Detailhandelsbrief 2008 bijlage
Bijlage
Nummer: 2008D07990, datum: 2008-10-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Detailhandelsbrief (2008D07989)
Preview document (š origineel)
DETAILHANDELSBRIEF 2008-bijlage Doel van dit document Bij de behandeling van de begroting voor het jaar 2007 van het Ministerie van Economische Zaken, is door het Kamerlid Ten Hoopen de vraag gesteld of het beleid voldoende inspeelt op het snelle veranderingsproces in de detailhandel. Door de toenmalige staatssecretaris van EZ is daarop een visie op de detailhandel toegezegd. Dit document is de bijlage bij de kamerbrief over de detailhandel. Hierin wordt voor tien relevante beleidsvelden een analyse van de thematiek gemaakt en een samenvatting van het beleid gegeven. Inhoudsopgave 1 Veiligheid 2 Bereikbaarheid 3 Marktwerking 4 Regeldruk 5 Arbeidsmarkt 6 Ruimtelijke ordening 7 Betalingsverkeer 8 Consumentenrechten 9 Innovatie 10 Maatschappelijk verantwoord ondernemen Ministerie van Economische Zaken september 2008 1. Veiligheid Thematiek Het veilig kunnen werken en winkelen door ondernemers, werknemers en klanten is absoluut noodzakelijk voor een aantrekkelijke winkelomgeving. Daar is in de detailhandel niet altijd sprake van. Samen met de horeca behoort de detailhandel tot de sectoren die het zwaarst worden getroffen door criminaliteit. Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven (MCB) 2007 blijkt dat in dat jaar niet minder dan 45% van de detaillisten slachtoffer was van criminaliteit. Diefstal (27% van de bedrijven slachtoffer), vernieling (18%) en inbraak (11%) zijn de meest geconstateerde criminele feiten, maar ook geweld is iets waarmee de sector vaak wordt geconfronteerd. Jaarlijks heeft ca 5% van de bedrijven hier mee te maken, met soms zeer ernstige gevolgen. In totaal werd de detailhandel in 2007 geplaagd door circa 1,2 miljoen delicten. Drogisterijen, parfumerieĆ«n, warenhuizen en kledingzaken zijn relatief vaak slachtoffer. Criminaliteit komt niet alleen van ābuitenā. Ook interne criminaliteit, gepleegd door het eigen personeel, is een groot probleem. Deze criminaliteit leidt bij werkenden in de sector tot gevoelens van onveiligheid, psychisch en fysiek leed en ziekteverzuim Ć©n veroorzaakt hoge kosten. De MCB 2007 schat alleen de directe materiĆ«le kosten voor de detailhandel al op ā¬ 232 miljoen. Dat is exclusief kosten van preventie en productiviteitsverlies. En ook exclusief immateriĆ«le kosten en omzetverlies doordat klanten wegblijven. Beleid Beleid gericht op veilig ondernemen Met de intensivering van de criminaliteitsaanpak zoals in 2002 neergelegd in de kabinetsnota Naar een veiliger samenleving (Veiligheidsprogramma) is een stevige basis gelegd voor de bestrijding van criminaliteit. Een aanpak die effect sorteert. Met name van de daarin opgenomen aanpak van veelplegers profiteert ook het bedrijfsleven in hoge mate. Niettemin drong met het verschijnen van het Veiligheidsprogramma het besef door dat er te weinig aandacht was voor de specifieke problemen van het bedrijfsleven. Sindsdien hebben opeenvolgende kabinetten ā in samenwerking met het bedrijfsleven- de problematiek voortvarend aangepakt. In 2004 werd het eerste Actieplan Veilig Ondernemen (AVO1) ondertekend. In 2005 zag AVO2 het levenslicht. Beide actieplannen bevatten tal van acties waarvan de detailhandel profiteert, zoals versterking van de repressie, aanpak urgente bedrijfslocaties, stimulering keurmerk veilig ondernemen (KVO), en tegengaan van heling. Specifieke aanpak voor de detailhandel Als onderdeel van deze actieplannen hebben de ministers van BZK en Justitie en de staatssecretaris van EZ, in 2003 en in 2005, twee specifieke detailhandelsconvenanten gesloten met het Platform Detailhandel Nederland. Doel van deze convenanten is een vermindering van de winkelcriminaliteit met minimaal 20-25% in de periode 2003-2008. Daartoe is een veelheid aan acties (in totaal meer dan 30) opgezet. Voorbeelden daarvan zijn een verhoging van het preventieniveau in winkels, de aanstelling van een landelijke overvalcoƶrdinator, de opzet van een waarschuwingslijst van frauderend personeel, een prijsvraag voor innovatieve aanpakken, stimulering KVO, verbetering slachtofferzorg, schadeverhaal op daders, vergroting van deelname door de detailhandel aan lokale projecten. Deze activiteiten, waarbij overheid en bedrijfsleven intensief samenwerken, hebben een grote bijdrage geleverd aan een veiliger ondernemingsklimaat in de detailhandel. Bedroeg in 2002 het slachtofferschap in de detailhandel maar liefst 67%, uit de MCB 2007 blijkt dat dit in dat jaar reeds is gedaald naar 45%. Van 2004 tot 2007 daalde het aantal diefstallen, inbraken en geweldsdelicten met respectievelijk 35, 33 en 29%. Het aantal overvallen, dat in 2002 nog 1119 bedroeg, was in 2007 gedaald tot 774. Ondanks deze onmiskenbaar positieve ontwikkeling, is de totale omvang van de criminaliteit