op zowel relevantie als kwaliteit van het plan. Projecten die vallen in de vakken 1 tot en met 4 De projecten die in de vakken 1 tot en met 4 worden gepositioneerd, komen in aanmerking voor subsidie voor zover het subsidiebudget het toelaat. Concreet betekent het dat de Programmaraad als eerste zal kijken hoeveel budget nodig is voor alle projecten uit vak 1. Mocht er dan nog subsidiebudget beschikbaar zijn, komen de projecten in vak 2 in aanmerking, daarna vak 3 en vervolgens vak 4. Indien mocht blijken dat het subsidieplafond bereikt zal worden binnen een vak, oftewel dat er te weinig subsidiebudget is om alle projecten binnen het desbetreffende vak te honoreren, dan bepaalt de Programmaraad welke projecten uit desbetreffend vak wel, en welke niet met een positief advies aan de minister worden gestuurd. Hij doet dit door voor de projecten binnen dat vak een meer verfijnde rangschikking te maken op basis van dezelfde criteria. Projecten in de vakken 5 en 6 De projecten die vallen in de vakken 5 en 6 komen in eerste instantie niet in aanmerking voor subsidie. Indien blijkt dat het subsidieplafond, na de toekenning van subsidie aan de projecten uit de vakken 1 tot en met 4, nog niet bereikt is, krijgen de organisaties in de vakken 5 en 6 de mogelijkheid om de kwaliteit van hun projectplan te verbeteren. Daarbij wordt de volgende werkwijze gehanteerd: Eerst bepaalt de Programmaraad hoeveel subsidiemiddelen nog beschikbaar zijn. Daarna bepaalt de Programmaraad hoeveel kosten in totaal begroot zijn voor de projecten binnen vak 5 en binnen vak 6. Indien er meer begroot is dan er aan subsidiemiddelen nog beschikbaar is, zal de Programmaraad komen tot een rangschikking van de projecten waarbij de inhoudelijke relevantie leidend is. Op basis van deze rangschikking worden de organisaties die een projectvoorstel hebben ingediend dat binnen het resterende budget valt, uitgenodigd om hun projectvoorstel op bepaalde punten te verbeteren. Zij krijgen hiervoor vier weken de tijd. Indien het projectvoorstel na aanpassing zodanig verbeterd is op de punten die zijn aangegeven dat het na beoordeling in vak 1 tot en met 4 zou passen, wordt alsnog een positief advies gegeven over de subsidieaanvraag. Indien een projectvoorstel niet genoeg verbeterd is, zal het alsnog worden afgewezen. Projecten in de vakken zonder nummer Projecten die onvoldoende scoren op kwaliteit of laag op inhoudelijke relevantie komen niet in aanmerking voor subsidie, ook niet indien blijkt dat het subsidiebudget, na honorering van de projecten uit vak 1 tot en met 4 en de verbeterde projecten uit vak 5 en 6, niet uitgeput is. 4.3 Inhoudelijke relevantie De Programmaraad zal projecten beoordelen op inhoudelijke relevantie. De Programmaraad doet dit door aan onderstaande subcriteria een oordeel toe te kennen. Nadat de subcriteria afzonderlijk zijn beoordeeld, stelt de Programmaraad een samenvattend oordeel op het criterium inhoudelijke relevantie vast. Daarbij wegen de subcriteria onderling even zwaar. Het samenvattend oordeel wordt gegeven op een driepuntschaal: hoog – voldoende – laag. De combinatie met het oordeel op het criterium kwaliteit bepaalt of het project, indien er genoeg subsidiebudget beschikbaar is, in aanmerking komt voor subsidie of niet (zie paragraaf 4.2). 4.3.1 Subcriteria inhoudelijke relevantie De Programmaraad zal de volgende subcriteria beoordelen: In welke mate draagt het project bij aan de versterking van de positie van patiënten, gehandicapten en/of ouderen? Veel patiënten, gehandicapten en ouderen verkeren in een achterstandspositie. De Programmaraad beoordeelt de mate waarin het project bijdraagt aan de versterking van de positie van patiënten, gehandicapten en ouderen in de stelsels van zorg en ondersteuning en andere en de mogelijkheden om de regie op het eigen leven te voeren en maatschappelijk te participeren te vergroten. De Programmaraad let daarbij op de volgende aspecten: het bereik van het project onder patiënten, gehandicapten en ouderen. Daarbij geldt dat hoe breder het bereik onder de eigen doelgroep van de organisatie is, hoe hoger de relevantie van het project is. Er is sprake van een nog hogere relevantie indien het project ook andere doelgroepen dan de doelgroep van de eigen organisatie, bereikt. de verwachte (positieve) effecten van het project op versterking van de positie van de doelgroep. Daarbij geldt dat hoe groter de effecten voor de doelgroep, hoe relevanter het project is. de periode waarin het effect merkbaar zal zijn, waarbij geldt dat hoe langer de effecten merkbaar blijven, hoe relevanter het project is.; meerwaarde/innovatief karakter van het project ten opzichte van bestaande projecten of initiatieven, waarbij geldt dat hoe innovatiever het karakter van het project hoe hoger de relevantie. In welke mate wordt de doelgroep actief betrokken bij het project? De Programmaraad beoordeelt hierbij de vraag ‘in hoeverre is het project van en voor patiënten, gehandicapten en/of ouderen en door hen opgezet en uitgevoerd?’