[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Concept-Jaarwerkplan 2009 voor de Inspectie van het Onderwijs

Bijlage

Nummer: 2008D07419, datum: 2008-09-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Concept-Jaarwerkplan 2009 voor de Inspectie van het Onderwijs (2008D07418)

Preview document (🔗 origineel)


ACTIVITEITEN 2009

Jaarwerkplan Inspectie van het Onderwijs

VOORWOORD

Toezicht voor goed onderwijs

In 2008 kwam de kwaliteit van het onderwijs weer indringend in het
nieuws. Een terechte vraag is dan: Wat doet de Inspectie van het
Onderwijs, wat vindt zij van de kwaliteit van het onderwijs en hoe komt
ze aan dat oordeel? Dit jaarwerkplan bevat de plannen van de inspectie
voor 2009. In het Onderwijsverslag, dat jaarlijks in mei uitkomt, geeft
de inspectie haar bevindingen over de kwaliteit van het onderwijs weer.

Het komende jaar zijn er drie prioriteiten, die de pijlers vormen voor
het werk van de inspectie. Allereerst onze kerntaak: toezicht houden op
onderwijsinstellingen en het stelsel. Tegelijkertijd gaat de inspectie
door met toezichtontwikkeling volgens de risicogerichte aanpak met meer
accent op en aandacht voor zwak presterende scholen. Ten slotte voert de
inspectie de taakstelling uit, zoals die ons conform de taakstelling
voor alle rijksinspecties is opgelegd. Over de eerste twee prioriteiten
gaat dit jaarwerkplan.

De inspectie werkt als toezichthouder op basis van twee principes, te
weten controle en vertrouwen, en heeft een informerende, oordelende en
handhavende taak. De wijzigingen in het toezicht hebben consequenties
voor de themaonderzoeken en het Onderwijsverslag. Het accent van de
verschillende onderzoeken komt te liggen op de onderwijsresultaten, de
kwaliteit en de risico’s van het onderwijsstelsel, de waarborg van de
basiskwaliteit en op de naleving van wet- en regelgeving. In hoofdstuk 4
van dit jaarwerkplan vindt u de concrete uitwerkingen voor de
onderzoeken in 2009.

Overeenkomstig de WOT is dit jaarwerkplan goedgekeurd door de minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit. Het werk van de inspectie is niet statisch. Op
basis van actualiteit kan het nodig zijn dat de inspectie in overleg met
de Ministeries van OCW en LNV acties onderneemt die niet in dit
jaarwerkplan staan, bijvoorbeeld naar aanleiding van de
kwaliteitsagenda’s primair en voortgezet onderwijs.

Mw. drs. A.S. Roeters

Inspecteur-generaal van het Onderwijs

Utrecht, september 2008

INHOUDSOPGAVE

  TOC \o "1-3" \h \z    HYPERLINK \l "_Toc209927505"  1	Het toezicht van
de inspectie van het onderwijs	  PAGEREF _Toc209927505 \h  5  

  HYPERLINK \l "_Toc209927506"  1.1	Risicogericht toezicht	  PAGEREF
_Toc209927506 \h  5  

  HYPERLINK \l "_Toc209927507"  1.2	De Wet op het Onderwijstoezicht	 
PAGEREF _Toc209927507 \h  6  

  HYPERLINK \l "_Toc209927508"  1.3	Toezicht op instellingen en toezicht
op het stelsel	  PAGEREF _Toc209927508 \h  7  

  HYPERLINK \l "_Toc209927509"  1.4	Programmatisch handhaven	  PAGEREF
_Toc209927509 \h  7  

  HYPERLINK \l "_Toc209927510"  1.5	Samenwerken in toezicht	  PAGEREF
_Toc209927510 \h  8  

  HYPERLINK \l "_Toc209927511"  1.6	Internationale samenwerking	 
PAGEREF _Toc209927511 \h  8  

  HYPERLINK \l "_Toc209927512"  1.7	Kwaliteitszorg en accreditatie	 
PAGEREF _Toc209927512 \h  9  

  HYPERLINK \l "_Toc209927513"  2	Toezicht op instellingen	  PAGEREF
_Toc209927513 \h  10  

  HYPERLINK \l "_Toc209927514"  2.1	Werking van het risicogericht
toezicht	  PAGEREF _Toc209927514 \h  10  

  HYPERLINK \l "_Toc209927515"  2.2	Financieel en
rechtmatigheidstoezicht	  PAGEREF _Toc209927515 \h  11  

  HYPERLINK \l "_Toc209927516"  2.2.1	Taken van de directie Rekenschap	 
PAGEREF _Toc209927516 \h  11  

  HYPERLINK \l "_Toc209927517"  2.2.2	Werkzaamheden 2009 Rekenschap	 
PAGEREF _Toc209927517 \h  12  

  HYPERLINK \l "_Toc209927518"  2.3	Programmatisch handhaven	  PAGEREF
_Toc209927518 \h  13  

  HYPERLINK \l "_Toc209927519"  2.4	Speciale categorieën van toezicht	 
PAGEREF _Toc209927519 \h  15  

  HYPERLINK \l "_Toc209927520"  2.4.1	Voor- en vroegschoolse educatie	 
PAGEREF _Toc209927520 \h  16  

  HYPERLINK \l "_Toc209927521"  2.4.2	Kinderopvang	  PAGEREF
_Toc209927521 \h  16  

  HYPERLINK \l "_Toc209927522"  2.4.3	Niet-bekostigd primair en
voortgezet onderwijs	  PAGEREF _Toc209927522 \h  17  

  HYPERLINK \l "_Toc209927523"  2.4.4	Nederlands onderwijs in het
buitenland	  PAGEREF _Toc209927523 \h  19  

  HYPERLINK \l "_Toc209927524"  2.4.5	Europese scholen	  PAGEREF
_Toc209927524 \h  19  

  HYPERLINK \l "_Toc209927525"  3	Onderwijsverslag	  PAGEREF
_Toc209927525 \h  21  

  HYPERLINK \l "_Toc209927526"  3.1	Onderwijsverslag 2007/2008	  PAGEREF
_Toc209927526 \h  21  

  HYPERLINK \l "_Toc209927527"  3.2	Onderwijsverslag 2008/2009	  PAGEREF
_Toc209927527 \h  22  

  HYPERLINK \l "_Toc209927528"  4	Themaonderzoek	  PAGEREF _Toc209927528
\h  23  

  HYPERLINK \l "_Toc209927529"  4.1	Cluster basisvaardigheden	  PAGEREF
_Toc209927529 \h  24  

  HYPERLINK \l "_Toc209927530"  4.2	Cluster Opbrengsten/zeer zwakke
scholen	  PAGEREF _Toc209927530 \h  25  

  HYPERLINK \l "_Toc209927531"  4.3	Cluster Voortijdig
schoolverlaten/uitval	  PAGEREF _Toc209927531 \h  26  

  HYPERLINK \l "_Toc209927532"  4.4	Cluster Onderwijstijd	  PAGEREF
_Toc209927532 \h  26  

  HYPERLINK \l "_Toc209927533"  4.5	Cluster De Leraar	  PAGEREF
_Toc209927533 \h  26  

  HYPERLINK \l "_Toc209927534"  4.6	Cluster Overige aspecten van
kwaliteit	  PAGEREF _Toc209927534 \h  28  

  HYPERLINK \l "_Toc209927535"  4.7	Cluster Financieel toezicht en
rechtmatigheidstoezicht	  PAGEREF _Toc209927535 \h  31  

  HYPERLINK \l "_Toc209927536"  4.8	Specifiek themaonderzoek:
kinderopvang	  PAGEREF _Toc209927536 \h  32  

  HYPERLINK \l "_Toc209927537"  4.9	Onderzoeken programmatisch handhaven
  PAGEREF _Toc209927537 \h  33  

  HYPERLINK \l "_Toc209927538"  5	Overige wettelijke taken	  PAGEREF
_Toc209927538 \h  39  

  HYPERLINK \l "_Toc209927539"  5.1	Vertrouwensinspecteurs	  PAGEREF
_Toc209927539 \h  39  

  HYPERLINK \l "_Toc209927540"  5.2	Adviezen en ontheffingen	  PAGEREF
_Toc209927540 \h  40  

  HYPERLINK \l "_Toc209927541"  5.3	Publieksfunctie	  PAGEREF
_Toc209927541 \h  40  

  HYPERLINK \l "_Toc209927542"  6	Begroting op hoofdlijnen	  PAGEREF
_Toc209927542 \h  42  

  HYPERLINK \l "_Toc209927543"  Bijlage 1: overzicht onderzoeken per
sector	  PAGEREF _Toc209927543 \h  43  

  HYPERLINK \l "_Toc209927544"  Bijlage 2: GEBRUIKTE AFKORTINGEN	 
PAGEREF _Toc209927544 \h  45  

 

Het toezicht van de inspectie van het onderwijs

Risicogericht toezicht

De wijze van toezicht houden van de Inspectie van het Onderwijs
(inspectie) verandert. ‘Minder last, meer effect’, zegt de
‘Kaderstellende Visie op Toezicht’ (2005) van het vorige kabinet.
Het toezicht moet selectief zijn, slagvaardig, samenwerkend,
onafhankelijk, transparant en professioneel. 

Het regeerakkoord van het zittende kabinet scherpt de rol van de
toezichthouder verder aan. Uitgangspunt is het vertrouwen in
instellingen. Indien dit vertrouwen wordt beschaamd, moet de inspectie
snel en effectief optreden. 

Het toezicht zal zich steeds meer kenmerken door het risicogerichte
karakter, door maatwerk, een bestuursgerichte aanpak, een proportionele
benadering en door een verminderde administratieve last voor de scholen.
De kern van het nieuwe toezicht is het bepalen van (eventuele)
vervolgstappen voor het toezicht op basis van jaarlijkse analyse van
opbrengsten, jaarstukken en signalen. De inspectie detecteert de
instellingen waar de kwaliteit van het onderwijs mogelijk wordt bedreigd
of onvoldoende is. Daarbij worden ook eventuele financiĂ«le risico’s
betrokken. 

De inspectie stelt jaarlijks voor elke instelling een
toezichtarrangement vast. In zo’n toezichtarrangement staat hoe en
wanneer het toezicht in de nabije toekomst wordt uitgeoefend. Waar geen
tekortkomingen of risico’s zijn, wordt een basisarrangement toegekend.
De inspectie onderneemt dan geen verdere actie. In alle andere gevallen
is er sprake van een aangepast arrangement. Dit bevat de onderbouwing
van de vastgestelde tekortkomingen, de taakverdeling tussen inspectie en
bestuur, en de interventies.

Onder interventies wordt verstaan: alle activiteiten die de inspectie
onderneemt om een bestuur ertoe te brengen de vastgestelde
tekortkomingen weg te werken. Al naargelang de zwaarte en de duur van de
tekortkomingen en de beoordeling van de bestuurskracht, zijn de
interventies lichter of juist zwaarder. In de toekomst, na wijziging van
de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT), worden de
interventiemogelijkheden van de inspectie uitgebreid (zie hieronder in
paragraaf 1.2). Interventies eindigen pas als de gewenste situatie –
waarin het onderwijs van voldoende kwaliteit is en/of wet- en
regelgeving wordt nageleefd – is gerealiseerd. In die situatie is dan
het basisarrangement weer van kracht.

In het kader van het risicogerichte toezicht houdt de inspectie
intensief toezicht op de zeer zwakke scholen en opleidingen. Dit
toezicht is gericht op vermindering van het aantal zeer zwakke scholen
en opleidingen. 

Alle scholen, ook de scholen zonder risico’s, worden ten minste
eenmaal in de vier jaar bezocht. Tijdens deze bezoeken kunnen
verschillende typen onderzoek plaatsvinden, bijvoorbeeld
steekproefonderzoek om van bepaalde zaken een representatief beeld te
krijgen, onder meer ten behoeve van het Onderwijsverslag,
themaonderzoek, onderzoek gericht op specifieke kwaliteitsaspecten,
zoals kwaliteitszorg of leerlingenzorg, of onderzoek in het kader van
programmatisch handhaven.

De veranderingen in het toezicht hebben ook gevolgen voor het toezicht
op het hoger onderwijs (ho). In de sector ho is de Nederlands-Vlaamse
Accreditatieorganisatie (NVAO) belast met beoordeling van de kwaliteit
van opleidingen. Om de complementaire relatie tussen de inspectie en de
NVAO vast te leggen is een samenwerkingsprotocol opgesteld. Daarin is
een scherpe taakafbakening opgenomen tussen de NVAO en inspectie: de
inspectie rapporteert in het hoger onderwijs over ontwikkelingen in het
stelsel, met inbegrip van het stelsel van accreditatie. Daarnaast
verricht de inspectie incidenteel onderzoek in situaties waarin de
bestaande ‘checks and balances’ in en rondom de instelling
tekortschieten en waarvan de aard en effecten de afzonderlijke
instelling te boven gaan. Voorts houdt de inspectie toezicht op de
naleving van regelgeving en financiële rechtmatigheid op het niveau van
de instelling. Hiertoe voert de inspectie jaarlijks risicogerichte
analyses uit. Zo nodig doet de inspectie nader onderzoek en rapporteert
zij daarover.

De Wet op het onderwijstoezicht

De Wet op het onderwijstoezicht (WOT) geeft het kader aan waarbinnen de
Inspectie van het Onderwijs haar werk doet. De WOT onderscheidt de
volgende taken:

Beoordelen van de kwaliteit van het onderwijs door het uitvoeren van
periodiek kwaliteitsonderzoek, waarbij gelet wordt op de in de wet
vermelde kwaliteitsaspecten.

Via het toezicht stimuleren van de kwaliteit van het onderwijs en de
eigen verantwoordelijkheid van scholen en instellingen.

Rapporteren over de ontwikkeling in het onderwijs, in het bijzonder over
de kwaliteit daarvan op instellings- en op stelselniveau.

Verrichten van overige bij of krachtens de wet aan de inspectie
opgedragen taken.

Momenteel wordt de wijziging van de WOT voorbereid. Naar verwachting zal
deze wijziging in 2009 haar beslag krijgen. De beoogde wijziging betreft
onder meer het beter uitdrukken van de risicogerichtheid en
proportionaliteit van het toezicht van de inspectie, het uitbreiden van
interventiemogelijkheden door het toekennen van handhavingsbevoegdheden
aan de inspectie, en het toekennen van bevoegdheden die het toezicht op
het financieel beheer van de onderwijsinstellingen betreft. Beoogd wordt
tevens het toezicht op de kwaliteit van het leraarschap en
personeelsbeleid onderdeel van de WOT te maken.

Toezicht op instellingen en toezicht op het stelsel

De inspectie houdt toezicht op de individuele onderwijsinstellingen,
opleidingen en op het stelsel.

