[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Miljoenennota 2009

Bijlage

Nummer: 2008D06996, datum: 2008-09-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Lijst van vragen en antwoorden over de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën (2008D06992)

Preview document (🔗 origineel)


Antwoorden Kamervragen Miljoenennota 

Vraag 1

Hoe verhoudt zich de keuze voor de focus op 20 doelstellingen in het
hoofdstuk over de voortgang van het beleid in de Miljoenennota zich tot
de thematische focus die het kabinet hanteerde in de Algemene
Verantwoordingsbrief van mei dit jaar?

Vraag 2

Wat betekent de huidige focus op de 20 doelstellingen en 10 projecten in
de nu voorliggende Miljoenennota voor de komende verantwoording
enerzijds, en de volgende Miljoenennota's anderzijds?

Vraag 3 

Waarom is er voor gekozen om uitgerekend in de Miljoenennota geen
integraal beeld te presenteren van de beoogde effecten, te leveren
prestaties en verwachte uitgaven voor de speerpunten van het
kabinetsbeleid voor 2009?

Vraag 4

Wat is de achterliggende reden voor het niet duidelijk specificeren van
beoogde effecten voor 2009 enerzijds en activiteiten in 2009 anderzijds,
in hoofdstuk 3 van de Miljoenennota? Kan dit inzicht alsnog worden
gegeven, door per doelstelling een apart overzicht te geven van de
beoogde effecten voor 2009 en de geplande activiteiten 2009?

Vraag 5

Wat is de reden voor het opnieuw niet volledig afrekenbaar formuleren
van de beoogde effecten en activiteiten voor de genoemde 20
doelstellingen en 10 projecten in de beleidsagenda van de Miljoenennota
(dat wil zeggen; precies formuleren wat er in 2009 wordt beoogd/welke
acties worden ondernomen?

Vraag 6

Op welke wijze gaat het kabinet op de niet nader geoperationaliseerde
beoogde effecten en activiteiten verantwoording afleggen na afloop van
2009? Kan alsnog per beoogd effect en per activiteit worden aangegeven
wat precies voor 2009 wordt beoogd/wordt uitgevoerd?

Vraag 74

Kan de Minister ten aanzien van hoofdstuk 3 van de miljoenennota
aangeven:

1.) waarop de keuze is gebaseerd om specifiek de daar opgenomen 20
doelstellingen te behandelen en niet de andere 54 doelstellingen uit het
beleidsprogramma. Betreft het hier de speerpunten van het kabinetsbeleid
en zal het kabinet zich ook met name over deze 20 doelstellingen
verantwoorden in de Algemene Verantwoordingsbrief na afloop van het
begrotingsjaar 2009;

2.) hoe zich de keuze voor de focus op 20 doelstellingen verhoudt tot de
thematische focus die het kabinet hanteerde in de Algemene
Verantwoordingsbrief van mei dit jaar; 

3.) wat de huidige focus op de 20 doelstellingen en 10 projecten in de
nu voorliggende miljoenennota betekent voor de komende verantwoording
enerzijds, en de volgende miljoenennota anderzijds. 

Vraag 75

In de miljoenennota wordt in hoofdstuk 3 de voortgang op 20 van de 74
beleidsdoelstellingen gepresenteerd. Wat is de reden voor de keuze van
deze 20 punten? Kunt u een totaaloverzicht geven van de voortgang op
alle beleidsdoelstellingen?

Antwoord op de vragen 1 t/m 6, 74 en 75

In hoofdstuk 3 van de Miljoenennota is gekozen om in te gaan op een
selectie van 20 doelstellingen en de 10 projecten uit het
Beleidsprogramma “Samen werken, samen leven”. De selectie geeft een
goed beeld van de brede reikwijdte van het kabinetsbeleid en maakt dat
voldoende ruimte is voor een toelichting op de afzonderlijke
doelstellingen en projecten. Het kabinet komt hiermee tegemoet aan de
wens van de Algemene Rekenkamer en de Tweede Kamer bij
verantwoordingsdag om meer ‘focus’ aan te brengen in de begrotings-
en verantwoordingsstukken. Het kabinet geeft in de departementale
begrotingen en de jaarverslagen overigens wel een integraal beeld van de
voortgang van álle 74 doelstellingen en 10 projecten.

De verantwoordingsbrief van het kabinet van mei dit jaar handelde over
de verantwoording over het begrotingsjaar 2007. De begroting 2007 is
–zoals bekend- opgesteld door het vorige kabinet. Dit had tot gevolg
dat in de verantwoordingsbrief 2007 ook en vooral vooruit werd gekeken.
Voor 2009 wordt de ‘reguliere’ begroting- en
verantwoordingssystematiek gehanteerd. Het kabinet heeft in de
Miljoenennota het beleid voor het jaar 2009 gepresenteerd. In mei 2010
zal het kabinet, in een algemene verantwoordingsbrief, verantwoording
afleggen over 2009.  De in de Miljoenennota opgenomen selectie van
doelstellingen komt dan ook terug. 

De beschrijving van de doelstellingen en projecten is ontleend aan het
Beleidsprogramma. Voor zover mogelijk zijn de beoogde effecten en in te
zetten activiteiten afrekenbaar geformuleerd. De doelstellingen uit het
Beleidsprogramma zijn echter zelf verschillend geoperationaliseerd
(input, output en outcome). Dit betekent dat het niet voor alle
afzonderlijke doelstellingen mogelijk is om de gewenste effecten apart
in kaart te brengen. Wel kan worden aangegeven wat er in 2009 wordt
gedaan om de - in het Beleidsprogramma opgenomen - doelstellingen
dichterbij te brengen. Om deze reden is gekozen voor het integraal
opnemen van ‘beoogde effecten en activiteiten in 2009’.

Vraag 2

Wat betekent de huidige focus op de 20 doelstellingen en 10 projecten in
de nu voorliggende Miljoenennota voor de komende verantwoording
enerzijds, en de volgende Miljoenennota's anderzijds?

Antwoord 2

Zie vraag 1. 

Vraag 3 

Waarom is er voor gekozen om uitgerekend in de Miljoenennota geen
integraal beeld te presenteren van de beoogde effecten, te leveren
prestaties en verwachte uitgaven voor de speerpunten van het
kabinetsbeleid voor 2009?

Antwoord 3

Zie vraag 1. 

Vraag 4

Wat is de achterliggende reden voor het niet duidelijk specificeren van
beoogde effecten voor 2009 enerzijds en activiteiten in 2009 anderzijds,
in hoofdstuk 3 van de Miljoenennota? Kan dit inzicht alsnog worden
gegeven, door per doelstelling een apart overzicht te geven van de
beoogde effecten voor 2009 en de geplande activiteiten 2009?

Antwoord 4

Zie vraag 1. 

Vraag 5

Wat is de reden voor het opnieuw niet volledig afrekenbaar formuleren
van de beoogde effecten en activiteiten voor de genoemde 20
doelstellingen en 10 projecten in de beleidsagenda van de Miljoenennota
(dat wil zeggen; precies formuleren wat er in 2009 wordt beoogd/welke
acties worden ondernomen?

Antwoord 5

Zie vraag 1. 

Vraag 6

Op welke wijze gaat het kabinet op de niet nader geoperationaliseerde
beoogde effecten en activiteiten verantwoording afleggen na afloop van
2009? Kan alsnog per beoogd effect en per activiteit worden aangegeven
wat precies voor 2009 wordt beoogd/wordt uitgevoerd?

Antwoord 6

Zie vraag 1. 

Vraag 7

Kan in één overzicht aangegeven worden wat voor 2008 en 2009 de
ramingen zijn voor het feitelijke EMU-saldo, het structurele EMU-saldo
en het robuust saldo? Kan daarbij in grote lijnen uiteengezet worden wat
het verschil tussen de drie begrippen is en voor welke posten en
factoren al dan niet gecorrigeerd is?

Vraag 11

Wat verklaart het feit dat het feitelijke en structurele EMU-saldo in
2009 slechts een tiende procentpunt verschillen, terwijl een groot deel
van de saldoverbetering in de Miljoenennota wordt toegeschreven aan het
incidentele effect van de aardgasbatenmeevaller? Wat is de verklaring
voor het feit dat in 2010 en 2011 geraamd wordt dat het structurele
saldo zelfs gunstiger is dan het feitelijke saldo? Is de raming voor de
vennootschapsbelasting ook aangepast voor de hogere aardgasbaten? Zo ja,
hoe?

Vraag 81

Hoe verhouden de ramingen van het structurele saldo van kabinet, CPB en
EC zich tot elkaar? Waarom wijken de ramingen van het kabinet af van die
van het CPB? Is een decompositie te maken naar ramingsverschillen in
feitelijke groei, structurele groei, begrotingselasticiteit en kasritme
(inkomsten en uitgaven)?

Vraag 82

Hoe gaat het kabinet het bereiken van de doelstelling  - een structureel
overschot van 1% BBP in 2011 – berekenen? Welke methode van
conjunctuurcorrectie zal worden toegepast?

Vraag 83

Hoe hoog is het structurele saldo in 2011 volgens de kabinetsmethode, de
CPB-methode en de EC-methode? Waarom kiest het kabinet voor zijn
methode?

Antwoorden vraag 7, 11, 81, 82 en 83

Het feitelijke EMU-saldo omvat het saldo van inkomsten en uitgaven van
de overheid (Rijk, decentrale overheden en sociale fondsen) en wordt
berekend volgens de Europese methode van het Europees Systeem van
Rekening (ESR) 1995.

Het structurele EMU-saldo wordt berekend door een tweetal correcties aan
te brengen op het feitelijke EMU-saldo. Allereerst wordt een correctie
aangebracht voor de stand van de conjunctuur volgens de methode van de
Europese Commissie. Voorts wordt een correctie aangebracht voor
(omvangrijke) incidentele uitgaven en ontvangsten. In deze methode
worden éénmalige mee- en tegenvallers in bijvoorbeeld de aardgasbaten
en belastingontvangsten niet aangemerkt als posten die in aanmerking
komen voor een correctie op het feitelijke EMU-saldo. Beoogd is om met
het structurele saldo inzicht te verkrijgen in de meer onderliggende
ontwikkeling van de overheidsfinanciën.

Het CPB publiceert naast cijfers over het structurele saldo berekend
volgens de methode van de Europese Commissie, ook een reeks structureel
saldo volgens de eigen CPB methode. Beide reeksen kunnen behoorlijke van
elkaar verschillen (zie onderstaande tabel). 

Het verschil in beide methoden is gelegen in het volgende. Het CPB
veronderstelt een vertraagde doorwerking van de conjuncturele component
op de overheidsfinanciën; de methode van de Europese Commissie gaat uit
van een directe doorwerking ervan op de overheidsfinanciën. De
hoogconjunctuur van afgelopen jaren wordt nog 'afgetrokken' als
'meewind'. De EC-methode kent geen vertraging, daarom geldt 2009 meteen
als ‘slecht jaar'. Daarom komt bij een vertragende economie (zoals we
die nu zien) de CPB-methode veel slechter uit dan de EC-methode. Bij een
aantrekkende economie is het andersom. Gemiddeld genomen komen beide
methoden op hetzelfde uit. Voorts zijn er technische verschillen in de
methoden om de conjuncturele component te berekenen (bijvoorbeeld bij
het schatten van de evenwichtswerkloosheid). De precieze techniek van
het CPB, met alle details, staat heel overzichtelijk op de CPB-website: 
 HYPERLINK
"http://www.cpb.nl/nl/research/sector2/faq_conj/vraag340.html" 
http://www.cpb.nl/nl/research/sector2/faq_conj/vraag340.html 

Opgemerkt zij dat er geen aparte kabinetsmethode is. Uitgangspunt voor
het kabinet is dat het structureel saldo 2011 berekend zal worden aan de
hand van de methode van de Europese Commissie. Belangrijke overweging is
om, net als bij het feitelijk EMU-saldo het geval is, aan te sluiten bij
internationale EMU-definities. 

In studies over de vergrijzing presenteert het Centraal Planbureau
daarnaast ook wel het “primair robuust structureel saldo”, kortweg
het robuuste saldo. Het robuuste EMU-saldo wordt door het CPB gebruikt
als indicator voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de
langere termijn; het CPB zelf heeft aangegeven dat het robuuste saldo
minder geschikt is voor dag tot dag monitoring. Het CPB heeft het
robuuste saldo als volgt gedefinieerd: het feitelijke EMU-saldo wordt
gecorrigeerd voor zowel de conjunctuur, rentebetalingen op de
overheidsschuld als ook de aardgasbaten en de dividendopbrengsten van de
staatsdeelnemingen. De correctie voor de conjunctuur wordt hierbij niet
berekend volgens de methode van de Europese Commissie, maar volgens de
CPB-methode. Zou de methode van de Europese Commissie gehanteerd worden
dan zou de verslechtering van het robuuste saldo minder groot zijn.

Onderstaande tabel laat de raming voor de verschillende EMU-saldi zien.
Opgemerkt zij dat de cijfers 2010 en 2011 een technisch karakter hebben
daar deze zijn gebaseerd op technische aannames uit de Economische
Verkenningen 2008-2011 van het CPB uit september 2007; actuelere
inzichten van het CPB zijn niet beschikbaar. Er is voorts geen actuele
raming van het structureel EMU-saldo volgens CPB-methode en primair
robuust EMU-saldo beschikbaar voor 2010 en 2011.

EMU-saldi	 	 



 	2008	2009	2010	2011

Feitelijk EMU-saldo	1,2%	1,2%	0,8%	1,1%

Structureel EMU-saldo (EU-methode)	0,9%	1,1%	0,9%	1,2%

Structureel EMU-saldo (CPB-methode)	0,0%	-0,4%	n.b.	n.b.

Primair Robuust EMU-saldo (CPB-raming)	-1,2%	-2,1%	n.b.	n.b.



Het verschil van 0,1%-punt tussen het feitelijk EMU-saldo 2009 en het
structureel EMU-saldo 2009 is de resultante van de correctie voor de
conjunctuur in 2009 ten bedrage van 0,2%-punt en de éénmalige
restitutie eigen middelen in 2009 over de jaren 2007 en 2008 uit hoofde
van het nieuwe eigenmiddelenbesluit ten bedrage van -0,3%-punt. In 2009
is de restitutie eigen middelen de enige incidentele correctiepost in
het kader van de methode van de E.C. om het structurele EMU-saldo te
berekenen. 

In 2010 en 2011 valt de raming van het structurele EMU-saldo inderdaad
gunstiger uit dan het feitelijke EMU-saldo. Dit komt omdat voor deze
beide jaren, en eveneens overigens voor het jaar 2009, de raming van de
feitelijke economische groei lager uitkomt dan de raming van de
potentiële economische groei van Nederland. In een dergelijke situatie
wordt het feitelijke EMU-saldo neerwaarts vertekend door de conjunctuur
en dus resulteert na correctie voor de conjunctuur een structureel
EMU-saldo dat hoger uitkomt dan het feitelijke saldo. De hogere
vennootschapsbelastingontvangsten voor 2008 en 2009 sluiten aan bij de
aardgasbatenmeevaller. Voor de jaren 2010 en 2011 zijn echter geen
actuele ramingen over de economie beschikbaar. Voor 2010 en 2011 is in
het kader van behoedzaamheid uitgegaan van de Macro-economische
Verkenning 2008–2011 van het CPB, waarin voor 2011 is gerekend met een
olieprijs van 65 dollar.Vraag 8

Waarom leidt het geraamde positieve EMU-saldo van € 7,2 miljard euro
in 2009 tot een veel beperktere daling van de EMU-schuld (namelijk met
€ 4 miljard in 2009)? Kan het verschil worden verklaard?

Antwoord 8

Verschillen tussen het EMU-saldo en de mutatie in de EMU-schuld komen
voort uit het verschil in definitie van beide grootheden. Het EMU-saldo
is het saldo van uitgaven en ontvangsten van de overheid exclusief
financiële transacties als studieleningen. Voorts worden in het
EMU-saldo de uitgaven en ontvangsten geregistreerd op transactiebasis.
De mutatie in de EMU-schuld is de resultante van transacties op kasbasis
en omvat alle transacties in uitgaven en ontvangsten van de overheid,
inclusief dus de financiële transacties.

De navolgende tabel laat zien dat de belangrijkste verklarende factor
voor het verschil in 2009 de zogenoemde categorie van financiële
transacties is, voor een bedrag van 2,8 miljard euro. 

Tabel Aansluiting EMU-saldo 2009 en schulddaling 2009; 

in miljarden euro

1. EMU-saldo	+7,2

2. Financiële transacties	-2,8

3. Kastransactieverschillen	-1,2

4. Schulddaling (4=1+2+3)	+3,2

 

Vraag 9

Kan worden toegelicht waarom tabel 4.1. een jaarlijkse stijging van de
rentelasten laat zien in 2007 t/m 2009 terwijl in die jaren de
staatsschuld, ook in absolute zin, jaarlijks afneemt? 

Tot welke extra rentemeevallers leidt de verbetering van het budgettair
totaalbeeld in deze Miljoenennota? Waar kan de kamer deze cijfers
vinden? 

Vraag 86

Het begrotingssaldo is positief en hierdoor kan een deel van de
staatsschuld worden afgelost. Op blz. 13 van de miljoenennota geeft u
aan dat een lagere overheidsschuld leidt tot lagere rente-uitgaven. Uit
tabel 4.1 op blz.79 blijkt echter dat de rentelasten oplopen. Kunt u
uitleggen waarom de rentelasten niet afnemen? 

Antwoord 9 en 86

De verbetering van het budgettair totaalbeeld in miljoenennota 2009 ten
opzichte van miljoenennota 2008 leidt niet tot extra rentemeevallers.
Dit is te verklaren door een prijs- en een volume-effect. Het
prijseffect wordt veroorzaakt door een stijging in de rekenrente voor
2009 in miljoenennota 2009 t.o.v. miljoenennota 2008. Het volume-effect
is de daling in de stand van de staatsschuld 2009 in miljoenennota 2009
t.o.v. miljoenennota 2008. Het prijseffect overheerst en dit resulteert
in een tegenvaller i.p.v. een rentemeevaller. 

Een uitsplitsing van deze mutaties zijn te vinden in tabel 2 op pagina 4
van begroting IX-A. Waarbij de mutatie bijstelling kapitaalmarktberoep
het volume-effect weergeeft. De mutaties renteswaps en bijstelling
rekenrente zijn prijsmutaties. Het effect van schulduitgifte bevat zowel
prijsmutaties als volumemutaties (als gevolg van meevallende saldo in
voorgaande jaren).

Volledigheidshalve is de tabel hieronder opgenomen. 

Tabel 2: Belangrijkste beleidsmatige mutaties sinds ontwerpbegroting
2008 (x € 1 mln.)

 	2008	2009	2010	2011	2012	2013	artnr.

Stand ontwerpbegroting 20081	12 073	12 056	12 277	12 383	12 280	 
 

 	 	 	 	 	 	 	 

Mutaties:	 	 	 	 	 	 	1

Renteswaps	– 49	– 8	– 2	– 28	– 68	 	1

Bijstelling kapitaalmarktberoep	– 64	– 103	– 134	– 162
– 142	 	1

Bijstelling rekenrente	53	139	83	83	83	 	1

Effect van schulduitgifte	– 230	– 43	– 39	– 166	20	 	1

Bijstelling rente interne schuldverhoudingen	– 468	– 397	– 347
– 100	– 111	 	2

Stand ontwerpbegroting 20091	11 315	11 644	11 838	12 010	12 062	 
 



Vraag 10

Kan de mutatie die in de verticale toelichting op hoofdstuk IX-A is
opgenomen inzake de gewijzigde inzichten in de ontwikkeling van het
tekort worden toegelicht? Wat is de verklaring voor het feit dat de
rentemeevaller van 2008 op 2009 stijgt, in 2010 weer daalt, en in 2011
weer fors toeneemt en in 2012 weer bijna op € 200 mln. lager is? 

Antwoord 10

Uw vraag heeft betrekking op de onderstaande twee reeksen uit de
verticale toelichting. 

	2008	2009	2010	2011	2012	2013

Wijziging geldmarktberoep en rente	– 199,3	181,0	0,0	0,0	0,0	 

Wijziging kapitaalmarktberoep en rente	– 13,0	– 141,9	– 105,3
– 267,3	– 68,8	 



Deze twee reeksen vormen een deel van de totale mutatie in de netto
rentelasten met het gevolg dat we aan de hand van deze tabel geen
uitsplitsing kunnen maken naar prijs- en volume-effect (rente resp.
saldo-effecten). Een uitsplitsing staat in tabel 2, pagina 4 in
begroting IX-A. 

Tabel 2: Belangrijkste beleidsmatige mutaties sinds ontwerpbegroting
2008 (x € 1 mln.)

 	2008	2009	2010	2011	2012	2013	artnr.

Stand ontwerpbegroting 20081	12 073	12 056	12 277	12 383	12 280	 
 

 	 	 	 	 	 	 	 

Mutaties:	 	 	 	 	 	 	1

Renteswaps	– 49	– 8	– 2	– 28	– 68	 	1

Bijstelling kapitaalmarktberoep	– 64	– 103	– 134	– 162
– 142	 	1

Bijstelling rekenrente	53	139	83	83	83	 	1

Effect van schulduitgifte	– 230	– 43	– 39	– 166	20	 	1

Bijstelling rente interne schuldverhoudingen	– 468	– 397	– 347
– 100	– 111	 	2

Stand ontwerpbegroting 20091	11 315	11 644	11 838	12 010	12 062	 
 



De netto rentelasten bestaan uit de rentelasten gecorrigeerd voor de
rentebaten (de bovenstaande reeksen uit de verticale toelichting
betreffen uitsluitend mutaties in rentelasten). Bovendien zijn in tabel
2 uit begroting IXA ook de mutaties in de rentelasten en rentebaten van
artikel 2 opgenomen. De mutaties in de rentelasten van de vaste schuld
zijn het gevolg van prijs- en volume-effecten. 

De volume-effecten betreffen mutaties als gevolg van een wijziging in de
omvang van de financieringsbehoefte. De prijseffecten betreffen mutaties
in de rentelasten als gevolg van wijzigingen in de rekenrente. Een
volume- of prijseffect in enig jaar werkt in de rentelasten voor de
vaste schuld niet alleen door in dat jaar, maar ook in latere jaren. Dit
verklaart de schommelingen in latere jaren. De mutaties renteswaps en
bijstelling rekenrente zijn prijsmutaties. De mutatie bijstelling
kapitaalmarktberoep is een volumemutatie. Het effect van schulduitgifte
bevat zowel prijsmutaties als volumemutaties (als gevolg van meevallende
saldo in voorgaande jaren).

Vraag 11

Wat verklaart het feit dat het feitelijke en structurele EMU-saldo in
2009 slechts een tiende procentpunt verschillen, terwijl een groot deel
van de saldoverbetering in de Miljoenennota wordt toegeschreven aan het
incidentele effect van de aardgasbatenmeevaller? Wat is de verklaring
voor het feit dat in 2010 en 2011 geraamd wordt dat het structurele
saldo zelfs gunstiger is dan het feitelijke saldo? Is de raming voor de
vennootschapsbelasting ook aangepast voor de hogere aardgasbaten? Zo ja,
hoe?

