[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoorden

Bijlage

Nummer: 2008D07868, datum: 2008-10-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verslag van een schriftelijk overleg over het rapport 'Het Nederlandse Afrikabeleid 1998-2006, Evaluatie van de bilaterale samenwerking' (2008D07867)

Preview document (šŸ”— origineel)


Antwoord op de vragen gesteld in het schriftelijk overleg

De vragen zijn geclusterd in themaā€™s. De nummers verwijzen naar de
alineaā€™s van het verslag waarin deze vragen zijn gesteld.

Opzet van de IOB-evaluatie

Antwoord op de vragen gesteld door CDA en PvdA:

Is het onderzoek goed opgezet? Zijn de methodes correct toegepast en
waren de evaluatievragen hanteerbaar?Waren de in het beleid gestelde
doelen met bijbehorende indicatoren adequaat om de evaluatie uit te
voeren? Is er gebruik gemaakt van ā€˜peer reviewā€™?(2)



Opzet

IOB heeft gezien de potentiƫle breedte van het te onderzoeken thema en
de beperkt beschikbare tijd een aantal keuzes moeten maken. In de
evaluatie wordt over die keuzes op transparante wijze verantwoording
afgelegd. 

De gemaakte keuzes zijn terug te vinden in de terms of reference voor de
evaluatie die begin 2006 door de minister van Buitenlandse Zaken en de
minister voor Ontwikkelingssamenwerking werden vastgesteld. Op basis van
deze terms of reference werd de evaluatie verdeeld in:

a)	een reconstructie en analyse van de ontwikkeling van beleid;

b)	een analyse van de bestedingen in Sub-Sahara Afrika;

c)	vijftien deelstudies over de uitvoering van het beleid, verdeeld in
drie clusters:	ā€˜armoedebestrijding en
ontwikkelingssamenwerkingā€™,ā€˜vrede en veiligheidā€™ en ā€˜handel en
coherentieā€™. Deze deelstudies omvatten 42 onderzoeken in zeventien
landen en zijn gebaseerd op zowel bestaand als nieuw onderzoek. 

De evaluatie geeft antwoord op de volgende drie hoofdvragen, die het
onderzoek een hanteerbare omvang gaven:

Op welke wijze heeft het Nederlandse Afrikabeleid vorm gekregen?

In hoeverre en hoe is het Nederlandse Afrikabeleid uitgevoerd?

Welke resultaten zijn er met het Nederlandse Afrikabeleid geboekt?

Deze opzet wijkt enigszins af van wat bij IOB gebruikelijk is. De
beantwoording van de standaardevaluatievragen die IOB in het algemeen
bij onderzoeken hanteert (relevantie, efficiƫntie, effectiviteit en
duurzaamheid van resultaten) zou aanzienlijk meer tijd hebben gevergd
dan in dit geval beschikbaar was. Niettemin is in een aantal deelstudies
wel op deze vragen ingegaan, omdat men gebruik kon maken van reeds
uitgevoerde IOB-evaluaties.

 

Methodologie

De voor deze studie gevolgde methodologie bevat de voor IOB
gebruikelijke elementen. De methodologie bestond in de eerste plaats uit
literatuur-, dossier- en archiefonderzoek. Dit omvatte zowel interne
bronnen van het ministerie van Buitenlandse Zaken als externe bronnen
(parlementaire documentatie, rapporten van adviesraden, artikelen etc.).
Daarnaast werden interviews gehouden met sleutelpersonen. Om vertekening
of onjuistheid, die het gevolg kan zijn van een eenzijdige of
enkelvoudige informatiebron of methodiek te vermijden, heeft
triangulatie plaatsgevonden. Ook zijn recente, relevante
impactevaluaties van IOB benut. Er is dus geen nieuw eigen onderzoek
verricht. De bureaustudies zijn in een aantal gevallen gecombineerd met
veldbezoeken. Voor meer details verwijs ik naar hoofdstuk 1 van het
IOB-evaluatierapport.

Indicatoren

Het Afrikabeleid richt zich op meerdere doelen. Niet elke
beleidsintentie in de verschillende beleidsdocumenten is vergezeld van
een set indicatoren voor de monitoring en evaluatie van de
beleidsuitvoering. Dat betekent dat voor het onderzoek in sommige
gevallen alsnog indicatoren moesten worden geĆÆdentificeerd, hetgeen
evaluatie van de beleidsuitvoering lastig maakt (maar niet onmogelijk). 

Peer review

Om de kwaliteit van het onderzoek te bewaken, is gebruik gemaakt van een
referentiegroep met externe deskundigen. Daarnaast hanteert IOB ook een
systeem waarbij inspecteurs elkaars concept-rapport meelezen. Zo komt
interne ā€˜peer reviewā€™ tot stand. Het concept-eindrapport is ook
besproken met een groep ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse
Zaken, onder wie zestien Nederlandse ambassadeurs in Sub-Sahara Afrika.
Zie ook p.52 van het IOB-rapport. 

Beoordeling

IOB heeft een balans proberen te vinden tussen de verschillende methoden
van dataverzameling en analyse. Binnen de hierboven geschetste
beperkingen zijn de bevindingen in het algemeen goed gefundeerd. Zoals
reeds aangegeven in de beleidsreactie op de Afrika-evaluatie, kan bij de
evaluatie een aantal kritische kanttekeningen worden geplaatst. Bij de
beoordeling van het Nederlandse Afrikabeleid heeft IOB niet de
Afrikaanse context als uitgangspunt genomen en de gemaakte beleidskeuzes
en de behaalde resultaten daartegen afgezet. De (informele)
werkelijkheid achter de in vele Afrikaanse landen opgetrokken faƧade,
de rol van de Afrikaanse staat in het ontwikkelingsproces en de lokale
percepties die daarover bestaan, zijn niet in ogenschouw genomen. Vanuit
een dergelijk perspectief zou een realistischer en daarmee zinvollere
beoordeling van het Nederlandse beleid en de gemaakte keuzes mogelijk
zijn geweest. Ook bestaat over een aantal conclusies en aanbevelingen in
het rapport, zoals schuldkwijtschelding en begrotingssteun, verschil van
mening. IOB had wellicht naast het eigen oordeel op enigerlei wijze
ruimte kunnen inruimen voor de verschillende visies en posities.

Algemene inhoud van het evaluatierapport

Antwoord op de vragen gesteld door SP en PvdA:

In het evaluatierapport wordt een aantal elementen gemist, zoals:

hoe zit het met het Nederlandse ontwikkelingsgeld dat via multilaterale
instituties wordt uitgegeven en de rol van Nederland in deze
instituties?

heeft Nederland wel de juiste Afrikaanse landen gesteund?

hoeveel geld heeft in de geƫvalueerde periode zijn weg teruggevonden
naar de Westerse landen?

heeft men geleerd van eerdere fouten die gemaakt zijn, en op welke
punten is het beleid veranderd sinds de periode van de evaluatie?(3,4,7)





De toezegging aan de Tweede Kamer om deze evaluatie in 2006 uit te
voeren, zoals overeengekomen tijdens het AO van december 2004, maakte
het niet mogelijk om in het tijdsbestek van Ć©Ć©n jaar een evaluatie uit
te voeren die zowel het bilaterale beleid als het multilaterale beleid
inclusief Europese instituties zou omvatten. Er moesten keuzes gemaakt
worden. Bij het maken van deze keuzes heeft de overweging meegespeeld
dat in het geval van evaluaties die ook internationale organisaties bij
het onderzoek betrekken, een gezamenlijke aanpak van de evaluatie met
deze organisaties een logische vereiste zou zijn. Dat had een
gezamenlijke opzet en uitvoering geĆÆmpliceerd, en zou dus aanzienlijk
meer tijd hebben gevergd. Ook heeft meegespeeld dat IOB er de voorkeur
aan geeft niet langer zelf evaluaties van multilaterale programmaā€™s
uit te voeren, maar deel te nemen aan ā€˜peer reviewsā€™ over de
kwaliteit van de evaluatiefunctie van deze instellingen.