waardoor de sector getroffen wordt, nog steeds onacceptabel groot. Bovendien is in 2007, na jarenlange daling, het aantal overvallen weer fors gestegen. Dit veroorzaakt groot menselijk leed. De immateriĆ«le schade is dermate groot dat sommige winkeliers hun winkels sluiten. Dat betekent ook een verloedering van de buurt omdat het voorzieningenniveau daalt en mogelijk leegstand ontstaat. Daarom zullen overheid en bedrijfsleven de samenwerking de komende jaren moeten voortzetten. De verdere vermindering van geweld tegen winkeliers en werknemers, alsmede de stimulering van de lokale gebiedsgerichte aanpak van criminaliteit, dienen daarbij centraal te staan. De intentie tot deze verdere samenwerking is reeds uitgesproken: inmiddels is AVO3 tot stand gekomen, waarin wederom een specifiek convenant voor de detailhandel voorzien is. Op de begroting van EZ is ā¬ 24 mln. beschikbaar gekomen voor het stimuleren van preventieve maatregelen bij kleine bedrijven. Het grootste deel hiervan zal beschikbaar zijn voor een subsidieregeling voor preventieve maatregelen. Daarnaast zullen uitvoering van veiligheidsscans en winkelstraatmanagement gestimuleerd worden. Dit project Veiligheid Kleine Bedrijven zal in samenwerking met VNO-NCW en MKB-Nederland uitgevoerd en geĆ«valueerd worden. Het kabinet heeft onlangs het Wetsontwerp Experimenten Bedrijfsgerichte Gebiedsverbeteringszones (BGV) bij de Tweede Kamer ingediend. BGV maakt het voor ondernemers mogelijk om gezamenlijk te investeren in een aantrekkelijker en veiliger winkelgebied, waarbij alle ondernemers meebetalen. Het gaat om activiteiten die gericht zijn op leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander medepubliek belang, zoals surveillance, camerabewaking en graffitiverwijdering. In het Beleidsprogramma zijn meer maatregelen aangekondigd die een bijdrage zullen leveren aan de verdere vermindering van de criminaliteit. Zo wordt een verhoging van de pakkans bereikt door de aanstelling van 500 forensische assistenten bij de politie, waardoor vaker sporenonderzoek kan worden gedaan. Ook komen er 500 wijkagenten bij in wijken met veel overlast. Recent heeft het kabinet het Actieplan Overlast en Verloedering aan de Tweede Kamer aangeboden. Dit actieplan is een samenhangend pakket van (voorgenomen) maatregelen ter intensivering van de lokale aanpak en vooral gericht op vormen van overlast waarbij knelpunten in de aanpak zijn geconstateerd. Binnenkort wordt een wetsontwerp naar de Tweede Kamer gezonden waarmee de regierol van gemeenten op het gebied van integraal veiligheidsbeleid wordt verankerd. In dit kader dienen gemeenten dan minstens Ć©Ć©n keer in de 4 jaar een integraal veiligheidsplan op te stellen. 2. Bereikbaarheid Thematiek EĆ©n van de grootste bedreigingen van de economische vitaliteit van binnensteden ligt in de slechte bereikbaarheid per auto en een gebrek aan (betaalbare) parkeerplaatsen. Recent onderzoek laat zien dat in de periode tot 2020 het vrachtvervoer in stedelijke gebieden, afhankelijk van de economische groei, met 21-35% zal stijgen. Een belangrijk deel van dat goederenvervoer betreft de bevoorrading van winkels en distributiecentra. Het valt niet moeilijk in te zien dat dit problemen gaat geven voor de detailhandel. Zonder forse maatregelen staat Nederland in 2020 muurvast en wordt de bevoorrading van de binnensteden ernstig bedreigd. Deze trend wordt nog versterkt door gemeentelijke regelgeving, zoals beperkingen aan de tijdstippen waarop winkels mogen worden bevoorraad of aan de voertuigen waarmee wordt bevoorraad, die in ca. 60% van de gemeenten is ingevoerd. En winkeliers dragen ook zelf bij aan de problematiek door niet gedurende de gehele venstertijd beleverbaar te zijn. Doordat een zelfde hoeveelheid goederen daardoor in kortere tijd of met meer voertuigen moet worden geleverd, stijgt de verkeersdrukte nog verder, te meer omdat de venstertijden vaak samenvallen met de ochtendspits. Ook bereikbaarheid voor de klanten is een groeiend probleem. Er is of dreigt op veel plaatsen een tekort aan parkeerplaatsen en steeds meer parkeerplaatsen zijn niet langer gratis. Parkeertarieven zijn vaak hoog en stijgen snel. Vooral de detailhandel in de binnenstad geeft dit problemen. Beleid Beleid gericht op bereikbaarheid In de Nota Mobiliteit is als ambitie opgenomen dat de betrouwbaarheid van de reistijd in 2020 sterk is verbeterd: in 95% van de reizen komt de reiziger op tijd op de bestemming. Dit is mogelijk door een forse impuls van bouw- en benuttingsmaatregelen, gebiedsgericht samenwerken, het wegwerken van onderhoudsachterstanden en beprijzen. De provincies, WGR-plusregioās en gemeenten zullen in de PVVPās, RVVPās en het gemeentelijke beleid in het bijzonder aandacht schenken aan de bereikbaarheid van de vitale economische functies op lokaal en regionaal niveau en de toegankelijkheid van de steden. Bovendien maken overheden op regionaal