Zoals eerder aangegeven stelt de inspectie jaarlijks voor elke
instelling c.q. opleiding in het primair onderwijs (po), het voortgezet
onderwijs (vo), en het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie (bve)
een toezichtarrangement vast. Dit arrangement wordt gepubliceerd op de
website van de inspectie. In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan
op het risicogerichte instellingstoezicht.

In het ho is er, zoals aangegeven, geen sprake van structureel
instellingstoezicht. De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
(NVAO) beoordeelt nieuwe en bestaande opleidingen in het hoger onderwijs
op kwaliteit en verleent accreditatie. De inspectie houdt toezicht op
het stelsel van accreditatie.

De inspectie houdt ook toezicht op het landbouwonderwijs. De formele
verantwoordelijkheid voor het toezicht op het groene onderwijs ligt bij
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De minister
van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) is echter als enige minister
rechtstreeks verantwoordelijk voor de Inspectie van het Onderwijs. 

De inspectie houdt, behalve op de instellingen, ook toezicht op het
onderwijsstelsel. Op basis van informatie uit het reguliere toezicht en
themaonderzoek wordt over het stelsel gerapporteerd in het
Onderwijsverslag dat de inspectie jaarlijks uitbrengt op basis van
artikel 23, lid 8, van de Grondwet, en in specifieke themarapportages.
In de hoofdstukken 3 en 4 wordt nader ingegaan op het Onderwijsverslag
en het themaonderzoek.

Programmatisch handhaven

De inspectie handhaaft wet- en regelgeving. Dit doet de inspectie
programmatisch door over een langere periode handhavingsproriteiten te
bepalen op basis van risico’s. De achtergrond hiervan is dat
beschikbare capaciteit maar eenmaal kan worden ingezet en dat toezien op
naleving niet in alle gevallen nodig is; bijvoorbeeld omdat er sprake is
van ‘vanzelfsprekende naleving’. Gerichte handhavingsactiviteit is
met name nodig waar het gaat om thema’s met een hoog afbreukrisico
voor de leerlingen en/of voor de maatschappij.

Op basis van een richtinggevend plan voor de komende vijf jaar heeft de
inspectie keuzes gemaakt voor het handhavingstoezicht in 2009. De
thema’s waarop de inspectie in 2009 gaat handhaven, staan in paragraaf
2.3.

Er zijn verschillende vormen van handhavingstoezicht. Het kan onderdeel
uitmaken van het reguliere toezicht (wanneer een handhavingsonderwerp
standaard aan de orde komt bij elk kwaliteitsonderzoek) en er kan sprake
zijn van gericht handhavingsonderzoek (bijvoorbeeld een steekproef of
een specifieke onderzoeksactie, los van het reguliere toezicht). Ten
slotte kan er sprake zijn van themaonderzoek waarin informatie wordt
verzameld voor (eventuele) nadere handhavingsactiviteiten.

De inspectie voert handhavingstoetsen uit op nieuwe wet- en regelgeving.
Deze toetsen zijn onderdeel van de Beleidswijzer OCW, dat is de
procedure voor beleidsvoorbereiding van het Ministerie van OCW. Bij de
toetsing wordt nadrukkelijk ook aandacht besteed aan administratieve
lastenverlichting.

Samenwerken in toezicht

In de afgelopen jaren is de samenwerking met andere inspecties
geĂŻntensiveerd. 

In de Inspectieraad werken de vijftien rijksinspectiediensten samen aan
de vernieuwing van het toezicht vanuit het Rijk. De Inspectieraad
bevordert dat de rijksinspectiediensten het toezicht uitoefenen volgens
de principes die door het kabinet geformuleerd zijn in de
‘Kaderstellende Visie op Toezicht 2005’ (‘Minder last, meer
effect; Zes principes van goed toezicht’). De Inspectieraad stelt de
gezamenlijke activiteiten van de rijksinspecties vast in een werkplan.
De Inspectie van het Onderwijs is binnen de Inspectieraad domeinhouder
in het toezicht op de kinderopvang.

Daarnaast werkt de Inspectie van het Onderwijs samen met de Inspectie
voor de Gezondheidszorg (IGZ), de Inspectie jeugdzorg (IJZ), de
Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) en de Inspectie Werk en
Inkomen (IWI) in het kader van Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ). De
vijf betrokken inspecties houden toezicht op de samenwerking tussen de
instanties waarmee een kind mee te maken kan krijgen als een veilig
opgroeiklimaat niet is gegarandeerd. Het programmaministerie voor Jeugd
en Gezin stelt in haar beleidsprogramma ‘Alle kansen voor kinderen’
dat alle kinderen en jongeren kansen moeten krijgen om zich goed te
ontwikkelen. Het programmaministerie heeft vijf pijlers gedefinieerd
waarop die kansen moeten kunnen rusten: gezond opgroeien, veilig
opgroeien, een steentje bijdragen aan de maatschappij, talenten
ontwikkelen, en plezier hebben en goed voorbereid zijn op de toekomst.
De gemeenten hebben de regierol. ITJ beoordeelt in hoeverre de vijf
pijlers ook daadwerkelijk worden gerealiseerd in de gemeenten. Dit doet
ITJ op basis van een risicogestuurde aanpak. Daarnaast houdt ITJ, zoals
al aangegeven, ook toezicht op de samenwerking tussen de gemeentelijke
instanties in de jeugdketen. De activiteiten van ITJ staan in het
jaarwerkprogramma ITJ. De Inspectie van het Onderwijs levert een
bijdrage aan enkele specifieke projecten.

Internationale samenwerking

De inspectie heeft een aantal activiteiten op het terrein van
internationale samenwerking. Deze activiteiten spelen zich in hoofdzaak
binnen Europa af. De internationale activiteiten zijn de afgelopen jaren
teruggebracht tot een kernprogramma dat nauw aansluit bij de
toezichtontwikkeling en thema’s uit het jaarwerkplan van de inspectie.

De inspectie stemt haar Europese activiteiten in toenemende mate af op
de Europese kalender van OCW. De aard van de betrokkenheid bij Europese
programma’s wordt bepaald door de relevantie voor het
onderwijstoezicht. 

Ook via het SICI-netwerk (Standing International Conference of
Inspectorates) en de bilaterale contacten met de buurlanden wordt
gewerkt aan de ontwikkeling van onderwijstoezicht. De inspectie
participeert in vergelijkend onderzoek en in ontwikkelingsprojecten over
aspecten van het toezicht.

De inspectie neemt deel aan de volgende internationaal vergelijkende
onderzoeken:

‘International Comparison of Learning and Teaching’ (ICALT; betreft
primair onderwijs).

Professionalisering van de beoordeling (betreft primair en voortgezet
onderwijs); ‘peer reviews’ met zes Duitse BundeslĂ€nder rond
houdingsaspecten bij het geven van feedback en het komen tot een
beoordeling.

Koppeling van Third International Mathematics and Science Study
(TIMSS)-gegevens aan inspectiegegevens.

Samenwerkingsproject Schotland (met name beroepsonderwijs en
volwasseneneducatie): vergelijking van de kwaliteit van ‘Colleges’
en ROCs en AOC’s.

De inspectie neemt deel aan de volgende ontwikkelingsprojecten over
aspecten van het toezicht:

Netwerk Examinering hoger onderwijs (uitwisseling ‘good practices’).

Opbrengsten en ‘value added’ (Engeland).

De inspectie heeft bilaterale contacten met Vlaanderen, Engeland,
Schotland, en Duitsland. Er is met name sprake van uitwisseling. Er is
sprake van structurele samenwerking met de Antillen en de BES-eilanden
(Bonaire, St. Eustatius, Saba), op basis van het samenwerkingprotocol
(april 2008) dat gesloten is tussen de Inspectie van het Onderwijs en de
onderwijsinspectie van de Nederlandse Antillen.

Er is vanuit het buitenland grote vraag naar de expertise van de
Nederlandse inspectie. Het gaat hier om extern gefinancierde
activiteiten. Een belangrijk project in dit kader is de ondersteuning
van Kroatië bij de opleiding van inspecteurs, de instrumentontwikkeling
en de data-opbouw. 

Kwaliteitszorg en accreditatie

De inspectie stelt hoge eisen aan de eigen werkprocessen en producten.
In het voorjaar van 2007 is de inspectie als eerste rijkstoezichthouder
geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. Deze heeft vastgesteld
dat de inspectie voldoet aan de internationale norm voor inspecties (ISO
17020). Iedere vier jaar volgt een nieuwe integrale beoordeling. De Raad
voor Accreditatie voert jaarlijks deelcontroles uit. Kwaliteitszorg
blijft uiteraard een punt van continue aandacht en verdere verbetering.

Toezicht op instellingen

Werking van het risicogericht toezicht

Het nieuwe toezicht in de praktijk

Het nieuwe toezicht is in 2008 uitgevoerd op basis van processtappen
waarvan de kern in onderstaand schema staat (zie verder: De WOT
verwerkelijkt).

Vanaf augustus 2007 is deze werkwijze geĂŻmplementeerd in alle
onderwijssectoren. De bevoegde gezagen (besturen) zijn vanaf dit moment
ook het aangrijpingspunt van het toezicht, in overeenstemming met het
belang dat nu wordt gehecht aan goed bestuur. 

Voor de sectoren po, vo en de expertisecentra (ec) is het nieuwe,
risicogestuurde toezicht volop in ontwikkeling. In 2008 is het toezicht
risicogericht ingevuld en zijn met alle besturen gesprekken gevoerd. Er
zijn voorstellen ontwikkeld voor een nieuw toezichtkader. Dit zal op de
gebruikelijke wijze met vertegenwoordigers van het veld worden
besproken. Het streven is in 2009 het nieuwe toezichtkader te
implementeren. 

Naast de nieuwe werkwijze wordt voor de sectoren po en vo invulling
gegeven aan de vierjarenverplichting. De inspectie doet op alle scholen
minimaal een keer in de vier jaar onderzoek. Bij schoolbezoeken aan
scholen waar zich geen specifieke risico’s voordoen, wordt op basis
van steekproeven een bepaald thema onderzocht of vindt een onderzoek
plaats om gegevens te verzamelen voor het Onderwijsverslag. Ook is een
onderzoek ontwikkeld voor scholen waarop zich geen risico’s voordoen
maar die niet binnen de steekproeven vallen. Deze schoolbezoeken zijn
vaker dan tot nu toe het geval is onaangekondigd. In 2009 zullen de
vierjaarlijkse bezoeken in het po zich vooral richten op kwaliteitszorg,
zorg en begeleiding en opbrengsten. In het vo zullen in de
tussenliggende jaren bij de scholen die geen regulier toezicht krijgen
themaonderzoeken worden uitgevoerd. Hoewel de inspectie in deze sectoren
dus alle scholen blijft bezoeken, wordt winst geboekt bij het
terugdringen van de toezichtlast in het algemeen. De schriftelijke
bevraging van scholen wordt beperkt en het inspectiebezoek richt zich
vooral op geconstateerde risico’s en, bij scholen die het goed doen,
op specifieke thema’s of aspecten. Het toezicht wordt wel
geĂŻntensiveerd bij slecht en onvoldoende presterende scholen. Daartoe
wordt het interventierepertoire van de inspectie uitgebreid. Hoe
intensief het toezicht zal worden uitgevoerd, hangt af van het
toezichtarrangement dat de school heeft gekregen: bij een ‘zwaar’
arrangement kan het zijn dat de inspectie elk half jaar toezicht
uitoefent, bij een ‘lichter’ arrangement is het toezicht minder.

Het toezicht in de bve-sector wordt sinds 2006 risicogericht uitgevoerd.
Met ingang van 2009 zal dit ook gaan gelden voor het toezicht op de
kenniscentra beroepsonderwijs en bedrijfsleven (KBB’s).

Financieel en rechtmatigheidstoezicht

Taken van de directie Rekenschap

De taken van de directie Rekenschap van de Auditdienst zijn
geĂŻntegreerd in het toezicht van de inspectie. In gezamenlijkheid
worden de toezichtarrangementen voor besturen/instellingen bepaald.
Rekenschap vervult in dit kader enkele specifieke taken:

Analyseren van jaarstukken op risico’s voor de onrechtmatige besteding
van de rijksbijdrage en op risico’s op het gebied van governance. 

Deze analyse kent twee dimensies. De procedurele analyse betreft de
controle op de naleving van de (nieuwe) jaarverslagrichtlijnen. Deze
wordt uitgevoerd door CFI. CFI stemt haar bevindingen met de directie
Rekenschap af. Rekenschap doet de inhoudelijke analyse aan de hand van
enkele geprogrammeerde thema’s en komt zo tot representatieve
uitspraken op deze thema’s.

Analyseren van (bekostigings)bestanden zoals BRON, CRIHO, en CASO op
mogelijke onrechtmatige verkrijging (zie paragraaf 2.2.2).

Analyseren van financiĂ«le kengetallen van instellingen op risico’s
voor de financiële continuïteit (zie paragraaf 2.2.2).

Reageren op signalen van bijvoorbeeld klokkenluiders, zowel op
financiële aspecten als in samenwerking met inspecteurs op het raakvlak
van financieel toezicht en onderwijstoezicht. 

Naast het geĂŻntegreerde toezicht heeft de directie Rekenschap een
tweetal wettelijke taken:

Opstellen van het controleprotocol met de richtlijnen voor de controle
van accountants bij de onderwijsinstellingen.

Op grond van de onderwijswetten ontvangen OCW en LNV van alle scholen en
instellingen jaarrekeningen (vanaf 2008: integrale jaarverslagen) die
zijn voorzien van een accountantsverklaring. Ook de jaarlijkse opgaven
van bekostigingsgegevens zijn voorzien van accountantsverklaringen. Het
gaat hierbij om verklaringen van accountants die besturen hebben
aangesteld. OCW en LNV zijn belangrijke gebruikers van hun oordelen en
geven daarom aanwijzingen in de vorm van een (jaarlijks bijgesteld)
controleprotocol (ministeriële regeling). Rekenschap stelt het protocol
op in nauwe samenspraak met de beleidsdirecties, CFI, de IB-Groep,
vertegenwoordigers van accountantskantoren en het NIVRA. Rekenschap
consulteert ook de instellingen. In 2009 past Rekenschap het
controleprotocol waar nodig aan. Het streven is uiterlijk in december
2009 de definitieve versie te publiceren. Tevens bereidt Rekenschap in
2009 het controleprotocol 2010 voor.

De directie Rekenschap beoordeelt door middel van ‘reviews’ de
werkzaamheden van de instellingsaccountants.

