Geannoteerde agenda
Bijlage
Nummer: 2008D07487, datum: 2008-09-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Toezending van de geannoteerde agenda van de EU Milieuraad van 20 oktober a.s. en voortgangsoverzicht (2008D07486)
Preview document (🔗 origineel)
Concept geannoteerde agenda Milieuraad 20 oktober - COP-14 Klimaatonderhandelingen Poznan - Klimaat en Energiepakket - Illegaal import hout - Ontbossing - GGO’s - Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC) - EURO VI - Actieplan Duurzame Consumptie, Productie en Duurzaam Industriebeleid - Zeehonden - AOB: CO2 en auto’s COP- 14 - Klimaatonderhandelingen Poznan De Raad zal conclusies aannemen over de inzet van en het mandaat voor de klimaatonderhandelingen tijdens de 14e sessie van de Conferentie van de Partijen bij het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties (COP - 14) en de vierde sessie van de Bijeenkomst van Partijen bij het Kyoto-protocol (COP/MOP - 4), die van 1-12 december 2008 plaatsvindt in Poznan, Polen. De conferentie in Poznan valt halverwege tussen de start van de onderhandelingen in Bali (COP13, december 2007) en het beoogde akkoord over een nieuwe post-2012 klimaatovereenkomst in Kopenhagen (COP15) eind 2009. Poznan gaat met name om het evalueren van de voortgang in de uitwerking van het Bali Action Plan en het structureren van de onderhandelingen in 2009. Poznan is belangrijk om het (politieke) momentum van Bali vast te houden, de urgentie van nieuwe afspraken te bevestigen en de aanzet te geven voor de start van werkelijke onderhandelingen. Enkele tastbare uitkomsten zijn daarvoor wel belangrijk zijn. Hoofdpunt van de inzet van Nederland en de Europese Unie voor Poznań is te komen tot een versnelling, focussering en stroomlijning van het onderhandelingsproces met het oog op de weinige tijd die rest om eind 2009 tot een akkoord te komen. Daartoe zouden de Raadsconclusies mogelijkheden moeten scheppen voor de EU om duidelijker posities en concretere voorstellen op tafel te leggen. In dat verband is met name een duidelijke EU-positie ten aanzien van de financiële architectuur van het internationale klimaatbeleid van groot belang. Nederland zet zich daar sterk en actief voor in. Klimaat en Energiepakket - Herziening van het Europese emissiehandelsysteem (ETS) - Verdeling van de inspanningen voor de reductie van broeikasgassen tussen de lidstaten - De afvang en opslag van CO2 (CCS) - Richtlijn hernieuwbare energie met het oog op een vergroting van het aandeel hernieuwbare energie in de energieconsumptie met inbegrip van biobrandstoffen. De eerste drie richtlijnen zijn gebaseerd op artikel 175 (1) van het EG-Verdrag. Besluitvorming in het EP vindt plaats via gekwalificeerde meerderheid, co-decisie procedure (artikel 251 EG-Verdrag). De richtlijn Hernieuwbare energie is gebaseerd op Art 175 (1) en artikel 95 EG-verdrag (m.b.t. biobrandstoffen en biovloeistoffen voor andere energiedoeleinden). Besluitvorming in het EP vindt plaats via gekwalificeerde meerderheid, co-decisie procedure (artikel 251 EG-verdrag). Het voorzitterschap is voornemens zowel in de Transport- en energieraad op 9 en 10 oktober, als in de Milieuraad op 20 oktober, een beleidsdebat te houden over het klimaat- en energiepakket. Daarnaast ziet het er naar uit dat het Frans voorzitterschap het pakket ook zal agenderen voor de Europese Raad van 14 en 15 oktober. Het klimaat- en energiepakket betreft vier voorstellen: de herziening van het Europese emissiehandelssysteem (ETS), de verdeling van de inspanningen voor de reductie van broeikasgassen tussen de lidstaten, de afvang en opslag van CO2 (CCS) en een richtlijn hernieuwbare energie. De bedoeling is dat het volledige pakket nog voor de verkiezingen van het Europees Parlement in juni 2009 wordt vastgesteld. Dit betekent dat de Raad en het Europees Parlement hun onderhandelingen nog binnen dit kalenderjaar, onder Frans voorzitterschap, moeten afronden. A. Herziening van het Europese emissiehandelssysteem (ETS) Indien de internationale klimaattop in Kopenhagen (in december 2009) geen akkoord oplevert en de EU, zoals afgesproken, vasthoudt aan haar 20%-emissiereductiedoelstelling, kan de concurrentiepositie van de Europese energie-intensieve sectoren die internationaal concurreren in gevaar komen. Dit zou, op termijn, kunnen leiden tot de verplaatsing van productiecapaciteit naar landen buiten de EU, die geen met de EU vergelijkbaar klimaatbeleid kennen. Dit effect wordt carbon leakage genoemd. In de richtlijn wordt het gevaar van carbon leakage erkend en worden maatregelen voorgesteld