. Daarbij kijkt hij naar: de fases/activiteiten binnen het project waarbij de doelgroep van het project actief betrokken is. Daarbij geldt: bij hoe meer fases of activiteiten in het project de doelgroep actief betrokken wordt, hoe relevanter het project is. de mate van sturing/invloed van de doelgroep van het project op het project. Daarbij geldt: hoe meer de doelgroep zelf het project stuurt of beïnvloedt, hoe relevanter het project is. de omvang van het deel van de doelgroep dat actief betrokken wordt. Daarbij geldt: hoe groter die omvang is, hoe relevanter het project is. In welke mate past het project binnen één of meerdere van onderstaande beleidsprioriteiten? Wij zijn van mening dat, om de positie van patiënten, gehandicapten en ouderen de komende tijd daadwerkelijk te verbeteren, er aandacht geschonken moet worden aan enkele prioritaire thema’s. De Programmaraad beoordeelt daarom de mate waarin het project bijdraagt aan ten minste een van de onderstaande beleidsprioriteiten: Verbeteren van de inbreng van het perspectief van patiënten, gehandicapten en ouderen bij verbetering van kwaliteit van zorg en ondersteuning. Het waarborgen dat de wensen en behoeften van patiënten-, gehandicapten en ouderen centraal staan bij het verbeteren van de kwaliteit van zorg en ondersteuning. Dat wil zeggen zorgen dat deze wensen en behoeften bekend zijn, gehoord worden en als volwaardig worden meegenomen bij onder meer de verbetering van de samenhang in de zorgverlening, de ontwikkeling van prestatie-indicatoren, standaarden, verbeteringstrajecten, inkoop van zorg en ondersteuning, preventie en de ontwikkeling van hulpmiddelen. Verbeteren van de informatiepositie van patiënten, gehandicapten en ouderen Het versterken van de kennispositie van de individuele patiënt, gehandicapte of oudere, zodat deze (meer) invloed krijgt op de keuzes die hij ten aanzien van zorg, ondersteuning, verzekeringen of zijn leven moet maken. Maatschappelijke participatie Het kunnen (blijven) deelnemen aan de samenleving van patiënten, gehandicapten en ouderen door: zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen of weer zelfstandig kunnen gaan wonen; een gelijke behandeling; het verkrijgen van een verbeterde toegang tot goederen en diensten; een reële beeldvorming. De beleidsprioriteiten wegen even zwaar. Hoe meer een project bijdraagt aan een beleidsprioriteit, hoe hoger de relevantie van dat project is. Projecten kunnen bijdragen aan meerdere beleidsprioriteiten, maar worden daardoor niet per se meer relevant dan een project dat aan een beleidsprioriteit bijdraagt. Het is daarnaast denkbaar dat een project niet binnen een van de beleidsprioriteiten past. In dat geval zal het project op dit subcriterium laag scoren. 4.4 Kwaliteit 4.4.1 Subcriteria kwaliteit De Programmaraad zal projecten naast de inhoudelijke relevantie ook beoordelen op kwaliteit van het projectvoorstel. De Programmaraad doet dit door aan onderstaande subcriteria een oordeel toe te kennen. Nadat de subcriteria afzonderlijk zijn beoordeeld, stelt de Programmaraad een samenvattend oordeel op het criterium kwaliteit vast. Daarbij wegen alle subcriteria even zwaar. Het samenvattend oordeel wordt gegeven op een vierpuntschaal: goed – voldoende – matig – onvoldoende. De combinatie met het oordeel op het criterium inhoudelijke relevantie bepaalt of het project, indien er voldoende subsidiebudget beschikbaar is, in aanmerking komt voor subsidie of niet (zie pragraaf 4.2). De Programmaraad zal de volgende subcriteria beoordelen: I. Projectplan: Doelstelling en resultaten Bij dit criterium beoordeelt de Programmaraad de volgende vraag: ‘In welke mate heeft de organisatie helder, goed onderbouwd en toetsbaar beschreven: hoe het project past in de vierjarige visie van de organisatie. Bij een gezamenlijk plan wordt bekeken hoe het project binnen de visie van de verschillende organisaties past. waarom het project belangrijk is/welk probleem het project wil oplossen (doelstellingen) welke concrete resultaten tot stand worden gebracht; wie profiteren van de resultaten van het project? Is duidelijk wie de doelgroep is?; hoe de begrote kosten zich verhouden tot de beoogde resultaten’. Daarbij geldt dat naar mate de organisatie bovenstaande punten helderder, beter onderbouwd en meer toetsbaar heeft beschreven hoe beter het project scoort op dit subcriterium. II. Projectplan: Plan van aanpak De Programmaraad beoordeelt bij dit subcriterium in hoeverre het plan van aanpak helder en goed onderbouwd beschrijft wat, wanneer en op welke wijze wordt uitgevoerd in het project en of mag worden verwacht dat het plan van aanpak leidt tot de gewenste resultaten. De Programmaraad kijkt daarbij in hoeverre: het plan van aanpak volgt uit de doelstelling en de beoogde resultaten van het project; inzicht