Antwoord 11

Zie vraag 7.

Vraag 12

Kan een toelichting worden gegeven op de bijstelling van de
gasbatenraming en de veronderstellingen die daarbij per jaar zijn
gehanteerd? Wat is de reden dat de gasbatenmeevaller in 2011 fors
afneemt en in 2012 zelfs de raming is verlaagd?

Vraag 66

Kan een toelichting worden gegeven op de bijstelling van de
gasbatenraming en de veronderstellingen die daarbij per jaar zijn
gehanteerd?

Vraag 84

Wat is de reden dat de gasbatenmeevaller in 2001 fors afneemt en in 2012
zelfs de raming is verlaagd? 

Vraag 121

Waarom stijgen de gasbaten en daarna dalen ze weer? Wat is de relatie
tot de olieprijs? 

Antwoord 12, 66, 84 en 121

De uitgangspunten in de Miljoenennota waren als volgt.

	2008	2009	2010	2011	2012

USDollar/Euro	1,55	1,57	1,42	1,45	1,45

olie $/vat	117,7	125	68,3	65	65







	productie mrd m3	74	76	77	74	70

 





	Raming gasbaten MN 2009 (mld)	10,20	14,10	12,35	9,25	8,10



In de bovenstaande tabel staan de uitgangspunten en veronderstellingen
die zijn gehanteerd bij de raming van de aardgasbaten. Als wordt gekeken
naar de verandering van de gasbaten van jaar tot jaar dan ontstaat het
volgende beeld. De scherpe daling van de gasbaten vanaf 2010 komt vooral
door de lagere olieprijs die het CPB hanteert. Dit is een gevolg van de
beschikbaarheid van olieprijsscenario’s. Voor het lopende en volgende
jaar kan gebruik gemaakt worden van de olieprijs uit de
Macro-Economische Verkenning. Voor de jaren daarna zijn in de MEV geen
cijfers beschikbaar, waardoor gebruik gemaakt moet worden van de
middellange termijn ramingen van het CPB. Een andere oorzaak van de
daling van de gasbaten is de vertraagde doorwerking van
olieprijswijzigingen in de gasprijzen. Ook is er een vertraging waarmee
de baten binnenkomen in de Schatkist ten opzichte van het moment waarop
het gas geproduceerd wordt.

	2008	2009	2010	2011	2012

Raming gasbaten MN 2008 (mld)	9,20	10,40	9,60	8,70	8,20

Raming gasbaten MN 2009 (mld)	10,20	14,10	12,35	9,25	8,10

Wijziging raming	1,00	3,70	2,75	0,55	-0,10



Als wordt gekeken naar de wijziging van de gasbatenraming ten opzichte
van de Miljoenennota 2008 dan ontstaat het volgende beeld. In de jaren
2008 tot 2011 nemen de geraamde gasbaten toe. Dit komt met name door de
hogere olieprijs in de MEV 2009 ten opzichte van de MEV 2008 die ten
grondslag lag aan de Miljoenennota 2008. De kleine daling van de raming
in 2012 heeft een technische reden. Deze komt door een lichte wijziging
van de gehanteerde ramingsmethode. 

Vraag 13

Wat wordt precies bedoeld met de toelichting op de gasbatenmutatie in de
verticale toelichting van het FES waarin gesteld wordt dat de gasbaten
nodig zijn om de voorziene FES-uitgaven te dekken? Impliceert dit dat de
omvang van het bedrag aan gasbaten die in de Voorjaarsnota en deze
Miljoenennota zijn doorgesluisd naar het FES afhankelijk is van wat het
FES nodig heeft? Kan gesteld worden dat op deze wijze gasbaten indirect
zijn aangewend voor uitgavenruimte op de rijksbegroting? Kan nader
worden toegelicht waarom voor het jaar 2008 veel meer van de gasbaten
(namelijk 1,1 miljard euro) naar het FES vloeien dan in de jaren daarna?


Kan een nadere toelichting gegeven worden op de omvang en onderbouwing
van de meerjarige reeks gasbaten die in totaal naar het FES vloeit
(zoals te zien op p. 120 van het bijlageboek)? Kan voor de periode
2008-2012 per jaar worden aangegeven hoeveel procent van de totale
gasbaten in dat jaar aan het FES zijn toegevoegd?

Vraag 128   

Waarom staat er in de Miljoenennota dat de aardgasbaten niet worden
aangewend voor extra uitgaven voor reductie van de staatsschuld? Hoe kan
het dan dat de aardgasbaten toch naar het FES worden overgeheveld? Dit
is toch indirect een verhoging van de uitgavenruimte? 

Vraag 129

Kan nader worden toegelicht waarom voor het jaar 2008 veel meer van de
gasbaten (namelijk 1,1 miljard euro) naar het FES vloeien dan in de
jaren daarna? 

Vraag 130

Kan een nadere toelichting gegeven worden op de omvang en onderbouwing
van de meerjarige reeks gasbaten die in totaal naar het FES vloeit? 

Antwoord 13, 128, 129 en 130

Meevallende gasbaten worden gebruikt voor aflossing van de
staatsschuld en leiden niet tot extra voeding van het FES. Vanaf deze
Kabinetsperiode heeft het FES een ‘vaste voeding’. Dat betekent dat
de ontvangsten in het FES uit aardgasbaten worden afgestemd op de
begrote FES-uitgaven. De totale uitgaven in het FES zijn aan het begin
van de kabinetsperiode bepaald. Aangezien extra gasbaten sinds het
Coalitieakkoord niet worden gebruikt voor extra uitgaven maar worden
gebruikt voor aflossing van de staatsschuld kan niet worden gesteld dat
gasbaten indirect worden aangewend voor uitgaven op de Rijksbegroting. 

Voor het FES-fonds zijn sinds de nieuwe methodiek, waarbij geen baten
uit aardgas en rente in het FES lopen, alleen de uitgaven relevant. De
uitgaven bepalen de inkomsten. FES-uitgaven die niet plaatsgevonden
hebben in 2007, zijn naar 2008 overgeheveld. Dit betreft € 0,5
miljard. De inkomsten zijn op deze mutatie aangepast. Zo bedraagt de
totale inkomstenmutatie exact € 0,5 miljard. Om het fonds in 2008
technisch te sluiten is de regel ‘aardgasbaten’ in de tabel van de
verticale toelichting van het FES gebruikt (ad € 1,1 miljard), maar
hier mag geen enkele beleidsmatige conclusie aan gegeven worden.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de geraamde gasbaten en de
bijbehorende FES-afdrachten.

Tabel: gasbaten en percentage FES-uitgaven in miljoenen euro’s

Jaren	2008	2009	2010	2011	2012

Gasbaten (kasbasis)	10200	14100	12350	9250	8100

FES-uitgaven	3274	2478	2512	2185	2346

Percentage	32%	18%	20%	24%	29%



Vraag 14 

Hoe en wanneer in deze kabinetsperiode wordt hoogte van de voeding van
het FES definitief vastgezet, zoals wordt gemeld op p. 84? Kan de Kamer
een totaaloverzicht krijgen van de totale FES-raming 2008- 2020 en
waarin duidelijk wordt wat de meerjarige FES-raming was bij aanvang van
deze kabinetperiode, welke mutaties in de FES-voeding sindsdien zijn
verwerkt en wat de daaruit voortvloeiende actuele meerjarenraming
2008-2020 is? Kan de Kamer daarbij ook per jaar geïnformeerd worden
welk gedeelte van de in het FES-geraamde middelen al belegd zijn met
projecten? Waarom is er in het FES in 2008 3,3 miljard en in 2009 2,5
miljard euro beschikbaar, terwijl er vanaf 2012 gemiddeld 1,7 miljard
beschikbaar zou zijn? Impliceert dit dat het FES-gefinancierde beleid in
de toekomst gehalveerd moeten worden?

Vraag 95

Hoe en wanneer in deze kabinetsperiode wordt hoogte van de voeding van
het FES definitief vastgesteld?

Vraag 96

Kan de Kamer een totaaloverzicht  krijgen van de totale FES-raming
2008-2020 en waarin duidelijk wordt wat de meerjarige FES-raming was bij
aanvang van deze kabinetsperiode, welke mutaties in de FES-voeding
sindsdien zijn verwerkt en wat de daaruit voortvloeiende actuele
meerjarenraming 2008-2020 is? 

Vraag 97

Kan de Kamer daarbij ook per jaar geïnformeerd worden welk gedeelte van
de in het FES-geraamde middelen al belegd zijn met projecten? 

Antwoord 14, 95, 96 en 97

Vanaf deze Kabinetsperiode heeft het FES een ‘vaste voeding’. Dat
betekent dat de ontvangsten in het FES uit aardgasbaten worden afgestemd
op de begrote uitgaven. De totale uitgaven in het FES zijn aan het begin
van de kabinetsperiode bepaald. De mutaties in de uitgaven die nadien
zijn opgetreden worden veroorzaakt doordat sommige FES-uitgaven later
plaatsvinden en door prijsbijstelling. Schommelingen in de gasbaten
hebben derhalve geen effect op de voeding van het FES. Een uitgebreid
overzicht van alle mutaties in het FES wordt gepresenteerd in de
FES-begrotingen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de totale
FES-uitgaven en de ‘projecten in voorbereiding’ per jaar. 

Tabel: geraamde FES-uitgaven en ‘projecten in voorbereiding’ in
miljoenen euro’s

Jaren	2008	2009	2010	2011	2012-2020

FES-uitgaven	3274	2478	2512	2185	Gemiddeld 1700

Waarvan toegevoegd aan departementale begrotingen	2871	2057	1914	1495
Gemiddeld 465

Waarvan 'projecten in voorbereiding' 	403	421	598	690	Gemiddeld 1235



‘Projecten in voorbereiding’ zijn reserveringen binnen het FES voor
projecten die nog niet voldoende zijn uitgewerkt. Alle FES-middelen in
deze Kabinetsperiode zijn reeds bestemd. Na deze kabinetsperiode ligt
dat anders. Een deel van de reserveringen in het FES onder ‘projecten
in voorbereiding’ is reeds bestemd (zoals middelen t.b.v. Anders
Betalen voor Mobiliteit, Nota Ruimte, etc.). Voor circa 6 miljard
betreft het middelen waarvoor nog geen concrete projectvoorstellen zijn
ingediend. 

Het Kabinet gaat uit van bestaande FES-ramingen. De gemiddelde omvang
van 1,7 mld vanaf 2012 is een minimum. Vanaf 2012 gaat het FES namelijk
over op een nieuwe voedingssystematiek. Kern van deze systematiek is dat
het FES wordt gevoed met het rendement van de waarde van het resterende
aardgasvermogen, met een minimum voeding van het FES met € 1,7 miljard
per jaar. De Tweede Kamer is hierover in juli 2008 geïnformeerd. 

Vraag 15 

Kan worden toegelicht waarom uit de verticale toelichting blijkt dat de
Eu afdrachten in 2009 met € 883 mln meevallen, in 2010 met € 253 mln
tegenvallen, in 2011 weer licht meevallen met € 6 mln en vervolgens
weer tegenvallen met € 108 mln? 

Vraag 76 

Kan worden toegelicht waarom uit de verticale toelichting blijkt dat de
Eu afdrachten in 2009 met € 883 mln meevallen, in 2010 met € 253 mln
tegenvallen, in 2011 weer licht meevallen met € 6 mln en vervolgens
weer tegenvallen met € 108 mln? 

Antwoord 15 en 76

De ontwikkeling van de afdrachten wordt beïnvloed door een aantal
factoren. De eerste zijn de nieuwe cijfers als gevolg van de
ontwerpbegroting 2009 van de Europese Commissie. Op basis daarvan kan
worden vastgesteld dat minder betalingen gedaan zullen worden dan waar
op basis van het uitgavenplafond rekening mee werd gehouden. Hierdoor
vallen de betalingen in 2009 fors mee. De meevallende ontwikkeling in de
betalingen in 2009 zorgt deels ook voor een verschuiving van betalingen
naar latere jaren. Ten tweede heeft de Commissie de toekomstige
afdrachten aangepast aan de nieuwe macrocijfers voor BNI, BTW en de
traditionele eigen middelen. Deze aanpassingen leiden o.a. tot de
veranderende afdrachten in latere jaren. 

Vraag 16 

Waarom wordt de rapportage over de uitgaven aan externe inhuur
verschillend weergeven per begroting?

Antwoord 16

De departementen ramen in hun begroting de uitgaven die gemoeid zijn met
de programma’s en activiteiten om beleidsdoelstellingen te realiseren.
De departementen ramen in de begrotingen niet met welke inzet van
middelen (bijvoorbeeld eigen personeel of inzet van externen)
programma’s of activiteiten worden gerealiseerd.

Vraag 17

Kan de Kamer een totaaloverzicht geven over de laatste stand van zaken
wat betreft de uitgaven en wat de voorspelde uitgaven zijn voor het jaar
2009? (MJN)

Antwoord vraag 17

In de Miljoenennota wordt in tabel 2.1 bijlage 2 (de uitgaven en
niet-belastingontvangsten) een uitsplitsing gegeven van de meest
geactualiseerde gegevens omtrent de geraamde uitgaven per
begrotingshoofdstuk voor het jaar 2009 en verder. Tevens worden op basis
van huidige inzichten de vermoedelijke uitkomsten van de uitgaven over
het jaar 2008 gepresenteerd. Deze gegevens kunt u per
begrotingshoofdstuk nader uitgewerkt terugvinden in de departementale
begrotingen. 

       

Vraag 18

Waarom heeft het kabinet gekozen voor summiere informatie in
tegenstelling tot de informatie tijdens de jaarverslagen voor wat
betreft de uitgaven aan externe inhuur?

Antwoord 18

De begrotingen van de departementen werken op basis van ramingen van
uitgaven voor programma’s en activiteiten (of anders gezegd: het doel)
van het betreffende begrotingsjaar. Tijdens de uitvoering van de
begroting wordt uiteraard gepoogd deze programma’s en activiteiten op
een doelmatige manier te realiseren, in sommige gevallen kan externe
inhuur doelmatig zijn. In de jaarverslagen wordt gerapporteerd op basis
van realisatiecijfers. Realisatiecijfers naar kostensoort (de ingezette
middelen), zoals externe inhuur zijn dan –achteraf- wel beschikbaar.
Dit is de reden waarom de informatie over uitgaven aan externe inhuur
meer uitgebreid aan de orde komt in de jaarverslagen.   

Vraag 19

Hoe wordt het bedrag voor de lastenverlichting van € 2,5 miljard
precies gedekt?

Antwoord 19

De onderschrijding van het inkomstenkader in 2009 bedraagt 2,5 mrd. Deze
lastenverlichting is opgebouwd uit lagere zorgpremies van -1,2 mrd en
het WW pakket -1,4 mrd. De lastenontwikkeling als gevolg van de zorg
over de hele kabinetsperiode wijzigt volgens de huidige ramingen niet.
Dit betekent dat in 2009 sprake is van een eenmalige meevaller. 

Het WW-pakket is gefinancierd conform tabel 4.10 op pagina 92 in de MN.
Een aanzienlijk deel van de dekking vindt plaats doordat enkele
maatregelen die het kabinet bij CA heeft aangekondigd meer opleveren dan
eerder gedacht. Een deel hiervan binnen de kabinetsperiode, een deel
hiervan buiten de kabinetsperiode. Daarnaast wordt een deel van ruimte
onder de uitgavenkaders ingezet voor koopkrachtreparatie. Dit levert
ruimte op in het koopkrachtbeeld om elders de lasten te verzwaren. Tot
slot wordt 0,1 mrd van de gereserveerde lastenverlichtingsenveloppe
ingezet ter dekking van het pakket.

Vraag 20

Hoe denkt het kabinet zijn begroting rond te krijgen als de aardgasbaten
en/of de economische groei tegenvallen? 

Vraag 23 

Het kabinet gaat uit van een olieprijs van $ 125 en een eurokoers van $
1,57. Deze aannames zijn reeds achterhaald daar de olieprijs tot onder
de $ 100 is gezakt en de eurokoers vorige week op $ 1,39 stond. Gaat het
kabinet niet uit van een te optimistische werkelijkheid. Wat betekent
het voor het begrotingsoverschot als de waarden lager uitvallen.

Vraag 43

Wat zijn de gevolgen voor de begroting als de olieprijzen komend jaar
lager uitkomen dan de geraamde $125?

Antwoord 20, 23 en 43

Het kabinet rekent met de ramingen die het CPB aanlevert. Op basis van
de MEV 2009 wordt de Miljoenennota 2009 opgesteld. Hier wordt niet van
afgeweken. Het CPB geeft zelf aan dat de ramingen met veel onzekerheden
zijn omgeven. Het CPB heeft zodoende een aantal onzekerheidsvarianten
opgenomen. In deze onzekerheidsvarianten zijn een aantal scenario’s
doorgerekend met onder andere effecten op het EMU-saldo (CPB, MEV 2009,
p. 17). 

Het trendmatig begrotingsbeleid schrijft voor dat er een scheiding is
tussen inkomsten en uitgaven. Als bij een neergaande conjunctuur de
inkomsten tegenvallen, zal volgens de begrotingsregels in principe niet
worden ingegrepen (behalve als de signaalwaarde van -2,0 procent wordt
bereikt, maar deze waarde is nu nog buiten bereik). Er wordt dus niet
gestuurd op EMU-saldo aangezien de kaders (uitgaven- en inkomstenkader)
leidend zijn. Ook de gasbaten staan los van de kaders: mee- of
tegenvallers in de gasbaten hebben geen effect op lasten of uitgaven. In
het verleden was er wel een koppeling tussen de gasbaten en de
FES-uitgaven. Het kabinet heeft met het opstellen van het
coalitieakkoord besloten deze koppeling los te laten. 

Vraag 21

Hoe denkt het kabinet zijn begrotingsplannen te realiseren als de
financiële crisis ook Nederland hard treft. 

Vraag 27

Moet de economische groeiverwachting en inflatie rekening houdend met de
kredietcrisis niet worden bijgesteld?

Antwoord 21 en 27

In de huidige ramingen is rekening gehouden met de financiële crisis en
het effect daarvan op de Nederlandse economie. De groeiraming voor 2009
is bijvoorbeeld in de MEV 2009 naar beneden bijgesteld ten opzichte van
de raming in de CEP 2008. Het CPB geeft in de MEV 2009 aan dat zijn
ramingen met veel onzekerheden zijn omgeven. Dit is dan ook de reden dat
zij onzekerheidsvarianten in de MEV 2009 hebben opgenomen (p. 17). Het
is zodoende mogelijk dat de huidige ramingen te positief blijken. 

In tijden van onzekerheid is het van belang dat de overheid een stabiele
factor is. Daarom zullen bij tegenvallende groei de automatische
stabilisatoren hun werk doen. Dit kan betekenen dat het EMU-saldo
verslechtert. Pas bij een verwacht saldo van -2,0 procent
(signaalwaarde) zullen aanvullende maatregelen genomen moeten worden.
Aangezien het feitelijk EMU-saldo voor 2009 op dit moment 1,2 procent
bedraagt, is de signaalwaarde nog ver buiten bereik.

Vraag 22

Gaat de Nederlandsche Bank (DNB) ingrijpen als een grote Nederlandse
financiële instelling in zeer zwaar weer komt door de kredietcrisis? In
hoeverre zijn afspraken met België gemaakt indien Fortis in de
gevarenzone dreigt te komen. Hoe ligt de verantwoordelijkheid? Welke
middelen heeft DNB om onze financiële sector te beschermen? 

Antwoord 22

De Nederlandsche Bank (DNB) is crisismanager in eerste aanleg. DNB neemt
beslissingen over het verstrekken van een noodlening tegen onderpand
(liquiditeitssteun). Er is een rol voor de minister van Financiën
indien een bank systeemrelevant is en deze aanklopt voor overheidssteun.
Systeemrelevantie betekent dat een mogelijk faillissement van de
instelling in kwestie de potentie heeft om de rest van het financiële
systeem en de reële economie ernstige schade te berokkenen.

Ja, er zijn afspraken gemaakt tussen DNB en de toezichthouder in België
(CBFA). De CBFA heeft het voortouw voor het hele concern en voor Fortis
bank. DNB heeft het voortouw bij Fortis verzekeringen. Zij moeten elkaar
betrekken bij alle belangrijke beslissingen.

Vraag 23 

Het kabinet gaat uit van een olieprijs van $ 125 en een eurokoers van $
1,57. Deze aannames zijn reeds achterhaald daar de olieprijs tot onder
de $ 100 is gezakt en de eurokoers vorige week op $ 1,39 stond. Gaat het
kabinet niet uit van een te optimistische werkelijkheid. Wat betekent
het voor het begrotingsoverschot als de waarden lager uitvallen.

Antwoord 23

Zie vraag 20. 

Vraag 24

Hoe worden de aardgasbaten precies verdeeld tussen staat en
oliemaatschappijen? Hoe zijn de exploitatiekosten verdeeld?

Hoeveel bedraagt onze totale voorraad aardgas en wanneer is deze
opgebruikt?

Hoeveel aardgas wordt in 2009 geëxporteerd en naar welke landen?

Antwoord 24

Voor het moeilijk winbare gas uit de ‘kleine velden’, die voor het
merendeel in de Noordzee liggen, geldt dat het aandeel van de winst dat
naar de Staat gaat, toeneemt met de winst. Bij de huidige gasprijzen
bedraagt dit aandeel ongeveer 70% van de winst.

 

Voor wat betreft het gas uit het Groningenveld geldt een specifieke
regeling. Naast een basispercentage van ongeveer 70% van de winst zijn
er twee schijven voor de zogenaamde meeropbrengst. Van deze schijven
gaan respectievelijk 85% en 95% van de winst naar de Staat. Bij de
huidige gasprijzen valt het overgrote deel van de winst in de schijf
van 95%.

De exploitatiekosten zijn voor rekening van de maatschappijen die
investeren in de gaswinning. Hiertoe behoort ook Energie Beheer
Nederland BV (EBN). EBN is volledig eigendom van de Staat en
participeert namens de Staat in de gaswinning. De EBN-participatie in
gaswinning bedraagt meestal 40%. Dit percentage geldt mede voor de
winning uit het Groningenveld.

 

Naar huidig inzicht is er nog ongeveer 1.400 miljard kubieke meter
winbaar gas. De afname van de gasproductie in Nederland zal geleidelijk
plaatsvinden met een ‘productiestaart’ die waarschijnlijk nog vele
decennia zal duren. Er kan dan ook nu geen moment worden genoemd waarop
het gas op is. Wel kan opgemerkt worden dat diverse toekomstscenario's
erop wijzen dat mogelijk rond 2025 Nederland netto-importeur van gas
wordt.