en lokaal niveau afspraken met het bedrijfsleven die ertoe leiden dat ook dit zijn bijdrage levert aan het verbeteren van de bereikbaarheid. In de Nota Mobiliteit is aangegeven dat beprijzing noodzakelijk wordt geacht om de doelstellingen te bereiken. In het Beleidsprogramma van het huidige kabinet is daarover opgenomen dat nog deze kabinetsperiode een eerste, uitvoerbare, betekenisvolle en onomkeerbare stap genomen zal worden op het gebied van kilometerbeprijzing, waarbij een landelijke kilometerprijs gedifferentiĆ«erd naar tijd, plaats en milieukenmerken van voertuigen wordt ingevoerd. Eind 2007 is dit geconcretiseerd met het besluit dat zoān systeem in 2016 volledig ingevoerd moet zijn. In 2011 zal gestart worden met vrachtvervoer, vanaf 2012 gefaseerd met personenvervoer. Beleid gericht op stedelijke distributie Stedelijke distributie is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bedrijfsleven (producenten, vervoerders, verladers en ontvangers) en decentrale overheden, in het bijzonder de gemeenten. Met elkaar hebben zij de zorg voor voldoende mogelijkheden voor stedelijke distributie en regionaal goederenvervoer. Bundeling van goederenstromen, uniformiteit in voertuigeisen, regionale samenhang in venstertijden en samenwerking bij ontvangende partijen zijn hierbij de uitgangspunten. Op lokaal en regionaal niveau dient hierover afstemming plaats te vinden tussen genoemde partijen en dienen onderling bindende afspraken gemaakt te worden. Ter ondersteuning van het regionale overlegproces heeft de vorige Minister van Verkeer en Waterstaat een onafhankelijke Commissie Stedelijke Distributie ingesteld. Als hulpmiddel voor de lokale samenwerking heeft de Commissie een Instrumentenmap Stedelijke Distributie ontwikkeld. Daarnaast vervult de Commissie waar nodig ook een bemiddelende rol. Indien het overleg op lokaal en/of regionaal niveau niet tot oplossing leidt, kan de Minister van V&W in het uiterste geval een zogeheten aanwijzing geven. Deze aanpak blijkt te werken. In een toenemend aantal steden en provincies komt de beoogde samenwerking op het vlak van stedelijke distributie van de grond. Maar er is nog veel te doen. Daarom heeft het kabinet besloten stedelijke distributie te blijven faciliteren en de werkzaamheden van de Commissie voort te zetten middels de aanstelling van een Ambassadeur stedelijke distributie. Door de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Verkeer en Waterstaat is de Commissie Fundamentele Verkenning Transportbelemmeringen ingesteld (Commissie Noordzij). Voortbouwend op de activiteiten van de Commissie Stedelijke Distributie heeft deze commissie tot taak de knelpunten rond het transporteren van goederen te inventariseren en vanuit een nulsituatie oplossingsrichtingen voor te stellen die āmet behoud van borging van de publieke belangen- leiden tot merkbaar minder regeldruk voor ondernemers. Op 11 juni jl. heeft de Commissie haar advies gepubliceerd, waarin zij gemeenten oproept experimenten te starten die zijn gericht op verbetering van de stedelijke distributie. Het werken met praktijkexperimenten spreekt het kabinet aan. In lijn met het advies van de Commissie Noordzij zal het kabinet in overleg treden met verladers en vervoerders over de rapportage van de commissie, voordat het zijn positie bepaalt ten aanzien van de knelpunten en aanbevelingen. In het najaar zal het kabinet komen met een uitgewerkt plan van aanpak voor een merkbare vermindering van de regeldruk in de transportsector. Beleid gericht op parkeren In de Nota Mobiliteit vraagt het Rijk van de gemeenten om in hun plannen parkeernormen op te nemen die een bijdrage leveren aan de lokale bereikbaarheid, de economie en de leefomgeving. Het Rijk vraagt aan de decentrale overheden dat er een tussen gemeenten actief afgestemd parkeerbeleid wordt gevoerd, dat gericht is op een goede parkeerrregulering en het tegengaan van parkeeroverlast. Als gemeenten in een regio niet tot overeenstemming komen over parkeernormen per locatie, dan leggen provincies of WGR-plusregioās in de PVVPās en RVVPās bandbreedtes vast voor locatiegerichte parkeernormen waarbinnen gemeenten uiteindelijk per locatie de bijbehorende parkeernormen vaststellen. Consumenten kiezen voor het gemak en de consument is daardoor niet meer vanzelfsprekend georiĆ«nteerd op het stadscentrum. Binnensteden zullen op het gebied van autobereikbaarheid dus concurrentie moeten bieden aan beter bereikbare locaties zoals bijvoorbeeld de perifeer gelegen winkelcentra. 