[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Beleids- en beoordelingskader

Bijlage

Nummer: 2008D06345, datum: 2008-09-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Subsidieregeling PGO (2008D06342)

Preview document (🔗 origineel)


Beleids- en beoordelingskader behorend 

bij de Subsidieregeling PGO met nr. MC- 2875343 

 

Inhoudsopgave

Inleiding beleids- en beoordelingskader 							4

Doelstelling subsidiëring								4

Het beleids- en beoordelingskader 							5

De verschillende subsidie-elementen							5

Uitgangspunten en uitwerking subsidiebeleid 					6

Opbouw beleids- en beoordelingskader						7

Instellingssubsidie: basisdeel en ontwikkelingsdeel					8

Doel en aanwending instellingssubsidie						8

Voorwaarden instellingssubsidie							8

Voorwaarden basisdeel voor organisaties die in 2008 subsidie 		8

van de Stichting Fonds PGO ontvingen

Voorwaarden basisdeel voor patiënten- of gehandicapten-			9

organisaties die in 2008 géén subsidie van de Stichting Fonds 

PGO ontvingen

Voorwaarden ontwikkelingsdeel						10

Berekening instellingssubsidie								10

Berekeningswijze instellingssubsidie						10

Organisaties zonder natuurlijke personen als lid of donateur		12

Fusies 										12

Vermindering van instellingssubsidie						13

Wijze van subsidieaanvraag en –verstrekking						13

Projectsubsidie										16

Doel en aanwending									16

Voorwaarden projectsubsidie								16

Ingangsvoorwaarden aan indienende organisatie 				16

Ingangsvoorwaarden aan vierjarenplan en de daarin opgenomen 		17

projectvoorstellen

Beoordeling van projecten en vergelijkingscriteria 				18

Hoogte projectsubsidie								19

Wijze van verstrekking								19

Mogelijkheid van ingroeien							19

Wijze van verstrekking								20

Beoordelingskader projectsubsidie								22

Inleiding										22

Totstandkoming advies								22

Inhoudelijke relevantie 								23

Subcriteria inhoudelijke relevantie						23

Kwaliteit										25

Subcriteria kwaliteit								25

Specifieke organisaties en subsidies							27

Specifieke organisaties								27

Specifieke instellingssubsidie							27

Wijze van verstrekking								28

Meerjarenafspraken Gehandicapten (MJAG)						29

Specifieke projectsubsidie ten behoeven van ondersteuning van het
pgo-veld	30

Voorwaarden specifieke projectsubsidie voor ondersteuning			30

Berekening subsidie voor ondersteuning					30

Wijze van verstrekking								30

Bijlage 1 	Begripsomschrijving lotgenotencontact, voorlichting,
belangenbehartiging 	32

en professionalisering

Bijlage 2 	Berekeningswijze basisdeel en vermenigvuldigingsfactoren			34

Bijlage 3 	Niet limitatieve lijst van relevante beleidsbrieven en
–nota’s 			36

Colofon

Dit beleids- en beoordelingskader behoort bij de Subsidieregeling PGO en
is door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in
overeenstemming met de staatssecretaris, vastgesteld op [datum]. 

Indien u vragen heeft over de Subsidieregeling PGO of dit beleids- en
beoordelingskader dan kunt u contact opnemen met:

Stichting Fonds PGO (vanaf 1 januari 2009 de unit Fonds PGO van het
CIBG)

Postbus 5318 

2000 GH Haarlem 

tel. 023 - 5 120 120 

fax. 023 - 5 120 123 

e-mailadres: secretariaat@fondspgo.nl

Internet: www.fondspgo.nl 1	Inleiding beleids- en beoordelingskader

1.1	Doelstelling subsidiëring

Met de recente vernieuwingen van de stelsels van zorg en ondersteuning
wordt aan patiënten, gehandicapten en ouderen en hun
vertegenwoordigende organisaties een belangrijke rol toegedicht. Wij, de
minister en staatssecretaris van VWS, vinden het belangrijk dat
patiënten, gehandicapten en ouderen zo veel mogelijk zelf kunnen
bepalen welke zorg en ondersteuning bij hen past. Dit wordt niet alleen
bereikt door het versterken van de positie van de individuele cliënt,
maar ook door het versterken van de positie van de organisaties die hem
of haar vertegenwoordigen.

De meeste organisaties van patiënten, gehandicapten en ouderen (pgo)
zijn ontstaan vanuit gezamenlijke ervaringen met hulpverlening en de
behoefte om verbeteringen te realiseren. Ook bestond de behoefte van
mensen om met elkaar te bespreken hoe een ieder omgaat met de gevolgen
van een beperking, ziekte, aandoening  of het ouder worden binnen het
zorgproces, maar ook in het leven van alledag. Pgo-organisaties
ondersteunen deze behoeften door het opzetten van diverse vormen van
lotgenotencontact. In de loop van de jaren richtten veel van deze
organisaties zich ook op belangenbehartiging en voorlichting.
Pgo-organisaties voorzien in een brede maatschappelijke behoefte en
onderscheiden zich doordat zij de genoemde taken uitvoeren op basis van
ervaringsdeskundigheid.

Vanuit de erkenning van deze maatschappelijke rol van pgo-organisaties
zijn subsidiemiddelen beschikbaar voor het versterken van de positie,
invloed en medezeggenschap van patiënten, gehandicapten en ouderen op
individueel en collectief niveau ten behoeve van de gezondheidszorg,
-bescherming en -bevordering en de maatschappelijke zorg. 

Met het beschikbaar stellen van subsidiemiddelen en het vernieuwen van
de subsidiesystematiek streven wij er naar om patiënten, gehandicapten
en ouderen een centrale, sterke positie te geven in de stelsels van zorg
en ondersteuning en hun mogelijkheden om de regie op het eigen leven te
voeren en maatschappelijk te participeren te vergroten. 

Om dat doel te kunnen bereiken, zijn sterke pgo-organisaties nodig die
hun goede werk voor en namens hun achterban kunnen voortzetten én die
zich tegelijkertijd verder kunnen ontwikkelen tot nog sterkere
vertegenwoordigers van patiënten, gehandicapten en ouderen. Met de
recente vernieuwingen van de stelsels van zorg en maatschappelijke
ondersteuning wordt de maatschappelijke rol van de pgo-organisaties nog
belangrijker. Een sterk pgo-veld moet een volwaardige gesprekspartner
kunnen zijn van zorgverzekeraars, aanbieders van zorg en ondersteuning,
overheden en andere maatschappelijke organisaties (de ‘derde’ partij
rol). Meer samenwerking en verdere professionalisering kunnen een
wezenlijke bijdrage leveren aan een verdere versterking van het
pgo-veld. De nieuwe subsidiesystematiek stimuleert pgo-organisaties
daartoe.

Doordat er een grote verscheidenheid aan aandoeningen, ziekten en
beperkingen bestaat, is er door de jaren heen binnen het pgo-veld een
grote diversiteit aan organisaties ontstaan. Ook de ouderenorganisaties
maken onderdeel uit van het pgo-veld. Aan deze diversiteit ontleent het
pgo-veld een deel van zijn kracht. Om recht te kunnen doen aan deze
diversiteit en om aan te sluiten bij vraagstukken die in het pgo-veld
spelen, is de nieuwe subsidiesystematiek nadrukkelijk opgezet in nauwe
betrokkenheid met het pgo-veld. 

Om de doelstelling van de nieuwe subsidiesystematiek te realiseren,
hebben de minister en staatsecretaris van VWS het structurele
subsidiebudget met ingang van 2008 structureel met 

€ 10 miljoen per jaar opgehoogd. Het structureel beschikbare
subsidiebudget is daarmee € 39,1 miljoen per jaar geworden. De
subsidiëring van pgo-organisaties vindt vanaf 1 januari 2009 plaats op
basis van de Subsidieregeling PGO en het bijhorende beleids- en
beoordelingskader

1.2	Het beleids- en beoordelingskader 

Artikel 3, lid 1 van de Subsidieregeling PGO bepaalt dat een
beleidskader wordt vastgesteld voor het verstrekken van subsidies. In
artikel 3, lid 3 wordt verder gesteld dat het beleidskader in ieder
geval het volgende vaststelt: 

de hoofdlijnen van het subsidiebeleid;

de criteria en voorwaarden waaraan een instelling moet voldoen om in
aanmerking te komen voor subsidie;

het subsidiebedrag dan wel de wijze waarop dat bedrag wordt bepaald;

de wijze waarop de minister de subsidie die pgo-organisaties nu van de
Stichting Fonds PGO ontvangen, voortzet of afbouwt.

Daarnaast bepaalt artikel 4, lid 2 van de Subsidieregeling PGO, dat de
minister criteria kan vaststellen voor het vergelijken van aanvragen,
wanneer hij voorrang wil geven aan subsidieaanvragen voor projecten die
naar verwachting meer van belang zijn voor het beleid en meer zullen
bijdragen aan de verwezenlijk van het doel van de subsidie.   

De volgende hoofdstukken van dit beleids- en beoordelingskader gaan
nader in op de doelen, aanwendingsmogelijkheden, voorwaarden en
aanvraagprocedures van de verschillende subsidiestromen binnen de
Subsidieregeling PGO. In hoofdstuk 4 zijn het beoordelingskader en de
criteria voor vergelijking van subsidieaanvragen voor projectsubsidies
opgenomen. Dit eerste hoofdstuk staat eerst kort stil bij de
verschillende elementen van de subsidiesystematiek in samenhang met
elkaar. 

De invoering van de Subsidieregeling PGO en dit beleids- en
beoordelingskader zet een ontwikkeling in gang richting een verdere
versterking en professionalisering van het pgo-veld. Hiermee beogen wij
patiënten, gehandicapten en ouderen een centrale, sterke positie te
geven in de stelsels van zorg en ondersteuning en hun mogelijkheden om
de regie op het eigen leven te voeren en maatschappelijk te participeren
te vergroten. Afhankelijk van deze ontwikkeling kan een wijziging van
zowel de subsidieregeling als het beleids- en beoordelingskader nodig of
wenselijk zijn. Om te bepalen in hoeverre dat nodig is vindt in 2011 een
evaluatie van de nieuwe subsidiesystematiek plaats. Naast de vraag of de
nieuwe subsidiesystematiek daadwerkelijk bijdraagt aan het behalen van
de doelstelling, zal daarbij in ieder geval ook aandacht gegeven worden
aan de lasten die de systematiek in de praktijk met zich meebrengt voor
pgo-organisaties. Het pgo-veld wordt nauw betrokken bij zowel het
bepalen van de evaluatiecriteria als de evaluatie zelf. Vooruitlopend op
de evaluatie zullen wij de effecten van de nieuwe subsidieregeling na de
invoering nauwlettend volgen. Indien dan blijkt dat onbedoelde effecten
optreden, dan kan de subsidieregeling en/of dit beleids- en
beoordelingskader worden aangepast. 

1.3	De verschillende subsidie-elementen

Naast het feit dat enkele specifieke organisaties in aanmerking komen
voor subsidie (zie hoofdstuk 5) bestaat de kern van de nieuwe
subsidiesystematiek voor pgo-organisaties, waaronder ook familie- en
ouderorganisaties worden verstaan, uit de volgende elementen, die in
hoofdstuk 2 en 3 uitgebreid worden beschreven: 

1.	Instellingssubsidie

Pgo-organisaties ontlenen hun bestaansrecht aan de uitvoering van enkele
kerntaken: voorlichting, lotgenotencontact en belangenbehartiging. Door
het verstrekken van de instellingssubsidie benadrukken we het belang dat
we hechten aan het uitvoeren van deze kerntaken ter ondersteuning en
vertegenwoordiging van hun leden, donateurs en doelgroep. Daarnaast
vinden wij het van belang dat de pgo-organisaties ruimte krijgen om
verder te professionaliseren. Deze instellingssubsidie bestaat daarom
uit twee onderdelen: (1) een basisdeel en (2) een ontwikkelingsdeel. De
voorwaarden om in aanmerking te komen voor de onderdelen van de
instellingssubsidie verschillen deels, maar beide onderdelen moeten
besteed worden aan activiteiten in het kader van belangenbehartiging,
voorlichting, lotgenotencontact of verdere professionalisering. 

2.	Projectsubsidie

	Naast de instellingssubsidie kunnen pgo-organisaties in aanmerking
komen voor een projectsubsidie. Deze subsidie wordt verleend om
organisaties projectmatige activiteiten te laten uitvoeren die ertoe
strekken patiënten, gehandicapten en ouderen een centrale, sterke
positie te geven in de stelsels van zorg en ondersteuning en hun
mogelijkheden om de regie op het eigen leven te voeren en
maatschappelijk te participeren te vergroten. Het gaat om
projectsubsidie voor maximaal vier jaar voor projecten die zijn
opgenomen in een vierjarenplan. Voor deze subsidies is een gelimiteerd
budget beschikbaar. Een onafhankelijke Programmaraad adviseert over de
toekenning van deze projectsubsidies. De advisering door de
Programmaraad geschiedt op basis van dit beleidskader waarbij het
beoordelingskader dat in hoofdstuk 4 is opgenomen leidend zal zijn.

Ook andere instellingen dan pgo-organisaties kunnen, onder voorwaarden,
in aanmerking komen voor projectsubsidie. 

Het is niet de bedoeling om de kosten voor activiteiten dubbel te
subsidiëren. Voor dezelfde uitgaven kan uiteraard niet twee keer
(bijvoorbeeld vanuit instellingssubsidie en projectsubsidie) geld
beschikbaar worden gesteld. Bij de subsidievaststelling zal hier op
worden getoetst. 

Overigens is wel het mogelijk dat kosten van verschillende onderdelen
uit één project worden gedekt uit verschillende financieringsbronnen:
projectsubsidie, instellingssubsidie, eigen middelen en andere
financieringsbronnen (bijvoorbeeld fondsen). Om te kunnen toetsen of er
in dat geval niet dubbel gesubsidieerd wordt moeten organisaties bij de
aanvraag tot vaststelling van de instellingssubsidie een
bestuursverklaring meesturen. Door middel van dat document verklaart het
bestuur of en zo ja, in hoeverre, een deel van de instellingssubsidie
besteed is om kosten te dekken voor activiteiten in projecten die mede
door middel van een projectsubsidie in het kader van de Subsidieregeling
PGO zijn gesubsidieerd. Het document is verder voorzien van een
verklaring dat de desbetreffende kosten niet ook in de aanvraag tot
vaststelling van de projectsubsidie worden opgenomen. 