 

Het IOB-onderzoek heeft aandacht besteed aan de landenkeuze door na te
gaan of de selectiecriteria voor de partnerlanden consequent zijn
toegepast. Een verslag hiervan wordt gedaan in hoofdstuk 7
(ā€˜Sectorsteunā€™), met name p. 199-200. Ook hoofdstuk 14
(ā€˜Conflictenā€™, zie p. 418-421) gaat op dit onderwerp in.
Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

De gedachte die ten grondslag ligt aan de vraag hoeveel geld er naar
Nederland is teruggevloeid is interessant. Immers, wij allen zien graag
kennis en kapitaal accumuleren in Afrika. Waar het gaat om (een deel van
de hulp-)fondsen die naar Nederland terugvloeien als gevolg van
bijvoorbeeld binding van de hulp of technische assistentie betreft dit
activiteiten die binnen het mandaat van IOB vallen. Waar het echter gaat
om kapitaaltransfers van de particuliere sector ā€“ en daar gaat het
hier overwegend om ā€“ zien wij geen primaire rol voor IOB weggelegd.

Evaluaties hebben in het algemeen twee belangrijke functies: een
verantwoordingsfunctie en een leerfunctie. In het kader van de leer- en
verantwoordingsfunctie worden evaluatierapporten van IOB samen met een
beleidsreactie aangeboden aan het parlement. Deze reactie bevat ook de
te trekken lessen. Nieuwe inzichten en geleerde lessen worden ook in
nieuwe beleidsdocumenten verwerkt. In de beleidsreactie op de
Afrika-evaluatie staat vermeld welke bevindingen worden gedeeld en in
welke mate deze aanleiding geven tot bijstelling van het bestaande
beleid (of daartoe reeds hebben geleid). De Minister voor
Ontwikkelingssamenwerking is voornemens de Kamer op korte termijn,
d.w.z. voorafgaand aan het AO over de Afrika-evaluatie, aanvullend te
informeren over de lessen die uit de evaluatie zullen worden getrokken.

    

Ownership

Antwoord op de vragen gesteld door CU, PvdA en SP:

Het eigenaarschap (ā€˜ownershipā€™) van ontwikkelingslanden wordt nog
steeds beperkt door alle eisen die opgesteld worden door de donorlanden.
Hoe kan er meer ownership gegeven worden aan ontwikkelingslanden? Zou
het gebrek aan ownership niet veel beter aangepakt kunnen worden door
armoedebestrijdingsprogramma's door nationale overheden zelf te laten
ontwerpen samen met het maatschappelijk middenveld? Hoe zit het met de
relatie tussen ownership en beleidsprioriteiten van Nederland?
Belemmeren Nederlandse beleidsprioriteiten ownership? Beperken
conditionaliteiten van donoren zeggenschap en beleidsvrijheid van
overheden?(16,23,27)





Met eigenaarschap (ā€˜ownershipā€™) wordt bedoeld dat partnerlanden
effectieve zeggenschap hebben over hun ontwikkelingsbeleid en
ontwikkelingsstrategieƫn, en de coƶrdinatie voeren over alle
ontwikkelingsactiviteiten. Het gaat dan niet alleen om zeggenschap van
de overheid maar ook van andere actoren zoals parlement, maatschappelijk
middenveld en bedrijfsleven. Dit bredere ownership komt steeds meer van
de grond. Zo hebben de overheden in de partnerlanden een ruime
consultatie gevoerd met de betrokken actoren over de tweede generatie
armoedestrategieƫn. Nederland werkt waar mogelijk via de nationale
systemen van het partnerland en bevordert via de beleidsdialoog, de
verstrekte financiering (soms geoormerkt) en gerichte
capaciteitsversterking dat ownership wordt versterkt en het nationale
beleid de armen ten goede komt. De IOB-evaluatie van de sectorale
benadering wijst uit dat binnen sectorprogrammaā€™s voor onderwijs en
gezondheid met succes een ruimere allocatie is bepleit voor de armste
districten en voor zaken als eerstelijnszorg en basisonderwijs. 

In de beleidsbrief van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking ā€œEen
zaak van iedereenā€ wordt aangegeven dat een politiekere benadering van
ontwikkelingssamenwerking zal worden gehanteerd. Inzet hierbij is dat
nationale ontwikkelingsagendaā€™s participatief tot stand komen en
overheden beter verantwoording afleggen aan de eigen bevolking.
Verantwoording van overheden naar de burger is een essentiƫle
voorwaarde voor wat in de beleidsbrief ā€˜politiek goed bestuurā€™ is
genoemd. In dat kader past ook onze inzet op nationale
verantwoordingsmechanismen, zowel de ā€˜formeleā€™ (waaronder de rol van
politieke partijen, het parlement en lokale overheden in partnerlanden)
als meer ā€˜informeleā€™ (bijvoorbeeld oudercomitĆ©s op scholen). Ook de
rol van maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven als checks and
balances in het regeringsbeleid zullen wij blijven stimuleren. Op deze
wijze moet vanuit de samenleving van een land meer eigenaarschap
ontstaan voor het door dat land gevoerde en uitgevoerde
ontwikkelingsbeleid. Tijdens het High Level Forum in Accra in begin
september 2008 heeft de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking zich
sterk gemaakt voor het meer transparant maken van de planning en
onderlinge afstemming van activiteiten. Dit draagt niet alleen bij aan
de verantwoording naar een breder publiek, maar ook aan de effectiviteit
van de hulp. Nederland steunt het initiatief van het Verenigd Koninkrijk
onder de titel ā€˜International Aid Transparency Initiativeā€™ krachtig
en zal hieraan ook een financiƫle bijdrage leveren.

 

In de beleidsdialoog staan het armoedebestrijdings- en hervormingsbeleid
centraal. Het gaat hierbij zowel over de richting van het
ontwikkelingsproces als de bereikte resultaten, aan de hand van
gezamenlijke afspraken over de te behalen indicatoren.
Corruptiebestrijding en de noodzaak tot versterking van interne en
externe checks and balances maken hiervan onderdeel uit. De nadruk die
in het Nederlandse beleid wordt gelegd op eigenaarschap doet niets af
aan het belang van een zorgvuldige verantwoording richting donoren; IOB
pleit in dit verband voor een ā€˜realistische benadering van
ownershipā€™. Ook sluit eigenaarschap niet uit dat Nederland wel
degelijk voorwaarden zal blijven stellen aan de besteding van de hulp.
Dat is ook logisch: het gaat immers om Nederlands belastinggeld.
Nederland dient ook als donor verantwoording af te leggen over de
gemaakte strategische keuzes en feitelijke acties. Wij zijn wel van
mening dat ontwikkelingslanden, bij het vormgeven van hun groei- en
ontwikkelingsbeleid, de ruimte moeten krijgen om te investeren in
productieve en sociale sectoren. De wens om duidelijke resultaten te
bereiken in combinatie met de noodzakelijke beleidsruimte voor partners
vergt een zakelijke benadering, waarbij te behalen resultaten centraal
staan. De wijze waarop deze afspraken in contracten en Memoranda of
Understanding worden vastgelegd dient deze zakelijkere benadering te
reflecteren. Met name bij de vormgeving van het begrotings- en
macro-economische beleid hebben ontwikkelingslanden regelmatig te maken
met voorwaarden die worden gesteld aan financiering (leningen en
schenkingen) door donoren, in het bijzonder het Internationaal Monetair
Fonds en de Wereldbank. Dit betreft o.a. voorwaarden ten aanzien van de
hoogte en de structuur van de overheidsuitgaven, vanuit een streven naar
macro-economische stabiliteit. Deze stabiliteit is een uiterst
belangrijke voorwaarde voor groei en ontwikkeling. Aangezien de
macro-economische situatie de afgelopen jaren in veel
ontwikkelingslanden sterk is verbeterd (de economische groei is relatief
hoog en inflatiecijfers zijn laag), is de ruimte voor overheden om de
uitgaven te verhogen toegenomen- mits deze uitgaven aangewend worden om
economische groei op lange termijn te versterken. Waar nodig dringt de
Nederlandse regering er bij Wereldbank en IMF op aan hiermee rekening te
houden bij de vormgeving van het conditionaliteiten-beleid. 