Het doel hiervan is om vast te stellen dat OCW kan steunen op de
uitkomsten van de controle van de instellingsaccountant. De
‘reviews’ kennen een jaarlijkse cyclus van september/oktober tot en
met maart. Rekenschap rondt derhalve in 2009 de ‘reviews’ over het
verslagjaar 2007 af. Het auditcommittee van OCW stelt het
‘review’-beleid per kalenderjaar vast.

Tijdens de ‘reviews’ over het verslagjaar 2007 begint Rekenschap met
het experiment ‘light-reviews’. Op basis van een risicodetectie
wordt bepaald bij welke instellingsaccountants een volledige
‘review’ wordt uitgevoerd. Rekenschap wil dit instrument ook
inzetten bij thematische ‘reviews’. Begin 2009 evalueert Rekenschap
de ervaringen met dit instrument.

Ten slotte voert de directie Rekenschap samen met de inspecteurs van de
desbetreffende sector handhavingstoetsen uit op nieuwe wet- en
regelgeving.  De directie Rekenschap verzorgt hierbij de toetsing op
aspecten van (financiële) rechtmatigheid. 

Werkzaamheden 2009 Rekenschap

Nieuwe richtlijnen jaarverslaglegging

De directie Rekenschap zal in 2009 extra aandacht besteden aan de wijze
waarop de onderwijsinstellingen invulling hebben gegeven aan de nieuwe
richtlijnen voor de jaarverslaglegging. 

Toezicht financiële continuïteit

De directie Rekenschap, doet op basis van de door CFI op 1 oktober 2008
te leveren financiële kengetallen van alle bekostigde
onderwijsinstellingen, over 2007 een eerste analyse om snel de
instellingen te identificeren waar sprake is van een risico voor de
continuĂŻteit. Bij de desbetreffende instellingen zal verder onderzoek
plaatsvinden. Afhankelijk van de uitkomsten daarvan lopen de
werkzaamheden door in 2009. 

De directie Rekenschap ontvangt in oktober 2009 de financiële
kengetallen over 2008. De instellingen die eind 2008 als risicovol zijn
geĂŻdentificeerd, worden gemonitord. Rekenschap doet daarnaast onderzoek
naar nieuw geĂŻdentificeerde risico-instellingen. Rekenschap kijkt in de
sector bve tevens naar de vermogenspositie van instellingen.

Analyse bekostigingsbestanden

Rekenschap bepaalt jaarlijks op welke bekostigingsparameter gefocust
wordt bij de analyse van de bekostigingsbestanden. Op basis van de
uitkomsten van de analyses bepaalt Rekenschap bij welke instellingen en
in welke mate vervolgonderzoek nodig is. 

Rekenschap beperkt de analyse in 2009 tot de sectoren po, vo en bve. In
po doet Rekenschap een controle op de gewichtenregeling (met
gebruikmaking van BRON). In het vo zal met name gekeken worden in
hoeverre het onderwijs dat gegeven wordt aan de leerlingen en waarvoor
de leerlingen worden bekostigd aansluit bij de licentie van de
betreffende vo-instelling. In de bve-sector kijkt Rekenschap vooral naar
deelnemers die zich relatief snel na de inschrijving weer uitschrijven;
het gaat hier om deelnemers aan maatwerktrajecten die mogelijkerwijs ten
onrechte voor bekostiging in aanmerking worden gebracht. Dit onderzoek
kan ook inzicht geven in de aantallen deelnemers die door eerder
verworven comptenties (EVC’s) relatief snel een diploma halen. Ho
blijft vooralsnog buiten beschouwing vanwege de geplande invoering van
een nieuw bekostigingssysteem.

Programmatisch handhaven

Voor 2009 heeft de inspectie wat de handhavingsactiviteiten betreft een
aantal prioriteiten gesteld. Daarbij is gekeken naar de (mogelijke)
gevolgen van niet-naleving van regelgeving voor de onderwijskwaliteit,
voor de juiste verdeling van middelen, en voor transparantie en
rechtszekerheid. Tevens is gekeken naar (mogelijke) maatschappelijke
gevolgen van niet-naleving. De prioriteiten zijn opgenomen in het
handhavingsprogramma 2009 en verder; het programma dat de basis vormt
voor het onderdeel programmatisch handhaven zoals hieronder in de
handhavingsagenda 2009 is opgenomen. De overige wet- en regelgeving is
geen onderwerp van actief toezichtonderzoek. Wel zal, als bijvoorbeeld
via signalen duidelijk wordt dat bepaalde regelgeving niet wordt
nageleefd, handhavend worden opgetreden. In het kader van wijzigingen
van de WOT wordt bezien hoe een handhavende rol ten aanzien van
kwaliteitsaspecten uitgevoerd kan gaan worden.

Handhavingsagenda 2009

Hieronder wordt per sector aangegeven welke onderwerpen opgenomen worden
in het reguliere toezicht en welke onderwerpen een specifiek
handhavingstoezicht krijgen. Ten slotte wordt, indien van toepassing,
aangegeven voor welke onderwerpen een themaonderzoek wordt uitgevoerd. 

Naast de genoemde onderwerpen vindt per sector jaarlijks, via de
reguliere accountantscontrole, toezicht plaats op de rechtmatigheid van
verwerving en besteding van middelen.

Een beschrijving van de themaonderzoeken c.q. onderzoeken met (mede) een
thematische component staat in paragraaf 4.9.

Primair onderwijs

Regulier toezicht

Criteria niet-bekostigd onderwijs; Lpw art. 1a1, lid 1 (alleen van
toepassing bij niet-bekostigd onderwijs)

Onderwijstijd/4-daagse schoolweken; WPO, art. 8, lid 7

Registratie van ontvangst en zonodig rappel van de volgende verplichte
documenten, zonder inhoudelijke beoordeling:

Schoolgids; WPO, art. 16

Schoolplan; WPO, art. 6

Zorgplan; WPO, art. 19

Specifiek handhavingstoezicht

Leerlingtelling (steekproef)

Themaonderzoek

Ouderbijdrage in het po; WPO/WEC art. 40 lid 1

Sponsoring in het po; WPO/WEC art. 12, lid 1, en artikel 13, lid 1 onder
g

Expertisecentra

Regulier toezicht

Registratie van ontvangst en zonodig rappel van de volgende verplichte
documenten, zonder inhoudelijke beoordeling:

Schoolgids; WEC, art. 27

Schoolplan; WEC, art. 27

Specifiek handhavingstoezicht

Scholen

Onderwijstijd (min. 880/1000 uur/jaar); WEC, art. 11, lid 4 en 5

Afwijkende onderwijstijd (< 880/1000 uur); WEC, art. 12

Handelingsplan; WEC, art. 40b, 41a

Duur stage OKB; WEC, art. 8

Schorsing/verwijdering en bezwaar; WEC, art. 40, lid 1 en 61, lid 4

Thuiszitten; WEC, art. 28c en 40, lid 4

REC’s

Ondersteuning ouders; WEC, art. 28b, lid 6e

CVI: foute beschikkingen; WEC, art. 28c

Voortgezet onderwijs

Regulier toezicht

Criteria niet-bekostigd onderwijs; Lpw art. 1a1, lid 1 (alleen van
toepassing bij niet-bekostigd onderwijs)

Registratie van ontvangst en zonodig rappel van de volgende verplichte
documenten, zonder inhoudelijke beoordeling:

Schoolgids; ex art. 24a WVO

Schoolplan; ex art. 24 WVO

Examenreglement/PTA; ex art. 31 Eindexamenbesluit

Specifiek handhavingstoezicht

Bepalingen onderwijstijd; ex art. 10, lid 2; 10b, lid 2; 11c; 11f; 12,
lid 5 WVO; art. 16 en 26f Inrichtingsbesluit

Themaonderzoek

Plicht tot (specifieke) zorg; ex art. 10 e, 10 g, en 10 h WVO

Zorg zieke leerlingen; ex art. 6b WVO

Plicht tot wegwerken (taal)achterstanden; ex art. 6c WVO

Ouderbijdrage in het vo; WVO art. art. 50 lid 1

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

Regulier toezicht

850 respectievelijk 300 klokuren voltijd-/deeltijdstudenten; WEB 2.1.b
en c, WSF 2.5 lid 3a, WTS 2.17

omvang bol-praktijkdeel BPV; WEB 7.2.2 samen met BPV-overeenkomst 7.2.8
en BPV-plaats 7.2.9

controle langdurige afwezigheid en melding; WEB 8.1.7, 8.1.8, 8.3.2 lid
6, WSF 2.5 lid 2, 4.5 WSF, 9.8 WSF

Specifiek handhavingstoezicht

Onderzoek naar werking “Rutte-regeling”: naleving bekostigingsregels
en onderzoek naar resultaten uitval en diplomering in vo en bve

Themaonderzoek

Onderzoek naar zorgplicht onderwijs/examens na inwerkingtreding
Deregulering en administratieve lastenverlichting (DAL)

Hoger onderwijs

Specifiek handhavingstoezicht

Toegang tot het hoger onderwijs; WHW 7.24 lid 1-3, 7.25 lid 1-4

Buitenlandse studenten (controle op verbeterafspraken); WHW 2.28 lid 1-5

Themaonderzoek

EVC-voorzieningen (eerder verworven competenties) in het ho; WHW 2.29
lid 1-4, 7.31a lid 1-3, 7.31b, 7.14 lid 2

Speciale categorieën van toezicht

Voor- en vroegschoolse educatie

In de pilot ‘Toezicht op vve in de G4’ (2007) is een bestandsopname
gemaakt bij ruim 250 voor- en vroegscholen in de vier grote steden. In
2008 en 2009 wordt vervolgtoezicht uitgevoerd, gericht op de
effectiviteit van voor- en vroegschoolse educatie (vve). Vve kent twee
hoofddoelen: 1) zorgen dat kinderen ‘gewoon’ mee kunnen in groep 3
van de basisschool, en 2) zorgen dat zoveel mogelijk doelgroepkinderen
worden bereikt. Dit zijn daarom de hoofdpunten van het
inspectietoezicht.

Het toezicht wordt op de volgende manier ingevuld:

Bestuursgericht: bij de nieuwe werkwijze start het onderzoek op het
niveau van de gemeente. Vervolgens wordt gekeken naar het niveau van de
welzijnsorganisaties en de schoolbesturen.

Risicogestuurd: vve-locaties worden geselecteerd op basis van
risicoanalyses bij de besturen en vanuit de gemeentelijke
gezondheidsdienst (GGD)-onderzoeken bij de peuterspeelzalen.

Thematisch: uit de bestandsopname van 2007 en eventueel uit andere
bronnen kunnen risicofactoren naar voren komen, die in de vorm van
themaonderzoeken worden onderzocht (bijvoorbeeld ouderbetrokkenheid,
externe zorgketen, vve-coördinatie, dubbele bezetting). 

Aansluitend op het reguliere inspectieonderzoek: als blijkt dat de
kwaliteit van het onderwijs op een basisschool (en dan met name in de
onderbouw) onvoldoende is, wordt ook onderzoek gedaan op de bijbehorende
voorschool.

Kinderopvang

Inleiding

Sinds 1 januari 2008 voert de Inspectie van het Onderwijs het
tweedelijnstoezicht op de kwaliteit van de kinderopvang uit. Vóór die
tijd deed het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid dit.

Het eerstelijnstoezicht is een verantwoordelijkheid van de gemeenten.
Zij laten de feitelijke inspecties bij de kinderopvangbedrijven door de
gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) uitvoeren. Het is vervolgens aan
de gemeenten om op basis van deze inspectierapporten zonodig tot
handhaving over te gaan. Als tweedelijnstoezichthouder bevordert de
Inspectie van het Onderwijs het eerstelijnstoezicht van de gemeenten.
Dit doet de inspectie door het uitbrengen van een landelijk oordeel over
de uitvoering van het eerstelijnstoezicht door de gemeenten en daarnaast
door het verrichten van onderzoeken naar aspecten van het
eerstelijnstoezicht. 

Landelijk oordeel

De inspectie formuleert jaarlijks een landelijk oordeel over het
eerstlijnstoezicht dat door de gemeente op de kinderopvang wordt
uitgevoerd. Hierbij wordt geoordeeld over de rechtmatigheid, de
doeltreffendheid en uniformiteit van de uitvoering van het toezicht en
de handhaving door gemeenten. 

De inspectie baseert zich voor dit oordeel op de jaarverantwoordingen
van gemeenten die zij jaarlijks aan de gemeenteraad en aan de minister
leveren. Het landelijk oordeel geeft de minister, maar ook de
maatschappij, inzicht in de uitvoering van het eerstelijns toezicht en
daarmee in de kwaliteit van de kinderopvang. 

Het rapport met het landelijk oordeel over het verslagjaar 2008 wordt
voor het eind van 2009 aan de staatssecretaris aangeboden.

Signalering

De activiteit ‘signalering’ wordt uitgevoerd door het scannen van
mondelinge berichten en persberichten die relevante informatie bevatten
over (de uitvoering van) kinderopvang en het toezicht daarop door
gemeenten. Door het onderkennen van signalen uit het veld worden
risico’s gedetecteerd, analyses uitgevoerd en trends zichtbaar
gemaakt. Een signaal kan leiden tot een nadere actie, bijvoorbeeld een
interventie in verband met mogelijke ernstige tekortkomingen of het
instellen van een aspectonderzoek. 

Domeinhouder kinderopvang

Een aantal activiteiten voert de inspectie uit onder de paraplu van de
Inspectieraad, het platform voor rijksinspecties.

Onderwerpen waar de inspectie aan werkt zijn:

Vermindering toezichtlast (begeleiding pilots bij rijk en gemeenten,
opgesteld door task-force Wallage);

Ontwikkeling geautomatiseerd systeem dat GGD en gemeenten ondersteunt;

Toezicht in het kader van de harmonisatie kinderopvang en
peuterspeelzalen.

Leveren van diensten en actieve inzet kennis

Naast de al genoemde activiteiten initieert en levert de inspectie
bijdragen aan de verbetering van het eerstelijnstoezicht door gemeenten.
De inspectie wisselt actief informatie uit met externe partijen. Soms
worden discussie-notities en aanbevelingen opgesteld. Dit
toezichtinstrument is een niet te onderschatten activiteit, omdat de
inspectie hierdoor een beter inzicht krijgt in de problemen waar de
eerstelijnstoezichthouder voor staat. 

Zichtbare diensten die de inspectie in dit kader heeft geleverd zijn
onder andere het initiëren van een betere aansluiting tussen het
GGD-inspectierapport en het wegingsmodel van de Vereniging Nederlandse
Gemeenten (VNG) (dat gemeenten gebruiken bij de uitvoering van de
handhaving) en het beoordelen van de opzet van risicogestuurd toezicht
door GGD en gemeente. Hoe de feitelijke uitvoering van risicogestuurd
toezicht plaatsvindt, onderzoekt de inspectie in de vorm van een
aspectonderzoek. 