 

De verwachte hoeveelheid geëxporteerd gas in 2009 en de landen waar dit
gas naar toe gaat betreffen vertrouwelijke informatie. Enige indicatie
zou ontleend kunnen worden aan de door Gas Transport Services BV (GTS)
en GasTerra gepubliceerde gegevens over voorafgaande jaren. Zo werd
volgens de transportgegevens van GTS 53 mrd. kubieke meter in 2007
geëxporteerd en 21 mrd. kubieke meter geïmporteerd waarbij in
ogenschouw dient te worden genomen dat er ook wederuitvoer kan
plaatshebben. Volgens het jaarverslag over 2007 van GasTerra bestond de
export van GasTerra in 2007 uit 18,8 mrd. kubieke meter naar Duitsland;
7,1 naar België; 7,9 naar Frankrijk; 7,8 naar Italië; 0,6 naar
Zwitserland en 8,2 naar het Verenigd Koninkrijk; in totaal 50,4 mrd.
kubieke meter.

Vraag 25

Kunt u een overzicht presenteren van de staatsdeelnemingen en het
verwachte dividend in 2009? Welke deelneming worden in 2009 afgestoten
tegen welke prijs?

Antwoord 25

Begrote dividendopbrengsten worden slechts op geaggregeerd niveau
opgenomen en niet voor de afzonderlijke deelnemingen uit de portefeuille
van deelnemingen uitgesplitst. Voorzien wordt dat in 2009 geen
deelnemingen worden afgestoten. Zoals beschreven in de Nota
Deelnemingenbeleid Rijksoverheid die in december 2007 naar uw Kamer is
gezonden, worden in beginsel geen deelnemingen verkocht. Slechts wanneer
het aandeelhouderschap als instrument niet langer een toegevoegde waarde
heeft voor de borging van het publieke belang en de continuïteit van
het publiek belang bij privaat aandeelhouderschap niet in gevaar komt
maar zelfs hierbij gebaat is, behoort verkoop van deelnemingen tot de
mogelijkheden.

Vraag 26 

Minister Bos gaat bij zijn begrotingsbeleid uit van een reële
economische groei van 2% ipv de behoedzame 1,75%. Hoe reëel is deze
groei nog bij een voorspelling van 1,25% in 2009? 

Antwoord 26

De trendmatige begrotingssystematiek gaat uit van de MLT zoals deze door
het CPB wordt gepubliceerd aan het begin van de kabinetsperiode. De
kaders worden omwille van bestuurlijke rust op dat moment voor vier jaar
vastgesteld. De economische groei die in de MLT wordt gehanteerd is een
verwacht 4-jarig gemiddelde. Individuele jaren kunnen hier dus van
afwijken. Zo viel de groei over 2007 (3,5 procent) en 2008 (naar
verwachting 2 ¼ procent) mee ten opzichte van het gemiddelde van 2
procent. Op basis van de MEV 2009 wordt de Miljoenennota 2009 opgesteld.
Voor 2009 wordt gerekend met een lagere economische groei (1¼ procent).

Vraag 27

Moet de economische groeiverwachting en inflatie rekening houdend met de
kredietcrisis niet worden bijgesteld?

Antwoord 27

Zie vraag 21. 

   

Vraag 28 

Hoe is de meeruitgaven van gemeenten en provincies in GF/PF te verklaren
bij een gelijkblijvend takenpakket?

Antwoord 28

De stijging van het GF en PF hangt samen met de toepassing van de
normeringsystematiek van het gemeente- en provinciefonds. Deze
systematiek houdt in dat het gemeente- en provinciefonds groeien of
krimpen met de ontwikkeling van de Rijksuitgaven, los van mutaties in
het takenpakket. Aangezien de Rijksuitgaven toenemen is er ook sprake
van een toename (positief accres) van het gemeente- en provinciefonds.

Vraag 29

Hoeveel geld wordt er bezuinigd op de AWBZ en de BU-regeling in 2009.
Welke versoberingen worden aangebracht?

Antwoord 29

In het voorjaar van 2009 is een pakketmaatregel in de AWBZ genomen. De
eerder genomen pakketmaatregel in 2007 op de functie ondersteunende
begeleiding wordt in deze pakketmaatregel geïntegreerd. In totaal
levert de pakketmaatregel in de AWBZ in 2011 circa 1,1 mrd op. In het
overgangsjaar 2009 bedraagt de opbrengst van de pakketmaatregel circa
0,2 mrd. Daarnaast wordt in 2009 een vermogensinkomensbijtelling in de
eigen bijdrage AWBZ ingevoerd (opbrengst 40 mln in 2009).

De Buitengewone Uitgavenaftrek (BU) in de Inkomstenbelasting komt per
2009 te vervallen. Het budgettaire beslag dat met de BU gemoeid is
zal volgens huidige inzichten in 2008 circa € 2 miljard bedragen.
Daarnaast werkt de BU via de hoogte van het verzamelinkomen door op
onder andere huur- en zorgtoeslag. In 2008 kent deze doorwerking een
budgettair beslag van circa € 0,3 mrd. Tezamen levert de afschaffing
van de BU daarmee een besparing op van circa 2,3 mrd. Het grootste deel
van de besparingen wordt ingezet voor de financiering van de Wet
Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten. Deze wet voorziet
onder meer in een forfaitaire tegemoetkoming voor de doelgroep,
verlaging van de eigen bijdragen AWBZ, een fiscale faciliteit voor
specifieke uitgaven en in compensatie van onder meer ouderen en
arbeidsongeschikten. De rest van de besparingen (circa 0,2 mrd.) is
ingezet voor generieke koopkrachtreparatie en als dekking van de in 2007
bij de Algemene Politieke Beschouwingen aangenomen motie Van Geel c.s.
(250 mln.) De doelstelling uit het Coalitieakkoord (een netto
bezuiniging van 400 mln.) is eerder al behaald door in 2008 ten opzichte
van 2007 de BU aan te passen.

Vraag 30

Wat is het verwachte aantal asielzoekers en immigranten (gezinsvormende)
in 2009 per land van herkomst?

Antwoord 30

Het aantal in behandeling genomen asielaanvragen in 2009
in Nederland is geraamd op 16.000. Het aantal immigranten dat in
2009 naar Nederland komt met als verblijfsdoel gezinsvorming of
-hereniging wordt geraamd op 14.175. Deze raming kan niet verder
worden uitgesplitst. Verder wordt in de ramingen ook
geen onderscheid gemaakt naar nationaliteit.

Vraag 31

Hoeveel kinderbijslag, WAO, WWB en AOW wordt overgemaakt naar het
buitenland in 2007. Gaarne een specificatie per land.

Antwoord 31

Kinderbijslag

In het 3e kwartaal van 2007 werden ongeveer 43.500 AKW-uitkeringen
geëxporteerd. In onderstaande tabel zijn de landen weergegeven waarnaar
500 uitkeringen of meer werden geëxporteerd:

Tabel 1: Aantal AKW-uitkeringen per land 3e kwartaal 2007

Land 	Aantal uitkeringen

België	10.404

Duitsland	6.589

Marokko	5.889

Polen	4.116

Turkije	2.600

Groot Brittanië	1.624

Nederlandse Antillen	1.104

Verenigde Staten	1.340

Spanje	827

Frankrijk	803

Overig	8.199

Totaal	43.495



WAO

Ultimo 2007 werden ruim 14.000 WAO-uitkeringen geëxporteerd. In
onderstaande tabel zijn de landen weergegeven waarnaar 100 uitkeringen
of meer werden geëxporteerd:

Tabel 2: Aantal WAO-uitkeringen per land ultimo 2007

Land 	Aantal uitkeringen

België	4.471

Duitsland	3.704

Spanje	1.130

Turkije	1.081

Marokko	921

Frankrijk	524

Portugal	325

Suriname	277

Groot Brittanië	188

Italië	175

Nederlandse Antillen	155

Oostenrijk	125

Australië	111

Verenigde Staten	111

Zweden	101

Overig	1.205

Totaal	14.604



WWB

Ultimo 2007 werden er 354 bijstandsuitkeringen verstrekt in 32 landen.
Dit betreft echter Bijstand Buitenland en niet de Nederlandse WWB. Deze
is alleen bestemd voor ingezetenen. De uitkeringshoogte is niet gelijk
aan de WWB, maar afgestemd op het welvaartsniveau te lande en de
bestaansmiddelen van de rechthebbende. 

De voorziening is in 1965 in de toenmalige bijstandswet opgenomen
teneinde de Nederlandse overheid op grond van een wettelijke basis de
mogelijkheid te bieden om aan de eigen onderdanen die in het buitenland
verblijven indien noodzakelijk (langdurig) financiële hulp te verlenen.


De herinrichting van de Algemene bijstandswet (Abw) van 1 januari 1996
maakte een eind aan de mogelijkheid bijstand te verlenen aan
Nederlanders in het buitenland voor ‘nieuwe’ gevallen. Voor
‘oude’ gevallen geldt sindsdien overgangsrecht.

Momenteel is het overgangsrecht bedoeld voor de ‘oude’ gevallen
neergelegd in artikel 6 van de Invoeringswet wet werk en bijstand.
Hierin is geregeld dat verlening van bijstand aan een in het buitenland
gevestigde Nederlander alleen nog kan worden voortgezet ingeval het
recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld; vanaf dan dus
géén nieuwe instroom meer.

Het aantal cliënten neemt structureel af omdat de regeling per 1
januari 1996 is afgesloten voor nieuwe gevallen. Ongeveer 75% van de
populatie is 65 jaar of ouder en heeft géén of nauwelijks andere
bestaansmiddelen, zoals een sluitende oudedagsvoorziening.

De top-5 van landen met de meeste rechthebbenden op Bijstand Buitenland
is als volgt: 

1. Indonesië

2. Brazilië

3. Spanje

4.Zuid-Afrika

5. Argentinië

WW

Op grond van artikel 19e WW is verblijf in het buitenland een
uitsluitingsgrond. In die zin kan een WW-uitkering per definitie niet
aan het buitenland geëxporteerd worden.  Op deze hoofdregel
is echter een uitzondering mogelijk. Op grond van art. 69 van
Verordening (EEG) nr. 1408/71 is het voor de werkloze
werknemer  namelijk mogelijk om gedurende  drie maanden met behoud
van een WW-uitkering in een andere EU- of EER lidstaat te solliciteren
ten behoeve van zijn terugkeer naar de arbeidsmarkt. Aan de
mogelijkheid om het recht op WW gedurende drie maanden naar een
andere lidstaat te exporteren, verbindt artikel 69 de voorwaarden dat
betrokkene recht moet hebben op een WW-uitkering en minimaal vier weken
ter beschikking heeft gestaan van de Nederlandse arbeidsmarkt. Gedurende
de periode van drie maanden dient betrokkene zich als werkzoekende in
te schrijven in de lidstaat waar hij werk zoekt en zich te
onderwerpen aan het aldaar uitgeoefende toezicht.  Onderstaande tabel
verwijst naar deze uitzondering op de hoofdregel.

In de periode september 2006 – september 2007 werden 617
WW-uitkeringen geëxporteerd. In onderstaande tabel zijn de landen
weergegeven waarnaar 10 uitkeringen of meer werden geëxporteerd.

Tabel 3: Aantal WW-uitkeringen per land september 2006 – september
2007

Land 	Aantal uitkeringen

België	163

Spanje	93

Duitsland	92

Verenigd Koninkrijk	85

Frankrijk	45

Noorwegen	22

Griekenland	18

Portugal	18

Italië	16

Zweden	14

Oostenrijk	13

Overig	38

Totaal	617



AOW

Ultimo 2007 werden ongeveer 249.500 AOW-uitkeringen geëxporteerd. In
onderstaande tabel zijn de landen weergegeven waarnaar 1000 uitkeringen
of meer worden geëxporteerd:

Tabel 4: Aantal AOW-uitkeringen per land ultimo 2007

Land 	Aantal uitkeringen

België	51.487

Spanje	38.608

Duitsland	32.517

Turkije	17.679

Verenigde Staten	16.489

Canada	13.275

Australië	12.262

Marokko	10.137

Frankrijk	7.695

Groot Brittanië	7.351

Italië	5.949

Nieuw-Zeeland	3.447

Zwitserland	3.363

Portugal	3.224

Zuid-Afrika	2.818

Suriname	2.335

Nederlandse Antillen	2.207

Oostenrijk	1.502

Israël	1.500

Griekenland	1.349

Kroatië	1.262

Zweden	1.140

Overig	11.833

Totaal	249.429



Vraag 32 

Waar is het trap op trap af principe bij het GF/PF op gebaseerd? Is het
niet wenselijk om dit GF/PF te voorzien van een vaste voeding, zodat de
taken en verantwoordelijkheden van decentrale overheden op adequate en
efficiënte wijze kunnen worden uitgevoerd, zonder jaarlijkse
onzekerheid of en hoeveel geld beschikbaar is. Bent u bereid de voeding
van het GF/PF aan een nadere analyse te onderwerpen?

Antwoord 32

Dit principe is gebaseerd op de afspraak tussen Rijk, VNG en IPO om de
ontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds gelijke tred te laten
houden met de (netto) rijksuitgaven. Nemen bijvoorbeeld de Rijksuitgaven
toe, dan groeien ook het gemeente- en provinciefonds. Deze systematiek
wordt ook wel de normeringssystematiek gemeente- en provinciefonds
genoemd. Sinds 1994 wordt deze methodiek toegepast.

Voor iedere kabinetsperiode wordt de normeringssystematiek geëvalueerd.
In de laatste evaluatie van 2006 is de voorkeur gegeven aan de huidige
systematiek boven die van een vaste voeding van het gemeente- en
provinciefonds (zie ook Kamerstukken II 2006/07, 30 800 B, nr. 4
inclusief bijlage). Desalniettemin zal bij de volgende evaluatie van de
normeringssystematiek de voeding van het GF en PF (opnieuw) tegen het
licht gehouden worden.

Vraag 33

Hoeveel geld wordt jaarlijks door de fiscus misgelopen doordat expats
gebruik maken van de 30% regeling?

Hebben omringende landen ook dergelijke regelingen? Indien dit het geval
is hoe zijn deze regelingen vormgegeven?

Antwoord 33

Het budgettaire beslag van de 30%-regeling wordt geschat op € 300 mln.
op jaarbasis.

Over het voorkomen van soortgelijke regelingen in de ons omringende
landen kan het volgende worden opgemerkt.

Duitsland kent geen met de 30%-regeling vergelijkbare faciliteit voor
expats.

België kent wel bijzondere regelingen voor expats. In de eerste plaats
is er een begunstigende belastingbehandeling van toepassing op
buitenlandse executives en onderzoekers die op tijdelijke basis in
dienst zijn van een vaste inrichting van een niet in België gevestigde
vennootschap of een dochtermaatschappij van een niet in België
gevestigde vennootschap of in dienst zijn van een in België gevestigde
vennootschap die deel uitmaakt van een internationaal concern. Deze
expats worden voor de inkomstenbelasting behandeld als niet-inwoner, ook
al zijn ze feitelijk inwoner. Buitenlands inkomen is hierdoor
vrijgesteld van belasting in België, inclusief het deel van het salaris
verdiend met activiteiten buiten België. 

Daarnaast zijn bepaalde kosten betaald door de werkgever (zoals
verhuiskosten, huisvestingskosten, kosten voor levensonderhoud) binnen
bepaalde grenzen voor de werknemer vrijgesteld van belasting. 

Er geldt geen maximum periode voor de status als expat, maar deze status
geldt niet meer als de betrokkene niet meer op tijdelijke basis in
België aanwezig is. 

Frankrijk kent eveneens bijzondere regelingen voor expats. Voor salaris
dat in de vorm van vergoeding betaald wordt aan expats in dienst van
hoofdkantoren en distributiecentra bestaan 3 categorieën (A, B en C).
Voor categorie A, waaronder vergoedingen voor verhuiskosten vallen,
geldt dat deze vrijgesteld zijn van belastingheffing voor zowel de
werkgever als de werknemer. Categorie B vergoedingen (voor sociale
premies en belasting) zijn uitsluitend vrijgesteld voor de werknemer.
Categorie C vergoedingen voor privé-uitgaven zijn onderworpen aan de
normale regels voor belastingheffing. Voor andere expats (niet in dienst
van hoofdkantoren en distributiecentra) is alleen vrijstelling van
belasting mogelijk voor vergoedingen die onder categorie A vallen. 

Sinds 2004 is er een speciaal regime voor expats die na 1 januari 2004
zijn gedetacheerd naar Frankrijk. Voor deze groep geldt dat vergoedingen
ter compensatie van het verschil in levens- (zoals huisvesting),
verhuis-, fiscale en sociale kosten zijn vrijgesteld van belasting.
Eveneens zijn buitenlandse sociale premies en buitenlandse
pensioenpremies (tot op zekere hoogte) aftrekbaar. Deze regeling geldt
onder voorwaarden voor een periode van 6 jaar. Een van de voorwaarden is
bijvoorbeeld dat de expat geen inwoner van Frankrijk mag zijn geweest in
de laatste 5 jaar vóór zijn komst naar Frankrijk. 

Per 2008 is, naast het bestaande regime, een nieuw regime ingevoerd voor
expats die in Frankrijk komen werken en inwoner van Frankrijk worden
tussen 1 januari 2008 en 31 december 2011. Deze regeling geldt onder
voorwaarden eveneens voor 6 jaar en geldt ook voor werknemers en
zelfstandigen die rechtstreeks vanuit het buitenland worden ingehuurd om
in Frankrijk te komen werken. De vrijstelling van belasting voor
verstrekte vergoedingen is gelijk aan de vrijstelling die per 2004 is
ingevoerd. De ingehuurde werknemers kunnen kiezen tussen deze laatste
vrijstelling en (op verzoek) een vrijstelling van 30% van hun salaris.

Vraag 34

Hoe solide is het gevoerde begrotingsbeleid met een robuust saldo van
-2,1% BBP? Hoe is het begrotingsoverschot van 1,2% BBP opgebouwd.
Hoeveel aardgasbaten, incidentele meevallers en rente-inkomsten zijn
hierin verdisconteerd?

Vraag MEV 17

Kan de Minister een overzicht geven van de incidentele meevallers op de
begroting die voor 2008 en 2009 zijn ingeboekt. Hierbij de afwijking van
de aardgasbaten ten opzichte van de Regeerakkoord-becijferingen graag
ook in beeld brengen.

Antwoord 34 en MEV 17

Het kabinet gebruikt het ‘robuuste saldo’ niet als
sturingsvariabele. Het CPB raadt ook af om het als zodanig te gebruiken
gedurende de kabinetsperiode (MEV 2009, p. 68). Het begrotingsbeleid is
solide: de uitgaven blijven binnen de afgesproken uitgavenkaders en het
saldo ontwikkelt zich 0,6%-punt BBP beter dan vorig jaar werd verwacht.
Hierdoor wordt de schuld versneld afgelost.

Het begrotingsoverschot 2009 van 1,2 % BBP is de resultante van alle
EMU-relevante inkomsten en uitgaven van de collectieve sector. In de
tabel hieronder vindt u de opbouw van het EMU-saldo 2009, inclusief
aardgasbaten en rente-inkomsten.

Tabel 4.1 Ontwikkeling van het feitelijk en structureel EMU-saldo 2009
(in € miljard)

 	2009

Uitgaven onder de kaders	-221,9

Rentelasten	-9,8

Inkomsten (belastingen en sociale premies)	234,0

Aardgasbaten (transactiebasis)	14,5

Overig*	-9,4

Saldo lokale overheden	-0,2

Feitelijk EMU-saldo	7,2

Feitelijk EMU-saldo (in % BBP)	1,2%

Af: Conjuncturele component/eenmalige componenten	-0,1%

Structureel EMU-saldo Miljoenennota 2009	1,1%

* De post overig bevat o.a. FES (2,5 mld), kosten zorgtoeslag (2,5 mld)
en BTW-compensatiefonds (3,8 mld).



Het is niet erg zinvol om alleen naar incidentele meevallers te kijken,
aangezien het saldo ook wordt beïnvloed door incidentele tegenvallers.
De belangrijkste incidentele meevallers die t.o.v. de Miljoenennota 2008
in deze begroting verwerkt zijn, betreffen het superdividend Schiphol
(0,4 miljard euro in 2008) en incidentele meevallers in de EU-afdrachten
(0,4 miljard euro in 2008 en 0,9 miljard euro in 2009). Deze zijn deels
ook al in de Voorjaarsnota 2008 gepresenteerd.

Voor de totale aardgasbaten in de Miljoenennota 2009 wordt verwezen naar
het antwoord op vraag 60. Ten opzichte van de Miljoenennota 2008
verschillen de ramingen van de aardgasbaten voor het jaar 2009 als
volgt:

Raming aardgasbaten (voor het jaar 2009)	 

 	MN 2009	MN 2008	Verschil

Transactiebasis



	Niet-belastingontvangsten	14,5	9,3	5,2

Vennootschapsbelasting	2,5	1,8	0,7

Totaal	17,0	11,1	5,9





	Kasbasis



	Niet-belastingontvangsten	14,1	10,4	3,7

Vennootschapsbelasting	2,5	1,8	0,7

Totaal	16,6	12,2	4,4



Vraag 35

Wat vindt u van het idee om de aardgasbaten in een apart fonds onder te
brengen en dit fonds aan te wenden voor duurzame investeringen en
beleggingen en de renteopbrengsten van dit fonds te gebruiken voor
aflossing op de staatsschuld? Kunt u precies aangeven hoeveel van de
aardgasbaten worden geconsumeerd en hoeveel worden gebruikt voor FES en
aflossing staatsschuld.

Antwoord 35

De vaste commissie voor Financiën heeft het kabinet verzocht om een
kabinetsreactie op de studie van De Nederlandsche Bank over de
bestemming van de aardgasbaten. Het kabinet zal deze reactie voor het AO
van 8 oktober 2008 over de voeding van het FES aan de Kamer doen
toekomen. 

Het is overigens niet exact aan te geven hoeveel aardgasbaten in het
verleden zijn geconsumeerd en hoeveel is gebruikt voor schuldaflossing.
Het begrotingsbeleid kent immers geen koppeling van inkomsten aan
uitgaven. Wel is het zo dat het FES met ingang van deze kabinetsperiode
een vaste voeding kent. Alle extra aardgasbaten gedurende de
kabinetsperiode worden gebruikt voor schuldaflossing.

Vraag 36

Waarop is de groei van de omzetbelasting met meer dan 2 miljard (tot 46
mld) gebaseerd, terwijl de economie stagneert en het BTW-percentage
gelijk blijft? Waarop is groei in loonbelasting met 3,5 miljard op
gebaseerd? Waarop is groei in de loonbelasting met 3,5 mld op gebaseerd?

Antwoord 36

De verwachte groei in de omzetbelasting is vooral gerelateerd aan de
verwachte prijsontwikkeling (inflatie) in 2009. In de ontwikkeling in de
belasting- en premieontvangsten wordt onderscheid gemaakt naar autonome
respectievelijk endogene ontwikkeling. De endogene ontwikkeling is
gerelateerd aan de economische ontwikkeling. De autonome ontwikkeling
betreft het effect van beleidsmaatregelen, zoals bijvoorbeeld een
verhoging van het BTW-percentage. Zoals in bijlage 3 van de
Miljoenennota valt te zien, is de autonome ontwikkeling van de
omzetbelasting in 2009 beperkt (-63 mln). 