GeĆÆntegreerd buitenlands beleid

Antwoord op de vragen gesteld door CDA en CU:

Wat zijn positieve effecten van geĆÆntegreerd buitenlands beleid? Op
welke wijze zal zichtbaar worden dat de 3D benadering op een
samenhangende manier wordt ingezet? Krijgt de 3D aanpak ook voldoende
vorm in partnerlanden, is daar ook sprake van een geĆÆntegreerd
beleid?(6,21,24)





Het geĆÆntegreerde karakter van het Nederlandse buitenlandse beleid is
ook zichtbaar bij de Nederlandse inzet in (post-)conflictgebieden. Daar
probeert Nederland door het uitoefenen van politieke druk (zowel
bilateraal als multilateraal), maar ook door inzet van financiƫle
middelen zowel stabiliteit als ontwikkeling te bevorderen. Een recent
voorbeeld van een positief effect van geĆÆntegreerd Nederlands beleid is
de Nederlandse ondersteuning van het VN-stabiliteitsplan voor
Oost-Congo. Het stabiliteitsplan is een geĆÆntegreerde strategie waarin
militaire, diplomatieke en ontwikkelingsinstrumenten gecombineerd worden
ingezet voor verbetering van de veiligheid, herstel van het staatsgezag,
terugkeer van vluchtelingen en het snel opstarten van de lokale economie
in Oost-Congo. Nederland is Ć©Ć©n van de weinige donoren die kan
bijdragen aan alle onderdelen van het plan. Anders dan Nederland zijn
veel donoren namelijk niet in staat om op het gebied van Security Sector
Reform (SSR) militaire uitgaven te financieren: hiervoor dienen immers
(gedeeltelijk) non-ODA middelen ingezet te worden. Nederland kan dit
middels het Stabiliteitsfonds wƩl, zij het op een relatief bescheiden
schaal.  

In de afgelopen jaren is verder een aantal praktische stappen genomen om
vrede, veiligheid en ontwikkeling meer geĆÆntegreerd te benaderen. De
Stuurgroep Veiligheidssamenwerking en Wederopbouw dient bijvoorbeeld als
forum om landenspecifiek ontwikkelingsbeleid op geĆÆntegreerde wijze
vorm te geven. Zeer recent werd dit forum uitgebreid met de Ministeries
van Binnenlandse Zaken, Financiƫn en Justitie. In Afghanistan wordt de
Nederlandse militaire presentie bijvoorbeeld ondersteund door adviseurs
ontwikkelingsamenwerking (OSADā€™s) en politieke adviseurs (POLADā€™s).
Verder is op werkniveau veelvuldig contact tussen met name Defensie,
Justitie, Binnenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken. Zo zijn bijvoorbeeld
nationale en internationale werkconferenties over SSR gehouden die
verschillende groepen professionals bij elkaar brachten, teneinde Whole
of Government approaches op het gebied van SSR te stimuleren. 

Overigens is het van belang dat de 3D-benadering contextspecifiek wordt
ingevuld. Dit betekent dat met name de strategische plannen van
Nederlandse ambassades aan moeten geven welke combinatie en intensiteit
van de verschillende Dā€™s wenselijk is. Dit kan betekenen dat niet aan
alle Dā€™s evenveel aandacht wordt geschonken. Dit geldt ook voor de
internationale taakverdeling, bv. ten aanzien van de missie naar Tsjaad.
Door zijn steun levert Nederland een bijdrage aan de
veiligheidsdimensie. De ontwikkelings- en diplomatieke dimensie worden
grotendeels door de EU, Frankrijk en de VN behartigd, ondersteund door
o.a. Nederland. 

Sectorale benadering en doelgroepenbeleid

Antwoord op de vragen gesteld door CU en PvdA: 

Wat kan er meer worden gedaan om armoedefocus te realiseren? Hoe
verhoudt een versterking van de armoedefocus zich tot aandacht voor het
opbouwen van ā€˜communitiesā€™?Kan de sectorale benadering gekoppeld
worden aan het doelgroepenbeleid? Gevraagd wordt om herintroductie van
de doelgroepenbenadering met als aandachtspunten vrouwen en kinderen, of
themaā€™s als HIV/aids, sociale vangnetten, conflict en onderwijs.
(10,11,12,13,17)



De invoering van de sectorale benadering en de financiering van het
sectorale en algemene armoedebeleid via begrotingssteun zijn het gevolg
van de noodzaak om problemen in de sector integraal aan te pakken. De
sterke doelgroepenfocus bij de uitvoering maakte duidelijk dat de
oorzaken van die problemen vaak op een ander niveau moesten worden
aangepakt. De sectorale benadering, waarbij binnen de sector ingezet
wordt op prioriteiten die knelpunten helpen oplossen, is hiervoor een
goede benadering gebleken. Dit heeft ertoe geleid dat de bestedingen in
de sectoren aanzienlijk zijn toegenomen en dat voortgang in de hele
sector kan worden gevolgd. Dit betekent niet dat specifieke problemen
die bepaalde doelgroepen ondervinden bij toegang tot dienstverlening
geen aandacht meer krijgen. Hiervoor blijft aandacht bestaan, Ć³f in de
vorm van speciale programmaā€™s, Ć³f binnen de sectorale programmaā€™s
zelf. Het gaat hierbij om doelgroepen zoals vrouwen, jongeren en
kinderen, maar ook ouderen en wezen, en vooral de armere delen van de
samenlevingen. ā€˜Social protectionā€™ programmaā€™s zijn een
belangrijke steun in de rug van deze groepen omdat ze sociale vangnetten
creƫren waarop kan worden teruggevallen.

In het kader van de sectorale benadering ligt de verantwoordelijkheid
voor de beleidsvorming en de uitvoering uitdrukkelijk bij het
ontvangende land. Dit land voert uiteraard wel met de donoren een
intensieve dialoog over uitvoeringstrategieƫn en bereikte resultaten.
In dat kader beoordeelt Nederland consequent de armoedefocus van
programmaā€™s en vraagt daarbij aandacht voor specifieke doelgroepen als
vrouwen en kinderen en themaā€™s als HIV/AIDS. Wanneer de resultaten op
deze terreinen tekort schieten vraagt Nederland om bijstelling en
intensivering van het beleid. Op deze wijze geeft Nederland invulling
aan de doelgroepenbenadering, zonder daarbij zelf de concrete uitvoering
van het ontvangende land over te willen nemen.

De wijze waarop aandacht voor deze specifieke doelgroepen wordt
vormgegeven in het beleid kan met een aantal voorbeelden worden
geĆÆllustreerd:

In Zambia richt Nederland zich op de problematiek rond kinderen en
jongeren door middel van investeringen in onderwijs,
ontwormingsprogrammaā€™s voor kinderen, het verstrekken van beurzen aan
meisjes om naar school te kunnen en het bestrijden van seksueel geweld
tegen meisjes.