gegeven wordt in de nadere fasering van het plan, met uitwerking van individuele activiteiten en voorzien van een realistische tijdsplanning; helder beschreven wordt wat gekozen methoden/werkwijze is. Het gaat er daarbij om dat de keuze voor de desbetreffende methoden/werkwijze wordt beargumenteerd, waarbij in ieder geval de doelmatigheid/effectiviteit aan de orde moet komen. Indien van toepassing wordt de relatie tussen de gekozen methoden/werkwijze en de specifieke kenmerken van de doelgroep benoemd. Daarbij geldt dat naar mate de organisaties bovenstaande punten helderder, beter onderbouwd en meer toetsbaar heeft beschreven, hoe eerder verwacht kan worden dat het plan van aanpak leidt tot het gewenste resultaat en hoe beter het project daarmee scoort op dit subcriterium. III. Projectorganisatie en samenwerking De Programmaraad beoordeelt bij dit subcriterium in hoeverre de partij(en) die het project uitvoeren, in staat mogen worden geacht het project tot het gewenste resultaat te brengen, dan wel aan te sturen in het geval de uitvoering deels wordt uitbesteed. De Programmaraad beoordeelt dit op basis van de beschrijving van de projectorganisatie en kijkt daarbij in hoeverre: de (onderlinge) verantwoordelijkheden van uitvoerende personen/partijen binnen het project helder en eenduidig zijn belegd. Hierbij geldt hoe helderder en meer eenduidig de onderlinge verantwoordelijkheden zijn belegd hoe beter het project scoort; de interne en externe communicatie binnen de projectorganisatie afdoende is belegd. Daarbij geldt hoe beter de communicatie is belegd, hoe beter het project scoort; is onderzocht of samenwerking met andere organisaties mogelijk en zinvol is en in hoeverre er op basis van dat onderzoek zo veel als mogelijk wordt samengewerkt. Daarbij geldt dat hoe meer er wordt samengewerkt, wanneer dat mogelijk en zinvol is, hoe beter het project scoort. IV. Borging van resultaten De Programmaraad beoordeelt in hoeverre gebruikt wordt gemaakt van reeds bestaande kennis en ervaring en in hoeverre de resultaten van het project structureel worden geborgd, geïmplementeerd en gedeeld met derden. Daartoe beziet de Programmaraad in hoeverre: gebruik gemaakt wordt van reeds beschikbare kennis en ervaring (voorkomen dat ‘twee keer hetzelfde wiel wordt uitgevonden’). Daarbij geldt hoe meer gebruik wordt gemaakt van reeds bestaande kennis of ervaring hoe beter; de resultaten bijdragen aan andere activiteiten van de uitvoerende organisatie(s). Daarbij geldt hoe meer de resultaten bijdragen aan andere activiteiten hoe beter het project scoort; de uitvoerende partij de meest geëigende is wanneer een andere dan de indiende organisatie een deel van het project uitvoert, en in hoeverre de kennis en ervaring die deze partij opdoet tijdens het uitvoeren van het project geborgd blijft voor de pgo-sector. Daarbij geldt dat hoe beter de kennis en ervaring geborgd blijft hoe beter het project scoort; de resultaten onder de aandacht van derden worden gebracht. Daarbij geldt hoe beter de resultaten onder de aandacht van derden wordt gebracht hoe beter het project scoort; de resultaten door andere organisaties over te nemen zijn (geïmplementeerd kunnen worden). Daarbij geldt hoe makkelijker de resultaten door andere over te nemen zijn, hoe beter het project scoort. 5 Specifieke organisaties en subsidies 5.1 Specifieke subsidies Alle subsidieverstrekkingen op het terrein van patiënten, gehandicapten en ouderenorganisaties vallen onder de Subsidieregeling PGO. Ten behoeve van activiteiten op een afzonderlijk deelterrein van het pgo-beleid die niet onder de voorgaande hoofdstukken zijn te brengen kunnen specifieke subsidies worden verstrekt. Hier vallen ook een aantal specifieke subsidies onder die in dit hoofdstuk worden benoemd. De verdere detaillering van dit onderdeel van het pgo-beleid zal uitgewerkt en aan de betrokken instellingen separaat kenbaar gemaakt worden. 5.1.1 Specifieke organisaties Voor een aantal (groepen) organisaties geldt dat zij in aanmerking komen voor een op hun specifieke situatie toegesneden instellingssubsidie. Het gaat om de volgende organisaties: LPGGz en Platform VG Om bij te dragen aan opheffing van de achterstand van de cliënten in de geestelijke ge zondheidszorg- en verstandelijk gehandicaptensector binnen het pgo-veld kan tot en met 2012 aan het LPGGz en aan of ten behoeve van het Platform VG een specifieke instellingssubsidie worden toegekend. Deze subsidie is bedoeld als bijdrage in de kosten van extra activiteiten op het gebied van voorlichting, lotgenotencontact, belangenbehartiging, professionalisering en juridische dienstverlening die kunnen bijdragen aan de opheffing van de hierboven genoemde achterstandspositie. Het LPGGz en het Platform VG komen ook in aanmerking voor het ontwikkelingsdeel van de instellingssubsidie als bedoeld in hoofdstuk 2. CG-Raad, CSO en NPCF Ten einde de CG-Raad, CSO