Daarnaast dienen organisaties bij een aanvraag voor projectsubsidie een
begroting in te dienen die dekkend is. Indien de dekking van de kosten
deels uit andere middelen dan de projectsubsidie komt, dan moeten zij
dat aangeven. Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient de
organisatie aan te geven welk deel van de kosten vanuit die
projectsubsidie zijn gefinancierd en welk deel uit andere bronnen.
Indien er vanuit instellingssubsidie een deel van de kosten voor
activiteiten zijn bekostigd, dient expliciet te worden aangegeven welke
deel dat was en hoe groot het bedrag is dat daarmee gemoeid was. 

Er zal steekproefsgewijs controle worden uitgevoerd op stukken die de
organisaties meesturen

bij de aanvraag tot vaststelling van hun instellings- of
projectsubsidie.

1.4	Uitgangspunten en uitwerking subsidiebeleid 

Om te zorgen dat de subsidiëring van pgo-organisaties daadwerkelijk
succesvol bijdraagt aan de

versterking van de positie van patiënten, gehandicapten en ouderen en
het vergroten van hun 

mogelijkheden om de regie op het eigen leven te voeren en
maatschappelijk te participeren, geldt 

het volgende:

 

-	Vanwege de bestaande verschillen tussen pgo-organisaties bieden wij
pgo-organisaties de gelegenheid om in de nieuwe subsidiesystematiek in
te groeien. Zo kunnen organisaties, die aanspraak willen maken op
projectsubsidie, zelf kiezen om uiterlijk 31 december 2008 of vóór 1
juli 2010 een vierjarenplan in te dienen. Daarnaast wordt het
subsidiebedrag geleidelijk lager indien een organisatie in 2008 van de
Stichting Fonds PGO een hoger bedrag ontving aan instellingssubsidie dan
het bedrag van de instellingssubsidie (i.c. het basisdeel) waarvoor zij
per 1 januari 2009 in aanmerking komt. 

	

-	Een verdere professionalisering van de pgo-organisaties vraagt om een
aanzienlijke inspanning van deze organisaties. Wij vinden het van groot
belang dat pgo-organisaties ondersteuning kunnen krijgen bij deze
professionaliseringsslag. Daarom zijn wij bereid de Chronisch zieken en
Gehandicaptenraad (CG-raad), Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties
(CSO) en Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF)
gezamenlijk, in nauwe betrokkenheid met het Landelijk Platform GGZ
(LPGGz) en het Platform VG, te subsidiëren voor het ondersteunen van de
pgo-organisaties bij onder meer het opstellen en uitvoeren van een
vierjarenplan. 

Het pgo-veld kent vanwege de grote verscheidenheid aan aandoeningen,
ziekten en beperkingen zelf ook een grote diversiteit. Doordat er nieuwe
ziekten en aandoeningen ontstaan, heeft het pgo-veld een dynamisch
karakter. De voorwaarden voor de instellingssubsidie houden hier
rekening mee. 

Vanaf 1 januari 2009 geldt dat gesubsidieerde organisaties geen nadeel
ondervinden van een fusie. Wanneer gesubsidieerde organisaties fuseren
na 1 januari 2009 bieden we de zekerheid dat de nieuwe organisatie die
na de fusie ontstaat tot en met 2012 de subsidies behoudt die de
fusiepartners ontvingen. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat de
gefuseerde organisatie aan de eisen voor subsidie blijft voldoen. Dit
fusiebeleid wordt bij de evaluatie in 2011 betrokken. 

Er zullen, volgens een nog vast te stellen controlebeleid, steekproeven
gehouden worden om de gegevens te controleren op basis waarvan de
subsidie wordt verstrekt. Het controlebeleid zal in ieder geval
vastleggen dat de controle kan plaatsvinden op de ledenadministratie, de
voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen en de documenten die
ter verantwoording bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie worden
meegezonden. Daarnaast wordt een modelaccountantsverklaring met
bijbehorend controleprotocol vastgesteld voor de verantwoording over
subsidies die hoger zijn dan € 125.000,-. 

1.5	Opbouw beleids- en beoordelingskader

In de volgende hoofdstukken van dit beleids- en beoordelingskader wordt
nader ingegaan op de verschillende elementen van het subsidiebeleid,
zoals dat op hoofdlijnen in dit inleidende hoofdstuk is geschetst. De
volgende opbouw wordt daarbij gehanteerd: 

Hoofdstuk 2: Instellingssubsidie: basisdeel en ontwikkelingsdeel

Hoofdstuk 3: Projectsubsidie 

Hoofdstuk 4: Beoordelingskader projectsubsidie

Hoofdstuk 5: Specifieke organisaties en subsidies

 

2	Instellingssubsidie: basisdeel en ontwikkelingsdeel

2.1	Doel en aanwending instellingssubsidie

Pgo-organisaties ontlenen hun bestaansrecht aan de uitvoering van enkele
kerntaken: voorlichting, lotgenotencontact en belangenbehartiging. Met
de instellingssubsidie benadrukken we het belang dat we blijven hechten
aan deze activiteiten. Daarnaast hechten wij belang aan een verdere
professionalisering van de pgo-organisaties zodat zij de genoemde taken
nog beter kunnen uitvoeren voor hun achterban. De instellingssubsidie
bestaat daarom uit twee onderdelen: 

1. Basisdeel; 

2. Ontwikkelingsdeel. 

De voorwaarden om in aanmerking te komen voor de onderdelen van de
instellingssubsidie verschillen deels, maar beide onderdelen moeten
besteed worden aan activiteiten in het kader van belangenbehartiging,
voorlichting, lotgenotencontact, verdere professionalisering en
exploitatiekosten die daarmee verband houden. Organisaties zijn niet
verplicht om al deze taken uit te voeren. 

Om de samenhang tussen het basisdeel en het ontwikkelingsdeel tot
uitdrukking te brengen en de administratieve lasten voor organisaties te
beperken worden het basisdeel en het ontwikkelingsdeel geïntegreerd in
één instellingssubsidie voor organisaties voor patiënten,
gehandicapten en ouderen. In het vervolg van dit hoofdstuk worden de
voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze instellingssubsidie
nader uitgewerkt. 

2.2	Voorwaarden instellingssubsidie

De voorwaarden waaraan organisaties moeten voldoen om in aanmerking te
kunnen komen voor instellingssubsidie, zijn afhankelijk van de vraag of
een organisatie in 2008 een instellings- of projectsubsidie heeft
ontvangen van de Stichting Fonds PGO of niet. Wij willen enerzijds de
diversiteit van het huidige pgo-veld respecteren en anderzijds verdere
versnippering van het pgo-veld tegengaan. Tegelijkertijd vinden wij dat
er ruimte moet zijn om subsidie te kunnen verlenen aan nieuwe of
bestaande organisaties die groepen personen met een ziekte dan wel
lichamelijk of functionele functiebeperking vertegenwoordigen waarvoor
nog geen organisatie werkzaam is die in 2008 al subsidie ontving van de
Stichting Fonds PGO of instellingssubsidie ontvangt op basis van de
Subsidieregeling PGO.

2.2.1	Voorwaarden basisdeel voor organisaties die in 2008 subsidie van
de Stichting Fonds PGO ontvingen

Doordat er een grote verscheidenheid aan aandoeningen, ziekten en
beperkingen bestaat, is er binnen het pgo-veld een grote diversiteit aan
organisaties ontstaan. Deze diversiteit respecteren wij. Het laat zien
hoe patiënten, gehandicapten en ouderen zich kunnen organiseren en
daarmee van grote waarde zijn voor de brede doelgroep die ze
vertegenwoordigen. Omdat wij belang hechten aan de ontstane diversiteit,
komen de organisaties die in 2008 een instellings- of projectsubsidie
van de Stichting Fonds PGO ontvingen in aanmerking voor het basisdeel
van de instellingssubsidie. De uitzondering op deze regel vormen
commerciële organisaties, organisaties die niet landelijk werkzaam zijn
en samenwerkingsverbanden in de zin van de Wet Overleg
Minderhedenbeleid. 

Om voor het basisdeel van instellingssubsidie in aanmerking te komen,
geldt dat zij in ieder geval een registratie van de leden en donateurs
moeten hebben. Om in aanmerking te te blijven komen, geldt  dat voor
zover organisaties in 2008 aan een of meer van de voorwaarden in box 1
voldeden, zij ook in de toekomst aan desbetreffende voorwaarde(n) moeten
blijven voldoen. Het is immers niet de bedoeling subsidie te verlenen
aan een organisatie die zich na 1 januari 2009 heeft omgevormd en
daardoor bijvoorbeeld niet langer landelijk werkzaam is of niet langer
gericht is op patiënten, gehandicapten of ouderen. 

Box 1 Overzicht voorwaarden basisdeel voor organisaties die in 2008
subsidie van de Stichting Fonds PGO

ontvingen

de organisatie is een vereniging of stichting en heeft geen
winstoogmerk;

de organisatie is landelijk werkzaam; een landelijk werkende organisatie
kan bij de uitvoering van de activiteiten regionale of lokale
organisaties wel betrekken. 

de organisatie heeft leden of donateurs in de vorm van natuurlijke
personen die zich hebben verplicht de jaarlijks door de organisatie
vastgestelde minimumbijdrage te betalen;

in de statutaire doelstelling alsmede in de activiteiten van de
organisatie komt tot uiting dat de organisatie primair is gericht op
versterking van de positie in de Nederlandse samenleving van personen
die:

een ziekte dan wel een lichamelijke of verstandelijke functiebeperking
hebben, of

55 jaar of ouder zijn;

in het bestuur van de organisatie komt de betrokkenheid van de doelgroep
tot uiting;

de activiteiten van de organisatie worden uitgevoerd vanuit het
perspectief en de ervaringsdeskundigheid van de betrokken doelgroep;

de organisatie houdt een registratie bij van de leden en donateurs.





2.2.2	Voorwaarden basisdeel voor patiënten- of
gehandicaptenorganisaties die in 2008 géén subsidie van de Stichting
Fonds PGO ontvingen

Hoewel wij de diversiteit van het huidige pgo-veld respecteren, willen
wij verdere versnippering van het pgo-veld tegengaan. Tegelijkertijd
vinden wij dat er ruimte moet zijn om subsidie te kunnen verlenen aan
nieuwe of bestaande organisaties die groepen personen met een ziekte dan
wel lichamelijk of functionele functiebeperking vertegenwoordigen
waarvoor nog geen organisatie werkzaam is die in 2008 al subsidie
ontving van de Stichting Fonds PGO of instellingssubsidie ontvangt op
basis van de Subsidieregeling PGO. Deze organisaties kunnen daarom onder
de voorwaarden die genoemd staan in box 2, in aanmerking komen voor het
basisdeel van de instellingssubsidie. 

Box 2 Voorwaarden basisdeel voor organisaties die in 2008 géén
subsidie van de Stichting

Fonds PGO ontvingen.

de organisatie vertegenwoordigt een groep personen met een ziekte dan
wel lichamelijke  of verstandelijke functiebeperking, waarvoor nog geen
organisatie werkzaam was die in 2008 al een subsidie kreeg van de
Stichting Fonds PGO of instellingssubsidie ontvangt op grond van de
Subsidieregeling PGO.

de organisatie is een vereniging of stichting en heeft geen
winstoogmerk;

de organisatie is landelijk werkzaam; een landelijk werkende organisatie
kan bij de uitvoering van de activiteiten regionale of lokale
organisaties wel betrekken.;

de organisatie heeft leden of donateurs in de vorm van natuurlijke
personen die zich hebben verplicht de jaarlijks door de organisatie
vastgestelde minimumbijdrage te betalen;

in de statutaire doelstelling alsmede in de activiteiten van de
organisatie komt tot uiting dat de organisatie primair is gericht op
versterking van de positie in de Nederlandse samenleving van personen
die een ziekte dan wel een lichamelijke of verstandelijke
functiebeperking hebben;

in het bestuur van de organisatie komt de betrokkenheid van de doelgroep
tot uiting;

de activiteiten van de organisatie worden uitgevoerd vanuit het
perspectief en de ervaringsdeskundigheid van de betrokken doelgroep;

de organisatie houdt een registratie bij van de leden en donateurs;

de organisatie is toegankelijk voor alle in Nederland woonachtige
personen die een bepaalde ziekte, lichamelijke of verstandelijke
functiebeperking gemeenschappelijk hebben dan wel de vertegenwoordigers
van deze personen wanneer zij wils- of handelingsonbekwaam zijn. Dit wil
zeggen niet beperkt tot bijvoorbeeld mensen met een bepaalde geslacht of
mensen met een bepaalde leeftijd of geloofsovertuiging.





Het kan voorkomen dat er in hetzelfde jaar twee of meer nog niet
gesubsidieerde organisaties voor dezelfde ziekte of functiebeperking een
subsidieaanvraag voor het basisdeel indienen, en daarnaast voldoen aan
alle hiervoor gestelde voorwaarden. In dat geval zal de organisatie met
de meeste leden in beginsel in aanmerking komen voor subsidie. Het
aantal leden geeft immers een indicatie van het draagvlak van de
organisatie bij de doelgroep. 

Voorwaarden ontwikkelingsdeel

Met het ontwikkelingsdeel willen wij organisaties expliciet in staat
stellen zich te professionaliseren op een manier die aansluit bij
desbetreffende organisatie. Organisaties zijn zelf het beste in staat om
te bepalen hoe ze zich moeten ontwikkelen om nog sterkere
vertegenwoordigers van hun achterban te worden. Alle organisaties die in
aanmerking komen voor het basisdeel van de instellingssubsidie komen ook
in aanmerking voor het ontwikkelingsdeel. 