In Zuid-Afrika is de preventie van hiv/aids geĆÆntegreerd in de
onderwijsactiviteiten die Nederland steunt. 

In Burkina Faso worden achterstandsgroepen bereikt via investeringen in
de bestrijding van kinder- en moedersterfte, malaria en hiv/aids, en
formeel en non-formeel onderwijs (alfabetisering).

In Mozambique wordt een proef betreffende de uitvoering van het
ā€˜cash-transferā€™ programma van de overheid (in samenwerking met
HelpAge International), gericht op ouderen, wezen en andere kwetsbare
kinderen, ondersteund. Veel wezen en kwetsbare kinderen wonen bij
ouderen en deze organisatie biedt ondersteuning in de vorm van sociale
pensioenen. Daarnaast krijgen ze voorlichting over gezondheid, hiv/aids
en faciliteert Helpage bij het verkrijgen van toegang tot
overheidsdiensten (zoals scholing en gezondheidszorg).

In zuidelijk Afrika ondersteunt Nederland een programma van het
International Federation of the Red Cross and Red Crescent Societies
(IFRC), waarbij de allerarmste kinderen en de huishoudens waarin zij
opgroeien steun krijgen in de vorm van noodhulp en meer structurele
activiteiten, zoals het assistentie verlenen bij het aanspraak maken op
ondersteuning van de overheid en het vergroten van de toegang tot
onderwijs middels financiƫle ondersteuning.

In Zambia ondersteunt Nederland de Churches Health Association of Zambia
(CHAZ), die zich richt op zorg en ondersteuning van wezen en andere
kwetsbare kinderen, en ā€˜food securityā€™ programmaā€™s die ten goede
komen aan families en gemeenschappen. Het Nationale Ontwikkelingsplan
van Zambia, waaraan Nederland via algemene begrotingssteun bijdraagt,
richt zich bovendien ook op ā€˜low capacity householdsā€™, mensen die in
extreme armoede leven, wezen en andere kwetsbare kinderen en mensen met
een handicap.

De specifieke aandacht voor bepaalde doelgroepen bij armoedebestrijding
sluit aandacht voor gemeenschapsopbouw niet uit.  Ook worden specifieke
programmaā€™s ondersteund waarin gemeenschapsopbouw centraal staat,
zoals programmaā€™s ter versterking van boerenorganisaties, werknemers-
en werkgeversorganisaties.

 

In de hiervoor reeds aangekondigde brief aan de Kamer zal nader worden
ingegaan op het revitaliseren van de armoedefocus.

Onderwijs

Antwoord op de vragen gesteld door CDA en PvdA: 

Waar in Afrika heeft inzet op hoger onderwijs en beroepsvaardigheden
geleid tot positieve resultaten en welke beroepsvaardigheden betreft
dat? Wordt de aanbeveling om meer aandacht aan kwalitatieve aspecten te
besteden overgenomen, zo ja, hoe? (14,15)



De afgelopen jaren zijn via het Netherlands Programme for institutional
strengthening of post-secundary Training and education capacity (NPT)
projecten gestart voor de capaciteitsversterking van instellingen voor
beroepsonderwijs en hoger onderwijs in veertien landen, waaronder Benin,
Ethiopiƫ, Ghana, Mozambique, Rwanda, Tanzania, Uganda en Zuid-Afrika.
In de beleidsreactie op de evaluatie van de internationaal
onderwijsprogrammaā€™s NFP en NPT (31250, nr 8) is aangegeven dat de
komende jaren via het NPT nog meer aandacht besteed zal worden aan het
versterken van (hoger) beroepsonderwijs. Het gaat hierbij bijvoorbeeld
om het versterken van ontwikkelingsrelevante vaardigheden variƫrend van
(micro)-ondernemerschap tot specifieke beroepsvaardigheden in
verschillende sectoren.

In het lopende NPT-programma worden circa 600 curricula ontwikkeld, zijn
ongeveer 50 projecten gericht op ondersteuning van onderwijs op
nationaal niveau en wordt in circa 160 activiteiten gewerkt aan de
verbetering van het management van instellingen. Er worden 6.000
medewerkers van instellingen getraind en in 70 activiteiten wordt
aandacht besteed aan de versterking van onderzoeksmethodologie en
-capaciteit. De inzet via het NPT-programma heeft op landenniveau
ondermeer geleid tot de volgende concrete resultaten:

-	In Rwanda zijn onderwijsprogrammaā€™s ontwikkeld via ondersteuning van
het instituut voor akkerbouw en veeteelt, ISAE. Daarnaast wordt het
ISAE-personeel bijgeschoold. De afgestudeerden gaan hun kennis op het
gebied van productie en milieubehoud toepassen in de landbouw, veeteelt
en watersector in Rwanda. 

-	In Mozambique zijn voor alle zes faculteiten van de katholieke
universiteit van Mozambique nieuwe onderwijsprogrammaā€™s ontwikkeld.
Stafleden van de faculteiten hebben bijscholing gehad op pedagogisch en
didactisch gebied en op het terrein van leerplanontwikkeling,
beoordeling en evaluatie.

-	In Ethiopiƫ is de deelname aan hoger onderwijs, die begin deze eeuw
zelfs voor Afrikaanse begrippen zeer laag was, spectaculair gegroeid van
34.556 studenten in 2001 tot 173.901 studenten in 2005/2006.

-	In Bolivia hebben beroepstraining en onderwijs hoge prioriteit
gekregen.  In 2006 zijn 900 middelbare-schoolverlaters opgeleid via
Technical and Vocational Education and Training (TVET); de meesten van
hen zullen zeker een baan vinden.

Nederland is voornemens om in tenminste tien ontwikkelingslanden,
waarvan acht in Afrika (Zambia, Mozambique, Rwanda, Ethiopiƫ, Jemen,
Zuid-Afrika, Uganda en Kaapverdiƫ) strategische plannen te ondersteunen
die zich richten op het verbeteren van de toegang tot beroepsonderwijs
en de aansluiting van beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt. Verder hebben
Nederlandse NGOā€™s, onderwijsinstellingen en kennisinstellingen zich,
in overleg met het ministerie van BZ, samen met hun lokale partners
gecommitteerd aan steun voor beroepsonderwijs in Zambia, Ethiopiƫ,
Kenia en Ghana. 

De aanbeveling om meer aandacht aan kwalitatieve aspecten te besteden is
al overgenomen in het beleid. Deze aandacht krijgt met name vorm via de
dialoog met de partnerlanden waar zaken op de agenda staan als
verbetering van opleidingen en trainingen van leraren, de salarissen en
secundaire voorzieningen, het opleiden van meer vrouwelijke
leerkrachten, de ontwikkeling van goede curricula waarin meer rekening
wordt gehouden met de genderaspecten van onderwijs, meer aandacht voor
voorschools onderwijs en lessen in de moedertaal, zorgen voor een
veilige omgeving zonder (seksueel) geweld door leerkrachten en het
bieden van ondersteuning aan meisjes bij het voorkomen van
hiv/aids-besmetting. Decentralisatie en effectiever management van
scholen zijn andere aspecten die aan de orde gesteld worden. Naast de
dialoog worden specifieke activiteiten en programmaā€™s op deze
terreinen ondersteund. Zo werd recentelijk een programma van UNICEF voor
de verbetering van voorschools onderwijs gefinancierd en steunt
Nederland het SACMEQ (Southern Africa Consortium for Monitoring
Educational Quality) programma. Het doel van SACMEQ is het in kaart
brengen van de factoren, die aan de kwaliteit van het onderwijs
bijdragen en die van belang zijn voor het aanscherpen/aanpassen van het
onderwijsbeleid in de betrokken vijftien landen.

