Miljoenennota 2009
Bijlage
Nummer: 2008D06996, datum: 2008-09-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W.J. Bos, minister van Financiën (Ooit PvdA kamerlid)
Bijlage bij: Lijst van vragen en antwoorden over de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën (2008D06992)
Preview document (🔗 origineel)
Antwoorden Kamervragen Miljoenennota Vraag 1 Hoe verhoudt zich de keuze voor de focus op 20 doelstellingen in het hoofdstuk over de voortgang van het beleid in de Miljoenennota zich tot de thematische focus die het kabinet hanteerde in de Algemene Verantwoordingsbrief van mei dit jaar? Vraag 2 Wat betekent de huidige focus op de 20 doelstellingen en 10 projecten in de nu voorliggende Miljoenennota voor de komende verantwoording enerzijds, en de volgende Miljoenennota's anderzijds? Vraag 3 Waarom is er voor gekozen om uitgerekend in de Miljoenennota geen integraal beeld te presenteren van de beoogde effecten, te leveren prestaties en verwachte uitgaven voor de speerpunten van het kabinetsbeleid voor 2009? Vraag 4 Wat is de achterliggende reden voor het niet duidelijk specificeren van beoogde effecten voor 2009 enerzijds en activiteiten in 2009 anderzijds, in hoofdstuk 3 van de Miljoenennota? Kan dit inzicht alsnog worden gegeven, door per doelstelling een apart overzicht te geven van de beoogde effecten voor 2009 en de geplande activiteiten 2009? Vraag 5 Wat is de reden voor het opnieuw niet volledig afrekenbaar formuleren van de beoogde effecten en activiteiten voor de genoemde 20 doelstellingen en 10 projecten in de beleidsagenda van de Miljoenennota (dat wil zeggen; precies formuleren wat er in 2009 wordt beoogd/welke acties worden ondernomen? Vraag 6 Op welke wijze gaat het kabinet op de niet nader geoperationaliseerde beoogde effecten en activiteiten verantwoording afleggen na afloop van 2009? Kan alsnog per beoogd effect en per activiteit worden aangegeven wat precies voor 2009 wordt beoogd/wordt uitgevoerd? Vraag 74 Kan de Minister ten aanzien van hoofdstuk 3 van de miljoenennota aangeven: 1.) waarop de keuze is gebaseerd om specifiek de daar opgenomen 20 doelstellingen te behandelen en niet de andere 54 doelstellingen uit het beleidsprogramma. Betreft het hier de speerpunten van het kabinetsbeleid en zal het kabinet zich ook met name over deze 20 doelstellingen verantwoorden in de Algemene Verantwoordingsbrief na afloop van het begrotingsjaar 2009; 2.) hoe zich de keuze voor de focus op 20 doelstellingen verhoudt tot de thematische focus die het kabinet hanteerde in de Algemene Verantwoordingsbrief van mei dit jaar; 3.) wat de huidige focus op de 20 doelstellingen en 10 projecten in de nu voorliggende miljoenennota betekent voor de komende verantwoording enerzijds, en de volgende miljoenennota anderzijds. Vraag 75 In de miljoenennota wordt in hoofdstuk 3 de voortgang op 20 van de 74 beleidsdoelstellingen gepresenteerd. Wat is de reden voor de keuze van deze 20 punten? Kunt u een totaaloverzicht geven van de voortgang op alle beleidsdoelstellingen? Antwoord op de vragen 1 t/m 6, 74 en 75 In hoofdstuk 3 van de Miljoenennota is gekozen om in te gaan op een selectie van 20 doelstellingen en de 10 projecten uit het Beleidsprogramma “Samen werken, samen leven”. De selectie geeft een goed beeld van de brede reikwijdte van het kabinetsbeleid en maakt dat voldoende ruimte is voor een toelichting op de afzonderlijke doelstellingen en projecten. Het kabinet komt hiermee tegemoet aan de wens van de Algemene Rekenkamer en de Tweede Kamer bij verantwoordingsdag om meer ‘focus’ aan te brengen in de begrotings- en verantwoordingsstukken. Het kabinet geeft in de departementale begrotingen en de jaarverslagen overigens wel een integraal beeld van de voortgang van álle 74 doelstellingen en 10 projecten. De verantwoordingsbrief van het kabinet van mei dit jaar handelde over de verantwoording over het begrotingsjaar 2007. De begroting 2007 is –zoals bekend- opgesteld door het vorige kabinet. Dit had tot gevolg dat in de verantwoordingsbrief 2007 ook en vooral vooruit werd gekeken. Voor 2009 wordt de ‘reguliere’ begroting- en verantwoordingssystematiek gehanteerd. Het kabinet heeft in de Miljoenennota het beleid voor het jaar 2009 gepresenteerd. In mei 2010 zal het kabinet, in een algemene verantwoordingsbrief, verantwoording afleggen over 2009. De in de Miljoenennota opgenomen selectie van doelstellingen komt dan ook terug. De beschrijving van de doelstellingen en projecten is ontleend aan het Beleidsprogramma. Voor zover mogelijk zijn de beoogde effecten en in te zetten activiteiten afrekenbaar geformuleerd. De doelstellingen uit het Beleidsprogramma zijn echter zelf verschillend geoperationaliseerd (input, output en outcome). Dit betekent dat het niet voor alle afzonderlijke doelstellingen mogelijk is om de gewenste effecten apart in kaart te brengen. Wel kan worden aangegeven wat er in 2009 wordt gedaan om de - in het Beleidsprogramma opgenomen - doelstellingen dichterbij te brengen. Om deze reden is gekozen voor het integraal opnemen van ‘beoogde effecten en activiteiten in 2009’. Vraag 2 Wat betekent de huidige focus op de 20 doelstellingen en 10 projecten in de nu voorliggende Miljoenennota voor de komende verantwoording enerzijds, en de volgende Miljoenennota's anderzijds? Antwoord 2 Zie vraag 1. Vraag 3 Waarom is er voor gekozen om uitgerekend in de Miljoenennota geen integraal beeld te presenteren van de beoogde effecten, te leveren prestaties en verwachte uitgaven voor de speerpunten van het kabinetsbeleid voor 2009? Antwoord 3 Zie vraag 1. Vraag 4 Wat is de achterliggende reden voor het niet duidelijk specificeren van beoogde effecten voor 2009 enerzijds en activiteiten in 2009 anderzijds, in hoofdstuk 3 van de Miljoenennota? Kan dit inzicht alsnog worden gegeven, door per doelstelling een apart overzicht te geven van de beoogde effecten voor 2009 en de geplande activiteiten 2009? Antwoord 4 Zie vraag 1. Vraag 5 Wat is de reden voor het opnieuw niet volledig afrekenbaar formuleren van de beoogde effecten en activiteiten voor de genoemde 20 doelstellingen en 10 projecten in de beleidsagenda van de Miljoenennota (dat wil zeggen; precies formuleren wat er in 2009 wordt beoogd/welke acties worden ondernomen? Antwoord 5 Zie vraag 1. Vraag 6 Op welke wijze gaat het kabinet op de niet nader geoperationaliseerde beoogde effecten en activiteiten verantwoording afleggen na afloop van 2009? Kan alsnog per beoogd effect en per activiteit worden aangegeven wat precies voor 2009 wordt beoogd/wordt uitgevoerd? Antwoord 6 Zie vraag 1. Vraag 7 Kan in één overzicht aangegeven worden wat voor 2008 en 2009 de ramingen zijn voor het feitelijke EMU-saldo, het structurele EMU-saldo en het robuust saldo? Kan daarbij in grote lijnen uiteengezet worden wat het verschil tussen de drie begrippen is en voor welke posten en factoren al dan niet gecorrigeerd is? Vraag 11 Wat verklaart het feit dat het feitelijke en structurele EMU-saldo in 2009 slechts een tiende procentpunt verschillen, terwijl een groot deel van de saldoverbetering in de Miljoenennota wordt toegeschreven aan het incidentele effect van de aardgasbatenmeevaller? Wat is de verklaring voor het feit dat in 2010 en 2011 geraamd wordt dat het structurele saldo zelfs gunstiger is dan het feitelijke saldo? Is de raming voor de vennootschapsbelasting ook aangepast voor de hogere aardgasbaten? Zo ja, hoe? Vraag 81 Hoe verhouden de ramingen van het structurele saldo van kabinet, CPB en EC zich tot elkaar? Waarom wijken de ramingen van het kabinet af van die van het CPB? Is een decompositie te maken naar ramingsverschillen in feitelijke groei, structurele groei, begrotingselasticiteit en kasritme (inkomsten en uitgaven)? Vraag 82 Hoe gaat het kabinet het bereiken van de doelstelling - een structureel overschot van 1% BBP in 2011 – berekenen? Welke methode van conjunctuurcorrectie zal worden toegepast? Vraag 83 Hoe hoog is het structurele saldo in 2011 volgens de kabinetsmethode, de CPB-methode en de EC-methode? Waarom kiest het kabinet voor zijn methode? Antwoorden vraag 7, 11, 81, 82 en 83 Het feitelijke EMU-saldo omvat het saldo van inkomsten en uitgaven van de overheid (Rijk, decentrale overheden en sociale fondsen) en wordt berekend volgens de Europese methode van het Europees Systeem van Rekening (ESR) 1995. Het structurele EMU-saldo wordt berekend door een tweetal correcties aan te brengen op het feitelijke EMU-saldo. Allereerst wordt een correctie aangebracht voor de stand van de conjunctuur volgens de methode van de Europese Commissie. Voorts wordt een correctie aangebracht voor (omvangrijke) incidentele uitgaven en ontvangsten. In deze methode worden éénmalige mee- en tegenvallers in bijvoorbeeld de aardgasbaten en belastingontvangsten niet aangemerkt als posten die in aanmerking komen voor een correctie op het feitelijke EMU-saldo. Beoogd is om met het structurele saldo inzicht te verkrijgen in de meer onderliggende ontwikkeling van de overheidsfinanciën. Het CPB publiceert naast cijfers over het structurele saldo berekend volgens de methode van de Europese Commissie, ook een reeks structureel saldo volgens de eigen CPB methode. Beide reeksen kunnen behoorlijke van elkaar verschillen (zie onderstaande tabel). Het verschil in beide methoden is gelegen in het volgende. Het CPB veronderstelt een vertraagde doorwerking van de conjuncturele component op de overheidsfinanciën; de methode van de Europese Commissie gaat uit van een directe doorwerking ervan op de overheidsfinanciën. De hoogconjunctuur van afgelopen jaren wordt nog 'afgetrokken' als 'meewind'. De EC-methode kent geen vertraging, daarom geldt 2009 meteen als ‘slecht jaar'. Daarom komt bij een vertragende economie (zoals we die nu zien) de CPB-methode veel slechter uit dan de EC-methode. Bij een aantrekkende economie is het andersom. Gemiddeld genomen komen beide methoden op hetzelfde uit. Voorts zijn er technische verschillen in de methoden om de conjuncturele component te berekenen (bijvoorbeeld bij het schatten van de evenwichtswerkloosheid). De precieze techniek van het CPB, met alle details, staat heel overzichtelijk op de CPB-website: HYPERLINK "http://www.cpb.nl/nl/research/sector2/faq_conj/vraag340.html" http://www.cpb.nl/nl/research/sector2/faq_conj/vraag340.html Opgemerkt zij dat er geen aparte kabinetsmethode is. Uitgangspunt voor het kabinet is dat het structureel saldo 2011 berekend zal worden aan de hand van de methode van de Europese Commissie. Belangrijke overweging is om, net als bij het feitelijk EMU-saldo het geval is, aan te sluiten bij internationale EMU-definities. In studies over de vergrijzing presenteert het Centraal Planbureau daarnaast ook wel het “primair robuust structureel saldo”, kortweg het robuuste saldo. Het robuuste EMU-saldo wordt door het CPB gebruikt als indicator voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de langere termijn; het CPB zelf heeft aangegeven dat het robuuste saldo minder geschikt is voor dag tot dag monitoring. Het CPB heeft het robuuste saldo als volgt gedefinieerd: het feitelijke EMU-saldo wordt gecorrigeerd voor zowel de conjunctuur, rentebetalingen op de overheidsschuld als ook de aardgasbaten en de dividendopbrengsten van de staatsdeelnemingen. De correctie voor de conjunctuur wordt hierbij niet berekend volgens de methode van de Europese Commissie, maar volgens de CPB-methode. Zou de methode van de Europese Commissie gehanteerd worden dan zou de verslechtering van het robuuste saldo minder groot zijn. Onderstaande tabel laat de raming voor de verschillende EMU-saldi zien. Opgemerkt zij dat de cijfers 2010 en 2011 een technisch karakter hebben daar deze zijn gebaseerd op technische aannames uit de Economische Verkenningen 2008-2011 van het CPB uit september 2007; actuelere inzichten van het CPB zijn niet beschikbaar. Er is voorts geen actuele raming van het structureel EMU-saldo volgens CPB-methode en primair robuust EMU-saldo beschikbaar voor 2010 en 2011. EMU-saldi 2008 2009 2010 2011 Feitelijk EMU-saldo 1,2% 1,2% 0,8% 1,1% Structureel EMU-saldo (EU-methode) 0,9% 1,1% 0,9% 1,2% Structureel EMU-saldo (CPB-methode) 0,0% -0,4% n.b. n.b. Primair Robuust EMU-saldo (CPB-raming) -1,2% -2,1% n.b. n.b. Het verschil van 0,1%-punt tussen het feitelijk EMU-saldo 2009 en het structureel EMU-saldo 2009 is de resultante van de correctie voor de conjunctuur in 2009 ten bedrage van 0,2%-punt en de éénmalige restitutie eigen middelen in 2009 over de jaren 2007 en 2008 uit hoofde van het nieuwe eigenmiddelenbesluit ten bedrage van -0,3%-punt. In 2009 is de restitutie eigen middelen de enige incidentele correctiepost in het kader van de methode van de E.C. om het structurele EMU-saldo te berekenen. In 2010 en 2011 valt de raming van het structurele EMU-saldo inderdaad gunstiger uit dan het feitelijke EMU-saldo. Dit komt omdat voor deze beide jaren, en eveneens overigens voor het jaar 2009, de raming van de feitelijke economische groei lager uitkomt dan de raming van de potentiële economische groei van Nederland. In een dergelijke situatie wordt het feitelijke EMU-saldo neerwaarts vertekend door de conjunctuur en dus resulteert na correctie voor de conjunctuur een structureel EMU-saldo dat hoger uitkomt dan het feitelijke saldo. De hogere vennootschapsbelastingontvangsten voor 2008 en 2009 sluiten aan bij de aardgasbatenmeevaller. Voor de jaren 2010 en 2011 zijn echter geen actuele ramingen over de economie beschikbaar. Voor 2010 en 2011 is in het kader van behoedzaamheid uitgegaan van de Macro-economische Verkenning 2008–2011 van het CPB, waarin voor 2011 is gerekend met een olieprijs van 65 dollar.Vraag 8 Waarom leidt het geraamde positieve EMU-saldo van € 7,2 miljard euro in 2009 tot een veel beperktere daling van de EMU-schuld (namelijk met € 4 miljard in 2009)? Kan het verschil worden verklaard? Antwoord 8 Verschillen tussen het EMU-saldo en de mutatie in de EMU-schuld komen voort uit het verschil in definitie van beide grootheden. Het EMU-saldo is het saldo van uitgaven en ontvangsten van de overheid exclusief financiële transacties als studieleningen. Voorts worden in het EMU-saldo de uitgaven en ontvangsten geregistreerd op transactiebasis. De mutatie in de EMU-schuld is de resultante van transacties op kasbasis en omvat alle transacties in uitgaven en ontvangsten van de overheid, inclusief dus de financiële transacties. De navolgende tabel laat zien dat de belangrijkste verklarende factor voor het verschil in 2009 de zogenoemde categorie van financiële transacties is, voor een bedrag van 2,8 miljard euro. Tabel Aansluiting EMU-saldo 2009 en schulddaling 2009; in miljarden euro 1. EMU-saldo +7,2 2. Financiële transacties -2,8 3. Kastransactieverschillen -1,2 4. Schulddaling (4=1+2+3) +3,2 Vraag 9 Kan worden toegelicht waarom tabel 4.1. een jaarlijkse stijging van de rentelasten laat zien in 2007 t/m 2009 terwijl in die jaren de staatsschuld, ook in absolute zin, jaarlijks afneemt? Tot welke extra rentemeevallers leidt de verbetering van het budgettair totaalbeeld in deze Miljoenennota? Waar kan de kamer deze cijfers vinden? Vraag 86 Het begrotingssaldo is positief en hierdoor kan een deel van de staatsschuld worden afgelost. Op blz. 13 van de miljoenennota geeft u aan dat een lagere overheidsschuld leidt tot lagere rente-uitgaven. Uit tabel 4.1 op blz.79 blijkt echter dat de rentelasten oplopen. Kunt u uitleggen waarom de rentelasten niet afnemen? Antwoord 9 en 86 De verbetering van het budgettair totaalbeeld in miljoenennota 2009 ten opzichte van miljoenennota 2008 leidt niet tot extra rentemeevallers. Dit is te verklaren door een prijs- en een volume-effect. Het prijseffect wordt veroorzaakt door een stijging in de rekenrente voor 2009 in miljoenennota 2009 t.o.v. miljoenennota 2008. Het volume-effect is de daling in de stand van de staatsschuld 2009 in miljoenennota 2009 t.o.v. miljoenennota 2008. Het prijseffect overheerst en dit resulteert in een tegenvaller i.p.v. een rentemeevaller. Een uitsplitsing van deze mutaties zijn te vinden in tabel 2 op pagina 4 van begroting IX-A. Waarbij de mutatie bijstelling kapitaalmarktberoep het volume-effect weergeeft. De mutaties renteswaps en bijstelling rekenrente zijn prijsmutaties. Het effect van schulduitgifte bevat zowel prijsmutaties als volumemutaties (als gevolg van meevallende saldo in voorgaande jaren). Volledigheidshalve is de tabel hieronder opgenomen. Tabel 2: Belangrijkste beleidsmatige mutaties sinds ontwerpbegroting 2008 (x € 1 mln.) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 artnr. Stand ontwerpbegroting 20081 12 073 12 056 12 277 12 383 12 280 Mutaties: 1 Renteswaps – 49 – 8 – 2 – 28 – 68 1 Bijstelling kapitaalmarktberoep – 64 – 103 – 134 – 162 – 142 1 Bijstelling rekenrente 53 139 83 83 83 1 Effect van schulduitgifte – 230 – 43 – 39 – 166 20 1 Bijstelling rente interne schuldverhoudingen – 468 – 397 – 347 – 100 – 111 2 Stand ontwerpbegroting 20091 11 315 11 644 11 838 12 010 12 062 Vraag 10 Kan de mutatie die in de verticale toelichting op hoofdstuk IX-A is opgenomen inzake de gewijzigde inzichten in de ontwikkeling van het tekort worden toegelicht? Wat is de verklaring voor het feit dat de rentemeevaller van 2008 op 2009 stijgt, in 2010 weer daalt, en in 2011 weer fors toeneemt en in 2012 weer bijna op € 200 mln. lager is? Antwoord 10 Uw vraag heeft betrekking op de onderstaande twee reeksen uit de verticale toelichting. 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Wijziging geldmarktberoep en rente – 199,3 181,0 0,0 0,0 0,0 Wijziging kapitaalmarktberoep en rente – 13,0 – 141,9 – 105,3 – 267,3 – 68,8 Deze twee reeksen vormen een deel van de totale mutatie in de netto rentelasten met het gevolg dat we aan de hand van deze tabel geen uitsplitsing kunnen maken naar prijs- en volume-effect (rente resp. saldo-effecten). Een uitsplitsing staat in tabel 2, pagina 4 in begroting IX-A. Tabel 2: Belangrijkste beleidsmatige mutaties sinds ontwerpbegroting 2008 (x € 1 mln.) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 artnr. Stand ontwerpbegroting 20081 12 073 12 056 12 277 12 383 12 280 Mutaties: 1 Renteswaps – 49 – 8 – 2 – 28 – 68 1 Bijstelling kapitaalmarktberoep – 64 – 103 – 134 – 162 – 142 1 Bijstelling rekenrente 53 139 83 83 83 1 Effect van schulduitgifte – 230 – 43 – 39 – 166 20 1 Bijstelling rente interne schuldverhoudingen – 468 – 397 – 347 – 100 – 111 2 Stand ontwerpbegroting 20091 11 315 11 644 11 838 12 010 12 062 De netto rentelasten bestaan uit de rentelasten gecorrigeerd voor de rentebaten (de bovenstaande reeksen uit de verticale toelichting betreffen uitsluitend mutaties in rentelasten). Bovendien zijn in tabel 2 uit begroting IXA ook de mutaties in de rentelasten en rentebaten van artikel 2 opgenomen. De mutaties in de rentelasten van de vaste schuld zijn het gevolg van prijs- en volume-effecten. De volume-effecten betreffen mutaties als gevolg van een wijziging in de omvang van de financieringsbehoefte. De prijseffecten betreffen mutaties in de rentelasten als gevolg van wijzigingen in de rekenrente. Een volume- of prijseffect in enig jaar werkt in de rentelasten voor de vaste schuld niet alleen door in dat jaar, maar ook in latere jaren. Dit verklaart de schommelingen in latere jaren. De mutaties renteswaps en bijstelling rekenrente zijn prijsmutaties. De mutatie bijstelling kapitaalmarktberoep is een volumemutatie. Het effect van schulduitgifte bevat zowel prijsmutaties als volumemutaties (als gevolg van meevallende saldo in voorgaande jaren). Vraag 11 Wat verklaart het feit dat het feitelijke en structurele EMU-saldo in 2009 slechts een tiende procentpunt verschillen, terwijl een groot deel van de saldoverbetering in de Miljoenennota wordt toegeschreven aan het incidentele effect van de aardgasbatenmeevaller? Wat is de verklaring voor het feit dat in 2010 en 2011 geraamd wordt dat het structurele saldo zelfs gunstiger is dan het feitelijke saldo? Is de raming voor de vennootschapsbelasting ook aangepast voor de hogere aardgasbaten? Zo ja, hoe? Antwoord 11 Zie vraag 7. Vraag 12 Kan een toelichting worden gegeven op de bijstelling van de gasbatenraming en de veronderstellingen die daarbij per jaar zijn gehanteerd? Wat is de reden dat de gasbatenmeevaller in 2011 fors afneemt en in 2012 zelfs de raming is verlaagd? Vraag 66 Kan een toelichting worden gegeven op de bijstelling van de gasbatenraming en de veronderstellingen die daarbij per jaar zijn gehanteerd? Vraag 84 Wat is de reden dat de gasbatenmeevaller in 2001 fors afneemt en in 2012 zelfs de raming is verlaagd? Vraag 121 Waarom stijgen de gasbaten en daarna dalen ze weer? Wat is de relatie tot de olieprijs? Antwoord 12, 66, 84 en 121 De uitgangspunten in de Miljoenennota waren als volgt. 