De aspectonderzoeken die de inspectie in 2009 uitvoert, worden
beschreven in paragraaf 4.8.

Niet-bekostigd primair en voortgezet onderwijs

Leerplichtscholen ofwel B3-scholen

In zowel artikel 5 van de Wet op het primair onderwijs (WPO) als artikel
54 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) is bepaald dat het
bevoegd gezag binnen vier weken na de oprichting van een particuliere
school daarvan kennis moet geven aan de minister onder overlegging van
de statuten van de rechtspersoon die de school in stand houdt. Sinds de
inwerkingtreding van de wet van 21 juli 2007, Stb. 298, te weten 31
augustus 2007, staan in de Leerplichtwet 1969 minimumnormen opgenomen
waaraan niet van overheidswege bekostigde onderwijsvoorzieningen voor
basis- en voortgezet onderwijs moeten voldoen. Tevens is bepaald dat een
leerplichtambtenaar die staat voor de vraag of een onderwijsvoorziening
een ‘school is in de zin van de Leerplichtwet 1969’ een ter zake
gegeven advies van de Inspectie van het Onderwijs moet volgen. 

In maart 2008 hebben de staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap de toezichtkaders niet-bekostigd primair en voortgezet
onderwijs 2008 goedgekeurd. Na de publicatie van de toezichtkaders in de
Staatscourant 2008, nr. 66, heeft de inspectie, conform de toezegging
van de voormalige minister aan de Kamer, in eerste instantie bij alle 44
reeds bestaande scholen een kwaliteitsonderzoek verricht dat uitsluitend
gericht was op de beantwoording van de vraag of de betrokken school
onder vigeur van de huidige bepalingen van de Leerplichtwet 1969 aan de
nu geldende normen voor een leerplichtschool voldoet. Deze werkwijze
heeft ertoe geleid dat voor de betrokken scholen nu duidelijk is waaraan
zij dienen te voldoen als zij leerplichtschool willen zijn en blijven.
De onderzoeken hebben onder meer geresulteerd in een inspectierapport en
een brief aan de leerplichtambtenaar waarin de inspectie meedeelt dat in
de status van de betrokken school als school in de zin van de
Leerplichtwet 1969 slechts wijziging kan komen, wanneer deze van de
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het (bindend) advies als
bedoeld in artikel 1a1, lid 3, van de Leerplichtwet 1969 ontvangt. Voor
de nieuwe particuliere B3-scholen is de procedure gevolgd zoals
beschreven in de Handreiking voor het uitbrengen van een advies. De
uitkomst van deze onderzoeken zijn in de vorm van een advies of een
mededeling aan de betrokken leerplichtambtenaren gezonden. 

In 2009 beoordeelt de inspectie de kwaliteit van het niet bekostigd
primair en voortgezet onderwijs in brede zin. Omdat de beoordeling van
de kwaliteit en handhaving hand in hand gaan, is aan het einde van elke
beoordeling niet alleen duidelijk of de kwaliteit van het gerealiseerde
onderwijs aan de maat is, maar ook of de school blijft voldoen of
inmiddels voldoet aan de criteria die de Leerplichtwet 1969 aan de
B3-scholen stelt. Gelet op de dynamiek van het veld en de ervaring die
daarmee inmiddels bij de inspectie is opgedaan, zal dit
kwaliteitsonderzoek naar verwachting op zo’n vijftig scholen
plaatsvinden. De inspectie rapporteert over de uitkomsten van de
kwaliteitsonderzoeken in het Onderwijsverslag en - mogelijk - via een
themarapportage. De inspectie maakt de inspectierapporten in de vijfde
week na vaststelling openbaar door ze te plaatsen op de internetsite van
de inspectie.

Zelfstandige exameninstellingen voortgezet onderwijs

De Nederlandse wetgeving onderscheidt twee soorten niet van
overheidswege bekostigde scholen of instellingen die bevoegd zijn
zelfstandig examens af te nemen en diploma’s uit te reiken ter
afsluiting van het voortgezet onderwijs. Dat zijn:

1.	de scholen als bedoeld in artikel 56 van de Wet op het voortgezet
onderwijs (WVO), en;

2.	de instellingen als bedoeld in artikel 1.4a.1. van de Wet educatie en
beroepsonderwijs (WEB) die voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
(vavo) verzorgen.

In 2008 is gewerkt aan de ontwikkeling van een toezichtkader. In het
toezichtkader is een helder onderscheid aangebracht tussen artikel 56
WVO-scholen en artikel 1.4a.1 WEB-instellingen. Dit is nodig omdat de
wettelijke voorschriften waaraan deze scholen/instellingen zich
respectievelijk volgens de WVO en de WEB moeten houden, van elkaar
verschillen. 

In 2008 heeft op alle scholen en instellingen voor de tweede keer een
kwaliteitsonderzoek plaatsgevonden. Opnieuw heeft de inspectie
vastgesteld dat bij vrijwel alle 39 bestaande scholen/instellingen zich
risico’s voordoen. In 2009 zal bij alle scholen en instellingen
opnieuw een onderzoek plaatsvinden. Omdat ook voor deze groep scholen en
instellingen in het toezichtkader de beoordeling van de kwaliteit en
handhaving hand in hand gaan, is aan het einde van elke beoordeling ook
duidelijk of de betrokken scholen en instellingen aan de voor hen
geldende wettelijke voorschriften (blijven) voldoen. Na de publicatie
van het toezichtkader ‘Zelfstandige exameninstellingen’ in de
Staatscourant, maakt de inspectie de uitkomsten van
kwaliteitsonderzoeken voortaan via internet openbaar. De inspectie
rapporteert over de uitkomsten van de kwaliteitsonderzoeken in het
Onderwijsverslag en via een themarapportage.

Nederlands onderwijs in het buitenland

De inspectie houdt toezicht op driehonderd Nederlandse
onderwijsinstellingen in het buitenland. Het gaat om scholen voor po en
vo, om onderwijslocaties waar uitsluitend Nederlandse Taal en Cultuur
wordt gegeven en om instellingen voor afstandsonderwijs. De Nederlandse
overheid subsidieert deze scholen via de Stichting Nederlands Onderwijs
in het Buitenland. Overigens vallen deze onderwijsinstellingen niet
onder de Nederlandse wet- en regelgeving. Het toezicht wordt dan ook
niet uitgevoerd op grond van de WOT, maar in het kader van de door de
stichting NOB verleende subsidie en ter zake gemaakte afspraken.

De bestandsopname, waarmee het team Buitenland van de inspectie medio
2006 is gestart, is in 2008 afgerond. Alle locaties die deel uitmaken
van de bestandsopname zijn onderzocht en voorzien van een
kwaliteitsprofiel. Op basis van deze profielen wordt het nieuwe toezicht
ingericht. In 2009 worden instellingen waar de onderwijskwaliteit
risico’s kent en de recent gestichte scholen en locaties bezocht.

Europese scholen

De Europese scholen vallen niet onder de Nederlandse wet- en
regelgeving. Het toezicht wordt dan ook niet uitgevoerd volgens de WOT.
De basis voor de werkzaamheden van de inspecteurs Europese Scholen (po
en vo) is gelegen in de ‘Conventie ter regeling van het Statuut van de
Europese Scholen’. Een Raad van Inspecteurs houdt in de Europese
scholen toezicht op het onderwijs. Elke lidstaat is in deze raad
vertegenwoordigd met een inspecteur voor het basisonderwijs en een
inspecteur voor het voortgezet onderwijs. De inspecteurs hebben, anders
dan in Nederland, werkgeverstaken ten opzichte van door Nederland
gedetacheerde docenten. Binnen de Europese scholen zijn twee typen te
onderscheiden, waarbij type I het klassieke model van de Europese school
is. Scholen van het type II zijn uitsluitend bedoeld voor kinderen van
EU-personeel; recent is besloten dat dit type scholen mogelijk wordt.
Het aantal Europese Scholen (type I) is in de loop der jaren toegenomen
en de accreditatie van de nieuwe type II scholen vraagt extra
inspanningen. Deze ontwikkeling zal naar verwachting in de komende jaren
een grote vlucht nemen. De implicaties hiervan voor de inzet van de
Nederlandse inspecteurs zijn nog niet duidelijk.

Onderwijsverslag

Onderwijsverslag 2007/2008

De wijzigingen in het toezicht hebben consequenties voor het verslag
over de staat van het onderwijs ofwel het Onderwijsverslag. Het accent
komt te liggen bij het toezien op: 

de onderwijsresultaten van de onderwijsinstellingen;

de kwaliteit van het onderwijsstelsel;

de waarborg voor de basiskwaliteit van het stelsel;

de risico’s in het functioneren van het stelsel; 

de naleving van wet- en regelgeving.

Om hierover te kunnen rapporteren verzamelt de inspectie informatie over
tenminste de stelselindicatoren die betrekking hebben op kwaliteit van
het onderwijs. Jaarlijks komt een aantal vaste rubrieken aan bod,
gebaseerd op de bevindingen c.q. analyse van reeds beschikbare gegevens
vanuit het reguliere, risicogerichte toezicht. In aanvulling hierop, en
waar mogelijk in samenhang hiermee, zal aandacht worden besteed aan
thema’s die zijn toegesneden op actuele ontwikkelingen en politieke
prioriteiten. Ten slotte wordt verslag gedaan van de naleving van wet-
en regelgeving.

. 

In mei 2009 verschijnt het Onderwijsverslag 2007/2008. De volgende
onderwerpen worden hierin met name belicht:

Voorlopige inhoudsopgave Onderwijsverslag 2007/2008

A. De kwaliteit van het onderwijsstelsel (alle sectoren)

Prestaties van het stelsel

B. Aspecten van kwaliteit van het onderwijs 

Hoofdthema’s:

Basisvaardigheden

Opbrengsten

Voorkomen van uitval/voortijdig schoolverlaten

Signaleren van risico’s in het onderwijs

Kwaliteit van de docent

Onderwijs en financiën

C. De naleving van wet- en regelgeving

Onderwijstijd



Onderwijsverslag 2008/2009

Ook het Onderwijsverslag over het schooljaar 2008/2009, dat verschijnt
in mei 2010, zal bestaan uit de drie vaste onderdelen:

De kwaliteit van het onderwijs in de verschillende onderwijssectoren. De
informatie voor dit onderdeel wordt tijdens het regulier toezicht
verzameld.

Aspecten van kwaliteit van het onderwijs. Het gaat met name om de
volgende thema’s: basisvaardigheden; opbrengsten/zeer zwakke scholen;
voortijdig schoolverlaten/uitval; onderwijstijd; de leraar; overige
aspecten van kwaliteit.

Resultaten van het programmatisch handhaven van wet- en regelgeving. 

In het volgende hoofdstuk worden de themaonderzoeken en de onderzoeken
in het kader van programmatisch handhaven beschreven.

Themaonderzoek

In onderstaand schema zijn de voorgenomen themaonderzoeken in lijn met
de beleidsprioriteiten ingedeeld in clusters. In de volgende paragrafen
worden de themaonderzoeken per cluster beschreven. Vervolgens komt het
themaonderzoek in de kinderopvang aan de orde. Ten slotte volgen de
onderzoeken in het kader van programmatisch handhaven. Het betreft hier
de onderwerpen van de handhavingsagenda die niet of niet alleen in het
reguliere toezicht een plek krijgen, maar waarbij de inspectie ofwel
zich richt op specifieke scholen, ofwel een steekproef doet, ofwel meer
thematisch gericht onderzoek doet. 

Overzicht

Thema's 2009	Sector

4.1 Cluster Basisvaardigheden

Basisvaardigheden Nederlandse taal: stellen en spellen	po

Basisvaardigheden rekenen-wiskunde in het po	po

4.2 Cluster Opbrengsten/zeer zwakke scholen

Opbrengstgericht werken in het po	po

Opbrengsten van voor- en vroegschoolse educatie in de groepen 1 en 2 van
basisscholen	po

Toezicht op sociale en maatschappelijke opbrengsten in primair en
voortgezet onderwijs	po/vo

Opbrengsten in het speciaal onderwijs	ec

Opbrengsten in het hoger onderwijs (monitoring meerjarenafspraken)	ho

4.3 Cluster Voortijdig schoolverlaten/uitval

Onderzoek naar werking “Rutte-regeling”: naleving bekostigingsregels
en onderzoek naar resultaten uitval en diplomering in vo en bve

Dit themaonderzoek wordt in paragraaf 4.9, Programmatisch handhaven,
beschreven	vo/bve

4.4 Cluster Onderwijstijd

Onderwijstijd in het vo

Dit themaonderzoek wordt in paragraaf 4.9, Programmatisch handhaven,
beschreven	vo

4.5 Cluster De Leraar

Kwaliteit leraren in het speciaal onderwijs	ec

Bekwaamheid leraren in het mbo	bve

Onderzoek lerarenopleidingen in het ho 	ho

4.6 Cluster Overige aspecten van kwaliteit

Integratie en segregatie in basis en voortgezet onderwijs	po/vo

Toezicht op lokale educatieve agenda	po/vo

Sociale cohesie en burgerschap	po/vo/ec

Kwaliteit Cluster 1 incl. rugzakleerlingen in po, vo en bve	ec

Stageplaatsen leerlingen vmbo en praktijkonderwijs	vo

Omvang praktijkdeel bbl-variant	bve

Zorgplicht arbeidsmarktperspectief 	bve

Examinering in de nautische en luchtvaartsector 	bve

Maatwerk en flexibiliteit van het onderwijsprogramma n.a.v. CGO	bve

Evaluatie RIGO	vo/bve/ho

Kwaliteit aangewezen onderwijs 	ho

Gehandicapte studenten (evaluatie subsidietraject) 	ho

Internationale stages	ho

4.7 Cluster Financieel Toezicht en rechtmatigheidstoezicht

Huisvesting	po/vo

Beleidsregel beleggen en belenen	po/vo

Scheiding publieke en private middelen bij KBB’s	bve



Cluster basisvaardigheden 

Basisvaardigheden Nederlandse taal: stellen en spellen

De inspectie gaat onderzoek doen naar het niveau van de schriftelijke
taalvaardigheid in het primair onderwijs (stellen en spellen) en de
kwaliteit van het onderwijs op dit punt. Stellen en spellen zijn beide
belangrijke vaardigheden. Stellen (het kunnen schrijven van teksten)
krijgt relatief weinig aandacht in het onderwijs. Spelling scoort vaak
laag op de eindtoets en lijkt relatief eenvoudig te verbeteren. 