Landenkeuze en begrotingssteun

Antwoord op de vragen gesteld door SP, CDA en PvdA:

In het rapport wordt geconstateerd dat 30 landen nauwelijks Nederlandse
steun ontvangen ('de wezen van de Nederlandse ontwikkelingshulpā€™),
waarom wordt hier niet verder op ingegaan? Kan Nederland de hulp niet
nog beter en zinvoller inzetten in die landen die het minst ontwikkeld
zijn? Waarom Nigeria en DRC? Hoe wordt er aangekeken tegen de criteria
voor partnerlanden? Wordt het usance tussentijds landen toe te voegen/
af te voeren? Hoeveel begrotingsgeld gaat via het multilaterale kanaal
en hoeveel via het bilaterale kanaal?Wat is het verschil tussen het door
Nederland gehanteerde track record systeem en systemen die andere landen
hanteren? Waarom kreeg Rwanda begrotingssteun? Heeft de bestedingsdruk
aan het eind van het jaar invloed op de omvang van
begrotingssteun?(8,22,26,28,29,31,32,33)





Landenkeuze

In het rapport wordt gesproken over ā€˜de wezen van de Nederlandse
ontwikkelingshulpā€™. Het is inderdaad zo dat een aantal landen weinig
of geen Nederlandse ontwikkelingshulp heeft ontvangen. Het zou ook niet
effectief zijn als Nederland in alle ontwikkelingslanden actief is.
Gestreefd wordt naar een zekere mate van arbeidsverdeling tussen de
verschillende donoren. Dit gebeurt in toenemende mate binnen zowel de EU
als de OESO/DAC. Daarbij wordt vanuit een totaalbeeld gekeken naar
landen die (te) weinig steun ontvangen en worden donoren zonodig
opgeroepen hun landenallocatie aan te passen. Bij de keuze van landen
wordt bewust ingezet op continuĆÆteit. Dit komt onze betrouwbaarheid ten
goede, zowel richting deze landen als richting mededonoren. Daarnaast
kapitaliseert continuĆÆteit onze inzet in deze landen.

In de beleidsbrief ā€˜Een zaak van iedereenā€™ is een overzicht
opgenomen van de landen die meerjarige Nederlandse steun ontvangen,
waarbij een onderscheid wordt gemaakt in drie landenprofielen. Met het
invoeren van deze landenprofielen wordt benadrukt dat verschillende
landen om een verschillende aanpak vragen. Aangezien de inzet in
fragiele staten tot beleidsprioriteit is benoemd, is binnen het
landenbeleid een apart landenprofiel voor veiligheid en ontwikkeling
geĆÆdentificeerd. De lijst met landen die door Nederland worden gesteund
is uitgebreid met vier landen, allemaal landen die in dit profiel
vallen. In deze landen kan een werkend en legitiem bestuur een doel op
zich zijn. Om te komen tot een scherpere focus is tevens gekozen voor
een exit in zeven landen en een vermindering van de ODA-inzet in de
landen in profiel 3 (de zgn. ā€˜brede relatieā€™-landen). Deze
aanpassing was noodzakelijk om tot een zo relevant en effectief
mogelijke inzet te komen. De gekozen indeling sluit echter niet uit dat
gedurende de komende vier jaar door veranderende omstandigheden er
actiever wordt ingezet in landen die nu geen partnerland zijn. Of dat in
sommige landen, die nu als partnerland gelden, uiteindelijk toch voor
een exit zal worden gekozen. Dergelijke beslissingen zullen worden
afgestemd met onze EU- en OESO/DAC-partners, mede om
kapitaalvernietiging van Nederlandse hulpinspanningen te voorkomen. Ook
zal de Kamer tijdig worden ingelicht wanneer er sprake is van een
voornemen tot aanpassing van de huidige lijst.

Dat landen als Nigeria en de DRC in sommige jaren het leeuwendeel van de
officiƫle hulp aan Afrika hebben ontvangen is het resultaat van
afspraken in de Club van Parijs. Afspraken die daar worden gemaakt
vallen onder de internationaal overeengekomen ODA-definitie. Omdat
Nederland aan genoemde landen veel achterstallige exportkredieten had
uitstaan ging daar onevenredig veel hulp naar toe. Overigens worden wel
voorwaarden gesteld om voor schuldkwijtschelding in aanmerking te komen,
zoals een goed armoedebestrijdingbeleid en een positief track record bij
het IMF. 

Verdeling van de middelen

Bij de verdeling van de ODA-middelen worden bij onverwachte
ontwikkelingen in een bepaald jaar vrijkomende middelen zoveel mogelijk
ingezet op een wijze die de onderliggende programmering in landen niet
beĆÆnvloedt. Deze verandering in de beschikbaarheid van middelen wordt
dan bijvoorbeeld opgevangen binnen de bestaande flexibiliteit in de
betalingsritmes van de meerjarige verplichtingen richting multilaterale
instellingen. Hierdoor wordt bestedingsdruk voorkomen. De verdeling van
de uitgaven per kanaal luidde in 2007 als volgt: 37% werd via het
bilaterale kanaal besteed, 26% via het multilaterale kanaal en 20% via
het particuliere kanaal. Van de resterende 17% betrof 5% uitgaven via
instrumenten voor het bedrijfsleven, 6% EKI-toerekeningen in verband met
schuldkwijtschelding en 6% overige uitgaven.

Begrotingssteun

Voor de beoordeling of landen in aanmerking komen voor begrotingssteun,
hanteert Nederland met het Track Record een eigen beoordelingskader. De
inhoud van het Track Record, dat jaarlijks wordt opgesteld, is evenwel
veelal gebaseerd op gedeelde analyses. Daarin worden zaken beoordeeld
als het armoedebeleid, het macro-economische beleid, de kwaliteit van de
openbare financiƫn en de kwaliteit van de beleidsdialoog. Een voorbeeld
van een dergelijke gedeelde analyses is het  Performance Assessment
Framework (PAF). Het PAF is een lokaal kader voor het monitoren van
resultaten, dat gezamenlijk wordt opgesteld door overheid en donoren, en
wordt gebaseerd op het lokale armoedebestrijdingbeleid. In het Track
Record is sinds 2007 ruimte opgenomen voor de verwerking van de
conclusies uit de jaarlijkse beoordeling van het PAF. Daarmee zijn dus
de PAF-resultaten medebepalend voor de betaling van begrotingssteun voor
het volgende begrotingsjaar. Aangezien het Track Record een integrale
afweging omvat, zullen in veel gevallen ook zwakheden worden
geconstateerd. Deze kunnen leiden tot het nemen van aanvullende
maatregelen (bijvoorbeeld de versterking van de Rekenkamer voor betere
externe controle) of tot het voorlopig nog niet inzetten van
begrotingssteun. De toetsing van de voortgang gebeurt jaarlijks via
uitgebreide reviews, waarin wordt vastgesteld of de indicatoren van de
PAF zijn gehaald. Op basis hiervan worden nieuwe afspraken gemaakt voor
het daaropvolgende jaar, die door de Minister voor
Ontwikkelingssamenwerking worden getoetst op relevantie, volledigheid en
opportuniteit. Begrotingssteun dient voorspelbaar te zijn en niet direct
bij tegenvallende resultaten (die worden weerspiegeld in een
verslechterend Track Record) te worden opgeschort of gekort. In dit
geval zal eerst de beleidsdialoog tussen donoren en het ontvangende land
geĆÆntensiveerd moeten worden. Indien dit echter geen resultaat
oplevert, kan dit leiden tot het achterhouden, korten of uiteindelijk
zelfs geheel intrekken van begrotingssteun (afhankelijk uiteraard van de
oorzaken van de verslechtering en de inzet van de ontvangende overheid
voor het eigen armoedebestrijdingbeleid). 