De groei van de omzetbelasting in 2009 betreft dus vrijwel geheel een
endogene ontwikkeling. Verreweg de belangrijkste factor voor de endogene
groei betreft de waardeontwikkeling van de particuliere consumptie, deze
bedraagt in 2009 naar verwachting 4,4%. 

Wat betreft de economische ontwikkeling: de volume-ontwikkeling BBP voor
2009 is de afgelopen tijd inderdaad fors naar beneden bijgesteld en
bedraagt nu volgens CPB 1,2%. Voor de belastingontvangsten voor 2009 is
echter vooral de nominale BBP-groei voor 2009 relevant. Deze bedraagt
4,8% voor 2009 en ligt daarmee zelfs nog een fractie hoger dan in 2008.

De groei in de loonheffing (deze groeit in 2009 naar verwachting met 6,4
miljard) bestaat uit een autonome ontwikkeling van 1,7 miljard en een
endogene ontwikkeling van 4,8 miljard. 

De autonome ontwikkeling betreft zoals gezegd het effect van
beleidsmaatregelen. De maatregel in 2009 met het grootste effect betreft
het kabinetsvoornemen de Awf-premie voor werknemers tot 0% te reduceren.
Dit zorgt voor een hogere loonheffingsgrondslag met circa 1 miljard
hogere belastingontvangsten tot gevolg. Deze hogere ontvangsten zijn
conform de begrotingsregels gebruikt als dekking van het Awf-pakket.

De endogene ontwikkeling hangt samen met de verwachte
werkgelegenheidsontwikkeling en de verwachte loonstijging. Voor 2009
zorgt met name de verwachte contractloonstijging (3,5%) voor de toename
in de ontvangsten en draagt de werkgelegenheidsontwikkeling (0,2%) in
veel bescheidenere mate bij.

Vraag 37

Hoe is de stijging van de SZW-begroting met 3 miljard te verklaren,
terwijl meer mensen aan het werk zijn en dus minder afhankelijk van een
uitkering?

Hoe wordt de leer-werkplicht voor jongeren tot 27 jaar doorvertaald naar
het WWB budget van gemeenten, daar deze direct profijt hebben van deze
maatregel, doordat minder jongeren van de bijstand gebruik kunnen maken.
Kunt u aangeven waar ik dit terugvindt in de begroting 2009

Antwoord 37

De toename van de SZW-begroting van 3 miljard bestaat uit een stijging
van bijna 3 miljard van de rijksbijdragen sociale fondsen. Vooral de
rijksbijdragen aan het ouderdomsfonds en de tegemoetkoming AOW kennen
een stijging van 2008 op 2009.

Bij het ouderdomsfonds is, door demografische ontwikkelingen, sprake van
een exploitatietekort (de AOW premie-inkomsten zijn lager dan de AOW
uitgaven). Dit leidt jaarlijks tot een vermogenstekort bij de sociale
fondsen. Dit tekort wordt aangevuld uit de rijksmiddelen waardoor een
neutrale kaspositie voor het ouderdomsfonds ontstaat. In 2009 is deze
rijksbijdrage bijna € 2 miljard hoger dan in 2008. 

De andere reden voor de stijging van de begrotingsuitgaven is de
verhoging van de tegemoetkoming AOW (om ouderen te compenseren voor de
koopkrachteffecten van de afschaffing van de BU). Hieraan wordt in 2009
ongeveer 600 miljoen meer uitgegeven. 

Als de AOW buiten beschouwing wordt gelaten zijn er inderdaad meer
mensen aan het werk en minder mensen afhankelijk van een uitkering.

Het I-deel van het WWB-budget in de Begroting 2009 is als gevolg van de
Wet investeren in jongeren (werkleerrecht) verlaagd met structureel 325
miljoen. Daar staat tegenover dat de gemeenten een budget gaan ontvangen
van structureel 134 miljoen voor de kosten van de inkomensvoorziening in
de Wet investeren in jongeren. Per saldo zijn de gemeentelijke budgetten
(in de Begroting 2009) met 191 mln. verlaagd. 

Vraag 38 

Waarom stijgt het GF in 2009 met 1,4 mld. om daarna in 2010 en daarna
weer af te nemen? Hoe is dit te verklaren?

Antwoord 38

De omvang van het Gemeentefonds neemt in 2009 toe, vooral als gevolg van
het accres. In de jaren 2010–2012 neemt de omvang van het
Gemeentefonds licht af. Dat hangt samen met het aflopen van de tijdelijk
toegevoegde middelen voor armoede en schuldhulpverlening en
kinderopvang. Daarnaast daalt het Gemeentefonds nog verder doordat de
besparing bij de ketensamenwerking werk en inkomen oploopt tot € 63
mln. in 2012.

Vraag 39

In 2007 werden 933 huizen gedwongen verkocht. De verwachting is dat dit
zal oplopen naar enkele tienduizenden in de komende jaren als gevolg
afgesloten subprime hypotheken. In de jaren 2003, 2004, en 2005
hanteerden banken een zeer ruim hypotheekverstrekkingsbeleid, waarbij de
hoogst mogelijke lening werd verkregen met een rente-vast-periode van 6
jaar tegen gemiddeld 3,6% en hypotheken oplopend tot soms 9x het
inkomen. Deze leningen lopen de komende jaren af en de consument wordt
met de verlening geconfronteerd met dubbele maandlasten. De verwachting
is dat in de komende jaren 60.000 gezinnen in betalingsproblemen dreigen
te komen (bron NHP) met mogelijk alle gedwongen verkopen van dien. Welke
maatregelen heeft het kabinet in petto om deze subprime crisi af te
wenden die op Nederland afkomt? Hoe heeft dit kunnen gebeuren en welke
rol heeft de toezichthouder in deze? Is dit verwijtbaar gedrag van de
banken of consument?

Antwoord 39

Het is zorgelijk indien mensen in de financiële problemen terecht
komen. In de beantwoording verzonden op 18 september 2008 op de vragen
die over dit rapport gesteld zijn door de Tweede Kamerleden Vos, Depla
en Tang staat aangegeven dat dit primair een zaak betreft tussen de bank
en de desbetreffende consument. Er wordt geen oordeel geveld over de
verwijtbaarheid van het gedrag van de banken danwel van de consument.
Naast de verantwoordelijkheid van banken bij hypotheekverstrekking,
hebben ook huizenkopers een eigen verantwoordelijkheid bij het maken van
de keuze voor een rentevaste periode tussen zekerheid over
hypotheeklasten op kortere of langere termijn. 

In de in het onderzoek genoemde periode was geen sprake van een
wettelijke regeling, maar slechts sprake van de Gedragscode Hypothecaire
Financiers. De Gedragscode zoals die gold in 2003-2005 gaf geen maximale
leensom aan, maar wel regels hoe de maximale leencapaciteit in algemene
zin diende te worden berekend aan de hand van de (toets)rente en inkomen
op basis van annuïteitenlening. Feitelijk had de AFM in deze periode
geen bevoegdheid voor het uitvoeren van toezicht op verantwoorde
kredietverstrekking.

Op 1 januari 2006 de overkrediteringsnorm voor verantwoorde
kredietverstrekking in de Wet financiële dienstverlening (nu: Wet op
het financieel toezicht) ingevoerd. De daarin geformuleerde
overkrediteringsnorm voor verantwoorde kredietverstrekking is een open
norm. De AFM houdt sinds 2006 toezicht op de naleving van de norm voor
verantwoorde kredietverstrekking. 

Ook is de Gedragscode Hypothecaire Financiers op 1 januari 2007
aangescherpt ten aanzien van verantwoorde kredietverstrekking en dient
ter invulling van deze open norm. Deze aangescherpte Gedragscode bevat
een maximale leencapaciteit die afhankelijk is van inkomen en
(toets)rente. Tevens kent de Gedragscode een “comply or explain”-
component, die het mogelijk maakt om, alleen indien dat verantwoord is,
in individuele gevallen af te wijken van de normen in de Gedragscode. 

Daarnaast zijn er diverse maatregelen aangekondigd in de brief aan de
Tweede Kamer van 19 oktober 2007 genaamd “Voorkomen overkreditering en
schulden“ (zie ook “  DOCPROPERTY  iOnderwerp  \* MERGEFORMAT 
Voortgangsbrief voorkomen overkreditering en schulden ” van 15
september 2008), waaronder de handhavingsmaatregelen van de AFM ten
aanzien van de niet-naleving van de open norm voor verantwoorde
kredietverstrekking.

De ontwikkelingen ten aanzien van de omgang van banken met gezinnen die
met een renteverhoging te maken krijgen, zullen alert worden blijven
gevolgd.

 

Vraag 40

Hoe ziet de ontwikkeling van de uitputting van de verschillende
enveloppen er uit? Hoeveel geld uit de enveloppen is er al ingezet en
hoeveel gaat er nog besteed worden per envelop? Hoe ziet de
daadwerkelijke ontwikkeling er uit in vergelijking met de verwachte
ontwikkeling?

Vraag 98

Kan een meerjarig overzicht gegeven worden per envelop waarin duidelijk
wordt hoeveel in de envelop was geraamd, hoeveel daar in deze
Miljoenennota van wordt overgeheveld en wat er nu nog resteert op de
aanvullende post? 

Vraag 99

Kan een meerjarig overzicht gegeven worden per envelop waarin duidelijk
wordt hoeveel in de envelop was geraamd, hoeveel daar in deze
Miljoenennota van wordt overgeheveld en wat er nu nog resteert op de
aanvullende post? 

Vraag 100

Welke mogelijkheden heeft de Tweede Kamer om te besluiten over de
toedeling van enveloppen, respectievelijk de aanwending van de nu nog
resterende bedragen in de enveloppen? 

Vraag 101

Resteren er nog middelen voor 2009 in de enveloppen? Zo ja, kan de
Tweede Kamer die amenderen? Zo nee, waarom kan de Tweede Kamer deze niet
amenderen?

Vraag 102

Kan de Tweede Kamer de € 973 mln. euro die nu nog in de aanvullende
post algemeen gereserveerd staat voor 2009 amenderen? Zo ja, hoe? Zo
nee, waarom niet? 

Vraag 103

Waarom wordt er voor de aanvullende posten niet, conform de systematiek
van het FES, een apart verdeelfonds gemaakt zodat deze middelen formeel
deel uitmaken van de rijksbegroting en de Tweede Kamer derhalve deze nog
gereserveerde middelen ook kan autoriseren?

Antwoord 40, 98, 99, 100, 101, 102 en 103

In het Beleidsprogramma is aangegeven hoe de intensiveringsmiddelen uit
het coalitieakkoord worden aangewend. De tabel hieronder geeft de
verdeling van de intensiveringsmiddelen per pijler weer, zoals vermeld
in het Beleidsprogramma. De middelen zijn in het beleidsprogramma
geoormerkt voor concrete doelstellingen of beleidsterreinen. De
geoormerkte bedragen worden ieder jaar, na een inhoudelijke beoordeling
van de concrete plannen toegevoegd aan de departementale begrotingen. 

bedragen in mln. Euro's	2008	2009	2010	2011

Pijler 1 : Actieve, constructieve rol van NL in Europa en in de wereld
75	150	250	400

Pijler 2 : Innovatieve, ondernemende economie	200	400	575	850

Waarvan nog gereserveerd op AP	5	9	111	227

Pijler 3 : Duurzame leefomgeving	215	395	585	800



Waarvan nog gereserveerd op AP

                3           	              79	208



Pijler 4: Sociale samenhang	1773	2425	3100	3595



Waarvan nog gereserveerd op AP	7	43	417	620



Pijler  5: Veiligheid, stabiliteit en respect	200	350	500	700



Waarvan nog gereserveerd op AP

1	52	114

Pijler 6: Overheid en dienstbare publieke sector	175	300	425	600



Waarvan nog gereserveerd op AP

	20	78



Onderstaande tabel toont per enveloppe een overzicht van de middelen die
nog op de aanvullende post bij Financiën staan voor de periode
2008-2011. Ook deze middelen zijn geoormerkt voor concrete
doelstellingen of beleidsterreinen. In de beleidsagenda van de
departementale ontwerpbegrotingen is opgenomen hoeveel resterende
middelen (tranches) voor deze doelstellingen of beleidsterreinen nog
gereserveerd staan op de aanvullende post. Tevens is in de
departementale begrotingen weergegeven welk deel van de
intensiveringsmiddelen reeds aan de begroting is toegevoegd.

 bedragen in mln. Euro's	2008	2009	2010	2011



Pijler 2 : Innovatieve, ondernemende economie	5	9	111	227



 w.v. enveloppe Innovatie, kennis en onderzoek	

	

	

59	

114



w.v. enveloppe Ondernemerschap	5	9	37	93



w.v. enveloppe Openbaar vervoer



	

15	

             20

Pijler 3 : Duurzame leefomgeving

3	79	207



w.v  enveloppe Energie



               3	

42	

78



w.v.  enveloppe Water en kust

	15	80



w.v  enveloppe Natuur, EHS en vitaal platteland	 

22	49

Pijler 4: Sociale samenhang	7	43	417	620



enveloppe Integratie

	

100	

50

enveloppe Participatie arbeid, onderkant arbeidsmarkt, armoedebeleid/
WAO-WIA/Brugbanen	7	37	120	159

enveloppe Jeugd en Gezin

5	10	20

enveloppe Onderwijs

	186	390









Pijler  5: Veiligheid, stabiliteit en respect                           
     

1	52	114

w.v. enveloppe Capaciteit veiligheidsketen en preventie

1	52	114

Pijler 6: Overheid en dienstbare publieke sector

	20	78

w.v enveloppe Publieke omroep



50

w.v enveloppe Cultuur en monumenten

	20	28



Een apart verdeelfonds, met autorisatie van de Tweede Kamer, is niet
nodig, omdat de gereserveerde middelen niet kunnen worden uitgegeven
totdat deze middelen zijn overgeheveld naar een begroting. Op dat moment
kunnen deze middelen worden uitgegeven en is autorisatie door de Kamer
nodig.

Vraag 41

Wat leveren de voorgestelde AOW-plannen op in termen van houdbaarheid
van de overheidsfinanciën? Is dit gelijk aan de voorgestelde bijdrage
aan de houdbaarheidsopgave, zoals opgenomen in het Coalitieakkoord? 

Vraag 51 

Hoe hoog schat het kabinet de houdbaarheidsbijdrage in?

Vraag 115

Door welke factoren wordt de grotere houdbaarheidswinst ten opzichte van
de doorrekening van het coalitieakkoord veroorzaakt?

Vraag 124

Kan de Minister in een langlopend meerjarenoverzicht aangeven wat de
budgettaire opbrengst is van de AOW-heffing, welk nivellerend effect
hier in zit, of en in hoeverre de actuele meerjarenraming afwijkt van de
raming die in het coalitieakkoord is gehanteerd en welk effect deze
maatregel in de actuele raming heeft op het robuuste EMU-saldo. 

Antwoord vraag 41, 51, 115 en 124    

De houdbaarheidsbijdrage is zo vormgegeven dat deze evenveel oplevert
als de AOW-heffing zoals deze in het Coalitieakkoord is omschreven. Het
CPB heeft echter een herberekening uitgevoerd waaruit blijkt dat de
opbrengst van de heffing uit het Coalitieakkoord (en daarmee ook van de
houdbaarheidsbijdrage die daarop geënt is) hoger uitvalt. Daarnaast was
er in het CA sprake van een korting op de heffing bij doorwerken tot 65.
In de gekozen systematiek wordt doorwerken nu gestimuleerd door de
doorwerkbonus in plaats van door een korting. De doorwerkbonus wordt
conform de gebruikelijke begrotingssystematiek verwerkt en heeft
daardoor geen effect op de houdbaarheidswinst. 

In onderstaande tabel is een langlopend meerjarenoverzicht van de
budgettaire opbrengst van de houdbaarheidsbijdrage opgenomen. Deze
opbrengst vormt tevens het effect op het robuuste EMU-saldo. Hoewel de
opbrengsten van de houdbaarheidsbijdrage en de (door CPB herberekende)
heffing uit het coalitieakkoord in een bepaald jaar kunnen afwijken,
loopt deze op de lange termijn grosso modo gelijk. 

Tabel: budgettaire opbrengst houdbaarheidsbijdrage (in € mln, lonen
2009)

	2011	2012	2015	2020	2030

Belastingplan 2009	2	8	48	165	612



De beperkte indexatie van de bovengrens van de tweede schijf (en daarmee
het de facto verkorten van de tweede schijf) heeft voor verschillende
leeftijds- en inkomensgroepen verschillende effecten:

Mensen die jonger zijn dan 65 jaar: het verkorten van de tweede schijf
heeft geen effect zolang het gecombineerde tarief in de tweede schijf
gelijk blijft aan het tarief in de derde schijf.

Voor mensen die geboren zijn voor 1 januari 1946 verandert er niets.
Voor deze groep wordt de tweede schijf niet verkort.

Mensen die 65 jaar of ouder zijn en geboren zijn na 31 december 1945:

met een inkomen lager dan de grens tussen de tweede en derde schijf (in
2009 

€ 32 127): voor deze groep verandert er in eerste instantie evenmin
iets. Afhankelijk van de hoogte van het inkomen, kunnen mensen in deze
inkomensgroep op termijn de effecten van de beperkte indexatie van de
tweede schijf ondervinden. Mensen van 65 jaar of ouder met alleen AOW of
een klein aanvullend pensioen ondervinden geen gevolgen van de beperkte
indexatie van de tweede schijf. 

Met een inkomen dat hoger is dan de grens tussen de tweede en de derde
schijf (in 2009 € 32 127): van deze mensen wordt vanaf 2011 een
bijdrage gevraagd. De bijdrage is gelijk aan het verschil tussen het
tarief tweede schijf en het tarief derde schijf toegepast op het deel
van het inkomen dat vanaf 2011 extra in de derde schijf valt. 

Vraag 42

In het nader rapport schrijft u op blz 3 dat het robuuste saldo vooral
verslechterd door incidentele aanwending van de ruilvoetwinst in 2009.
In de MEV echter wordt op blz 70 gesteld dat het structureel inzetten
van deze ruilvoetwinsten leidt tot een verslechtering van de langer
termijn houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Kunt u uitleggen hoe de
incidentele inzet van deze ruilvoetwinsten kan leiden tot een
verslechtering van het robuuste saldo? Waardoor wordt de rest van de
verslechtering van het robuuste saldo verklaard?

Antwoord 42

Het (primair) robuuste saldo wordt berekend via het feitelijk saldo. Het
feitelijk saldo wordt beïnvloed (verslechterd) door incidentele
uitgaven, zodoende verslechtert ceteris paribus ook het robuuste saldo.
De rest van de verslechtering van het robuuste saldo kan worden
verklaard uit de manier waarop het saldo wordt geschoond voor de
conjunctuur. Hiervoor presenteert het CPB twee methodes: de EC-methode
en de CPB-methode. Het CPB berekent het robuuste saldo via de
CPB-methode van structureel maken, maar als de EC-methode was
gehanteerd, zou er van een verdere verslechtering geen sprake zijn.
De  uitkomsten van deze twee methodes voor hetzelfde
ramingsjaar zijn erg volatiel in de tijd
en lopen bovendien sterk uiteen.  Daarom worden de saldi die met
deze methoden zijn berekend (structureel saldo, primair roobuust
saldo) niet geschikt geacht als sturingsvariabele  voor het
begrotingsbeleid.

Vraag 43

Wat zijn de gevolgen voor de begroting als de olieprijzen komend jaar
lager uitkomen dan de geraamde $125?

Antwoord 43

Zie vraag 20.

Vraag 44

In de MEV wordt uitgegaan van een gemiddelde loonkostenstijging van 3,5%
voor 2009 (p 12). “Het kabinet is bereid de WW-premies voor werknemers
tot nul terug te brengen in de context van gesprekken met de sociale
partners over verantwoorde loonontwikkeling.”

Kan de Minister aangeven welke (gemiddelde) loonontwikkeling hij voor
2009 verantwoord acht en onder welke omstandigheden de regering afziet
van de voorgestane verlaging van de WW-premies.

Antwoord 44

Nee. Het kabinet zal hierover met de sociale partners van gedachten
wisselen tijdens het najaarsoverleg. Het kabinet zal de Tweede Kamer
berichten over de uitkomsten van het Najaarsoverleg en welke
consequenties dit naar oordeel van het kabinet heeft voor de voorgestane
verlaging van de WW-premies. 

Vraag 45

Welk deel van de inflatie (CPI) wordt bepaald door de overheid. Welk
deel door anderen, welke anderen?

Antwoord 45

De inflatie in 2009 (3¼ procent) wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door
overige factoren en voor een klein gedeelte door de overheid. Deze
factoren en hun bijdrage zijn:

de stijging van gasprijzen draagt voor ongeveer ½ procentpunt bij aan
de stijging van de inflatie.

De stijging van huren draagt voor een kleine ½ procentpunt bij aan de
stijging van de inflatie.

De stijging van invoerprijzen zijn verantwoordelijk voor ongeveer 1
procentpunt inflatie. 

Verder zijn spanningen in de economie verantwoordelijk voor een gedeelte
van de inflatie. Deze spanningen hebben betrekking op conjuncturele
spanningen maar ook op de relatieve krapte op de arbeidsmarkt. De
arbeidskosten stijgen met 1,25 procent. Hier staat tegenover dat de
bruto winstmarge van bedrijven terugloopt met 0,25 procent. Dit verlaagt
de inflatie.

De overheid, ten slotte, is verantwoordelijk voor ongeveer ¼
procentpunt van de inflatie. Dit is het gevolg van een verhoging van de
indirecte en consumptiegebonden belastingen.

Vraag 46

Welk deel van de koopkrachtontwikkeling wordt bepaald door de overheid?
Welk deel door anderen? Welke anderen?

Antwoord 46

De overheid beïnvloedt de koopkracht via de belasting- en premieheffing
maar ook via overheidsbestedingen aan bijvoorbeeld kinderopvang. Deze
maatregelen pakken per huishouden verschillend uit. De invloed vanuit de
overheid op de koopkracht via lonen, prijzen aandelenkoersen moet niet
worden overschat. Ook op de indexatie van de aanvullende pensioenen
heeft het kabinet geen invloed. Deze factoren worden voornamelijk
bepaald door de stand van de conjunctuur. 

Overigens zijn de koopkrachtcijfers die het kabinet, CPB en bijvoorbeeld
ook het NIBUD presenteert zoals dat heet ‘statisch’. Dit betekent
dat de situatie van een huishouden onveranderd blijft in het
koopkrachtplaatje. In werkelijkheid verandert de gezinssituatie echter
door vele factoren: het krijgen van een (betere) baan (veel mensen
hebben een stijgende carrièrepad of gaan vanuit een uitkering weer
werken), kinderen krijgen, trouwen/scheiden, met pensioen gaan etc. Deze
maatregelen hebben doorgaans een veel groter effect op de koopkracht van
huishoudens.

Vraag 47

Welke deel van de toename aan collectieve voorzieningen (zorg,
onderwijs, kinderopvang, etc.) is toe te rekenen aan gezinnen als het
collectieve deel van de koopkrachtontwikkeling? 