Vanaf 1 januari 2011 wordt een aanvullende voorwaarde gesteld voor het
behoud van het ontwikkelingsdeel. Vanaf die datum moet een organisatie
die in aanmerking wil komen voor het ontwikkelingsdeel voldoen aan de
minimumnormen die aan een goed functionerende pgo-organisatie kunnen
worden gesteld. Deze minimumnormen stellen wij vast mede op basis van
suggesties van een commissie bestaande uit vertegenwoordigers uit het
pgo-veld (‘de werkgroep Wenkend Perspectief’). De minimumnormen
worden in het najaar van 2009 opgenomen in dit beleids- en
beoordelingskader. Wij beschouwen de minimumnormen als dynamische
normen. Doordat professionaliseringsactiviteiten worden uitgevoerd,
zullen organisaties zich ontwikkelen. Daarbij past dat de minimumnormen
in lijn met deze ontwikkelingen in de praktijk evolueren. 

2.3 Berekening instellingssubsidie

2.3.1	Berekeningswijze instellingssubsidie

De instellingssubsidie bestaat uit het basisdeel en het
ontwikkelingsdeel. Het basisdeel kan maximaal € 90.000,- bedragen. Het
ontwikkelingsdeel bedraagt maximaal € 30.000,-. Dat betekent dat
organisaties die voldoen aan de voorwaarden voor het basisdeel en het
ontwikkelingsdeel in aanmerking kunnen komen voor een
instellingssubsidie van maximaal € 120.000,-. In box 3 wordt
weergegeven hoe de hoogte van de instellingssubsidie wordt bepaald.



Box 3 Bepaling van de hoogte van de instellingssubsidie

I) Berekening van de hoogte van de subsidiebedrag van het basisdeel

Het bedrag voor het basisdeel dat een organisatie maximaal kan
ontvangen, is gebonden aan twee randvoorwaarden:

1) het bedrag per organisatie is maximaal € 90.000,- per jaar 

2) de subsidie voor het basisdeel bedraagt per jaar niet meer dan €
100,- per natuurlijk persoon als lid of donateur. 

Binnen deze randvoorwaarden wordt het subsidiebedrag voor het basisdeel
als volgt bepaald:

Het basisdeel is opgebouwd uit twee elementen:

Een basisbedrag van € 7.500,-;

Een omvangstoeslag die wordt berekend op basis van het aantal betalende
natuurlijke personen dat lid of donateur is op 1 april voorafgaand aan
het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd én het door de
desbetreffende organisatie vastgestelde minimumbedrag dat deze
leden/donateurs voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd (gaan)
betalen. 

De omvangstoeslag wordt berekend door het aantal natuurlijke personen
dat lid of donateur is en het vastgestelde minimumbedrag te
vermenigvuldigen met een vermenigvuldigingsfactor. Deze factor wordt
kleiner bij een hoger aantal leden/donateurs. In bijlage 3 is een
overzicht opgenomen van de vermenigvuldigingsfactoren en
voorbeeldberekeningen van het basisdeel. Door de afnemende
vermenigvuldigingsfactor heeft, bij een organisatie van meer dan 10.000
leden of donateurs, het aantal leden/donateurs boven die 10.000 geen
invloed meer op de hoogte van de omvangstoeslag.

II) Hoogte van het ontwikkelingsdeel

Organisaties geven bij hun aanvraag aan hoeveel subsidie zij binnen het
ontwikkelingsdeel aanvragen. Dit deel bedraagt maximaal € 30.000.

III) Hoogte instellingssubsidie

De hoogte van de instellingssubsidie van een organisatie is de som van
de subsidiebedragen voor het basisdeel en het ontwikkelingsdeel.

De berekeningsformule voor het basisdeel is gelijk aan de
berekeningswijze voor de instellingssubsidie zoals de Stichting Fonds
PGO deze al enige jaren hanteert voor patiëntenorganisaties. Door de
berekening van het basisdeel afhankelijk te stellen van het aantal
natuurlijke personen dat lid of donateur is en de minimale bijdrage die
zij moeten betalen aan hun vereniging of stichting, wordt invulling
gegeven aan de gedachte dat de achterban van een organisatie zelf
verantwoordelijkheid draagt voor de instandhouding van een organisatie.
Het maximum van 

€ 90.000,- is vastgesteld om uitdrukking te geven aan de eigen
verantwoordelijkheid van de organisaties om te zoeken naar andere
bronnen van inkomsten, zoals giften en bijdragen van gezondheidsfondsen.
Het stellen van een maximum voorkomt daarnaast dat de grotere
organisaties, die in veel gevallen goed in staat zijn andere inkomsten
te genereren, een onevenredig beroep op de regeling doen. Het
basisbedrag en de afnemende vermenigvuldigingsfactor werken in beginsel
in het voordeel van kleinere organisaties (rekening houden met de vaste
kosten van organisaties, ongeacht hun omvang). 

Voor de bepaling van het aantal geregistreerde in Nederland woonachtige
betalende natuurlijke personen dat lid of donateur is, en de contributie
of donatie van deze leden of donateurs wordt uitgegaan van de peildatum
van 1 april voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt
aangevraagd. Deze jaarlijkse peiling biedt de mogelijkheid tot
jaarlijkse aanpassingen van de hoogte van het subsidiebedrag van het
basisdeel. Omdat het ledenaantal van grote invloed op de hoogte van het
subsidiebedrag is, dienen organisaties een accurate registratie bij te
houden van het aantal leden en/of donateurs. Er zal steekproefsgewijs
controle plaatsvinden op de door organisaties opgegeven aantallen
leden/donateurs en minimale bijdragen. Bij deze steekproef zal ook
worden bekeken in hoeverre de organisatie voldoet aan de voor haar
gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor instellingssubsidie.


Voor de bepaling van de hoogte van de minimale bijdrage die
leden/donateurs moeten betalen aan hun vereniging of stichting wordt
alleen gekeken naar het minimaal verschuldigde bedrag. Indien (sommige)
leden of donateurs jaarlijks een hoger bedrag betalen dan de minimale
bijdrage, dan is het extra bedrag niet van invloed op de berekening van
de hoogte van de omvangstoeslag in het basisdeel.

2.3.1.1	 Organisatie zonder natuurlijke personen als lid of donateur

Sommige organisaties hebben geen natuurlijke personen als lid of
donateur. Hoewel zij, als zij in 2008 een subsidie ontvingen van de
Stichting Fonds PGO, in aanmerking komen voor het basisdeel, bedraagt
deze de facto € 0. Dit geldt onder meer voor een aantal
samenwerkingsorganisaties en de huidige kwaliteitstoetsingsorganisaties.
Zij kunnen echter wel in aanmerking komen voor een instellingssubsidie
ter hoogte van het maximale ontwikkelingsdeel. Daarnaast kunnen zij in
aanmerking komen voor projectsubsidie. In het beoordelingskader dat
gebruikt wordt voor beoordeling van de projectsubsidie is kwaliteit en
transparantie opgenomen als beleidsprioriteit. Activiteiten op het
gebied van kwaliteitstoetsing kunnen daardoor in aanmerking komen voor
projectsubsidie. Daarom is het niet langer opportuun om een aparte
subsidie te vestrekken voor de functie kwaliteitstoetsing.

Sommige samenwerkingorganisaties hebben ook een aantal natuurlijke
personen als lid. Op basis van die natuurlijke leden kunnen zij subsidie
voor het basisdeel ontvangen. Voor de samenwerkingsorganisaties zonder
natuurlijke personen als lid, geldt dat hun leden over het algemeen
pgo-organisaties zijn die instellingssubsidie (basisdeel en
ontwikkelingsdeel) ontvangen. De aangesloten organisaties kunnen vanuit
hun instellingssubsidie het samenwerkingsverband bekostigen. De
lidorganisaties profiteren immers van de synergievoordelen van het
bundelen van een deel van de krachten en/of activiteiten in het
samenwerkingsverband.

2.3.2 	Fusies 

Vanaf 1 januari 2009 geldt dat gesubsidieerde organisaties geen nadeel
ondervinden van een fusie. Wanneer gesubsidieerde organisaties fuseren
na 1 januari 2009 bieden we de zekerheid dat de nieuwe organisatie die
na de fusie ontstaat tot en met 2012 de subsidies die de fusiepartners
ontvingen, behoudt, mits de gefuseerde organisatie aan de eisen voor
subsidie blijft voldoen. Dit fusiebeleid wordt bij de evaluatie in 2011
betrokken. 

Wanneer een organisatie, die in 2008 al een subsidie kreeg van de
Stichting Fonds PGO of subsidie ontvangt op grond van de
Subsidieregeling PGO, zichzelf opsplitst of uiteenvalt in meerdere
organisaties, dan kunnen de oude organisatie (indien deze nog deels
bestaat) en de nieuw ontstane organisatie(s) gezamenlijk slechts
aanspraak maken op een instellingssubsidie ter hoogte van de
instellingssubsidie waarop de oude organisatie aanspraak kon maken.
Hierbij geldt dat het bedrag waarop de oude organisatie aanspraak kon
maken verdeeld wordt over de nog bestaande en de nieuw ontstane
organisatie(s), mits zij voldoen aan de subsidievoorwaarden, naar rato
van het aantal aangesloten leden of donateurs. Het beleid ten aanzien
van splitsingen wordt betrokken bij de evaluatie in 2011.

2.3.3	Vermindering van instellingssubsidie

Sommige organisaties ontvingen in 2008 een hoger bedrag aan
instellingssubsidie van de Stichting Fonds PGO dan het bedrag waarop zij
op grond van de berekeningswijze voor het basisdeel in aanmerking kunnen
komen. Voor deze organisaties geldt dat het basisdeel van de
instellingssubsidie over een periode van vier jaar wordt teruggebracht
naar het bedrag waarop de organisatie op grond van de berekeningswijze
voor het basisdeel in aanmerking kan komen. Om organisaties onder meer
de ruimte te geven zich verder te professionaliseren blijven het
ontwikkelingsdeel en eventuele projectsubsidie(s) uit de aanvullende
middelen bij de vermindering van de hoogte van het basisdeel van de
instellingssubsidie buiten beschouwing. 

Deze vermindering naar het bedrag waarop de organisatie op grond van de
berekeningswijze voor het basisdeel in aanmerking kan komen, vindt als
volgt plaats. 

De organisatie die dit betreft, ontvangt: 

in 2009 een basisdeel dat 90% bedraagt van de instellingssubsidie die in
2008 is verstrekt;

in 2010 een basisdeel dat 60% bedraagt van de instellingssubsidie die in
2008 is verstrekt;

in 2011 een basisdeel dat 30% bedraagt van de instellingssubsidie die in
2008 is verstrekt;

in 2012 een basisdeel waarvoor de organisatie op grond van de
berekeningswijze in paragraaf 2.3.1 in aanmerking kan komen.

In het geval de in paragraaf 2.3.1 geschetste berekeningswijze gunstiger
is voor de organisatie dan bovengenoemde percentages, dan ontvangt de
organisatie het bedrag voor het basisdeel volgens die hogere
berekeningswijze.

Daarnaast kan de organisatie het ontwikkelingsdeel ontvangen, waarbij
zij vanaf 2011 moet voldoen aan de minimumnormen. Ten slotte kan de
organisatie in aanmerking komen voor projectsubsidie(s) (zie hoofdstuk
3).

Ook wanneer sprake is van vermindering van de hoogte van de
instellingssubsidie geldt dat het basisdeel van de instellingssubsidie,
waarvoor de organisatie op basis van de berekeningswijze in paragraaf
2.3.1 in aanmerking komt, moet worden besteed aan activiteiten die
passen binnen de te subsidiëren taken, namelijk lotgenotencontact,
voorlichting, belangenbehartiging en professionalisering en aan
exploitatiekosten die daarmee verband houden. 

In uitzondering hierop kunnen organisaties waarvan de
instellingssubsidie wordt verminderd in hun activiteitenplan en
begroting, activiteiten en kosten opnemen die verband houden met de
vermindering van de instellingssubsidie. Zij dienen deze te onderbouwen.
Het Fonds PGO zal de subsidieaanvraag beoordelen.

2.4 	Wijze van subsidieaanvraag en -verstrekking

Wanneer een organisatie een aanvraag indient voor instellingssubsidie
die niet hoger is dan 

€ 120.000,-, hoeft die organisatie voor de te subsidiëren
activiteiten niet langer vooraf een activiteitenplan en een begroting in
te dienen. De subsidie kan eenvoudig worden aangevraagd met een
formulier voor instellingssubsidie dat verkrijgbaar is via   HYPERLINK
"http://www.fondspgo.nl"  www.fondspgo.nl  en kan worden  opgevraagd bij
de Stichting Fonds PGO (vanaf 1 januari 2009 bij de unit Fonds PGO van
het CIBG). Deze aanvraag moet zijn voorzien van een door het bestuur van
de organisatie ondertekende verklaring dat de organisatie aan de
gestelde voorwaarden voldoet.

De informatie die voor de berekening van de instellingssubsidie van
belang is, is het aantal natuurlijke personen dat lid of donateur is en
de minimumbijdrage voor leden/donateurs die de organisatie heeft
vastgesteld. Op grond van deze gegevens wordt de berekening uit box 3
toegepast. 

Bij de aanvraag voor instellingssubsidie moeten de organisaties aangeven
of zij naast het basisdeel ook het ontwikkelingsdeel aanvragen en zo ja
hoe hoog het bedrag is dat zij willen aanvragen. Vanaf 2011 geldt voor
het aanvragen van het ontwikkelingsdeel dat de organisatie moet voldoen
aan de minimumnormen die aan een goed functionerende pgo-organisatie
worden gesteld.