De IOB-evaluatie wekt de suggestie dat er geen kader zou bestaan voor
het geven van algemene begrotingssteun. Dit is niet geheel terecht. Wel
is het kader waarbinnen begrotingssteun wordt verleend de laatste jaren
sterk in ontwikkeling. Op internationaal niveau zijn er sinds 1998 veel
ervaringen opgedaan met nieuwe instrumenten, zoals Poverty Reduction
Strategy Papers en Joint Assistance Strategies. Deze hebben geleid tot
nieuwe inzichten over wanneer en hoe op landenniveau begrotingssteun
effectief kan worden ingezet. Tegelijkertijd heeft ook het interne
BZ-instrumentarium zich verder ontwikkeld, o.a. door een verbeterd Track
Record en aanpassingen in de opzet van beoordelingsmemoranda. Daarnaast
wordt steeds systematischer geƫvalueerd wat de effecten zijn van
begrotingssteun op het overheidsfunctioneren en armoedebestrijding.
Hiermee is het beslissingskader voor  begrotingssteun duidelijk
verbeterd. De wijze waarop Nederland die beoordeling uitvoert, vastlegt
en koppelt aan de besluitvorming over hulpmodaliteiten verschilt met die
van andere donoren. Pogingen om tot een meer gezamenlijk
beslissingskader te komen worden bemoeilijkt door de uiteenlopende
afspraken tussen bilaterale donoren en hun parlementen over de
besluitvorming inzake begrotingssteun. Desalniettemin zal Nederland
actief blijven bevorderen dat donoren zoveel mogelijk gezamenlijk
optrekken en met Ć©Ć©n stem spreken.

Het voornemen om algemene begrotingssteun aan Rwanda te verlenen kwam
aan de orde tijdens de begrotingsbehandeling in 2007 en werd bij het AO
Grote Meren op 13 maart jl. bevestigd. De basisvoorwaarden om
begrotingssteun te geven in Rwanda zijn aanwezig, aangezien een
voorzichtig positieve trend in het bestuur en het sociaaleconomische
beleid zichtbaar is. De voorgenomen begrotingssteun is een middel om op
effectieve wijze bij te dragen aan het verminderen van armoede en
ongelijkheid. Daarnaast wordt verwacht dat de politieke dialoog met
Rwanda aan impact zal winnen, omdat Nederland door de begrotingssteun
een betere ingang krijgt om politiek gevoelige punten als inclusiviteit,
politieke participatie en mensenrechten aan de orde te stellen. 

Landbouw

Antwoord op de vragen gesteld door het CDA: 

Wordt landbouw weer als sector in het beleid opgenomen? Wat zijn de
grootste verschillen tussen het landbouwbeleid nu en in het verleden?
Wat vindt de regering ervan dat juist de allerarmsten het meest te
lijden hebben onder de stijgende voedselprijzen? Bestaat daarover
contact met het Ministerie van Landbouw? (18,20)



In de Afrika-evaluatie wordt geconstateerd dat de armoede maar langzaam
is afgenomen, ondanks de economische groei. Ook wordt geconstateerd dat
veel Afrikaanse landen niet in staat zijn optimaal gebruik te maken van
de kansen die globalisering biedt. Armoede in Afrika is sterk
geconcentreerd in rurale gebieden waar het overgrote deel van de
bevolking afhankelijk is van de landbouw. Door de invoering van o.a. de
sectorale benadering en de hoge prioriteit die toegekend werd aan de
sociale sectoren was, volgens IOB, de belangstelling voor directe steun
aan de productieve sectoren (waaronder de landbouw) weggezakt. Met de
beleidsintensivering op groei en verdeling is de aandacht voor de
landbouw als groeisector weer terug, alhoewel de aandacht voor groei en
verdeling een veel breder terrein bestrijkt dan alleen de
landbouwsector. Inzet op markttoegang en marktontwikkeling, verbetering
van publieke dienstverlening en verantwoording, duurzame
ketenontwikkeling, kennis, innovatie en capaciteitsversterking alsook
wet- en regelgeving om het zakendoen in rurale gebieden te
vergemakkelijken vormen de kern van de inzet, aangevuld met meer
aandacht voor infrastructuur (wegen, elektriciteit, telecommunicatie) in
rurale gebieden. Extra aandacht zal ook uitgaan naar voedselzekerheid en
(nieuwe vormen van) sociale en productieve vangnetten om de meest
kwetsbaren in de samenleving te beschermen tegen risicoā€™s en, waar
mogelijk, nieuwe kansen te bieden om aan het economische leven deel te
nemen. Het betreft dus een bredere aanpak voor bestrijding van rurale
armoede dan de inzet op aanbodgestuurde programmaā€™s ter verbetering
van de landbouwproductiviteit die in het verleden voorop stond. In de
notitie ā€˜landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheidā€™ die op
8 mei jl. is aangeboden aan de Tweede Kamer, wordt uitgebreid ingegaan
op de nieuwe agendaā€™s voor de Nederlandse steun aan rurale
armoedebestrijding en landbouw. 

De effecten van de stijgende voedselprijzen op de allerarmsten baren ons
grote zorgen. Behalve Nederland zijn diverse internationale organisaties
(Wereldbank, EC, FAO, ILO en bilaterale donoren zoals het Verenigd
Koninkrijk en Frankrijk) begonnen met een nadere analyse van de
onderliggende oorzaken in landen die het meest getroffen zijn. Nederland
sluit aan bij deze analyses; hierover vindt momenteel overleg plaats
tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en diverse andere ministeries. De
regering heeft reeds, naast de additionele inzet van 50 miljoen euro per
jaar voor intensivering van de inzet op landbouw en rurale
bedrijvigheid, 8 miljoen euro aan extra fondsen aan het WFP toegekend.
Bij de High Level Conference, georganiseerd bij de FAO op 3 tot en met 5
juni jl., heeft Nederland ingezet op een gecoƶrdineerde internationale
aanpak. Ook in EU-verband heeft Nederland al aangegeven een gezamenlijke
respons na te streven.

Schuldkwijtschelding

Antwoord op de vragen gesteld door CDA en PvdA:

In hoeverre wordt in het kader van corruptiebestrijding de motie Ferrier
c.s. ingezet? Wanneer heeft Nederland gepleit voor nieuwe afspraken over
schuldenbeheer? Tot welke resultaten heeft dit geleid? Hoe groot was de
schuldenkwijtschelding aan Nigeria en DRC? Welk deel hiervan betrof
premies, verzekeringen en boetes? Hoeveel is toegerekend aan ā€˜Official
Development Assistanceā€™? Hoeveel is door de verzekeringsbank
uitgekeerd aan verzekerden?(34,35)



Doel van schuldverlichting is om landen een houdbare schuld te geven,
waardoor weer deelgenomen kan worden aan het internationale
financieel-economische verkeer en wordt bijgedragen aan het herstel van
macro-economische stabiliteit. Op deze manier draagt schuldverlichting
bij aan het op gang brengen van de groei, er kan immers weer
geĆÆnvesteerd worden (landen worden weer kredietwaardig!). Een
standaardvoorwaarde voor schuldverlichting is dat een land een
programmarelatie met het IMF aangaat. Meestal is er gelijktijdig ook
sprake van nauwe samenwerking met de Wereldbank en andere
ontwikkelingspartners en bestaat er een koppeling aan nationale
ontwikkelingsstrategieƫn, waarbij corruptiebestrijding, zoals opgenomen
in de motie Ferrier cs, een integrale rol speelt.  In een dergelijk
IMF-programma, en in de samenwerkingsprogramma's met de Wereldbank en
andere ontwikkelingspartners, worden afspraken gemaakt over
armoedebestrijding, corruptiebestrijding en economische en bestuurlijke
hervormingen en de aanwending van de door schuldverlichting vrijvallende
middelen. Nederland is via zijn bewindvoerders in IMF, Wereldbank en de
regionale ontwikkelingsbanken nauw betrokken bij de besluitvorming over
deze programma's. Een voorbeeld hiervan is de koppeling van
schuldverlichting met de zogeheten Poverty Reduction Strategy Papers
(PRSPā€™s).  In de eerste generatie PRSPā€™s ging het voornamelijk om de
inzet van de vrijgekomen middelen voor sectoren als gezondheid en
onderwijs en de sociale vangnetten, nu worden deze middelen ook ingezet
op duurzame ontwikkeling in andere sectoren. 