3. Marktwerking Thematiek In een globaliserende economie en met toenemende internetverkopen groeit voor de detailhandel het belang van vergroting van de arbeidsproductiviteit en neemt het belang van samenwerking toe. De detailhandel in Nederland is in internationaal perspectief de laatste jaren enigszins achtergebleven in de groei van de arbeidsproductiviteit, terwijl voorheen de sector juist voorop liep (zie onderstaande grafiek van McKinsey & Company). Achterblijvende innovatie en beperkte schaalgrootte worden daarbij vaak als oorzaken aangewezen. De Nederlandse detailhandel maakt onvoldoende gebruik van de mogelijkheden die ICT biedt, ondanks een forse groei van het computergebruik in de winkels. Inmiddels staat in 92% van de winkels een computer, heeft 70% daarvan toegang tot internet en heeft 57% van de winkels een website. Maar toepassing van ICT in de detailhandel betreft nog te veel āstand-aloneā toepassing. Kassaās en voorraadbeheer zijn nog nauwelijks gekoppeld. Het ontbreken van een goede digitale communicatie door de hele keten laat kansen op productiviteitswinst liggen. De afgelopen decennia heeft een enorme schaalvergroting plaatsgevonden in de Nederlandse detailhandel, maar desondanks is deze relatief nog vrij kleinschalig. De instroom van starters is ook hoog. De fijnmazige distributiestructuur die mede als gevolg daarvan in Nederland nog steeds bestaat is een groot goed, maar vertaalt zich ook in een lagere productiviteit. Volgens een studie van McKinsey & Company zijn er naast tijdelijke, conjuncturele factoren verschillende structurele oorzaken die maken dat de arbeidsproductiviteit in internationaal opzicht achterblijft: Het Nederlandse detailhandelslandschap is relatief weinig georganiseerd (veel zelfstandige ondernemers). Overigens werken deze zelfstandige ondernemers wel veel samen: gezamenlijke inkoop en franchiseformules zijn instrumenten die de detailhandel inzet om de efficiency te verbeteren; Er zijn relatief weinig winkels met veel vloeroppervlak en een groot assortiment; en Nederlandse retailondernemers lopen achter met innoveren (met name in de toepassing van ICT, zoals een centraal distributiesysteem, ālean retailingā-technieken en IT voor bijvoorbeeld āautomatic reorderingā). Zowel door McKinsey & Company als door de OESO wordt ook gewezen op het negatieve effect op de productiviteit van de beperkende regelgeving die Nederland kent. Met name gaat het daarbij om landelijke regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en winkeltijden, en lokale regelgeving op het gebied van stedelijke distributie en vergunningen. Mede door deze beperkende regelgeving kent de Nederlandse detailhandel onvoldoende schaalvoordelen en blijft de arbeidsproductiviteit achter bij die in de Verenigde Staten en veel omringende Europese landen (zie bovenstaande grafiek). McKinsey & Company ziet mogelijkheden om de arbeidsproductiviteitsgroei voor de komende vier jaar te verhogen naar ongeveer 3% per jaar en adviseert verschillende maatregelen om de productiviteit te doen verbeteren, zoals versoepeling van het ruimtelijke ordeningsbeleid, beperking van de inspraak en eenvoudigere vergunningverlening. Beleid Beleid gericht op een toename van de arbeidsproductiviteit In hoofdlijnen onderschrijven wij de analyse van McKinsey. Wel overschat deze ons inziens de groeipotentie, doordat McKinsey het belang voor de arbeidsproductiviteit van de grote mate van samenwerking die er in de detailhandel tussen de zelfstandige bedrijven bestaat (franchise, inkoop) onderschat. Maar het is juist dat ons land -hoewel ook hier de laatste decennia een flinke schaalvergroting is opgetreden- in vergelijking met het buitenland relatief veel kleine, zelfstandige winkels kent. Mede daardoor blijft de arbeidsproductiviteitsgroei in deze branche achter ten opzichte van het buitenland: grote winkelketens kunnen efficiĆ«nter opereren door bijvoorbeeld een centraal en geautomatiseerd voorraadbeheer. Deze relatieve kleinschaligheid en variatie in het winkelaanbod is echter ook een kwaliteitsaspect van de Nederlandse detailhandel, die een grotere keuze, meer aandacht voor de consument en een betere dienstverlening met zich meebrengt. De detailhandel speelt āletterlijk en figuurlijk- een centrale rol in de Nederlandse samenleving. Door die centrale rol heeft de detailhandel te maken met verschillende en vaak uiteenlopende publieke belangen die tegen elkaar worden afgewogen: niet alleen het economische belang, maar ook de kwaliteit van leefomgeving en samenleving. Als gevolg van die belangenafweging maakt de overheid āzowel landelijk als lokaal- soms keuzes die de detailhandel beperkt in zijn mogelijkheden. De door McKinsey voorgestelde maatregelen zullen zeker tot een groei van de productiviteit kunnen leiden. Dit zal echter ten koste gaan van andere aspecten die ons welzijn bepalen, zoals een prettig leefklimaat en aantrekkelijke stadscentra. Het kabinet wil juist de kwaliteit van die omgevingsfactoren borgen en kiest er daarom voor om niet verder te gaan dan het reeds ingezette beleid, zoals de Nota Ruimte - waarmee in principe al ruimte geboden wordt voor noodzakelijke ontwikkelingen- en het Project Vereenvoudiging Vergunningen. Wel streeft het kabinet naar verbetering van de productiviteit op andere wijze, bijvoorbeeld door een