Antwoord 47

De uitgaven aan zorg, onderwijs en kinderopvang worden bij de verdeling
van het netto nationaal inkomen beschouwd als individualiseerbare
overheidsconsumptie en volledig toegerekend aan gezinnen. De toename van
deze collectieve voorzieningen wordt door het CPB ook volledig
toegerekend aan gezinnen. 

De welvaart van gezinnen stijgt door de toename van deze collectieve
voorzieningen (met name zorg en onderwijs) met 0,2%-punt meer dan de
koopkrachtplaatjes suggereren (zie ook MEV pagina 84).

Vraag 48

Is bij de koopkrachtberekeningen uitgegaan van een volledige indexatie
van de aanvullende pensioenen? Zo neen, hoe zou de koopkracht van
ouderen zich ontwikkelen bij volledige indexatie?

Antwoord 48

De veronderstellingen t.a.v. de indexatie van de aanvullende pensioenen
worden aangeleverd door het CPB. Voor 2009 heeft het CPB aangegeven dat
de indexatie van de aanvullende pensioenen achterblijft. Met deze
veronderstelling heeft het kabinet gerekend bij de
koopkrachtberekeningen. Indien er volledige indexatie zou plaatsvinden
van de aanvullende pensioenen dan zou de koopkracht van ouderen maximaal
¼ % -punt gunstiger zijn.

Vraag 49

Hoe verhoudt Nederland zich met het prijspeil van andere EU landen, met
name de omringende landen België, Duitsland, VK, Frankrijk en
Luxemburg?

Antwoord 49

Op basis van de MEV is de HICP in Nederland 2½% in 2008. Voor het
eurogebied bedraagt de HICP in 2008 3½%.

De laatste ramingen van de Europese commissie (september) laten
onderstaand beeld zien:

Inflatie 2008 obv september raming EC

	2008 

Nederland	2,8%

Euro-zone	3,6%

Duitsland	3,0%

Frankrijk	3,5%



Uit beide publicaties blijkt dat de inflatie in Nederland zich in 2008
onder het niveau van de eurozone bevindt. Uit de Europese Commissie
cijfers blijkt dat we ook minder inflatie kennen dan de ons omringende
grote landen.

Vraag 50

Hoe hoog is de meevaller in de zorgkosten. Hoe is dit te verklaren.
Waaom komt deze meevaller ten goede aan de werknemers en niet aan de
zorgverzekerden? Waarom en hoeveel stijgt de ZVW premie voor burgers?

Vraag 92

Hoe verhoudt zich de zorgpremie tot de ontwikkeling van de zorgkosten?
Waarom kan de premie in 2009 dalen ten opzichte van 2008 bij stijgende
zorgkosten?

Antwoord 50 en 92

Alle verzekerden betalen de nominale premie. Daarnaast betalen de meeste
verzekerden ook de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB).

De nominale premie stijgt volgens de MN raming volgend jaar beperkt van
1047 euro naar 1074 euro (gecorrigeerd voor inflatie daalt de premie).
Op grond van louter de ontwikkeling van de zorguitgaven zou een stijging
van de nominale premie met circa 65 euro optreden. Een verdere verhoging
resulteert omdat de nominale premies (plus eigen betalingen) over de
jaren 2006-2008 minder hebben opgeleverd dan de IAB. Dit wordt (in vier
jaar) gecorrigeerd door hogere nominale premies. Dat de premiestijging
lager uitvalt komt vooral omdat in 2008 via relatief hoge premies een
tekort in het zorgverzekeringsfonds is weggewerkt, terwijl dat in 2009
niet gebeurt.

De IAB daalt t.o.v. 2008 van 7,2% naar 6,9%. Onderliggend hebben de
stijgende zorguitgaven natuurlijk ook een opwaartse invloed op de
zorgpremies (van 0,1%-punt). Echter, ook bij de IAB vervalt de bijdrage
in het wegwerken van fondstekorten, terwijl verder geldt dat de IAB
neerwaarts is bijgesteld omdat de IAB-opbrengsten in de jaren 2006 t/m
2008 meer hebben opgeleverd dan de nominale premies. Per saldo leidt dit
tot een lagere IAB premie en daarmee tot lagere lasten voor werkgevers
en gezinnen.

Per saldo leidt dit alles tot lagere lasten voor gezinnen van 0,3 mrd in
2009 t.o.v. 2008. Dus naast het voordeel voor werkgevers (zoals genoemd
in de MN) hebben ook gezinnen (zorgverzekerden) voordeel van de lagere
IAB. 

Vraag 51 

Hoe hoog schat het kabinet de houdbaarheidsbijdrage in?

Antwoord 51

Zie vraag 41.

Vraag 52

Wat betekent de saneringsingreep bij de kinderopvang precies? Hoeveel
mensen worden hierdoor in hun koopkracht aangetast? Hoeveel bedragen de
kosten voor de kinderopvang in 2009 precies en hoeveel was begroot? Hoe
wordt deze tegenvaller opgevangen?

Antwoord 52

Het kabinet vindt toegankelijke en betaalbare kinderopvang belangrijk.
Voor de periode 2007-2011 heeft het kabinet dan ook circa 2,3 mld extra
uitgetrokken om de groei in de kinderopvang te accommoderen. Daarnaast
heeft het kabinet een aantal maatregelen moeten nemen om zo de
kinderopvang ook in de toekomst betaalbaar te houden. Zo wordt er vanaf
2009 van ouders een extra bijdrage gevraagd en worden vanaf 2010
maatregelen genomen op het terrein van de gastouderbureaus en
gastouderopvang.

In onderstaande tabel zijn de uitgaven kinderopvang voor 2009 weergeven.


 

 	bedragen x € 1.000

Stand miljoenennota '08	1.858.570

Stand miljoenennota '09	2.743.973

verschil	885.403

 

De tegenvaller voor 2009 is grotendeels opgevangen uit de generale
middelen en door het inzetten van de voor kinderopvang gereserveerde
enveloppenmiddelen. 

 

Uitgangspunt bij de aanpassing van de tabel kinderopvang is een even
grote procentuele verhoging van de kosten voor alle ouders voor het
eerste kind. Alle ouders dragen op deze manier naar rato bij aan de
kostenstijging. De lage inkomens gaan er zowel in absolute bedragen, als
in procenten van het besteedbaar inkomen minder sterk op achteruit dan
de hogere inkomens. Dat wil zeggen dat een ouder die nu bijvoorbeeld 21
cent per uur betaalt voor het eerste kind, in de nieuwe situatie 27 cent
zal betalen. Een ouder die nu € 1 euro per uur betaalt, betaalt in de
nieuwe situatie € 1,29 per uur. Daarnaast wordt de tabel voor het 2e
en volgende kind aangepast voor ouders met een gezinsinkomen vanaf €
98.000. De tabel zal zodanig worden aangepast, dat de toeslag voor het
2e en

volgende kind afloopt naar 85% van de kosten. 

In 2008 maken circa 421 000 huishoudens gebruik van kinderopvang. Bijna
alle huishoudens die gebruik maken van de kinderopvangtoeslag hebben
last van deze maatregel. Alleen zeer rijke huishoudens, die
een volledige afbouw hebben van de kinderopvangtoeslag, hebben geen
negatief inkomenseffect als gevolg van de ingreep. 

De inkomenseffecten van de maatregelen in de kinderopvangtoeslag zijn
overigens ook in de brief van de staatssecretaris van OCW (20 juni 2008)
aan de Tweede kamer gemeld. Ook in de MEV zijn de inkomenseffecten van
de maatregelen opgenomen.

De maatregelen bij de gastouderopvang bestaan in hoofdlijnen uit een
professionaliseringsslag in combinatie met de introductie van een
oppassubsidie. Het kabinet werkt dit thans uit en komt met een voorstel
naar de kamer.

Vraag 53

Waarom is een intensivering voor de inburgering noodzakelijk? Was het
probleem geld of desinteresse bij de nieuwkomers?

Hoe denkt het kabinet mensen te dwingen om zich in te burgeren?

Antwoord 53

In het coalitieakkoord van dit kabinet is de uitvoering van het
Deltaplan inburgering afgesproken met als doel meer mensen daadwerkelijk
te laten participeren in de Nederlandse samenleving.  Om de
wisselwerking tussen inburgering en participatie te verbeteren wordt
ingezet op meer duale programma's waarbij inburgering wordt gekoppeld
aan bijvoorbeeld onderwijs, werk of maatschappelijke participatie. Het
kabinet heeft zich tot doel gesteld dat in 2011 80% van de
inburgeringsprogramma's duaal van karakter is. In het Deltaplan  is
daarnaast een aantal acties beschreven die leiden tot
kwaliteitsverbetering van de inburgering. Vanuit de overtuiging dat een
kwalitatief goed programma de inburgeraar en de samenleving op de lange
termijn meer oplevert, heeft het kabinet ervoor gekozen om in 2007 en
2008 vooral te investeren in de noodzakelijke kwaliteitsverbetering van
de inburgering en vervolgens het volume van de inburgering te vergroten.
 

De Wet inburgering  verplicht vreemdelingen, nieuwkomers en oudkomers,
tot inburgering. In deze wet is een stelsel van boeten en sancties
opgenomen waarmee gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor de
uitvoering van de wet, de wettelijke verplichtingen kunnen handhaven.  

Vraag 54 

Hoe is de uitgavenpost voor het totale klimaatbeleid en duurzame
energiebeleid in andere EU landen, met name de omringende landen
België, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Luxemburg?

Antwoord 54

Het is voor ons niet mogelijk om op deze korte termijn de uitgavenposten
van de verschillende EU lidstaten voor klimaatbeleid en energiebeleid te
vergelijken. Ook op langere termijn zal dit zeer lastig zijn omdat er
geen eenduidige Europese definities bestaan voor de begrippen milieu en
energiebeleid. Daarbij moet de hoogte van de uitgavenpost milieu en
energiebeleid in het licht van de totale uitgaven een land gezien
worden. De hoogte van de uitgavenposten is ook niet direct te koppelen
aan de effectiviteit van het milieubeleid. Belangrijker is echter dat de
effectiviteit van het milieubeleid bepaald wordt door de totale
instrumentenmix. Naast de uitgaven zijn daarbij fiscale vergroening
en niet-budgettaire instrumenten zoals wetgeving van groot belang.
Deze instrumentenmix en de uiteindelijke samenhang van deze mix
verschilt zeer sterk per lidstaat en is daarom moeilijk te vergelijken.
Wel geeft de ‘Energy Policies Review 2008’ van de International
Energy Agency (IEA) een beeld van het energiebeleid in de Euro-zone in
meer beleidsmatige termen.

Vraag 55

Er wordt subsidie beschikbaar gesteld voor waterpompen. Is dit een
open-einde subsidie? Zo nee, geldt dan het principe 'wie eerst komt, wie
eerst maalt'? 

Antwoord 55

De regeling voor het subsidiëren van warmtepompen en
lucht/waterwarmtepompen kent subsidieplafonds per categorie en is dus
geen open-einde subsidie. Het subsidieplafond voor aanvragen ontvangen
tot en met 31 augustus 2009 bedraagt voor zonneboilers en warmtepompen
16 mln en voor lucht/waterwarmtepompen 2 mln. Het beschikbare bedrag
wordt verdeeld in volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Vraag 56

Hoeveel investeert het kabinet precies in materiaal en personeel omtrent
de NAVO-missie in Afghanistan? Graag een zo gedetailleerd overzicht.
(MJN)

Antwoord 56

In de artikel 100 brief van 30 november 2007 (Kamerstuk 2007-2008, 27
925 Nr. 279) inzake de Nederlandse bijdrage aan ISAF na 1 augustus 2008
is gemeld dat de totale additionele uitgaven voor de Nederlandse
deelname aan ISAF (inclusief het Nederlandse F-16 detachement)  zijn
geraamd op 1.235 miljoen euro.  Deze raming bevat een opwaartse
bijstelling van € 20 miljoen per jaar voor extra reservedelen als
gevolg van de extra slijtage aan materieel. De additionele uitgaven van
de missie tot 1 augustus 2008 zijn geraamd op 580 miljoen euro, de
verlenging tot 1 augustus 2010 op 540 miljoen euro en de redeployment
vanaf 1 augustus 2010 op 115 miljoen euro. 

De additionele uitgaven komen ten laste van de Homogene Groep
Internationale Samenwerking (HGIS). 

Aan de reguliere defensiebegroting zijn middelen toegevoegd voor
uitgaven die het gevolg zijn van de inzet in Afghanistan. Met de
middelen (twee keer 50 miljoen euro), die in het kader van de motie Van
Geel in 2008 en 2009 (Kamerstuk 2007-2008, 31200 X, nr. 43) aan de
defensiebegroting worden toegevoegd, kunnen de noodzakelijke extra
vervangingsinvesteringen als gevolg van inzet worden gefinancierd. 

In het kader van de verlenging heeft het kabinet tevens besloten na 2008
twee keer 50 miljoen euro (Bos-gelden, kamerstuk 2007-2008, 27925, nr.
279) toe te voegen aan de defensiebegroting. Deze zijn bij de
Voorjaarsnota 2008 voor 2010 en 2011 aan de defensiebegroting
toegevoegd. Tevens is in deze nota nogmaals twee keer 30 miljoen euro
toegevoegd voor de reparatie van de operationele gereedstelling. Hiermee
is de instandhouding van de krijgsmacht gewaarborgd. 

In eerdere brieven (Kamerstuk 2005-2006, 27 925, nr. 213 en nr. 226) is
gemeld dat in het kader van de missie in Uruzgan additionele
investeringen zijn en worden gedaan. In totaal is met deze
investeringsprojecten circa 170 miljoen euro gemoeid. Deze investeringen
worden binnen de reguliere defensiebegroting geaccommodeerd. 

Momenteel wordt gewerkt aan een laatste update van de financiële stand
van zaken. Deze zal in de komende stand van zaken brief worden
gepresenteerd en bij najaarsnota worden verwerkt. De stand van zaken
brief zal op 5 november a.s. met de Tweede Kamer worden besproken.

Vraag 57 

Welke regels worden er verminderd en welke 25 formulieren worden
vereenvoudigd? 

Antwoord 57

De top 25 voor burgers is in behandeling. Sommige formulieren die van
origine op de lijst stonden zijn door veranderde wet,- en
regelgeving vervangen of samengevoegd met andere formulieren waardoor
ze niet meer nodig zijn. Daarvoor zijn alternatieven aan de lijst
toegevoegd, dit proces is nog gaande. De lijst zal zoals het er nu naar
uit ziet voor de afgesproken datum (1 januari 2009) afgerond zijn. 

Aan de te verminderen regels zal uitgebreid aandacht worden besteed in
de voortgangsrapportages over de regeldruk voor burger en bedrijfsleven
die in november aan de Tweede Kamer zullen worden gestuurd. Enkele in
het oog springende maatregelen van het kabinet om de regeldruk voor
bedrijven in 2009 te verminderen zijn:

1.	Invoering van Dienstenwet

Hierbij wordt het voor ondernemers aanmerkelijk simpeler om vergunningen
aan te vragen, bijvoorbeeld elektronisch. Bovendien zullen meer
vergunningen voor onbepaalde tijd verstrekt kunnen worden waardoor ze
niet meer elk jaar opnieuw aangevraagd hoeven te worden.

2. 	Mogelijkheid tot digitale polisverstrekking (via wijziging
Burgerlijk Wetboek)

Het is dan voor verzekeraars mogelijk om de verzekering geheel via het
internet aan verzekeringsnemers te verstrekken. Er hoeven geen polissen
meer op papier verstrekt te worden aan de klant.

3.	Bundeling van zes oude vergunningstelsels in één watervergunning

             (via de nieuwe Waterwet)

Hierdoor hoeven ondernemers nog maar 1 in plaats van 6 vergunningen aan
te vragen (als ze bv grondwater willen onttrekken en afvalwater willen
lozen of een steiger willen bouwen).  

4. 	Verhoging van de grens voor het doen van kwartaalaangifte voor de
btw van € 7.000,- 

              tot € 15.000,- . 

Veel bedrijven hoeven minder vaak btw-aangifte te doen.   

5.	De Verklaring Arbeidsrelatie voor ondernemers (VAR-WUO) wordt vanaf
2009 automatisch verleend door de Belastingdienst wanneer zich gedurende
drie jaar geen wijziging heeft voorgedaan. Bovendien kan de VAR vanaf
2009 digitaal worden aangevraagd.

De automatische verlening leidt tot een reductie van administratieve
lasten voor het bedrijfsleven en tot een reductie van het aantal
aanvragen en beschikkingen met ca. 2/3. Door het digitaal aanvragen
hoeven er geen formulieren meer geprint en met de post opgestuurd te
worden. 

6.	Afschaffing Eerstedagsmelding (EDM)

 De EDM zal binnenkort worden afgeschaft. De EDM kan dan alleen nog
gericht worden ingezet in het geval van bijzondere risico's op fraude of
illegale tewerkstelling. Hierdoor zullen de administratieve lasten van
de EDM aanzienlijk verminderen.

7.	Kaderwet EZ-subsidies. 

De AL gaan met dit besluit voor alle EZ- subsidieregelingen omlaag. Voor
een reguliere subsidieregeling, zoals een innovatie-tender, gaan zij
zeker met 25% omlaag. 

8.	 Besluit brandveiligheid gebruik bouwwerken (VROM)

Het besluit heeft betrekking op de landelijke uniformering van de
voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken: met deze
uniformering komt een einde aan de (onnodige) lokale verschillen. Ook
leidt de invoering van dit besluit tot een reductie van het aantal
gebruiksvergunningsplichtige gevallen. Dit voorstel leidt tot een
aanzienlijke AL vermindering voor bedrijven (€ 26,3 miljoen). Ook zijn
bedrijven € 6,4 miljoen minder kwijt aan legeskosten.

9.	Wijziging van de Drank en Horecawet. 

Voordeel van deze wetswijziging voor (horeca) ondernemers is onder meer
dat de verplichting om een vaste telefoon te hebben vervalt, er geen
nieuwe vergunning hoeft te worden aangevraagd bij wijziging van een
leidinggevende van een horeca-instelling (dit wordt een melding) en dat
de sociale hygiëne verplichting voor niet-operationeel leidinggevenden
zal komen te vervallen.

Vraag 58

Kan de regering - bij wijze van scenariostudie - een aantal varianten
presenteren voor de ramingen voor 2010 en 2011, uitgaande van
bijgestelde ramingen voor werkloosheid, olieprijs, euro/dollarkoers,
economische groei en CPI?

Antwoord 58

De ramingen voor 2010 en 2011 zijn aan het begin van de kabinetsperiode
geprikt op basis van de MLT van het CPB. De kaders worden omwille van
bestuurlijke rust op dat moment voor vier jaar vastgesteld.

Voor nieuwe ramingen over 2010 en 2011 gaat de regering uit van de
publicaties van het CPB. Nieuwe cijfers voor 2010 volgen bij publicatie
van het CEP 2009. Nieuwe cijfers voor 2011 bij publicatie van het CEP
2010.

Overigens rekent het kabinet nooit verschillende varianten door. De
beste prognose wordt weergegeven in de Miljoenennota. Voor prognoses en
economische scenarioanalyses wordt doorverwezen naar het CPB. Het CPB
heeft bijvoorbeeld verschillende onzekerheidsvarianten opgenomen voor
2008 en 2009 in de MEV 2009 (p. 17).

Vraag 59

Hoe komt het dat het verschil tussen huidige en vorige Miljoenennota op
tabel 1.1 zo groot is. Graag een gedetailleerde omschrijving van het
verschil met bijbehorende bedragen.

Antwoord 59

De verschillen tussen de EMU-saldi in de Miljoenennota 2008 en
Miljoenennota 2009 zijn groot in de jaren 2008 en 2009. De verschillen
worden voornamelijk verklaard door mutaties in het feitelijke EMU-saldo.
In onderstaande tabel vindt u een onderbouwing van de verschillen bij de
feitelijke saldi.

Tabel: EMU-saldi MN 2009 t.o.v. MN 2008	 	 

 	2008	2009

Feitelijk EMU-saldo MN 2008	0,5%	0,6%

Aardgasbaten	0,2%	0,8%

Belastingen en sociale premies*	0,6%	0,1%

Uitgaven onder de kaders (incl. nominaal)	-0,1%	-0,6%

Overig (o.a. FES, zorgtoeslag)	0,1%	0,1%

Feitelijk EMU-saldo MN 2009	1,2%	1,2%

* Incl. werkgeversbijdrage kinderopvang





De verbeteringen van de feitelijke EMU-saldi 2008 en 2009 zijn vooral
het gevolg van hogere verwachte inkomsten uit belastingen en sociale
premies, en hogere gasbaten. Als gevolg van hoge olieprijzen en de
daaraan gekoppelde aardgasprijzen nemen de aardgasbaten sterk toe.

Vraag 60

Volgens het CPB bedragen de aardgasbaten 2,7% BBP. Dit is ruim 16
miljard euro. Het kabinet beweert dat de aardgasbaten niet worden
gebruikt om de lopende uitgaven te bekostigen (m.u.v. FES). Hoe verhoudt
zich deze opmerking tot het begrotingsoverschot 2009 dat 1,2% BBP
bedraagt. Waarvoor wordt de overige aardgasbaten gebruikt (minimaal 1,5%
BBP).

Antwoord 60

De raming van de gasbaten maakt onderdeel uit van de ruimtesom die het
CPB voorafgaand aan een nieuwe regeerperiode opstelt. In het
Coalitieakkoord heeft het kabinet een integrale afweging gemaakt voor de
besteding van deze ruimte. De uitgavenkaders voor deze kabinetsperiode
zijn vastgesteld op basis van het Coalitieakkoord.

De gasbaten worden niet tot het uitgavenkader gerekend. Meevallers
gedurende de kabinetsperiode leiden dus niet tot extra uitgavenruimte,
maar worden gebruikt voor saldoverbetering. De voeding van het Fonds
Economische Structuurversterking is voor deze kabinetsperiode vastgezet.
Gasmeevallers leiden dus ook niet meer tot extra uitgavenruimte in het
FES. Voorheen vloeide circa 42% van de gasbaten in het FES. 

Vraag 61

Hoe is de geraamde prijs voor een vat olie tot stand gekomen? En hoe
wordt de productie en verkoop van gas ingeschaald? Is dit evenveel als
voorgaande jaren, zodat er bij een zachte winter wederom een tegenvaller
kan optreden

Antwoord 61

De geraamde prijs voor een vat olie is overgenomen uit de
Macro-Economische Verkenning van het CPB. Het ramen van de productie en
verkoop heeft plaats op basis van informatie uit verschillende bronnen,
waaronder winningsplannen, waarbij wordt uitgegaan van een gemiddelde
winter. Een zachte winter leidt tot een tegenvaller in de aardgasbaten
en een koude winter tot een meevaller.

Vraag 62

In tabel 1.1 op blz 13 van de miljoenennota wordt het feitelijk en
structureel begrotingssaldo gepresenteerd. Deze cijfers staan ook in de
MEV in tabel 4.1 op blz 70. De saldo’s in deze tabellen komen niet
overeen. Kunt u de verschillen verklaren?