Een aantal organisaties krijgt door de vermindering van hun
instellingssubsidie op basis van in paragraaf 2.3 genoemde percentages,
tijdelijk een instellingssubsidie die hoger is dan 

€ 120.000,-. Als de instellingssubsidie hoger is dan € 120.000,-
geldt dat organisaties de bovengenoemde subsidie jaarlijks kunnen
aanvragen door een activiteitenplan alsmede een begroting in te dienen.
Voor deze organisaties geldt dat wanneer door onvoorziene omstandigheden
bepaalde activiteiten uit het goedgekeurde activiteitenplan niet of
slechts gedeeltelijk kunnen worden uitgevoerd dan wel de kosten van een
goedgekeurde activiteit lager zijn dan begroot, de unit Fonds PGO van
het CIBG op verzoek van de subsidieontvanger de subsidieverlening
zodanig kan wijzigen dat het niet bestede bedrag voor andere
activiteiten binnen het goedgekeurde activiteitenplan kan worden
aangewend. Wanneer het bedrag dat gemoeid is met de wijziging van de
subsidieverlening lager is dan 20% van het verleende subsidiebedrag is
geen toestemming van de unit Fonds PGO van het CIBG nodig voor het
besteden van de subsidie aan andere activiteiten binnen het goedgekeurde
activiteitenplan.

De subsidieaanvraag, en indien van toepassing het activiteitenplan en
begroting, moet vóór 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarvoor
subsidie wordt aangevraagd, ingediend worden bij de unit Fonds PGO van
het CIBG. 

Vanwege de publicatiedatum van de Subsidieregeling PGO en dit beleids-
en beoordelingskader geldt voor de aanvraag voor instellingssubsidie
voor 2009 een ander regime. De aanvraag dient uiterlijk 30 november 2008
ingediend te zijn bij de Stichting Fonds PGO. Daarbij geldt voor de
aanvraag voor instellingssubsidie van 2009 de peildatum 1 oktober 2008
voor de bepaling van het aantal geregistreerde in Nederland woonachtige
betalende natuurlijke personen dat lid of donateur is en de hoogte van
de contributie of donatie die deze leden of donateurs moeten gaan
betalen. 

Omdat organisaties die, vanwege de vermindering van hun
instellingssubsidie op basis van in paragraaf 2.3 genoemde percentages,
in aanmerking komen voor een instellingssubsidie die groter is dan €
120.000,- een activiteitenplan alsmede een begroting moeten indienen,
krijgen deze organisaties voor de aanvraag voor instellingssubsidie voor
2009 uitstel tot uiterlijk 31 december 2008. 

De subsidie wordt door middel van een aantal voorschotten uitgekeerd,
waarbij in beginsel het volgende bevoorschottingsritme wordt aangehouden
in januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli
8%, augustus 8%, september 7%, oktober 8%, november 8% en december 7%
van het voor dat jaar verleende subsidiebedrag. Een organisatie kan met
redenen omkleed aangeven dat een ander bevoorschottingsritme gewenst is.


Voor alle organisaties die instellingssubsidie ontvangen, geldt dat zij
binnen zes maanden na afloop van het jaar waarvoor de subsidie ontvangen
is, een aanvraag tot vaststelling van de instellingssubsidie indienen
bij de unit Fonds PGO van het CIBG. Deze aanvraag moet voorzien zijn van
een activiteitenverslag en een financieel verslag. De organisatie geeft
daarbij in ieder geval aan:

welke activiteiten zijn uitgevoerd voor de verleende subsidie

wat de kosten en baten van de activiteiten waren

onder welke categorie de activiteiten geschaard kunnen worden
(voorlichting, belangenbehartiging, lotgenotencontact,
professionalisering of exploitatiekosten die daarmee verband houden).
Daarbij is het niet noodzakelijk dat de organisatie bij haar
activiteiten alle categorieën aan bod heeft laten komen. 

of een deel van de instellingssubsidie aangewend is voor de bekostiging
van kosten binnen projecten waarvoor ook projectsubsidie is verleend op
basis van de Subsidieregeling PGO en dit beleids- en beoordelingskader.
Zo ja om welk bedrag het gaat en voor welke kosten in dat project. Dit
dient te worden vastgelegd in een bestuursverklaring waarin tevens wordt
verklaard dat de desbetreffende kosten niet ook in de aanvraag tot
vaststelling van die projectsubsidie worden opgenomen.

Indien de instellingssubsidie groter was dan € 125.000 moet de
organisatie ook een accountantsverklaring meesturen met de aanvraag tot
vaststelling.

Wanneer een organisatie de instellingssubsidie niet volledig besteedt
aan voorlichting, belangenbehartiging, lotgenotencontact,
professionalisering of exploitatiekosten die daarmee verband houden, mag
zij een egalisatiereserve vormen. Deze egalisatiereserve creëert voor
organisaties flexibiliteit bij hun financieel beheer over de jaargrenzen
heen. De egalisatiereserve mag maximaal 20% van de verleende
instellingssubsidie bedragen. Als organisaties meer overhouden van de
verleende subsidie wordt het meerdere teruggevorderd. 

Voor organisaties met een (tijdelijk) hogere instellingssubsidie zoals
bedoeld in paragraaf 2.3, geldt dat de hoogte van de egalisatiereserve
eveneens afhankelijk is van de hoogte van de instellingssubsidie.
Organisaties die momenteel een hogere egalisatiereserve hebben dan de
vanaf 1 januari 2009 toegestane hoogte van de egalisatiereserve,
behouden in 2009 deze hogere egalisatiereserve, maar moeten hun
egalisatiereserve voor 1 januari 2010 verlaagd hebben tot de maximaal
toegestane hoogte van 20% van de in 2009 verleende instellingssubsidie.
Deze organisaties kunnen, indien gewenst, hun egalisatiereserve verlagen
door in 2009 het overschot aan middelen in te zetten voor een verdere
professionaliseringsslag. 

Het is niet toegestaan om vanuit de instellingssubsidie andere
bestemmingsreserves op te bouwen. Wel kunnen ten laste van een verleende
instellingssubsidie bedrijfseconomisch aanvaardbare voorzieningen
getroffen worden ten behoeve van een specifiek toekomstig doel dan wel
een voorzienbaar verlies of risico dat de organisatie in de toekomst
loopt (bijvoorbeeld voor de onderhoud van een pand op basis van een
onderhoudsplan). Het totaal van de ten laste van de instellingssubsidie
getroffen voorzieningen mag maximaal 5% bedragen van de som van de
verleende instellingssubsidie en de met de gesubsidieerde activiteiten
samenhangende baten in de vorm van gerealiseerde inkomsten uit
contributies of structurele donaties. De herkomst, omvang, toevoegingen
en onttrekkingen aan de voorzieningen worden apart in het financieel
verslag opgenomen. De voorzieningen moeten binnen vijf jaar nadat zij
zijn gevormd worden besteed aan het doel waarvoor zij zijn gevormd. 

 

3	 Projectsubsidie

3.1	Doel en aanwending

Naast de instellingssubsidie kunnen pgo-organisaties in aanmerking komen
voor projectsubsidies. Deze subsidies worden verleend om organisaties
aanvullende projectmatige activiteiten te laten uitvoeren die ertoe
strekken patiënten, gehandicapten en ouderen een centrale, sterke
positie te geven in de stelsels van zorg en ondersteuning en hun
mogelijkheden om de regie op het eigen leven te voeren en
maatschappelijk te participeren te vergroten. Vanuit hun
maatschappelijke rol kunnen pgo-organisaties hieraan een belangrijke
bijdrage leveren. Met de recente vernieuwingen van de stelsels van zorg
en ondersteuning is het van groot belang dat het pgo-veld zich
ontwikkelt tot een volwaardige gesprekspartner van zorgverzekeraars,
aanbieders van zorg en/of ondersteuning, overheden en andere
maatschappelijke organisaties (‘derde partij rol’).

Het gaat om projectsubsidie voor maximaal vier jaar voor projecten die
zijn opgenomen in een vierjarenplan. De maximale periode van vier jaar
is gekozen om organisaties meer zekerheid te geven en hen, meer dan
voorheen, de tijd te geven om de resultaten van hun activiteiten te
implementeren, te borgen en de resultaten breder te verspreiden.
Bovendien biedt de vierjarige periode de ruimte om te leren van minder
goede ervaringen. Overigens kunnen binnen het vierjarenplan ook
projecten worden opgenomen met een kortere looptijd dan vier jaar. Ook
kunnen organisaties ervoor kiezen om in hun vierjarenplan niet voor alle
vier jaren activiteiten op te nemen. 

Het is mogelijk met deze middelen projectmatige activiteiten uit te
voeren op het gebied van lotgenotencontact, belangenbehartiging,
voorlichting of professionalisering. Voor dezelfde uitgaven kan
uiteraard niet twee keer (bijvoorbeeld vanuit instellingssubsidie en
projectsubsidie) geld beschikbaar worden gesteld. Het is niet de
bedoeling om dezelfde uitgaven voor activiteiten dubbel te subsidiëren.


Bij de subsidievaststelling zal hier ook op worden getoetst (zie
paragraaf 3.4.2).

Voor deze subsidies is een gelimiteerd budget beschikbaar. Een
onafhankelijke Programmaraad adviseert over de toekenning van deze
projectsubsidies. Deze advisering door de Programmaraad geschiedt op
basis van dit beleids- en beoordelingskader.

Ook sommige andere instellingen dan pgo-organisaties kunnen, onder
voorwaarden, in aanmerking komen voor projectsubsidie.

3.2 	Voorwaarden projectsubsidie

3.2.1	Ingangsvoorwaarden aan indienende organisatie 

Organisaties die kunnen aantonen dat zij in aanmerking komen voor de
instellingssubsidie, behalve enkele uitzonderingen die genoemd zijn in
hoofdstuk 5, kunnen projectsubsidie aanvragen door een vierjarenplan met
projectvoorstellen in te dienen. 

Daarnaast kunnen ook sommige andere landelijk werkende organisaties, die
een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de in paragraaf 3.1
verwoordde doelstelling projectsubsidie aanvragen door een vierjarenplan
met projectvoorstellen in te dienen.  Zij moeten daarbij echter aantonen
dat zij voldoen aan de in box 4 omschreven voorwaarden.  Omdat de groep
die projectsubsidie kan aanvragen breder is,  dan de groep die in
aanmerking komt voor de instellingssubsidie als bedoeld in hoofdstuk 2,
zijn de voorwaarden in box 4 iets ruimer dan de voorwaarden in box1 en
box 2. 



Box 4 Voorwaarden organisaties zonder instellingssubsidie voor aanvraag
die projectsubsidie 

de organisatie is een vereniging of stichting en heeft geen
winstoogmerk;

de organisatie is landelijk werkzaam;

een landelijk werkende organisatie kan bij de uitvoering van de
activiteiten uit het  vierjarenplan regionale of lokale organisaties wel
betrekken. Zo kan landelijk beleid vaak goed omgezet worden naar lokale
initiatieven. En andersom, kunnen de goede resultaten van lokale of
regionale projecten landelijk worden uitgerold.

in de statutaire doelstelling of in de reguliere activiteiten van de
organisatie komt tot uiting dat de organisatie is gericht op versterking
van de positie en invloed in de Nederlandse samenleving van personen
die:

1˚ een ziekte, lichamelijke of verstandelijke functiebeperking hebben,
dan wel

2˚ 55 jaar of ouder zijn.

            Organisaties van familieleden van zodanige patiënten of
gehandicapten die de belangen 

            van die patiënten of gehandicapten behartigen komen ook
voor deze projectsubsidies in 

            aanmerking. 

Een projectsubsidie voor projecten die zijn opgenomen in een
vierjarenplan wordt niet verstrekt aan:

Een zorgverzekeraar of een organisatie van zorgverzekeraars. 

Een aanbieder van zorg en/ of ondersteuning of een organisatie van deze
aanbieders. 

De CG-Raad, CSO en NPCF. 

Een organisatie die primair is gericht op het genereren en beheren van
financiële middelen, waaronder gezondheidsfondsen. Met uitzondering van
organisaties die voldoen aan de eisen voor een instellingssubsidie zoals
aangegeven in hoofdstuk 2 van dit beleids- en beoordelingskader.

Kennisinstituten en onderzoeksinstellingen.





3.2.2	Ingangsvoorwaarden aan vierjarenplan en de daarin opgenomen
projectvoorstellen 

Om in aanmerking te komen voor projectsubsidie dient het ingediende
vierjarenplan volledig te zijn, en in ieder geval de volgende twee
onderdelen te bevatten: 

A. 	Een vierjarige visie 

B. 	Eén of meerdere concrete projectvoorstellen 

In box 5 is dit nader uitgewerkt. 



Box 5 Uitwerking voorwaarden vierjarenplan

Om in aanmerking te kunnen komen voor projectsubsidie dient het
vierjarenplan volledig te zijn en in elk geval twee onderdelen te
bevatten: 

 

	A.	Een vierjarige visie 

In de vierjarige visie geeft de organisatie aan hoe zij de komende vier
jaar wil bijdragen aan het geven van een centrale, sterke positie aan
patiënten, gehandicapten en ouderen in de stelsels van zorg en
ondersteuning en/of aan het vergroten van de mogelijkheden om de regie
op het eigen leven te voeren en maatschappelijk te participeren. De unit
Fonds PGO van het CIBG toetst of het vierjarenplan een visie bevat, die
ingaat op voorgaande doelstelling. 

Een of meer concrete projectvoorstellen die opgezet zijn vanuit
ervaringsdeskundigheid en niet ten doel hebben fundamenteel
wetenschappelijk onderzoek uit te voeren dan wel zorg of ondersteuning,
zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet, Algemene Wet Bijzondere
Ziektekosten en Wet Maatschappelijke Ondersteuning, te leveren. 

	Als een organisatie in aanmerking wil komen voor projectsubsidie zullen
daarnaast in het plan ook een of meerdere projecten moeten worden
opgenomen. Bij elk project moet in elk geval worden aangegeven: 

een uitgewerkte omschrijving van het project 

de wijze waarop de doelgroep is betrokken bij de opzet van het project
en wordt betrokken bij de uitvoering van het project 

de beoogde resultaten, waarbij de verbinding met de visie (onderdeel A)
moet worden gelegd en moet worden aangegeven welke doelgroep baat heeft
bij de beoogde resultaten;

een plan van aanpak inclusief een omschrijving van de projectorganisatie
en een tijdsplanning (wie doet wat en wanneer?);

een begroting die:

- sluitend is;

- gespecificeerd is ;

- aansluit bij de activiteiten die in het project beschreven staan; 

- gebaseerd is op kosten en tarieven die in het maatschappelijk verkeer
gebruikelijk zijn;

een omschrijving van de wijze waarop de beoogde resultaten geborgd en
breder verspreid zullen worden.