toename van ICT toepassingen (zie paragraaf 9). Beleid gericht op winkeltijden Het aantal koopzondagen is sinds 1996 flink toegenomen. Dit wordt mede veroorzaakt doordat het aantal gemeenten dat de toerismebepaling benut is toegenomen. Het kabinet heeft de indruk datĀ deze bepaling daartoe steeds ruimer geĆÆnterpreteerd wordt. Het kabinet wil daarom duidelijker in de wet verankeren dat de toerismebepaling uitsluitend mag worden aangewend ten behoeve van op de gemeente gericht toerisme met een substantiĆ«le omvang. Daarnaast dienen ook belangen als zondagsrust en leefbaarheid uitdrukkelijk eenĀ plaats te krijgen in de lokale afweging rond benutting van de toerismebepaling. Zoals in de brief van de Minister van Economische Zaken van 5 oktober 2007 verwoord, wil het kabinet de wet daartoe op drie punten wijzigen: (1) De voorwaarden voor toepassing van de toerismebepaling worden aangescherpt In de toerismebepaling wordt toegevoegd dat het toerisme een substantiĆ«le omvang moet hebben, dat het duidelijk moet zijn ten behoeve van welke specifieke autonome toeristische aantrekkingskracht de winkelopening wordt toegestaan en welk verband er tussen beide bestaat. (2) Nadere eisen aan de afweging en motivering van het besluit Er worden eisen gesteld aan de belangenafweging. De al genoemde economische belangen als werkgelegenheid en bedrijvigheid in de gemeente en omgevingsbelangen als zondagsrust, leefbaarheid en veiligheid moeten nadrukkelijk worden geduid en in de afweging worden betrokken. (3) Borging van de toetsingsmogelijkheid bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) Het kabinet kiest voor voortzetting van de decentrale uitvoering van de Winkeltijdenwet. De behoefte aan een juridische toets hierop wordt echter onderkend. Daarom zal het kabinet buiten twijfel stellen dat gemeentelijke besluiten betreffende de invoering van een toeristisch regime vatbaar zijn voor beroep bij het CBb. 4. Regeldruk Thematiek De Nederlandse detailhandel staat letterlijk midden in de samenleving. Gelet op deze positie ligt het voor de hand dat de sector geconfronteerd wordt met vele regels. Doorgaans zijn deze nuttig en noodzakelijk ter bescherming van publieke belangen. Van ruimtelijke ordening tot voedselveiligheid en van openingstijden tot milieu. Veel van deze regels zijn op rijksniveau vastgesteld en de ratio ervan staat doorgaans niet ter discussie. Regelgeving is echter maatwerk en daarom wordt zij meer en meer naar lokaal niveau gedecentraliseerd. De mogelijkheid van maatwerk brengt evenwel het gevaar van overregulering, (ogenschijnlijke) strijdigheid en onduidelijkheid over lokaal verschillende regels met zich mee. De detailhandel wordt daarmee meer dan gemiddeld geconfronteerd. De Commissie Stevens heeft in het najaar van 2006 de problemen van ondernemers in de detailhandel met betrekking tot regeldruk in kaart gebracht. Veel van deze problemen hangen samen met gemeentelijk beleid. Dit geldt zowel voor de autonome lokale regels, als de lokale invulling bij de uitvoering van landelijk beleid. De Commissie heeft daarbij met name gewezen op de vele lokale vergunningen die nodig zijn en de langdurige en kostbare procedures die daarbij gelden. De problematiek van de lokale vergunningen is ook door MKB-Nederland aan de orde gesteld. In zijn rapport Lokale vergunningen doorgelicht wordt een overzicht gegeven van de lokale vergunningslasten en worden voorstellen gedaan voor vereenvoudiging. AlsĀ samenleving hebben weĀ allerlei regels afgesproken ten bate van o.a. milieu, eerlijke concurrentie, arbeidsomstandigheden, ruimtegebruik, sociale zekerheid, productveiligheid en consumentenbescherming. Dit leidt voor bedrijven tot administratieve handelingen en noodzaak van vergunningen, en tot toezicht door lokale en rijksoverheid. Op www.antwoordvoorbedrijven.nl (uitgevoerd door het Ministerie van EZ voor alle overheden)Ā wordt dit toegankelijk gemaakt voor ondernemers. Ook worden hier alle financiĆ«le regelingen van de overheid vermeld. Beleid Beleid gericht op vermindering van lokale lasten en regeldruk In het Actieplan Detailhandel is de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Stevens opgenomen. Kernpunten uit het Actieplan zijn: een aanpak van de lokale regeldruk door bestuurlijke afspraken tussen Rijk en gemeenten; en versterking van de bestuurlijke samenwerking tussen de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Rijk. De samenwerking tussen het Rijk en de VNG op het gebied van regeldruk is de afgelopen jaren versterkt. Dit om te komen tot meer actie op het gebied van vermindering van de regeldruk en verbetering van de dienstverlening door gemeenten. De hoofdlijnen daarvan zijn vastgelegd in een bestuursakkoord tussen het Rijk en de VNG. De rijksprojecten van BZK, EZ, FinanciĆ«n en Bruikbare rechtsorde van Justitie, hebben met de VNG een Interbestuurlijke Taskforce Regeldruk Gemeenten opgericht, onder