2008 2009 2010 2011 2012 USDollar/Euro 1,55 1,57 1,42 1,45 1,45 olie $/vat 117,7 125 68,3 65 65 productie mrd m3 74 76 77 74 70 Raming gasbaten MN 2009 (mld) 10,20 14,10 12,35 9,25 8,10 In de bovenstaande tabel staan de uitgangspunten en veronderstellingen die zijn gehanteerd bij de raming van de aardgasbaten. Als wordt gekeken naar de verandering van de gasbaten van jaar tot jaar dan ontstaat het volgende beeld. De scherpe daling van de gasbaten vanaf 2010 komt vooral door de lagere olieprijs die het CPB hanteert. Dit is een gevolg van de beschikbaarheid van olieprijsscenario’s. Voor het lopende en volgende jaar kan gebruik gemaakt worden van de olieprijs uit de Macro-Economische Verkenning. Voor de jaren daarna zijn in de MEV geen cijfers beschikbaar, waardoor gebruik gemaakt moet worden van de middellange termijn ramingen van het CPB. Een andere oorzaak van de daling van de gasbaten is de vertraagde doorwerking van olieprijswijzigingen in de gasprijzen. Ook is er een vertraging waarmee de baten binnenkomen in de Schatkist ten opzichte van het moment waarop het gas geproduceerd wordt. 2008 2009 2010 2011 2012 Raming gasbaten MN 2008 (mld) 9,20 10,40 9,60 8,70 8,20 Raming gasbaten MN 2009 (mld) 10,20 14,10 12,35 9,25 8,10 Wijziging raming 1,00 3,70 2,75 0,55 -0,10 Als wordt gekeken naar de wijziging van de gasbatenraming ten opzichte van de Miljoenennota 2008 dan ontstaat het volgende beeld. In de jaren 2008 tot 2011 nemen de geraamde gasbaten toe. Dit komt met name door de hogere olieprijs in de MEV 2009 ten opzichte van de MEV 2008 die ten grondslag lag aan de Miljoenennota 2008. De kleine daling van de raming in 2012 heeft een technische reden. Deze komt door een lichte wijziging van de gehanteerde ramingsmethode. Vraag 13 Wat wordt precies bedoeld met de toelichting op de gasbatenmutatie in de verticale toelichting van het FES waarin gesteld wordt dat de gasbaten nodig zijn om de voorziene FES-uitgaven te dekken? Impliceert dit dat de omvang van het bedrag aan gasbaten die in de Voorjaarsnota en deze Miljoenennota zijn doorgesluisd naar het FES afhankelijk is van wat het FES nodig heeft? Kan gesteld worden dat op deze wijze gasbaten indirect zijn aangewend voor uitgavenruimte op de rijksbegroting? Kan nader worden toegelicht waarom voor het jaar 2008 veel meer van de gasbaten (namelijk 1,1 miljard euro) naar het FES vloeien dan in de jaren daarna? Kan een nadere toelichting gegeven worden op de omvang en onderbouwing van de meerjarige reeks gasbaten die in totaal naar het FES vloeit (zoals te zien op p. 120 van het bijlageboek)? Kan voor de periode 2008-2012 per jaar worden aangegeven hoeveel procent van de totale gasbaten in dat jaar aan het FES zijn toegevoegd? Vraag 128 Waarom staat er in de Miljoenennota dat de aardgasbaten niet worden aangewend voor extra uitgaven voor reductie van de staatsschuld? Hoe kan het dan dat de aardgasbaten toch naar het FES worden overgeheveld? Dit is toch indirect een verhoging van de uitgavenruimte? Vraag 129 Kan nader worden toegelicht waarom voor het jaar 2008 veel meer van de gasbaten (namelijk 1,1 miljard euro) naar het FES vloeien dan in de jaren daarna? Vraag 130 Kan een nadere toelichting gegeven worden op de omvang en onderbouwing van de meerjarige reeks gasbaten die in totaal naar het FES vloeit? Antwoord 13, 128, 129 en 130 Meevallende gasbaten worden gebruikt voor aflossing van de staatsschuld en leiden niet tot extra voeding van het FES. Vanaf deze Kabinetsperiode heeft het FES een ‘vaste voeding’. Dat betekent dat de ontvangsten in het FES uit aardgasbaten worden afgestemd op de begrote FES-uitgaven. De totale uitgaven in het FES zijn aan het begin van de kabinetsperiode bepaald. Aangezien extra gasbaten sinds het Coalitieakkoord niet worden gebruikt voor extra uitgaven maar worden gebruikt voor aflossing van de staatsschuld kan niet worden gesteld dat gasbaten indirect worden aangewend voor uitgaven op de Rijksbegroting. Voor het FES-fonds zijn sinds de nieuwe methodiek, waarbij geen baten uit aardgas en rente in het FES lopen, alleen de uitgaven relevant. De uitgaven bepalen de inkomsten. FES-uitgaven die niet plaatsgevonden hebben in 2007, zijn naar 2008 overgeheveld. Dit betreft € 0,5 miljard. De inkomsten zijn op deze mutatie aangepast. Zo bedraagt de totale inkomstenmutatie exact € 0,5 miljard. Om het fonds in 2008 technisch te sluiten is de regel ‘aardgasbaten’ in de tabel van de verticale toelichting van het FES gebruikt (ad € 1,1 miljard), maar hier mag geen enkele beleidsmatige conclusie aan gegeven worden. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de geraamde gasbaten en de bijbehorende FES-afdrachten. Tabel: gasbaten en percentage FES-uitgaven in miljoenen euro’s Jaren 2008 2009 2010 2011 2012 Gasbaten (kasbasis) 10200 14100 12350 9250 8100 FES-uitgaven 3274 2478 2512 2185 2346 Percentage 32% 18% 20% 24% 29% Vraag 14 Hoe en wanneer in deze kabinetsperiode wordt hoogte van de voeding van het FES definitief vastgezet, zoals wordt gemeld op p. 84? Kan de Kamer een totaaloverzicht krijgen van de totale FES-raming 2008- 2020 en waarin duidelijk wordt wat de meerjarige FES-raming was bij aanvang van deze kabinetperiode, welke mutaties in de FES-voeding sindsdien zijn verwerkt en wat de daaruit voortvloeiende actuele meerjarenraming 2008-2020 is? Kan de Kamer daarbij ook per jaar geïnformeerd worden welk gedeelte van de in het FES-geraamde middelen al belegd zijn met projecten? Waarom is er in het FES in 2008 3,3 miljard en in 2009 2,5 miljard euro beschikbaar, terwijl er vanaf 2012 gemiddeld 1,7 miljard beschikbaar zou zijn? Impliceert dit dat het FES-gefinancierde beleid in de toekomst gehalveerd moeten worden? Vraag 95 Hoe en wanneer in deze kabinetsperiode wordt hoogte van de voeding van het FES definitief vastgesteld? Vraag 96 Kan de Kamer een totaaloverzicht krijgen van de totale FES-raming 2008-2020 en waarin duidelijk wordt wat de meerjarige FES-raming was bij aanvang van deze kabinetsperiode, welke mutaties in de FES-voeding sindsdien zijn verwerkt en wat de daaruit voortvloeiende actuele meerjarenraming 2008-2020 is? Vraag 97 Kan de Kamer daarbij ook per jaar geïnformeerd worden welk gedeelte van de in het FES-geraamde middelen al belegd zijn met projecten? Antwoord 14, 95, 96 en 97 Vanaf deze Kabinetsperiode heeft het FES een ‘vaste voeding’. Dat betekent dat de ontvangsten in het FES uit aardgasbaten worden afgestemd op de begrote uitgaven. De totale uitgaven in het FES zijn aan het begin van de kabinetsperiode bepaald. De mutaties in de uitgaven die nadien zijn opgetreden worden veroorzaakt doordat sommige FES-uitgaven later plaatsvinden en door prijsbijstelling. Schommelingen in de gasbaten hebben derhalve geen effect op de voeding van het FES. Een uitgebreid overzicht van alle mutaties in het FES wordt gepresenteerd in de FES-begrotingen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de totale FES-uitgaven en de ‘projecten in voorbereiding’ per jaar. Tabel: geraamde FES-uitgaven en ‘projecten in voorbereiding’ in miljoenen euro’s Jaren 2008 2009 2010 2011 2012-2020 FES-uitgaven 3274 2478 2512 2185 Gemiddeld 1700 Waarvan toegevoegd aan departementale begrotingen 2871 2057 1914 1495 Gemiddeld 465 Waarvan 'projecten in voorbereiding' 403 421 598 690 Gemiddeld 1235 ‘Projecten in voorbereiding’ zijn reserveringen binnen het FES voor projecten die nog niet voldoende zijn uitgewerkt. Alle FES-middelen in deze Kabinetsperiode zijn reeds bestemd. Na deze kabinetsperiode ligt dat anders. Een deel van de reserveringen in het FES onder ‘projecten in voorbereiding’ is reeds bestemd (zoals middelen t.b.v. Anders Betalen voor Mobiliteit, Nota Ruimte, etc.). Voor circa 6 miljard betreft het middelen waarvoor nog geen concrete projectvoorstellen zijn ingediend. Het Kabinet gaat uit van bestaande FES-ramingen. De gemiddelde omvang van 1,7 mld vanaf 2012 is een minimum. Vanaf 2012 gaat het FES namelijk over op een nieuwe voedingssystematiek. Kern van deze systematiek is dat het FES wordt gevoed met het rendement van de waarde van het resterende aardgasvermogen, met een minimum voeding van het FES met € 1,7 miljard per jaar. De Tweede Kamer is hierover in juli 2008 geïnformeerd. Vraag 15 Kan worden toegelicht waarom uit de verticale toelichting blijkt dat de Eu afdrachten in 2009 met € 883 mln meevallen, in 2010 met € 253 mln tegenvallen, in 2011 weer licht meevallen met € 6 mln en vervolgens weer tegenvallen met € 108 mln? Vraag 76 Kan worden toegelicht waarom uit de verticale toelichting blijkt dat de Eu afdrachten in 2009 met € 883 mln meevallen, in 2010 met € 253 mln tegenvallen, in 2011 weer licht meevallen met € 6 mln en vervolgens weer tegenvallen met € 108 mln? Antwoord 15 en 76 De ontwikkeling van de afdrachten wordt beïnvloed door een aantal factoren. De eerste zijn de nieuwe cijfers als gevolg van de ontwerpbegroting 2009 van de Europese Commissie. Op basis daarvan kan worden vastgesteld dat minder betalingen gedaan zullen worden dan waar op basis van het uitgavenplafond rekening mee werd gehouden. Hierdoor vallen de betalingen in 2009 fors mee. De meevallende ontwikkeling in de betalingen in 2009 zorgt deels ook voor een verschuiving van betalingen naar latere jaren. Ten tweede heeft de Commissie de toekomstige afdrachten aangepast aan de nieuwe macrocijfers voor BNI, BTW en de traditionele eigen middelen. Deze aanpassingen leiden o.a. tot de veranderende afdrachten in latere jaren. Vraag 16 Waarom wordt de rapportage over de uitgaven aan externe inhuur verschillend weergeven per begroting? Antwoord 16 De departementen ramen in hun begroting de uitgaven die gemoeid zijn met de programma’s en activiteiten om beleidsdoelstellingen te realiseren. De departementen ramen in de begrotingen niet met welke inzet van middelen (bijvoorbeeld eigen personeel of inzet van externen) programma’s of activiteiten worden gerealiseerd. Vraag 17 Kan de Kamer een totaaloverzicht geven over de laatste stand van zaken wat betreft de uitgaven en wat de voorspelde uitgaven zijn voor het jaar 2009? (MJN) Antwoord vraag 17 In de Miljoenennota wordt in tabel 2.1 bijlage 2 (de uitgaven en niet-belastingontvangsten) een uitsplitsing gegeven van de meest geactualiseerde gegevens omtrent de geraamde uitgaven per begrotingshoofdstuk voor het jaar 2009 en verder. Tevens worden op basis van huidige inzichten de vermoedelijke uitkomsten van de uitgaven over het jaar 2008 gepresenteerd. Deze gegevens kunt u per begrotingshoofdstuk nader uitgewerkt terugvinden in de departementale begrotingen. Vraag 18 Waarom heeft het kabinet gekozen voor summiere informatie in tegenstelling tot de informatie tijdens de jaarverslagen voor wat betreft de uitgaven aan externe inhuur? Antwoord 18 De begrotingen van de departementen werken op basis van ramingen van uitgaven voor programma’s en activiteiten (of anders gezegd: het doel) van het betreffende begrotingsjaar. Tijdens de uitvoering van de begroting wordt uiteraard gepoogd deze programma’s en activiteiten op een doelmatige manier te realiseren, in sommige gevallen kan externe inhuur doelmatig zijn. In de jaarverslagen wordt gerapporteerd op basis van realisatiecijfers. Realisatiecijfers naar kostensoort (de ingezette middelen), zoals externe inhuur zijn dan –achteraf- wel beschikbaar. Dit is de reden waarom de informatie over uitgaven aan externe inhuur meer uitgebreid aan de orde komt in de jaarverslagen. Vraag 19 Hoe wordt het bedrag voor de lastenverlichting van € 2,5 miljard precies gedekt? Antwoord 19 De onderschrijding van het inkomstenkader in 2009 bedraagt 2,5 mrd. Deze lastenverlichting is opgebouwd uit lagere zorgpremies van -1,2 mrd en het WW pakket -1,4 mrd. De lastenontwikkeling als gevolg van de zorg over de hele kabinetsperiode wijzigt volgens de huidige ramingen niet. Dit betekent dat in 2009 sprake is van een eenmalige meevaller. Het WW-pakket is gefinancierd conform tabel 4.10 op pagina 92 in de MN. Een aanzienlijk deel van de dekking vindt plaats doordat enkele maatregelen die het kabinet bij CA heeft aangekondigd meer opleveren dan eerder gedacht. Een deel hiervan binnen de kabinetsperiode, een deel hiervan buiten de kabinetsperiode. Daarnaast wordt een deel van ruimte onder de uitgavenkaders ingezet voor koopkrachtreparatie. Dit levert ruimte op in het koopkrachtbeeld om elders de lasten te verzwaren. Tot slot wordt 0,1 mrd van de gereserveerde lastenverlichtingsenveloppe ingezet ter dekking van het pakket. Vraag 20 Hoe denkt het kabinet zijn begroting rond te krijgen als de aardgasbaten en/of de economische groei tegenvallen? Vraag 23 Het kabinet gaat uit van een olieprijs van $ 125 en een eurokoers van $ 1,57. Deze aannames zijn reeds achterhaald daar de olieprijs tot onder de $ 100 is gezakt en de eurokoers vorige week op $ 1,39 stond. Gaat het kabinet niet uit van een te optimistische werkelijkheid. Wat betekent het voor het begrotingsoverschot als de waarden lager uitvallen. Vraag 43 Wat zijn de gevolgen voor de begroting als de olieprijzen komend jaar lager uitkomen dan de geraamde $125? Antwoord 20, 23 en 43 Het kabinet rekent met de ramingen die het CPB aanlevert. Op basis van de MEV 2009 wordt de Miljoenennota 2009 opgesteld. Hier wordt niet van afgeweken. Het CPB geeft zelf aan dat de ramingen met veel onzekerheden zijn omgeven. Het CPB heeft zodoende een aantal onzekerheidsvarianten opgenomen. In deze onzekerheidsvarianten zijn een aantal scenario’s doorgerekend met onder andere effecten op het EMU-saldo (CPB, MEV 2009, p. 17). Het trendmatig begrotingsbeleid schrijft voor dat er een scheiding is tussen inkomsten en uitgaven. Als bij een neergaande conjunctuur de inkomsten tegenvallen, zal volgens de begrotingsregels in principe niet worden ingegrepen (behalve als de signaalwaarde van -2,0 procent wordt bereikt, maar deze waarde is nu nog buiten bereik). Er wordt dus niet gestuurd op EMU-saldo aangezien de kaders (uitgaven- en inkomstenkader) leidend zijn. Ook de gasbaten staan los van de kaders: mee- of tegenvallers in de gasbaten hebben geen effect op lasten of uitgaven. In het verleden was er wel een koppeling tussen de gasbaten en de FES-uitgaven. Het kabinet heeft met het opstellen van het coalitieakkoord besloten deze koppeling los te laten. Vraag 21 Hoe denkt het kabinet zijn begrotingsplannen te realiseren als de financiële crisis ook Nederland hard treft. Vraag 27 Moet de economische groeiverwachting en inflatie rekening houdend met de kredietcrisis niet worden bijgesteld? Antwoord 21 en 27 In de huidige ramingen is rekening gehouden met de financiële crisis en het effect daarvan op de Nederlandse economie. De groeiraming voor 2009 is bijvoorbeeld in de MEV 2009 naar beneden bijgesteld ten opzichte van de raming in de CEP 2008. Het CPB geeft in de MEV 2009 aan dat zijn ramingen met veel onzekerheden zijn omgeven. Dit is dan ook de reden dat zij onzekerheidsvarianten in de MEV 2009 hebben opgenomen (p. 17). Het is zodoende mogelijk dat de huidige ramingen te positief blijken. In tijden van onzekerheid is het van belang dat de overheid een stabiele factor is. Daarom zullen bij tegenvallende groei de automatische stabilisatoren hun werk doen. Dit kan betekenen dat het EMU-saldo verslechtert. Pas bij een verwacht saldo van -2,0 procent (signaalwaarde) zullen aanvullende maatregelen genomen moeten worden. Aangezien het feitelijk EMU-saldo voor 2009 op dit moment 1,2 procent bedraagt, is de signaalwaarde nog ver buiten bereik. Vraag 22 Gaat de Nederlandsche Bank (DNB) ingrijpen als een grote Nederlandse financiële instelling in zeer zwaar weer komt door de kredietcrisis? In hoeverre zijn afspraken met België gemaakt indien Fortis in de gevarenzone dreigt te komen. Hoe ligt de verantwoordelijkheid? Welke middelen heeft DNB om onze financiële sector te beschermen? Antwoord 22 De Nederlandsche Bank (DNB) is crisismanager in eerste aanleg. DNB neemt beslissingen over het verstrekken van een noodlening tegen onderpand (liquiditeitssteun). Er is een rol voor de minister van Financiën indien een bank systeemrelevant is en deze aanklopt voor overheidssteun. Systeemrelevantie betekent dat een mogelijk faillissement van de instelling in kwestie de potentie heeft om de rest van het financiële systeem en de reële economie ernstige schade te berokkenen. Ja, er zijn afspraken gemaakt tussen DNB en de toezichthouder in België (CBFA). De CBFA heeft het voortouw voor het hele concern en voor Fortis bank. DNB heeft het voortouw bij Fortis verzekeringen. Zij moeten elkaar betrekken bij alle belangrijke beslissingen. Vraag 23 Het kabinet gaat uit van een olieprijs van $ 125 en een eurokoers van $ 1,57. Deze aannames zijn reeds achterhaald daar de olieprijs tot onder de $ 100 is gezakt en de eurokoers vorige week op $ 1,39 stond. Gaat het kabinet niet uit van een te optimistische werkelijkheid. Wat betekent het voor het begrotingsoverschot als de waarden lager uitvallen. Antwoord 23 Zie vraag 20. Vraag 24 Hoe worden de aardgasbaten precies verdeeld tussen staat en oliemaatschappijen? Hoe zijn de exploitatiekosten verdeeld? Hoeveel bedraagt onze totale voorraad aardgas en wanneer is deze opgebruikt? Hoeveel aardgas wordt in 2009 geëxporteerd en naar welke landen? Antwoord 24 Voor het moeilijk winbare gas uit de ‘kleine velden’, die voor het merendeel in de Noordzee liggen, geldt dat het aandeel van de winst dat naar de Staat gaat, toeneemt met de winst. Bij de huidige gasprijzen bedraagt dit aandeel ongeveer 70% van de winst. Voor wat betreft het gas uit het Groningenveld geldt een specifieke regeling. Naast een basispercentage van ongeveer 70% van de winst zijn er twee schijven voor de zogenaamde meeropbrengst. Van deze schijven gaan respectievelijk 85% en 95% van de winst naar de Staat. Bij de huidige gasprijzen valt het overgrote deel van de winst in de schijf van 95%. De exploitatiekosten zijn voor rekening van de maatschappijen die investeren in de gaswinning. Hiertoe behoort ook Energie Beheer Nederland BV (EBN). EBN is volledig eigendom van de Staat en participeert namens de Staat in de gaswinning. De EBN-participatie in gaswinning bedraagt meestal 40%. Dit percentage geldt mede voor de winning uit het Groningenveld. Naar huidig inzicht is er nog ongeveer 1.400 miljard kubieke meter winbaar gas. De afname van de gasproductie in Nederland zal geleidelijk plaatsvinden met een ‘productiestaart’ die waarschijnlijk nog vele decennia zal duren. Er kan dan ook nu geen moment worden genoemd waarop het gas op is. Wel kan opgemerkt worden dat diverse toekomstscenario's erop wijzen dat mogelijk rond 2025 Nederland netto-importeur van gas wordt. De verwachte hoeveelheid geëxporteerd gas in 2009 en de landen waar dit gas naar toe gaat betreffen vertrouwelijke informatie. Enige indicatie zou ontleend kunnen worden aan de door Gas Transport Services BV (GTS) en GasTerra gepubliceerde gegevens over voorafgaande jaren. Zo werd volgens de transportgegevens van GTS 53 mrd. kubieke meter in 2007 geëxporteerd en 21 mrd. kubieke meter geïmporteerd waarbij in ogenschouw dient te worden genomen dat er ook wederuitvoer kan plaatshebben. Volgens