Basisvaardigheden rekenen-wiskunde in het primair onderwijs

Uit het project ‘Basisvaardigheden’ – deelproject rekenen-wiskunde
in het basisonderwijs (2008) – blijkt dat er grote verschillen zijn
tussen scholen wat betreft reken-wiskundeopbrengsten. Een van de
verklaringen hiervoor heeft betrekking op vakdidactische tekorten in
moderne reken-wiskundemethoden en hoe scholen hierop inspelen.

Het onderzoek geeft een beeld van het aanbod, het didactisch handelen en
de leerlingzorg op het gebied van het automatiseren van rekenkennis op
basisscholen. Daarnaast wordt een analyse gemaakt van de verschillen
(tussen scholen) in relatie tot de opbrengsten.

In het vo wordt ook een onderzoek uitgevoerd naar basisvaardigheden. Dit
gebeurt in het kader van programmatisch handhaven (zie paragraaf 4.9). 

Cluster Opbrengsten/zeer zwakke scholen

Voor het thema zeer zwakke scholen worden geen aparte themaonderzoeken
uitgevoerd. De gegevens die tijdens het reguliere toezicht worden
verzameld, worden gebruikt om over dit thema te rapporteren in het
Onderwijsverslag. 

Opbrengstgericht werken in het primair onderwijs

De inspectie wil in kaart brengen in welke mate po-scholen voor taal en
rekenen/wiskunde gegevens over de vorderingen van hun leerlingen
gebruiken om het onderwijs af te stemmen op individueel, groeps- en
schoolniveau (data driven teaching). Daarnaast wil de inspectie
onderzoeken welke factoren een gunstig effect hebben op de ontwikkeling
van het opbrengstgericht werken in het po.

Het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de Kwaliteitsagenda po.
Daarin staat dat de kwaliteit van de toetsing en de verantwoording in
het po een kritische factor is om de prestatieverbetering van het taal-
en reken/wiskunde-onderwijs te bevorderen. Voor het po is een ruim
aantal toetsen beschikbaar om schoolvorderingen te meten, maar de
toetsresultaten worden onderbenut omdat ze in onvoldoende mate worden
gebruikt om de leerstof en de instructie aan te passen aan de behoeften
van de leerlingen. 

Opbrengsten van voor- en vroegschoolse educatie in de groepen 1 en 2 van
basisscholen

De inspectie voert in 2009 een verkennend onderzoek uit naar de
opbrengsten van vve: in welke mate slaagt vve erin te realiseren dat
doelgroepkinderen ‘gewoon’ mee kunnen op de basisschool? Het
onderzoek wordt uitgevoerd op een steekproef van vroegscholen waarvan de
voorschool bezocht wordt in het kader van de bestandsopname (zie
paragraaf 2.4.1). Het onderzoek is verkennend van aard, omdat uit de
pilot vve in de G4 uit 2007 gebleken is dat op veel vroegscholen de
benodigde gegevens omtrent (de vorderingen van) vve-leerlingen in
onvoldoende mate beschikbaar zijn. Bovendien wil de inspectie aansluiten
bij andere onderzoeken naar de effectiviteit van vve, die de komende
periode plaatsvinden onder auspiciën van ECO3.

Toezicht op sociale en maatschappelijke opbrengsten in primair en
voortgezet onderwijs

De inspectie gaat indicatoren voor de meting van sociale en
maatschappelijke opbrengsten van onderwijs ontwikkelen. Daaropvolgend
worden de bevindingen, die met gebruik ervan verkregen worden,
beschreven.

Kerncompetenties als taal en rekenen of Nederlands, Engels en wiskunde
zijn belangrijke opbrengsten van onderwijs. Ze spelen een grote rol in
het toezicht van de inspectie. Daarnaast is de socialiseringsfunctie van
de school – de voorbereiding op deelname aan de samenleving en
persoonsontwikkeling – belangrijk. Hoewel deze taak van scholen in het
toezicht indirect aandacht krijgt, is het toezicht op de sociale en
maatschappelijke opbrengsten van onderwijs nog weinig uitgewerkt. In een
snel veranderende samenleving is inzicht in de bijdrage van onderwijs
aan integratie en maatschappelijke samenhang in toenemende mate van
belang. Scholen wijzen daar ook op en geven te kennen niet slechts
beoordeeld te willen worden op cognitieve prestaties, maar ook op de
bijdrage aan de vorming en ontwikkeling van leerlingen. De inspectie
heeft in 2008 een verkennend onderzoek uitgevoerd naar mogelijkheden om
dergelijke sociale en maatschappelijke opbrengsten een nader uitgewerkte
plaats in het toezicht te geven. De resultaten van deze verkenning zijn
zodanig dat nu gericht onderzoek naar mogelijke invullingen van toezicht
op sociale en maatschappelijke opbrengsten van onderwijs wenselijk is.

Opbrengsten in het speciaal onderwijs

De inspectie gaat een inventariserend onderzoek doen naar de opbrengsten
in het speciaal onderwijs. Tot op heden is er geen informatie
beschikbaar over de opbrengsten, terwijl een opbrengstverantwoording
noodzakelijk is; ook in het licht van het huidige toezicht. Een
maatschappelijk aspect van het onderzoek is dat veel leerlingen
‘diplomaloos’ het speciaal onderwijs verlaten.

Behalve dat het de opbrengsten in het speciaal onderwijs in kaart
brengt, geeft het onderzoek mogelijk ook inzicht in verschillen tussen
clusters. 

Opbrengsten in het hoger onderwijs (monitoring meerjarenafspraken)

De inspectie gaat monitoren of de meerjarenafspraken, die de minister
van OCW heeft gemaakt met de koepelorganisaties VSNU (Vereniging van
Universiteiten) en HBO-raad op het gebied van opbrengsten, gerealiseerd
worden. Op basis van de jaarwerkplannen 2007 en 2008 voerde de inspectie
reeds onderzoek uit naar uitval en rendement (diploma’s) in het hoger
onderwijs. 

De kwantitatieve resultaten van de monitor betreffen gegevens over
uitval en rendement in de bachelorfase. Het kwalitatieve resultaat
betreft informatie over de feitelijke inspanningen die instellingen
hebben geleverd om de meerjarenafspraken te realiseren.

Cluster Voortijdig schoolverlaten/uitval

Het themaonderzoek ‘Onderzoek naar werking “Rutte-regeling”:
naleving bekostigingsregels en onderzoek naar resultaten uitval en
diplomering in vo en bve’ wordt uitgevoerd in het kader van
programmatisch handhaven (paragraaf 4.9). 

Cluster Onderwijstijd

Het themaonderzoek ‘Onderwijstijd in het vo’ wordt uitgevoerd in het
kader van programmatisch handhaven (paragraaf 4.9).

Cluster De Leraar

In het Actieplan LeerKracht van Nederlandwordt voorgesteld om de
Inspectie van het Onderwijs te laten toezien op de kwaliteit van het
leraarschap en het personeelsbeleid. Het is de bedoeling dat de WOT
hiertoe zodanig wordt aangepast dat de kwaliteit van het leraarschap en
personeelsbeleid een nadrukkelijk element wordt in de bepaling van de
sterkte van een school. In 2009 zullen deze wijzigingen worden
voorbereid. Hiernaast zijn de volgende themaonderzoeken over het
leraarschap gepland:

Kwaliteit van leraren in het speciaal onderwijs.

Bekwaamheid van leraren in het mbo.

Opleiden in de school.

In het vo wordt bij het programmatisch handhavingsonderzoek
‘Basisvaardigheden en (taal)achterstanden in het vo’ (paragraaf 4.9)
aandacht besteed aan de rol van de leraar. Verder onderzoekt de
inspectie systematisch wat de kwaliteitstekorten zijn bij zeer zwakke
scholen waar het vermoeden bestaat dat onvoldoende opbrengsten te
relateren zijn aan de kwaliteit van het personeel. 

Kwaliteit van leraren in het speciaal onderwijs

Het project ‘Kwaliteit Leraren in het speciaal onderwijs’ brengt in
beeld wat de kwaliteit en deskundigheid van de leraar in het speciaal
onderwijs is.

In recente inspectieverslagen over de kwaliteit van ec-instellingen en
sbo-scholen is vastgesteld dat er veel scholen onder geĂŻntensiveerd
toezicht staan. Bepalend voor de kwaliteit en de mogelijke
kwaliteitsverbeteringen zijn de leraren. Ook in het licht van het
lerarentekort, dat zich sterk laat voelen in het speciaal onderwijs,
zijn er grote risico’s voor de kwaliteit.

Het onderzoek richt zich met name op kennis en vaardigheden/competenties
van leraren gericht op de doelgroep. Het onderzoek wil in kaart brengen:

Welke kennis leraren hebben van achtergronden en leerlingkenmerken.

Hoeveel leraren een bijscholing of specifieke opleiding hebben gevolgd.

In hoeverre in de PABO/lerarenopleiding aandacht wordt besteed aan het
speciale kind.

Bekwaamheid van leraren in het mbo

De inspectie voert een verkenning uit naar de wijze waarop instellingen
in het mbo invulling geven aan de verplichting omtrent benoembaarheid en
bekwaamheid van het onderwijzend personeel als gevolg van wijzigingen in
de WEB (wet BIO). De wet BIO, die in augustus 2006 in werking is
getreden, omvat enkele wijzigingen in de WEB op het gebied van
personeelsbeleid. Het zijn beperkte aanpassingen in de sfeer van
benoembaarheid van zij-instromers en het bewaken van de deskundigheid
van onderwijsgevend personeel. 

De resultaten van het onderzoek ‘Kwaliteit van leraren in het mbo’
worden gebruikt bij de bve-invulling van het toezicht op de kwaliteit
van leerkrachten.

Lerarenopleidingen in het hoger onderwijs

De NVAO beoordeelt in de accreditatieprocedure de kwaliteit van de
opleiding van toekomstige leraren, inclusief de trajecten ‘Opleiden in
de school’. In aanvulling daarop houdt de inspectie in de betreffende
sectoren (po, vo en bve) toezicht op de door opleidingsscholen
gerealiseerde kwaliteit van hun opleidingsinspanningen. Het opleiden in
de school is nog volop in ontwikkeling. De inspectie blijft deze
ontwikkeling vanuit het perspectief van de effecten op het
onderwijsstelsel in de komende jaren monitoren. 

De inspectie rapporteert welke bedoelde en onbedoelde effecten de
variëteit in opleidingsvormen heeft op het onderwijs. In het bijzonder
gaat zij na of de kwaliteit van aanstaande leraren in de
opleidingsscholen voldoende geborgd wordt.

Cluster Overige aspecten van kwaliteit

Integratie en segregatie in primair en voortgezet onderwijs

De inspectie gaat verschillen tussen scholen in het effect van
segregatie op de prestaties van leerlingen in kaart brengen. Het
onderzoek verkent daarnaast mogelijkheden om in het toezicht aandacht te
geven aan de bijdrage van scholen aan het tegengaan van segregatie en
bevordering van integratie.

In 2008 heeft de inspectie inventariserend onderzoek gedaan naar de mate
van segregatie in het primair en voortgezet onderwijs. Onderdeel van dit
onderzoek was een verkenning van de relatie tussen kenmerken van
scholen, de samenstelling van de leerlingenpopulatie en leerprestaties.
Op de achtergrond stond de vraag welke kenmerken van scholen bijdragen
aan bevordering van integratie en het afremmen van de effecten van
segregatie op leerprestaties. Deze vraag staat in het onderzoek
‘Integratie en segregatie in basis en voortgezet onderwijs’
centraal. Er wordt gekeken naar de resultaten die scholen in dit opzicht
boeken.

Toezicht op lokale educatieve agenda

De inspectie onderzoekt de voortgang en het functioneren van de Lokale
Educatieve Agenda (LEA) in (een steekproef van) Nederlandse gemeenten.

In 2008 voerde de inspectie een verkennend onderzoek uit naar de stand
van zaken rond de Lokale Educatieve Agenda met name gericht op de vier
grote steden. Met gebruik van de in dat project ontwikkelde werkwijze
wordt het onderzoek in 2009 uitgevoerd. Het onderzoek omvat een
beleidsanalyse van de voortgang van het tot stand komen van Lokale
Educatieve Agenda’s en een inhoudelijke evaluatie van het effect van
LEA-afspraken tussen schoolbesturen en gemeenten op versterking van de
kwaliteit van het onderwijs. Het onderzoek wordt tevens uitgevoerd
vanwege de nader vorm te geven inzet van het toezicht van de inspectie
op afspraken die in het kader van de Lokale Educatieve Agenda over
resultaten van scholen worden gemaakt. Het onderzoek vindt plaats in de
vorm van een pilot waarin de mogelijkheden voor zo’n verbinding worden
onderzocht. Het onderzoek is gericht op het po, maar vo wordt zijdelings
betrokken.

Sociale cohesie en burgerschap

De inspectie monitort en evalueert de implementatie van onderwijs voor
bevordering van burgerschap en integratie, en evalueert het
instrumentarium voor het toezicht daarop.

Met ingang van 2006 hebben scholen voor po, vo en ec de wettelijke taak
om het ‘actief burgerschap en de sociale integratie’ van leerlingen
te bevorderen. De inspectie ziet toe op de invulling die scholen daaraan
geven. Uit eerdere rapportages kwam naar voren dat, hoewel veel scholen
zich van deze opdracht bewust zijn en een begin maakten met de invulling
daarvan, nu de stap gezet moet worden naar opname in het curriculum. 

De inspectie beoordeelt de voortgang van de uitwerking van de
burgerschapsopdracht via regulier toezicht op (steekproeven van) scholen
en onderzoekt de inhoudelijke ontwikkeling van dit onderwijs en
randvoorwaarden zoals de beschikbaarheid van materialen, inzicht in
opbrengsten en effectieve aanpakken, en aandacht voor mogelijke
belemmeringen. Het toezicht van de inspectie op burgerschap wordt
ingevuld op basis van een toezichtkader dat gefaseerd en in overleg met
veld en wetenschap wordt uitgebouwd. 

Onderzoek kwaliteit cluster 1 (visueel gehandicapten)

De inspectie gaat onderzoek doen naar de kwaliteit van het onderwijs aan
leerlingen met een visuele beperking. In het onderzoek worden ten eerste
de cluster 1-scholen onderzocht, maar ook leerlingen uit het reguliere
onderwijs (rugzakleerlingen) in po, vo en bve worden bij het onderzoek
betrokken. Daarnaast wordt in kaart gebracht wat de omvang is van de
plaatsingslijsten en wachtlijsten voor de cluster 1-scholen, welke
regionale verschillen er zijn en wat de oorzaken zijn waarom leerlingen
thuis zitten.

Stageplaatsen voor leerlingen in het vmbo en het praktijkonderwijs

De inspectie gaat onderzoek doen of het aantal beschikbare stageplaatsen
voor leerlingen uit het vmbo en praktijkonderwijs mogelijk negatief
beĂŻnvloed wordt door de invoering van de maatschappelijke stage voor
leerlingen in het vo. 