en NPCF in staat te stellen hun kerntaken voor het pgo-veld uit te voeren, is het mogelijk hen een instellingssubsidie, ter hoogte van de instellingssubsidie die zij in 2008 hebben ontvangen van het Fonds PGO, te verstrekken als bijdrage in de kosten voor ondermeer collectieve belangenbehartiging en voorlichting. Medezeggenschapsorganisaties De subsidies voor ondersteuning van medezeggenschapsorganisaties, zoals verstrekt in 2008, worden de komende tijd voortgezet. Concreet betekent dit voor organisaties die instellings- of projectsubsidie voor de ondersteuning van medezeggenschap van het Fonds PGO hebben ontvangen in 2008 in de nieuwe systematiek het volgende: Organisaties die in 2008 een instellingssubsidie voor ondersteuning medezeggenschap hebben ontvangen (LOC-LPR en LSR), komen in de nieuwe systematiek in aanmerking voor een instellingssubsidie van maximaal het in 2008 ontvangen bedrag. De organisatie die in 2008 een projectsubsidie voor de ondersteuning van medezeggenschap ontving (KansPlus voor het initiatief VraagRaak), komt in de nieuwe systematiek in aanmerking voor een instellingssubsidie voor de ondersteuning van medezeggenschap ter grootte van maximaal het in 2008 ontvangen bedrag aan projectsubsidie voor medezeggenschap. Wij willen de financiering van deze organisaties ongewijzigd laten tot nieuwe of herziene wetgeving in werking treedt ten aanzien van de positie en financiering van individuele cliëntenraden. Op dat moment passen wij ook de financiering van de vertegenwoordigende organisaties aan de nieuwe situatie aan. Daarbij is het niet uitgesloten dat de financieringswijze dan ingrijpend wijzigt. Inwerkingtreding van de herziene wetgeving is beoogd per 1 januari 2011. Per Saldo De activiteiten van deze organisatie richten zich op het ondersteunen van patiënten, gehandicapten of ouderen in hun rol als werkgever van een zorgaanbieder of andere hulpverlener (pgb-houder). De in 2008 aan Per Saldo toegekende middelen blijven voor deze organisatie beschikbaar in de vorm van een instellingssubsidie. 5. Landelijke Federatie Belangenbehartiging Onderling Sterk (LFB) De LFB onderscheidt zich door hun bedrijfsmodel waarin het door middel van het inzetten van coaches mogelijk is gemaakt dat verstandelijk gehandicapten zelf opkomen voor de belangen van hun achterban. Financiering van de instandhouding van dit model uit de in hoofdstuk 2 beschreven instellingssubsidies is niet haalbaar. Deze unieke constructie brengt immers beduidend extra en andere kosten met zich mee. Ten aanzien van de subsidiëring van LFB geldt voor de komende jaren dat deze organisatie in aanmerking kan komen voor een instellingssubsidie maximaal ter hoogte van de subsidie die in 2008 door het Fonds PGO aan deze organisatie is verstrekt. 6. Centrum Klantervaring Zorg Het Centrum Klantervaring Zorg kan met ingang van 1 januari 2009 een subsidieaanvraag indienen tot ten hoogste het subsidiebedrag dat door het Fonds PGO is verstrekt in 2008. Het Centrum Klantervaring Zorg is een organisatie van zorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorggebruikers gezamenlijk. Zij beheert de CQ-index en bewaakt de inbreng van het perspectief van cliënten binnen deze tripartite structuur. Op het LPGGz, Platform VG, LSR en KansPlus na, geldt dat bovenstaande organisaties niet in aanmerking komen voor de instellingssubsidies zoals beschreven in hoofdstuk 2. Daarnaast geldt voor de hiervoor genoemde organisaties, behalve voor de CG-Raad, CSO en NPCF, dat zij, onder de in hoofdstuk 3 genoemde voorwaarden, wel in aanmerking komen voor projectsubsidies. 5.1.2 Wijze van verstrekking Voor alle in paragraaf 5.1.1 genoemde organisaties geldt dat zij jaarlijks de hierboven genoemde instellingssubsidie kunnen aanvragen door een activiteitenplan met bijbehorende begroting in te dienen. De subsidieaanvraag (inclusief de genoemde documenten) dient vóór 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, gestuurd te worden naar de unit Fonds PGO van het CIBG. In afwijking van deze voorwaarden geldt voor de indieningsdatum van de subsidieaanvraag voor 2009 een uitzondering. Organisaties krijgen uitstel tot 1 januari 2009 in verband met de publicatiedatum van de regeling. De subsidie wordt door middel van een aantal voorschotten uitgekeerd, waarbij in beginsel het volgende bevoorschottingsritme wordt aangehouden in januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli 8%, augustus 8%, september 7%, oktober 8%, november 8% en december 7% van het voor dat jaar verleende subsidiebedrag. Een organisatie kan met redenen omkleed aangeven dat een ander bevoorschottingsritme gewenst is. Wanneer door onvoorziene omstandigheden bepaalde activiteiten uit het goedgekeurde activiteitenplan niet of slechts gedeeltelijk kunnen worden uitgevoerd dan wel de kosten van een goedgekeurde activiteit lager zijn dan begroot, kan de unit Fonds PGO van het CIBG op verzoek