het jaarverslag over 2007 van GasTerra bestond de export van GasTerra in 2007 uit 18,8 mrd. kubieke meter naar Duitsland; 7,1 naar België; 7,9 naar Frankrijk; 7,8 naar Italië; 0,6 naar Zwitserland en 8,2 naar het Verenigd Koninkrijk; in totaal 50,4 mrd. kubieke meter. Vraag 25 Kunt u een overzicht presenteren van de staatsdeelnemingen en het verwachte dividend in 2009? Welke deelneming worden in 2009 afgestoten tegen welke prijs? Antwoord 25 Begrote dividendopbrengsten worden slechts op geaggregeerd niveau opgenomen en niet voor de afzonderlijke deelnemingen uit de portefeuille van deelnemingen uitgesplitst. Voorzien wordt dat in 2009 geen deelnemingen worden afgestoten. Zoals beschreven in de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid die in december 2007 naar uw Kamer is gezonden, worden in beginsel geen deelnemingen verkocht. Slechts wanneer het aandeelhouderschap als instrument niet langer een toegevoegde waarde heeft voor de borging van het publieke belang en de continuïteit van het publiek belang bij privaat aandeelhouderschap niet in gevaar komt maar zelfs hierbij gebaat is, behoort verkoop van deelnemingen tot de mogelijkheden. Vraag 26 Minister Bos gaat bij zijn begrotingsbeleid uit van een reële economische groei van 2% ipv de behoedzame 1,75%. Hoe reëel is deze groei nog bij een voorspelling van 1,25% in 2009? Antwoord 26 De trendmatige begrotingssystematiek gaat uit van de MLT zoals deze door het CPB wordt gepubliceerd aan het begin van de kabinetsperiode. De kaders worden omwille van bestuurlijke rust op dat moment voor vier jaar vastgesteld. De economische groei die in de MLT wordt gehanteerd is een verwacht 4-jarig gemiddelde. Individuele jaren kunnen hier dus van afwijken. Zo viel de groei over 2007 (3,5 procent) en 2008 (naar verwachting 2 ¼ procent) mee ten opzichte van het gemiddelde van 2 procent. Op basis van de MEV 2009 wordt de Miljoenennota 2009 opgesteld. Voor 2009 wordt gerekend met een lagere economische groei (1¼ procent). Vraag 27 Moet de economische groeiverwachting en inflatie rekening houdend met de kredietcrisis niet worden bijgesteld? Antwoord 27 Zie vraag 21. Vraag 28 Hoe is de meeruitgaven van gemeenten en provincies in GF/PF te verklaren bij een gelijkblijvend takenpakket? Antwoord 28 De stijging van het GF en PF hangt samen met de toepassing van de normeringsystematiek van het gemeente- en provinciefonds. Deze systematiek houdt in dat het gemeente- en provinciefonds groeien of krimpen met de ontwikkeling van de Rijksuitgaven, los van mutaties in het takenpakket. Aangezien de Rijksuitgaven toenemen is er ook sprake van een toename (positief accres) van het gemeente- en provinciefonds. Vraag 29 Hoeveel geld wordt er bezuinigd op de AWBZ en de BU-regeling in 2009. Welke versoberingen worden aangebracht? Antwoord 29 In het voorjaar van 2009 is een pakketmaatregel in de AWBZ genomen. De eerder genomen pakketmaatregel in 2007 op de functie ondersteunende begeleiding wordt in deze pakketmaatregel geïntegreerd. In totaal levert de pakketmaatregel in de AWBZ in 2011 circa 1,1 mrd op. In het overgangsjaar 2009 bedraagt de opbrengst van de pakketmaatregel circa 0,2 mrd. Daarnaast wordt in 2009 een vermogensinkomensbijtelling in de eigen bijdrage AWBZ ingevoerd (opbrengst 40 mln in 2009). De Buitengewone Uitgavenaftrek (BU) in de Inkomstenbelasting komt per 2009 te vervallen. Het budgettaire beslag dat met de BU gemoeid is zal volgens huidige inzichten in 2008 circa € 2 miljard bedragen. Daarnaast werkt de BU via de hoogte van het verzamelinkomen door op onder andere huur- en zorgtoeslag. In 2008 kent deze doorwerking een budgettair beslag van circa € 0,3 mrd. Tezamen levert de afschaffing van de BU daarmee een besparing op van circa 2,3 mrd. Het grootste deel van de besparingen wordt ingezet voor de financiering van de Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten. Deze wet voorziet onder meer in een forfaitaire tegemoetkoming voor de doelgroep, verlaging van de eigen bijdragen AWBZ, een fiscale faciliteit voor specifieke uitgaven en in compensatie van onder meer ouderen en arbeidsongeschikten. De rest van de besparingen (circa 0,2 mrd.) is ingezet voor generieke koopkrachtreparatie en als dekking van de in 2007 bij de Algemene Politieke Beschouwingen aangenomen motie Van Geel c.s. (250 mln.) De doelstelling uit het Coalitieakkoord (een netto bezuiniging van 400 mln.) is eerder al behaald door in 2008 ten opzichte van 2007 de BU aan te passen. Vraag 30 Wat is het verwachte aantal asielzoekers en immigranten (gezinsvormende) in 2009 per land van herkomst? Antwoord 30 Het aantal in behandeling genomen asielaanvragen in 2009 in Nederland is geraamd op 16.000. Het aantal immigranten dat in 2009 naar Nederland komt met als verblijfsdoel gezinsvorming of -hereniging wordt geraamd op 14.175. Deze raming kan niet verder worden uitgesplitst. Verder wordt in de ramingen ook geen onderscheid gemaakt naar nationaliteit. Vraag 31 Hoeveel kinderbijslag, WAO, WWB en AOW wordt overgemaakt naar het buitenland in 2007. Gaarne een specificatie per land. Antwoord 31 Kinderbijslag In het 3e kwartaal van 2007 werden ongeveer 43.500 AKW-uitkeringen geëxporteerd. In onderstaande tabel zijn de landen weergegeven waarnaar 500 uitkeringen of meer werden geëxporteerd: Tabel 1: Aantal AKW-uitkeringen per land 3e kwartaal 2007 Land Aantal uitkeringen België 10.404 Duitsland 6.589 Marokko 5.889 Polen 4.116 Turkije 2.600 Groot Brittanië 1.624 Nederlandse Antillen 1.104 Verenigde Staten 1.340 Spanje 827 Frankrijk 803 Overig 8.199 Totaal 43.495 WAO Ultimo 2007 werden ruim 14.000 WAO-uitkeringen geëxporteerd. In onderstaande tabel zijn de landen weergegeven waarnaar 100 uitkeringen of meer werden geëxporteerd: Tabel 2: Aantal WAO-uitkeringen per land ultimo 2007 Land Aantal uitkeringen België 4.471 Duitsland 3.704 Spanje 1.130 Turkije 1.081 Marokko 921 Frankrijk 524 Portugal 325 Suriname 277 Groot Brittanië 188 Italië 175 Nederlandse Antillen 155 Oostenrijk 125 Australië 111 Verenigde Staten 111 Zweden 101 Overig 1.205 Totaal 14.604 WWB Ultimo 2007 werden er 354 bijstandsuitkeringen verstrekt in 32 landen. Dit betreft echter Bijstand Buitenland en niet de Nederlandse WWB. Deze is alleen bestemd voor ingezetenen. De uitkeringshoogte is niet gelijk aan de WWB, maar afgestemd op het welvaartsniveau te lande en de bestaansmiddelen van de rechthebbende. De voorziening is in 1965 in de toenmalige bijstandswet opgenomen teneinde de Nederlandse overheid op grond van een wettelijke basis de mogelijkheid te bieden om aan de eigen onderdanen die in het buitenland verblijven indien noodzakelijk (langdurig) financiële hulp te verlenen. De herinrichting van de Algemene bijstandswet (Abw) van 1 januari 1996 maakte een eind aan de mogelijkheid bijstand te verlenen aan Nederlanders in het buitenland voor ‘nieuwe’ gevallen. Voor ‘oude’ gevallen geldt sindsdien overgangsrecht. Momenteel is het overgangsrecht bedoeld voor de ‘oude’ gevallen neergelegd in artikel 6 van de Invoeringswet wet werk en bijstand. Hierin is geregeld dat verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander alleen nog kan worden voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld; vanaf dan dus géén nieuwe instroom meer. Het aantal cliënten neemt structureel af omdat de regeling per 1 januari 1996 is afgesloten voor nieuwe gevallen. Ongeveer 75% van de populatie is 65 jaar of ouder en heeft géén of nauwelijks andere bestaansmiddelen, zoals een sluitende oudedagsvoorziening. De top-5 van landen met de meeste rechthebbenden op Bijstand Buitenland is als volgt: 1. Indonesië 2. Brazilië 3. Spanje 4.Zuid-Afrika 5. Argentinië WW Op grond van artikel 19e WW is verblijf in het buitenland een uitsluitingsgrond. In die zin kan een WW-uitkering per definitie niet aan het buitenland geëxporteerd worden. Op deze hoofdregel is echter een uitzondering mogelijk. Op grond van art. 69 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 is het voor de werkloze werknemer namelijk mogelijk om gedurende drie maanden met behoud van een WW-uitkering in een andere EU- of EER lidstaat te solliciteren ten behoeve van zijn terugkeer naar de arbeidsmarkt. Aan de mogelijkheid om het recht op WW gedurende drie maanden naar een andere lidstaat te exporteren, verbindt artikel 69 de voorwaarden dat betrokkene recht moet hebben op een WW-uitkering en minimaal vier weken ter beschikking heeft gestaan van de Nederlandse arbeidsmarkt. Gedurende de periode van drie maanden dient betrokkene zich als werkzoekende in te schrijven in de lidstaat waar hij werk zoekt en zich te onderwerpen aan het aldaar uitgeoefende toezicht. Onderstaande tabel verwijst naar deze uitzondering op de hoofdregel. In de periode september 2006 – september 2007 werden 617 WW-uitkeringen geëxporteerd. In onderstaande tabel zijn de landen weergegeven waarnaar 10 uitkeringen of meer werden geëxporteerd. Tabel 3: Aantal WW-uitkeringen per land september 2006 – september 2007 Land Aantal uitkeringen België 163 Spanje 93 Duitsland 92 Verenigd Koninkrijk 85 Frankrijk 45 Noorwegen 22 Griekenland 18 Portugal 18 Italië 16 Zweden 14 Oostenrijk 13 Overig 38 Totaal 617 AOW Ultimo 2007 werden ongeveer 249.500 AOW-uitkeringen geëxporteerd. In onderstaande tabel zijn de landen weergegeven waarnaar 1000 uitkeringen of meer worden geëxporteerd: Tabel 4: Aantal AOW-uitkeringen per land ultimo 2007 Land Aantal uitkeringen België 51.487 Spanje 38.608 Duitsland 32.517 Turkije 17.679 Verenigde Staten 16.489 Canada 13.275 Australië 12.262 Marokko 10.137 Frankrijk 7.695 Groot Brittanië 7.351 Italië 5.949 Nieuw-Zeeland 3.447 Zwitserland 3.363 Portugal 3.224 Zuid-Afrika 2.818 Suriname 2.335 Nederlandse Antillen 2.207 Oostenrijk 1.502 Israël 1.500 Griekenland 1.349 Kroatië 1.262 Zweden 1.140 Overig 11.833 Totaal 249.429 Vraag 32 Waar is het trap op trap af principe bij het GF/PF op gebaseerd? Is het niet wenselijk om dit GF/PF te voorzien van een vaste voeding, zodat de taken en verantwoordelijkheden van decentrale overheden op adequate en efficiënte wijze kunnen worden uitgevoerd, zonder jaarlijkse onzekerheid of en hoeveel geld beschikbaar is. Bent u bereid de voeding van het GF/PF aan een nadere analyse te onderwerpen? Antwoord 32 Dit principe is gebaseerd op de afspraak tussen Rijk, VNG en IPO om de ontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds gelijke tred te laten houden met de (netto) rijksuitgaven. Nemen bijvoorbeeld de Rijksuitgaven toe, dan groeien ook het gemeente- en provinciefonds. Deze systematiek wordt ook wel de normeringssystematiek gemeente- en provinciefonds genoemd. Sinds 1994 wordt deze methodiek toegepast. Voor iedere kabinetsperiode wordt de normeringssystematiek geëvalueerd. In de laatste evaluatie van 2006 is de voorkeur gegeven aan de huidige systematiek boven die van een vaste voeding van het gemeente- en provinciefonds (zie ook Kamerstukken II 2006/07, 30 800 B, nr. 4 inclusief bijlage). Desalniettemin zal bij de volgende evaluatie van de normeringssystematiek de voeding van het GF en PF (opnieuw) tegen het licht gehouden worden. Vraag 33 Hoeveel geld wordt jaarlijks door de fiscus misgelopen doordat expats gebruik maken van de 30% regeling? Hebben omringende landen ook dergelijke regelingen? Indien dit het geval is hoe zijn deze regelingen vormgegeven? Antwoord 33 Het budgettaire beslag van de 30%-regeling wordt geschat op € 300 mln. op jaarbasis. Over het voorkomen van soortgelijke regelingen in de ons omringende landen kan het volgende worden opgemerkt. Duitsland kent geen met de 30%-regeling vergelijkbare faciliteit voor expats. België kent wel bijzondere regelingen voor expats. In de eerste plaats is er een begunstigende belastingbehandeling van toepassing op buitenlandse executives en onderzoekers die op tijdelijke basis in dienst zijn van een vaste inrichting van een niet in België gevestigde vennootschap of een dochtermaatschappij van een niet in België gevestigde vennootschap of in dienst zijn van een in België gevestigde vennootschap die deel uitmaakt van een internationaal concern. Deze expats worden voor de inkomstenbelasting behandeld als niet-inwoner, ook al zijn ze feitelijk inwoner. Buitenlands inkomen is hierdoor vrijgesteld van belasting in België, inclusief het deel van het salaris verdiend met activiteiten buiten België. Daarnaast zijn bepaalde kosten betaald door de werkgever (zoals verhuiskosten, huisvestingskosten, kosten voor levensonderhoud) binnen bepaalde grenzen voor de werknemer vrijgesteld van belasting. Er geldt geen maximum periode voor de status als expat, maar deze status geldt niet meer als de betrokkene niet meer op tijdelijke basis in België aanwezig is. Frankrijk kent eveneens bijzondere regelingen voor expats. Voor salaris dat in de vorm van vergoeding betaald wordt aan expats in dienst van hoofdkantoren en distributiecentra bestaan 3 categorieën (A, B en C). Voor categorie A, waaronder vergoedingen voor verhuiskosten vallen, geldt dat deze vrijgesteld zijn van belastingheffing voor zowel de werkgever als de werknemer. Categorie B vergoedingen (voor sociale premies en belasting) zijn uitsluitend vrijgesteld voor de werknemer. Categorie C vergoedingen voor privé-uitgaven zijn onderworpen aan de normale regels voor belastingheffing. Voor andere expats (niet in dienst van hoofdkantoren en distributiecentra) is alleen vrijstelling van belasting mogelijk voor vergoedingen die onder categorie A vallen. Sinds 2004 is er een speciaal regime voor expats die na 1 januari 2004 zijn gedetacheerd naar Frankrijk. Voor deze groep geldt dat vergoedingen ter compensatie van het verschil in levens- (zoals huisvesting), verhuis-, fiscale en sociale kosten zijn vrijgesteld van belasting. Eveneens zijn buitenlandse sociale premies en buitenlandse pensioenpremies (tot op zekere hoogte) aftrekbaar. Deze regeling geldt onder voorwaarden voor een periode van 6 jaar. Een van de voorwaarden is bijvoorbeeld dat de expat geen inwoner van Frankrijk mag zijn geweest in de laatste 5 jaar vóór zijn komst naar Frankrijk. Per 2008 is, naast het bestaande regime, een nieuw regime ingevoerd voor expats die in Frankrijk komen werken en inwoner van Frankrijk worden tussen 1 januari 2008 en 31 december 2011. Deze regeling geldt onder voorwaarden eveneens voor 6 jaar en geldt ook voor werknemers en zelfstandigen die rechtstreeks vanuit het buitenland worden ingehuurd om in Frankrijk te komen werken. De vrijstelling van belasting voor verstrekte vergoedingen is gelijk aan de vrijstelling die per 2004 is ingevoerd. De ingehuurde werknemers kunnen kiezen tussen deze laatste vrijstelling en (op verzoek) een vrijstelling van 30% van hun salaris. Vraag 34 Hoe solide is het gevoerde begrotingsbeleid met een robuust saldo van -2,1% BBP? Hoe is het begrotingsoverschot van 1,2% BBP opgebouwd. Hoeveel aardgasbaten, incidentele meevallers en rente-inkomsten zijn hierin verdisconteerd? Vraag MEV 17 Kan de Minister een overzicht geven van de incidentele meevallers op de begroting die voor 2008 en 2009 zijn ingeboekt. Hierbij de afwijking van de aardgasbaten ten opzichte van de Regeerakkoord-becijferingen graag ook in beeld brengen. Antwoord 34 en MEV 17 Het kabinet gebruikt het ‘robuuste saldo’ niet als sturingsvariabele. Het CPB raadt ook af om het als zodanig te gebruiken gedurende de kabinetsperiode (MEV 2009, p. 68). Het begrotingsbeleid is solide: de uitgaven blijven binnen de afgesproken uitgavenkaders en het saldo ontwikkelt zich 0,6%-punt BBP beter dan vorig jaar werd verwacht. Hierdoor wordt de schuld versneld afgelost. Het begrotingsoverschot 2009 van 1,2 % BBP is de resultante van alle EMU-relevante inkomsten en uitgaven van de collectieve sector. In de tabel hieronder vindt u de opbouw van het EMU-saldo 2009, inclusief aardgasbaten en rente-inkomsten. Tabel 4.1 Ontwikkeling van het feitelijk en structureel EMU-saldo 2009 (in € miljard) 2009 Uitgaven onder de kaders -221,9 Rentelasten -9,8 Inkomsten (belastingen en sociale premies) 234,0 Aardgasbaten (transactiebasis) 14,5 Overig* -9,4 Saldo lokale overheden -0,2 Feitelijk EMU-saldo 7,2 Feitelijk EMU-saldo (in % BBP) 1,2% Af: Conjuncturele component/eenmalige componenten -0,1% Structureel EMU-saldo Miljoenennota 2009 1,1% * De post overig bevat o.a. FES (2,5 mld), kosten zorgtoeslag (2,5 mld) en BTW-compensatiefonds (3,8 mld). Het is niet erg zinvol om alleen naar incidentele meevallers te kijken, aangezien het saldo ook wordt beïnvloed door incidentele tegenvallers. De belangrijkste incidentele meevallers die t.o.v. de Miljoenennota 2008 in deze begroting verwerkt zijn, betreffen het superdividend Schiphol (0,4 miljard euro in 2008) en incidentele meevallers in de EU-afdrachten (0,4 miljard euro in 2008 en 0,9 miljard euro in 2009). Deze zijn deels ook al in de Voorjaarsnota 2008 gepresenteerd. Voor de totale aardgasbaten in de Miljoenennota 2009 wordt verwezen naar het antwoord op vraag 60. Ten opzichte van de Miljoenennota 2008 verschillen de ramingen van de aardgasbaten voor het jaar 2009 als volgt: Raming aardgasbaten (voor het jaar 2009) MN 2009 MN 2008 Verschil Transactiebasis Niet-belastingontvangsten 14,5 9,3 5,2 Vennootschapsbelasting 2,5 1,8 0,7 Totaal 17,0 11,1 5,9 Kasbasis Niet-belastingontvangsten 14,1 10,4 3,7 Vennootschapsbelasting 2,5 1,8 0,7 Totaal 16,6 12,2 4,4 Vraag 35 Wat vindt u van het idee om de aardgasbaten in een apart fonds onder te brengen en dit fonds aan te wenden voor duurzame investeringen en beleggingen en de renteopbrengsten van dit fonds te gebruiken voor aflossing op de staatsschuld? Kunt u precies aangeven hoeveel van de aardgasbaten worden geconsumeerd en hoeveel worden gebruikt voor FES en aflossing staatsschuld. Antwoord 35 De vaste commissie voor Financiën heeft het kabinet verzocht om een kabinetsreactie op de studie van De Nederlandsche Bank over de bestemming van de aardgasbaten. Het kabinet zal deze reactie voor het AO van 8 oktober 2008 over de voeding van het FES aan de Kamer doen toekomen. Het is overigens niet exact aan te geven hoeveel aardgasbaten in het verleden zijn geconsumeerd en hoeveel is gebruikt voor schuldaflossing. Het begrotingsbeleid kent immers geen koppeling van inkomsten aan uitgaven. Wel is het zo dat het FES met ingang van deze kabinetsperiode een vaste voeding kent. Alle extra aardgasbaten gedurende de kabinetsperiode worden gebruikt voor schuldaflossing. Vraag 36 Waarop is de groei van de omzetbelasting met meer dan 2 miljard (tot 46 mld) gebaseerd, terwijl de economie stagneert en het BTW-percentage gelijk blijft? Waarop is groei in loonbelasting met 3,5 miljard op gebaseerd? Waarop is groei in de loonbelasting met 3,5 mld op gebaseerd? Antwoord 36 De verwachte groei in de omzetbelasting is vooral gerelateerd aan de verwachte prijsontwikkeling (inflatie) in 2009. In de ontwikkeling in de belasting- en premieontvangsten wordt onderscheid gemaakt naar autonome respectievelijk endogene ontwikkeling. De endogene ontwikkeling is gerelateerd aan de economische ontwikkeling. De autonome ontwikkeling betreft het effect van beleidsmaatregelen, zoals bijvoorbeeld een verhoging van het BTW-percentage. Zoals in bijlage 3 van de Miljoenennota valt te zien, is de autonome ontwikkeling van de omzetbelasting in 2009 beperkt (-63 mln). De groei van de omzetbelasting in 2009 betreft dus vrijwel geheel een endogene ontwikkeling. Verreweg de belangrijkste factor voor de endogene groei betreft de waardeontwikkeling van de particuliere consumptie, deze bedraagt in 2009 naar verwachting 4,4%. Wat betreft de economische ontwikkeling: de volume-ontwikkeling BBP voor 2009 is de afgelopen tijd inderdaad fors naar beneden bijgesteld en bedraagt nu volgens CPB 1,2%. Voor de belastingontvangsten voor 2009 is echter vooral de nominale BBP-groei voor 2009 relevant. Deze bedraagt 4,8% voor 2009 en ligt daarmee zelfs nog een fractie hoger dan in 2008. De groei in de loonheffing (deze groeit in 