In schooljaar 2011/2012 wordt de maatschappelijke stage, van minimaal 72
uur, voor vo-scholen wettelijk verplicht. Ook vmbo-scholen en scholen
voor praktijkonderwijs maken veel gebruik van stages in de
beroepsgerichte vakken. De vraag is of door de invoering van de
maatschappelijke stage er een spanningsveld ontstaat met de
beroepsgerichte stages in het vmbo en het praktijkonderwijs. In het
verlengde van deze vraag wordt in dit onderzoek nagegaan of scholen
strategieën ontwikkelen of hebben ontwikkeld die voorkomen dat deze
mogelijke spanningen optreden. 

Omvang praktijkdeel bbl-variant

De inspectie doet onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs bij
opleidingsvarianten in de beroeps begeleidende leerweg (BBL) waarin de
praktijkcomponent honderd procent van het programma in beslag neemt.
Daarbij wordt ook gekeken naar het naleven van wettelijke bepalingen
inzake inrichting van het programma en rechtsbescherming van deelnemers.
Daarnaast wordt de omvang van de dienst die de instelling feitelijk
levert onderzocht.

Flexibilisering en maatwerk van het onderwijsprogramma naar aanleiding
van CGO

Uit onderzoek van de inspectie naar competentiegericht onderwijs (CGO)
bleek dat er sprake is van een gebrek aan flexibiliteit en maatwerk (en
daarmee het onvoldoende honoreren van de grote diversiteit tussen
deelnemers). In dit vervolgonderzoek kijkt de inspectie welke extra
inzet instellingen leveren om de programma’s beter af te stemmen op de
individuele deelnemer. 

Daarnaast onderzoekt de inspectie hoe er gewerkt wordt met EVC-trajecten
en verdiepende programma’s, en ook instroommomenten en individuele
begeleiding in het loopbaanperspectief. 

Examinering in de nautische en luchtvaartsector

De inspectie gaat de sterke en zwakke punten van de opleidingen en de
examinering in de nautische en luchtvaartsector inventariseren.
Belangrijkste doel van dit onderzoek is bij te dragen aan een goed
civiel effect van de mbo-diploma’s in de nautische en
luchtvaartsector, na maatschappelijke onrust over de waarde van deze
mbo-diploma’s. Daarnaast kunnen, op grond van dit themaonderzoek,
instellingen van elkaars sterke punten leren.

Zorgplicht arbeidsmarktperspectief

De inspectie voert een verkennend onderzoek uit bij opleidingen met
tekorten dan wel overschotten op de arbeidsmarkt (ROA-gegevens), naar de
wijze waarop deze opleidingen loopbaanadviezen aan hun deelnemers geven.


In de wet staat dat instellingen verplicht zijn opleidingen aan te
bieden met voldoende arbeidsmarktperspectief, maar scholen richten zich
in de eerste plaats op opleiden en minder op het
arbeidsmarktperspectief. Een nationale denktank van jonge wetenschappers
becijferde onlangs dat de mismatch tussen onderwijs en arbeidsmarkt de
staat jaarlijks zo’n 1,5 miljard euro kost. Hierin zitten de kosten
van overschot, herscholing en de tekorten waardoor minder
arbeidsproductiviteit kan plaatsvinden. 

Evaluatie RIGO

Op verzoek van het Ministerie van LNV evalueert de inspectie projecten
gefinancierd uit de Regeling Innovatie Groen Onderwijs (RIGO), gericht
op onderwijsvernieuwing en kenniscirculatie in het middelbaar en hoger
agrarisch (beroeps)onderwijs. 

De evaluaties geven antwoord op de vragen:

Wat is op de instelling waarneembaar van de projectdoelstellingen?

Heeft het project daadwerkelijk opgeleverd wat oorspronkelijk bedoeld
was?

Kwaliteit aangewezen onderwijs

In samenwerking met de NVAO onderzoekt de inspectie de kwaliteit van het
aangewezen hoger onderwijs, in het bijzonder de hbo-bachelors. Over het
aangewezen onderwijs is minder informatie aanwezig dan over bekostigd
onderwijs, terwijl er bij het aangewezen onderwijs meer signalen zijn
over tekortschietende kwaliteit. 

Er wordt niet alleen gekeken naar zwakke punten, ook good practices
verdienen vermelding. Ter vergelijking wordt eenzelfde analyse
uitgevoerd bij een aantal bekostigde opleidingen.

Gehandicapte studenten in het hoger onderwijs(evaluatie subsidietraject)

In het hoger onderwijs hebben 34 instellingen in de periode 2006-2008
subsidie ontvangen om de positie van studenten met een functiebeperking
te verbeteren. Op verzoek van het Ministerie van OCW brengt de inspectie
in kaart of de voorwaarden voor onderwijs aan studenten met een
functiebeperking op orde zijn, zoals bijvoorbeeld voorlichting, intake
en organisatie om toegezegde voorzieningen feitelijk en op tijd te
realiseren. 

De doelstelling van het inspectieonderzoek is tweeledig:

Evaluatie van het subsidietraject.

In kaart brengen in hoeverre er sinds het inspectieonderzoek in 2004
vooruitgang is geboekt in het Nederlandse ho en welke problemen er nog
resteren.

Internationale stages

Uit onderzoek van het ISO en Stageplaza (2008) is gebleken dat zich rond
internationale stages in het hoger onderwijs problemen voordoen: 1) de
vraag naar stages is erg groot, maar instellingen kunnen niet aan deze
vraag voldoen; 2) studenten moeten in toenemende mate een beroep doen op
commerciële stagebemiddelingsbureaus; 3) er zijn regelmatig klachten
van studenten over de kwaliteit van de stages. In de tweede helft van
2008 voert de Nuffic in samenwerking met Hogeschool Windesheim
(lectoraat internationalisering) een verkennend onderzoek uit naar deze
problematiek. In aansluiting op deze verkenning verricht de inspectie in
2009 steekproefsgewijs onderzoek naar het aanbod en de kwaliteit van
verplichte internationale stages. Hierbij besteedt de inspectie ook
aandacht aan de rol van stagebemiddelingsbureaus.

Cluster Financieel toezicht en rechtmatigheidstoezicht

Huisvesting

Zowel in het po als in het vo zijn de gemeenten primair verantwoordelijk
voor de huisvesting van primaire en voortgezette onderwijsinstellingen
in hun gemeente. De gemeenten krijgen hiervoor middels het gemeentefonds
middelen vanuit het Ministerie van OCW. Er zijn aanwijzingen dat
instellingen zelf relatief veel middelen investeren in huisvesting en de
gemeenten het beschikbare budget niet volledig uitputten. Ook worden
veel reserves in verband met toekomstige huisvesting opgebouwd. In het
najaar van 2008 zal een onderzoek worden uitgevoerd naar de
huisvestingssituatie van onderwijsinstellingen in het po en vo. Dit
onderzoek (quick scan) dient om de huidige knelpunten in kaart te
brengen. In 2009 zal een uitgebreid onderzoek plaatsvinden, waarbij
tevens de financiering door de gemeente zal worden betrokken.

Beleidsregel beleggen en belenen

Onderwijsinstellingen mogen hun publieke reserves vermeerderen door ze
op een spaarrekening te zetten of andere financiële producten te
gebruiken. Hieraan is echter een aantal (strikte) regels verbonden. Het
is namelijk voorstelbaar dat een onderwijsinstelling geen goed onderwijs
meer kan geven of nieuwe leermiddelen kan kopen omdat bij een
beursdaling publieke middelen zijn verdampt. Deze regels staan in de
beleidsregel beleggen en belenen. 

Om te toetsen of instellingen in het po en het vo zich aan deze regels
houden en om te bepalen of er risico’s gelopen worden door
bijvoorbeeld riskante beleggingen, doet de inspectie onderzoek naar de
mate waarin instellingen in po en vo zich aan de beleidsregel houden.
Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan de evaluatie van de
beleidsregel op de aspecten uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en
controleerbaarheid.

Scheiding publieke en private middelen bij KBB’s

Kenniscentra beroepsonderwijs en bedrijfsleven (KBB’s) moeten een
administratieve scheiding aanbrengen tussen hun publieke middelen en hun
private middelen. De inspectie onderzoekt in hoeverre de KBB’s hieraan
gehoor geven. 

KBB’s voeren publiek taken uit op grond van de WEB en daarnaast
private activiteiten in de eigen bedrijfstak. Er zijn diverse signalen
en casuĂŻstiek voorhanden waaruit duidelijk wordt dat de scheiding zowel
in de dagelijkse uitvoering van beide taken, als in de besteding en
verantwoording van de publieke middelen niet helder is. Dit kan ertoe
leiden dat publieke middelen ingezet worden voor private werkzaamheden.

Specifiek themaonderzoek: kinderopvang

Gemeentelijk toezicht op gastouderbureaus

In de loop van 2007 kwamen er steeds meer signalen binnen dat de groei
van de gastouderopvang negatieve gevolgen zou hebben voor de kwaliteit.
Dit was een reden om de beleidsregels per 1 april 2008 aan te passen en
het gemeentelijk toezicht op de gastouderbureaus te verscherpen

Vanaf 1 april 2008 is verscherpt toezicht op de gastouderbureaus van
start gegaan. De inspectie onderzoekt ook in 2009 of het gemeentelijk
toezicht op de gastouderbureaus rekening houdt met de aangescherpte
normen ten aanzien van de gastouderopvang en of er verschillen tussen
gemeenten waarneembaar zijn.

Toerusting GGD en uitbreiding BSO

In 2007 bleek dat veel gemeenten geconfronteerd werden met
capaciteitsgebrek bij gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD-en). Dat
werd voor een deel veroorzaakt door de forse uitbreiding van
buitenschoolse opvang-vestigingen (BSO). Deze problematiek zorgt er mede
voor dat gemeenten, die verantwoordelijk zijn, in de problemen komen met
het halen van de wettelijke inspecties en het laten verrichten van
noodzakelijke onderzoeken. Door de Staatssecretaris van OCW zijn mede
hierom in december 2007 extra middelen aan het gemeentefonds toegevoegd.
De inspectie onderzoekt of GGD-en nog steeds kampen met
capaciteitsproblemen en wat de oorzaken en gevolgen hiervan zijn.

Risicogericht toezicht door GGD en gemeente

GGD-Nederland heeft in 2008 in samenwerking met de Vereniging
Nederlandse Gemeenten (VNG) het ‘risicogericht toezicht’ ontwikkeld;
meer toezicht waar nodig, gericht op verbetering van de kwaliteit van de
kinderopvang, en minder toezicht waar de kwaliteit goed is. Deze vorm
van toezicht op de kinderopvang wordt eind 2008 geĂŻmplementeerd. De
inspectie volgt de implementatie en brengt de eerste ervaringen en
resultaten in beeld, zonder in dit stadium al een oordeel te geven.

Centrale positie ouders

In de Wet kinderopvang, in werking getreden op 1 januari 2005, hebben de
ouders een centrale positie gekregen. Illustraties daarvan zijn de
verplichte oudercommissie, de verplichting ouders te informeren en het
systeem van vraagfinanciering. 

De inspectie gaat onderzoek doen naar de positie van ouders in de
kinderopvang. Vragen die hierbij aan de orde kunnen komen zijn: 

Hoe worden ouders geĂŻnformeerd over de GGD-rapporten en andere
informatie over de kwaliteit van de kinderopvangonderneming? Is dit
voldoende? 

Kunnen ouders de aan hen toegekende centrale rol waarmaken? 

Hoe functioneert het eerstelijnstoezicht ten aanzien van de centrale rol
van de ouders?

Onderzoeken programmatisch handhaven

In paragraaf 1.4 is al kort beschreven wat programmatisch handhaven
inhoudt. In paragraaf 2.3 werd een overzicht gegeven van de
handhavingsonderwerpen per sector. In deze paragraaf worden de
(thema)onderzoeken die worden uitgevoerd in het kader van programmatisch
handhaven alsmede het specifieke handhavingstoezicht (gericht op
specifieke scholen) met een thematische component beschreven. 

Overzicht onderzoeken in het kader van programmatisch handhaven

Onderwerp	Soort onderzoek

Sector po

Ouderbijdrage in het po	Themaonderzoek

Sponsoring	Themaonderzoek

Sector vo

Onderwijstijd in het vo	Specifiek handhavingstoezicht

Plicht specifieke zorg vo (inclusief ‘Zorg zieke leerlingen’)
Themaonderzoek

Basisvaardigheden en (taal)achterstanden in het vo en de rol van de
leraar	Themaonderzoek

Ouderbijdrage in het vo	Themaonderzoek

Sector vo/bve

Onderzoek naar werking “Rutte-regeling”: naleving bekostigingsregels
en onderzoek naar resultaten uitval en diplomering in vo en bve
Specifiek handhavingstoezicht

Sector bve

Zorgplicht informatie onderwijs- en examenprogramma in bve
Themaonderzoek

Sector ho

Toegang tot het ho	Specifiek handhavingstoezicht

Buitenlandse studenten	Specifiek handhavingstoezicht

EVC-voorzieningen in het ho	Themaonderzoek



Ouderbijdrage in het primair onderwijs

De inspectie wil in kaart brengen wat de hoogte is van de vrijwillige
bijdrage die scholen voor primair onderwijs aan ouders in rekening
brengen. Dit gebeurt door het analyseren van een representatieve
steekproef van schoolgidsen. Het onderzoek moet tevens zicht bieden op
de vraag voor welke activiteiten scholen aan ouders een bijdrage vragen.
Tot slot wordt via de schoolgidsanalyse geĂŻnventariseerd in welke mate
scholen de bepalingen in artikel 13, lid 1 onder e, en artikel 40, lid
1, van de wet op het primair onderwijs (WPO) naleven. Om te bezien hoe
de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage zich in de loop van de jaren
heeft ontwikkeld, worden de gegevens waar mogelijk vergeleken met
uitkomsten van eerdere onderzoeken uit 2000 en 2002. 

Indien de uitkomsten van het onderzoek naar de naleving van de
bepalingen uit de genoemde artikelen daartoe aanleiding geven, krijgt
het onderzoek een vervolg in het schooljaar 2009/2010. De focus zal dan
liggen op de handhaving van de wettelijke bepalingen binnen de
toezichttaak van de inspectie. 

Aanleiding tot het onderzoek zijn signalen uit het veld dat er grote
verschillen tussen scholen zijn in de hoogte van de vrijwillige
ouderbijdrage. Deze signalen hebben aanleiding gegeven tot artikelen in
de pers, zoals in Het Parool van 3 april 2008 en tot Kamervragen.
Gegeven deze signalen heeft de inspectie besloten via een
inventariserend onderzoek meer inzicht te verschaffen. Verschillen
tussen scholen in de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage hoeven op
zich niet strijdig te zijn met de wettelijke bepalingen.