van de subsidieontvanger de subsidieverlening zodanig wijzigen dat het niet bestede bedrag voor andere activiteiten binnen het goedgekeurde activiteitenplan kan worden aangewend. Wanneer het bedrag dat gemoeid is met de wijziging van de subsidieverlening lager is dan 20% van het verleende subsidiebedrag, is geen toestemming van de PGO-unit van het CIBG nodig voor het besteden van de subsidie aan andere activiteiten binnen het goedgekeurde activiteitenplan Binnen zes maanden na afloop van het boekjaar dient de organisatie een aanvraag tot vaststelling van de instellingssubsidie in. Hiertoe stuurt zij een activiteitenverslag alsmede een financieel verslag aan de unit Fonds PGO bij het CIBG. De organisatie geeft daarbij in ieder geval aan welke activiteiten zijn uitgevoerd voor de verleende subsidie en welke bedragen ermee gemoeid zijn geweest. Voor subsidies hoger dan € 125.000 is hierbij een accountantsverklaring noodzakelijk. Wanneer een organisatie de instellingssubsidie niet volledig heeft besteed, mag zij een egalisatiereserve vormen. Deze egalisatiereserve creëert voor organisaties flexibiliteit bij hun financieel beheer over de jaargrenzen heen. De egalisatiereserve mag maximaal 20% van de verleende instellingssubsidie bedragen. Als organisaties meer overhouden van de verleende subsidie wordt het meerdere teruggevorderd. Organisaties die momenteel een hogere egalisatiereserve hebben dan de vanaf 1 januari 2009 toegestane hoogte van de egalisatiereserve, behouden in 2009 deze hogere risicoreserve, maar moeten hun risicoreserve voor 1 januari 2010 verlaagd hebben tot de maximaal toegestane hoogte van 20% van de in 2009 verleende instellingssubsidie. Deze organisaties kunnen, indien gewenst, hun egalisatiereserve verlagen door in 2009 het overschot aan middelen in te zetten voor een verdere professionaliseringsslag. Het is niet toegestaan om vanuit de instellingssubsidie andere bestemmingsreserves op te bouwen. Wel kunnen ten laste van een verleende instellingssubsidie bedrijfseconomisch aanvaardbare voorzieningen getroffen worden ten behoeve van een specifiek toekomstig doel dan wel een voorzienbaar verlies of risico dat de organisatie in de toekomst loopt (bijvoorbeeld voor de onderhoud van een pand op basis van een onderhoudsplan). Het totaal van de ten laste van de instellingssubsidie getroffen voorzieningen mag maximaal 5% bedragen van de som van de verleende instellingssubsidie en de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten in de vorm van gerealiseerde inkomsten uit contributies of structurele donaties. De herkomst, omvang, toevoegingen en onttrekkingen aan de voorzieningen worden apart in het financieel verslag opgenomen. De voorzieningen moeten binnen vijf jaar nadat zij zijn gevormd worden besteed aan het doel waarvoor zij zijn gevormd. 5.2 Meerjarenafspraken Gehandicapten (MJAG) Het doel van de meerjarenafspraken is om vanuit landelijk niveau het ontplooien van lokale initiatieven te stimuleren en aan elkaar te verbinden. Deze doelstelling wijkt af van de doelstellingen die gediend worden met de andere subsidiestromen. Daarom worden de middelen MJAG verstrekt als specifieke subsidies. Bij de evaluatie van de subsidiesystematiek zal worden bezien of het nog langer opportuun is dat de middelen voor de MJAG onder deze specifieke noemer gehandhaafd blijven. Ten aanzien van een onderdeel van de MJAG, te weten het programma Versterking CliëntenPositie (VCP) geldt dat deze middelen de komende jaren worden gecontinueerd, maar dat wel wordt aangestuurd op verdergaande afstemming met de functies van de programma's Lokale Versterking en Lokaal Centraal. De juridische dienstverlening VG-sector wordt niet langer vanuit de middelen MJAG gesubsidieerd, maar vanuit de in paragraaf 5.1.1 genoemde subsidie aan of ten behoeve van Platform VG. De middelen daarvoor worden daartoe vanuit de MJAG overgeheveld. 5.3 Specifieke projectsubsidie ten behoeve van ondersteuning van ondersteuning van het pgo-veld Om alle pgo-organisaties in staat te stellen zich verder te professionaliseren en een vierjarenplan op te stellen om in aanmerking te komen voor projectsubsidie kan een projectsubsidie verleend worden aan een samenwerkingsverband van de CG-Raad, CSO en NPCF. Deze drie partijen zijn vanwege hun kennis van en positie binnen het pgo-veld in staat om een ondersteuningsaanbod toegesneden op het pgo-veld te ontwikkelen en de resultaten te borgen en langdurig voor het pgo-veld te behouden. 