Indien een subsidieaanvraag voor projectsubsidie niet volledig is, zal
de unit Fonds PGO van het CIBG

desbetreffende organisatie vragen om de ontbrekende stukken alsnog aan
te leveren binnen 

een redelijke termijn. 



3.2.3	Beoordeling van projecten en vergelijkingscriteria 

Wanneer een organisatie niet voldoet aan de ingangsvoorwaarden die
genoemd zijn in paragraaf 3.2.1 en box 4 zal de aanvraag worden
afgewezen. Indien de organisatie wel aan de voorwaarden uit box 4
voldoet maar haar vierjarenplan niet aan de voorwaarden in box 5 voldoet
(ook na het verzoek tot aanleveren van ontbrekende stukken) wordt de
subsidieaanvraag niet in behandeling genomen. 

Wanneer de organisatie en haar vierjarenplan wel aan de voorwaarden
genoemd in paragrafen 3.2.1 en 3.2.2 voldoen, zullen de projecten in het
vierjarenplan afzonderlijk worden beoordeeld. Deze beoordeling wordt
gemaakt door de Programmaraad en vindt plaats op basis van het
beoordelingskader dat in hoofdstuk 4 van dit beleidskader is opgenomen. 

Projecten die minimaal voldoende scoren op kwaliteit en op inhoudelijke
relevantie, komen, mits er voldoende subsidiebudget is, in ieder geval
in aanmerking voor projectsubsidie. Indien er voor deze projecten
onvoldoende subsidiebudget beschikbaar is, zal er een rangschikking
worden gemaakt. De wijze waarop dat gebeurt en de criteria daarvoor
staan in het beoordelingskader.

De Programmaraad zal een advies uitbrengen aan de minister. Deze zal het
advies marginaal toetsen, wat wil zeggen dat de minister toetst of het
advies zorgvuldig tot stand is gekomen en of de lijn van het advies
inhoudelijk samenhangend is. Na deze toetsing, neemt de minister een
besluit over de toekenning van de middelen voor projectsubsidies. 

3.3 	Hoogte projectsubsidie

Voor de projectsubsidies is een gelimiteerd budget beschikbaar. Het
subsidieplafond wordt voor de betreffende subsidieperiode bekend
gemaakt. De onafhankelijke programmaraad adviseert de minister en
staatssecretaris op basis van dit beleidskader over de toekenning en
verdeling van het budget voor projectsubsidies. Daarbij zijn het
beoordelingskader en de daarin opgenomen criteria die opgenomen zijn in
hoofdstuk 4 leidend. Er is geen maximum of minimum gesteld aan de hoogte
van de te verlenen individuele projectsubsidie. Ook is er geen maximum
of minimum gesteld aan het aantal in te dienen projecten per
organisatie. 

3.4 	Wijze van verstrekking

3.4.1	Mogelijkheid van ingroeien

Vierjarenplannen kunnen één keer per vier jaar worden ingediend. Om
rekening te houden met de verschillende ontwikkelfasen waarin
pgo-organisaties zich bevinden, wordt de mogelijkheid geboden aan
organisaties om in deze systematiek in te groeien. Dit wordt gedaan door
organisaties die in aanmerking willen komen voor projectsubsidie de
keuze te geven of zij vóór 1 januari 2009 een vierjarenplan indienen
of vóór 1 juli 2010. In box 6 wordt dit ‘ingroeimodel’ nader
toegelicht. Door het ingroeimodel kan het beoordelingskader voor de
indieningsronde in 2010 op basis van de ervaringen met de eerste
indieningsronde en suggesties van de werkgroep Wenkend Perspectief
worden aangepast. 

Box 6 Ingroeimodel 

De eerste periode waarop een vierjarenplan betrekking kan hebben,
betreft de periode juli 2009 tot en met december 2012. 

Organisaties die voor 2009 nog geen plan hebben ingediend en
organisaties die voor 2009 wel een plan hebben ingediend, maar waarvoor
op basis van dat plan geen projectsubsidie is toegekend, kunnen vóór 1
juli 2010 een nieuw plan indienen, eventueel met een gewijzigde visie. 

Organisaties die wel subsidie toegekend hebben gekregen voor projecten
uit een vóór 1 januari 2009 ingediend plan, kunnen hun (nog in
uitvoering zijnde) plan aanvullen tot en met 2014. Op deze wijze kunnen
alle organisaties die projectsubsidie toegekend hebben gekregen op basis
van hun vierjarenplannen, projectactiviteiten uitvoeren tot en met 2014.


Vanaf 1 januari 2015 heeft een vierjarenplan steeds betrekking op een
vierjarige periode die aanvangt na afloop van een daaraan voorafgaande
vierjarige periode. Vanaf 2015 geldt dat pgo-organisaties, die in
aanmerking willen komen voor projectsubsidie, hun vierjarenplan bij de
unit Fonds PGO van het CIBG moeten indienen vóór 1 juli in het jaar
voorafgaand aan de vierjarige periode waarop het plan betrekking heeft. 

Als onvoorziene omstandigheden (bijvoorbeeld substantiële
onderuitputting van het budget voor projectsubsidies) daartoe aanleiding
geven, kunnen wij besluiten een extra indieningsronde voor aanvragen
voor projectsubsidies te openen. 





3.4.2	Wijze van verstrekking

Projectsubsidies worden aangevraagd door middel van een vierjarenplan.
Voor het opstellen van een vierjarenplan dienen organisaties gebruik te
maken van een daartoe opgesteld format. Het gebruik van dit format
vergemakkelijkt de beoordeling door de Programmaraad en beperkt de
administratieve lasten voor organisaties. Het format is beschikbaar via 
 HYPERLINK "http://www.fondspgo.nl"  www.fondspgo.nl  en kan worden
opgevraagd bij de Stichting Fonds PGO (na 1 januari 2009 de unit Fonds
PGO van het CIBG) en is voorzien van een handleiding. Een vierjarenplan
en de daarin opgenomen projecten dienen te voldoen aan de voorwaarden
zoals beschreven in paragraaf 3.2. Organisaties dienen hun vierjarenplan
in bij de unit Fonds PGO van het CIBG. Zij doen dit voor de in box 6
genoemde data.

Indien organisaties gezamenlijk een project willen indienen, dan moeten
alle organisaties die projectsubsidie voor hun activiteiten in dat
project willen ontvangen, het project in hun vierjarenplan opnemen. Elke
organisatie geeft daarbij aan welk deel van de activiteiten onder haar
verantwoordelijkheid valt en wat het subsidiebedrag is dat zij voor het
uitvoeren van die activiteiten aanvraagt. De Programmaraad zal het
project in zijn geheel beoordelen. Indien er subsidie voor het
samenwerkingsproject verleend wordt, wordt per organisatie een
beschikking verstuurd voor dat deel van de kosten van het project dat
onder de verantwoordelijkheid van die organisatie valt. Elke organisatie
is aanspreekbaar op en verantwoordelijk voor zijn aandeel in het
gezamenlijke project.

De projectsubsidie wordt door middel van een aantal voorschotten
uitgekeerd, waarbij de voorschotten gelijkmatig over het aantal maanden
waarvoor de subsidie is aangevraagd worden verstrekt. Gedurende het
project bedragen de voorschotten niet meer dan 90% van het bedrag van de
verleende projectsubsidie. Uiterlijk vier maanden na de ontvangst van de
volledig aanvraag voor vaststelling van de projectsubsidie worden de
voorschotten verhoogd tot het bedrag van de subsidiedeclaratie voor
zover dat bedrag niet hoger is dan de verleende projectsubsidie.

Een organisatie kan met redenen omkleed aangeven dat een ander
bevoorschottingsritme gewenst is. 

Wanneer zich omstandigheden voordoen die van belang kunnen zijn voor een
beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie
worden deze zo spoedig mogelijk door de desbetreffende organisatie
schriftelijk meegedeeld aan de unit Fonds PGO van het CIBG. Stukken die
relevant zijn voor de beslissing worden daarbij meegezonden. 

Als een organisatie gedurende de uitvoering van een project wezenlijke
veranderingen wil doorvoeren ten opzichte van het door de minister
gehonoreerde projectvoorstel moet vooraf toestemming worden gevraagd aan
de unit Fonds PGO van het CIBG. De unit zal terughoudend zijn in het
geven van toestemming, zeker wanneer andere projecten bijvoorbeeld
vanwege budgettaire redenen zijn afgewezen.

Organisaties moeten in ieder geval jaarlijks aan de hand van een format,
een tussentijdse rapportage over de voortgang van het project aan de
unit Fonds PGO van het CIBG doen toekomen. Deze rapportage heeft zowel
betrekking op de inhoudelijke als de financiële voortgang van het
project. De rapportage dient uiterlijk op 30 april van het jaar na het
jaar waarover de rapportage wordt opgesteld bij de unit Fonds PGO van
het CIBG te zijn ingediend. De tussentijdse rapportage hoeft niet te
worden ingediend over het laatste kalenderjaar van de projectperiode.
Deze tussentijdse rapportage is bedoeld om beleidsinformatie te
genereren die gebruikt kan worden voor het verbeteren van de
subsidiesystematiek.

Binnen zes maanden na afloop van de periode waarvoor projectsubsidie is
verleend, moeten de organisaties een aanvraag tot subsidievaststelling
indienen. De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een
projectverslag en een subsidiedeclaratie. Daarin dient de organisatie
aan te geven welk deel van de kosten vanuit die projectsubsidie zijn
gefinancierd en welk deel uit andere bronnen. Indien er vanuit
instellingssubsidie een deel van de kosten voor activiteiten binnen het
project zijn bekostigd, dient expliciet te worden aangegeven welke deel
dat was en hoe groot het bedrag is dat daarmee gemoeid was.

Voor subsidies hoger dan € 125.000 is bovendien een
accountantsverklaring noodzakelijk.

Vanuit projectsubsidies kunnen geen egalisatiereserve,
bestemmingsreserves of voorzieningen worden gevormd.

4 	Beoordelingskader projectsubsidie

4.1 	Inleiding

De doelstelling van het verlenen van projectsubsidie is het versterken
van de positie van patiënten, gehandicapten en ouderen in de stelsels
van zorg en ondersteuning en het vergroten van de mogelijkheden om de
regie op het eigen leven te voeren en maatschappelijk te participeren. 

Het beoordelingskader projectsubsidie stelt de wijze vast waarop
projecten die voldoen aan de voorwaarden uit box 5 (van organisaties die
voldoen aan de ingangsvoorwaarden die genoemd zijn in paragraaf 3.2.1 en
box 4) beoordeeld zullen worden. Daarbij geldt dat projecten die
minimaal voldoende scoren op zowel kwaliteit als inhoudelijke relevantie
in aanmerking komen voor projectsubsidie, mits er voldoende
subsidiebudget is. 

Indien er voor deze projecten onvoldoende subsidiebudget beschikbaar is,
zal er een rangschikking worden gemaakt. De wijze waarop dat plaats
vindt staat in paragraaf 4.2 beschreven.  

4.2	Totstandkoming advies

De Programmaraad zal projectvoorstellen beoordelen op de criteria
inhoudelijke relevantie en kwaliteit. De Programmaraad doet dit door aan
de criteria een samenvattend oordeel toe te kennen (zie paragraaf 4.3 en
4.4). Om te bepalen welke projecten in aanmerking kunnen komen voor
subsidie worden de samenvattende oordelen tegen elkaar uitgezet in
onderstaande beoordelingsmatrix. Uitgangspunt daarbij is dat de
inhoudelijke relevantie van het project zwaarder weegt dan de kwaliteit
van het project. 

Oordeel relevantie (

Oordeel kwaliteit (	Hoog	Voldoende	Laag

Goed	1	3	-

Voldoende	2	4	-

Matig 	5	6	-

Onvoldoende	-	-	-



De Programmaraad zal aan de hand van de samenvattende oordelen alle
projecten rangschikken binnen deze tabel. Zo zal een project dat
voldoende scoort op relevantie, maar matig op kwaliteit van het plan
worden gepositioneerd in vak nummer 6. Een project dat hoog scoort op
relevantie en goed op kwaliteit zal gepositioneerd worden in vak nummer
1. 

Projecten kunnen alleen in aanmerking komen voor subsidie wanneer zij
minimaal voldoende scoren op zowel relevantie als kwaliteit van het
plan. 

Projecten die vallen in de vakken 1 tot en met 4 

De projecten die in de vakken 1 tot en met 4 worden gepositioneerd,
komen in aanmerking voor subsidie voor zover het subsidiebudget het
toelaat. 

Concreet betekent het dat de Programmaraad als eerste zal kijken hoeveel
budget nodig is voor alle projecten uit vak 1. Mocht er dan nog
subsidiebudget beschikbaar zijn, komen de projecten in vak 2 in
aanmerking, daarna vak 3 en vervolgens vak 4. 

Indien mocht blijken dat het subsidieplafond bereikt zal worden binnen
een vak, oftewel dat er te weinig subsidiebudget is om alle projecten
binnen het desbetreffende vak te honoreren, dan bepaalt de Programmaraad
welke projecten uit desbetreffend vak wel, en welke niet met een
positief advies aan de minister worden gestuurd. Hij doet dit door voor
de projecten binnen dat vak een meer verfijnde rangschikking te maken op
basis van dezelfde criteria. 

Projecten in de vakken 5 en 6 

De projecten die vallen in de vakken 5 en 6 komen in eerste instantie
niet in aanmerking voor subsidie. Indien blijkt dat het subsidieplafond,
na de toekenning van subsidie aan de projecten uit de vakken 1 tot en
met 4, nog niet bereikt is, krijgen de organisaties in de vakken 5 en 6
de mogelijkheid om de kwaliteit van hun projectplan te verbeteren.
Daarbij wordt de volgende werkwijze gehanteerd:

Eerst bepaalt de Programmaraad hoeveel subsidiemiddelen nog beschikbaar
zijn.

Daarna bepaalt de Programmaraad hoeveel kosten in totaal begroot zijn
voor de projecten binnen vak 5 en binnen vak 6.