2009 naar verwachting met 6,4 miljard) bestaat uit een autonome ontwikkeling van 1,7 miljard en een endogene ontwikkeling van 4,8 miljard. De autonome ontwikkeling betreft zoals gezegd het effect van beleidsmaatregelen. De maatregel in 2009 met het grootste effect betreft het kabinetsvoornemen de Awf-premie voor werknemers tot 0% te reduceren. Dit zorgt voor een hogere loonheffingsgrondslag met circa 1 miljard hogere belastingontvangsten tot gevolg. Deze hogere ontvangsten zijn conform de begrotingsregels gebruikt als dekking van het Awf-pakket. De endogene ontwikkeling hangt samen met de verwachte werkgelegenheidsontwikkeling en de verwachte loonstijging. Voor 2009 zorgt met name de verwachte contractloonstijging (3,5%) voor de toename in de ontvangsten en draagt de werkgelegenheidsontwikkeling (0,2%) in veel bescheidenere mate bij. Vraag 37 Hoe is de stijging van de SZW-begroting met 3 miljard te verklaren, terwijl meer mensen aan het werk zijn en dus minder afhankelijk van een uitkering? Hoe wordt de leer-werkplicht voor jongeren tot 27 jaar doorvertaald naar het WWB budget van gemeenten, daar deze direct profijt hebben van deze maatregel, doordat minder jongeren van de bijstand gebruik kunnen maken. Kunt u aangeven waar ik dit terugvindt in de begroting 2009 Antwoord 37 De toename van de SZW-begroting van 3 miljard bestaat uit een stijging van bijna 3 miljard van de rijksbijdragen sociale fondsen. Vooral de rijksbijdragen aan het ouderdomsfonds en de tegemoetkoming AOW kennen een stijging van 2008 op 2009. Bij het ouderdomsfonds is, door demografische ontwikkelingen, sprake van een exploitatietekort (de AOW premie-inkomsten zijn lager dan de AOW uitgaven). Dit leidt jaarlijks tot een vermogenstekort bij de sociale fondsen. Dit tekort wordt aangevuld uit de rijksmiddelen waardoor een neutrale kaspositie voor het ouderdomsfonds ontstaat. In 2009 is deze rijksbijdrage bijna € 2 miljard hoger dan in 2008. De andere reden voor de stijging van de begrotingsuitgaven is de verhoging van de tegemoetkoming AOW (om ouderen te compenseren voor de koopkrachteffecten van de afschaffing van de BU). Hieraan wordt in 2009 ongeveer 600 miljoen meer uitgegeven. Als de AOW buiten beschouwing wordt gelaten zijn er inderdaad meer mensen aan het werk en minder mensen afhankelijk van een uitkering. Het I-deel van het WWB-budget in de Begroting 2009 is als gevolg van de Wet investeren in jongeren (werkleerrecht) verlaagd met structureel 325 miljoen. Daar staat tegenover dat de gemeenten een budget gaan ontvangen van structureel 134 miljoen voor de kosten van de inkomensvoorziening in de Wet investeren in jongeren. Per saldo zijn de gemeentelijke budgetten (in de Begroting 2009) met 191 mln. verlaagd. Vraag 38 Waarom stijgt het GF in 2009 met 1,4 mld. om daarna in 2010 en daarna weer af te nemen? Hoe is dit te verklaren? Antwoord 38 De omvang van het Gemeentefonds neemt in 2009 toe, vooral als gevolg van het accres. In de jaren 2010–2012 neemt de omvang van het Gemeentefonds licht af. Dat hangt samen met het aflopen van de tijdelijk toegevoegde middelen voor armoede en schuldhulpverlening en kinderopvang. Daarnaast daalt het Gemeentefonds nog verder doordat de besparing bij de ketensamenwerking werk en inkomen oploopt tot € 63 mln. in 2012. Vraag 39 In 2007 werden 933 huizen gedwongen verkocht. De verwachting is dat dit zal oplopen naar enkele tienduizenden in de komende jaren als gevolg afgesloten subprime hypotheken. In de jaren 2003, 2004, en 2005 hanteerden banken een zeer ruim hypotheekverstrekkingsbeleid, waarbij de hoogst mogelijke lening werd verkregen met een rente-vast-periode van 6 jaar tegen gemiddeld 3,6% en hypotheken oplopend tot soms 9x het inkomen. Deze leningen lopen de komende jaren af en de consument wordt met de verlening geconfronteerd met dubbele maandlasten. De verwachting is dat in de komende jaren 60.000 gezinnen in betalingsproblemen dreigen te komen (bron NHP) met mogelijk alle gedwongen verkopen van dien. Welke maatregelen heeft het kabinet in petto om deze subprime crisi af te wenden die op Nederland afkomt? Hoe heeft dit kunnen gebeuren en welke rol heeft de toezichthouder in deze? Is dit verwijtbaar gedrag van de banken of consument? Antwoord 39 Het is zorgelijk indien mensen in de financiële problemen terecht komen. In de beantwoording verzonden op 18 september 2008 op de vragen die over dit rapport gesteld zijn door de Tweede Kamerleden Vos, Depla en Tang staat aangegeven dat dit primair een zaak betreft tussen de bank en de desbetreffende consument. Er wordt geen oordeel geveld over de verwijtbaarheid van het gedrag van de banken danwel van de consument. Naast de verantwoordelijkheid van banken bij hypotheekverstrekking, hebben ook huizenkopers een eigen verantwoordelijkheid bij het maken van de keuze voor een rentevaste periode tussen zekerheid over hypotheeklasten op kortere of langere termijn. In de in het onderzoek genoemde periode was geen sprake van een wettelijke regeling, maar slechts sprake van de Gedragscode Hypothecaire Financiers. De Gedragscode zoals die gold in 2003-2005 gaf geen maximale leensom aan, maar wel regels hoe de maximale leencapaciteit in algemene zin diende te worden berekend aan de hand van de (toets)rente en inkomen op basis van annuïteitenlening. Feitelijk had de AFM in deze periode geen bevoegdheid voor het uitvoeren van toezicht op verantwoorde kredietverstrekking. Op 1 januari 2006 de overkrediteringsnorm voor verantwoorde kredietverstrekking in de Wet financiële dienstverlening (nu: Wet op het financieel toezicht) ingevoerd. De daarin geformuleerde overkrediteringsnorm voor verantwoorde kredietverstrekking is een open norm. De AFM houdt sinds 2006 toezicht op de naleving van de norm voor verantwoorde kredietverstrekking. Ook is de Gedragscode Hypothecaire Financiers op 1 januari 2007 aangescherpt ten aanzien van verantwoorde kredietverstrekking en dient ter invulling van deze open norm. Deze aangescherpte Gedragscode bevat een maximale leencapaciteit die afhankelijk is van inkomen en (toets)rente. Tevens kent de Gedragscode een “comply or explain”- component, die het mogelijk maakt om, alleen indien dat verantwoord is, in individuele gevallen af te wijken van de normen in de Gedragscode. Daarnaast zijn er diverse maatregelen aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 19 oktober 2007 genaamd “Voorkomen overkreditering en schulden“ (zie ook “ DOCPROPERTY iOnderwerp \* MERGEFORMAT Voortgangsbrief voorkomen overkreditering en schulden ” van 15 september 2008), waaronder de handhavingsmaatregelen van de AFM ten aanzien van de niet-naleving van de open norm voor verantwoorde kredietverstrekking. De ontwikkelingen ten aanzien van de omgang van banken met gezinnen die met een renteverhoging te maken krijgen, zullen alert worden blijven gevolgd. Vraag 40 Hoe ziet de ontwikkeling van de uitputting van de verschillende enveloppen er uit? Hoeveel geld uit de enveloppen is er al ingezet en hoeveel gaat er nog besteed worden per envelop? Hoe ziet de daadwerkelijke ontwikkeling er uit in vergelijking met de verwachte ontwikkeling? Vraag 98 Kan een meerjarig overzicht gegeven worden per envelop waarin duidelijk wordt hoeveel in de envelop was geraamd, hoeveel daar in deze Miljoenennota van wordt overgeheveld en wat er nu nog resteert op de aanvullende post? Vraag 99 Kan een meerjarig overzicht gegeven worden per envelop waarin duidelijk wordt hoeveel in de envelop was geraamd, hoeveel daar in deze Miljoenennota van wordt overgeheveld en wat er nu nog resteert op de aanvullende post? Vraag 100 Welke mogelijkheden heeft de Tweede Kamer om te besluiten over de toedeling van enveloppen, respectievelijk de aanwending van de nu nog resterende bedragen in de enveloppen? Vraag 101 Resteren er nog middelen voor 2009 in de enveloppen? Zo ja, kan de Tweede Kamer die amenderen? Zo nee, waarom kan de Tweede Kamer deze niet amenderen? Vraag 102 Kan de Tweede Kamer de € 973 mln. euro die nu nog in de aanvullende post algemeen gereserveerd staat voor 2009 amenderen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Vraag 103 Waarom wordt er voor de aanvullende posten niet, conform de systematiek van het FES, een apart verdeelfonds gemaakt zodat deze middelen formeel deel uitmaken van de rijksbegroting en de Tweede Kamer derhalve deze nog gereserveerde middelen ook kan autoriseren? Antwoord 40, 98, 99, 100, 101, 102 en 103 In het Beleidsprogramma is aangegeven hoe de intensiveringsmiddelen uit het coalitieakkoord worden aangewend. De tabel hieronder geeft de verdeling van de intensiveringsmiddelen per pijler weer, zoals vermeld in het Beleidsprogramma. De middelen zijn in het beleidsprogramma geoormerkt voor concrete doelstellingen of beleidsterreinen. De geoormerkte bedragen worden ieder jaar, na een inhoudelijke beoordeling van de concrete plannen toegevoegd aan de departementale begrotingen. bedragen in mln. Euro's 2008 2009 2010 2011 Pijler 1 : Actieve, constructieve rol van NL in Europa en in de wereld 75 150 250 400 Pijler 2 : Innovatieve, ondernemende economie 200 400 575 850 Waarvan nog gereserveerd op AP 5 9 111 227 Pijler 3 : Duurzame leefomgeving 215 395 585 800 Waarvan nog gereserveerd op AP 3 79 208 Pijler 4: Sociale samenhang 1773 2425 3100 3595 Waarvan nog gereserveerd op AP 7 43 417 620 Pijler 5: Veiligheid, stabiliteit en respect 200 350 500 700 Waarvan nog gereserveerd op AP 1 52 114 Pijler 6: Overheid en dienstbare publieke sector 175 300 425 600 Waarvan nog gereserveerd op AP 20 78 Onderstaande tabel toont per enveloppe een overzicht van de middelen die nog op de aanvullende post bij Financiën staan voor de periode 2008-2011. Ook deze middelen zijn geoormerkt voor concrete doelstellingen of beleidsterreinen. In de beleidsagenda van de departementale ontwerpbegrotingen is opgenomen hoeveel resterende middelen (tranches) voor deze doelstellingen of beleidsterreinen nog gereserveerd staan op de aanvullende post. Tevens is in de departementale begrotingen weergegeven welk deel van de intensiveringsmiddelen reeds aan de begroting is toegevoegd. bedragen in mln. Euro's 2008 2009 2010 2011 Pijler 2 : Innovatieve, ondernemende economie 5 9 111 227 w.v. enveloppe Innovatie, kennis en onderzoek 59 114 w.v. enveloppe Ondernemerschap 5 9 37 93 w.v. enveloppe Openbaar vervoer 15 20 Pijler 3 : Duurzame leefomgeving 3 79 207 w.v enveloppe Energie 3 42 78 w.v. enveloppe Water en kust 15 80 w.v enveloppe Natuur, EHS en vitaal platteland 22 49 Pijler 4: Sociale samenhang 7 43 417 620 enveloppe Integratie 100 50 enveloppe Participatie arbeid, onderkant arbeidsmarkt, armoedebeleid/ WAO-WIA/Brugbanen 7 37 120 159 enveloppe Jeugd en Gezin 5 10 20 enveloppe Onderwijs 186 390 Pijler 5: Veiligheid, stabiliteit en respect 1 52 114 w.v. enveloppe Capaciteit veiligheidsketen en preventie 1 52 114 Pijler 6: Overheid en dienstbare publieke sector 20 78 w.v enveloppe Publieke omroep 50 w.v enveloppe Cultuur en monumenten 20 28 Een apart verdeelfonds, met autorisatie van de Tweede Kamer, is niet nodig, omdat de gereserveerde middelen niet kunnen worden uitgegeven totdat deze middelen zijn overgeheveld naar een begroting. Op dat moment kunnen deze middelen worden uitgegeven en is autorisatie door de Kamer nodig. Vraag 41 Wat leveren de voorgestelde AOW-plannen op in termen van houdbaarheid van de overheidsfinanciën? Is dit gelijk aan de voorgestelde bijdrage aan de houdbaarheidsopgave, zoals opgenomen in het Coalitieakkoord? Vraag 51 Hoe hoog schat het kabinet de houdbaarheidsbijdrage in? Vraag 115 Door welke factoren wordt de grotere houdbaarheidswinst ten opzichte van de doorrekening van het coalitieakkoord veroorzaakt? Vraag 124 Kan de Minister in een langlopend meerjarenoverzicht aangeven wat de budgettaire opbrengst is van de AOW-heffing, welk nivellerend effect hier in zit, of en in hoeverre de actuele meerjarenraming afwijkt van de raming die in het coalitieakkoord is gehanteerd en welk effect deze maatregel in de actuele raming heeft op het robuuste EMU-saldo. Antwoord vraag 41, 51, 115 en 124 De houdbaarheidsbijdrage is zo vormgegeven dat deze evenveel oplevert als de AOW-heffing zoals deze in het Coalitieakkoord is omschreven. Het CPB heeft echter een herberekening uitgevoerd waaruit blijkt dat de opbrengst van de heffing uit het Coalitieakkoord (en daarmee ook van de houdbaarheidsbijdrage die daarop geënt is) hoger uitvalt. Daarnaast was er in het CA sprake van een korting op de heffing bij doorwerken tot 65. In de gekozen systematiek wordt doorwerken nu gestimuleerd door de doorwerkbonus in plaats van door een korting. De doorwerkbonus wordt conform de gebruikelijke begrotingssystematiek verwerkt en heeft daardoor geen effect op de houdbaarheidswinst. In onderstaande tabel is een langlopend meerjarenoverzicht van de budgettaire opbrengst van de houdbaarheidsbijdrage opgenomen. Deze opbrengst vormt tevens het effect op het robuuste EMU-saldo. Hoewel de opbrengsten van de houdbaarheidsbijdrage en de (door CPB herberekende) heffing uit het coalitieakkoord in een bepaald jaar kunnen afwijken, loopt deze op de lange termijn grosso modo gelijk. Tabel: budgettaire opbrengst houdbaarheidsbijdrage (in € mln, lonen 2009) 2011 2012 2015 2020 2030 Belastingplan 2009 2 8 48 165 612 De beperkte indexatie van de bovengrens van de tweede schijf (en daarmee het de facto verkorten van de tweede schijf) heeft voor verschillende leeftijds- en inkomensgroepen verschillende effecten: Mensen die jonger zijn dan 65 jaar: het verkorten van de tweede schijf heeft geen effect zolang het gecombineerde tarief in de tweede schijf gelijk blijft aan het tarief in de derde schijf. Voor mensen die geboren zijn voor 1 januari 1946 verandert er niets. Voor deze groep wordt de tweede schijf niet verkort. Mensen die 65 jaar of ouder zijn en geboren zijn na 31 december 1945: met een inkomen lager dan de grens tussen de tweede en derde schijf (in 2009 € 32 127): voor deze groep verandert er in eerste instantie evenmin iets. Afhankelijk van de hoogte van het inkomen, kunnen mensen in deze inkomensgroep op termijn de effecten van de beperkte indexatie van de tweede schijf ondervinden. Mensen van 65 jaar of ouder met alleen AOW of een klein aanvullend pensioen ondervinden geen gevolgen van de beperkte indexatie van de tweede schijf. Met een inkomen dat hoger is dan de grens tussen de tweede en de derde schijf (in 2009 € 32 127): van deze mensen wordt vanaf 2011 een bijdrage gevraagd. De bijdrage is gelijk aan het verschil tussen het tarief tweede schijf en het tarief derde schijf toegepast op het deel van het inkomen dat vanaf 2011 extra in de derde schijf valt. Vraag 42 In het nader rapport schrijft u op blz 3 dat het robuuste saldo vooral verslechterd door incidentele aanwending van de ruilvoetwinst in 2009. In de MEV echter wordt op blz 70 gesteld dat het structureel inzetten van deze ruilvoetwinsten leidt tot een verslechtering van de langer termijn houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Kunt u uitleggen hoe de incidentele inzet van deze ruilvoetwinsten kan leiden tot een verslechtering van het robuuste saldo? Waardoor wordt de rest van de verslechtering van het robuuste saldo verklaard? Antwoord 42 Het (primair) robuuste saldo wordt berekend via het feitelijk saldo. Het feitelijk saldo wordt beïnvloed (verslechterd) door incidentele uitgaven, zodoende verslechtert ceteris paribus ook het robuuste saldo. De rest van de verslechtering van het robuuste saldo kan worden verklaard uit de manier waarop het saldo wordt geschoond voor de conjunctuur. Hiervoor presenteert het CPB twee methodes: de EC-methode en de CPB-methode. Het CPB berekent het robuuste saldo via de CPB-methode van structureel maken, maar als de EC-methode was gehanteerd, zou er van een verdere verslechtering geen sprake zijn. De uitkomsten van deze twee methodes voor hetzelfde ramingsjaar zijn erg volatiel in de tijd en lopen bovendien sterk uiteen. Daarom worden de saldi die met deze methoden zijn berekend (structureel saldo, primair roobuust saldo) niet geschikt geacht als sturingsvariabele voor het begrotingsbeleid. Vraag 43 Wat zijn de gevolgen voor de begroting als de olieprijzen komend jaar lager uitkomen dan de geraamde $125? Antwoord 43 Zie vraag 20. Vraag 44 In de MEV wordt uitgegaan van een gemiddelde loonkostenstijging van 3,5% voor 2009 (p 12). “Het kabinet is bereid de WW-premies voor werknemers tot nul terug te brengen in de context van gesprekken met de sociale partners over verantwoorde loonontwikkeling.” Kan de Minister aangeven welke (gemiddelde) loonontwikkeling hij voor 2009 verantwoord acht en onder welke omstandigheden de regering afziet van de voorgestane verlaging van de WW-premies. Antwoord 44 Nee. Het kabinet zal hierover met de sociale partners van gedachten wisselen tijdens het najaarsoverleg. Het kabinet zal de Tweede Kamer berichten over de uitkomsten van het Najaarsoverleg en welke consequenties dit naar oordeel van het kabinet heeft voor de voorgestane verlaging van de WW-premies. Vraag 45 Welk deel van de inflatie (CPI) wordt bepaald door de overheid. Welk deel door anderen, welke anderen? Antwoord 45 De inflatie in 2009 (3¼ procent) wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door overige factoren en voor een klein gedeelte door de overheid. Deze factoren en hun bijdrage zijn: de stijging van gasprijzen draagt voor ongeveer ½ procentpunt bij aan de stijging van de inflatie. De stijging van huren draagt voor een kleine ½ procentpunt bij aan de stijging van de inflatie. De stijging van invoerprijzen zijn verantwoordelijk voor ongeveer 1 procentpunt inflatie. Verder zijn spanningen in de economie verantwoordelijk voor een gedeelte van de inflatie. Deze spanningen hebben betrekking op conjuncturele spanningen maar ook op de relatieve krapte op de arbeidsmarkt. De arbeidskosten stijgen met 1,25 procent. Hier staat tegenover dat de bruto winstmarge van bedrijven terugloopt met 0,25 procent. Dit verlaagt de inflatie. De overheid, ten slotte, is verantwoordelijk voor ongeveer ¼ procentpunt van de inflatie. Dit is het gevolg van een verhoging van de indirecte en consumptiegebonden belastingen. Vraag 46 Welk deel van de koopkrachtontwikkeling wordt bepaald door de overheid? Welk deel door anderen? Welke anderen? Antwoord 46 De overheid beïnvloedt de koopkracht via de belasting- en premieheffing maar ook via overheidsbestedingen aan bijvoorbeeld kinderopvang. Deze maatregelen pakken per huishouden verschillend uit. De invloed vanuit de overheid op de koopkracht via lonen, prijzen aandelenkoersen moet niet worden overschat. Ook op de indexatie van de aanvullende pensioenen heeft het kabinet geen invloed. Deze factoren worden voornamelijk bepaald door de stand van de conjunctuur. Overigens zijn de koopkrachtcijfers die het kabinet, CPB en bijvoorbeeld ook het NIBUD presenteert zoals dat heet ‘statisch’. Dit betekent dat de situatie van een huishouden onveranderd blijft in het koopkrachtplaatje. In werkelijkheid verandert de gezinssituatie echter door vele factoren: het krijgen van een (betere) baan (veel mensen hebben een stijgende carrièrepad of gaan vanuit een uitkering weer werken), kinderen krijgen, trouwen/scheiden, met pensioen gaan etc. Deze maatregelen hebben doorgaans een veel groter effect op de koopkracht van huishoudens. Vraag 47 Welke deel van de toename aan collectieve voorzieningen (zorg, onderwijs, kinderopvang, etc.) is toe te rekenen aan gezinnen als het collectieve deel van de koopkrachtontwikkeling? Antwoord 47 De uitgaven aan zorg, onderwijs en kinderopvang worden bij de verdeling van het netto nationaal inkomen beschouwd als individualiseerbare overheidsconsumptie en volledig toegerekend aan gezinnen. De toename van deze collectieve voorzieningen wordt door het CPB ook volledig toegerekend aan gezinnen. De welvaart van gezinnen stijgt door de toename van deze collectieve voorzieningen (met