Antwoord 62

De verschillen tussen beide tabellen zijn klein. De verschillen worden
vooral veroorzaakt doordat het CPB een hoger geraamd feitelijk
EMU-overschot heeft voor de jaren 2008 en 2009. Dit komt doordat het CPB
onder meer uitgaat van iets gunstiger belasting- en premieontvangsten en
een iets gunstiger EMU-saldo bij de lokale overheden. Daarnaast heeft
het CPB voor 2009 de reservering voor de commissie Bakker en voor de
Wajong nog niet verwerkt. Ten slotte is sprake van
afrondingsverschillen. 

Vraag 63

Welke rol speelt de staatsschuld op de financiële markten? Ervaart de
markt staatsobligaties als een terugvaloptie in onzekere tijden?

Antwoord 63

Schuldtitels uitgegeven door de Nederlandse overheid zijn schuldtitels
met de hoogst mogelijke kredietwaardigheid. De drie grote ‘credit
rating agencies’ (S&P, Moody’s en Fitch) geven de Nederlandse staat
een triple-A (AAA) beoordeling. Het kredietrisico dat beleggers lopen op
Nederlandse staatsschuld is nihil. De afwezigheid van debiteurenrisico
maakt dat beleggers in tijden van toenemende onzekerheid hun toevlucht
nemen in de veiligheid van overheidspapier (‘safe haven’). In het
algemeen heeft schatkistpapier (met een korte looptijd, tot 1 jaar) de
voorkeur van beleggers omdat dergelijke schuldtitels snel en zonder veel
koersverlies weer liquide kunnen worden gemaakt (verkocht). Toenemende
vraag naar schuldtitels van de overheid oefent een neerwaartse druk uit
op het rendement van staatsobligaties; de staat profiteert hiervan door
lagere (of minder hoge) rentelasten. 

Het rendement dat de Nederlandse staat moet vergoeden op zijn
staatsobligaties en schatkistpapier wordt vaak aangeduid als risicovrije
rente. De staatrente vormt in het algemeen dan ook een soort bodem voor
de rente op de kapitaalmarkt resp. geldmarkt. Markttarieven
(bijvoorbeeld voor bedrijfskredieten of hypotheken) worden gebaseerd op
en afgeleid van de staatsrente. De staatsrente kan dan ook gezien worden
als een benchmarktarief.

Daarnaast maakt overheidsschuld – en daarbinnen het meest
kredietwaardige overheidspapier (AAA) – standaard onderdeel uit van
iedere goed gediversifieerde beleggingsportefeuille van bijvoorbeeld
pensioenfondsen.

Vraag 64

Omvat het begrip houdbaarheid alleen financiële aspecten of gaat het om
meer? Indien het om meer gaat, hoe kan dat dan worden betrokken in de
houdbaarheidsdiscussie?

Antwoord 64

Het begrip houdbaarheid is een algemene term, die zowel betrekking kan
hebben op ecologische als op sociale als op financiële houdbaarheid. In
Mei 2008 is door de minister van Financiën aan de Tweede Kamer een Nota
verzonden onder te titel “Verantwoord generatiebewust beleid”, die
ingaat op de verhouding tussen financiële houdbaarheid en andere vormen
van houdbaarheid en generatiebewust beleid. Kort samengevat betoogt de
nota dat financiële houdbaarheid een essentiële en harde
randvoorwaarde is voor generatiebewust beleid, maar dat generatiebewust
beleid breder is dan alleen financiële houdbaarheid. Verantwoord
generatiebewust richt zich op het optimaliseren van het niveau en de
verdeling van welzijn over huidige en toekomstige generaties. Dit
impliceert dat niet onverantwoord wordt ingeteerd op het economisch,
ecologisch, menselijk, sociaal en cultureel kapitaal.

In voornoemde nota wordt besproken hoe door het kabinet en de
planbureaus gewerkt wordt aan een verdere verbetering van informatie
voor generatiebewust beleid, die steun biedt bij het maken van de
relevante politieke afwegingen en keuzes. Zonder duidelijkheid over de
toekomstige baten van generatiebewust beleid worden huidige en
toekomstige generaties bovendien opgezadeld met de financiële rekening
van dit beleid, terwijl de baten onzeker zijn. Voor het ondersteunen van
de relevante politieke afwegingen is het bijeenbrengen van kennis uit
verschillende disciplines nodig. De planbureaus en het CBS zullen op
verzoek van het kabinet in onderlinge samenwerking eind 2008 de eerste
versie van een jaarlijks te verschijnen duurzaamheidsmonitor publiceren.
Daarnaast wordt bijvoorbeeld door het CPB in deze kabinetsperiode
gewerkt aan een vernieuwde vergrijzingsstudie en een actualisatie van de
financiële houdbaarheidssommen.

Vraag 65

Is de afschaffing van de WW-premie voor werknemers verondersteld in alle
koopkrachtberekeningen?  

Antwoord 65

Ja, in de koopkrachtberekeningen is verondersteld dat de
werknemerspremie wordt verlaagd naar 0%.

Vraag 66

Kan een toelichting worden gegeven op de bijstelling van de
gasbatenraming en de veronderstellingen die daarbij per jaar zijn
gehanteerd?

Antwoord 66

Zie vraag 12.

Vraag 67

Hoe verhoudt de raming zich ten opzichte van de olieprijs? Is er een
speciale formule die daarvoor wordt gebruikt? Zo ja, welke? 

Antwoord 67

De relatie tussen de olieprijs en de aardgasbaten is niet in één
formule samen te vatten. De Macro-Economische Verkenning van het CPB
levert de Brent-olieprijs in dollars en de dollarkoers op. De hieruit
resulterende olieprijs in euro's is sterk gerelateerd aan de
verkoopprijs van het merendeel van het Nederlandse gas. Op basis van
deze verkoopprijzen van het gas, de verwachte productievolumina en de
kosten worden winsten op productie geraamd. De aardgasbaten zijn een
afgeleide van de winst (zie ook antwoord op vraag 12).

Vraag 68

Kan er een overzicht worden gegeven van de toename in de uitbesteding
van het vermogensbeheer bij pensioenfondsen aan hedge funds en private
equity?

Antwoord 68

Uit cijfers van DNB van het statistisch bulletin van juni 2008 blijkt
dat het totaal belegd vermogen van pensioenfondsen eind eerste kwartaal
2008 € 656 miljard bedroeg. Hiervan was € 17,5 miljard belegd in
private equity en € 20,2 miljard in hedge funds. Een jaar eerder
bedroeg het totaal belegd vermogen € 668 miljard waarvan € 15,3
miljard in private equity en € 14,2 miljard in hedge funds. Relatief
bezien is het aandeel van beleggingen van pensioenfondsen in private
equity en hedge funds dus toegenomen van 4,4% naar 5,8% van het totaal
belegd vermogen.

Vraag 69

Ook Nederlandse banken hebben verliezen geleden door de afwaardering van
hypotheekleningen, maar in zeer verschillende mate. Zijn die verschillen
toeval of een gevolg van verschillen in beleid? 

Antwoord 69

De verschillen in afwaardering tussen Nederlandse banken zijn het gevolg
van verschillen in investeringsbeleid tussen de banken. Het
investeringsbeleid wordt door de banken afzonderlijk bepaald. 

Vraag 70

Kan het kabinet antwoord geven op de vragen die zij zelf stelt met
betrekking tot de zeggenschap in bedrijven, namelijk “Hebben
activistische aandeelhouders voldoende oog voor de
langetermijnontwikkeling van het bedrijf” en gaat de toenemende
invloed ten koste van andere werknemers en andere belanghebbenden”.

Antwoord 70

De versterking van de positie van de aandeelhouder die in Nederland in
de afgelopen jaren is doorgevoerd, vloeit voort uit de modernisering van
de corporate governance en het versterken van de controle op het
bestuur. Met de analyse in de Miljoenennota wordt geprobeerd aan te
geven dat hierdoor ook meer ruimte is ontstaan voor activistische
aandeelhouders. Daarbij is tevens aangegeven dat het niet
vanzelfsprekend is dat deze aandeelhouders ook voldoende oog hebben voor
de langetermijnontwikkeling van een bedrijf of de belangen van andere
werknemers en belanghebbenden. Het kabinet is hier voortdurend alert op
en voert, zoals beschreven in de Miljoenennota, ook beleid om ervoor te
zorgen dat de belangen van het bedrijf en de verschillende stakeholders
in evenwicht blijven.

Vraag 71

Zijn er in Nederland verzekeraars met een vergelijkbare rol en positie
als het Amerikaanse AIG? 

Antwoord 71

De activiteiten van AIG kunnen niet zondermeer worden vergeleken met die
van (traditionele) Nederlandse verzekeraars. AIG is bijzonder actief
geweest in het verstrekken van kredietverzekeringen (credit default
swaps). De verkoop van dergelijke producten moet niet worden verward met
de traditionele verzekeringsbusiness. Deze activiteiten lijken meer op
die van een investment bank.

Vraag 72

Kan het kabinet antwoord geven op de vraag die zij zelf stelt met
betrekking tot globalisering, namelijk: “Betekenen de snelle
veranderingen in de wereldeconomie ook dat we een hogere rekening moeten
betalen voor de sociale aspecten van de markteconomie zoals we die in
Nederland kennen?”

Antwoord 72

Het antwoord op deze vraag is mede afhankelijk van het gevoerde beleid.
Dat blijkt ook wel uit het feit dat de Scandinavische landen een sociaal
beleid en een omvangrijke collectieve sector weten te combineren met
hoge welvaart en welvaartsgroei. Dit neemt niet weg dat aspecten van
globalisering onderdelen van de sociale verzorgingsstaat onder druk
komen te staan. De opkomst van China en andere landen zorgt er
bijvoorbeeld voor dat er meer laaggeschoolde arbeid op de wereldmarkt
beschikbaar komt. De positie aan de onderkant kan hierdoor onder druk
komen te staan. Hetzelfde geldt voor technologische ontwikkeling, die
tot nog toe vooral de vraag naar hoger opgeleiden toe doet nemen. Voor
een deel kan dit worden ondervangen door inspanningen op het terrein van
onderwijs en scholing. In dat geval wordt de toegenomen vraag naar goed
opgeleid personeel in evenwicht gehouden door het gestegen niveau van
Nederlandse werknemers en komen de sociale aspecten van onze
markteconomie minder onder druk te staan. Voor een ander deel zouden
technologie en globalisering kunnen leiden tot grotere druk op de
sociale aspecten van onze markteconomie, bijvoorbeeld op de loon- en
inkomensverdeling. Tot nog toe lijkt dit slechts beperkt het geval te
zijn. Dat schept vertrouwen voor de toekomst. In de Miljoenennota wordt
daarnaast betoogd dat toekomstige ontwikkelingen onzeker zijn en
onduidelijk is of deze in de toekomst gunstig of juist ongunstig zullen
uitpakken voor sociale aspecten van de markteconomie, zoals bijvoorbeeld
de loon- en inkomensverdeling (zie pagina 41). Er zijn ook zaken die
positief uitpakken voor de onderkant van de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld
het feit dat veel laagopgeleid werk naar zijn aard niet uitbesteed kan
worden.

Vraag 73

Kan het kabinet antwoord geven op de vraag die zij zelf stelt met
betrekking tot globalisering, namelijk “Leidt assertief optreden van
private equity en stevige concurrentie uit opkomende economieën tot een
lagere beloning voor arbeid ten gunste van kapitaal, tot een grotere
druk op de loon- en inkomensverdeling, en tot verwaarlozing van publieke
belangen zoals duurzaamheid, onderwijs en sociale zekerheid?”

Antwoord 73

Assertief optreden van private equity en stevige concurrentie uit
opkomende economieën blijkt niet noodzakelijk samen te gaan met
genoemde sociaaleconomische uitkomsten. Zoals betoogd in de
Miljoenennota (p.39 e.v.) kent Nederland (en een aantal andere landen)
een stabiel beeld, in de zin dat de arbeidsinkomensquote (AIQ) de
laatste 15 jaar stabiel is, de werkloosheid in internationaal en
historisch perspectief laag is, en het vestigingsklimaat concurrerend is
(zoals geïllustreerd door de positie van Nederland op internationale
vestigingsplaatsranglijsten, door de Nederlandse arbeidsproductiviteit
per gewerkt uur, en door het Nederlandse scholingsniveau in
internationaal perspectief). Ook de Scandinavische landen laten zien dat
een sterk sociaal stelsel en bescherming van publieke belangen te
combineren is met een hoge welvaart en een hoge score in termen van
ondernemingsklimaat.

De grote vraag is natuurlijk of het beeld onder invloed van genoemde
trends ook in de toekomst stabiel blijft. Dat is onzeker (zie ook
antwoord op vraag 131). Wel is duidelijk dat er reële
beleidalternatieven zijn. We kunnen kiezen voor een sterke markt en (en:
door) een sterke overheid. Een overheid kan met sterk beleid de markt
ruimte geven om welvaart te creëren. Het gaat daarbij niet alleen om
verstandige benutting van de nationale maar zeker ook van de
internationale beleidsruimte. De Miljoenennota (p.42 e.v.) schetst hoe
dat kan, en geeft voorbeelden hoe het kabinet daar invulling aan geeft.

Vraag 74

Kan de Minister ten aanzien van hoofdstuk 3 van de miljoenennota
aangeven:

1.) waarop de keuze is gebaseerd om specifiek de daar opgenomen 20
doelstellingen te behandelen en niet de andere 54 doelstellingen uit het
beleidsprogramma. Betreft het hier de speerpunten van het kabinetsbeleid
en zal het kabinet zich ook met name over deze 20 doelstellingen
verantwoorden in de Algemene Verantwoordingsbrief na afloop van het
begrotingsjaar 2009;

2.) hoe zich de keuze voor de focus op 20 doelstellingen verhoudt tot de
thematische focus die het kabinet hanteerde in de Algemene
Verantwoordingsbrief van mei dit jaar; 

3.) wat de huidige focus op de 20 doelstellingen en 10 projecten in de
nu voorliggende miljoenennota betekent voor de komende verantwoording
enerzijds, en de volgende miljoenennota anderzijds. 

Antwoord 74

Zie vraag 1. 

Vraag 75

In de miljoenennota wordt in hoofdstuk 3 de voortgang op 20 van de 74
beleidsdoelstellingen gepresenteerd. Wat is de reden voor de keuze van
deze 20 punten? Kunt u een totaaloverzicht geven van de voortgang op
alle beleidsdoelstellingen?

Antwoord 75

Zie vraag 1. 

Vraag 76 

Kan worden toegelicht waarom uit de verticale toelichting blijkt dat de
Eu afdrachten in 2009 met € 883 mln meevallen, in 2010 met € 253 mln
tegenvallen, in 2011 weer licht meevallen met € 6 mln en vervolgens
weer tegenvallen met € 108 mln? 

Antwoord 76

Zie vraag 15.

Vraag 77

Welke prikkels zijn er voor verhuurders (waaronder corporaties) en
huurders om binnen het convenant "Meer met Minder" woningen 20 tot 30%
energiezuiniger te maken? Wat betekent 20 tot 30% energiezuiniger in
termen van het woninglabel? 

Wat betekent het in termen van "energiecentrales" indien die
doelstelling wordt gerealiseerd?

 

Antwoord vraag 77

Een voorstel om de mogelijkheden voor ondernemingen te vergroten om
energiebesparing bij woningrenovatie te realiseren via de Regeling
Groenprojecten ligt op dit moment ter beoordeling bij de Europese
Commissie in Brussel. Ook corporaties zullen daar gebruik van kunnen
maken. Met behulp van deze regeling kunnen corporaties een deel van de
investeringen in energiebesparende maatregelen bij grootschalige
renovaties tegen een lagere rente financieren. Deze aanpassing van de
huidige Regeling Groenprojecten voor de duurzame renovatie van woningen
betekent meer focus op energiebesparing en een verruiming van de
financiële mogelijkheden.

Daarnaast is de verwachting dat binnenkort afspraken worden gemaakt met
Aedes en de Woonbond over de activiteiten en extra investeringen die
nodig zijn om de energiebesparingsdoelstellingen te halen. Met deze
afspraken zal worden aangesloten bij de afspraken die in het convenant
"Meer Met Minder" zijn vastgelegd. U zult daar middels een brief nader
over worden geïnformeerd. Ook zal het energielabel in het
Woningwaarderingsstelsel worden geïncorporeerd. Een voorstel hiertoe
ligt reeds bij uw Kamer. 

Om tot een energiebesparing van 20 tot 30% te komen in de bestaande bouw
is berekend dat de energieprestatie van gebouwen met minimaal twee
labelstappen of tot energielabel B moet worden verbeterd. Dit
uitgangspunt is in het convenant "Meer met Minder" vastgelegd.

Het is niet aan te geven wat deze doelstellingen betekenen in termen van
benodigde energiecentrales. Een besparing in het verbruik van bestaande
gebouwen betekent dat de totale vraag naar energie in MegaWatt afneemt.
Het gaat daarbij echter vooral om gasverbruik en is niet rechtstreeks te
vertalen naar behoefte aan elektriciteitscentrales.

Vraag 78

Hoe ziet de voorgenomen "Voortgang van de aanleg van de Ecologische
Hoofdstructuur" er uit in cijfers?

Antwoord 78

Donderdag 18 september jl. is de voortgangsrapportage over het jaar 2007
van het Groot project Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aan uw Kamer
gezonden. In deze rapportage wordt uitvoerig ingegaan op de voortgang
van de aanleg van de EHS. Er wordt gerapporteerd wat er in 2007 is
gerealiseerd aan verwerving, inrichting en beheer van de EHS en hoe zich
dit verhoudt tot de totale EHS-taakstelling.

Overigens wordt het grootste deel van de EHS gerealiseerd via het
Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). Kwantitatieve informatie over
de voortgang hiervan is overgenomen uit de provinciale
ILG-voortgangsrapportages over het jaar 2007. Over deze
voortgangsrapportages en de voortgang van het ILG als geheel wordt uw
Kamer separaat geïnformeerd.

Vraag 79

Waarom is het superdividend van Schiphol, dat in antwoord op vraag 41
bij de Voorjaarsnota 2008 ook voor het jaar 2009 werd voorzien, niet in
de begroting 2009 verwerkt? (Bijlage MJN)

Antwoord 79

Superdividenduitkeringen worden opgenomen in de begroting als
er zekerheid is over de omvang en het moment van uitkering. De tweede
superdividenduitkering van Schiphol is onder de voorwaarde van het
behoud van een credit rating van minimaal 'single A flat', en daarmee
het uitgangspunt dat Schiphol Group een voldoende solide balansstructuur
behoudt. Derhalve is er nog geen zekerheid over de omvang van de
tweede superdividenduitkering en is deze niet verwerkt in de begroting
2009. Voor meer informatie over het superdividend van Schiphol Group
verwijs ik u naar mijn eerdere brief aan uw Kamer (Kamerstukken II
2007/08, 29 665 en 28 165, nr. 95).

Vraag 80

Wat was de oorzaak van de stagnatie in de deelname aan
inburgeringstrajecten?

Antwoord 80

De problemen die bij de uitvoering van de Wet inburgering zijn ontstaan,
hebben een aantal oorzaken. Het nieuwe inburgeringsstelsel is op 1
januari 2007 in werking getreden en dat was zeer kort nadat de Wet
inburgering in de Eerste Kamer was aangenomen. Gemeenten hadden daardoor
een korte invoeringstermijn. De inwerkingtreding van de Wet inburgering
betekende een volledige stelselwijziging met onder meer:

de verplichting voor nieuwkomers en oudkomers om het inburgeringsexamen
te behalen;

de aanbesteding door gemeenten van de inburgeringsprogramma’s;

de verplichting om een inburgeringsprogramma aan te bieden aan
asielgerechtigden en geestelijk bedienaren;

de mogelijkheid om een inburgeringsprogramma aan bepaalde categorieën
inburgeringsplichtigen aan te bieden.  

De wijze waarop deze volledige stelselwijziging in de Wet inburgering is
geregeld is door veel gemeenten bij de invoering ervan als complex
ervaren. Tegelijk is op hetzelfde moment een inburgeringsstelsel in
werking getreden voor inburgeraars die niet tot inburgering kunnen
worden verplicht. Dit betreft met name (genaturaliseerde) Nederlanders
en EU-onderdanen. Daarbij zijn in veel gevallen voor de inkoop van
inburgeringsprogramma's Europese aanbestedingsregels gevolgd, met een
relatief lange doorlooptijd. Tenslotte vergde de invoering van het
nieuwe inburgeringsstelsel aanpassing van de gemeentelijke
uitvoeringsprocessen en stroomlijning van de samenwerking binnen de
gemeentelijke uitvoeringsorganisatie (samenwerking tussen de
verschillende loketten voor onderwijs en sociale zaken en inburgering).

Vraag 81

Hoe verhouden de ramingen van het structurele saldo van kabinet, CPB en
EC zich tot elkaar? Waarom wijken de ramingen van het kabinet af van die
van het CPB? Is een decompositie te maken naar ramingsverschillen in
feitelijke groei, structurele groei, begrotingselasticiteit en kasritme
(inkomsten en uitgaven)?

Antwoord 81

Zie vraag 7.

Vraag 82

Hoe gaat het kabinet het bereiken van de doelstelling  - een structureel
overschot van 1% BBP in 2011 – berekenen? Welke methode van
conjunctuurcorrectie zal worden toegepast?

Antwoord 82

Zie vraag 7.

Vraag 83

Hoe hoog is het structurele saldo in 2011 volgens de kabinetsmethode, de
CPB-methode en de EC-methode? Waarom kiest het kabinet voor zijn
methode?

Antwoord 83

Zie vraag 7.

Vraag 84

Wat is de reden dat de gasbatenmeevaller in 2001 fors afneemt en in 2012
zelfs de raming is verlaagd?

Antwoord 84

Zie vraag 12

Vraag 85

Op blz 79 van de miljoenennota geeft u aan te streven naar houdbare
overheidsfinanciën en daarom te sturen op verbetering van het
structurele begrotingssaldo. In het nader rapport over de miljoenennota
geeft u op blz 3 aan dat structureel en robuust saldo geen betrouwbaar
kompas vormen voor het begrotingsbeleid. Hoe verhouden deze twee
uitspraken zich tot elkaar?

Antwoord 85

In het Coalitieakkoord is een doelstelling opgenomen voor het
structurele begrotingssaldo. Veronderstelling daarbij is dat de
outputgap in 2011 nul is. Op basis van deze doelstelling zijn de kaders
opgesteld. Gedurende de rit is er geen zekerheid over de outputgap voor
jaar t en dus ook niet voor het structureel saldo in dat jaar. Lopende
de rit is het structurele begrotingssaldo dus geen goede
sturingsvariabele, de kaders vormen gezamenlijk het kompas voor het
begrotingsbeleid.

Vraag 86

Het begrotingssaldo is positief en hierdoor kan een deel van de
staatsschuld worden afgelost. Op blz. 13 van de miljoenennota geeft u
aan dat een lagere overheidsschuld leidt tot lagere rente-uitgaven. Uit
tabel 4.1 op blz.79 blijkt echter dat de rentelasten oplopen. Kunt u
uitleggen waarom de rentelasten niet afnemen? 