Indien er meer begroot is dan er aan subsidiemiddelen nog beschikbaar
is, zal de Programmaraad komen tot een rangschikking van de projecten
waarbij de inhoudelijke relevantie leidend is. Op basis van deze
rangschikking worden de organisaties die een projectvoorstel hebben
ingediend dat binnen het resterende budget valt, uitgenodigd om hun
projectvoorstel op bepaalde punten te verbeteren. Zij krijgen hiervoor
vier weken de tijd. Indien het projectvoorstel na aanpassing zodanig
verbeterd is op de punten die zijn aangegeven dat het na beoordeling in
vak 1 tot en met 4 zou passen, wordt alsnog een positief advies gegeven
over de subsidieaanvraag. 

Indien een projectvoorstel niet genoeg verbeterd is, zal het alsnog
worden afgewezen.

Projecten in de vakken zonder nummer

Projecten die onvoldoende scoren op kwaliteit of laag op inhoudelijke
relevantie komen niet in aanmerking voor subsidie, ook niet indien
blijkt dat het subsidiebudget, na honorering van de projecten uit vak 1
tot en met 4 en de verbeterde projecten uit vak 5 en 6, niet uitgeput
is. 

4.3 	Inhoudelijke relevantie 

De Programmaraad zal projecten beoordelen op inhoudelijke relevantie. De
Programmaraad doet dit door aan onderstaande subcriteria een oordeel toe
te kennen. Nadat de subcriteria afzonderlijk zijn beoordeeld, stelt de
Programmaraad een samenvattend oordeel op het criterium inhoudelijke
relevantie vast. Daarbij wegen de subcriteria onderling even zwaar. Het
samenvattend oordeel wordt gegeven op een driepuntschaal: hoog –
voldoende – laag. 

De combinatie met het oordeel op het criterium kwaliteit bepaalt of het
project, indien er genoeg subsidiebudget beschikbaar is, in aanmerking
komt voor subsidie of niet (zie paragraaf 4.2). 

4.3.1 	Subcriteria inhoudelijke relevantie

De Programmaraad zal de volgende subcriteria beoordelen:

In welke mate draagt het project bij aan de versterking van de positie
van patiënten, gehandicapten en/of 	ouderen?

Veel patiënten, gehandicapten en ouderen verkeren in een
achterstandspositie. De Programmaraad beoordeelt de mate waarin het
project bijdraagt aan de versterking van de positie van patiënten,
gehandicapten en ouderen in de stelsels van zorg en ondersteuning en
andere en de mogelijkheden om de regie op het eigen leven te voeren en
maatschappelijk te participeren te vergroten. De Programmaraad let
daarbij op de volgende aspecten:

het bereik van het project onder patiënten, gehandicapten en ouderen.
Daarbij geldt dat hoe breder het bereik onder de eigen doelgroep van de
organisatie is, hoe hoger de relevantie van het project is. Er is sprake
van een nog hogere relevantie indien het project ook andere doelgroepen
dan de doelgroep van de eigen organisatie, bereikt.

de verwachte (positieve) effecten van het project op versterking van de
positie van de doelgroep. Daarbij geldt dat hoe groter de effecten voor
de doelgroep, hoe relevanter het project is. 

de periode waarin het effect merkbaar zal zijn, waarbij geldt dat hoe
langer de effecten merkbaar blijven, hoe relevanter het project is.;

meerwaarde/innovatief karakter van het project ten opzichte van
bestaande projecten of initiatieven, waarbij geldt dat hoe innovatiever
het karakter van het project hoe hoger de relevantie.

In welke mate wordt de doelgroep actief betrokken bij het project?

De Programmaraad beoordeelt hierbij de vraag ‘in hoeverre is het
project van en voor patiënten, gehandicapten en/of ouderen en door hen
opgezet en uitgevoerd?’. Daarbij kijkt hij naar:

de fases/activiteiten binnen het project waarbij de doelgroep van het
project actief betrokken is. Daarbij geldt: bij hoe meer fases of
activiteiten in het project de doelgroep actief betrokken wordt, hoe
relevanter het project is.

de mate van sturing/invloed van de doelgroep van het project op het
project. Daarbij geldt: hoe meer de doelgroep zelf het project stuurt of
beïnvloedt, hoe relevanter het project is.

de omvang van het deel van de doelgroep dat actief betrokken wordt.
Daarbij geldt: hoe groter die omvang is, hoe relevanter het project is.

In welke mate past het project binnen één of meerdere van onderstaande
beleidsprioriteiten?

Wij zijn van mening dat, om de positie van patiënten, gehandicapten en
ouderen de komende tijd daadwerkelijk te verbeteren, er aandacht
geschonken moet worden aan enkele prioritaire thema’s. De
Programmaraad beoordeelt daarom de mate waarin het project bijdraagt aan
ten minste een van de onderstaande beleidsprioriteiten:

Verbeteren van de inbreng van het perspectief van patiënten,
gehandicapten en ouderen bij verbetering van kwaliteit van zorg en
ondersteuning. 

Het waarborgen dat de wensen en behoeften van patiënten-, gehandicapten
en ouderen centraal staan bij het verbeteren van de kwaliteit van zorg
en ondersteuning. Dat wil zeggen zorgen dat deze wensen en behoeften
bekend zijn, gehoord worden en als volwaardig worden meegenomen bij
onder meer de verbetering van de samenhang in de zorgverlening, de
ontwikkeling van prestatie-indicatoren, standaarden,
verbeteringstrajecten, inkoop van zorg en ondersteuning, preventie en de
ontwikkeling van hulpmiddelen. 

Verbeteren van de informatiepositie van patiënten, gehandicapten en
ouderen

Het versterken van de kennispositie van de individuele patiënt,
gehandicapte of oudere, zodat deze (meer) invloed krijgt op de keuzes
die hij ten aanzien van zorg, ondersteuning, verzekeringen of zijn leven
moet maken. 

Maatschappelijke participatie

Het kunnen (blijven) deelnemen aan de samenleving van patiënten,
gehandicapten en ouderen door:

zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen of weer zelfstandig kunnen
gaan wonen;

een gelijke behandeling;

het verkrijgen van een verbeterde toegang tot goederen en diensten;

een reële beeldvorming.

De beleidsprioriteiten wegen even zwaar. Hoe meer een project bijdraagt
aan een beleidsprioriteit, hoe hoger de relevantie van dat project is.
Projecten kunnen bijdragen aan meerdere beleidsprioriteiten, maar worden
daardoor niet per se meer relevant dan een project dat aan een
beleidsprioriteit bijdraagt.

Het is daarnaast denkbaar dat een project niet binnen een van de
beleidsprioriteiten past. In dat geval zal het project op dit
subcriterium laag scoren.



4.4	Kwaliteit

4.4.1 	Subcriteria kwaliteit

De Programmaraad zal projecten naast de inhoudelijke relevantie ook
beoordelen op kwaliteit van het projectvoorstel. De Programmaraad doet
dit door aan onderstaande subcriteria een oordeel toe te kennen. Nadat
de subcriteria afzonderlijk zijn beoordeeld, stelt de Programmaraad een
samenvattend oordeel op het criterium kwaliteit vast. Daarbij wegen alle
subcriteria even zwaar. Het samenvattend oordeel wordt gegeven op een
vierpuntschaal: goed – voldoende – matig – onvoldoende. 

De combinatie met het oordeel op het criterium inhoudelijke relevantie
bepaalt of het project, indien er voldoende subsidiebudget beschikbaar
is, in aanmerking komt voor subsidie of niet (zie pragraaf 4.2).

De Programmaraad zal de volgende subcriteria beoordelen:

I. Projectplan: Doelstelling en resultaten

Bij dit criterium beoordeelt de Programmaraad de volgende vraag: 

‘In welke mate heeft de organisatie helder, goed onderbouwd en
toetsbaar beschreven:

hoe het project past in de vierjarige visie van de organisatie. Bij een
gezamenlijk plan wordt bekeken hoe het project binnen de visie van de
verschillende organisaties past.

waarom het project belangrijk is/welk probleem het project wil oplossen
(doelstellingen)

welke concrete resultaten tot stand worden gebracht;

wie profiteren van de resultaten van het project? Is duidelijk wie de
doelgroep is?;

hoe de begrote kosten zich verhouden tot de beoogde resultaten’.

Daarbij geldt dat naar mate de organisatie bovenstaande punten
helderder, beter onderbouwd en meer toetsbaar heeft beschreven hoe beter
het project scoort op dit subcriterium.

II. Projectplan: Plan van aanpak 

De Programmaraad beoordeelt bij dit subcriterium in hoeverre het plan
van aanpak helder en goed onderbouwd beschrijft wat, wanneer en op welke
wijze wordt uitgevoerd in het project en of mag worden verwacht dat het
plan van aanpak leidt tot de gewenste resultaten. 

De Programmaraad kijkt daarbij in hoeverre:

het plan van aanpak volgt uit de doelstelling en de beoogde resultaten
van het project;

inzicht gegeven wordt in de nadere fasering van het plan, met uitwerking
van individuele activiteiten en voorzien van een realistische
tijdsplanning;

helder beschreven wordt wat gekozen methoden/werkwijze is. Het gaat er
daarbij om dat de keuze voor de desbetreffende methoden/werkwijze wordt
beargumenteerd, waarbij in ieder geval de doelmatigheid/effectiviteit
aan de orde moet komen. Indien van toepassing wordt de relatie tussen de
gekozen methoden/werkwijze en de specifieke kenmerken van de doelgroep
benoemd.

Daarbij geldt dat naar mate de organisaties bovenstaande punten
helderder, beter onderbouwd en meer toetsbaar heeft beschreven, hoe
eerder verwacht kan worden dat het plan van aanpak leidt tot het
gewenste resultaat en hoe beter het project daarmee scoort op dit
subcriterium.

III. Projectorganisatie en samenwerking

De Programmaraad beoordeelt bij dit subcriterium in hoeverre de
partij(en) die het project uitvoeren, in staat mogen worden geacht het
project tot het gewenste resultaat te brengen, dan wel aan te sturen in
het geval de uitvoering deels wordt uitbesteed. De Programmaraad
beoordeelt dit op basis van de beschrijving van de projectorganisatie en
kijkt daarbij in hoeverre:

de (onderlinge) verantwoordelijkheden van uitvoerende personen/partijen
binnen het project helder en eenduidig zijn belegd. Hierbij geldt hoe
helderder en meer eenduidig de onderlinge verantwoordelijkheden zijn
belegd hoe beter het project scoort;

de interne en externe communicatie binnen de projectorganisatie afdoende
is belegd. Daarbij geldt hoe beter de communicatie is belegd, hoe beter
het project scoort;

is onderzocht of samenwerking met andere organisaties mogelijk en zinvol
is en in hoeverre er op basis van dat onderzoek zo veel als mogelijk
wordt samengewerkt. Daarbij geldt dat hoe meer er wordt samengewerkt,
wanneer dat mogelijk en zinvol is, hoe beter het project scoort.

IV. Borging van resultaten 

De Programmaraad beoordeelt in hoeverre gebruikt wordt gemaakt van reeds
bestaande kennis en ervaring en in hoeverre de resultaten van het
project structureel worden geborgd, geïmplementeerd en gedeeld met
derden.

Daartoe beziet de Programmaraad in hoeverre:

gebruik gemaakt wordt van reeds beschikbare kennis en ervaring
(voorkomen dat ‘twee keer hetzelfde wiel wordt uitgevonden’).
Daarbij geldt hoe meer gebruik wordt gemaakt van reeds bestaande kennis
of ervaring hoe beter;

de resultaten bijdragen aan andere activiteiten van de uitvoerende
organisatie(s). Daarbij geldt hoe meer de resultaten bijdragen aan
andere activiteiten hoe beter het project scoort;

de uitvoerende partij de meest geëigende is wanneer een andere dan de
indiende organisatie een deel van het project uitvoert, en in hoeverre
de kennis en ervaring die deze partij opdoet tijdens het uitvoeren van
het project geborgd blijft voor de pgo-sector. Daarbij geldt dat hoe
beter de kennis en ervaring geborgd blijft hoe beter het project scoort;

de resultaten onder de aandacht van derden worden gebracht. Daarbij
geldt hoe beter de resultaten onder de aandacht van derden wordt
gebracht hoe beter het project scoort;

de resultaten door andere organisaties over te nemen zijn
(geïmplementeerd kunnen worden). Daarbij geldt hoe makkelijker de
resultaten door andere over te nemen zijn, hoe beter het project scoort.

5 	Specifieke organisaties en subsidies

5.1 	Specifieke subsidies

Alle subsidieverstrekkingen op het terrein van patiënten, gehandicapten
en ouderenorganisaties vallen onder de Subsidieregeling PGO. 

Ten behoeve van activiteiten op een afzonderlijk deelterrein van het
pgo-beleid die niet onder de voorgaande hoofdstukken zijn te brengen
kunnen specifieke subsidies worden verstrekt. Hier vallen ook een aantal
specifieke subsidies onder die in dit hoofdstuk worden benoemd.  De
verdere detaillering van dit onderdeel van het pgo-beleid zal uitgewerkt
en aan de betrokken instellingen separaat kenbaar gemaakt worden. 

5.1.1	Specifieke organisaties

Voor een aantal (groepen) organisaties geldt dat zij in aanmerking komen
voor een op hun specifieke situatie toegesneden instellingssubsidie. Het
gaat om de volgende organisaties: 

LPGGz en Platform VG

	Om bij te dragen aan opheffing van de achterstand van de cliënten in
de geestelijke ge	zondheidszorg- en verstandelijk gehandicaptensector
binnen het pgo-veld kan tot en 	met 2012 aan het LPGGz en aan of ten
behoeve van het Platform VG een specifieke 	instellingssubsidie worden
toegekend. Deze subsidie is bedoeld als bijdrage in de kosten 	van extra
activiteiten op het gebied van voorlichting, lotgenotencontact, 

	belangenbehartiging, professionalisering en juridische dienstverlening
die kunnen 

	bijdragen aan de opheffing van de hierboven genoemde
achterstandspositie. Het LPGGz 	en het Platform VG komen ook in
aanmerking voor het ontwikkelingsdeel van de 

	instellingssubsidie als bedoeld in hoofdstuk 2. 