om dat te voorkomen. Eén van de opties is het instellen van handelsmaatregelen. Het kabinet zal binnenkort haar standpunt hierover aan de Kamer sturen. De Commissie wil op 31 juli 2010 die sectoren bepalen. De compensatiemethodiek wordt pas in 2011 vastgesteld. Een meerderheid van de Lidstaten, waaronder Nederland, wil in navolging van de Voorjaarsraad van maart jl. sneller duidelijkheid - liefst in 2009 - over welke sectoren voor compensatie in aanmerking komen. Nederland zet er samen met een aantal andere lidstaten op in om het proces waarin de sectoren vastgesteld worden in drie stappen op te delen: nù in de richtlijn de criteria voor het bepalen van het risico op carbon leakage opnemen; vervolgens na inwerkingtreding van de richtlijn de sectoren aan de hand van die criteria identificeren Na de klimaattop in Kopenhagen kan dan worden besloten of en hoe de sectoren moeten worden gecompenseerd. Nederland zal geen uitzondering bepleiten voor de luchtvaartsector, maar de criteria ten aanzien van het voorkomen van ‘carbon leakage’ dienen strikt gehandhaafd te worden. Voor Nederland is van belang dat bij de bepaling van de criteria voor carbon leakage en de selectie van de sectoren gekeken wordt naar zowel de directe als de indirecte kosten (kosten voortvloeiend uit verhoogde elektriciteitsprijzen) als gevolg van het ETS. Nederland wil dat in de richtlijn de mogelijkheid wordt gecreëerd om sectoren die gevaar lopen op carbon leakage als gevolg van indirecte effecten, te compenseren door het geven van gratis rechten op basis van hun elektriciteitsgebruik of eventueel door andere maatregelen. Dit dient te gebeuren zonder wijziging van de het totale emissieplafond van het ETS. Het Commissievoorstel voor aanpassing van de richtlijn Emissiehandel (ETS) voorziet erin dat elektriciteitsproducenten vanaf 2013 100% van hun emissierechten moeten kopen. Een aantal nieuwe lidstaten heeft hier moeite mee omdat zij vrezen dat dit tot een onaanvaardbare stijging van de elektriciteitsprijs zal leiden. Nederland deelt deze vrees niet en blijft vasthouden aan 100% veilen in de elektriciteitssector om windfall profits te voorkomen en omdat veilen een efficiënt allocatiemechanisme is. Daarmee hangt samen dat het kabinet in de Industriebrief heeft aangegeven over de bestemming van de nationale veilingopbrengsten nog deze periode duidelijkheid te zullen geven, bij voorkeur voor eind 2009. Zoals eerder kenbaar gemaakt, is het kabinet van mening dat bij de nationale besteding van de opbrengsten oog moet worden gehouden voor de lasten van burgers en bedrijfsleven. Het besluit om emissierechten te gaan veilen, komt voort uit de wetenschap dat dit het beste allocatiemechanisme is, en niet primair uit de wens om zo inkomsten voor de overheid te genereren (dit principe is ook opgenomen in het Duurzaamheidsakkoord). Een groot aantal Lidstaten, waaronder Nederland, wil de ondergrens voor kleine installaties, die vanwege de relatief geringe CO2-uitstoot buiten het ETS worden gehouden, verhogen van 10 naar 25 kiloton CO2 equivalenten per jaar voor alle kleine installaties, om de administratieve lasten van het ETS voor kleine bedrijven te beperken. Nederland begrijpt dat nieuwe lidstaten tegemoet moeten worden gekomen om de lasten van het EU pakket te spreiden en ondersteunt daarom het Commissievoorstel om 10% van de te veilen rechten voorafgaand aan de veiling te verdelen over de lidstaten op basis van nationale welvaartsniveaus en groeiverwachtingen. Nederland is tegen het op Europees niveau verplicht oormerken van nationale veilingopbrengsten. Nederland wil zich, conform de afspraken in Bali, inzetten voor de facilitering van adequate, voorspelbare, nieuwe en additionele financiële instrumenten om de armste ontwikkelingslanden te ondersteunen evenals andere ontwikkelingslanden die een bijdrage leveren aan het klimaatbeleid. Met dit doel spant het kabinet zich ondermeer in voor het ontwerpen van een solide en coherente financiële architectuur voor internationaal klimaatbeleid. Voor het Clean Development Mechanism (CDM) stelt het Commissievoorstel een beperking van het gebruik van CDM voor bedrijven onder het ETS voor. Een té ruim gebruik van CDM onder het ETS zou de CO2-prijs kunnen doen verwateren met als gevolg onvoldoende prikkels tot het ontwikkelen van koolstofarme technologie. Nederland blijft achter de voorstellen staan voor een CDM-plafond, voor harmonisatie van het gebruik van CDM voor alle installaties, voor het principe dat de kwaliteit van CDM in VN-verband gewaarborgd dient te worden (geen uitsluiting van