name zorg en onderwijs) met 0,2%-punt meer dan de koopkrachtplaatjes suggereren (zie ook MEV pagina 84). Vraag 48 Is bij de koopkrachtberekeningen uitgegaan van een volledige indexatie van de aanvullende pensioenen? Zo neen, hoe zou de koopkracht van ouderen zich ontwikkelen bij volledige indexatie? Antwoord 48 De veronderstellingen t.a.v. de indexatie van de aanvullende pensioenen worden aangeleverd door het CPB. Voor 2009 heeft het CPB aangegeven dat de indexatie van de aanvullende pensioenen achterblijft. Met deze veronderstelling heeft het kabinet gerekend bij de koopkrachtberekeningen. Indien er volledige indexatie zou plaatsvinden van de aanvullende pensioenen dan zou de koopkracht van ouderen maximaal ¼ % -punt gunstiger zijn. Vraag 49 Hoe verhoudt Nederland zich met het prijspeil van andere EU landen, met name de omringende landen België, Duitsland, VK, Frankrijk en Luxemburg? Antwoord 49 Op basis van de MEV is de HICP in Nederland 2½% in 2008. Voor het eurogebied bedraagt de HICP in 2008 3½%. De laatste ramingen van de Europese commissie (september) laten onderstaand beeld zien: Inflatie 2008 obv september raming EC 2008 Nederland 2,8% Euro-zone 3,6% Duitsland 3,0% Frankrijk 3,5% Uit beide publicaties blijkt dat de inflatie in Nederland zich in 2008 onder het niveau van de eurozone bevindt. Uit de Europese Commissie cijfers blijkt dat we ook minder inflatie kennen dan de ons omringende grote landen. Vraag 50 Hoe hoog is de meevaller in de zorgkosten. Hoe is dit te verklaren. Waaom komt deze meevaller ten goede aan de werknemers en niet aan de zorgverzekerden? Waarom en hoeveel stijgt de ZVW premie voor burgers? Vraag 92 Hoe verhoudt zich de zorgpremie tot de ontwikkeling van de zorgkosten? Waarom kan de premie in 2009 dalen ten opzichte van 2008 bij stijgende zorgkosten? Antwoord 50 en 92 Alle verzekerden betalen de nominale premie. Daarnaast betalen de meeste verzekerden ook de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB). De nominale premie stijgt volgens de MN raming volgend jaar beperkt van 1047 euro naar 1074 euro (gecorrigeerd voor inflatie daalt de premie). Op grond van louter de ontwikkeling van de zorguitgaven zou een stijging van de nominale premie met circa 65 euro optreden. Een verdere verhoging resulteert omdat de nominale premies (plus eigen betalingen) over de jaren 2006-2008 minder hebben opgeleverd dan de IAB. Dit wordt (in vier jaar) gecorrigeerd door hogere nominale premies. Dat de premiestijging lager uitvalt komt vooral omdat in 2008 via relatief hoge premies een tekort in het zorgverzekeringsfonds is weggewerkt, terwijl dat in 2009 niet gebeurt. De IAB daalt t.o.v. 2008 van 7,2% naar 6,9%. Onderliggend hebben de stijgende zorguitgaven natuurlijk ook een opwaartse invloed op de zorgpremies (van 0,1%-punt). Echter, ook bij de IAB vervalt de bijdrage in het wegwerken van fondstekorten, terwijl verder geldt dat de IAB neerwaarts is bijgesteld omdat de IAB-opbrengsten in de jaren 2006 t/m 2008 meer hebben opgeleverd dan de nominale premies. Per saldo leidt dit tot een lagere IAB premie en daarmee tot lagere lasten voor werkgevers en gezinnen. Per saldo leidt dit alles tot lagere lasten voor gezinnen van 0,3 mrd in 2009 t.o.v. 2008. Dus naast het voordeel voor werkgevers (zoals genoemd in de MN) hebben ook gezinnen (zorgverzekerden) voordeel van de lagere IAB. Vraag 51 Hoe hoog schat het kabinet de houdbaarheidsbijdrage in? Antwoord 51 Zie vraag 41. Vraag 52 Wat betekent de saneringsingreep bij de kinderopvang precies? Hoeveel mensen worden hierdoor in hun koopkracht aangetast? Hoeveel bedragen de kosten voor de kinderopvang in 2009 precies en hoeveel was begroot? Hoe wordt deze tegenvaller opgevangen? Antwoord 52 Het kabinet vindt toegankelijke en betaalbare kinderopvang belangrijk. Voor de periode 2007-2011 heeft het kabinet dan ook circa 2,3 mld extra uitgetrokken om de groei in de kinderopvang te accommoderen. Daarnaast heeft het kabinet een aantal maatregelen moeten nemen om zo de kinderopvang ook in de toekomst betaalbaar te houden. Zo wordt er vanaf 2009 van ouders een extra bijdrage gevraagd en worden vanaf 2010 maatregelen genomen op het terrein van de gastouderbureaus en gastouderopvang. In onderstaande tabel zijn de uitgaven kinderopvang voor 2009 weergeven. bedragen x € 1.000 Stand miljoenennota '08 1.858.570 Stand miljoenennota '09 2.743.973 verschil 885.403 De tegenvaller voor 2009 is grotendeels opgevangen uit de generale middelen en door het inzetten van de voor kinderopvang gereserveerde enveloppenmiddelen. Uitgangspunt bij de aanpassing van de tabel kinderopvang is een even grote procentuele verhoging van de kosten voor alle ouders voor het eerste kind. Alle ouders dragen op deze manier naar rato bij aan de kostenstijging. De lage inkomens gaan er zowel in absolute bedragen, als in procenten van het besteedbaar inkomen minder sterk op achteruit dan de hogere inkomens. Dat wil zeggen dat een ouder die nu bijvoorbeeld 21 cent per uur betaalt voor het eerste kind, in de nieuwe situatie 27 cent zal betalen. Een ouder die nu € 1 euro per uur betaalt, betaalt in de nieuwe situatie € 1,29 per uur. Daarnaast wordt de tabel voor het 2e en volgende kind aangepast voor ouders met een gezinsinkomen vanaf € 98.000. De tabel zal zodanig worden aangepast, dat de toeslag voor het 2e en volgende kind afloopt naar 85% van de kosten. In 2008 maken circa 421 000 huishoudens gebruik van kinderopvang. Bijna alle huishoudens die gebruik maken van de kinderopvangtoeslag hebben last van deze maatregel. Alleen zeer rijke huishoudens, die een volledige afbouw hebben van de kinderopvangtoeslag, hebben geen negatief inkomenseffect als gevolg van de ingreep. De inkomenseffecten van de maatregelen in de kinderopvangtoeslag zijn overigens ook in de brief van de staatssecretaris van OCW (20 juni 2008) aan de Tweede kamer gemeld. Ook in de MEV zijn de inkomenseffecten van de maatregelen opgenomen. De maatregelen bij de gastouderopvang bestaan in hoofdlijnen uit een professionaliseringsslag in combinatie met de introductie van een oppassubsidie. Het kabinet werkt dit thans uit en komt met een voorstel naar de kamer. Vraag 53 Waarom is een intensivering voor de inburgering noodzakelijk? Was het probleem geld of desinteresse bij de nieuwkomers? Hoe denkt het kabinet mensen te dwingen om zich in te burgeren? Antwoord 53 In het coalitieakkoord van dit kabinet is de uitvoering van het Deltaplan inburgering afgesproken met als doel meer mensen daadwerkelijk te laten participeren in de Nederlandse samenleving. Om de wisselwerking tussen inburgering en participatie te verbeteren wordt ingezet op meer duale programma's waarbij inburgering wordt gekoppeld aan bijvoorbeeld onderwijs, werk of maatschappelijke participatie. Het kabinet heeft zich tot doel gesteld dat in 2011 80% van de inburgeringsprogramma's duaal van karakter is. In het Deltaplan is daarnaast een aantal acties beschreven die leiden tot kwaliteitsverbetering van de inburgering. Vanuit de overtuiging dat een kwalitatief goed programma de inburgeraar en de samenleving op de lange termijn meer oplevert, heeft het kabinet ervoor gekozen om in 2007 en 2008 vooral te investeren in de noodzakelijke kwaliteitsverbetering van de inburgering en vervolgens het volume van de inburgering te vergroten. De Wet inburgering verplicht vreemdelingen, nieuwkomers en oudkomers, tot inburgering. In deze wet is een stelsel van boeten en sancties opgenomen waarmee gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de wet, de wettelijke verplichtingen kunnen handhaven. Vraag 54 Hoe is de uitgavenpost voor het totale klimaatbeleid en duurzame energiebeleid in andere EU landen, met name de omringende landen België, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Luxemburg? Antwoord 54 Het is voor ons niet mogelijk om op deze korte termijn de uitgavenposten van de verschillende EU lidstaten voor klimaatbeleid en energiebeleid te vergelijken. Ook op langere termijn zal dit zeer lastig zijn omdat er geen eenduidige Europese definities bestaan voor de begrippen milieu en energiebeleid. Daarbij moet de hoogte van de uitgavenpost milieu en energiebeleid in het licht van de totale uitgaven een land gezien worden. De hoogte van de uitgavenposten is ook niet direct te koppelen aan de effectiviteit van het milieubeleid. Belangrijker is echter dat de effectiviteit van het milieubeleid bepaald wordt door de totale instrumentenmix. Naast de uitgaven zijn daarbij fiscale vergroening en niet-budgettaire instrumenten zoals wetgeving van groot belang. Deze instrumentenmix en de uiteindelijke samenhang van deze mix verschilt zeer sterk per lidstaat en is daarom moeilijk te vergelijken. Wel geeft de ‘Energy Policies Review 2008’ van de International Energy Agency (IEA) een beeld van het energiebeleid in de Euro-zone in meer beleidsmatige termen. Vraag 55 Er wordt subsidie beschikbaar gesteld voor waterpompen. Is dit een open-einde subsidie? Zo nee, geldt dan het principe 'wie eerst komt, wie eerst maalt'? Antwoord 55 De regeling voor het subsidiëren van warmtepompen en lucht/waterwarmtepompen kent subsidieplafonds per categorie en is dus geen open-einde subsidie. Het subsidieplafond voor aanvragen ontvangen tot en met 31 augustus 2009 bedraagt voor zonneboilers en warmtepompen 16 mln en voor lucht/waterwarmtepompen 2 mln. Het beschikbare bedrag wordt verdeeld in volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Vraag 56 Hoeveel investeert het kabinet precies in materiaal en personeel omtrent de NAVO-missie in Afghanistan? Graag een zo gedetailleerd overzicht. (MJN) Antwoord 56 In de artikel 100 brief van 30 november 2007 (Kamerstuk 2007-2008, 27 925 Nr. 279) inzake de Nederlandse bijdrage aan ISAF na 1 augustus 2008 is gemeld dat de totale additionele uitgaven voor de Nederlandse deelname aan ISAF (inclusief het Nederlandse F-16 detachement) zijn geraamd op 1.235 miljoen euro. Deze raming bevat een opwaartse bijstelling van € 20 miljoen per jaar voor extra reservedelen als gevolg van de extra slijtage aan materieel. De additionele uitgaven van de missie tot 1 augustus 2008 zijn geraamd op 580 miljoen euro, de verlenging tot 1 augustus 2010 op 540 miljoen euro en de redeployment vanaf 1 augustus 2010 op 115 miljoen euro. De additionele uitgaven komen ten laste van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Aan de reguliere defensiebegroting zijn middelen toegevoegd voor uitgaven die het gevolg zijn van de inzet in Afghanistan. Met de middelen (twee keer 50 miljoen euro), die in het kader van de motie Van Geel in 2008 en 2009 (Kamerstuk 2007-2008, 31200 X, nr. 43) aan de defensiebegroting worden toegevoegd, kunnen de noodzakelijke extra vervangingsinvesteringen als gevolg van inzet worden gefinancierd. In het kader van de verlenging heeft het kabinet tevens besloten na 2008 twee keer 50 miljoen euro (Bos-gelden, kamerstuk 2007-2008, 27925, nr. 279) toe te voegen aan de defensiebegroting. Deze zijn bij de Voorjaarsnota 2008 voor 2010 en 2011 aan de defensiebegroting toegevoegd. Tevens is in deze nota nogmaals twee keer 30 miljoen euro toegevoegd voor de reparatie van de operationele gereedstelling. Hiermee is de instandhouding van de krijgsmacht gewaarborgd. In eerdere brieven (Kamerstuk 2005-2006, 27 925, nr. 213 en nr. 226) is gemeld dat in het kader van de missie in Uruzgan additionele investeringen zijn en worden gedaan. In totaal is met deze investeringsprojecten circa 170 miljoen euro gemoeid. Deze investeringen worden binnen de reguliere defensiebegroting geaccommodeerd. Momenteel wordt gewerkt aan een laatste update van de financiële stand van zaken. Deze zal in de komende stand van zaken brief worden gepresenteerd en bij najaarsnota worden verwerkt. De stand van zaken brief zal op 5 november a.s. met de Tweede Kamer worden besproken. Vraag 57 Welke regels worden er verminderd en welke 25 formulieren worden vereenvoudigd? Antwoord 57 De top 25 voor burgers is in behandeling. Sommige formulieren die van origine op de lijst stonden zijn door veranderde wet,- en regelgeving vervangen of samengevoegd met andere formulieren waardoor ze niet meer nodig zijn. Daarvoor zijn alternatieven aan de lijst toegevoegd, dit proces is nog gaande. De lijst zal zoals het er nu naar uit ziet voor de afgesproken datum (1 januari 2009) afgerond zijn. Aan de te verminderen regels zal uitgebreid aandacht worden besteed in de voortgangsrapportages over de regeldruk voor burger en bedrijfsleven die in november aan de Tweede Kamer zullen worden gestuurd. Enkele in het oog springende maatregelen van het kabinet om de regeldruk voor bedrijven in 2009 te verminderen zijn: 1. Invoering van Dienstenwet Hierbij wordt het voor ondernemers aanmerkelijk simpeler om vergunningen aan te vragen, bijvoorbeeld elektronisch. Bovendien zullen meer vergunningen voor onbepaalde tijd verstrekt kunnen worden waardoor ze niet meer elk jaar opnieuw aangevraagd hoeven te worden. 2. Mogelijkheid tot digitale polisverstrekking (via wijziging Burgerlijk Wetboek) Het is dan voor verzekeraars mogelijk om de verzekering geheel via het internet aan verzekeringsnemers te verstrekken. Er hoeven geen polissen meer op papier verstrekt te worden aan de klant. 3. Bundeling van zes oude vergunningstelsels in één watervergunning (via de nieuwe Waterwet) Hierdoor hoeven ondernemers nog maar 1 in plaats van 6 vergunningen aan te vragen (als ze bv grondwater willen onttrekken en afvalwater willen lozen of een steiger willen bouwen). 4. Verhoging van de grens voor het doen van kwartaalaangifte voor de btw van € 7.000,- tot € 15.000,- . Veel bedrijven hoeven minder vaak btw-aangifte te doen. 5. De Verklaring Arbeidsrelatie voor ondernemers (VAR-WUO) wordt vanaf 2009 automatisch verleend door de Belastingdienst wanneer zich gedurende drie jaar geen wijziging heeft voorgedaan. Bovendien kan de VAR vanaf 2009 digitaal worden aangevraagd. De automatische verlening leidt tot een reductie van administratieve lasten voor het bedrijfsleven en tot een reductie van het aantal aanvragen en beschikkingen met ca. 2/3. Door het digitaal aanvragen hoeven er geen formulieren meer geprint en met de post opgestuurd te worden. 6. Afschaffing Eerstedagsmelding (EDM) De EDM zal binnenkort worden afgeschaft. De EDM kan dan alleen nog gericht worden ingezet in het geval van bijzondere risico's op fraude of illegale tewerkstelling. Hierdoor zullen de administratieve lasten van de EDM aanzienlijk verminderen. 7. Kaderwet EZ-subsidies. De AL gaan met dit besluit voor alle EZ- subsidieregelingen omlaag. Voor een reguliere subsidieregeling, zoals een innovatie-tender, gaan zij zeker met 25% omlaag. 8. Besluit brandveiligheid gebruik bouwwerken (VROM) Het besluit heeft betrekking op de landelijke uniformering van de voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken: met deze uniformering komt een einde aan de (onnodige) lokale verschillen. Ook leidt de invoering van dit besluit tot een reductie van het aantal gebruiksvergunningsplichtige gevallen. Dit voorstel leidt tot een aanzienlijke AL vermindering voor bedrijven (€ 26,3 miljoen). Ook zijn bedrijven € 6,4 miljoen minder kwijt aan legeskosten. 9. Wijziging van de Drank en Horecawet. Voordeel van deze wetswijziging voor (horeca) ondernemers is onder meer dat de verplichting om een vaste telefoon te hebben vervalt, er geen nieuwe vergunning hoeft te worden aangevraagd bij wijziging van een leidinggevende van een horeca-instelling (dit wordt een melding) en dat de sociale hygiëne verplichting voor niet-operationeel leidinggevenden zal komen te vervallen. Vraag 58 Kan de regering - bij wijze van scenariostudie - een aantal varianten presenteren voor de ramingen voor 2010 en 2011, uitgaande van bijgestelde ramingen voor werkloosheid, olieprijs, euro/dollarkoers, economische groei en CPI? Antwoord 58 De ramingen voor 2010 en 2011 zijn aan het begin van de kabinetsperiode geprikt op basis van de MLT van het CPB. De kaders worden omwille van bestuurlijke rust op dat moment voor vier jaar vastgesteld. Voor nieuwe ramingen over 2010 en 2011 gaat de regering uit van de publicaties van het CPB. Nieuwe cijfers voor 2010 volgen bij publicatie van het CEP 2009. Nieuwe cijfers voor 2011 bij publicatie van het CEP 2010. Overigens rekent het kabinet nooit verschillende varianten door. De beste prognose wordt weergegeven in de Miljoenennota. Voor prognoses en economische scenarioanalyses wordt doorverwezen naar het CPB. Het CPB heeft bijvoorbeeld verschillende onzekerheidsvarianten opgenomen voor 2008 en 2009 in de MEV 2009 (p. 17). Vraag 59 Hoe komt het dat het verschil tussen huidige en vorige Miljoenennota op tabel 1.1 zo groot is. Graag een gedetailleerde omschrijving van het verschil met bijbehorende bedragen. Antwoord 59 De verschillen tussen de EMU-saldi in de Miljoenennota 2008 en Miljoenennota 2009 zijn groot in de jaren 2008 en 2009. De verschillen worden voornamelijk verklaard door mutaties in het feitelijke EMU-saldo. In onderstaande tabel vindt u een onderbouwing van de verschillen bij de feitelijke saldi. Tabel: EMU-saldi MN 2009 t.o.v. MN 2008 2008 2009 Feitelijk EMU-saldo MN 2008 0,5% 0,6% Aardgasbaten 0,2% 0,8% Belastingen en sociale premies* 0,6% 0,1% Uitgaven onder de kaders (incl. nominaal) -0,1% -0,6% Overig (o.a. FES, zorgtoeslag) 0,1% 0,1% Feitelijk EMU-saldo MN 2009 1,2% 1,2% * Incl. werkgeversbijdrage kinderopvang De verbeteringen van de feitelijke EMU-saldi 2008 en 2009 zijn vooral het gevolg van hogere verwachte inkomsten uit belastingen en sociale premies, en hogere gasbaten. Als gevolg van hoge olieprijzen en de daaraan gekoppelde aardgasprijzen nemen de aardgasbaten sterk toe. Vraag 60 Volgens het CPB bedragen de aardgasbaten 2,7% BBP. Dit is ruim 16 miljard euro. Het kabinet beweert dat de aardgasbaten niet worden gebruikt om de lopende uitgaven te bekostigen (m.u.v. FES). Hoe verhoudt zich deze opmerking tot het begrotingsoverschot 2009 dat 1,2% BBP bedraagt. Waarvoor wordt de overige aardgasbaten gebruikt (minimaal 1,5% BBP). Antwoord 60 De raming van de gasbaten maakt onderdeel uit van de ruimtesom die het CPB voorafgaand aan een nieuwe regeerperiode opstelt. In het Coalitieakkoord heeft het kabinet een integrale afweging gemaakt voor de besteding van deze ruimte. De uitgavenkaders voor deze kabinetsperiode zijn vastgesteld op basis van het Coalitieakkoord. De gasbaten worden niet tot het uitgavenkader gerekend. Meevallers gedurende de kabinetsperiode leiden dus niet tot extra uitgavenruimte, maar worden gebruikt voor saldoverbetering. De voeding van het Fonds Economische Structuurversterking is voor deze kabinetsperiode vastgezet. Gasmeevallers leiden dus ook niet meer tot extra uitgavenruimte in het FES. Voorheen vloeide circa 42% van de gasbaten in het FES. Vraag 61 Hoe is de geraamde prijs voor een vat olie tot stand gekomen? En hoe wordt de productie en verkoop van gas ingeschaald? Is dit evenveel als voorgaande jaren, zodat er bij een zachte winter wederom een tegenvaller kan optreden Antwoord 61 De geraamde prijs voor een vat olie is overgenomen uit de Macro-Economische Verkenning van het CPB. Het ramen van de productie en verkoop heeft plaats op basis van informatie uit verschillende bronnen, waaronder winningsplannen, waarbij wordt uitgegaan van een gemiddelde winter. Een zachte winter leidt tot een tegenvaller in de aardgasbaten en een koude winter tot een meevaller. Vraag 62 In tabel 1.1 op blz 13 van de miljoenennota wordt het feitelijk en structureel begrotingssaldo gepresenteerd. Deze cijfers staan ook in de MEV in tabel 4.1 op blz 70. De saldo’s in deze tabellen komen niet overeen. Kunt u de verschillen verklaren? Antwoord 62 De verschillen tussen beide tabellen zijn klein. De verschillen worden vooral veroorzaakt doordat het CPB een hoger geraamd feitelijk EMU-overschot heeft voor de jaren 2008 en 2009. Dit komt doordat het CPB onder meer uitgaat van iets