CG-Raad, CSO en NPCF

Ten einde de CG-Raad, CSO en NPCF in staat te stellen hun kerntaken voor
het pgo-veld uit te voeren, is het mogelijk hen een instellingssubsidie,
ter hoogte van de instellingssubsidie die zij in 2008 hebben ontvangen
van het Fonds PGO, te verstrekken als bijdrage in de kosten voor
ondermeer collectieve belangenbehartiging en voorlichting. 

Medezeggenschapsorganisaties

De subsidies voor ondersteuning van medezeggenschapsorganisaties, zoals
verstrekt in 2008, worden de komende tijd voortgezet. Concreet betekent
dit voor organisaties die instellings- of projectsubsidie voor de
ondersteuning van medezeggenschap van het Fonds PGO hebben ontvangen in
2008 in de nieuwe systematiek het volgende: 

Organisaties die in 2008 een instellingssubsidie voor ondersteuning
medezeggenschap hebben ontvangen (LOC-LPR en LSR), komen in de nieuwe
systematiek in aanmerking voor een instellingssubsidie van maximaal het
in 2008 ontvangen bedrag. 

De organisatie die in 2008 een projectsubsidie voor de ondersteuning van
medezeggenschap ontving (KansPlus voor het initiatief VraagRaak), komt
in de nieuwe systematiek in aanmerking voor een instellingssubsidie voor
de ondersteuning van medezeggenschap ter grootte van maximaal het in
2008 ontvangen bedrag aan projectsubsidie voor medezeggenschap.

Wij willen de financiering van deze organisaties ongewijzigd laten tot
nieuwe of herziene wetgeving in werking treedt ten aanzien van de
positie en financiering van individuele cliëntenraden. Op dat moment
passen wij ook de financiering van de vertegenwoordigende organisaties
aan de nieuwe situatie aan. Daarbij is het niet uitgesloten dat de
financieringswijze dan ingrijpend wijzigt. Inwerkingtreding van de
herziene wetgeving is beoogd per 1 januari 2011. 

Per Saldo 

De activiteiten van deze organisatie richten zich op het ondersteunen
van patiënten, gehandicapten of ouderen in hun rol als werkgever van
een zorgaanbieder of andere hulpverlener (pgb-houder). De in 2008 aan
Per Saldo toegekende middelen blijven voor deze organisatie beschikbaar
in de vorm van een instellingssubsidie.

5.	Landelijke Federatie Belangenbehartiging Onderling Sterk (LFB)

De LFB onderscheidt zich door hun bedrijfsmodel waarin het door middel
van het inzetten van coaches mogelijk is gemaakt dat verstandelijk
gehandicapten zelf opkomen voor de belangen van hun achterban.
Financiering van de instandhouding van dit model uit de in hoofdstuk 2
beschreven instellingssubsidies is niet haalbaar. Deze unieke
constructie brengt immers beduidend extra en andere kosten met zich mee.
Ten aanzien van de subsidiëring van LFB geldt voor de komende jaren dat
deze organisatie in aanmerking kan komen voor een instellingssubsidie
maximaal ter hoogte van de subsidie die in 2008 door het Fonds PGO aan
deze organisatie is verstrekt. 

6. 	Centrum Klantervaring Zorg

Het Centrum Klantervaring Zorg kan met ingang van 1 januari 2009 een
subsidieaanvraag indienen tot ten hoogste het subsidiebedrag dat door
het Fonds PGO is verstrekt in 2008. Het Centrum Klantervaring Zorg is
een organisatie van zorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorggebruikers
gezamenlijk. Zij beheert de CQ-index en bewaakt de inbreng van het
perspectief van cliënten binnen deze tripartite structuur.

Op het LPGGz, Platform VG, LSR en KansPlus na, geldt dat bovenstaande
organisaties niet in aanmerking komen voor de instellingssubsidies zoals
beschreven in hoofdstuk 2. 

Daarnaast geldt voor de hiervoor genoemde organisaties, behalve voor de
CG-Raad, CSO en NPCF, dat zij, onder de in hoofdstuk 3 genoemde
voorwaarden, wel in aanmerking komen voor projectsubsidies.

5.1.2	Wijze van verstrekking

Voor alle in paragraaf 5.1.1 genoemde organisaties geldt dat zij
jaarlijks de hierboven genoemde instellingssubsidie kunnen aanvragen
door een activiteitenplan met bijbehorende begroting in te dienen. De
subsidieaanvraag (inclusief de genoemde documenten) dient vóór 1
oktober voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd,
gestuurd te worden naar de unit Fonds PGO van het CIBG. In afwijking van
deze voorwaarden geldt voor de indieningsdatum van de subsidieaanvraag
voor 2009 een uitzondering. Organisaties krijgen uitstel tot 1 januari
2009 in verband met de publicatiedatum van de regeling. 

De subsidie wordt door middel van een aantal voorschotten uitgekeerd,
waarbij in beginsel het volgende bevoorschottingsritme wordt aangehouden
in januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli
8%, augustus 8%, september 7%, oktober 8%, november 8% en december 7%
van het voor dat jaar verleende subsidiebedrag.

Een organisatie kan met redenen omkleed aangeven dat een ander
bevoorschottingsritme gewenst is. 

Wanneer door onvoorziene omstandigheden bepaalde activiteiten uit het
goedgekeurde activiteitenplan niet of slechts gedeeltelijk kunnen worden
uitgevoerd dan wel de kosten van een goedgekeurde activiteit lager zijn
dan begroot, kan de unit Fonds PGO van het CIBG op verzoek van de
subsidieontvanger de subsidieverlening zodanig wijzigen dat het niet
bestede bedrag voor andere activiteiten binnen het goedgekeurde
activiteitenplan kan worden aangewend. Wanneer het bedrag dat gemoeid is
met de wijziging van de subsidieverlening lager is dan 20% van het
verleende subsidiebedrag, is geen toestemming van de PGO-unit van het
CIBG nodig voor het besteden van de subsidie aan andere activiteiten
binnen het goedgekeurde activiteitenplan

Binnen zes maanden na afloop van het boekjaar dient de organisatie een
aanvraag tot vaststelling van de instellingssubsidie in. Hiertoe stuurt
zij een activiteitenverslag alsmede een financieel verslag aan de unit
Fonds PGO bij het CIBG. De organisatie geeft daarbij in ieder geval aan
welke activiteiten zijn uitgevoerd voor de verleende subsidie en welke
bedragen ermee gemoeid zijn geweest. Voor subsidies hoger dan €
125.000 is hierbij een accountantsverklaring noodzakelijk.

Wanneer een organisatie de instellingssubsidie niet volledig heeft
besteed, mag zij een egalisatiereserve vormen. Deze egalisatiereserve
creëert voor organisaties flexibiliteit bij hun financieel beheer over
de jaargrenzen heen. De egalisatiereserve mag maximaal 20% van de
verleende instellingssubsidie bedragen. Als organisaties meer overhouden
van de verleende subsidie wordt het meerdere teruggevorderd. 

Organisaties die momenteel een hogere egalisatiereserve hebben dan de
vanaf 1 januari 2009 toegestane hoogte van de egalisatiereserve,
behouden in 2009 deze hogere risicoreserve, maar moeten hun
risicoreserve voor 1 januari 2010 verlaagd hebben tot de maximaal
toegestane hoogte van 20% van de in 2009 verleende instellingssubsidie.
Deze organisaties kunnen, indien gewenst, hun egalisatiereserve verlagen
door in 2009 het overschot aan middelen in te zetten voor een verdere
professionaliseringsslag. 

Het is niet toegestaan om vanuit de instellingssubsidie andere
bestemmingsreserves op te bouwen. Wel kunnen ten laste van een verleende
instellingssubsidie bedrijfseconomisch aanvaardbare voorzieningen
getroffen worden ten behoeve van een specifiek toekomstig doel dan wel
een voorzienbaar verlies of risico dat de organisatie in de toekomst
loopt (bijvoorbeeld voor de onderhoud van een pand op basis van een
onderhoudsplan). Het totaal van de ten laste van de instellingssubsidie
getroffen voorzieningen mag maximaal 5% bedragen van de som van de
verleende instellingssubsidie en de met de gesubsidieerde activiteiten
samenhangende baten in de vorm van gerealiseerde inkomsten uit
contributies of structurele donaties. De herkomst, omvang, toevoegingen
en onttrekkingen aan de voorzieningen worden apart in het financieel
verslag opgenomen. De voorzieningen moeten binnen vijf jaar nadat zij
zijn gevormd worden besteed aan het doel waarvoor zij zijn gevormd.

5.2 	Meerjarenafspraken Gehandicapten (MJAG)

Het doel van de meerjarenafspraken is om vanuit landelijk niveau het
ontplooien van lokale initiatieven te stimuleren en aan elkaar te
verbinden. Deze doelstelling wijkt af van de doelstellingen die gediend
worden met de andere subsidiestromen. Daarom worden de middelen MJAG
verstrekt als specifieke subsidies. Bij de evaluatie van de
subsidiesystematiek zal worden bezien of het nog langer opportuun is dat
de middelen voor de MJAG onder deze specifieke noemer gehandhaafd
blijven. 

Ten aanzien van een onderdeel van de MJAG, te weten het programma
Versterking CliëntenPositie (VCP) geldt dat deze middelen de komende
jaren worden gecontinueerd, maar dat wel wordt aangestuurd op
verdergaande afstemming met de functies van de programma's Lokale
Versterking en Lokaal Centraal.

De juridische dienstverlening VG-sector wordt niet langer vanuit de
middelen MJAG gesubsidieerd, maar vanuit de in paragraaf 5.1.1 genoemde
subsidie aan of ten behoeve van Platform VG. De middelen daarvoor worden
daartoe vanuit de MJAG overgeheveld. 

5.3 Specifieke projectsubsidie ten behoeve van ondersteuning van
ondersteuning van het pgo-veld

Om alle pgo-organisaties in staat te stellen zich verder te
professionaliseren en een vierjarenplan op te stellen om in aanmerking
te komen voor projectsubsidie kan een projectsubsidie verleend worden
aan een samenwerkingsverband van de CG-Raad, CSO en NPCF. Deze drie
partijen zijn vanwege hun kennis van en positie binnen het pgo-veld in
staat om een ondersteuningsaanbod toegesneden op het pgo-veld te
ontwikkelen en de resultaten te borgen en langdurig voor het pgo-veld te
behouden.

5.3.1 Voorwaarden specifieke projectsubsidie voor ondersteuning

Om het opzetten en uitvoeren van het ondersteuningsaanbod een impuls te
geven, kan een projectsubsidie verleend worden aan een
samenwerkingsverband van de CG-Raad, CSO en NPCF. Deze projectsubsidie
kan maximaal verleend worden tot en met 2012. 

Voor toekenning van desbetreffende subsidie geldt dat het
ondersteunings-, versterkings- en dienstverleningsaanbod beschikbaar
moet zijn voor het gehele pgo-veld. Daarnaast geldt dat zowel bij de
voorbereiding als de uitvoering van het ondersteuningsaanbod het LPGGz
en het Platform VG nauw betrokken dienen te worden. Langs die weg dient
te worden verzekerd dat aan pgo-organisaties uit de ggz- en vg-sector
ook de adequate ondersteuning kan worden geboden waarin organisaties uit
die sectoren zich herkennen.

Vanwege het specifieke karakter van de subsidie voor ondersteuning
vullen wij in een brief aan de CG-Raad, CSO en NPCF de voorwaarden voor
de subsidie voor ondersteuning nader in. 

5.3.2	Berekening subsidie voor ondersteuning

Ten behoeve van de bedoelde ondersteuning is voor de jaren 2009-2012 in
totaal een bedrag van € 1,5 miljoen per jaar beschikbaar. 

5.3.3	Wijze van verstrekking

De subsidie moet worden aangevraagd door indiening van een projectplan
voor de periode 2009-2012, inclusief begroting. In het projectplan staat
omschreven welke ondersteuningsactiviteiten zullen worden uitgevoerd.
Aan de CG-Raad, CSO en NPCF kan worden gevraagd het projectplan
jaarlijks nader te concretiseren in een activiteitenplan en dit
activiteitenplan ter goedkeuring voor te leggen aan de unit Fonds PGO
van het CIBG.

De projectsubsidie wordt door middel van een aantal voorschotten
uitgekeerd, waarbij de voorschotten gelijkmatig over het aantal maanden
worden verstrekt waarvoor de subsidie is aangevraagd. Gedurende het
project bedragen de voorschotten niet meer dan 90% van het bedrag van de
verleende projectsubsidie. Uiterlijk vier maanden na de ontvangst van de
volledig aanvraag voor vaststelling van de projectsubsidie worden de
voorschotten verhoogd tot het bedrag van de subsidiedeclaratie voor
zover dat bedrag niet hoger is dan de verleende projectsubsidie.

Een organisatie kan met redenen omkleed aangeven dat een ander
bevoorschottingsritme gewenst is. 

Wanneer zich omstandigheden voordoen die van belang kunnen zijn voor een
beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie
worden deze zo spoedig mogelijk door de CG-Raad, CSO en NPCF
schriftelijk meegedeeld aan de unit Fonds PGO van het CIBG. Stukken die
relevant zijn voor de beslissing worden daarbij meegezonden. 

Jaarlijks (in 2010, 2011 en 2012) dienen de organisaties in ieder geval
binnen vier maanden na afloop van het voorgaande kalenderjaar een
gezamenlijke tussentijdse rapportage in over de voortgang van het
project. Deze rapportage heeft zowel betrekking op de inhoudelijke als
de financiële voortgang van het project. De tussentijdse rapportage
hoeft niet te worden ingediend over het laatste kalenderjaar van de
projectperiode. Deze tussentijdse rapportage is bedoeld om
beleidsinformatie te genereren.

Na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend, dienen de
organisaties binnen zes maanden een aanvraag tot subsidievaststelling
in. De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een
projectverslag en een subsidiedeclaratie. Voor subsidies hoger dan €
125.000 is hierbij een accountantsverklaring noodzakelijk.