In OESO-verband heeft Nederland in de afgelopen jaren, samen met het
Verenigd Koninkrijk, Zweden, Italiƫ en Noorwegen, gewerkt aan de
totstandkoming van nieuwe afspraken over duurzaam leenbeleid. Binnen de
OESO is begin dit jaar eindelijk overeenstemming bereikt over een
zogeheten Sustainable Lending Charter. In het kort komt het er op neer
dat crediteuren in hun exportkredietbeleid meer dan in het verleden
rekening houden met de schuldenpositie van ontwikkelingslanden, waarbij
een koppeling wordt gelegd tussen het exportkredietbeleid en de
uitgangspunten van het ā€˜Debt Sustainability Frameworkā€™ (DSF) van IMF
en Wereldbank. De gedachte hierachter is dat, voordat een crediteur
nieuwe kredieten aan een ontwikkelingsland geeft, goed bekeken wordt of
het betreffende ontwikkelingsland dergelijke leningen wel aan kan. Aldus
wordt voorkomen dat een onhoudbare schuldensituatie ontstaat indien dat
land nieuwe leningen aangaat. Vanuit de OESO wordt geprobeerd ook
andere, niet-traditionele donoren bij het Sustainable Lending Charter te
betrekken. 

De schuldkwijtschelding aan Nigeria bedroeg EUR 608,8 miljoen, die aan
de DRC in totaal circa EUR 350 miljoen. Deze schulden kwamen voort uit
vorderingen van de Nederlandse staat in verband met
exportkredietverzekeringen. Een vordering bestaat uit twee componenten:
hoofdsom en rente. Vorderingen kunnen, zoals bij Nigeria en de DRC,
(deels) worden kwijtgescholden. Premies voor verzekeringen worden, net
als andere toeleveranties en diensten in het kader van de
exporttransactie, betaald door de Nederlandse exporteur en vormen als
zodanig een deel van de kostprijs en worden niet afzonderlijk
kwijtgescholden. Het eigen risico, en daarmee het aandeel van verzekerde
in de schuldkwijtschelding, is circa 15% voor Nigeria en circa 24% voor
de DRC. Conform de regels van de DAC is de gehele kwijtschelding aan
deze landen aangemerkt als ODA. Door Atradius, verantwoordelijk voor het
beheer van de exportkredietverzekeringen, is met uitzondering van het
eigen risico het gehele bedrag ten laste van de begroting van het
ministerie van Financiƫn aan de verzekerden uitgekeerd.

Groei en verdeling

Antwoord op de vragen gesteld door CDA en PvdA:

Waardoor kan Afrika de kansen van de globalisering niet pakken? Wat gaat
de regering concreet doen met het verdelingsprobleem? Kunnen de
ervaringen opgedaan in Afrika benut worden in andere gebieden? Hoe kijkt
de regering aan tegen de voorwaarden voor privatisering opgesteld door
de Wereldbank? (6,19,30)



Afrika profiteert de laatste jaren van aanzienlijke verhoging van de
handelsstromen met betrekking tot grondstoffen en landbouwproducten (van
Afrika vooral naar Aziatische markten). Zoals Collier aangeeft wordt het
gebrek aan diversificatie van de meeste Afrikaanse economieƫn niet
veroorzaakt door het ontbreken van comparatieve voordelen. Het is eerder
het gevolg van een zwakke beleidsomgeving, die complexe,
transactie-intensieve sectoren benadeelt. Afrika maakt gelukkig ook
(enige) voortgang in het aantrekken van internationale kapitaalstromen.
Dat is mede te danken aan het succes van de verbetering van het
investeringsklimaat in veel Afrikaanse landen. Afrika zou echter nog
meer voortgang kunnen maken als het daadkrachtiger de aanbodbeperkingen
voor groei en handel zou aanpakken. Dat betekent snellere en
transparantere douaneprocedures, een betere economische infrastructuur
(havens, telecommunicatie, duurzame energie), controle op handhaving van
internationale kwaliteitsstandaarden, stimulering van
landbouwontwikkeling etc. Nederland draagt daarom substantieel bij aan
het zgn. Hulp voor Handel-initiatief, dat ontwikkelingslanden
ondersteunt om genoemde aanbodsbeperkingen zo snel mogelijk aan te
pakken. Hulp voor Handel moet bijdragen aan de realisatie van de
Millennium Development Goals (MDG's) 1, 7 en 8. Dit initiatief heeft
niet alleen het stimuleren van duurzame economische groei tot doel, maar
ook het bevorderen van inkomensherverdeling ten gunste van de armen.
Vraagsturing en eigenaarschap van de ontvangende landen staan hierbij
voorop. Nederland is als zesde donor wereldwijd een van de voorlopers op
Hulp voor Handel-gebied en hoopt te bereiken dat om te beginnen de
Europese donoren niet alleen effectiever met elkaar gaan samenwerken,
maar ook een ambitieuze, concrete EU Hulp voor Handel-agenda met elkaar
afspreken.

Als landen worden geholpen om gebruik te maken van groeikansen, ontstaat
meer ruimte voor verdeling van middelen. In overeenstemming met het
AIV-advies ā€˜Private-sectorontwikkeling en armoedebestrijdingā€™ blijft
daarom aandacht nodig voor verbetering van wet- en regelgeving (bv.
bedrijfsregistratie, vergunningen, licentieverstrekkingen en
heffingenbeleid voor import en export van goederen) en kennis daarover,
administratieve rechtspraak en het tegengaan van corruptie. Of
economische groei ook daadwerkelijk leidt tot vermindering van armoede,
hangt af van de kansen die armen krijgen om deel te nemen aan de formele
arbeidsmarkt en de wijze waarop groei uiteindelijk voor alle lagen van
de bevolking uitwerkt. Juist door goede toegang tot productiemiddelen en
kapitaal voor armen wordt brede economische groei op lange termijn
gegarandeerd. Gezien het feit dat een relatief groot deel van de armen
zich onder de landelijke bevolking bevindt, is landbouw een belangrijke
productieve sector voor het behalen van millennium ontwikkelingsdoel 1.

De ervaringen opgedaan in Afrika kunnen benut worden voor andere
gebieden waar eerlijke verdeling van groei ook een probleem is.
Omgekeerd kunnen de ervaringen elders ook gebruikt worden voor Afrika.
Samen met DFID ondersteunt Nederland een programma dat in een aantal
partnerlanden en internationaal bijdraagt aan de uitwisseling van
ervaringen met de relaties tussen handel, ontwikkeling en
armoedebestrijding. Algemeen geldt echter dat generalistische
oplossingen die niet toegesneden zijn op de lokale politieke,
economische en sociale omstandigheden moeten worden vermeden.

Ten aanzien van privatisering staat de regering een genuanceerde
benadering voor. Privatisering is geen doel op zich, maar marktwerking
kan in veel landen helpen om efficiƫnter en effectiever bepaalde
diensten, variƫrend van financiƫle diensten tot
gezondheidszorgverzekeringen, te leveren. In het beleid wordt daarom
ingezet op het versterken van met name de regulerende capaciteit van de
publieke sector en, daar waar marktwerking relevant is, bezien of de
private sector bepaalde taken effectiever en efficiƫnter kan uitvoeren.
Tevens is de regering van mening dat zorgvuldig moet worden omgesprongen
met economische condities, waaronder voorwaarden op het gebied van
marktwerking en privatisering. Conditionaliteiten moeten aantoonbaar
bijdragen aan de versterking van nationale verantwoordingssystemen, om
daarmee eigenaarschap te bevorderen, en de economische productieve
structuur van het ontvangende land.