gunstiger belasting- en premieontvangsten en een iets gunstiger EMU-saldo bij de lokale overheden. Daarnaast heeft het CPB voor 2009 de reservering voor de commissie Bakker en voor de Wajong nog niet verwerkt. Ten slotte is sprake van afrondingsverschillen. Vraag 63 Welke rol speelt de staatsschuld op de financiële markten? Ervaart de markt staatsobligaties als een terugvaloptie in onzekere tijden? Antwoord 63 Schuldtitels uitgegeven door de Nederlandse overheid zijn schuldtitels met de hoogst mogelijke kredietwaardigheid. De drie grote ‘credit rating agencies’ (S&P, Moody’s en Fitch) geven de Nederlandse staat een triple-A (AAA) beoordeling. Het kredietrisico dat beleggers lopen op Nederlandse staatsschuld is nihil. De afwezigheid van debiteurenrisico maakt dat beleggers in tijden van toenemende onzekerheid hun toevlucht nemen in de veiligheid van overheidspapier (‘safe haven’). In het algemeen heeft schatkistpapier (met een korte looptijd, tot 1 jaar) de voorkeur van beleggers omdat dergelijke schuldtitels snel en zonder veel koersverlies weer liquide kunnen worden gemaakt (verkocht). Toenemende vraag naar schuldtitels van de overheid oefent een neerwaartse druk uit op het rendement van staatsobligaties; de staat profiteert hiervan door lagere (of minder hoge) rentelasten. Het rendement dat de Nederlandse staat moet vergoeden op zijn staatsobligaties en schatkistpapier wordt vaak aangeduid als risicovrije rente. De staatrente vormt in het algemeen dan ook een soort bodem voor de rente op de kapitaalmarkt resp. geldmarkt. Markttarieven (bijvoorbeeld voor bedrijfskredieten of hypotheken) worden gebaseerd op en afgeleid van de staatsrente. De staatsrente kan dan ook gezien worden als een benchmarktarief. Daarnaast maakt overheidsschuld – en daarbinnen het meest kredietwaardige overheidspapier (AAA) – standaard onderdeel uit van iedere goed gediversifieerde beleggingsportefeuille van bijvoorbeeld pensioenfondsen. Vraag 64 Omvat het begrip houdbaarheid alleen financiële aspecten of gaat het om meer? Indien het om meer gaat, hoe kan dat dan worden betrokken in de houdbaarheidsdiscussie? Antwoord 64 Het begrip houdbaarheid is een algemene term, die zowel betrekking kan hebben op ecologische als op sociale als op financiële houdbaarheid. In Mei 2008 is door de minister van Financiën aan de Tweede Kamer een Nota verzonden onder te titel “Verantwoord generatiebewust beleid”, die ingaat op de verhouding tussen financiële houdbaarheid en andere vormen van houdbaarheid en generatiebewust beleid. Kort samengevat betoogt de nota dat financiële houdbaarheid een essentiële en harde randvoorwaarde is voor generatiebewust beleid, maar dat generatiebewust beleid breder is dan alleen financiële houdbaarheid. Verantwoord generatiebewust richt zich op het optimaliseren van het niveau en de verdeling van welzijn over huidige en toekomstige generaties. Dit impliceert dat niet onverantwoord wordt ingeteerd op het economisch, ecologisch, menselijk, sociaal en cultureel kapitaal. In voornoemde nota wordt besproken hoe door het kabinet en de planbureaus gewerkt wordt aan een verdere verbetering van informatie voor generatiebewust beleid, die steun biedt bij het maken van de relevante politieke afwegingen en keuzes. Zonder duidelijkheid over de toekomstige baten van generatiebewust beleid worden huidige en toekomstige generaties bovendien opgezadeld met de financiële rekening van dit beleid, terwijl de baten onzeker zijn. Voor het ondersteunen van de relevante politieke afwegingen is het bijeenbrengen van kennis uit verschillende disciplines nodig. De planbureaus en het CBS zullen op verzoek van het kabinet in onderlinge samenwerking eind 2008 de eerste versie van een jaarlijks te verschijnen duurzaamheidsmonitor publiceren. Daarnaast wordt bijvoorbeeld door het CPB in deze kabinetsperiode gewerkt aan een vernieuwde vergrijzingsstudie en een actualisatie van de financiële houdbaarheidssommen. Vraag 65 Is de afschaffing van de WW-premie voor werknemers verondersteld in alle koopkrachtberekeningen? Antwoord 65 Ja, in de koopkrachtberekeningen is verondersteld dat de werknemerspremie wordt verlaagd naar 0%. Vraag 66 Kan een toelichting worden gegeven op de bijstelling van de gasbatenraming en de veronderstellingen die daarbij per jaar zijn gehanteerd? Antwoord 66 Zie vraag 12. Vraag 67 Hoe verhoudt de raming zich ten opzichte van de olieprijs? Is er een speciale formule die daarvoor wordt gebruikt? Zo ja, welke? Antwoord 67 De relatie tussen de olieprijs en de aardgasbaten is niet in één formule samen te vatten. De Macro-Economische Verkenning van het CPB levert de Brent-olieprijs in dollars en de dollarkoers op. De hieruit resulterende olieprijs in euro's is sterk gerelateerd aan de verkoopprijs van het merendeel van het Nederlandse gas. Op basis van deze verkoopprijzen van het gas, de verwachte productievolumina en de kosten worden winsten op productie geraamd. De aardgasbaten zijn een afgeleide van de winst (zie ook antwoord op vraag 12). Vraag 68 Kan er een overzicht worden gegeven van de toename in de uitbesteding van het vermogensbeheer bij pensioenfondsen aan hedge funds en private equity? Antwoord 68 Uit cijfers van DNB van het statistisch bulletin van juni 2008 blijkt dat het totaal belegd vermogen van pensioenfondsen eind eerste kwartaal 2008 € 656 miljard bedroeg. Hiervan was € 17,5 miljard belegd in private equity en € 20,2 miljard in hedge funds. Een jaar eerder bedroeg het totaal belegd vermogen € 668 miljard waarvan € 15,3 miljard in private equity en € 14,2 miljard in hedge funds. Relatief bezien is het aandeel van beleggingen van pensioenfondsen in private equity en hedge funds dus toegenomen van 4,4% naar 5,8% van het totaal belegd vermogen. Vraag 69 Ook Nederlandse banken hebben verliezen geleden door de afwaardering van hypotheekleningen, maar in zeer verschillende mate. Zijn die verschillen toeval of een gevolg van verschillen in beleid? Antwoord 69 De verschillen in afwaardering tussen Nederlandse banken zijn het gevolg van verschillen in investeringsbeleid tussen de banken. Het investeringsbeleid wordt door de banken afzonderlijk bepaald. Vraag 70 Kan het kabinet antwoord geven op de vragen die zij zelf stelt met betrekking tot de zeggenschap in bedrijven, namelijk “Hebben activistische aandeelhouders voldoende oog voor de langetermijnontwikkeling van het bedrijf” en gaat de toenemende invloed ten koste van andere werknemers en andere belanghebbenden”. Antwoord 70 De versterking van de positie van de aandeelhouder die in Nederland in de afgelopen jaren is doorgevoerd, vloeit voort uit de modernisering van de corporate governance en het versterken van de controle op het bestuur. Met de analyse in de Miljoenennota wordt geprobeerd aan te geven dat hierdoor ook meer ruimte is ontstaan voor activistische aandeelhouders. Daarbij is tevens aangegeven dat het niet vanzelfsprekend is dat deze aandeelhouders ook voldoende oog hebben voor de langetermijnontwikkeling van een bedrijf of de belangen van andere werknemers en belanghebbenden. Het kabinet is hier voortdurend alert op en voert, zoals beschreven in de Miljoenennota, ook beleid om ervoor te zorgen dat de belangen van het bedrijf en de verschillende stakeholders in evenwicht blijven. Vraag 71 Zijn er in Nederland verzekeraars met een vergelijkbare rol en positie als het Amerikaanse AIG? Antwoord 71 De activiteiten van AIG kunnen niet zondermeer worden vergeleken met die van (traditionele) Nederlandse verzekeraars. AIG is bijzonder actief geweest in het verstrekken van kredietverzekeringen (credit default swaps). De verkoop van dergelijke producten moet niet worden verward met de traditionele verzekeringsbusiness. Deze activiteiten lijken meer op die van een investment bank. Vraag 72 Kan het kabinet antwoord geven op de vraag die zij zelf stelt met betrekking tot globalisering, namelijk: “Betekenen de snelle veranderingen in de wereldeconomie ook dat we een hogere rekening moeten betalen voor de sociale aspecten van de markteconomie zoals we die in Nederland kennen?” Antwoord 72 Het antwoord op deze vraag is mede afhankelijk van het gevoerde beleid. Dat blijkt ook wel uit het feit dat de Scandinavische landen een sociaal beleid en een omvangrijke collectieve sector weten te combineren met hoge welvaart en welvaartsgroei. Dit neemt niet weg dat aspecten van globalisering onderdelen van de sociale verzorgingsstaat onder druk komen te staan. De opkomst van China en andere landen zorgt er bijvoorbeeld voor dat er meer laaggeschoolde arbeid op de wereldmarkt beschikbaar komt. De positie aan de onderkant kan hierdoor onder druk komen te staan. Hetzelfde geldt voor technologische ontwikkeling, die tot nog toe vooral de vraag naar hoger opgeleiden toe doet nemen. Voor een deel kan dit worden ondervangen door inspanningen op het terrein van onderwijs en scholing. In dat geval wordt de toegenomen vraag naar goed opgeleid personeel in evenwicht gehouden door het gestegen niveau van Nederlandse werknemers en komen de sociale aspecten van onze markteconomie minder onder druk te staan. Voor een ander deel zouden technologie en globalisering kunnen leiden tot grotere druk op de sociale aspecten van onze markteconomie, bijvoorbeeld op de loon- en inkomensverdeling. Tot nog toe lijkt dit slechts beperkt het geval te zijn. Dat schept vertrouwen voor de toekomst. In de Miljoenennota wordt daarnaast betoogd dat toekomstige ontwikkelingen onzeker zijn en onduidelijk is of deze in de toekomst gunstig of juist ongunstig zullen uitpakken voor sociale aspecten van de markteconomie, zoals bijvoorbeeld de loon- en inkomensverdeling (zie pagina 41). Er zijn ook zaken die positief uitpakken voor de onderkant van de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld het feit dat veel laagopgeleid werk naar zijn aard niet uitbesteed kan worden. Vraag 73 Kan het kabinet antwoord geven op de vraag die zij zelf stelt met betrekking tot globalisering, namelijk “Leidt assertief optreden van private equity en stevige concurrentie uit opkomende economieën tot een lagere beloning voor arbeid ten gunste van kapitaal, tot een grotere druk op de loon- en inkomensverdeling, en tot verwaarlozing van publieke belangen zoals duurzaamheid, onderwijs en sociale zekerheid?” Antwoord 73 Assertief optreden van private equity en stevige concurrentie uit opkomende economieën blijkt niet noodzakelijk samen te gaan met genoemde sociaaleconomische uitkomsten. Zoals betoogd in de Miljoenennota (p.39 e.v.) kent Nederland (en een aantal andere landen) een stabiel beeld, in de zin dat de arbeidsinkomensquote (AIQ) de laatste 15 jaar stabiel is, de werkloosheid in internationaal en historisch perspectief laag is, en het vestigingsklimaat concurrerend is (zoals geïllustreerd door de positie van Nederland op internationale vestigingsplaatsranglijsten, door de Nederlandse arbeidsproductiviteit per gewerkt uur, en door het Nederlandse scholingsniveau in internationaal perspectief). Ook de Scandinavische landen laten zien dat een sterk sociaal stelsel en bescherming van publieke belangen te combineren is met een hoge welvaart en een hoge score in termen van ondernemingsklimaat. De grote vraag is natuurlijk of het beeld onder invloed van genoemde trends ook in de toekomst stabiel blijft. Dat is onzeker (zie ook antwoord op vraag 131). Wel is duidelijk dat er reële beleidalternatieven zijn. We kunnen kiezen voor een sterke markt en (en: door) een sterke overheid. Een overheid kan met sterk beleid de markt ruimte geven om welvaart te creëren. Het gaat daarbij niet alleen om verstandige benutting van de nationale maar zeker ook van de internationale beleidsruimte. De Miljoenennota (p.42 e.v.) schetst hoe dat kan, en geeft voorbeelden hoe het kabinet daar invulling aan geeft. Vraag 74 Kan de Minister ten aanzien van hoofdstuk 3 van de miljoenennota aangeven: 1.) waarop de keuze is gebaseerd om specifiek de daar opgenomen 20 doelstellingen te behandelen en niet de andere 54 doelstellingen uit het beleidsprogramma. Betreft het hier de speerpunten van het kabinetsbeleid en zal het kabinet zich ook met name over deze 20 doelstellingen verantwoorden in de Algemene Verantwoordingsbrief na afloop van het begrotingsjaar 2009; 2.) hoe zich de keuze voor de focus op 20 doelstellingen verhoudt tot de thematische focus die het kabinet hanteerde in de Algemene Verantwoordingsbrief van mei dit jaar; 3.) wat de huidige focus op de 20 doelstellingen en 10 projecten in de nu voorliggende miljoenennota betekent voor de komende verantwoording enerzijds, en de volgende miljoenennota anderzijds. Antwoord 74 Zie vraag 1. Vraag 75 In de miljoenennota wordt in hoofdstuk 3 de voortgang op 20 van de 74 beleidsdoelstellingen gepresenteerd. Wat is de reden voor de keuze van deze 20 punten? Kunt u een totaaloverzicht geven van de voortgang op alle beleidsdoelstellingen? Antwoord 75 Zie vraag 1. Vraag 76 Kan worden toegelicht waarom uit de verticale toelichting blijkt dat de Eu afdrachten in 2009 met € 883 mln meevallen, in 2010 met € 253 mln tegenvallen, in 2011 weer licht meevallen met € 6 mln en vervolgens weer tegenvallen met € 108 mln? Antwoord 76 Zie vraag 15. Vraag 77 Welke prikkels zijn er voor verhuurders (waaronder corporaties) en huurders om binnen het convenant "Meer met Minder" woningen 20 tot 30% energiezuiniger te maken? Wat betekent 20 tot 30% energiezuiniger in termen van het woninglabel? Wat betekent het in termen van "energiecentrales" indien die doelstelling wordt gerealiseerd? Antwoord vraag 77 Een voorstel om de mogelijkheden voor ondernemingen te vergroten om energiebesparing bij woningrenovatie te realiseren via de Regeling Groenprojecten ligt op dit moment ter beoordeling bij de Europese Commissie in Brussel. Ook corporaties zullen daar gebruik van kunnen maken. Met behulp van deze regeling kunnen corporaties een deel van de investeringen in energiebesparende maatregelen bij grootschalige renovaties tegen een lagere rente financieren. Deze aanpassing van de huidige Regeling Groenprojecten voor de duurzame renovatie van woningen betekent meer focus op energiebesparing en een verruiming van de financiële mogelijkheden. Daarnaast is de verwachting dat binnenkort afspraken worden gemaakt met Aedes en de Woonbond over de activiteiten en extra investeringen die nodig zijn om de energiebesparingsdoelstellingen te halen. Met deze afspraken zal worden aangesloten bij de afspraken die in het convenant "Meer Met Minder" zijn vastgelegd. U zult daar middels een brief nader over worden geïnformeerd. Ook zal het energielabel in het Woningwaarderingsstelsel worden geïncorporeerd. Een voorstel hiertoe ligt reeds bij uw Kamer. Om tot een energiebesparing van 20 tot 30% te komen in de bestaande bouw is berekend dat de energieprestatie van gebouwen met minimaal twee labelstappen of tot energielabel B moet worden verbeterd. Dit uitgangspunt is in het convenant "Meer met Minder" vastgelegd. Het is niet aan te geven wat deze doelstellingen betekenen in termen van benodigde energiecentrales. Een besparing in het verbruik van bestaande gebouwen betekent dat de totale vraag naar energie in MegaWatt afneemt. Het gaat daarbij echter vooral om gasverbruik en is niet rechtstreeks te vertalen naar behoefte aan elektriciteitscentrales. Vraag 78 Hoe ziet de voorgenomen "Voortgang van de aanleg van de Ecologische Hoofdstructuur" er uit in cijfers? Antwoord 78 Donderdag 18 september jl. is de voortgangsrapportage over het jaar 2007 van het Groot project Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aan uw Kamer gezonden. In deze rapportage wordt uitvoerig ingegaan op de voortgang van de aanleg van de EHS. Er wordt gerapporteerd wat er in 2007 is gerealiseerd aan verwerving, inrichting en beheer van de EHS en hoe zich dit verhoudt tot de totale EHS-taakstelling. Overigens wordt het grootste deel van de EHS gerealiseerd via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). Kwantitatieve informatie over de voortgang hiervan is overgenomen uit de provinciale ILG-voortgangsrapportages over het jaar 2007. Over deze voortgangsrapportages en de voortgang van het ILG als geheel wordt uw Kamer separaat geïnformeerd. Vraag 79 Waarom is het superdividend van Schiphol, dat in antwoord op vraag 41 bij de Voorjaarsnota 2008 ook voor het jaar 2009 werd voorzien, niet in de begroting 2009 verwerkt? (Bijlage MJN) Antwoord 79 Superdividenduitkeringen worden opgenomen in de begroting als er zekerheid is over de omvang en het moment van uitkering. De tweede superdividenduitkering van Schiphol is onder de voorwaarde van het behoud van een credit rating van minimaal 'single A flat', en daarmee het uitgangspunt dat Schiphol Group een voldoende solide balansstructuur behoudt. Derhalve is er nog geen zekerheid over de omvang van de tweede superdividenduitkering en is deze niet verwerkt in de begroting 2009. Voor meer informatie over het superdividend van Schiphol Group verwijs ik u naar mijn eerdere brief aan uw Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 29 665 en 28 165, nr. 95). Vraag 80 Wat was de oorzaak van de stagnatie in de deelname aan inburgeringstrajecten? Antwoord 80 De problemen die bij de uitvoering van de Wet inburgering zijn ontstaan, hebben een aantal oorzaken. Het nieuwe inburgeringsstelsel is op 1 januari 2007 in werking getreden en dat was zeer kort nadat de Wet inburgering in de Eerste Kamer was aangenomen. Gemeenten hadden daardoor een korte invoeringstermijn. De inwerkingtreding van de Wet inburgering betekende een volledige stelselwijziging met onder meer: de verplichting voor nieuwkomers en oudkomers om het inburgeringsexamen te behalen; de aanbesteding door gemeenten van de inburgeringsprogramma’s; de verplichting om een inburgeringsprogramma aan te bieden aan asielgerechtigden en geestelijk bedienaren; de mogelijkheid om een inburgeringsprogramma aan bepaalde categorieën inburgeringsplichtigen aan te bieden. De wijze waarop deze volledige stelselwijziging in de Wet inburgering is geregeld is door veel gemeenten bij de invoering ervan als complex ervaren. Tegelijk is op hetzelfde moment een inburgeringsstelsel in werking getreden voor inburgeraars die niet tot inburgering kunnen worden verplicht. Dit betreft met name (genaturaliseerde) Nederlanders en EU-onderdanen. Daarbij zijn in veel gevallen voor de inkoop van inburgeringsprogramma's Europese aanbestedingsregels gevolgd, met een relatief lange doorlooptijd. Tenslotte vergde de invoering van het nieuwe inburgeringsstelsel aanpassing van de gemeentelijke uitvoeringsprocessen en stroomlijning van de samenwerking binnen de gemeentelijke uitvoeringsorganisatie (samenwerking tussen de verschillende loketten voor onderwijs en sociale zaken en inburgering). Vraag 81 Hoe verhouden de ramingen van het structurele saldo van kabinet, CPB en EC zich tot elkaar? Waarom wijken de ramingen van het kabinet af van die van het CPB? Is een decompositie te maken naar ramingsverschillen in feitelijke groei, structurele groei, begrotingselasticiteit en kasritme (inkomsten en uitgaven)? Antwoord 81 Zie vraag 7. Vraag 82 Hoe gaat het kabinet het bereiken van de doelstelling - een structureel overschot van 1% BBP in 2011 – berekenen? Welke methode van conjunctuurcorrectie zal worden toegepast? Antwoord 82 Zie vraag 7. Vraag 83 Hoe hoog is het structurele saldo in 2011 volgens de kabinetsmethode, de CPB-methode en de EC-methode? Waarom kiest het kabinet voor zijn methode? Antwoord 83 Zie vraag 7. Vraag 84 Wat is de reden dat de gasbatenmeevaller in 2001 fors afneemt en in 2012 zelfs de raming is verlaagd? Antwoord 84 Zie vraag 12 Vraag 85 Op blz 79 van de miljoenennota geeft u aan te streven naar houdbare overheidsfinanciën en daarom te sturen op verbetering van het structurele begrotingssaldo. In het nader rapport over de miljoenennota geeft u op blz 3 aan dat structureel en robuust saldo geen betrouwbaar kompas vormen voor het begrotingsbeleid. Hoe verhouden deze twee uitspraken zich tot elkaar? Antwoord 85 In het Coalitieakkoord is een doelstelling opgenomen voor het structurele begrotingssaldo. Veronderstelling daarbij is dat de outputgap in 2011 nul is. Op basis van deze doelstelling zijn de kaders opgesteld. Gedurende de rit is er geen zekerheid over de outputgap voor jaar t en dus ook niet voor het structureel saldo in dat jaar. Lopende de rit is het structurele begrotingssaldo dus geen goede sturingsvariabele, de kaders vormen gezamenlijk het kompas voor het begrotingsbeleid. Vraag 86 Het begrotingssaldo is positief en hierdoor kan een deel van de staatsschuld worden afgelost. Op blz. 13 van de miljoenennota geeft u aan dat een lagere overheidsschuld leidt tot lagere rente-uitgaven. Uit tabel 4.1 op blz.79 blijkt echter dat de rentelasten oplopen. Kunt u uitleggen waarom de rentelasten niet afnemen? Antwoord 86 Zie vraag 9. Vraag 87 Kan de Minister aangeven wat de omvang is van de ruilvoetwinst bij de uitgaven die is verondersteld in 2009. Is de ruilvoetwinst volledig aangewend of is er een veiligheidsmarge aangehouden. Zo ja, waar is die te vinden. Vraag 106 Kunt u inzicht bieden in de ruilvoetwinst in 2008 en 2009 (over de omvang en over de aanpassing van de uitgavenkaders en uitgaven)? Wat is de verwachting voor de jaren t/m 2011? Antwoord 87 en 106 Bij het opstellen van de begroting moet voor 2008 en 2009 de nieuwe raming van het CPB worden gevolgd (MEV 2009). Dit staat ook voorgeschreven in de begrotingsregels. Zo worden bijvoorbeeld de budgettaire uitgavenkaders aangepast voor mutaties in de prijs nationale bestedingen (begrotingsregel 18). Ook voor de loon- en prijsontwikkelingen worden de ramingen van het CPB gevolgd, waardoor er een zogenoemde ruilvoetwinst ontstaat. 