Vanuit projectsubsidies kunnen geen egalisatiereserve, andere
bestemmingsreserves of voorzieningen worden gevormd.

Bijlage 1 Begripsomschrijving lotgenotencontact, voorlichting,
belangenbehartiging en professionalisering

Hieronder worden de begrippen lotgenotencontact, voorlichting,
belangenbehartiging en professionalisering nader omschreven en wordt per
activiteit een niet limitatief aantal voorbeelden van mogelijke
activiteiten gegeven.

Lotgenotencontact

Het doel van lotgenotencontact is dat patiënten, gehandicapten en
ouderen ondersteuning, advies en begeleiding krijgen van personen die
hetzelfde meemaken of hebben meegemaakt. Het betreft het geven van
informatie en advies voor en door mensen met een bepaalde ziekte of
functiebeperking of hun familie. Kern van lotgenotencontact is de
mogelijkheid van (h)erkenning, bewustwording en het benutten van
ervaringsdeskundigheid. Het uitwisselen van ervaringen draagt bij aan
het accepteren en omgaan met de ziekte of functiebeperking. Voorbeelden
van lotgenotencontact zijn:

a.   het organiseren van lotgenotenbijeenkomsten

b.   het instandhouden van een telefonische hulplijn

c.   het organiseren van jubileumbijeenkomsten 

d.   ontmoetingsdienst/chatbox op internet

Voorlichting

Voorlichting behelst het geven van informatie over een bepaalde ziekte
of functiebeperking en daarmee samenhangende zaken aan mensen met deze
ziekte of functiebeperking, hun familie en aan derden (o.a.
zorgaanbieders, zorgverzekeraars, overheid, werkgevers, maatschappelijke
organisaties). Voorbeelden van voorlichting zijn:

het opstellen en verspreiden van eigen folders, brochures en
nieuwsbrieven

het organiseren van themadagen

het houden van lezingen

het in stand houden van een telefonische informatielijn

het opzetten en onderhouden van informatiepagina’s op internet

Belangenbehartiging

Doel van belangenbehartiging is het uitoefenen van invloed, onder meer
op beleid, aanbod en onderzoek. Invloed uitoefenen gebeurt namens een
bepaalde groep jegens andere partijen die van belang zijn in verband met
de ziekte of functiebeperking of de gevolgen daarvan. Dit kan zich
uitstrekken tot het hele terrein van gezondheidszorg,
gezondheidsbescherming, gezondheidsbevordering en maatschappelijke zorg.
Ook op collectief niveau is de stem van patiënten, gehandicapten en
ouderen van belang. Voorbeelden van belangenbehartiging zijn:

verbeteren van de beeldvorming in de samenleving door voorlichting en
bewustwording

overleg met aanbieders, verzekeraars, overheden en andere
maatschappelijke organisaties

deelname aan koepelorganisaties

Professionalisering

Het gaat hier om de verdere ontwikkeling van de organisatie. Daarbij kan
het zowel gaan om de professionalisering van de interne organisatie als
professionalisering van de activiteiten. Voorbeelden van activiteiten
onder professionalisering kunnen worden gevat zijn: 

a.    	de verbetering van de organisatiestructuur en/of het
bestuursmodel;

b.    	de bevordering van de deskundigheid van bestuursleden,
medewerkers en vrijwilligers van 	de organisatie;

c. 	de ontwikkeling of verbetering van het vrijwilligersbeleid van de
organisatie;

d. 	de verbetering van het wervingsbeleid voor bestuursleden,
medewerkers en vrijwilligers 	van de organisatie en/of het beleid voor
het werven van nieuwe leden en donateurs;

e. 	de ontwikkeling van een beleid en strategie voor het versterken van
de positie van hun 	leden en het op basis daarvan opstellen van een
vierjarenplan;

f. 	het verbeteren van de planning- en controlcyclus en/of de
administratieve organisatie;

g. 	het opzetten of verbeteren van het beleid ten aanzien van de
verbreding van de financie-	ringsbasis.

Bijlage 2 Berekeningswijze basisdeel en vermenigvuldigingsfactoren

Basisdeel: vermenigvuldigingsfactoren en voorbeeldberekeningen

Het bedrag voor de basisdeel dat een organisatie maximaal kan ontvangen,
is gebonden aan twee randvoorwaarden:

1) het bedrag per organisatie is maximaal € 90.000,- per jaar 

2) de subsidie voor de basisdeel bedraagt per jaar niet meer dan €
100,- per natuurlijke persoon als lid of donateur. 

Binnen deze randvoorwaarden wordt het subsidiebedrag voor de basisdeel
als volgt bepaald:

De basisdeel is opgebouwd uit twee elementen:

Een basisbedrag van € 7.500,-

Een omvangstoeslag die wordt berekend op basis van het aantal betalende
natuurlijke personen dat lid of donateur is op 1 april voorafgaand aan
het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd én het door de
desbetreffende organisatie vastgestelde minimumbedrag dat deze
leden/donateurs voor jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd (gaan)
betalen. De omvangstoeslag wordt berekend door het aantal natuurlijke
personen dat lid of donateur is en het vastgestelde minimumbedrag te
vermenigvuldigen met een vermenigvuldigingsfactor.

In onderstaande tabel zijn de vermenigvuldigingsfactoren opgenomen.

Aantal leden/donateurs per 1 april voorafgaand aan het desbetreffende
subsidiejaar 	

0 - 500 			

501 - 1.000 			

1.001 - 1.500 			

1.501 - 2.000 			

2.001 - 2.500 			

2.501 - 3.000 			

3.001 - 3.500 			

3.501 - 4.000 			

4.001 - 4.500 			

4.501 - 5.000 			

5.001 - 5.500 			

5.501 - 6.000 			

6.001 - 6.500 			

6.501 - 7.000 			

7.001 - 7.500 			

7.501 - 8.000 			

8.001 - 8.500 			

8.501 - 9.000 			

9.001 - 9.500 			

9.501 - 10.000 		

10.001 e.v. 				Vermenigvuldigingsfactor

2,0

1,9

1,8

1,7

1,6

1,5

1,4

1,3

1,2

1,1

1,0

0,9

0,8

0,7

0,6

0,5

0,4

0,3

0,2

0,1

0,0





Voorbeeldberekeningen 

1 	Een organisatie met 1529 leden/donateurs:

Vereniging W heeft 1529 leden. De vastgestelde minimale
contributiebijdrage is € 25,- per jaar. 

Het maximale subsidiebdrage voor het basisdeel wordt als volgt berekend:

Het basisbedrag is € 7.500,-

De omvangstoeslag is:

500 x € 25,- x 2,0 	= € 25.000,-

500 x € 25,- x 1,9 	= € 23.750,-

500 x € 25,- x 1,8 	= € 22.500,-

 29 x € 25,- x 1,7	= €   1.232,50

Totale omvangstoeslag= € 72.482,50.

Het maximale subsidiebedrag voor het basisdeel is dan € 7.500,-
(basisbedrag) + € 72.482,50 (omvangstoeslag) = € 79.982,50. 

Indien de organisatie ook een ontwikkelingsdeel heeft aangevraagd kan de
instellingssubsidie worden vermeerderd met maximaal € 30.000. De
maximale totale instellingssubsidie voor organisatie W komt daarmee uit
op € 109.982,50.

2 	Organisatie met meer dan 10.000 leden:

Organisatie Y heeft 50.000 leden die een vastgestelde minimale bijdragen
van € 25,- per jaar betalen.

Het rekenmodel komt uit op een hoogte van het bedrag voor het basisdeel
van € 7.500 (basisbedrag) + € 262.500,- (omvangstoeslag) = €
270.000,-. 

Een van de randvoorwaarden voor de basisdeel van de instellingssubsidie
is echter dat deze niet meer bedraagt dan € 90.000,- per jaar.
Organisatie Y krijgt dus € 90.000,- subsidie voor het basisdeel. 

Indien de organisatie ook een ontwikkelingsdeel heeft aangevraagd kan de
instellingssubsidie worden vermeerderd met maximaal € 30.000,-. De
maximale totale instellingssubsidie voor organisatie Y komt daarmee uit
op € 120.000,-.

3 	Organisatie met relatief weinig leden:

Organisatie Z heeft 48 leden/donateurs die allemaal minimaal € 18,-
per jaar betalen.

Het rekenmodel komt uit op een hoogte van het bedrag voor het basisdeel
van € 7.500 (basisbedrag) + €1.728,- (omvangstoeslag) = € 9.228,-.


Een van de randvoorwaarden voor de basisdeel van de instellingssubsidie
is echter dat deze niet meer bedraagt dan € 100,- per lid/donateur per
jaar krijgt organisatie Z niet meer dan € 4.800,- basisdeel. 

Indien de organisatie ook een ontwikkelingsdeel heeft aangevraagd kan de
instellingssubsidie worden vermeerderd met maximaal € 30.000,-. De
maximale totale instellingssubsidie voor organisatie Z komt daarmee op
€ 34.800,-.

Bijlage 3 Niet limitatieve lijst van relevante beleidsbrieven en
–nota’s

Brieven over de nieuwe subsidiesystematiek:

Kamerstukken 2006-2007, 29214, nr. 24

Kamerstukken 2007-2008, 29214, nr. 30

Kamerstukken 2007-2008, 29214, nr. 31

Kamerstukken 2007-2008, 29214, nr. 33

Samen zorgen voor beter. Proloog VWS-beleid 2007-2010

Kamerstukken 2006-2007, 30800 XVI, nr. 138

Koers op kwaliteit 

Kamerstukken 2006-2007, 28439, nr. 98

Programmatische aanpak van chronische ziekten

Kamerstukken 2007-2008, 31200 XVI, nr. 155

Zeven rechten voor de cliënt in de zorg: Investeren in de zorgrelatie

Kamerstukken 2007-2008, 31476, nr. 1

Beter (t)huis in de buurt. Actieplan samenwerken aan wonen, welzijn en
zorg 2007-2011

Kamerstukken 2007-2008, 31200 XVIII, nr. 111

Ten aanzien van participatie: 

Kamerstukken ten aanzien van de WMO, Kamerstukken 30131

3e voortgangsrapportage: 29538, nr. 86

Actieplan gelijke behandeling in de praktijk

Kamerstukken 2003-2004, 29355, nr. 1

Handreiking inclusief beleid

Kamerstukken 2004-2005, 29355, nr. 18

Aan iedereen gedacht? 

Kamerstukken 2005-2006, 29355, nr. 30 

 

 Onze visie op de versterking van de positie van de individuele cliënt
alsmede de versterking van de hem of haar vertegenwoordigende
organisaties wordt uitgebreider beschreven in de Kamerstukken die in
bijlage 4 zijn genoemd . 

 Bijvoorbeeld door een activiteit uit te voeren op het gebied van woon-,
werk- of vervoerssituaties die de mogelijkheden tot het voeren van regie
op eigen leven of de maatschappelijke participatie van patiënten-,
gehandicapten- en ouderen vergroot.

 In bijlage 1 staan deze begrippen omschreven en worden voorbeelden
gegeven van activiteiten die onder deze taken kunnen worden gevat. 

 Een landelijk werkende organisatie kan bij de uitvoering van
activiteiten regionale of lokale organisaties wel betrekken. Zo kan
landelijk beleid vaak goed worden omgezet naar lokale initiatieven. En
andersom, kunnen de goede resultaten van lokale of regionale projecten
landelijk worden uitgerold. Organisaties met een kleiner of groter
bereik (lokaal/regionaal/mondiaal) komen niet voor subsidie in
aanmerking.

 Organisaties waarbij de leden/ donateurs niet een bepaalde ziekte of
functiebeperking gemeenschappelijk

hebben, maar die zijn georganiseerd rond een ander thema of een andere
problematiek (bijvoorbeeld organisaties van

consumenten, voorstanders van bepaalde geneeswijzen, nabestaanden,
mishandelden etcetera) voldoen niet aan deze voorwaarde.

 Op de in paragraaf 2.2.1 genoemde uitzonderingen na.

 Inclusief de projectsubsidies indien de fusiepartners die op basis van
hoofdstuk 3 en 4 van dit beleids- en beoordelingskader ontvingen. 

 Dit geldt niet voor organisaties die aan voorwaarde a, b en c in box 4
voldoen, en daarnaast een kennisfunctie vervullen. 

 Daarvoor zijn andere financieringsbronnen (andere subsidiemiddelen,
premiemiddelen) beschikbaar.

 Artikel 7, lid 4 van de Subsidieregeling VWS-subsidies is van
toepassing. Wellicht ten overvloede geldt hier dat artikel 7. lid 3 van
de Subsidieregeling VWS-subsidies niet van toepassing is.

 De visie op het pgo-veld, maar ook de rol van patiënten, gehandicapten
en ouderen in het algemeen en de doelstellingen die wij daarin willen
bereiken staan onder meer genoemd in de brieven en nota’s  waarin
bijlage 4 naar verwezen wordt.

 Onder helder, goed onderbouwd en toetsbaar wordt onder meer het
volgende verstaan:

Helderheid: het projectvoorstel is op basis van het format opgesteld en
zo kort en bondig als mogelijk verwoord. De hierboven benoemde
onderdelen zijn zo concreet mogelijk omschreven.

Goed onderbouwd: 

Keuzes zijn gemotiveerd

De onderdelen in het projectvoorstel hangen logisch met elkaar samen 

Toetsbaar: de resultaten zijn zoveel mogelijk beschreven in toetsbare of
meetbare omschrijvingen (bijvoorbeeld ‘8 focusgroepen’ of ‘voor 1
januari 2011 bereikt’)

 Het LSR komt, omdat het in 2008 ook als kwaliteitstoetsingsorganisatie
is gesubsidieerd, ook in aanmerking voor de instellingssubsidie zoals
bedoeld in hoofdstuk 2. 

 KansPlus komt, omdat het in 2008 ook als pgo-organisatie is
gesubsidieerd, ook in aanmerking voor de instellingssubsidie zoals
bedoeld in hoofdstuk 2. 

MC-U-2875596 Beleids- en beoordelingskader  Subsidieregeling PGO

 PAGE   37 

 PAGE   36