sectoren door de EU) en de wens om CDM-bosaanplantprojecten ook op te nemen in het ETS. De Commissie stelt voor om geen uitzondering te maken voor Warmtekrachtkoppeling (WKK): ten opzichte van andere elektriciteitsopwekkers kent WKK een minder grote uitstoot en heeft daarom minder rechten nodig. Er is dus al een voordeel voor WKK binnen het ETS. Nederland blijft het Commissievoorstel steunen en is vooralsnog tegen een speciale behandeling voor WKK. Nederland vindt dat het toedelen van rechten dient te gebeuren op basis van een benchmark, d.w.z. een bepaalde standaard voor de uitstoot, waarbij alle manieren van warmteopwekking worden meegenomen. B. Besluit inzake Inspanningenverdeling Nederland steunt de systematiek voor de verdeling van de vereiste inspanningen voor emissiereductie over de Lidstaten in het Commissievoorstel. Het is essentieel om hieraan vast te houden, omdat een verandering van de basis van het pakket (bijvoorbeeld basisjaren en emissiereductiedoelen) zal leiden tot onwenselijke vertraging in het besluitvormingsproces. De Commissievoorstellen voorzien in een automatisch mechanisme voor het ophogen van de doelstellingen bij het bereiken van een internationaal akkoord (zowel voor emissiehandel als voor de inspanningenverdeling buiten emissiehandel). Nederland zal tijdens de Energie- en Milieuraad vasthouden aan de automatische overgang en aan het verzoek om een bijlage bij het besluit met de doorrekening van de –30% doelstelling. Uit historische gegevens blijkt dat voor Nederland de geboden flexibiliteit ten aanzien van lineariteit in het huidige voorstel niet voldoende is om klimatologische variaties te kunnen opvangen. Daarom is Nederland van mening dat voldoende flexibiliteit moet worden ingebouwd in het inspanningenverdelingsbesluit. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat de Commissie oog zal hebben voor dit argument. Toegang tot internationale projectkredieten is één van de meest complexe aspecten van de voorstellen van de Commissie. Nederland is van mening dat de Commissie de juiste limiet heeft gesteld aan toegang tot CDM voor lidstaten om hun doelstellingen te bereiken. Nederland vindt echter niet dat aan CDM aanvullende eisen moeten worden gesteld in EU kader. Nederland is van mening dat de kwaliteit van CDM in VN-verband gewaarborgd dient te worden. C. CO2 afvang en opslag (CCS) Wat betreft de ontwerprichtlijn voor CCS wordt in de raadswerkgroep met name nog discussie gevoerd over de adviesrol van de Commissie bij vergunningverlening, de overdracht van de verantwoordelijkheid voor het CCS project, de zuiverheid van de CO2-stroom, de capture readiness en de financiering van de CCS-demonstratieprojecten. Een aantal lidstaten (waaronder Nederland) is tegen de adviesrol van de Commissie bij vergunningverlening. Een meerderheid van lidstaten wil echter dat de adviesrol van de Commissie in meer of mindere mate behouden blijft. Sommige landen willen een termijn opgenomen zien voor de overdracht van de verantwoordelijkheid van de operator aan de bevoegde autoriteit. Het Franse voorzitterschap heeft echter voorgesteld om geen termijn te noemen voor de overdracht van de verantwoordelijkheid. Nederland en een aantal andere lidstaten steunen dit. Sommige lidstaten, (waaronder Nederland) zijn tegen het opnemen van een minimumpercentage voor de zuiverheid van de CO2-stroom. Het voorzitterschap heeft op op verzoek van een aantal andere lidstaten besloten de samenstelling van de CO2-stroom in de evaluatiebepaling op nemen. Nederland kan dit steunen. Enkele landen zijn voorstander van het opnemen van een emissiegrenswaarde in aanvulling op de grenswaarde voor elektrisch vermogen van 300 Megawatt. Hierdoor zouden gasgestookte centrales niet meer onder de conceptrichtlijn vallen. Nederland is hier tegen. Het Franse voorzitterschap is voorstander van behoud van de grenswaarde van 300 MW. Dit voorstel wordt door een aantal landen gesteund. In de raadswerkgroep die het voorstel EU-ETS bespreekt vindt een separate discussie plaats over de financiering van de CCS-demonstratieprojecten. Er zijn maar weinig landen die zich hebben uitgesproken over de wijze waarop de CCS-demonstratieprojecten gefinancierd zouden moeten worden. Nederland continueert het pleidooi voor Europese financiering van CCS-demonstratieprojecten. Nederland vindt dat daarvoor ruimte moet komen op de EU-begroting in de volgende Financiele Perspectieven-periode (2014-2020), analoog aan andere energiekennisprojecten in de demonstratiefase (ITER). Op 8 september jl. is het richtlijnvoorstel besproken in