Goed Bestuur

Antwoord op de vraag gesteld door CDA:

Behoren de ā€˜Strategic Governance  and Corruption Assessmentsā€™  tot
de nieuwe initiatieven om tot een meer politieke benadering van goed
bestuur te komen? Waarin verschilt deze van eerdere analyse-instrumenten
op het gebied van goed bestuur? Kan er meer zicht gegeven worden op die
nieuwe initiatieven? (25)



De Strategic Governance and Corruption Assessments (SGACAā€™s) vormen
inderdaad de eerste stap om tot een meer politieke benadering van goed
bestuur te komen. De SGACA onderscheidt zich van eerdere
analyse-instrumenten doordat nadrukkelijk ook de in een land bestaande
informele (machts)structuren, en gewoonten en de invloed die hiervan
uitgaat op het functioneren van het institutionele bestel, worden
meegenomen. De SGACA geeft inzicht in onderliggende oorzaken van
complexe bestuursproblemen als corruptie en een falende rechtsstaat,
maar ook in lokale veranderingsprocessen die politiek goed bestuur en
met name substantiƫle democratisering positief of negatief
beĆÆnvloeden. Eerdere instrumenten beperkten zich voornamelijk tot een
analyse van formele instituties en een inventarisatie van knelpunten. De
SGACAā€™s zullen de basis vormen voor de operationele uitwerking van
politiek goed bestuur op landenniveau.

De eerste resultaten bevestigen de meerwaarde van de SGACAā€™s, niet
alleen als analyse-instrument maar vooral als middel om op een
effectievere manier politieke OS te bedrijven. Zo hebben sommige
SGACAā€™s inzicht gegeven in de mogelijkheden om indirect en via
sectoren bij te dragen aan beter bestuur en beter rekening te houden met
informele ā€œrules of the gameā€. Het goed bestuursbeleid wordt daarmee
verbreed: niet alleen de administratief-bestuurlijke aspecten, maar
vooral ook de politiek-bestuurlijke aspecten van goed bestuur worden
onderzocht. Daarmee wordt het perspectief op een beter functionerende
substantiƫle democratie vergroot. Er wordt immers direct gekeken naar
de manier waarop de overheid met zijn burgers omgaat (en vice versa) en
niet alleen naar de vorm waarin deze omgang geregeld is.

Deskundigheid en OS

Antwoord op de vragen gesteld door het CDA:

In hoeverre blijft bij de uitvoering van de taakstelling de
deskundigheid van het BZ-personeel op peil? Worden religieuze actoren
als relevant gezien bij kennisverwerving op lokaal niveau? Wat houdt de
samenwerking met het Verenigd Koninkrijk precies in en waarom met
hen?(36)



De taakstelling betekent meer prioriteiten stellen en meer focussen,
zodat het werk met minder mensen kan worden gedaan. Dit betekent dat ook
wat betreft de benodigde kennis meer gefocust kan worden. Relatief
gezien zullen de medewerkers dus evenveel tijd kunnen blijven besteden
aan het verwerven van nieuwe kennis en daarmee aan het op peil houden
van de noodzakelijke deskundigheid.

De veranderingen in het afgelopen decennium leiden er voorts toe dat
steeds meer kennis nodig is voor analyse en monitoring. De uitvoering
zelf ligt vaak bij onze partnerlanden of andere partners. Expertise
blijft noodzakelijk maar minder op detailniveau en meer gekoppeld aan
uitvoering. Onderwijssectormanagement, kennis van gezondheidssystemen,
kennis van begrotingsbeleid en ā€“beheer, statistiek en decentralisatie
zijn nu belangrijke velden van expertise. De snelheid van aanpassing aan
nieuwe expertisevelden laat zich moeilijk verenigen met werving vanuit
loopbaanperspectief. Dit vraagt derhalve extra inspanning, zeker in
periodes van schaarste als gevolg van de taakstelling. Wij zijn ons dat
bewust en binnen het BZ-personeelsbeleid wordt hieraan aandacht
geschonken.

Een belangrijk instrument voor behoud en verwerving van kennis is de
IS-Academie, waarbij partnerschappen worden afgesloten tussen het
ministerie en academische instellingen om de wisselwerking tussen
wetenschap en beleid te bevorderen. Ambassades beschikken daarnaast over
verschillende instrumenten om hun kennis over de lokale context te
verdiepen, zoals het reeds genoemde Strategic Governance and Corruption
Assessment (SGACA). Ook religieuze actoren zijn relevant bij de
kennisverwerving op lokaal niveau. EĆ©n van de gebruikte instrumenten
voor kennisverwerving bij ambassades is het onderzoeksprogramma
ā€˜Versterking van Kennis over en Dialoog met de Islamitisch/Arabische
Wereldā€™, waaraan momenteel 10 ambassades deelnemen. In Afrika zijn dit
de ambassades Rabat, Ouagadougou, Abuja, Bamako en Dakar. Het programma
stelt ambassades in staat de religieuze actoren te leren kennen en hier
eventueel in dialoog mee te treden. Hiervoor wordt zowel Nederlandse als
lokaal aanwezige deskundigheid ingezet. Meer in het algemeen is het
voornemen om kennisnetwerken binnen en buiten Nederland, waaraan in veel
gevallen al wordt deelgenomen, nauwer te betrekken bij de voorbereiding
en uitvoering van het ontwikkelingsbeleid. Dat betekent dat
BZ-medewerkers intensiever zullen participeren in die netwerken, niet
enkel om daar kennis te verwerven, maar ook om er zelf een bijdrage aan
te leveren. Uitkomst moet zijn dat deze kruisbestuiving leidt tot
effectievere vormen van ontwikkelingssamenwerking en opname van
zuidelijke partners in die netwerken. Op de langere termijn zal dit
ertoe leiden dat het zuiden daarin een autonome positie zal kiezen en
zelf netwerken gaat oprichten.

Voor het opdoen van kennis zijn betrouwbare statistische gegevens
onmisbaar. De kwaliteit en de tijdigheid van statistieken laten in veel
partnerlanden echter vaak te wensen over. De donoren verenigd in het
zgn. PARIS21-initiatief hebben eind 2007 afgesproken om stevig in te
zetten op daadwerkelijke versterking van statistische capaciteit in - en
door - partnerlanden. Het Verenigd Koninkrijk heeft als eerste ook boter
bij de vis gedaan, met een toezegging om USD 100 mln. bij te dragen aan
de financiering. Ook Nederland heeft aangegeven te willen delen in de
financiƫle last (die vorig jaar door de Wereldbank werd geschat op USD
1,4 miljard voor alle partnerlanden tezamen). De Nederlandse bijdrage is
echter nog niet vastgesteld.

 Zie ook het IOB-rapport, bijlage 4 voor de geraadpleegde bronnen en
bijlage 5 voor de lijst van ruim 500 geĆÆnterviewde en geraadpleegde
personen.

 Triangulatie is een manier om informatie op geldigheid te toetsen. Dat
gebeurt door informatie en gegevens met minstens twee andere bronnen te
vergelijken. Op deze manier wordt de relatieve waarde van de informatie
vergeleken met andere informatiebronnen.

 Collier, Paul, 2002: Primary Commodity Dependence and Africaā€™s
Future, Worldbank 2002.

 PAGE   15 

 PAGE   1