Antwoord 86

Zie vraag 9.

Vraag 87

Kan de Minister aangeven wat de omvang is van de ruilvoetwinst bij de
uitgaven die is verondersteld in 2009. Is de ruilvoetwinst volledig
aangewend of is er een veiligheidsmarge aangehouden. Zo ja, waar is die
te vinden.

Vraag 106

Kunt u inzicht bieden in de ruilvoetwinst in 2008 en 2009 (over de
omvang en over de aanpassing van de uitgavenkaders en uitgaven)? Wat is
de verwachting voor de jaren t/m 2011?

Antwoord 87 en 106 

Bij het opstellen van de begroting moet voor 2008 en 2009 de nieuwe
raming van het CPB worden gevolgd (MEV 2009). Dit staat ook
voorgeschreven in de begrotingsregels. Zo worden bijvoorbeeld de
budgettaire uitgavenkaders aangepast voor mutaties in de prijs nationale
bestedingen (begrotingsregel 18). Ook voor de loon- en
prijsontwikkelingen worden de ramingen van het CPB gevolgd, waardoor er
een zogenoemde ruilvoetwinst ontstaat. 

	2008	2009	2010	2011

Nominale ontwikkeling RBG-eng	-0,4	-0,8	-0,4	-0,2

Macrobijstellingen SZA	-0,3	-0,7	-0,3	-0,2

Macrobijstellingen BKZ	-0,1	-0,7	-0,3	0,0

Totale ruilvoetontwikkeling (- is meevaller mrd)	-0,8	-2,2	-1,0	-0,4

 

Voor 2009 valt voor het totale uitgavenkader een ruilvoetmeevaller van
2,2 mrd waar te nemen en deze loopt af naar 0,4 mrd in 2011. 

Vraag 88

Hoe is de 1% saldoverbetering te verdelen over aardgasbaten, belastingen
en sociale premies.

Antwoord 88

De 1% saldoverbetering in tabel 4.3 van de Miljoenennota 2009 is als
volgt te verdelen in aardgasbaten enerzijds en belastingen en sociale
premies anderzijds:

Verbetering inkomsten 2009 t.o.v. MN 2008	 

 	2009

Belastingen en sociale premies*	0,14%

Aardgasbaten	0,84%

Totaal	0,98%

* Incl. werkgeversbijdrage kinderopvang

	

Vraag 89

Kan er een maximum worden gesteld aan de extra aardgasbaten die worden
gebruikt om de staatsschuld af te lossen.

Antwoord 89

Het kabinet heeft gekozen voor een vaste voeding van het Fonds
Economische Structuurversterking, extra aardgasbaten lopen daarom niet
in het FES. Het kabinet wil voorkomen dat met extra aardgasbaten extra
uitgaven worden gedaan. Met het oog op de houdbaarheid van de
overheidsfinanciën heeft het kabinet juist gekozen voor het inzetten
van extra aardgasbaten voor schuldreductie. 

Vraag 90

Wat was de raming van het robuuste saldo 2011 ten tijde van het sluiten
van het Coalitieakkoord en hoe heeft die raming zich sindsdien
ontwikkeld?

Antwoord 90

Vlak na het sluiten van het Coalitieakkoord raamde het CPB voor 2011 een
(primair) robuust saldo van + 0,5% BBP (CPB: Indicatie van effecten
financieel kader 2008-2011, dd 7 februari 2007). Bij het verschijnen van
de begroting 2008 (september 2007) raamde het CPB een (primair) robuust
overschot van 0,2% BBP voor 2011. Sindsdien zijn er geen nieuwe ramingen
van het (primair) robuust saldo 2011 meer gemaakt.

Vraag 91 

Is het kabinet van plan het CPB te vragen om een actualisering van de
houdbaarheidsstudie? Waarom?

Antwoord 91 		

Zoals ook vorig jaar aangegeven, is het niet de bedoeling om elk jaar
nieuwe, complexe houdbaarheidssommen te maken. Het CPB zal eind
2009/begin 2010 naar verwachting met een nieuwe vergrijzingstudie komen.
De houdbaarheidssommen zijn gevoelig voor veranderingen in de rente, in
de levensverwachting en voor aardgasbaten. Het voor de houdbaarheid
relevante robuuste saldo is dan, zoals ook het CPB aangeeft, een weinig
bruikbare sturingsvariabele op de korte termijn. Het kabinet hecht er
aan vast te houden aan de vastgestelde begrotingskaders en
begrotingssystematiek. 

Vraag 92

Hoe verhoudt zich de zorgpremie tot de ontwikkeling van de zorgkosten?
Waarom kan de premie in 2009 dalen ten opzichte van 2008 bij stijgende
zorgkosten?

Antwoord 92

Zie vraag 50.

Vraag 93

Welke gevolgen heeft de verlaging van de rijksbijdrage aan het
Zorgverzekeringsfonds met 78 mln voor de zorgpremie? Hoe groot is dat
fonds en hoe ontwikkelt het zich?

Antwoord 93

De rijksbijdrage stijgt van 2008 op 2009 van 2072 mln naar 2081 mln. De
hoogte van de rijksbijdrage wordt afgeleid van de geraamde hoogte van de
nominale premie. De rijksbijdrage stijgt relatief minder dan de nominale
premie omdat de rijksbijdrage 2008 is vastgesteld op basis van de in de
begroting 2008 geraamde premie (van 1057 euro). Als de rijksbijdrage zou
zijn vastgesteld op basis van de gerealiseerde nominale premie, dan zou
de rijksbijdrage 2008 een kleine 20 mln lager uitvallen. De groei van
2008 op 2009 zou daarmee hoger uitvallen. 

Vraag 94

Hoeveel geld van de rijksoverheid ging er in 2007 naar kinderopvang,
hoeveel in 2008 en hoeveel zal dat zijn in 2009? Hoeveel is daarmee de
rijksbijdrage per kind gemiddeld? 

Antwoord 94

Jaar	2007	2008	2009

Kinderopvangtoeslag (x € 1.000)	2.057.621	2.770.179	2.743.973





	 

Deze bedragen zijn inclusief de verplichte werkgeverbijdrage.

De gemiddelde bijdrage per kind bedroeg over 2007 € 3.250. Hierbij
moet worden aangetekend dat het verbruik per kind nogal verschilt,
afhankelijk van het aantal afgenomen dagdelen per week.

Vraag 95

Hoe en wanneer in deze kabinetsperiode wordt hoogte van de voeding van
het FES definitief vastgesteld?

Antwoord 95

Zie vraag 14.

Vraag 96

Kan de Kamer een totaaloverzicht  krijgen van de totale FES-raming
2008-2020 en waarin duidelijk wordt wat de meerjarige FES-raming was bij
aanvang van deze kabinetsperiode, welke mutaties in de FES-voeding
sindsdien zijn verwerkt en wat de daaruit voortvloeiende actuele
meerjarenraming 2008-2020 is? 

Antwoord 96

Zie vraag 14.

Vraag 97

Kan de Kamer daarbij ook per jaar geïnformeerd worden welk gedeelte van
de in het FES-geraamde middelen al belegd zijn met projecten? 

Antwoord 97

Zie vraag 14.

Vraag 98

Kan een meerjarig overzicht gegeven worden per envelop waarin duidelijk
wordt hoeveel in de envelop was geraamd, hoeveel daar in deze
Miljoenennota van wordt overgeheveld en wat er nu nog resteert op de
aanvullende post? 

Antwoord 98

Zie vraag 40.

Vraag 99

Kan een meerjarig overzicht gegeven worden per envelop waarin duidelijk
wordt hoeveel in de envelop was geraamd, hoeveel daar in deze
Miljoenennota van wordt overgeheveld en wat er nu nog resteert op de
aanvullende post? 

Antwoord 99

Zie vraag 40.

Vraag 100

Welke mogelijkheden heeft de Tweede Kamer om te besluiten over de
toedeling van enveloppen, respectievelijk de aanwending van de nu nog
resterende bedragen in de enveloppen? (MJN)

Antwoord 100

Zie vraag 40.

Vraag 101

Rest eren er nog middelen voor 2009 in de enveloppen? Zo ja, kan de
Tweede Kamer die amenderen? Zo nee, waarom kan de Tweede Kamer deze niet
amenderen? (MJN)

Antwoord 101

Zie vraag 40.

Vraag 102

Kan de Tweede Kamer de € 973 mln. euro die nu nog in de aanvullende
post algemeen gereserveerd staat voor 2009 amenderen? Zo ja, hoe? Zo
nee, waarom niet?

Antwoord 102

Zie vraag 40.

Vraag 103

Waarom wordt er voor de aanvullende posten niet, conform de systematiek
van het FES, een apart verdeelfonds gemaakt zodat deze middelen formeel
deel uitmaken van de rijksbegroting en de Tweede Kamer derhalve deze nog
gereserveerde middelen ook kan autoriseren?

Antwoord 103

Zie vraag 40.

Vraag 104

In begrotingsregel 7 van het coalitieakkoord staat dat
uitgaventegenvallers moeten worden gecompenseerd binnen de
desbetreffende sector. Hoe moet de uitgaventegenvaller van het kader
RGB-eng en de compensatie daarvan in de andere sectoren in dit licht
worden bezien?

Vraag 105

Hoe moet de overschrijding van het kader Rbg-eng in 2008, 2009 en 2010
bezien worden in het licht van begrotingsregel 7 van het Coalitieakkoord
dat uitgaventegenvallers moeten worden gecompenseerd binnen de
desbetreffende sector? Welke maatregelen zijn genomen om in de sector
Rbg-eng zoveel mogelijk binnen het kader te blijven? Wat is de
verklaring voor het feit dat voor het jaar 2008 in de Voorjaarsnota nog
een onderschrijding van het kader Rbg-eng werd voorzien, terwijl dat nu
enkele maanden later, een overschrijding wordt verwacht voor 2008?

Kan een overzicht worden gegeven van de feitelijk gerealiseerde over- en
onderschrijdingen van de 3 kaders in de afgelopen vijf begrotingsjaren? 

Hoe groot acht de minister de kans, op basis van historische gegevens,
dat in de sector zorg de onderschrijding van het kader tijdens de
uitvoering zal verdwijnen? Impliceert de huidige dat tegenvallers in
2009 in de sector SZA en/of zorg er toe leiden dat er op de
rijksbegroting in enge zin omgebogen zal moeten worden tijdens het jaar?

Vraag 118

Wat is de verklaring voor het feit dat voor het jaar 2008 in de
Voorjaarsnota nog een overschrijding van het kader Rbg-eng werd
voorzien, terwijl dat nu enkele maanden later, een overschrijding wordt
verwacht voor 2008?

Antwoord 104, 105 en 118

Het is waar dat begrotingsregel 7 voorschrijft dat in principe ieder
deelkader overschrijdingen binnen de eigen sector dient te compenseren.
Begrotingsregel 17 maakt echter een uitzondering: in bijzondere
omstandigheden kan de ministerraad besluiten tot compensatie tussen de
afzonderlijke deelkaders. Ondanks de inzet van de beleidsreserve van 0,3
mrd voor 2009 en 2010 was er compensatie vanuit de
budgetdisciplinesectoren SZA en Zorg nodig om de overschrijding van het
kader RBG-eng te compenseren. Het totale uitgavenkader is echter
meerjarig sluitend en voor 2011 laat ook geen enkel deelkader een
overschrijding zien. Dit was ook het streven van de minister van
Financiën. 

In het verleden is het vaker voorgekomen dat bepaalde
budgetdisciplinesectoren een overschrijding lieten zien en gecompenseerd
werden uit andere sectoren om het totale uitgavenkader sluitend te
krijgen. Onderstaande tabel betreffende over-/ onderschrijdingen van de
verschillende deelkaders over de afgelopen vijf jaar laten dit ook zien.
Gezien de economisch onzekere omstandigheden is het afwachten hoe dat de
uitgaven zich voor de komende jaren zich gaan ontwikkelen. Het kabinet
zal zich echter houden aan de begrotingsregels, een solide financieel
beleid voeren en alles in het werk stellen om het totale uitgavenkader
niet te overschrijden in de toekomst. 

Historische gegevens deelkaders in jaarverslagen	2003	2004	2005	2006
2007

RBG-eng	0,1	-2,8	-1,5	-0,3	-1,1

SZA	-0,4	-1,3	-0,9	-0,9	-0,1

Zorg	0,8	1,4	0,6	0,9	-0,4

Totale uitgavenkader (- is onderschrijding mrd)	0,4	-2,8	-1,9	-0,3	-1,5



Onder het kader RBG-eng zijn een aantal tegenvallers sinds de
voorjaarsnota opgetreden voor 2008. Deze tegenvallers hebben
gedeeltelijk verband met de onzekere economische situatie: zo zijn er
bijvoorbeeld tegenvallers bij de kaderrelevante rente-uitgaven en de
winst DNB (samen 0,3 mrd). Ook is er als gevolg van het hoger
vaststellen van het BNP over oude jaren door het CBS een tegenvaller
opgetreden bij de HgIS uitgaven (0,1 mrd). De EU-afdrachten laten voor
2008 ten opzichte van de voorjaarsnota een tegenvaller zien (0,1 mrd).
Tot slot zijn er ook nog uitvoeringstegenvallers bij bijvoorbeeld de
kinderopvang (0,2 mrd) en de heffings- en invorderingsrente (0,1 mrd).
De gepresenteerd cijfers van 2008 betreffen een tussenstand; met de
Najaarsnota zal er een volledig overzicht van de stand van zaken voor
2008 worden weergegeven. 

Vraag 105

Hoe moet de overschrijding van het kader Rbg-eng in 2008, 2009 en 2010
bezien worden in het licht van begrotingsregel 7 van het Coalitieakkoord
dat uitgaventegenvallers moeten worden gecompenseerd binnen de
desbetreffende sector? Welke maatregelen zijn genomen om in de sector
Rbg-eng zoveel mogelijk binnen het kader te blijven? Wat is de
verklaring voor het feit dat voor het jaar 2008 in de Voorjaarsnota nog
een onderschrijding van het kader Rbg-eng werd voorzien, terwijl dat nu
enkele maanden later, een overschrijding wordt verwacht voor 2008?

Kan een overzicht worden gegeven van de feitelijk gerealiseerde over- en
onderschrijdingen van de 3 kaders in de afgelopen vijf begrotingsjaren? 

Hoe groot acht de minister de kans, op basis van historische gegevens,
dat in de sector zorg de onderschrijding van het kader tijdens de
uitvoering zal verdwijnen? Impliceert de huidige dat tegenvallers in
2009 in de sector SZA en/of zorg er toe leiden dat er op de
rijksbegroting in enge zin omgebogen zal moeten worden tijdens het jaar?

Antwoord 105

Zie vraag 104.Vraag 106

Kunt u inzicht bieden in de ruilvoetwinst in 2008 en 2009 (over de
omvang en over de aanpassing van de uitgavenkaders en uitgaven)? Wat is
de verwachting voor de jaren t/m 2011?

Antwoord 106

Zie vraag 87.

Vraag 107

Het CPB suggereert dat de ruilvoetwinst als sneeuw voor de zon kan
verdwijnen. Is dat waar?

Antwoord 107

Ja, dat zou heel goed kunnen. Daarom wordt sinds jaar en dag het systeem
gehanteerd om voor de middellangetermijnraming terug te keren naar het
gemiddelde van de laatste CPB-prognose. In dit geval de berekening van
het CPB uit september 2007. 

Vraag 108

Met welk bedrag is het PGB-budget in 2008 verhoogd en hoeveel zal de
verhoging zijn in 2009? Hoe hoog is het gemiddeld PBG-budget?

Antwoord 108

De pgb uitgaven nemen in 2008 ten opzichte van 2007 toe met 336 mln (zie
begroting VWS artikel 43 blz 84). Daarvan is ongeveer 50 mln het gevolg
van prijsontwikkelingen. In 2009 is in de begroting een bedrag van 1,854
mrd euro aan pgb- uitgaven opgenomen. In 2009 kan daarnaast een deel van
de groeiruimte binnen de AWBZ nog aan de PGB’s worden besteed. Verder
slaat de opbrengst van de AWBZ pakketmaatregelen in 2009 deels neer bij
de pgb-uitgaven (beiden zijn in de begroting opgenomen in de post
Langdurige zorg onverdeeld).

Het gemiddelde pgb-budget per budgethouder is op dit moment circa 18.000
euro per jaar.

Vraag 109

Hoeveel levert de bevriezing van de algemene heffingskorting meer op dan
in het coalitieakkoord was beoogd?

Antwoord vraag 109

De bevriezing van de algemene heffingskorting levert cf huidige
inflatieverwachtingen 0,7 mrd meer op over de kabinetsperiode dan eerder
geraamd. 

Vraag 110

Wordt de algemene heffingskorting in 2009 bevroren of wordt er flink op
gekort?

Vraag 112

Met hoeveel extra is de heffingskorting gekort in de
zomerbesluitvorming?

Antwoord 110 en 112

In het Belastingplan 2008 is vastgelegd dat de indexatie van de algemene
heffingskorting voor de jaren 2008 tot en met 2011 achterwege wordt
gelaten, zodat de hoogte van de korting in die jaren gelijk zou zijn aan
die van 2007. Naar aanleiding van het koopkrachtpakket 2008 is besloten
de indexatie voor 2008 te handhaven en deze indexering van 2008 gelijk
terug te draaien in 2009, 2010 en 2011. Als gevolg van deze
besluitvorming zal de algemene heffingskorting in 2009 € 2064, in 2010
€ 2054 en in 2011 € 2043 (het niveau van 2007) bedragen.

Aanvullend op bovenstaande besluitvorming is in de zomerbesluitvorming
van 2008 is in het kader van het totale koopkrachtpakket (waarin ook
opgenomen het niet doorgaan van de BTW-verhoging en de verhoging van de
zorgtoeslag voor alleenstaanden) besloten om de algemene heffingskorting
(naast het bevriezen) ook met 57 euro te verlagen. Hierdoor komt de
algemene heffingskorting in 2009 uit op € 2007.

Vraag 111

Kan aangegeven worden hoeveel de heffingskorting zou zijn bij indexatie
in 2009 en hoeveel is de heffingskorting in het Coalitieakkoord in 2009?

Antwoord 111

In het coalitieakkoord uit 2007 is vastgelegd dat indexatie voor de
algemene heffingskorting voor de jaren 2008 tot en met 2011 achterwege
wordt gelaten, zodat de hoogte in die jaren gelijk is aan die van 2007,
namelijk € 2043. Als de algemene heffingskorting conform de
tabelcorrectiefactor voor de jaren 2008 en 2009 zou worden geïndexeerd,
dan zou deze heffingskorting uitkomen op een bedrag van € 2110. 

Vraag 112

Met hoeveel extra is de heffingskorting gekort in de
zomerbesluitvorming?

Antwoord 112

Zie vraag 110.

Vraag 113

Is bij het kabinet bekend wat de koopkrachteffecten zijn van de
AWf-premiekorting en de korting op de heffingskorting die in het
AWf-pakket besloten ligt?

Antwoord 113

Ja, beide maatregelen zijn verwerkt in het standaard koopkrachtbeeld dat
wordt gepresenteerd in de begroting van SZW.

De inkomenseffecten van de verlaging van de AWF-premie zijn een
koopkrachtwinst circa 1/4%-1 1/4%. De verlaging van de algemene
heffingskorting zorgt voor een koopkrachtverlies van circa 1/4%-1/2%.
Overigens dient voor een goed beeld van de koopkrachteffecten naar de
integrale koopkrachtontwikkeling gekeken te worden en is een selectieve
beschouwing van de effecten van enkele afzonderlijke maatregelen weinig
zinvol.

Vraag 114

Is het correct dat tabel 4.10 niet klopt aangezien er gekort wordt op de
heffingskorting en er niet enkel sprake is van bevriezing?

Antwoord vraag 114

De extra opbrengst van de bevriezing van de algemene heffingskorting
t.o.v. hetgeen in het CA was verondersteld is ingezet als dekking voor
het AWf pakket. Daarnaast is in het koopkrachtpakket ook de algemene
heffingskorting nog aangepast, dit effect maakt feitelijk onderdeel uit
van de eerste regel in de betreffende tabel. De tabel klopt daarmee wel.

Vraag 115

Door welke factoren wordt de grotere houdbaarheidswinst ten opzichte van
de doorrekening van het coalitieakkoord veroorzaakt?

Antwoord 

Zie vraag 41.

Vraag 116

Is de lastenverlichting voor werkgevers structureel? Hoe is te begrijpen
dat deze in 2011 afloopt tot een half miljard? Hoe verhoudt deze half
miljard zich tot de half miljard van het AWF-pakket?  

Antwoord vraag 116

Ja, de lastenverlichting voor werkgevers in de vorm van een lagere WW
premie is structureel. Deze lastenverlichting loopt op van 0,4 mrd in
2009 naar 0,5 mrd vanaf 2011. 

Het half miljard van het AWF pakket staat los van het 0,5 mrd voor
werkgevers. In totaal ontvangen werkgevers in 2009 0,9 mrd
lastenverlichting waarvan grosso modo 0,4 mrd het gevolg is van lagere
WW premies en 0,5 mrd van (incidenteel) lagere zorgpremies.  Het half
miljard van het AWf pakket betreft een verticale mutatie (dus t.o.v.
hetgeen het kabinet eerder van plan was) en de mutatie van de
lastenverlichting werkgevers is grotendeels een horizontale mutatie (dus
t.o.v. het jaar ervoor).

Vraag 117

Hoe ziet het inkomstenkader er uit voor 2010 en 2011?

Antwoord vraag 117

Het inkomstenkader voor 2010 en 2011 is ongewijzigd gebleven t.o.v. MN
vorig jaar: +0,4 mrd in 2010 en 0,0 mrd in 2011 resulterend in een
totaalkader van 6,6 mrd over de kabinetsperiode.

Vraag 118

Wat is de verklaring voor het feit dat voor het jaar 2008 in de
Voorjaarsnota nog een overschrijding van het kader Rbg-eng werd
voorzien, terwijl dat nu enkele maanden later, een overschrijding wordt
verwacht voor 2008?

Antwoord 118

Zie vraag 104. 

Vraag 119

Welke subsidies verstrekt het Ministerie van Economische Zaken? Wanneer
is de effectiviteit daarvan het laatst gemeten?

Antwoord 119

In de begroting van Economische Zaken zijn per beleidsartikel de
belangrijkste instrumenten, waaronder subsidieregelingen, en de
bijbehorende budgetten opgenomen. Daarnaast wordt Rijskbreed periodiek
het Instrumentoverzicht Rijk (IOR) naar de Tweede Kamer gezonden. Het
IOR geeft verschillende overzichten van departementale instrumenten
weer. Het IOR 2006 (2005-2006, 30 300 IXB, nr. 27) is te vinden op de
rijksbegrotingssite (www.rijksbegroting.nl/IOR).  