de Milieucommissie van het Europees Parlement. De stemming over de richtlijn CCS vindt op 7 oktober 2008. in de Milieucommissie plaats. Rapporteur Davies vindt dat de adviesrol bij vergunningverlening van de Commissie het proces niet moet kunnen vertragen door te laat advies te geven, maar is van mening dat er een rol moet zijn voor de Commissie om ervoor te zorgen dat de vergunningverlening goed gebeurt. Rapporteur Davies en sommige schaduwrapporteurs vinden dat het aan de lidstaten overgelaten moet worden of ze een financiële compensatieregeling (al dan niet in de vorm van een fonds) in het leven willen roepen ter dekking van kosten in de periode na sluiting van de opslagsite. Er zijn verschillende EP-amendementen over de CO2-stroom. Hierover moet de industrie worden bevraagd om te zien wat de impact is. De meeste schaduwrapporteurs zijn het erover eens dat er extra geld moet komen voor de demonstratieprojecten. Het voorstel om de demonstratieprojecten te betalen uit ETS wordt steeds breder gedragen in het EP. D. Richtlijn Hernieuwbare Energie- duurzaamheidscriteria In het kader van de Milieuraad betreffen de belangrijkste discussiepunten uit de Richtlijn hernieuwbare energie de duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen. Over de andere aspecten uit de Richtijn hernieuwbare Energie, wordt de Kamer separaat geïnformeerd via de geannoteerde agenda voor de Energieraad van 9 en 10 oktober.. Om duurzaamheid van biobrandstoffen te garanderen worden momenteel in Europa duurzaamheidscriteria geformuleerd. Het voornemen is de criteria zowel in de richtlijn Brandstofkwaliteit als in de richtlijn Hernieuwbare energie op te nemen. Biobrandstoffen moeten voldoen aan de criteria willen deze mogen meetellen in het behalen van de doelstellingen, zoals die in de beide richtlijnen geformuleerd zijn. Ten aanzien van de doelstelling voor 2020 steunt Nederland de voorgestelde (en binnen de EU breed gesteunde) flexibilisering van de (in het oorspronkelijke Commissievoorstel) 10 procent biobrandstoffendoelstelling voor het wegverkeer in 2020. Dit voorstel betekent dat binnen de verkeerssector 10% van het energieverbruik van het wegverkeer uit hernieuwbare energie moet bestaan. Voorts betekent het dat het doel behaald mag worden door andere vormen van hernieuwbare energie dan biomassa en biobrandstoffen (dus ook groene stroom en waterstof), en in beginsel alle sectoren van het gemotoriseerde verkeer. Nederland hecht er daarbij aan dat de mogelijkheden voor flexibilisering er niet toe mogen leiden dat de signaalwerking richting het wegtransport verloren gaat. Een substantieel deel van de verplichting dient dan ook gerealiseerd te worden door middel van de inzet van biobrandstoffen in het wegverkeer. Verder steunt Nederland vooralsnog de 10% doelstelling voor biobrandstoffen in het wegverkeer in 2020 onder voorwaarde van een grondslagverbreding van andere typen biobrandstof en een evaluatiemoment in 2012 aan de hand van duidelijke criteria. Definitieve steun stelt Nederland afhankelijk van de uitkomst van dit evaluatiemoment. Nederland is voorstander van het formuleren van een interim-doel voor 2015 van 5%, analoog aan de voorstellen van de milieucommissie van het Europees Parlement. Nederland is van oordeel dat bij de duurzaamheidsaspecten verbreed moeten worden. Naast de criteria voor de CO2-prestatie, het behoud van biodiversiteit, en behoud van koolstofvoorraden op en in de bodem, zouden ook lokale milieukwaliteit en sociale aspecten als welzijn en welvaart aan de orde moeten komen. Deze onderdelen zijn inmiddels, in loop van de onderhandelingen, toegevoegd. Daarbij wordt vooralsnog volstaan met een rapportage, zonder dat hier sancties aan verbonden zijn. Nederland is voorstander van publicatie van de niet concurrentiegevoelige gegevens van bedrijven in geaggregeerde vorm op deze onderdelen en Nederland blijft erop aandringen dat daarbij in ieder geval de bedrijven met naam en toenaam genoemd zouden moeten worden. Dit om koplopers de gelegenheid te geven zich te onderscheiden, maar ook om aan het publiek de nodige transparantie te bieden. Volgens Nederland is dit een WTO-conforme benadering. Ook het onderdeel “concurrentie met voedsel”, komt aan de orde in het richtlijnvoorstel. Dit doordat dit effect wordt meegenomen in de monitoring door de Commissie. Elke twee jaar, te beginnen in 2012, zal gerapporteerd worden aan Raad en Europarlement over de monitoring. Dit betekent dat Nederland in de voorfase succesvol is geweest bij de verbreding die het nastreeft. Nederland wenst ook verdieping van