voorzitterschap van burgemeester Wallage van Groningen. Het doel van de Taskforce is om vermindering van regeldruk en verbetering van dienstverlening bij gemeenten te accelereren, knelpunten in het realiseren daarvan te agenderen, en ideeĆ«n, kennis en praktijkvoorbeelden te communiceren. In de samenwerking tussen Rijk en de VNG worden o.a. workshops en bijeenkomsten voor het verminderen van regeldruk bij gemeenten georganiseerd. Ook is een digitale gereedschapskist ontworpen die gemeenten op weg wil helpen met vermindering en verbetering van regels en verbetering van dienstverlening. De gereedschapskist toont in duidelijke onderlinge samenhang de stappen die daarvoor nodig zijn. Uitgaand van de gebruiker (gemeentelijke bestuurders en ambtenaren) ontsluit de gereedschapskist ook de instrumenten en ondersteuning die het Rijk aanbiedt om die stappen te realiseren. De gereedschapskist bevat ook praktijkvoorbeelden: ervaringen van andere gemeenten met het aanpakken van de regeldruk en het verbeteren van de dienstverlening. Een ander praktisch hulpmiddel is het Detailhandelkompas, samengesteld door het Project Aanpak StrijdigeĀ Regels. Dit kompas bevat oplossingen voor 34 veel voorkomende knelpunten en onduidelijkheden in de regelgeving. Daarnaast bevat het tips wat een ondernemer zelf kan doen als hij met strijdigheden wordt geconfronteerd. Het boekje dient als hulpmiddel in gesprekken met gemeenten, inspecties en andere handhavers. De geboden oplossingen gelden door het hele land. Voor ondernemers in de detailhandel is begin 2007 tevens een Branchewijzer beschikbaar gekomen. Deze branchewijzer op AntwoordĀ©voor bedrijven (www.antwoordvoorbedrijven.nl) bevat digitale checklisten voor de ondernemer om duidelijk te maken met welke eisen en procedures hij of zij te maken kan krijgen. Samen met MKB-Nederland is een ondernemersvriendelijke modelverordening gemaakt. Deze Algemene Plaatselijke Ondernemers Verordening (APOV), is een handreiking voor gemeenten en VNG, met concrete voorstellen voor het herschrijven van zes vergunningen uit de (model) Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Van deze vergunningen is de detailhandel vooral gebaat bij het omzetten van de reclamevergunning en de objectvergunning (waaronder de uitstalvergunning voor winkels) in algemene regels. Alle gemeenten zijn vanuit het Ministerie van EZ benaderd met het verzoek het rapport APOV mee te nemen bij de doorlichting van de lokale regelgeving en de herziening van de eigen APV. Daarnaast heeft de VNG het rapport APOV betrokken bij de herziening van de model-APV die dit voorjaar is afgerond . Onder verwijzing naar de gedereguleerde model-APV adviseert de VNG de vergunning voor gevelreclame en de objectvergunning (bijv. voor staande reclameborden, winkeluitstallingen en bloembakken) af te schaffen en via algemene regels de belangen van openbare orde en veiligheid te waarborgen. Vergunningen Het kabinet vindt dat de aanvrager duidelijk inzicht moet hebben in de manier waarop de prijs van een vergunning wordt bepaald. Het kabinet hecht tevens aan het profijtbeginsel en het kostenveroorzakingsbeginsel bij de beantwoording van de vraag wie de kosten van de behandeling van een vergunningsaanvraag moet dragen. Om de overheden beter in staat te stellenĀ die kostentoerekening te maken, heeft het Rijk in het kader van het Project Vereenvoudiging vergunningen centraal een Handreiking Kostentoerekening leges en tarieven opgesteld. Deze is in juli 2007 gepubliceerd. Sommige ondernemers hebben te maken met een zeer groot aantal vergunningverleners en toezichthouders. In het project Concernbenadering zijn drie pilots gestart, waaronder een in de detailhandel. Doel van deze pilot, die wordt getrokken door de Raad Nederlandse Detailhandel, is het vereenvoudigen van het vergunningentraject en het landelijk harmoniseren vanĀ de eisen waaraan winkelketens moeten voldoen. Na afronding van de pilotsĀ zal worden bezien op welke wijze uitwerking op nationale schaal mogelijk is. Auteursrechten Detailhandel en horeca worden geconfronteerd met een groot aantal beheersorganisaties van auteursrechten voor beeld, geluid etc. Deze organisaties werken maar beperkt samen, waardoor ondernemers meestal van elke organisatie een afzonderlijke rekening krijgen. Het is voor ondernemers vaak ook niet duidelijk met welke heffende organisatie zij te maken hebben Ć©n hoe de in rekening gebrachte tarieven zijn opgebouwd. De ministers van Justitie en EZ streven naar de realisatie van Ć©Ć©n factuur van alle inningsorganisaties voor de ondernemer per 1 januari 2009. In eerste instantie wordt gepoogd dit te bereiken via zelfregulering door de inningsorganisaties. Mocht dit niet of niet tijdig slagen, dan wordt ingegrepen door middel van wetgeving. Door wijziging van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties, zal het toezicht op de inningsorganisaties worden versterkt en de transparantie t.a.v. de geĆÆnde gelden verbeteren. Het kabinet gaat verder met de aanpak van regeldruk. De staatssecretarissen van EZ en van FinanciĆ«n hebben hun voornemens voor de vermindering van regeldruk en de verbetering van dienstverlening aan bedrijven op 17 juli 2007 aan de Tweede Kamer gestuurd. Nog sterker dan in de afgelopen jaren staat bij het identificeren van knelpunten en het formuleren van oplossingen de beleving van ondernemers centraal. In mei 2008 heeft het kabinet de Tweede Kamer over de voortgang en resultaten geĆÆnformeerd. In november 2008 zal wederom aan de Tweede Kamer de voortgang worden bericht. 