Economische Zaken werkt in 2009 verder aan de stroomlijning van het
financiële bedrijfsgerichte instrumentarium. Met de brief “Naar een
effectief EZ-instrumentarium voor ondernemers: helder, samenhangend en
toegankelijk” (2007-2008, 31 200 XIII, nr. 47) is de Tweede Kamer op
28 februari 2008 geïnformeerd over de hoofdlijnen van het toekomstige
EZ-instrumentarium. In bijlage 2 van deze brief is een thematisch
overzicht opgenomen van het financieel instrumentarium en de
stroomlijning die hierin zal plaatsvinden door de invoering van het
Kaderbesluit EZ-subsidies in 2009 (2007-2008, 31 200 XIII, nr. 75).

De effectiviteit van subsidieregelingen wordt periodiek geëvalueerd. In
de begroting en het jaarverslag is per beleidsartikel een
evaluatieplanning opgenomen die voor de periode tot en met 2012 laat
zien wanneer welke regeling wordt geevalueerd. Afgeronde
evaluatierapporten worden daarnaast naar de Tweede Kamer gestuurd en hun
vindplaats (kamerstuknummer) wordt tevens in de evaluatietabellen in de
begroting en het jaarverslag opgenomen.

De afgelopen jaren zijn ook een aantal Interdepartementale
Beleidsonderzoeken (IBO’s) gehouden tan aanzien van onderdelen van
EZ-subsidies. Bijv. ten aanzien van energiesubsidies (2004), regionale
subsidies (2004) en het technologie-instrumentarium (2002). 

Vraag 120

Wat valt er onder de aanvullende posten? 

Antwoord 120

Op de aanvullende posten worden middelen tijdelijk ‘geparkeerd’. Het
gaat om middelen waarvan op het moment van reserveren nog niet kan
worden aangegeven op welke begroting(en) zij uiteindelijk worden
verantwoord, of waarvan de exacte omvang nog niet bekend is. De
aanvullende posten bestaan uit onder andere uit de accressen voor het
gemeente- en provinciefonds, de prijsbijstelling en de indexatie WSF en
middelen voor arbeidsvoorwaarden. Ook de enveloppenmiddelen uit het
Coalitieakkoord worden – tot het moment van toedelen aan
begrotingshoofdstukken – op een aanvullende post opgenomen. Voor een
nadere specificatie van de aanvullende posten en de middelen die hierop
worden gereserveerd, wordt verwezen naar de horizontale toelichting
2008-2013 die als internetbijlage is gepubliceerd. 

Vraag 121

Waarom stijgen de gasbaten en daarna dalen ze weer? Wat is de relatie
tot de olieprijs?

Antwoord 121

Zie vraag 12.

Vraag 122

Kan uit tabel 2.3.1 (bijlage 2 van de miljoenennota) worden afgeleid dat
de geprognosticeerde gasbaten in 2009 14 miljard bedragen en dat in 2009
er derhalve 4 miljard extra gasbaten zijn ten opzichte van 2008. Indien
neen, hoe moet deze tabel dan worden gelezen.

Antwoord 122

Ja, de geprognosticeerde gasbaten op kasbasis zijn voor het jaar 2009
3,9 miljard euro hoger dan voor het jaar 2008. Zie ook de antwoorden op
vraag 12.

Vraag 123

Klopt het dat het FES volgens de miljoenennota in 2009 met 2,5 miljard
wordt gevoed. Klopt het dat volgens de begrotingsspelregels de
aardgasbaten voor zover niet aangewend als vaste voeding voor het FES
worden aangewend voor tekortreductie of wordt een deel van de
aardgasopbrengsten aangewend ter dekking van uitgaven in de reguliere
begroting. Hoeveel is dit en waarop is dit gebaseerd.

Antwoord 123

Het is juist dat het FES in 2009 met 2,5 miljard wordt gevoed. Dat
bedrag is gelijk aan de totale geraamde uitgaven in het FES in 2009.
Vanaf deze Kabinetsperiode heeft het FES een ‘vaste voeding’. De
totale uitgaven in het FES zijn aan het begin van de kabinetsperiode
bepaald. Volgens de begrotingsspelregels worden alle meevallers uit
aardgasopbrengsten die gedurende de Kabinetsperiode optreden aangewend
voor tekortreductie. 

Zie voorts het antwoord op vraag 35. 

Vraag 124

Kan de Minister in een langlopend meerjarenoverzicht aangeven wat de
budgettaire opbrengst is van de AOW-heffing, welk nivellerend effect
hier in zit, of en in hoeverre de actuele meerjarenraming afwijkt van de
raming die in het coalitieakkoord is gehanteerd en welk effect deze
maatregel in de actuele raming heeft op het robuuste EMU-saldo. 

Antwoord 124

Zie vraag 41.

Vraag 125

Betekent dit dat de gassector € 2,1 mln. aan vennootschapsbelasting
betaald voor het jaar 2008? 

Antwoord 125

Ja, met dien verstande dat het om 2,1 miljard euro gaat.

Vraag 126 

In de inleiding van de MEV wordt gesproken over EU-afdrachten die het
EMU-saldo tussen 2008 en 2009 vertekenen. Wat is het EMU-saldo in 2007,
2008 en 2009 als voor deze incidentele post wordt gecorrigeerd?

Antwoord 126

Het gaat hier om de éénmalige restitutie EU-afdrachten uit hoofde van
het nieuwe eigenmiddelenbesluit  in 2009 te ontvangen. Deze komt
volledig ten gunste van het saldo 2009. Het gaat om circa 0,3% BBP.
Zonder deze post zou het EMU-saldo 2009 dus 0,3% BBP lager uitkomen.

 

Vraag 127

Kan uit tabel 4.3 (bijlage 4 van de Miljoenennota) worden afgeleid dat
de staatsschuld volgens huidige prognose in 2009 met 3,5 miljard wordt
afgelost. Zo neen, hoe moet deze tabel worden gelezen.

Antwoord 127

Ja, het is een correcte vaststelling dat de staatsschuld 2009 3,5
miljard euro lager geraamd wordt dan de staatsschuld 2008.

Vraag 128   

Waarom staat er in de Miljoenennota dat de aardgasbaten niet worden
aangewend voor extra uitgaven voor reductie van de staatsschuld? Hoe kan
het dan dat de aardgasbaten toch naar het FES worden overgeheveld? Dit
is toch indirect een verhoging van de uitgavenruimte? 

Antwoord 128

Zie vraag 13.

Vraag 129

Kan nader worden toegelicht waarom voor het jaar 2008 veel meer van de
gasbaten (namelijk 1,1 miljard euro) naar het FES vloeien dan in de
jaren daarna? 

Antwoord 129

Zie vraag 13.

Vraag 130

Kan een nadere toelichting gegeven worden op de omvang en onderbouwing
van de meerjarige reeks gasbaten die in totaal naar het FES vloeit? 

Antwoord 130

Zie vraag 13.

Vraag 131

In de Miljoenennota worden als inkomensbeperkende regelingen genoemd:
algemene heffingskorting; arbeidskorting; combinatiekorting; eigen
woning en pensioenen. Met de inkomensbeperkende regelingen zal in 2009
€ 54,6 miljard gemoeid zijn. In de Miljoenennota wordt geen informatie
verstrekt over de ontwikkeling van de inkomensbeperkende regelingen,
terwijl voor belastinguitgaven de ontwikkeling van 2007-2013 is gegeven.

Kan de regering een overzicht geven van de meerjarige ontwikkeling van
de inkomensbeperkende maatregelen en de fluctuaties hierin toelichten?

Antwoord 131

Voor de gevraagde meerjarige ontwikkeling van de inkomensbeperkende
maatregelen is voor de jaren 2010 tot en met 2013 de inflatieverwachting
gehanteerd als correctiefactor (raming van DNB). Eventuele schommelingen
in de meerjarige ontwikkelingen zijn op basis van deze extrapolatie niet
te verwachten. 

	2009	2010	2011	2012	2013

Algemene heffingskorting	23,2 mrd	23,7 mrd.	24,3 mrd.	24,8 mrd.	25,4
mrd.

Arbeidskorting	9,7 mrd.	9,9 mrd.	10,1 mrd. 	10,4 mrd. 	10,6 mrd. 

Combinatiekortingen	0,8 mrd.	0,8 mrd.	0,8 mrd.	0,9 mrd.	0,9 mrd.



Bij de meerjarige ontwikkeling voor de eigen woning moet met meerdere
factoren rekening worden gehouden en is op dit moment niet beschikbaar;
zie hiervoor ook het antwoord op vraag 83. Bij de raming van de
meerjarige ontwikkelingen voor de pensioenen geldt dit eveneens. Het
voornemen is om in de Miljoenennota 2010 een goed onderbouwd overzicht
te verschaffen van de meerjarige ontwikkeling van de inkomstenbeperkende
regelingen. 

Vraag 132

Welke nieuwe belastinguitgaven worden voor 2009 geïntroduceerd en welke
doelstellingen worden er mee nagestreefd? Voor welke belastinguitgaven
zal een effectmeting worden uitgevoerd en wanneer wordt de Kamer
daarover geïnformeerd ?

Antwoord 132

De navolgende tabel bevat een overzicht van de wijzigingen op het gebied
van de belastinguitgaven per 2009. Het betreft vooral
beleidsaanpassingen in  bestaande regelingen en één nieuwe
belastingmaatregel, de participatiebonus. Voor een inhoudelijke uitleg
van alle wijzigingen wordt verwezen naar het Belastingplan.

In paragraaf 5.5 van bijlage 5 van de Miljoenennota wordt aangegeven
welke evaluaties dit jaar nog zullen volgen.  Na afronding van deze
evaluaties is een hele cyclus van het evaluatieprogramma voltooid. In
aansluiting daarop vindt er een evaluatie plaats van deze cyclus. Aan de
hand daarvan zullen conclusies worden getrokken over de volgende fase. 

Tabel  Wijzigingen per 2009, budgettair effect op transactiebasis in
lopende prijzen (x € miljoen)*

 	2009

Aanpassing van bestaande posten en introductie van nieuwe
belastinguitgaven per 2009:

	Zelfstandigenaftrek	   -17

Uitbreiding faciliteiten speur- en ontwikkelingswerk

Startersaftrek

Verlaging fiscale bijtelling (zeer) zuinige auto's	    39

      4

      9

Verlaging MRB zeer zuinige auto’s	      5

Verruiming ouderschapsverlofkorting

Participatiebonus

Keuzeregime winst uit zeescheepvaart (Tonnageregeling)	     20

   280

       0



	Totaal	    340



Vraag 133

Kan de regering toelichten wat de verklaring is voor het feit dat de
realisatie van de belastinguitgaven over 2007 per saldo veel hoger
uitvalt dan de oorspronkelijke raming? Kan voor de belastinguitgaven
waarvoor geldt dat ze in 2007 tenminste 25% hoger zijn uitgevallen dan
geraamd, te weten Bedrijfsopvolgingsfaciliteit in successiewet,
Landbouwvrijstelling, VAMIL, Vakantiebonnen, Ouderentoeslag forfaitair
rendement, Giftenaftrek, Vrijstelling overdrachtsbelasting stedelijke
herstructurering, Vrijstelling Bureau Beheer Landbouwgronden,
Vrijstelling monumenten en Vrijstelling cultuurgrond, worden toegelicht
wat de oorzaak is van de ramingoverschrijding  in 2007? In hoeverre is
sprake van onbeheersbaarheid in de betreffende belastinguitgaven? Zal de
regering actie ondernemen om de betreffende belastinguitgaven
beheersbaarder te maken?

Antwoord 133

Bij de herziene raming van het budgettaire beslag van de
belastinguitgaven moet in het algemeen bedacht worden dat niet alle
cijfers realisaties betreffen. Voor een deel blijven het ramingen omdat
cijfers niet beschikbaar zijn. Dat is bijvoorbeeld inherent aan het feit
dat niet over alle vrijstellingen van belastingheffing informatie aan de
belastingdienst hoeft te worden verstrekt. Zo wordt box 3 vermogen pas
opgegeven als het vermogen boven de vrijstellingen uitkomt. Ook geldt
voor sommige belastinguitgaven dat informatie daarover alleen op het
niveau van de individueel belastingplichtige beschikbaar is. Er wordt
echter niet jaarlijks onderzoek gedaan naar alle individuele dossiers. 

Anderzijds zijn er veel belastinguitgaven waarvan wel realisatiecijfers
beschikbaar zijn, omdat deze vermeld moeten worden op de
aangiftenbiljetten. Zo wordt bijvoorbeeld de afdrachtsvermindering voor
de loonbelasting op de loonaangiften door werkgevers vermeld en de
giftenaftrek op het aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting. De
uiteindelijke realisaties kunnen ook met grote tijdsvertraging
beschikbaar komen. Zo kan het vijf jaar duren voordat een aangifte
inkomstenbelasting definitief wordt. 

Bijstellingen hoeven daarom niet te duiden op een toenemend gebruik,
maar kunnen ook worden veroorzaakt door verbeterd inzicht op het reeds
bestaande gebruik. Dit geldt bijvoorbeeld voor het gebruik van de
bedrijfsopvolgingsfaciliteit in successiewet. 

Het kabinet ziet geen aanleiding om aan te nemen dat er voor 2007 sprake
is van een onbeheersbare toename van de belastinguitgaven en dat
maatreglen nodig zijn. 

Concreet wordt gevraagd naar de ontwikkeling van een aantal
belastinguitgaven. Deze worden achtereenvolgens besproken.

De kosten van de landbouwvrijstelling is ook gebaseerd op een
ramingsmodel. Daarin speelt de prijs van landbouwgrond een belangrijke
rol. De prijs van landbouwgrond was in 2007 veel sterker gestegen dan
vorig jaar werd voorzien. Doordat de vrijstelling betrekking heeft op de
waardestijging ten opzicht van de oorspronkelijke verkrijgingsprijs
heeft een hogere prijs een grote hefboomwerking op het budgettaire
beslag. De fluctuatie in de prijs van landbouwgrond is terug te vinden
in de kosten van deze belastinguitgave. Zo was de prijs van
landbouwgrond in 2002 ook hoog en bedroeg de kosten van deze
belastinguitgave 250 miljoen. In 2006 was de landbouwprijs sterk gedaald
en bedroeg de belastinguitgave 171 miljoen euro. 

De VAMIL is een gebudgetteerde regeling. Toen in 2007 werd in het najaar
werd voorzien dat de regeling zou worden overschreden is tot sluiting
overgegaan. Uiteindelijk is het budget met 12 miljoen euro overschreden
volgens de huidige ramingen. Omdat een verdere overschrijding werd
voorzien, zijn naast de VAMIL ook de MIA en de EIA op 28 november 2007
gesloten. Ondanks de vroegtijdige sluiting vroegen ondernemers veel meer
VAMIL aan dan in 2006. Voor de VAMIL verdubbelde het aangevraagde
investeringsbedrag. Verantwoordelijk daarvoor was het hoge
investeringsbedrag per aanvraag. Het aantal aanvragen daalde zelfs.
Belangrijke oorzaak zijn zeer grote investeringen in
glastuinbouwprojecten.

Bij de vakantiebonnen is sprake van een afbouw van de regeling. Bij een
aantal CAO’s is de vakantiebonnenregeling ingezet voor andere
arbeidsvoorwaarden. Deze tendens bij de CAO’s is minder snel verlopen
dan oorspronkelijk verwacht. 

De informatie over het gebruik van de ouderentoeslag forfaitair
rendement is afkomstig uit een steekproefbestand dat is geactualiseerd.
Het blijkt dat meer ouderen voor deze vrijstelling in aanmerking komen
dan uit het oude model bleek.

Dit geldt eveneens voor de giftenaftrek. De giftenaftrek kan van jaar op
jaar ondermeer fluctueren vanwege de samenhang met grote landelijke
inzamelingsacties en de conjuncturele situatie. 

De vrijstellingen in de overdrachtsbelasting waren voor 2007 gebaseerd
op geëxtrapoleerde ramingen ten opzichte van het jaar daarvoor. Voor
het afgesloten jaar 2007 kan inmiddels gebruik worden gemaakt van 
informatie van de belastingdienst. Voor een verklaring van fluctuaties
in het gebruik zou dossieronderzoek nodig zijn. Met name voor de
vrijstelling voor cultuur was in dat jaar sprake van een beleidsmatige
verruiming van de criteria om voor de vrijstelling in aanmerking te
komen. 

Vraag 134

Kan het bedrag van € 10,2 miljard worden gesplitst in
inkomstenbeperking wegens hypotheekrenteaftrek en inkomstenverruiming
wegens eigenwoningforfait en overdrachtsbelasting en eventuele andere
posten die in dit totaalbedrag zijn verwerkt?

Welke verwachtingen zijn er m.b.t. dit bedrag vanwege de stijgende
rente?

Antwoord 134

Het opgenomen bedrag voor de eigen woning in de tabel met betrekking tot
de inkomstenbeperkende regelingen is zoals beschreven in paragraaf 5.2
het saldo van de hypotheekrenteaftrek en het eigenwoningforfait. Het
inkomstenbeperkende budgettaire effect van de hypotheekrenteaftrek
bedraagt in 2009 €12,8 miljard. Het inkomstenverruimende effect van
het eigenwoningforfait bedraagt € 2,6 miljard. Dit leidt tot een
inkomstenbeperkend saldo van de hypotheekrenteaftrek en het
eigenwoningforfait van € 10,2 miljard.  

Met betrekking tot de verwachtingen voor het genoemde
inkomstenbeperkende bedrag vanwege de stijgende hypotheekrente kan
worden opgemerkt dat voor de ontwikkeling van de aftrek van de
hypotheekrente niet alleen de prijscomponent (de rente) van belang is,
maar ook de volumecomponent (hoeveel hypotheken worden afgesloten voor
welk bedrag) en de lengte van de rentevasteperioden van afgesloten
hypotheken.

Een stijging van de totale hypotheekrenteaftrek wordt dus gemitigeerd
doordat er door de banken terughoudender wordt omgegaan met het
verstrekken van hypotheken, zowel qua volume als qua hoogte ten opzichte
van de waarde van het huis. Tevens zijn in de voorbije periode met lage
hypotheekrentes veel hypotheken over- en/of afgesloten met een lange
rentevasteperiode van 10, 20 of zelfs 30 jaar afgesloten, zodat de
recente rentestijging daarop geen effect heeft. Per saldo zal de
ontwikkeling van het budgettaire beslag dus veel gematigder zijn dan de
rentestijging doet vermoeden. Zie verder het antwoord op vraag 20. 

MEV

Vraag 5

Hoe hoog zijn de nog niet belegde beleidsreserves voor 2009 en 2010?

Antwoord 5

In de Miljoenennota 2008 was een beleidsreserve opgenomen van 275 mln in
2009 en 300 mln in 2010. In de Miljoenennota 2009 (zie tabel 4.7) is
deze beleidsreserve volledig tot besteding gekomen. Ook in de Macro
Economische Verkenning van het CPB is geen sprake van een
beleidsreserve.

Vraag 8

Hoeveel ruimte komt er vrij in de begroting wanneer de ruilvoetwinst
geheel wordt aangewend?

Antwoord 8

Zie vraag 106 Miljoenennota.

Vraag 12

De ruilvoetwinst wordt dus als voorbeeld gegeven als meevaller die niet
structureel mag worden aangewend. Hoe valt dat te rijmen met de
opmerking in de MEV (p.19) dat alleen structurele ruilvoetwinst voor
structurele uitgaven mag worden gebruikt? Wanneer is er sprake van een
structurele ruilvoetwinst? Wanneer is er sprake van structurele
uitgaven? 

Antwoord 12

Zie vraag 106 Miljoenennota.

Vraag 17

Kan de Minister een overzicht geven van de incidentele meevallers op de
begroting die voor 2008 en 2009 zijn ingeboekt. Hierbij de afwijking van
de aardgasbaten ten opzichte van de Regeerakkoord-becijferingen graag
ook in beeld brengen.

Antwoord 17

Zie vraag 34 Miljoenennota.

Vraag 18

Het robuuste EMU -saldo laat na 2005 een aanzienlijke verslechtering
zien en is sinds die tijd negatief. Kan de Minister inzichtelijk maken
welke structurele maatregelen leiden tot een verbetering van het
robuuste EMU -saldo en kan de Minister een overzicht geven uit welke
incidentele en welke structurele elementen het EMU -saldo
respectievelijk het robuuste EMU -saldo voor 2009 bestaat.

Antwoord 18

Het primair robuuste saldo wordt door het CPB berekend, niet door het
kabinet. Hiervoor gebruikt het CPB het feitelijk saldo. Alle maatregelen
die bijdragen aan een beter feitelijk saldo dragen in principe ook bij
aan een hoger primair robuust saldo (m.u.v. hogere aardgasbaten en
lagere rente-uitgaven). De genomen maatregelen om kostenoverschrijdingen
bij open-einde regelingen tegen te gaan, dragen bijvoorbeeld bij aan een
beter saldo in de toekomst. Hetzelfde geldt voor de
houdbaarheidsbijdrage van toekomstige 65-plussers. Zie het antwoord op
vraag 42 mbt de incidentele meevallers in het saldo. Incidentele
tegenvallers of hogere uitgaven zijn onder andere de overschrijdingen in
de kinderopvang en bij de PGB’s en de afkoop van Specifieke
Uitkeringen.

Vraag 19 

Kan de Minister aangeven in hoeverre het meerjarig budgettair beeld van
de Miljoenennota, qua macro-economische veronderstellingen, afwijkt van
de doorrekening van het regeerakkoord door het CPB. Is er impliciet een
ander eindbeeld voor de macro-economische niveau's verondersteld
(loonniveau, prijsniveau, niveau werkloosheid, niveau rente, niveau
olieprijs, niveau belastingramingen, etc.). Wat is de kwantitatieve
betekenis ervan voor de raming van het tekort en (de overschrijding van)
het uitgavenkader.

Antwoord 19

De doorrekening van het regeerakkoord is gebaseerd op de MLT raming van
het CPB. De MLT-raming presenteert een vierjarig gemiddelde van de
macro-economische factoren. Dit betreft technische veronderstellingen.
Individuele jaren kunnen hiervan afwijken. 

In tabel 4.2 van de Miljoenennota 2009 staan de macro-economische
veronderstellingen die zijn gehanteerd voor het opstellen van de
begroting. De ramingen voor de jaren 2008 en 2009 zijn gebaseerd op de
MEV 2009. Voor de jaren na 2009 zijn geen actuele ramingen ten aanzien
van de economie beschikbaar. Voor 2010 en 2011 zijn de ramingen daarom
afgeleid uit het vierjaargemiddelde voor de periode 2008-2011 uit de
Economische Verkenning 2008-2011 van het CPB uit 2007. Het zijn daarmee
technische veronderstellingen, waarbij in 2011 onder andere is gerekend
wordt met een olieprijs van 65 dollar. Gezien de huidige inzichten zijn
dit behoedzame ramingen. Op basis van deze cijfers sluit het
uitgavenkader meerjarig en is het saldopad uitgekomen op de
gepresenteerde saldi in tabel 4.1 Miljoenennota 2009.

 Brief van de Minister van Economische Zaken en van Financiën aan de
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 1 juli 2008, Tweede
Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 200 D, nr 11.

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 24515, nr. 119.

 PAGE    

 PAGE   62