de duurzaamheidseisen door een ambitieuze CO2-drempel te formuleren. Nederland streeft naar een 50% CO2-drempel. Nederland vindt het voorts belangrijk dat er een tweede stap komt waarbij er in 2015 een drempel van 60% komt. Op deze punten tendeert het overleg tussen de lidstaten naar een compromis van 35% nu, resp. 50% in 2017. Een ander punt van de verdieping is dat ter bescherming van de biodiversiteit ook gebieden toegevoegd zijn met zeldzame dier- op plantensoorten. Nederland verwelkomt deze toevoeging. Op basis van het tot dusverre gevorderde concept van deze aspecten van de richtlijn is het voorzitterschap zijn eerste onderhandelingen gestart met het Europarlement. Dit kan betekenen dat op punten het voorzitterschap aan de Raad gaat voorstellen aanpassingen te plegen. Illegaal import hout Illegaal hout is als informatiepunt door het Voorzitterschap geagendeerd. In 2003 is het FLEGT actieplan (Forest Law Enforcement, Governance and Trade) gelanceerd door de Europese Commissie. Twee belangrijke onderdelen zijn: a) het aangaan van vrijwillige partnerschappen met hout producerende landen en b) een onderzoek naar de wettelijke mogelijkheid om illegaal geoogst hout te weren. Op het eerste deel wordt voortgang gemaakt, maar de in 2003 toegezegde studie naar aanvullende wettelijke maatregelen heeft grote vertraging opgelopen, ondanks herhaald aandringen van lidstaten, parlementen, maatschappelijke organisaties en de handel. Tijdens de Landbouwraad in juli 2007 heeft Nederland een interventie gepleegd waarin de EC werd opgeroepen haast te maken met de toegezegde studie. Inmiddels is de Mededeling die de EC in mei zou uitbrengen over verdere stappen vertraagd. De verwachting is nu dat de Mededeling medio oktober gereed zal zijn. De studie naar wettelijke mogelijkheden om illegaal hout te weren zal hier onderdeel van zijn. Ontbossing Op de voorlopige agenda van het voorzitterschap staan raadsconclusies geagendeerd. Door de Europese commissie wordt een mededeling voorbereid over de rol van ontbossing in ontwikkelingslanden in de context van de post Kyoto klimaat onderhandelingen. Aangezien de mededeling vooralsnog niet is gepresenteerd, valt echter niet te verwachten dat er daadwerkelijk Raadsconclusies voor zullen liggen. De mededeling zal eind 2008 gereed zijn. In de afgelopen periode heeft er een consultatieronde plaatsgevonden. Ontbossing draagt ongeveer 20 % bij aan de totale emissie van broeikasgassen in de wereld. Het voorkomen van ontbossing is daarmee een belangrijke inzet om klimaatverandering en de daaraan gekoppelde doelstellingen te realiseren. Het zal een substantieel onderdeel moeten zijn van de post Kyoto afspraken waarover besluitvorming plaatsvindt tijdens de 15e Conferentie van Partijen bij het Klimaatverdrag in Kopenhagen in 2009. Het is noodzaak concrete beleid en acties overeen te komen op het terrein van landgebruik gekoppeld aan economische prikkels. Nederland is van mening dat gestreefd moet worden naar nationale vrijwillige, ‘no lose’ targets (dat wil zeggen dat geen bosareaal meer verloren gaat) voor de hele bossector in ontwikkelingslanden (bosaanleg, ontbossing en bosbeheer). Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGOs) De Raad zal in een oriënterend debat de tussenstand bespreken van de discussie over het EU beleid ten aanzien van GGOs dat onder Sloveens voorzitterschap is gestart. De GGO discussie vindt plaats in twee groepen: een discussiegroep onder voorzitterschap van de Commissie (de zogenaamde “sherpa” groep) en een ad-hoc Raadswerkgroep. In de sherpa groep worden de politieke consequenties van het beleid bezien. In de ad-hoc Raadswerkgroep wordt op meer technisch niveau gediscussieerd. Het voorzitterschap hoopt in december raadsconclusies aan te kunnen nemen op basis van de discussies in beide groepen. Nederland hoopt dat in de discussies in beide groepen een uitweg kan worden gevonden uit de impasse waarin het GGO beleid in de EU zich de afgelopen jaren bevindt. Hiertoe zal er vertrouwen moeten komen bij alle lidstaten in het beoordelingssysteem en het functioneren van de Europese Voedselveiligheidsautoriteit EFSA. Om dat te bereiken moet gesproken worden over de problemen die lidstaten nu ervaren met de huidige toelatings- en beoordelingsprocedure en de rol van de EFSA hierin. Nederland verwelkomt de discussie en is tevreden over de voortgang tot op heden. In beide groepen is een eerste ronde van discussie geweest. In de sherpagroep is bij de eerste bespreking geconstateerd dat het bestaande juridische kader niet veranderd hoeft te worden, maar dat er behoefte is aan een snellere maar zorgvuldige beoordeling. Op die manier kunnen problemen voorkomen worden met de stijgende voedselprijzen en de WTO. In de Raadswerkgroep wordt in een constructieve sfeer gezocht naar technische oplossingen voor de problemen. Nederland hoopt dat alle lidstaten zich zullen committeren aan het eindresultaat van de discussies opdat de beoordelingsprocedure zorgvuldig, maar sneller en efficiënter kan verlopen. Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC) Het voorzitterschap heeft een beleidsdebat geagendeerd over de herziening van de richtlijn IPPC (Integrated Pollution Prevention and Control). Deze herziening heeft vorm gekregen in de ‘Richtlijn Industriële Emissies’ en de ‘Mededeling naar een beter beleid inzake industriële emissies’, beide uitgebracht door de Commissie in december 2007. Het beleidsdebat is de eerste gedachtewisseling op politiek niveau. Voorzien is verder een voortgangsrapport in de decemberraad, waarna mogelijk een eerste lezing akkoord wordt beoogd door het Tsjechisch voorzitterschap (1e helft 2009). Nederland heeft steeds geijverd voor een aantal verbeteringen van de bestaande richtlijn, waarvan de belangrijkste zijn: een goede afstemming van verplichtingen van de IPPC-richtlijn met andere, daaraan gerelateerde richtlijnen; meer incentives voor innovatie; het weghalen van barrières voor emissiehandel en vermindering van administratieve lasten. Het voorliggende voorstel van de Commissie bevat een aantal van deze elementen. Zo juicht Nederland het in principe toe dat de richtlijn inzet op stroomlijning van een aantal richtlijnen (over afvalverbrandingsinstallaties, installaties die organische stoffen gebruiken en titaniumdioxide-producerende installaties). Ook is Nederland in principe voorstander van het verbeteren van de werking van de BREFs (Referentiedocumenten voor Best beschikbare technieken). Echter, er zijn nog verbeteringen mogelijk. Een andere belangrijke inzet van Nederland is dat monitoring, rapportage en inspectie op een zodanige manier vorm krijgt in de richtlijn dat dit zo effectief mogelijk gebeurt en zo min mogelijk administratieve lasten met zich zal meebrengen. In tegenstelling tot de Nederlandse inzet, is emissiehandel niet opgenomen in het richtlijnvoorstel. Wel wordt in de bijbehorende mededeling de mogelijkheid voor emissiehandel NOx in aparte regelgeving aangekondigd. Tot slot is het voor Nederland van belang dat de IPPC zal bijdragen aan de doelen van andere milieuregelgeving, vooral de nationale emissieplafonds. EURO VI -Verordening betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren Op 21 december 2007 heeft de Europese Commissie een Verordening gepubliceerd ter aanscherping van de emissie-eisen van motoren die worden toegepast in vrachtwagens, bussen en andere zware voertuigen bestemd voor de weg. De voorgestelde normen zouden vanaf april 2013 voor nieuwe typegoedkeuringen en vanaf oktober 2014 voor alle nieuw verkochte voertuigen moeten gelden. De belangrijkste aanscherpingen betreffende de normen voor NOx (-/- 80% en voor fijnstof (-/- 67%). Nederland heeft herhaaldelijk opgeroepen tot snelle inwerkingtreding van Euro VI, met name vanwege het grote belang voor het halen van de NO2-luchtkwaliteitseisen die zijn gesteld voor 2015. Over de voorgestelde limietwaarden lijkt overeenstemming te bestaan. De onderhandelingen voor een 1e lezing akkoord over de emissienormen voor vrachtwagens, vastgelegd in de Verordening Euro VI (Verordening betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie) zijn in volle gang. De stemming in het EP over een mogelijk akkoord zal op 22 oktober plaatsvinden. Mogelijk zal om die reden op de Milieuraad niet tot een politiek akkoord of ‘gemeenschappelijke benadering’ worden besloten, maar worden volstaan met een terugmelding van de stand van zaken. Indien het voorzitterschap terugmeldt dat de data van inwerkingtreding vallen voor of op 1 januari 2013 (nieuwe typegoedkeuringen) en 1 januari 2014 (alle nieuw verkochte voertuigen), dan zal Nederland afzien van een reactie in de Milieuraad. Als de data later vallen, dan zal Nederland de eerdere oproep herhalen. Actieplan Duurzame Consumptie, Productie en Duurzaam Industriebeleid De Raad zal conclusies vaststellen over het Actieplan Duurzame Consumptie en Productie / Duurzaam Industriebeleid dat de Commissie op 16 juli jl. heeft gepresenteerd. In de Concurrentiekrachtraad van september is hierover reeds van gedachten gewisseld, de Kamer is hierover via de geannoteerde agenda voor deze Raad al geïnformeerd. Wetgevende