Sponsoring

De inspectie gaat bij een nader te bepalen groep scholen na in hoeverre
zij de wettelijke bepalingen rondom sponsoring naleven. Het onderzoek
vindt plaats in de tweede helft van 2009 en richt zich specifiek op de
vraag of scholen in het schoolplan hun beleid ten aanzien van sponsoring
hebben omschreven, of de schoolgids informatie bevat over de wijze
waarop het bevoegd gezag omgaat met deze bijdragen en of de volledige
medezeggenschap heeft ingestemd met de aanvaarding van materiële
bijdragen of geldelijke bijdragen, indien daarbij verplichtingen worden
aangegaan waarmee leerlingen worden geconfronteerd. Waar nodig zal de
inspectie deze wettelijke verplichtingen uit de WPO en de Wet
medezeggenschap op scholen (WMS) handhaven.

Aanleiding voor dit onderzoek zijn de uitkomsten van een studie van
Regioplan uit 2007, waaruit blijkt dat de wettelijke bepalingen
aangaande sponsoring niet altijd door scholen worden nageleefd. In
slechts 23 procent van de basisscholen treft men in de schoolgids
informatie aan over het omgaan met sponsormiddelen; in slechts 36
procent van de schoolplannen in het basisonderwijs is het sponsorbeleid
genoemd. Ook blijkt de medezeggenschapsraad niet altijd betrokken bij de
besluitvorming over sponsoring. De verwachting is dat de wake-up call
richting scholen die beoogd wordt met het binnenkort af te sluiten
hernieuwde convenant, ertoe zal leiden dat meer scholen de wettelijke
verplichtingen nakomen. 

Onderwijstijd in het voortgezet onderwijs

De inspectie onderzoekt of scholen voor voortgezet onderwijs voldoen aan
de wettelijke verplichtingen ten aanzien van de realisatie van de
onderwijstijd.

In de jaren 2006 tot en met 2008 heeft de inspectie op allerlei manieren
aandacht geschonken aan de naleving van de wettelijke vereisten rond
onderwijstijd. Dit onderwerp heeft in media en maatschappij, maar vooral
in het onderwijsveld nadrukkelijk de aandacht.

In de beleidsreactie van de minister van OCW op de resultaten van de
onderzoeken uit 2006 en 2007 is intensief toezicht door de inspectie in
het vooruitzicht gesteld. Dit intensief toezicht bestaat uit:

een aanscherping van het reguliere toezicht op de onderwijstijd (binnen
het risicogerichte, nieuwe toezicht);

verscherpt toezicht op scholen die in eerdere onderzoeken onvoldoende
onderwijstijd bleken te hebben geprogrammeerd en/of gerealiseerd;

representatief onderzoek naar allereerst de geprogrammeerde
onderwijstijd en vervolgens ook de gerealiseerde onderwijstijd binnen
het voortgezet onderwijs.

Het onderzoek ‘Onderwijstijd in het vo’ gaat over dit laatste aspect
van het aangekondigde intensieve toezicht.

Plicht specifieke zorg in het voortgezet onderwijs

De inspectie gaat onderzoeken of scholen voor voortgezet onderwijs
voldoen aan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van de specifieke
zorg voor leerlingen met speciale onderwijsbehoeften. Hiermee wordt
tevens in kaart gebracht welke verbeteringen op dit punt in het
voortgezet onderwijs mogelijk zijn en op welke schaal eventuele
interventies nodig zijn om tot naleving van de wettelijke bepalingen te
komen.

De wettelijke vereisten ten aanzien van specifieke zorg voor leerlingen
met speciale onderwijsbehoeften zijn over enkele zorgaspecten verdeeld.
Hierbij gaat het om de zorg in het kader van leerwegondersteunend
onderwijs (art. 10e, WVO), de toelating tot praktijkonderwijs en de rol
van de regionale verwijzingscommissie (art. 10g, WVO) en aansluiting bij
een samenwerkingsverband voor orthopedagogische en didactische hulp
(art. 10h, WVO). 

In het verlengde hiervan liggen de eisen die worden gesteld ten aanzien
van zieke leerlingen (art. 6b WVO), het bestrijden van taalachterstand
(art. 6c WVO) en de eisen ten aanzien van het handelingsplan LGF ex art.
26 WVO en rechtmatige toekenning en besteding. 

In de Onderwijsverslagen van de afgelopen jaren heeft de inspectie
geconstateerd dat in het voortgezet onderwijs enkele aspecten
verbetering behoeven, waaronder de zorg voor leerlingen met specifieke
onderwijsbehoeften. 

Basisvaardigheden en (taal)achterstanden in het vo en de rol van de
leraar

De inspectie onderzoekt of scholen voor voortgezet onderwijs voldoen aan
de wettelijke verplichting tot het bestrijden van achterstanden bij hun
leerlingen, met name op de basisvaardigheden, waaronder
taalvaardigheden. 

Het project staat in het licht van een meerjarig onderzoeksprogramma van
de inspectie naar de prestaties van leerlingen op de basisvaardigheden
taal, rekenen en sociale omgang.

In 2007 heeft de inspectie het niveau van de basisvaardigheden taal bij
leerlingen in de basis- en kaderberoepsgerichte leerweg van het vmbo en
leerlingen in het praktijkonderwijs onderzocht. Daarbij is tevens
nagegaan of er een relatie is tussen bepaalde kenmerkende
onderwijsactiviteiten van scholen en hogere taalprestaties. In 2008
voerde de inspectie een vergelijkbaar onderzoek uit naar de
basisvaardigheden rekenen, op een steekproef van scholen voor voortgezet
onderwijs.

Bij het onderzoek in 2009 zal het accent liggen op de beleidsmatige
aandacht die scholen hebben voor het bestrijden van achterstanden bij
leerlingen, met name de taalachterstanden. Hierbij zullen twee elementen
worden betrokken: voldoen scholen met hun activiteiten aan de wettelijke
bepalingen en welke rol spelen leraren bij deze activiteiten. Ook wordt
in kaart gebracht waar verbeteringen mogelijk zijn.

Ouderbijdrage in het voortgezet onderwijs

De inspectie wil in kaart brengen wat de hoogte is van de vrijwillige
bijdragen die scholen voor vo aan ouders in rekening brengen. Het
onderzoek moet tevens zicht geven op de vraag voor welke activiteiten
scholen aan ouders bijdragen vragen. In het kader van het naleven door
scholen van art. 27 lid 2 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO)
zal de inspectie de verschillende bepalingen van dit artikel handhaven.

Sinds 1 augustus 2005 betalen ouders voor leerlingen in het voortgezet
onderwijs geen lesgeld meer. Wel zijn er voor ouders schoolkosten,
bijvoorbeeld voor boeken en excursies. Daarnaast mogen scholen voor
voortgezet onderwijs aan de ouders van hun leerlingen een vrijwillige
financiële bijdrage vragen voor extra voorzieningen en activiteiten. In
het schooljaar 2008-2009 wordt gestart met de invoering van gratis
schoolboeken. 

In 2005 ontvingen de scholen in het vo 122 miljoen euro aan
ouderbijdragen. In 2000 was dit nog 85 miljoen euro. De ontvangen
bijdragen verschilden sterk per school. In 2005 ontving bijna de helft
van de scholen, die ouderbijdragen in hun financiële verslagen hadden
verantwoord, een bedrag tot honderd euro per leerling per jaar; 14
procent van de scholen kreeg per leerling zelfs meer dan driehonderd
euro. Scholen die een vrijwillige bijdrage vragen zijn verplicht hieraan
in de schoolgids aandacht te besteden. 

Nu vanaf 2005 een tweetal belangrijke wijzigingen zijn doorgevoerd, die
de kosten die aan ouders in rekening worden gebracht fors moeten
reduceren, is het van belang de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage
in het vo te monitoren. Het onderzoek naar de ouderbijdrage in het vo
zal een vervolg hebben in het schooljaar 2009/2010.

Onderzoek naar werking “Rutte-regeling”: naleving bekostigingsregels
en onderzoek naar resultaten uitval en diplomering in vo en bve

De wet samenwerkingsconstructies vo-bve stimuleert de samenwerking
tussen onderwijsinstellingen binnen het vo en het bve. Deze wet wordt
ook wel “Rutte-regeling” genoemd. Scholen krijgen hiermee de ruimte
om elke leerling zo veel mogelijk onderwijs op maat te leveren. Deze
maatwerktrajecten vergroten de kans op een diploma of ten minste een
startkwalificatie. 

De leerlingen die gebruik maken van de “Rutte-regeling” blijven
ingeschreven op de vo-school, maar ontvangen (gedeeltelijk) onderwijs op
de bve-instelling.

De regeling bevat voorwaarden voor de inschrijving en bekostiging van
leerlingen in deze samenwerkingsvorm. De inspectie gaat na of deze
voorwaarden worden nageleefd. Daarnaast wil de inspectie eventuele
knelpunten of successen bij de uitvoering van de regeling
inventariseren.

Zorgplicht informatie onderwijs- en examenprogramma in bve

In het wetsvoorstel deregulering en administratieve lastenverlichting
(DAL) is de verplichting tot het opstellen van een onderwijs- en
examenregeling (OER) per opleiding vervangen door een zorgplicht;
namelijk de plicht om deelnemers tijdig over de inhoud van het programma
en van de examens te informeren. Daarmee is in het kader van de
deregulering beoogd om de instelling meer vrijheid te geven in de wijze
waarop zij deelnemers hierover informeren: er is geen bepaald document
verplicht, maar het tijdig informeren is verplicht. Het toezicht daarop
zal zich richten op ten eerste de inhoud van aan deelnemers verstrekte
documenten en ten tweede op de vraag of deelnemers zich voldoende
geĂŻnformeerd voelen.

Vooruitlopend op handhaving zal eerst een verkenning uitgevoerd worden
naar de uitvoeringsvarianten die instellingen kiezen.

Toegang tot het hoger onderwijs

De inspectie gaat onderzoeken of instellingen de wet- en regelgeving
voor de toegang tot het hoger onderwijs naleven en hieromtrent heldere
informatie aan (aanstaande) studenten verschaffen. 

Er zijn diverse signalen dat de wet- en regelgeving voor de toegang tot
het hoger onderwijs onvoldoende wordt nageleefd. Zo laat recent
onderzoek zien dat er bij 24 procent van de bachelors en bij 37 procent
van de masters sprake is van onregelmatigheden over de naamgeving van
opleidingen. In een onderzoek naar de werving en selectie van
buitenlandse studenten bleek de naleving van de wettelijke
toelatingseisen bij de onderzochte instellingen te kort te schieten,
maar bleek ook dat de wet- en regelgeving mogelijk voor verbetering
vatbaar is. De minister van onderwijs heeft de instellingen voor hoger
onderwijs per brief laten weten dat de inspectie onderzoek gaat doen
naar de naleving van de wet en regelgeving voor de toegang tot het hoger
onderwijs. 

Buitenlandse studenten in het hoger onderwijs (controle
verbeterafspraken)

In eerder onderzoek (2006) concludeerde de inspectie dat de werving en
selectie van buitenlandse studenten niet bij alle instellingen voldeed
aan de kwaliteitseisen. Op basis van deze conclusie zijn acht
instellingen voor hoger onderwijs (aangewezen en bekostigd) met verhoogd
risico geselecteerd voor nader onderzoek. De inspectie heeft vastgesteld
of de instellingen de relevante wet- en regelgeving op het gebied van
activiteiten op de internationale onderwijsmarkt in acht namen en of de
kwaliteit van de uitvoering op orde was. De inspectie controleert in
2009 de verbeterafspraken die met zeven van deze instellingen gemaakt
zijn. Daarnaast wil de inspectie een bijdrage leveren aan de discussie
over internationalisering in het hoger onderwijs en de gewenste praktijk
daarvan.

EVC-voorzieningen in het ho

De inspectie gaat na op welke schaal instellingen EVC-voorzieningen (EVC
staat voor Eerder Verworven Competenties) hanteren en in hoeverre
daarbij wet- en regelgeving en de gedragscode EVC worden nageleefd.

Regelmatig wijkt de opleidingsduur die (groepen) studenten in het
vooruitzicht wordt gesteld fors af van de norm van 60 EC (European
Credit) voor een voltijdopleiding en 30 EC voor een deeltijdopleiding,
zonder dat op voorhand duidelijk is waarom. Zo biedt een aanzienlijk
aantal hbo-opleidingen een (deeltijd)programma aan dat slechts drie jaar
duurt of uitgaat van een hogere studielast per jaar (voorbeeld 80 in
plaats van 60 EC voor een voltijdopleiding). 

Tegen deze achtergrond onderzoekt de inspectie in hoeverre sprake is van
formele vrijstellingen en of deze worden verleend op basis van
EVC-procedures die aan eisen van de wet en de afspraken in de
gedragscode EVC voldoen.

Overige wettelijke taken

Naast het onderwijstoezicht en het rapporteren over de staat van het
onderwijs heeft de inspectie nog een aantal wettelijke taken: 

Inzetten van vertrouwensinspecteurs voor klachtmeldingen over seksuele
intimidatie en misbruik, fysiek en psychisch geweld en discriminatie en
radicalisering; 

In bepaalde gevallen geven van ontheffingen; 

Registreren van en rapporteren over schorsing en verwijdering in het
voortgezet onderwijs. 

Vertrouwensinspecteurs

Op basis van artikel 6 van de WOT behandelt de inspectie klachten in het
kader van seksuele intimidatie en seksueel misbruik, fysiek en psychisch
geweld, discriminatie en radicalisering die worden ervaren in de context
van het onderwijs. De taken van de vertrouwensinspecteurs zijn:

Fungeren als aanspreekpunt;

Adviseren over eventueel te nemen stappen;

Bijstaan bij het nemen van stappen gericht op het zoeken naar een
oplossing;

Desgevraagd begeleiden bij het indienen van een klacht of het doen van
aangifte.

Om deze taken te kunnen uitvoeren heeft de inspectie een centraal
meldpunt vertrouwensinspecteurs ingericht. Eenvoudige klachtmeldingen
worden meteen afgehandeld of doorverwezen; complexe klachtmeldingen
worden intensief door een vertrouwensinspecteur begeleid. Alle
klachtmeldingen worden geregistreerd.

De vertrouwensinspecteurs richten zich in 2009, behalve op hun primaire
taken, met name op de volgende zaken: rapportage en interne
kwaliteitszorg.