2008 2009 2010 2011 Nominale ontwikkeling RBG-eng -0,4 -0,8 -0,4 -0,2 Macrobijstellingen SZA -0,3 -0,7 -0,3 -0,2 Macrobijstellingen BKZ -0,1 -0,7 -0,3 0,0 Totale ruilvoetontwikkeling (- is meevaller mrd) -0,8 -2,2 -1,0 -0,4 Voor 2009 valt voor het totale uitgavenkader een ruilvoetmeevaller van 2,2 mrd waar te nemen en deze loopt af naar 0,4 mrd in 2011. Vraag 88 Hoe is de 1% saldoverbetering te verdelen over aardgasbaten, belastingen en sociale premies. Antwoord 88 De 1% saldoverbetering in tabel 4.3 van de Miljoenennota 2009 is als volgt te verdelen in aardgasbaten enerzijds en belastingen en sociale premies anderzijds: Verbetering inkomsten 2009 t.o.v. MN 2008 2009 Belastingen en sociale premies* 0,14% Aardgasbaten 0,84% Totaal 0,98% * Incl. werkgeversbijdrage kinderopvang Vraag 89 Kan er een maximum worden gesteld aan de extra aardgasbaten die worden gebruikt om de staatsschuld af te lossen. Antwoord 89 Het kabinet heeft gekozen voor een vaste voeding van het Fonds Economische Structuurversterking, extra aardgasbaten lopen daarom niet in het FES. Het kabinet wil voorkomen dat met extra aardgasbaten extra uitgaven worden gedaan. Met het oog op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën heeft het kabinet juist gekozen voor het inzetten van extra aardgasbaten voor schuldreductie. Vraag 90 Wat was de raming van het robuuste saldo 2011 ten tijde van het sluiten van het Coalitieakkoord en hoe heeft die raming zich sindsdien ontwikkeld? Antwoord 90 Vlak na het sluiten van het Coalitieakkoord raamde het CPB voor 2011 een (primair) robuust saldo van + 0,5% BBP (CPB: Indicatie van effecten financieel kader 2008-2011, dd 7 februari 2007). Bij het verschijnen van de begroting 2008 (september 2007) raamde het CPB een (primair) robuust overschot van 0,2% BBP voor 2011. Sindsdien zijn er geen nieuwe ramingen van het (primair) robuust saldo 2011 meer gemaakt. Vraag 91 Is het kabinet van plan het CPB te vragen om een actualisering van de houdbaarheidsstudie? Waarom? Antwoord 91 Zoals ook vorig jaar aangegeven, is het niet de bedoeling om elk jaar nieuwe, complexe houdbaarheidssommen te maken. Het CPB zal eind 2009/begin 2010 naar verwachting met een nieuwe vergrijzingstudie komen. De houdbaarheidssommen zijn gevoelig voor veranderingen in de rente, in de levensverwachting en voor aardgasbaten. Het voor de houdbaarheid relevante robuuste saldo is dan, zoals ook het CPB aangeeft, een weinig bruikbare sturingsvariabele op de korte termijn. Het kabinet hecht er aan vast te houden aan de vastgestelde begrotingskaders en begrotingssystematiek. Vraag 92 Hoe verhoudt zich de zorgpremie tot de ontwikkeling van de zorgkosten? Waarom kan de premie in 2009 dalen ten opzichte van 2008 bij stijgende zorgkosten? Antwoord 92 Zie vraag 50. Vraag 93 Welke gevolgen heeft de verlaging van de rijksbijdrage aan het Zorgverzekeringsfonds met 78 mln voor de zorgpremie? Hoe groot is dat fonds en hoe ontwikkelt het zich? Antwoord 93 De rijksbijdrage stijgt van 2008 op 2009 van 2072 mln naar 2081 mln. De hoogte van de rijksbijdrage wordt afgeleid van de geraamde hoogte van de nominale premie. De rijksbijdrage stijgt relatief minder dan de nominale premie omdat de rijksbijdrage 2008 is vastgesteld op basis van de in de begroting 2008 geraamde premie (van 1057 euro). Als de rijksbijdrage zou zijn vastgesteld op basis van de gerealiseerde nominale premie, dan zou de rijksbijdrage 2008 een kleine 20 mln lager uitvallen. De groei van 2008 op 2009 zou daarmee hoger uitvallen. Vraag 94 Hoeveel geld van de rijksoverheid ging er in 2007 naar kinderopvang, hoeveel in 2008 en hoeveel zal dat zijn in 2009? Hoeveel is daarmee de rijksbijdrage per kind gemiddeld? Antwoord 94 Jaar 2007 2008 2009 Kinderopvangtoeslag (x € 1.000) 2.057.621 2.770.179 2.743.973 Deze bedragen zijn inclusief de verplichte werkgeverbijdrage. De gemiddelde bijdrage per kind bedroeg over 2007 € 3.250. Hierbij moet worden aangetekend dat het verbruik per kind nogal verschilt, afhankelijk van het aantal afgenomen dagdelen per week. Vraag 95 Hoe en wanneer in deze kabinetsperiode wordt hoogte van de voeding van het FES definitief vastgesteld? Antwoord 95 Zie vraag 14. Vraag 96 Kan de Kamer een totaaloverzicht krijgen van de totale FES-raming 2008-2020 en waarin duidelijk wordt wat de meerjarige FES-raming was bij aanvang van deze kabinetsperiode, welke mutaties in de FES-voeding sindsdien zijn verwerkt en wat de daaruit voortvloeiende actuele meerjarenraming 2008-2020 is? Antwoord 96 Zie vraag 14. Vraag 97 Kan de Kamer daarbij ook per jaar geïnformeerd worden welk gedeelte van de in het FES-geraamde middelen al belegd zijn met projecten? Antwoord 97 Zie vraag 14. Vraag 98 Kan een meerjarig overzicht gegeven worden per envelop waarin duidelijk wordt hoeveel in de envelop was geraamd, hoeveel daar in deze Miljoenennota van wordt overgeheveld en wat er nu nog resteert op de aanvullende post? Antwoord 98 Zie vraag 40. Vraag 99 Kan een meerjarig overzicht gegeven worden per envelop waarin duidelijk wordt hoeveel in de envelop was geraamd, hoeveel daar in deze Miljoenennota van wordt overgeheveld en wat er nu nog resteert op de aanvullende post? Antwoord 99 Zie vraag 40. Vraag 100 Welke mogelijkheden heeft de Tweede Kamer om te besluiten over de toedeling van enveloppen, respectievelijk de aanwending van de nu nog resterende bedragen in de enveloppen? (MJN) Antwoord 100 Zie vraag 40. Vraag 101 Rest eren er nog middelen voor 2009 in de enveloppen? Zo ja, kan de Tweede Kamer die amenderen? Zo nee, waarom kan de Tweede Kamer deze niet amenderen? (MJN) Antwoord 101 Zie vraag 40. Vraag 102 Kan de Tweede Kamer de € 973 mln. euro die nu nog in de aanvullende post algemeen gereserveerd staat voor 2009 amenderen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Antwoord 102 Zie vraag 40. Vraag 103 Waarom wordt er voor de aanvullende posten niet, conform de systematiek van het FES, een apart verdeelfonds gemaakt zodat deze middelen formeel deel uitmaken van de rijksbegroting en de Tweede Kamer derhalve deze nog gereserveerde middelen ook kan autoriseren? Antwoord 103 Zie vraag 40. Vraag 104 In begrotingsregel 7 van het coalitieakkoord staat dat uitgaventegenvallers moeten worden gecompenseerd binnen de desbetreffende sector. Hoe moet de uitgaventegenvaller van het kader RGB-eng en de compensatie daarvan in de andere sectoren in dit licht worden bezien? Vraag 105 Hoe moet de overschrijding van het kader Rbg-eng in 2008, 2009 en 2010 bezien worden in het licht van begrotingsregel 7 van het Coalitieakkoord dat uitgaventegenvallers moeten worden gecompenseerd binnen de desbetreffende sector? Welke maatregelen zijn genomen om in de sector Rbg-eng zoveel mogelijk binnen het kader te blijven? Wat is de verklaring voor het feit dat voor het jaar 2008 in de Voorjaarsnota nog een onderschrijding van het kader Rbg-eng werd voorzien, terwijl dat nu enkele maanden later, een overschrijding wordt verwacht voor 2008? Kan een overzicht worden gegeven van de feitelijk gerealiseerde over- en onderschrijdingen van de 3 kaders in de afgelopen vijf begrotingsjaren? Hoe groot acht de minister de kans, op basis van historische gegevens, dat in de sector zorg de onderschrijding van het kader tijdens de uitvoering zal verdwijnen? Impliceert de huidige dat tegenvallers in 2009 in de sector SZA en/of zorg er toe leiden dat er op de rijksbegroting in enge zin omgebogen zal moeten worden tijdens het jaar? Vraag 118 Wat is de verklaring voor het feit dat voor het jaar 2008 in de Voorjaarsnota nog een overschrijding van het kader Rbg-eng werd voorzien, terwijl dat nu enkele maanden later, een overschrijding wordt verwacht voor 2008? Antwoord 104, 105 en 118 Het is waar dat begrotingsregel 7 voorschrijft dat in principe ieder deelkader overschrijdingen binnen de eigen sector dient te compenseren. Begrotingsregel 17 maakt echter een uitzondering: in bijzondere omstandigheden kan de ministerraad besluiten tot compensatie tussen de afzonderlijke deelkaders. Ondanks de inzet van de beleidsreserve van 0,3 mrd voor 2009 en 2010 was er compensatie vanuit de budgetdisciplinesectoren SZA en Zorg nodig om de overschrijding van het kader RBG-eng te compenseren. Het totale uitgavenkader is echter meerjarig sluitend en voor 2011 laat ook geen enkel deelkader een overschrijding zien. Dit was ook het streven van de minister van Financiën. In het verleden is het vaker voorgekomen dat bepaalde budgetdisciplinesectoren een overschrijding lieten zien en gecompenseerd werden uit andere sectoren om het totale uitgavenkader sluitend te krijgen. Onderstaande tabel betreffende over-/ onderschrijdingen van de verschillende deelkaders over de afgelopen vijf jaar laten dit ook zien. Gezien de economisch onzekere omstandigheden is het afwachten hoe dat de uitgaven zich voor de komende jaren zich gaan ontwikkelen. Het kabinet zal zich echter houden aan de begrotingsregels, een solide financieel beleid voeren en alles in het werk stellen om het totale uitgavenkader niet te overschrijden in de toekomst. Historische gegevens deelkaders in jaarverslagen 2003 2004 2005 2006 2007 RBG-eng 0,1 -2,8 -1,5 -0,3 -1,1 SZA -0,4 -1,3 -0,9 -0,9 -0,1 Zorg 0,8 1,4 0,6 0,9 -0,4 Totale uitgavenkader (- is onderschrijding mrd) 0,4 -2,8 -1,9 -0,3 -1,5 Onder het kader RBG-eng zijn een aantal tegenvallers sinds de voorjaarsnota opgetreden voor 2008. Deze tegenvallers hebben gedeeltelijk verband met de onzekere economische situatie: zo zijn er bijvoorbeeld tegenvallers bij de kaderrelevante rente-uitgaven en de winst DNB (samen 0,3 mrd). Ook is er als gevolg van het hoger vaststellen van het BNP over oude jaren door het CBS een tegenvaller opgetreden bij de HgIS uitgaven (0,1 mrd). De EU-afdrachten laten voor 2008 ten opzichte van de voorjaarsnota een tegenvaller zien (0,1 mrd). Tot slot zijn er ook nog uitvoeringstegenvallers bij bijvoorbeeld de kinderopvang (0,2 mrd) en de heffings- en invorderingsrente (0,1 mrd). De gepresenteerd cijfers van 2008 betreffen een tussenstand; met de Najaarsnota zal er een volledig overzicht van de stand van zaken voor 2008 worden weergegeven. Vraag 105 Hoe moet de overschrijding van het kader Rbg-eng in 2008, 2009 en 2010 bezien worden in het licht van begrotingsregel 7 van het Coalitieakkoord dat uitgaventegenvallers moeten worden gecompenseerd binnen de desbetreffende sector? Welke maatregelen zijn genomen om in de sector Rbg-eng zoveel mogelijk binnen het kader te blijven? Wat is de verklaring voor het feit dat voor het jaar 2008 in de Voorjaarsnota nog een onderschrijding van het kader Rbg-eng werd voorzien, terwijl dat nu enkele maanden later, een overschrijding wordt verwacht voor 2008? Kan een overzicht worden gegeven van de feitelijk gerealiseerde over- en onderschrijdingen van de 3 kaders in de afgelopen vijf begrotingsjaren? Hoe groot acht de minister de kans, op basis van historische gegevens, dat in de sector zorg de onderschrijding van het kader tijdens de uitvoering zal verdwijnen? Impliceert de huidige dat tegenvallers in 2009 in de sector SZA en/of zorg er toe leiden dat er op de rijksbegroting in enge zin omgebogen zal moeten worden tijdens het jaar? Antwoord 105 Zie vraag 104.Vraag 106 Kunt u inzicht bieden in de ruilvoetwinst in 2008 en 2009 (over de omvang en over de aanpassing van de uitgavenkaders en uitgaven)? Wat is de verwachting voor de jaren t/m 2011? Antwoord 106 Zie vraag 87. Vraag 107 Het CPB suggereert dat de ruilvoetwinst als sneeuw voor de zon kan verdwijnen. Is dat waar? Antwoord 107 Ja, dat zou heel goed kunnen. Daarom wordt sinds jaar en dag het systeem gehanteerd om voor de middellangetermijnraming terug te keren naar het gemiddelde van de laatste CPB-prognose. In dit geval de berekening van het CPB uit september 2007. Vraag 108 Met welk bedrag is het PGB-budget in 2008 verhoogd en hoeveel zal de verhoging zijn in 2009? Hoe hoog is het gemiddeld PBG-budget? Antwoord 108 De pgb uitgaven nemen in 2008 ten opzichte van 2007 toe met 336 mln (zie begroting VWS artikel 43 blz 84). Daarvan is ongeveer 50 mln het gevolg van prijsontwikkelingen. In 2009 is in de begroting een bedrag van 1,854 mrd euro aan pgb- uitgaven opgenomen. In 2009 kan daarnaast een deel van de groeiruimte binnen de AWBZ nog aan de PGB’s worden besteed. Verder slaat de opbrengst van de AWBZ pakketmaatregelen in 2009 deels neer bij de pgb-uitgaven (beiden zijn in de begroting opgenomen in de post Langdurige zorg onverdeeld). Het gemiddelde pgb-budget per budgethouder is op dit moment circa 18.000 euro per jaar. Vraag 109 Hoeveel levert de bevriezing van de algemene heffingskorting meer op dan in het coalitieakkoord was beoogd? Antwoord vraag 109 De bevriezing van de algemene heffingskorting levert cf huidige inflatieverwachtingen 0,7 mrd meer op over de kabinetsperiode dan eerder geraamd. Vraag 110 Wordt de algemene heffingskorting in 2009 bevroren of wordt er flink op gekort? Vraag 112 Met hoeveel extra is de heffingskorting gekort in de zomerbesluitvorming? Antwoord 110 en 112 In het Belastingplan 2008 is vastgelegd dat de indexatie van de algemene heffingskorting voor de jaren 2008 tot en met 2011 achterwege wordt gelaten, zodat de hoogte van de korting in die jaren gelijk zou zijn aan die van 2007. Naar aanleiding van het koopkrachtpakket 2008 is besloten de indexatie voor 2008 te handhaven en deze indexering van 2008 gelijk terug te draaien in 2009, 2010 en 2011. Als gevolg van deze besluitvorming zal de algemene heffingskorting in 2009 € 2064, in 2010 € 2054 en in 2011 € 2043 (het niveau van 2007) bedragen. Aanvullend op bovenstaande besluitvorming is in de zomerbesluitvorming van 2008 is in het kader van het totale koopkrachtpakket (waarin ook opgenomen het niet doorgaan van de BTW-verhoging en de verhoging van de zorgtoeslag voor alleenstaanden) besloten om de algemene heffingskorting (naast het bevriezen) ook met 57 euro te verlagen. Hierdoor komt de algemene heffingskorting in 2009 uit op € 2007. Vraag 111 Kan aangegeven worden hoeveel de heffingskorting zou zijn bij indexatie in 2009 en hoeveel is de heffingskorting in het Coalitieakkoord in 2009? Antwoord 111 In het coalitieakkoord uit 2007 is vastgelegd dat indexatie voor de algemene heffingskorting voor de jaren 2008 tot en met 2011 achterwege wordt gelaten, zodat de hoogte in die jaren gelijk is aan die van 2007, namelijk € 2043. Als de algemene heffingskorting conform de tabelcorrectiefactor voor de jaren 2008 en 2009 zou worden geïndexeerd, dan zou deze heffingskorting uitkomen op een bedrag van € 2110. Vraag 112 Met hoeveel extra is de heffingskorting gekort in de zomerbesluitvorming? Antwoord 112 Zie vraag 110. Vraag 113 Is bij het kabinet bekend wat de koopkrachteffecten zijn van de AWf-premiekorting en de korting op de heffingskorting die in het AWf-pakket besloten ligt? Antwoord 113 Ja, beide maatregelen zijn verwerkt in het standaard koopkrachtbeeld dat wordt gepresenteerd in de begroting van SZW. De inkomenseffecten van de verlaging van de AWF-premie zijn een koopkrachtwinst circa 1/4%-1 1/4%. De verlaging van de algemene heffingskorting zorgt voor een koopkrachtverlies van circa 1/4%-1/2%. Overigens dient voor een goed beeld van de koopkrachteffecten naar de integrale koopkrachtontwikkeling gekeken te worden en is een selectieve beschouwing van de effecten van enkele afzonderlijke maatregelen weinig zinvol. Vraag 114 Is het correct dat tabel 4.10 niet klopt aangezien er gekort wordt op de heffingskorting en er niet enkel sprake is van bevriezing? Antwoord vraag 114 De extra opbrengst van de bevriezing van de algemene heffingskorting t.o.v. hetgeen in het CA was verondersteld is ingezet als dekking voor het AWf pakket. Daarnaast is in het koopkrachtpakket ook de algemene heffingskorting nog aangepast, dit effect maakt feitelijk onderdeel uit van de eerste regel in de betreffende tabel. De tabel klopt daarmee wel. Vraag 115 Door welke factoren wordt de grotere houdbaarheidswinst ten opzichte van de doorrekening van het coalitieakkoord veroorzaakt? Antwoord Zie vraag 41. Vraag 116 Is de lastenverlichting voor werkgevers structureel? Hoe is te begrijpen dat deze in 2011 afloopt tot een half miljard? Hoe verhoudt deze half miljard zich tot de half miljard van het AWF-pakket? Antwoord vraag 116 Ja, de lastenverlichting voor werkgevers in de vorm van een lagere WW premie is structureel. Deze lastenverlichting loopt op van 0,4 mrd in 2009 naar 0,5 mrd vanaf 2011. Het half miljard van het AWF pakket staat los van het 0,5 mrd voor werkgevers. In totaal ontvangen werkgevers in 2009 0,9 mrd lastenverlichting waarvan grosso modo 0,4 mrd het gevolg is van lagere WW premies en 0,5 mrd van (incidenteel) lagere zorgpremies. Het half miljard van het AWf pakket betreft een verticale mutatie (dus t.o.v. hetgeen het kabinet eerder van plan was) en de mutatie van de lastenverlichting werkgevers is grotendeels een horizontale mutatie (dus t.o.v. het jaar ervoor). Vraag 117 Hoe ziet het inkomstenkader er uit voor 2010 en 2011? Antwoord vraag 117 Het inkomstenkader voor 2010 en 2011 is ongewijzigd gebleven t.o.v. MN vorig jaar: +0,4 mrd in 2010 en 0,0 mrd in 2011 resulterend in een totaalkader van 6,6 mrd over de kabinetsperiode. Vraag 118 Wat is de verklaring voor het feit dat voor het jaar 2008 in de Voorjaarsnota nog een overschrijding van het kader Rbg-eng werd voorzien, terwijl dat nu enkele maanden later, een overschrijding wordt verwacht voor 2008? Antwoord 118 Zie vraag 104. Vraag 119 Welke subsidies verstrekt het Ministerie van Economische Zaken? Wanneer is de effectiviteit daarvan het laatst gemeten? Antwoord 119 In de begroting van Economische Zaken zijn per beleidsartikel de belangrijkste instrumenten, waaronder subsidieregelingen, en de bijbehorende budgetten opgenomen. Daarnaast wordt Rijskbreed periodiek het Instrumentoverzicht Rijk (IOR) naar de Tweede Kamer gezonden. Het IOR geeft verschillende overzichten van departementale instrumenten weer. Het IOR 2006 (2005-2006, 30 300 IXB, nr. 27) is te vinden op de rijksbegrotingssite (www.rijksbegroting.nl/IOR). Economische Zaken werkt in 2009 verder aan de stroomlijning van het