onderdelen van het pakket zijn gebaseerd op artikel 175 (1) EG-Verdrag. Besluitvorming in het EP vindt plaats via gekwalificeerde meerderheid, co-decisie procedure (artikel 251 EG-Verdrag). Het Actieplan Duurzame Consumptie, Productie en Duurzaam Industriebeleid geeft de integrale strategie en bijbehorende voorstellen aan waarmee de Commissie vorm wil geven aan het verder verduurzamen van consumptie en productie en het omzetten van uitdagingen op het gebied van klimaat en milieu in economische kansen. De kern van het Actieplan wordt gevormd door een dynamisch raamwerk dat moet leiden tot stimulering van een energie- en milieu- efficiëntere productie (aanbodzijde) en bewustmaking van een energie- en milieuvriendelijkere consumptie (vraagzijde). Het Actieplan omvat in dat verband de aankondiging van een breed scala aan acties en initiatieven. Het betreft met name de herziening van bestaande verordeningen inzake Ecolabel en EMAS en de richtlijn Ecodesign. Naar verwachting zal de Raad het Actieplan verwelkomen en aangeven dat verandering in consumptie- en productiepatronen van belang zijn voor duurzame ontwikkeling en het concurrentievermogen van de Europese economie. De Raad zal het voorstel van de Commissie om het toepassingsgebied van de richtlijn Ecodesign uit te breiden van energieverbruikende naar ook energiegerelateerde producten (zoals raamkozijnen en isolatiematerialen) verwelkomen. De kern van het Actieplan wordt, naar tevredenheid van Nederland, gevormd door het ontwikkelen van een dynamisch raamwerk dat moet leiden tot duurzamere productie en consumptie. Het in het Actieplan voorgestelde gecoördineerde samenspel tussen afzonderlijke elementen is in de ogen van Nederland zeer belangrijk. Kern van de top runners aanpak is dat de benchmark die top runners al als haalbaar in de markt zetten, de norm wordt voor het peloton. Het uitgebreide standpunt van Nederland is verwoord in het BNC fiche dat reeds recentelijk aan de Kamer is gestuurd. Nederland verwelkomt de raadsconclusies die bevestigen dat het Actieplan een belangrijke en noodzakelijke stap is voor het beter in balans brengen van economie en ecologie. Verder zal Nederland in het kader van de richtlijn Ecodesign de andere EU-lidstaten oproepen om in te zetten op een ambitieus tijdspad ten aanzien van de eisen aan gloeilampen. Zeehonden Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 95 en 133 van het Verdrag. Besluitvorming in het EP vindt plaats via gekwalificeerde meerderheid, co-decisieprocedure (artikel 251 EG-verdrag). Het is nog niet duidelijk of het Franse voorzitterschap dit onderwerp zal agenderen als voortgangsrapport of als oriënterend debat. Het voorstel verbiedt het op de markt brengen van, invoeren in, doorvoeren door en uitvoeren uit de Gemeenschap van zeehondenproducten. De handel in deze producten is wel mogelijk indien aan voorwaarden wordt voldaan voor het humaan doden van zeehonden. Daarmee beoogt het voorstel het dierenwelzijnaspect van de zeehondenjacht te verbeteren. Het voorstel beoogt tevens harmonisering van de interne wetgeving inzake de handel in zeehondenproducten. Nederland is voorstander van een Europese aanpak en verwelkomt op hoofdlijnen het initiatief van de Commissie. Nederland ziet het voorstel als een belangrijke doorbraak, maar vindt het voorstel nog niet ver genoeg gaan. Op grond van het voorstel van de Commissie blijft invoer en handel, onder voorwaarden, mogelijk. Het Nederlands verbod staat ook dergelijke invoer en handel niet toe (met uitzondering van producten afkomstig van de jacht door de Inuit). De Nederlandse inzet is dan ook gericht op totstandkoming van een Europees verbod dat daarmee in lijn is. Mocht dat niet haalbaar zijn, dan wenst Nederland de ruimte te krijgen strengere nationale maatregelen te treffen. Omdat de huidige vorm van het voorstel (een verordening) ertoe leidt dat het huidige Nederlandse verbod moet worden afgezwakt, oordeelt Nederland negatief over de proportionaliteit van het voorstel. Daarnaast betwijfelt Nederland of op korte termijn dodingsmethoden beschikbaar zullen zijn die als ”humaan” gekarakteriseerd kunnen worden, die bovendien ook handhaafbaar zijn gelet op de omstandigheden waaronder de jacht op zeehonden feitelijk plaatsvindt. De Commissie heeft met dit voorstel nog niet voldoende kunnen overtuigen dat met de voorgestelde dodingsmethoden en implementatie hiervan de zeehonden inderdaad afdoende worden beschermd tegen handelingen die hen tijdens het doden en villen vermijdbare pijn, angst en andere vormen van lijden kunnen bezorgen. AOB CO2 