5.3.1 Voorwaarden specifieke projectsubsidie voor ondersteuning Om het opzetten en uitvoeren van het ondersteuningsaanbod een impuls te geven, kan een projectsubsidie verleend worden aan een samenwerkingsverband van de CG-Raad, CSO en NPCF. Deze projectsubsidie kan maximaal verleend worden tot en met 2012. Voor toekenning van desbetreffende subsidie geldt dat het ondersteunings-, versterkings- en dienstverleningsaanbod beschikbaar moet zijn voor het gehele pgo-veld. Daarnaast geldt dat zowel bij de voorbereiding als de uitvoering van het ondersteuningsaanbod het LPGGz en het Platform VG nauw betrokken dienen te worden. Langs die weg dient te worden verzekerd dat aan pgo-organisaties uit de ggz- en vg-sector ook de adequate ondersteuning kan worden geboden waarin organisaties uit die sectoren zich herkennen. Vanwege het specifieke karakter van de subsidie voor ondersteuning vullen wij in een brief aan de CG-Raad, CSO en NPCF de voorwaarden voor de subsidie voor ondersteuning nader in. 5.3.2 Berekening subsidie voor ondersteuning Ten behoeve van de bedoelde ondersteuning is voor de jaren 2009-2012 in totaal een bedrag van € 1,5 miljoen per jaar beschikbaar. 5.3.3 Wijze van verstrekking De subsidie moet worden aangevraagd door indiening van een projectplan voor de periode 2009-2012, inclusief begroting. In het projectplan staat omschreven welke ondersteuningsactiviteiten zullen worden uitgevoerd. Aan de CG-Raad, CSO en NPCF kan worden gevraagd het projectplan jaarlijks nader te concretiseren in een activiteitenplan en dit activiteitenplan ter goedkeuring voor te leggen aan de unit Fonds PGO van het CIBG. De projectsubsidie wordt door middel van een aantal voorschotten uitgekeerd, waarbij de voorschotten gelijkmatig over het aantal maanden worden verstrekt waarvoor de subsidie is aangevraagd. Gedurende het project bedragen de voorschotten niet meer dan 90% van het bedrag van de verleende projectsubsidie. Uiterlijk vier maanden na de ontvangst van de volledig aanvraag voor vaststelling van de projectsubsidie worden de voorschotten verhoogd tot het bedrag van de subsidiedeclaratie voor zover dat bedrag niet hoger is dan de verleende projectsubsidie. Een organisatie kan met redenen omkleed aangeven dat een ander bevoorschottingsritme gewenst is. Wanneer zich omstandigheden voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie worden deze zo spoedig mogelijk door de CG-Raad, CSO en NPCF schriftelijk meegedeeld aan de unit Fonds PGO van het CIBG. Stukken die relevant zijn voor de beslissing worden daarbij meegezonden. Jaarlijks (in 2010, 2011 en 2012) dienen de organisaties in ieder geval binnen vier maanden na afloop van het voorgaande kalenderjaar een gezamenlijke tussentijdse rapportage in over de voortgang van het project. Deze rapportage heeft zowel betrekking op de inhoudelijke als de financiële voortgang van het project. De tussentijdse rapportage hoeft niet te worden ingediend over het laatste kalenderjaar van de projectperiode. Deze tussentijdse rapportage is bedoeld om beleidsinformatie te genereren. Na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend, dienen de organisaties binnen zes maanden een aanvraag tot subsidievaststelling in. De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een projectverslag en een subsidiedeclaratie. Voor subsidies hoger dan € 125.000 is hierbij een accountantsverklaring noodzakelijk. Vanuit projectsubsidies kunnen geen egalisatiereserve, andere bestemmingsreserves of voorzieningen worden gevormd. Bijlage 1 Begripsomschrijving lotgenotencontact, voorlichting, belangenbehartiging en professionalisering Hieronder worden de begrippen lotgenotencontact, voorlichting, belangenbehartiging en professionalisering nader omschreven en wordt per activiteit een niet limitatief aantal voorbeelden van mogelijke activiteiten gegeven. Lotgenotencontact Het doel van lotgenotencontact is dat patiënten, gehandicapten en ouderen ondersteuning, advies en begeleiding krijgen van personen die hetzelfde meemaken of hebben meegemaakt. Het betreft het geven van informatie en advies voor en door mensen met een bepaalde ziekte of functiebeperking of hun familie. Kern van lotgenotencontact is de mogelijkheid van (h)erkenning, bewustwording en het benutten van ervaringsdeskundigheid. Het uitwisselen van ervaringen draagt bij aan het accepteren en omgaan met de ziekte of functiebeperking. Voorbeelden van lotgenotencontact zijn: a. het organiseren van lotgenotenbijeenkomsten b. het instandhouden van een telefonische hulplijn c. het organiseren van jubileumbijeenkomsten d. ontmoetingsdienst/chatbox op internet Voorlichting Voorlichting behelst het geven van informatie over een bepaalde ziekte of functiebeperking en daarmee samenhangende zaken aan mensen met deze ziekte of functiebeperking, hun familie en aan derden (o.a. zorgaanbieders, zorgverzekeraars, overheid, werkgevers, maatschappelijke organisaties). Voorbeelden van voorlichting zijn: het opstellen en verspreiden van eigen folders, brochures en nieuwsbrieven het organiseren van themadagen het houden van lezingen het in stand houden van een telefonische informatielijn het opzetten en onderhouden van informatiepagina’s op internet Belangenbehartiging Doel van belangenbehartiging is het uitoefenen van invloed, onder meer op beleid, aanbod en onderzoek. Invloed uitoefenen