financiële bedrijfsgerichte instrumentarium. Met de brief “Naar een effectief EZ-instrumentarium voor ondernemers: helder, samenhangend en toegankelijk” (2007-2008, 31 200 XIII, nr. 47) is de Tweede Kamer op 28 februari 2008 geïnformeerd over de hoofdlijnen van het toekomstige EZ-instrumentarium. In bijlage 2 van deze brief is een thematisch overzicht opgenomen van het financieel instrumentarium en de stroomlijning die hierin zal plaatsvinden door de invoering van het Kaderbesluit EZ-subsidies in 2009 (2007-2008, 31 200 XIII, nr. 75). De effectiviteit van subsidieregelingen wordt periodiek geëvalueerd. In de begroting en het jaarverslag is per beleidsartikel een evaluatieplanning opgenomen die voor de periode tot en met 2012 laat zien wanneer welke regeling wordt geevalueerd. Afgeronde evaluatierapporten worden daarnaast naar de Tweede Kamer gestuurd en hun vindplaats (kamerstuknummer) wordt tevens in de evaluatietabellen in de begroting en het jaarverslag opgenomen. De afgelopen jaren zijn ook een aantal Interdepartementale Beleidsonderzoeken (IBO’s) gehouden tan aanzien van onderdelen van EZ-subsidies. Bijv. ten aanzien van energiesubsidies (2004), regionale subsidies (2004) en het technologie-instrumentarium (2002). Vraag 120 Wat valt er onder de aanvullende posten? Antwoord 120 Op de aanvullende posten worden middelen tijdelijk ‘geparkeerd’. Het gaat om middelen waarvan op het moment van reserveren nog niet kan worden aangegeven op welke begroting(en) zij uiteindelijk worden verantwoord, of waarvan de exacte omvang nog niet bekend is. De aanvullende posten bestaan uit onder andere uit de accressen voor het gemeente- en provinciefonds, de prijsbijstelling en de indexatie WSF en middelen voor arbeidsvoorwaarden. Ook de enveloppenmiddelen uit het Coalitieakkoord worden – tot het moment van toedelen aan begrotingshoofdstukken – op een aanvullende post opgenomen. Voor een nadere specificatie van de aanvullende posten en de middelen die hierop worden gereserveerd, wordt verwezen naar de horizontale toelichting 2008-2013 die als internetbijlage is gepubliceerd. Vraag 121 Waarom stijgen de gasbaten en daarna dalen ze weer? Wat is de relatie tot de olieprijs? Antwoord 121 Zie vraag 12. Vraag 122 Kan uit tabel 2.3.1 (bijlage 2 van de miljoenennota) worden afgeleid dat de geprognosticeerde gasbaten in 2009 14 miljard bedragen en dat in 2009 er derhalve 4 miljard extra gasbaten zijn ten opzichte van 2008. Indien neen, hoe moet deze tabel dan worden gelezen. Antwoord 122 Ja, de geprognosticeerde gasbaten op kasbasis zijn voor het jaar 2009 3,9 miljard euro hoger dan voor het jaar 2008. Zie ook de antwoorden op vraag 12. Vraag 123 Klopt het dat het FES volgens de miljoenennota in 2009 met 2,5 miljard wordt gevoed. Klopt het dat volgens de begrotingsspelregels de aardgasbaten voor zover niet aangewend als vaste voeding voor het FES worden aangewend voor tekortreductie of wordt een deel van de aardgasopbrengsten aangewend ter dekking van uitgaven in de reguliere begroting. Hoeveel is dit en waarop is dit gebaseerd. Antwoord 123 Het is juist dat het FES in 2009 met 2,5 miljard wordt gevoed. Dat bedrag is gelijk aan de totale geraamde uitgaven in het FES in 2009. Vanaf deze Kabinetsperiode heeft het FES een ‘vaste voeding’. De totale uitgaven in het FES zijn aan het begin van de kabinetsperiode bepaald. Volgens de begrotingsspelregels worden alle meevallers uit aardgasopbrengsten die gedurende de Kabinetsperiode optreden aangewend voor tekortreductie. Zie voorts het antwoord op vraag 35. Vraag 124 Kan de Minister in een langlopend meerjarenoverzicht aangeven wat de budgettaire opbrengst is van de AOW-heffing, welk nivellerend effect hier in zit, of en in hoeverre de actuele meerjarenraming afwijkt van de raming die in het coalitieakkoord is gehanteerd en welk effect deze maatregel in de actuele raming heeft op het robuuste EMU-saldo. Antwoord 124 Zie vraag 41. Vraag 125 Betekent dit dat de gassector € 2,1 mln. aan vennootschapsbelasting betaald voor het jaar 2008? Antwoord 125 Ja, met dien verstande dat het om 2,1 miljard euro gaat. Vraag 126 In de inleiding van de MEV wordt gesproken over EU-afdrachten die het EMU-saldo tussen 2008 en 2009 vertekenen. Wat is het EMU-saldo in 2007, 2008 en 2009 als voor deze incidentele post wordt gecorrigeerd? Antwoord 126 Het gaat hier om de éénmalige restitutie EU-afdrachten uit hoofde van het nieuwe eigenmiddelenbesluit in 2009 te ontvangen. Deze komt volledig ten gunste van het saldo 2009. Het gaat om circa 0,3% BBP. Zonder deze post zou het EMU-saldo 2009 dus 0,3% BBP lager uitkomen. Vraag 127 Kan uit tabel 4.3 (bijlage 4 van de Miljoenennota) worden afgeleid dat de staatsschuld volgens huidige prognose in 2009 met 3,5 miljard wordt afgelost. Zo neen, hoe moet deze tabel worden gelezen. Antwoord 127 Ja, het is een correcte vaststelling dat de staatsschuld 2009 3,5 miljard euro lager geraamd wordt dan de staatsschuld 2008. Vraag 128 Waarom staat er in de Miljoenennota dat de aardgasbaten niet worden aangewend voor extra uitgaven voor reductie van de staatsschuld? Hoe kan het dan dat de aardgasbaten toch naar het FES worden overgeheveld? Dit is toch indirect een verhoging van de uitgavenruimte? Antwoord 128 Zie vraag 13. Vraag 129 Kan nader worden toegelicht waarom voor het jaar 2008 veel meer van de gasbaten (namelijk 1,1 miljard euro) naar het FES vloeien dan in de jaren daarna? Antwoord 129 Zie vraag 13. Vraag 130 Kan een nadere toelichting gegeven worden op de omvang en onderbouwing van de meerjarige reeks gasbaten die in totaal naar het FES vloeit? Antwoord 130 Zie vraag 13. Vraag 131 In de Miljoenennota worden als inkomensbeperkende regelingen genoemd: algemene heffingskorting; arbeidskorting; combinatiekorting; eigen woning en pensioenen. Met de inkomensbeperkende regelingen zal in 2009 € 54,6 miljard gemoeid zijn. In de Miljoenennota wordt geen informatie verstrekt over de ontwikkeling van de inkomensbeperkende regelingen, terwijl voor belastinguitgaven de ontwikkeling van 2007-2013 is gegeven. Kan de regering een overzicht geven van de meerjarige ontwikkeling van de inkomensbeperkende maatregelen en de fluctuaties hierin toelichten? Antwoord 131 Voor de gevraagde meerjarige ontwikkeling van de inkomensbeperkende maatregelen is voor de jaren 2010 tot en met 2013 de inflatieverwachting gehanteerd als correctiefactor (raming van DNB). Eventuele schommelingen in de meerjarige ontwikkelingen zijn op basis van deze extrapolatie niet te verwachten. 2009 2010 2011 2012 2013 Algemene heffingskorting 23,2 mrd 23,7 mrd. 24,3 mrd. 24,8 mrd. 25,4 mrd. Arbeidskorting 9,7 mrd. 9,9 mrd. 10,1 mrd. 10,4 mrd. 10,6 mrd. Combinatiekortingen 0,8 mrd. 0,8 mrd. 0,8 mrd. 0,9 mrd. 0,9 mrd. Bij de meerjarige ontwikkeling voor de eigen woning moet met meerdere factoren rekening worden gehouden en is op dit moment niet beschikbaar; zie hiervoor ook het antwoord op vraag 83. Bij de raming van de meerjarige ontwikkelingen voor de pensioenen geldt dit eveneens. Het voornemen is om in de Miljoenennota 2010 een goed onderbouwd overzicht te verschaffen van de meerjarige ontwikkeling van de inkomstenbeperkende regelingen. Vraag 132 Welke nieuwe belastinguitgaven worden voor 2009 geïntroduceerd en welke doelstellingen worden er mee nagestreefd? Voor welke belastinguitgaven zal een effectmeting worden uitgevoerd en wanneer wordt de Kamer daarover geïnformeerd ? Antwoord 132 De navolgende tabel bevat een overzicht van de wijzigingen op het gebied van de belastinguitgaven per 2009. Het betreft vooral beleidsaanpassingen in bestaande regelingen en één nieuwe belastingmaatregel, de participatiebonus. Voor een inhoudelijke uitleg van alle wijzigingen wordt verwezen naar het Belastingplan. In paragraaf 5.5 van bijlage 5 van de Miljoenennota wordt aangegeven welke evaluaties dit jaar nog zullen volgen. Na afronding van deze evaluaties is een hele cyclus van het evaluatieprogramma voltooid. In aansluiting daarop vindt er een evaluatie plaats van deze cyclus. Aan de hand daarvan zullen conclusies worden getrokken over de volgende fase. Tabel Wijzigingen per 2009, budgettair effect op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)* 2009 Aanpassing van bestaande posten en introductie van nieuwe belastinguitgaven per 2009: Zelfstandigenaftrek -17 Uitbreiding faciliteiten speur- en ontwikkelingswerk Startersaftrek Verlaging fiscale bijtelling (zeer) zuinige auto's 39 4 9 Verlaging MRB zeer zuinige auto’s 5 Verruiming ouderschapsverlofkorting Participatiebonus Keuzeregime winst uit zeescheepvaart (Tonnageregeling) 20 280 0 Totaal 340 Vraag 133 Kan de regering toelichten wat de verklaring is voor het feit dat de realisatie van de belastinguitgaven over 2007 per saldo veel hoger uitvalt dan de oorspronkelijke raming? Kan voor de belastinguitgaven waarvoor geldt dat ze in 2007 tenminste 25% hoger zijn uitgevallen dan geraamd, te weten Bedrijfsopvolgingsfaciliteit in successiewet, Landbouwvrijstelling, VAMIL, Vakantiebonnen, Ouderentoeslag forfaitair rendement, Giftenaftrek, Vrijstelling overdrachtsbelasting stedelijke herstructurering, Vrijstelling Bureau Beheer Landbouwgronden, Vrijstelling monumenten en Vrijstelling cultuurgrond, worden toegelicht wat de oorzaak is van de ramingoverschrijding in 2007? In hoeverre is sprake van onbeheersbaarheid in de betreffende belastinguitgaven? Zal de regering actie ondernemen om de betreffende belastinguitgaven beheersbaarder te maken? Antwoord 133 Bij de herziene raming van het budgettaire beslag van de belastinguitgaven moet in het algemeen bedacht worden dat niet alle cijfers realisaties betreffen. Voor een deel blijven het ramingen omdat cijfers niet beschikbaar zijn. Dat is bijvoorbeeld inherent aan het feit dat niet over alle vrijstellingen van belastingheffing informatie aan de belastingdienst hoeft te worden verstrekt. Zo wordt box 3 vermogen pas opgegeven als het vermogen boven de vrijstellingen uitkomt. Ook geldt voor sommige belastinguitgaven dat informatie daarover alleen op het niveau van de individueel belastingplichtige beschikbaar is. Er wordt echter niet jaarlijks onderzoek gedaan naar alle individuele dossiers. Anderzijds zijn er veel belastinguitgaven waarvan wel realisatiecijfers beschikbaar zijn, omdat deze vermeld moeten worden op de aangiftenbiljetten. Zo wordt bijvoorbeeld de afdrachtsvermindering voor de loonbelasting op de loonaangiften door werkgevers vermeld en de giftenaftrek op het aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting. De uiteindelijke realisaties kunnen ook met grote tijdsvertraging beschikbaar komen. Zo kan het vijf jaar duren voordat een aangifte inkomstenbelasting definitief wordt. Bijstellingen hoeven daarom niet te duiden op een toenemend gebruik, maar kunnen ook worden veroorzaakt door verbeterd inzicht op het reeds bestaande gebruik. Dit geldt bijvoorbeeld voor het gebruik van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in successiewet. Het kabinet ziet geen aanleiding om aan te nemen dat er voor 2007 sprake is van een onbeheersbare toename van de belastinguitgaven en dat maatreglen nodig zijn. Concreet wordt gevraagd naar de ontwikkeling van een aantal belastinguitgaven. Deze worden achtereenvolgens besproken. De kosten van de landbouwvrijstelling is ook gebaseerd op een ramingsmodel. Daarin speelt de prijs van landbouwgrond een belangrijke rol. De prijs van landbouwgrond was in 2007 veel sterker gestegen dan vorig jaar werd voorzien. Doordat de vrijstelling betrekking heeft op de waardestijging ten opzicht van de oorspronkelijke verkrijgingsprijs heeft een hogere prijs een grote hefboomwerking op het budgettaire beslag. De fluctuatie in de prijs van landbouwgrond is terug te vinden in de kosten van deze belastinguitgave. Zo was de prijs van landbouwgrond in 2002 ook hoog en bedroeg de kosten van deze belastinguitgave 250 miljoen. In 2006 was de landbouwprijs sterk gedaald en bedroeg de belastinguitgave 171 miljoen euro. De VAMIL is een gebudgetteerde regeling. Toen in 2007 werd in het najaar werd voorzien dat de regeling zou worden overschreden is tot sluiting overgegaan. Uiteindelijk is het budget met 12 miljoen euro overschreden volgens de huidige ramingen. Omdat een verdere overschrijding werd voorzien, zijn naast de VAMIL ook de MIA en de EIA op 28 november 2007 gesloten. Ondanks de vroegtijdige sluiting vroegen ondernemers veel meer VAMIL aan dan in 2006. Voor de VAMIL verdubbelde het aangevraagde investeringsbedrag. Verantwoordelijk daarvoor was het hoge investeringsbedrag per aanvraag. Het aantal aanvragen daalde zelfs. Belangrijke oorzaak zijn zeer grote investeringen in glastuinbouwprojecten. Bij de vakantiebonnen is sprake van een afbouw van de regeling. Bij een aantal CAO’s is de vakantiebonnenregeling ingezet voor andere arbeidsvoorwaarden. Deze tendens bij de CAO’s is minder snel verlopen dan oorspronkelijk verwacht. De informatie over het gebruik van de ouderentoeslag forfaitair rendement is afkomstig uit een steekproefbestand dat is geactualiseerd. Het blijkt dat meer ouderen voor deze vrijstelling in aanmerking komen dan uit het oude model bleek. Dit geldt eveneens voor de giftenaftrek. De giftenaftrek kan van jaar op jaar ondermeer fluctueren vanwege de samenhang met grote landelijke inzamelingsacties en de conjuncturele situatie. De vrijstellingen in de overdrachtsbelasting waren voor 2007 gebaseerd op geëxtrapoleerde ramingen ten opzichte van het jaar daarvoor. Voor het afgesloten jaar 2007 kan inmiddels gebruik worden gemaakt van informatie van de belastingdienst. Voor een verklaring van fluctuaties in het gebruik zou dossieronderzoek nodig zijn. Met name voor de vrijstelling voor cultuur was in dat jaar sprake van een beleidsmatige verruiming van de criteria om voor de vrijstelling in aanmerking te komen. Vraag 134 Kan het bedrag van € 10,2 miljard worden gesplitst in inkomstenbeperking wegens hypotheekrenteaftrek en inkomstenverruiming wegens eigenwoningforfait en overdrachtsbelasting en eventuele andere posten die in dit totaalbedrag zijn verwerkt? Welke verwachtingen zijn er m.b.t. dit bedrag vanwege de stijgende rente? Antwoord 134 Het opgenomen bedrag voor de eigen woning in de tabel met betrekking tot de inkomstenbeperkende regelingen is zoals beschreven in paragraaf 5.2 het saldo van de hypotheekrenteaftrek en het eigenwoningforfait. Het inkomstenbeperkende budgettaire effect van de hypotheekrenteaftrek bedraagt in 2009 €12,8 miljard. Het inkomstenverruimende effect van het eigenwoningforfait bedraagt € 2,6 miljard. Dit leidt tot een inkomstenbeperkend saldo van de hypotheekrenteaftrek en het eigenwoningforfait van € 10,2 miljard. Met betrekking tot de verwachtingen voor het genoemde inkomstenbeperkende bedrag vanwege de stijgende hypotheekrente kan worden opgemerkt dat voor de ontwikkeling van de aftrek van de hypotheekrente niet alleen de prijscomponent (de rente) van belang is, maar ook de volumecomponent (hoeveel hypotheken worden afgesloten voor welk bedrag) en de lengte van de rentevasteperioden van afgesloten hypotheken. Een stijging van de totale hypotheekrenteaftrek wordt dus gemitigeerd doordat er door de banken terughoudender wordt omgegaan met het verstrekken van hypotheken, zowel qua volume als qua hoogte ten opzichte van de waarde van het huis. Tevens zijn in de voorbije periode met lage hypotheekrentes veel hypotheken over- en/of afgesloten met een lange rentevasteperiode van 10, 20 of zelfs 30 jaar afgesloten, zodat de recente rentestijging daarop geen effect heeft. Per saldo zal de ontwikkeling van het budgettaire beslag dus veel gematigder zijn dan de rentestijging doet vermoeden. Zie verder het antwoord op vraag 20. MEV Vraag 5 Hoe hoog zijn de nog niet belegde beleidsreserves voor 2009 en 2010? Antwoord 5 In de Miljoenennota 2008 was een beleidsreserve opgenomen van 275 mln in 2009 en 300 mln in 2010. In de Miljoenennota 2009 (zie tabel 4.7) is deze beleidsreserve volledig tot besteding gekomen. Ook in de Macro Economische Verkenning van het CPB is geen sprake van een beleidsreserve. Vraag 8 Hoeveel ruimte komt er vrij in de begroting wanneer de ruilvoetwinst geheel wordt aangewend? Antwoord 8 Zie vraag 106 Miljoenennota. Vraag 12 De ruilvoetwinst wordt dus als voorbeeld gegeven als meevaller die niet structureel mag worden aangewend. Hoe valt dat te rijmen met de opmerking in de MEV (p.19) dat alleen structurele ruilvoetwinst voor structurele uitgaven mag worden gebruikt? Wanneer is er sprake van een structurele ruilvoetwinst? Wanneer is er sprake van structurele uitgaven? Antwoord 12 Zie vraag 106 Miljoenennota. Vraag 17 Kan de Minister een overzicht geven van de incidentele meevallers op de begroting die voor 2008 en 2009 zijn ingeboekt. Hierbij de afwijking van de aardgasbaten ten opzichte van de Regeerakkoord-becijferingen graag ook in beeld brengen. Antwoord 17 Zie vraag 34 Miljoenennota. Vraag 18 Het robuuste EMU -saldo laat na 2005 een aanzienlijke verslechtering zien en is sinds die tijd negatief. Kan de Minister inzichtelijk maken welke structurele maatregelen leiden tot een verbetering van het robuuste EMU -saldo en kan de Minister een overzicht geven uit welke incidentele en welke structurele elementen het EMU -saldo respectievelijk het robuuste EMU -saldo voor 2009 bestaat. Antwoord 18 Het primair robuuste saldo wordt door het CPB berekend, niet door het kabinet. Hiervoor gebruikt het CPB het feitelijk saldo. Alle maatregelen die bijdragen aan een beter feitelijk saldo dragen in principe ook bij aan een hoger primair robuust saldo (m.u.v. hogere aardgasbaten en lagere rente-uitgaven). De genomen maatregelen om kostenoverschrijdingen bij open-einde regelingen tegen te gaan, dragen bijvoorbeeld bij aan een beter saldo in de toekomst. Hetzelfde geldt voor de houdbaarheidsbijdrage van toekomstige 65-plussers. Zie het antwoord op vraag 42 mbt de incidentele meevallers in het saldo. Incidentele tegenvallers of hogere uitgaven zijn onder andere de overschrijdingen in de kinderopvang en bij de PGB’s en de afkoop van Specifieke Uitkeringen. Vraag 19 Kan de Minister aangeven in hoeverre het meerjarig budgettair beeld van de Miljoenennota, qua macro-economische veronderstellingen, afwijkt van de doorrekening van het regeerakkoord door het CPB. Is er impliciet een ander eindbeeld voor de macro-economische niveau's verondersteld (loonniveau, prijsniveau, niveau werkloosheid, niveau rente, niveau olieprijs, niveau belastingramingen, etc.). Wat is de kwantitatieve betekenis ervan voor de raming van het tekort en (de overschrijding van) het uitgavenkader. Antwoord 19 De doorrekening van het regeerakkoord is gebaseerd op de MLT raming van het CPB. De MLT-raming presenteert een vierjarig gemiddelde van de macro-economische factoren. Dit betreft technische veronderstellingen. Individuele jaren kunnen hiervan afwijken. In tabel 4.2 van de Miljoenennota 2009 staan de macro-economische veronderstellingen die zijn gehanteerd voor het opstellen van de begroting. De ramingen voor de jaren 2008 en 2009 zijn gebaseerd op de MEV 2009. Voor de jaren na 2009 zijn geen actuele ramingen ten aanzien van de economie beschikbaar. Voor 2010 en 2011 zijn de ramingen daarom afgeleid uit het vierjaargemiddelde voor de periode 2008-2011 uit de Economische Verkenning 2008-2011 van het CPB uit 2007. Het zijn daarmee technische veronderstellingen, waarbij in 2011 onder andere is gerekend wordt met een olieprijs van 65 dollar. Gezien de huidige inzichten zijn dit behoedzame ramingen. Op basis van deze cijfers sluit het uitgavenkader meerjarig en is het saldopad uitgekomen op de gepresenteerde saldi in tabel 4.1 Miljoenennota 2009. Brief van de Minister van Economische Zaken en van Financiën aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 1 juli 2008, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 200 D, nr 11. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 24515, nr. 119. PAGE PAGE 62