Rapportage

Vertrouwenszaken hebben een belangrijke signaalfunctie: de casuĂŻstiek
maakt zichtbaar wat zich meestal aan het gewone oog van beleid, bestuur
en toezicht onttrekt en daarmee kan het waardevolle informatie bieden
over de feitelijke werking van het systeem als geheel. Het is dan ook
mede een taak van de vertrouwensinspecteurs om de ernst en omvang van de
klachten te analyseren en op basis daarvan – in eerste instantie
intern – maatschappelijke thema’s te agenderen. In 2009 leveren de
vertrouwensinspecteurs drie managementrapportages op, leveren zij
bijdragen aan het Onderwijsverslag en het jaarverslag van de inspectie,
en rapporteren zij, al dan niet op verzoek van bijvoorbeeld de minister
of de inspecteur-generaal, ad hoc en los van specifieke gevallen over
vertrouwenszaken.

Interne kwaliteitszorg

De kwaliteit van de uitvoering van de vertrouwenstaak wordt bepaald door
een aantal indicatoren. Deze betreffen de voorwaarden, het proces en het
resultaat. In 2009 besteden de vertrouwensinspecteurs in dit verband
aandacht aan de volgende zaken:

Voorwaarden voor klachtbehandeling: interne en externe voorlichting ten
behoeve van bereik en bereikbaarheid, verbetering van de inrichting van
het meldpunt ten behoeve van de vertrouwelijkheid, verdere ontwikkeling
van de methodiek, intervisie en intercollegiale consultatie in het kader
van de professionalisering;

Proces van klachtbehandeling: toetsing aan de geldende afspraken en
procedures;

Resultaat van de klachtbehandeling: afmeten van de effectiviteit van het
handelen van de vertrouwensinspecteur aan de waarde die direct en
indirect betrokkenen aan de vertrouwenstaak toekennen.

Adviezen en ontheffingen

In een aantal gevallen brengt de inspectie advies uit. Enkele
voorbeelden zijn adviezen aan leerplichtambtenaren in verband met het
aanmerken van een niet-bekostigde onderwijsinstelling als ‘school in
de zin van de Leerplichtwet 1969’ (in po, vo en ec) en adviezen over
nieuwe aanvragen voor diploma-erkende opleidingen (in bve). 

De inspectie verleent ook ontheffingen in verband met toelating,
onderwijstijd, en verblijfsduur in het (v)so.

Publieksfunctie

De WOT kent aan de inspectie ook een publieksfunctie toe. Deze komt tot
uiting in:

publiceren resultaten toezicht;

internetsite;

publieksvragen/contactcentrum.

Publiceren resultaten toezicht

Uitgangspunt bij de publieksfunctie is openbaarheid van gegevens. De
inspectie publiceert alle resultaten van het toezicht via haar
internetsite op een zogenoemde Toezichtkaart per instelling. Op deze
Toezichtkaart is voor leerlingen, studenten, ouders, scholen en publiek
duidelijk wat de risicobeoordeling is van de inspectie per bestuur en de
daaronder vallende scholen. Eveneens is voor de bezoeker inzichtelijk
waar deze beoordeling op gebaseerd is en zijn, indien van toepassing,
onderliggende rapporten openbaar. In 2009 wordt via gebruikersonderzoek
de bruikbaarheid en relevantie van de gepresenteerde gegevens
geëvalueerd. Op basis hiervan vinden bijstellingen plaats.

Internetsite

Naast de Toezichtkaarten per bestuur en de daaronder vallende scholen,
vindt het publiek via www.onderwijsinspectie.nl ook de resultaten van
het toezicht op het stelsel, via de speciale themasite Onderwijsverslag.
Maandelijks publiceert de inspectie een overzicht van zeer zwakke
scholen in Nederland. Ten slotte publiceert de inspectie door het hele
jaar heen de resultaten van thematisch toezicht. Ook voor de
internetsite als geheel geldt dat in 2009 een gebruikersonderzoek
plaatsvindt om de relevantie, bruikbaarheid en de vindbaarheid van de
informatie op de site te evalueren.

Publieksvragen/contactcentrum

In 2009 verwacht de inspectie zo’n 4.000 publieksvragen te
beantwoorden. Het merendeel hiervan komt binnen via het contactformulier
op de website. De telefonische eerstelijnsopvang is via Postbus51. De
publieksvragen vormen een belangrijke bron voor het onderdeel signalen
uit het toezichtproces. Alle signalen worden gecodeerd opgenomen in het
overzicht van gegevens per school. Indien signalen daartoe aanleiding
geven, wordt uitgebreider onderzoek gedaan naar de betreffende
instelling, school of opleiding. Ook klachten en klachtmeldingen over
scholen, die binnenkomen via Postbus51, worden geregistreerd voor het
toezichtproces. Deze registratie wordt in 2009 verder uitgebreid met
signalen die via het Ministerie van OCW en via de scholierenorganisatie
LAKS binnenkomen.

Binnen de inspectie zal in 2009 een contactcentrum worden ingericht dat
fungeert als front office voor alle vragen van publiek en scholen die
bij de inspectie binnenkomen.

Begroting op hoofdlijnen

In 2009 bedraagt het budget van de inspectie € 58.600.000,-. Hierin
zijn de middelen van het departement van LNV ten behoeve van het groene
onderwijs meegenomen.

De inspectie heeft een taakstelling opgelegd gekregen van het kabinet
Balkenende IV van 20 procent van het budget; te realiseren in de periode
2008 tot en met 2011. Het taakstellingsbedrag voor het jaar 2009 ter
grootte van € 1.810.000,- is in het totaalbudget verwerkt. 

Verder zijn in het budget de middelen verwerkt die aan de inspectie zijn
toegekend vanwege de overkomst in 2007 en 2008 van het toezicht op de
kwaliteit van de examinering van mbo-opleidingen, het
tweedelijnstoezicht op de kinderopvang en het toezicht op de
indicatiestelling.

In 2009 zal de reorganisatie bij de inspectie worden uitgevoerd. De
inspectie gaat over op een nieuw organisatiemodel dat beter is
toegesneden op het nieuwe toezicht en de nieuwe taken die naar de
inspectie zijn overgegaan. Met de reorganisatie wordt mede beoogd de
materiële en personele taakstelling in de toekomst te kunnen invullen. 

Het bedrag van 59,8 miljoen euro zal naar schatting als volgt worden
besteed:

	Bedrag in €	Percentage

Personeel	36.500.000,-	61

Huisvesting	6.700.000,-	11

Automatisering	7.600.000,-	13

Overig materieel	9.000.000,-	15

Totaal	59.800.000,-	100



Overeenkomstig de Regeling Inspectie van het Onderwijs (RIO) 2006 stelt
de inspectie in het najaar een uitgavenraming per kostensoort op. De
inspectie biedt dit bestedingsplan uiterlijk 1 december aan de
secretaris-generaal aan, als onderdeel van de managementafspraak. De
secretaris-generaal stelt de managementafspraak volgens plan vóór 1
januari vast.

Bijlage 1: overzicht onderzoeken per sector

Sector	Onderzoek	Onderwerp	Pag.

po	ec	vo	bve	ho

bsv	opb	ler	ovr	rek	phh	kin

	X



	Basisvaardigheden Nederlandse taal: stellen en spellen	X







	X



	Basisvaardigheden rekenen-wiskunde in het po	X







	X



	Opbrengstgericht werken in het po

X







X



	Opbrengsten van voor- en vroegschoolse educatie in de groepen 1 en 2
van basisscholen

X







X



	Toezicht op lokale educatieve agenda



X





X



	Ouderbijdrage in het po





X



X



	Sponsoring





X



X

X

	Toezicht op sociale en maatschappelijke opbrengsten in primair en
voortgezet onderwijs

X







X

X

	Integratie en segregatie in basis en voortgezet onderwijs



X





X

X

	Huisvesting



	X



	X

X

	Beleidsregel beleggen en belenen



	X



	X	X	X

	Sociale cohesie en burgerschap



X





	X



Opbrengsten in het speciaal onderwijs

X







	X



Kwaliteit leraren in het speciaal onderwijs

	X







X



Kwaliteit Cluster 1 incl. rugzakleerlingen in po, vo en bve



X







X

	Onderwijstijd in het vo





X





X

	Plicht specifieke zorg vo (inclusief ‘Zorg zieke leerlingen’)





X





X

	Basisvaardigheden en (taal)achterstanden in het vo en de rol van de
leraar	X

X

	X





X

	Ouderbijdrage in het vo





X





X

	Stageplaatsen leerlingen vmbo en praktijkonderwijs



X







X	X

Onderzoek naar werking “Rutte-regeling”





X





X	X

Evaluatie RIGO



X







	X

Bekwaamheid leraren in het mbo

	X









X

Omvang praktijkdeel bbl-variant



X







	X

Zorgplicht arbeidsmarktperspectief 



X







	X

Examinering in de nautische en luchtvaartsector 



X







	X

Maatwerk en flexibiliteit van het onderwijsprogramma n.a.v. CGO



X







	X

Scheiding publieke en private middelen bij KBB’s



	X







X

Zorgplicht informatie onderwijs- en examenprogramma in bve





X







X	Opbrengsten in het hoger onderwijs (monitoring meerjarenafspraken)

X











X	Onderzoek lerarenopleidingen in het ho 

	X









	X	Kwaliteit aangewezen onderwijs 



X









X	Gehandicapte studenten (evaluatie subsidietraject) 



X









X	Internationale stages



X









X	Toegang tot het ho





X







X	Buitenlandse studenten





X







X	EVC-voorzieningen in het ho





X







	Gemeentelijk toezicht op gastouderbureaus





	X







Toerusting GGD en uitbreiding BSO





	X







Risicogericht toezicht door GGD en gemeente





	X







Centrale positie ouders





	X

	

Bijlage 2: GEBRUIKTE AFKORTINGEN

Bbl	Beroeps begeleidende leerweg

BPV	Beroepspraktijkvorming

BRON	Basisregister Onderwijsnummer

BSO	Buitenschoolse opvang

bve	Sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

CASO	Salarissysteem (Commissie Automatisering Salarissen Onderwijs)

CFI	Centrale Financiën Instellingen (onderdeel OCW)

CGO	Competentiegericht onderwijs

CRIHO	Centraal Register Inschrijvingen Hoger Onderwijs

CVI	Commissies van Indicatiestelling

DAL	Deregulering en administratieve lastenverlichting

ec	Expertise Centra

EC	European Credit 

EVC	Eerder Verworven Competentie

EU	Europese Unie

GGD	Gemeentelijke gezondheidsdienst

ho	Sector hoger onderwijs

ICALT	International Comparison of Learning and Teaching

IB-Groep	Informatie Beheer Groep

IGZ	Inspectie voor de Gezondheidszorg

IJZ	Inspectie Jeugdzorg

IOOV	Inspectie Openbare Orde en Veiligheid

ISO	Interstedelijk studentenoverleg

ITJ	Intergraal Toezicht Jeugdzaken

IWI	Inspectie Werk en Inkomen

KBB	Kenniscentrum Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven

LAKS	Landelijk Actie Komitee Scholieren

LEA	Lokale Educatieve Agenda

LNV	Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Lpw	Leerplichtwet

mbo	Middelbaar beroepsonderwijs

NIVRA	Koninklijk Nederlands Instituut voor Registeraccountants

Nuffic	Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het
ho

NVAO	Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie

OCW	Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OER	Onderwijs- en examenregeling

OKB	Onderwijskundig besluit

PABO	Pedagogische academie voor het basisonderwijs

po	Sector primair onderwijs

REC	Regionaal expertisecentrum

RIGO	Regeling innovatie groen onderwijs

RIO	Regeling Inspectie van het Onderwijs

ROA	Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt

ROC	Regionaal Opleidingencentrum

Sbo	Speciaal basisonderwijs

SICI	Standing International Conference of Inspectorates

So	Speciaal onderwijs

TIMMS	Third International Mathematics and Science Study

vavo	Voortgezet Algemeen Volwassenen Onderwijs

Vmbo	Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs

VNG	Vereniging Nederlandse Gemeenten

vo	Sector voortgezet onderwijs

VSNU	Vereniging van Universiteiten

Vso	Voortgezet speciaal onderwijs

vve	Voor- en vroegschoolse educatie

WEB	Wet educatie en beroepsonderwijs

WEC	Wet op de expertisecentra

Wet BIO	Wet op de beroepen in het onderwijs

WMS	Wet medezeggenschap op scholen

WOT	Wet op het onderwijstoezicht

WPO	Wet op het primair onderwijs

WSF	Wet studiefinanciering

WTS	Wet tegemoetkoming studiekosten

WVO	Wet op het voortgezet onderwijs



 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2005).
‘Minder last, meer effect; Zes principes van goed toezicht.
Kaderstellende Visie op Toezicht 2005’. Den Haag: Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

 NVAO & Inspectie van het Onderwijs (2008). ‘Afspraken tussen de
Inspectie van het Onderwijs en de Nederlands-Vlaamse Accreditatie
Organisatie (NVAO) over de rolverdeling tussen NVAO en inspectie.’
Januari 2008. Den Haag/Utrecht: NVAO/ Inspectie van het Onderwijs.

 Zie noot 1.

 Inspectie van het Onderwijs (2007). ‘De WOT verwerkelijkt. Nieuw
toezicht voor de toekomst’. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

 Programmatisch handhaven.

 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2007). ‘Actieplan
LeerKracht van Nederland. Beleidsreactie op het advies van de Commissie
Leraren’. Den Haag: Koninklijke De Swart.

 Inspectie van het Onderwijs (2000). ‘Onderwijstijd, resultaten en de
ouderbijdrage in de schoolgids. De informatieve waarde van de schoolgids
voor ouders en verzorgers.’ Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

 Sociaal en Cultureel Planbureau (2002). ‘Ouders bij de les.
Betrokkenheid van ouders bij de school van hun kind.’ Den Haag:
Sociaal en Cultureel Planbureau.

 Aanhangsel Handelingen II 2007/08, nr. 802 en 2437.

 Van der Wel J.J., P.J. Krooneman (2007). ‘Sponsoring in het onderwijs
2007. Integrale evaluatie van het convenant sponsering in het primair en
voortgezet onderwijs.’ Eindrapport. Amsterdam: Regioplan.

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 VIII, nr. 185. Verslag
van een algemeen overleg.

 ‘Creatief of correct, een onderzoek naar benamingen in het hoger
onderwijs’, OCW, april 2008.

 ‘Onderzoek naar buitenlandse studenten in het hoger onderwijs,
risico’s bij werving en toelating’, Inspectie van het Onderwijs, mei
2008.

 PAGE   43 

 PAGE   4 

  FILENAME  Concept Jaarwerkplan 2009 d.d. 23 sep 2008_2.doc 

Auteur: Gerard de Vries/Esther Visser-de Jonge

  PAGE  5