gebeurt namens een bepaalde groep jegens andere partijen die van belang zijn in verband met de ziekte of functiebeperking of de gevolgen daarvan. Dit kan zich uitstrekken tot het hele terrein van gezondheidszorg, gezondheidsbescherming, gezondheidsbevordering en maatschappelijke zorg. Ook op collectief niveau is de stem van patiënten, gehandicapten en ouderen van belang. Voorbeelden van belangenbehartiging zijn: verbeteren van de beeldvorming in de samenleving door voorlichting en bewustwording overleg met aanbieders, verzekeraars, overheden en andere maatschappelijke organisaties deelname aan koepelorganisaties Professionalisering Het gaat hier om de verdere ontwikkeling van de organisatie. Daarbij kan het zowel gaan om de professionalisering van de interne organisatie als professionalisering van de activiteiten. Voorbeelden van activiteiten onder professionalisering kunnen worden gevat zijn: a. de verbetering van de organisatiestructuur en/of het bestuursmodel; b. de bevordering van de deskundigheid van bestuursleden, medewerkers en vrijwilligers van de organisatie; c. de ontwikkeling of verbetering van het vrijwilligersbeleid van de organisatie; d. de verbetering van het wervingsbeleid voor bestuursleden, medewerkers en vrijwilligers van de organisatie en/of het beleid voor het werven van nieuwe leden en donateurs; e. de ontwikkeling van een beleid en strategie voor het versterken van de positie van hun leden en het op basis daarvan opstellen van een vierjarenplan; f. het verbeteren van de planning- en controlcyclus en/of de administratieve organisatie; g. het opzetten of verbeteren van het beleid ten aanzien van de verbreding van de financie- ringsbasis. Bijlage 2 Berekeningswijze basisdeel en vermenigvuldigingsfactoren Basisdeel: vermenigvuldigingsfactoren en voorbeeldberekeningen Het bedrag voor de basisdeel dat een organisatie maximaal kan ontvangen, is gebonden aan twee randvoorwaarden: 1) het bedrag per organisatie is maximaal € 90.000,- per jaar 2) de subsidie voor de basisdeel bedraagt per jaar niet meer dan € 100,- per natuurlijke persoon als lid of donateur. Binnen deze randvoorwaarden wordt het subsidiebedrag voor de basisdeel als volgt bepaald: De basisdeel is opgebouwd uit twee elementen: Een basisbedrag van € 7.500,- Een omvangstoeslag die wordt berekend op basis van het aantal betalende natuurlijke personen dat lid of donateur is op 1 april voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd én het door de desbetreffende organisatie vastgestelde minimumbedrag dat deze leden/donateurs voor jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd (gaan) betalen. De omvangstoeslag wordt berekend door het aantal natuurlijke personen dat lid of donateur is en het vastgestelde minimumbedrag te vermenigvuldigen met een vermenigvuldigingsfactor. In onderstaande tabel zijn de vermenigvuldigingsfactoren opgenomen. Aantal leden/donateurs per 1 april voorafgaand aan het desbetreffende subsidiejaar 0 - 500 501 - 1.000 1.001 - 1.500 1.501 - 2.000 2.001 - 2.500 2.501 - 3.000 3.001 - 3.500 3.501 - 4.000 4.001 - 4.500 4.501 - 5.000 5.001 - 5.500 5.501 - 6.000 6.001 - 6.500 6.501 - 7.000 7.001 - 7.500 7.501 - 8.000 8.001 - 8.500 8.501 - 9.000 9.001 - 9.500 9.501 - 10.000 10.001 e.v. Vermenigvuldigingsfactor 2,0 1,9 1,8 1,7 1,6 1,5 1,4 1,3 1,2 1,1 1,0 0,9 0,8 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0,0 Voorbeeldberekeningen 1 Een organisatie met 1529 leden/donateurs: Vereniging W heeft 1529 leden. De vastgestelde minimale contributiebijdrage is € 25,- per jaar. Het maximale subsidiebdrage voor het basisdeel wordt als volgt berekend: Het basisbedrag is € 7.500,- De omvangstoeslag is: 500 x € 25,- x 2,0 = € 25.000,- 500 x € 25,- x 1,9 = € 23.750,- 500 x € 25,- x 1,8 = € 22.500,- 29 x € 25,- x 1,7 = € 1.232,50 Totale omvangstoeslag= € 72.482,50. Het maximale subsidiebedrag voor het basisdeel is dan € 7.500,- (basisbedrag) + € 72.482,50 (omvangstoeslag) = € 79.982,50. Indien de organisatie ook een ontwikkelingsdeel heeft aangevraagd kan de instellingssubsidie worden vermeerderd met maximaal € 30.000. De maximale totale instellingssubsidie voor organisatie W komt daarmee uit op € 109.982,50. 2 Organisatie met meer dan 10.000 leden: Organisatie Y heeft 50.000 leden die een vastgestelde minimale bijdragen van € 25,- per jaar betalen. Het rekenmodel komt uit op een hoogte van het bedrag voor het basisdeel van € 7.500 (basisbedrag) + € 262.500,- (omvangstoeslag) = € 270.000,-. Een van de randvoorwaarden voor de basisdeel van de instellingssubsidie is echter dat deze niet meer bedraagt dan € 90.000,- per jaar. Organisatie Y krijgt dus € 90.000,- subsidie voor het basisdeel. Indien de organisatie ook een ontwikkelingsdeel heeft aangevraagd kan de instellingssubsidie worden vermeerderd met maximaal € 30.000,-. De maximale totale instellingssubsidie voor organisatie Y komt daarmee uit op € 120.000,-. 