5. Arbeidsmarkt Thematiek De detailhandel biedt werk aan een grote verscheidenheid van mensen. Toetreders tot de arbeidsmarkt, zoals scholieren en herintredende vrouwen, doen vaak hun eerste werkervaring (weer) op in de detailhandel. Dit heeft onder andere te maken met de lange openstelling van de winkels en de vele mogelijkheden om in deeltijd te werken. Landelijk werkt bijna 63% van het personeel in voltijd, in de detailhandel is dat 28%. Dankzij de sterke economische groei is de werkgelegenheid in Nederland fors toegenomen en de werkloosheid gedaald. Dit heeft in een aantal sectoren tot krapte op de arbeidsmarkt geleid. Vooral door de diversiteit van werknemers waar de detailhandel een beroep op kan doen, doet zich dit probleem in de detailhandel nog niet voor. Naar verwachting zal de komende jaren ook voor de detailhandel de krapte echter toenemen. Naast algemene krapte op de arbeidsmarkt speelt daarbij met name de vergrijzing een rol. Vergrijzing is vooral te merken onder de werkgevers: in tien jaar tijd nam het aandeel van de āoudere ondernemerā (51+) toe van 29 tot 35 procent. De komende jaren zullen tienduizenden ondernemers met pensioen gaan en op zoek moeten naar opvolgers. Het zelfstandig ondernemerschap komt echter niet onder druk. De ondernemerszin in Nederland neemt toe en het aantal starters is historisch hoog. De verwachting is dat het aantal zelfstandige ondernemers in de toekomst nog verder zal toenemen. Deze trend is ook waarneembaar in de detailhandel. Beleid Beleid gericht op de verbetering van de arbeidsmarkt In het Beleidsprogramma is als doelstelling opgenomen de arbeidsparticipatie te verhogen van 70% nu tot 80% in 2016. Het kabinet denkt dit te bereiken door verbeterde functionering van de arbeidsmarkt, het stimuleren dat ouderen langer actief blijven, het financieel aantrekkelijker maken van werk en het verhogen van de participatie van vrouwen en van niet-westerse allochtonen. Situatie oudere werknemers Bij het in dienst houden en aannemen van 65-plussers doen zich merkwaardige situaties voor. Zo is het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een objectieve rechtvaardigingsgrond voor ontslag, maar is de ontslagbescherming bij voortzetting van het dienstverband na 65-jarige leeftijd weer gelijk aan die van 65-minners. Dit leidt ertoe dat ontslag op 65-jarige leeftijd automatisch en kosteloos is, terwijl ontslag na 65 jaar gepaard gaat met ingewikkelde procedures en hoge kosten. Tevens hoeft de werkgever veelal slechts Ć©Ć©n week loon door te betalen als een werknemer Ć©Ć©n week vĆ³Ć³r het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd ziek wordt. Wordt hij Ć©Ć©n week nĆ” het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd ziek, dan moet de werkgever tot het einde van de contractperiode (met een maximum van twee jaar) loon doorbetalen. Naast verhoging van de arbeidsparticipatie zet het kabinet ook in op verhoging van de kwaliteit van het arbeidsaanbod. Daarbij wordt ondermeer ingezet om het VMBO en het MBO naadloos op elkaar en op het hoger onderwijs aan te laten sluiten. Voorts wordt een halvering van het aantal voortijdige schoolverlaters beoogd. Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat de aansluiting tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven niet optimaal is. Ook binnen de detailhandel vormt dit een probleem. Veel kleinere bedrijven blijken gedreven om met scholen samen te werken om de aansluiting tussen opleiding en praktijk te verbeteren. Het ontbreekt deze bedrijven echter vaak aan tijd en middelen. EZ heeft daarvoor de tijdelijke subsidieregeling Beroepsonderwijs in bedrijf in het leven geroepen. Genoemde subsidieregeling āwaarvoor in een periode van 4 jaar (2007-2010) 50 miljoen euro ter beschikking is- betaalt 50% van de kosten van duurzame samenwerking in de regio, met āleren in de praktijkā als leidend principe. Beleid gericht op bedrijfsoverdracht, starters en zelfstandig ondernemerschap Gezien de verwachte pensioengolf bij ondernemers, ook in de detailhandel, werkt EZ samen met de Kamers van Koophandel, MKB-Nederland en VNO-NCW om de overdracht van bedrijven zo soepel mogelijk te laten verlopen en doet het veel aan voorlichting op dat gebied. In 2004 is het Overdrachtspakket ontwikkeld, om overdragende