en auto’s Tot slot wil ik tijdens de Milieuraad de Verordening CO2 emissies van personenauto’s aan de orde stellen. De reden hiervoor is dat het Franse voorzitterschap een eerste lezing akkoord wil bereiken op dit dossier, maar het niet heeft geagendeerd. (Het is overigens mogelijk dat het voorzitterschap dit alsnog op de agenda zet.) Hoewel de behandeling van het voorzitterschap inherent is aan het EU-besluitvormingsproces, vind ik het echter een dermate belangrijk dossier dat ik dit ook op politiek niveau aan de orde wil stellen. Te meer daar ik mij zorgen maak over de uiteindelijke uitkomsten in dit dossier. De Verordening is een nadere uitwerking in regelgeving van de Mededeling van de Commissie van 2007 over CO2 emissies van auto’s en stelt oorspronkelijk als doel het behalen in 2012 van 130 gr/km CO2 reductie via motortechnische maatregelen, minus 10 gr/km via aanvullende maatregelen. De Commissie stelt voorts voor om de handhaving van de normstelling via sancties te regelen, waarbij de sancties oplopen van 2012 tot 2015 (van € 20 tot € 95). De CO2-eis wordt opgelegd aan autofabrikanten voor de gemiddelde CO2 uitstoot van personenauto’s die zij in een jaar op de EU-markt brengen. Het systeem is zodanig vormgegeven dat het EU-gemiddelde uitkomt op 130 gr/km in 2012. Dit systeem is wel naar fabrikanten gedifferentieerd en zorgt ervoor dat in alle autocategorieën de auto’s zuiniger worden en de lasten vooral drukken op de auto’s met de hoogste CO2 uitstoot. Het systeem is vormgegeven aan de hand van een ‘utiliteitscurve’, en is gebaseerd op de utiliteitsparameter ‘gewicht van de auto’. In het CIE-voorstel ontbreken lange-termijndoelstellingen, zoals wel gevraagd in de Raadsconclusies van juni 2007 over de mededeling die aan deze verordening voorafging. Nederland heeft al in juni 2007 met de bovengenoemde Raadsconclusies ingestemd en houdt vooralsnog goede hoop op een lange termijn doel. Het positieve signaal voor dit dossier is dat mijn pleidooi om lange termijn doelstellingen op te nemen gaandeweg op steeds meer bijval heeft kunnen rekenen. Ook in het Europees Parlement (het ITRE comité (Industrie, Handel, Onderzoek en Energie) heeft gestemd op 1 september, het ENVI comité op 25 september) wordt gevraagd om lange-termijn doelstellingen. Belangrijk aandachtspunt daarbij is nu vooral dat deze lange-termijn doelen ambitieus genoeg zullen zijn om ook daadwerkelijk tot technologische innovatie te leiden in de komende jaren, en om ook daadwerkelijk bij te kunnen dragen aan de klimaatdoelen. Het voorstel van het ENVI comité biedt hiervoor een goede basis. Ik wil tijdens de komende Raad nogmaals sterk pleiten voor ambitieuze lange-termijn doelen, onder verwijzing naar de positieve uitkomst van de stemming in ENVI. Mede gelet op de uitermate sterke autolobby, vind ik dat ik een laatste dringende oproep hiertoe moet doen, alvorens de onderhandelingen van het Franse voorzitterschap met het Europees Parlement van start gaan. Minder goed nieuws is dat het ITRE comité en veel lidstaten in de Raad zich uitgesproken hebben voor het infaseren van de korte-termijn doelstelling. Dit zou concreet betekenen dat de doelstelling (oorspronkelijk: 130 gr/km in 2012) stapsgewijs wordt ingevoerd tot 2015. Ook wil met name het ITRE comité lagere boetes dan zijn voorgesteld: ITRE heeft een voorkeur voor een boetesysteem dat meer overeenkomt met de handelsprijs in het ETS-systeem. Gelukkig heeft ENVI de belangrijkste afzwakkingen afgewezen. Ik vind het zorgwekkend dat een doelstelling waartoe we met zijn allen in Europa al jaren geleden hebben opgeroepen, als gevolg van een industriële lobby zo moeilijk van de grond komt. Gezien de krachtsverhouding in Raad en Europees Parlement zal het niet lukken alle afzwakkingen buiten de deur te houden. Gesterkt door de stemming in ENVI, blijf ik me echter actief inzetten voor een zo gunstig mogelijke uitkomst. Ik wil tijdens de Raad mijn zorg uitspreken over de afzwakkingen die door het ITRE comité zijn voorgesteld en door leden van de Raad worden omarmd. Daarom wil ik nogmaals mijn collega’s oproepen om in lijn met de doelstellingen die de EU bij de start heeft uitgesproken en in lijn met de positieve uitkomsten van de stemming in het ENVI, ambitie te tonen op dit dossier, omdat het noodzakelijk is voor het behalen van de klimaatdoelen in 2020. Met als Nederlandse equivalent Milieukeur. Milieumanagementsysteem. EMAS = Eco-Management and Audit Scheme. Kaderrichtlijn op basis waarvan milieu- en energie-eisen aan het ontwerp van energieverbruikende apparaten worden gesteld.