3 Organisatie met relatief weinig leden: Organisatie Z heeft 48 leden/donateurs die allemaal minimaal € 18,- per jaar betalen. Het rekenmodel komt uit op een hoogte van het bedrag voor het basisdeel van € 7.500 (basisbedrag) + €1.728,- (omvangstoeslag) = € 9.228,-. Een van de randvoorwaarden voor de basisdeel van de instellingssubsidie is echter dat deze niet meer bedraagt dan € 100,- per lid/donateur per jaar krijgt organisatie Z niet meer dan € 4.800,- basisdeel. Indien de organisatie ook een ontwikkelingsdeel heeft aangevraagd kan de instellingssubsidie worden vermeerderd met maximaal € 30.000,-. De maximale totale instellingssubsidie voor organisatie Z komt daarmee op € 34.800,-. Bijlage 3 Niet limitatieve lijst van relevante beleidsbrieven en –nota’s Brieven over de nieuwe subsidiesystematiek: Kamerstukken 2006-2007, 29214, nr. 24 Kamerstukken 2007-2008, 29214, nr. 30 Kamerstukken 2007-2008, 29214, nr. 31 Kamerstukken 2007-2008, 29214, nr. 33 Samen zorgen voor beter. Proloog VWS-beleid 2007-2010 Kamerstukken 2006-2007, 30800 XVI, nr. 138 Koers op kwaliteit Kamerstukken 2006-2007, 28439, nr. 98 Programmatische aanpak van chronische ziekten Kamerstukken 2007-2008, 31200 XVI, nr. 155 Zeven rechten voor de cliënt in de zorg: Investeren in de zorgrelatie Kamerstukken 2007-2008, 31476, nr. 1 Beter (t)huis in de buurt. Actieplan samenwerken aan wonen, welzijn en zorg 2007-2011 Kamerstukken 2007-2008, 31200 XVIII, nr. 111 Ten aanzien van participatie: Kamerstukken ten aanzien van de WMO, Kamerstukken 30131 3e voortgangsrapportage: 29538, nr. 86 Actieplan gelijke behandeling in de praktijk Kamerstukken 2003-2004, 29355, nr. 1 Handreiking inclusief beleid Kamerstukken 2004-2005, 29355, nr. 18 Aan iedereen gedacht? Kamerstukken 2005-2006, 29355, nr. 30 Onze visie op de versterking van de positie van de individuele cliënt alsmede de versterking van de hem of haar vertegenwoordigende organisaties wordt uitgebreider beschreven in de Kamerstukken die in bijlage 4 zijn genoemd . Bijvoorbeeld door een activiteit uit te voeren op het gebied van woon-, werk- of vervoerssituaties die de mogelijkheden tot het voeren van regie op eigen leven of de maatschappelijke participatie van patiënten-, gehandicapten- en ouderen vergroot. In bijlage 1 staan deze begrippen omschreven en worden voorbeelden gegeven van activiteiten die onder deze taken kunnen worden gevat. Een landelijk werkende organisatie kan bij de uitvoering van activiteiten regionale of lokale organisaties wel betrekken. Zo kan landelijk beleid vaak goed worden omgezet naar lokale initiatieven. En andersom, kunnen de goede resultaten van lokale of regionale projecten landelijk worden uitgerold. Organisaties met een kleiner of groter bereik (lokaal/regionaal/mondiaal) komen niet voor subsidie in aanmerking. Organisaties waarbij de leden/ donateurs niet een bepaalde ziekte of functiebeperking gemeenschappelijk hebben, maar die zijn georganiseerd rond een ander thema of een andere problematiek (bijvoorbeeld organisaties van consumenten, voorstanders van bepaalde geneeswijzen, nabestaanden, mishandelden etcetera) voldoen niet aan deze voorwaarde. Op de in paragraaf 2.2.1 genoemde uitzonderingen na. Inclusief de projectsubsidies indien de fusiepartners die op basis van hoofdstuk 3 en 4 van dit beleids- en beoordelingskader ontvingen. Dit geldt niet voor organisaties die aan voorwaarde a, b en c in box 4 voldoen, en daarnaast een kennisfunctie vervullen. Daarvoor zijn andere financieringsbronnen (andere subsidiemiddelen, premiemiddelen) beschikbaar. Artikel 7, lid 4 van de Subsidieregeling VWS-subsidies is van toepassing. Wellicht ten overvloede geldt hier dat artikel 7. lid 3 van de Subsidieregeling VWS-subsidies niet van toepassing is. De visie op het pgo-veld, maar ook de rol van patiënten, gehandicapten en ouderen in het algemeen en de doelstellingen die wij daarin willen bereiken staan onder meer genoemd in de brieven en nota’s waarin bijlage 4 naar verwezen wordt. Onder helder, goed onderbouwd en toetsbaar wordt onder meer het volgende verstaan: Helderheid: het projectvoorstel is op basis van het format opgesteld en zo kort en bondig als mogelijk verwoord. De hierboven benoemde onderdelen zijn zo concreet mogelijk omschreven. Goed onderbouwd: Keuzes zijn gemotiveerd De onderdelen in het projectvoorstel hangen logisch met elkaar samen Toetsbaar: de resultaten zijn zoveel mogelijk beschreven in toetsbare of meetbare omschrijvingen (bijvoorbeeld ‘8 focusgroepen’ of ‘voor 1 januari 2011 bereikt’) Het LSR komt, omdat het in 2008 ook als kwaliteitstoetsingsorganisatie is gesubsidieerd, ook in aanmerking voor de instellingssubsidie zoals bedoeld in hoofdstuk 2. KansPlus komt, omdat het in 2008 ook als pgo-organisatie is gesubsidieerd, ook in aanmerking voor de instellingssubsidie zoals bedoeld in hoofdstuk 2. MC-U-2875596 Beleids- en beoordelingskader Subsidieregeling PGO PAGE 37 PAGE 36