ondernemers te wijzen op het belang van het goed voorbereiden van een overdracht. Het pakket is wegens succes structureel als beleidsinstrument ingezet. In 2008 is een nieuwe versie van het Overdrachtspakket verspreid. Daarnaast ligt het in de bedoeling om een aanvullende toolkit voor opvolgende (startende) ondernemers te ontwikkelen, ook om de mogelijkheid van een zogenaamde āvliegende startāonder de aandacht te brengen Om tegemoet te komen aan de wens van veel ondernemers aan individuele en gerichte informatie wordt jaarlijks een Themamaand Bedrijfsoverdracht georganiseerd. Daarnaast financiert EZ het project āKoop je eigen bedrijfā, onderdeel van het Actieplan Nieuw Ondernemerschap en gericht op het prikkelen van potentiĆ«le opvolgers. EZ beschikt verder over het zogenaamde kapitaalmarktinstrumentarium. Bedrijven kunnen bij banken of andere kapitaalverschaffers financiering vragen en de overheid staat dan gedeeltelijk garant voor deze financiering. Van het zogenaamde Besluit Borgstelling Midden- en Kleinbedrijf (BBMKB) maken banken veel gebruik. In 2007 werd ongeveer 16% van deze borgstellingsfaciliteit ingezet voor de detailhandel. Gemeten naar het aantal borgstellingsaanvragen bedroeg het aandeel van de detailhandel zelfs bijna 25%. In het algemeen wordt bij de BBMKB Ć©Ć©n van de drie borgstellingsaanvragen gebruikt voor starters. Daarvoor is een zogenaamde startersfaciliteit in het leven geroepen, waarbij de overheid tot ā¬ 100.000 extra garant staat richting de banken. Verder kunnen in de nabije toekomst de mogelijkheden voor kleine starters (tot ā¬ 25.000) verder verruimd worden indien de plannen voor microfinanciering uit het Beleidsprogramma van het kabinet nader worden uitgewerkt. De vorig jaar gestarte Groeifaciliteit kan ingezet worden indien de kapitaalverschaffer behoefte heeft aan staatsgarantie op risicodragend vermogen. Bij bedrijfsoverdrachten of overnames is dit vaak wenselijk. Voor bedrijfsoverdrachten hoeft sinds 2007 door opvolgers slechts over 25% van de waarde van de onderneming successie- en schenkingsrechten betaald te worden. Voor de te betalen belasting kan bovendien tien jaar uitstel van betaling verkregen worden. Diverse internationale studies laten zien dat Nederland matig scoort op een positieve houding ten opzichte van ondernemerschap en op de mate van integratie van ondernemerschap in het onderwijs. In het Beleidsprogramma is aangegeven dat het bevorderen van ondernemerszin begint op scholen en universiteiten; leerlingen en studenten moeten de kans krijgen kennis te maken met ondernemerschap. Om deze ambitie te verwezenlijken hebben EZ en OCW voor het programma Ondernemerschap en onderwijs voor de periode 2008-2011 in totaal ā¬ 30 miljoen gereserveerd. De kabinetsbrief Zelfstandig ondernemerschap geeft een overzicht van de verschillende aspecten āzoals sociale zekerheid, regeldruk, winstbelastingen, voorlichting, etc.- die een zelfstandige ondernemer, zowel de ondernemer zonder personeel als de ondernemer met personeel, tegenkomt. 6. Ruimtelijke ordening Thematiek Winkelvoorzieningen leveren een grote bijdrage aan de leefbaarheid van woonwijken. Omgekeerd is leefbaarheid van een wijk van groot belang voor het economisch succes van een detaillist. Een bijna symbiotische relatie. Naast het gemak voor bewoners om dicht bij huis de dagelijkse aankopen te kunnen doen, draagt de detailhandel bij aan de levendigheid van het straatbeeld en daarmee aan de positieve waardering van bewoners voor hun leefomgeving. Anderzijds kan dit ook met parkeer- en lawaaioverlast gepaard gaan. Vele buurtwinkels āen zeker die in dorpen- vervullen een rol als ontmoetingsplaats voor omwonenden en hebben daarmee in een tijd dat buurtbewoners elkaar slechter kennen dan voorheen een belangrijke sociale functie. Ook gelet op de vergrijzing en de daaraan verbonden afnemende mobiliteit is het voortbestaan van wijk- en dorpswinkels van groot belang. Voorts draagt de aanwezigheid van detailhandel bij aan de lokale werkgelegenheid. Voor veel jongeren markeert een (bij)baan in de detailhandel de start van hun deelname aan het arbeidsproces. Voor laag opgeleide jongeren is het soms Ć©Ć©n van de beste kansen op een werkzaam leven. Voor de binnenstad is de detailhandel zo mogelijk van nog groter belang. Hier genereert de detailhandel niet alleen rechtstreeks inkomen en werkgelegenheid, maar vormt hij ook een aanzienlijke impuls voor de horeca. Een stad zonder substantiĆ«le en gevarieerde detailhandel zal ook uit toeristisch oogpunt minder aantrekkelijk zijn. Het kabinet hecht daarom groot belang aan behoud van de fijnmazige distributiestructuur en de variatie in winkelaanbod die ons land kent en ondersteunt deze langs diverse lijnen. Beleid Beleid gericht op leefbaarheid en stedelijke economie Met de voornemens neergelegd in het Actieplan Krachtwijken, worden de 40 geĆÆdentificeerde aandachtswijken in 8 tot 10 jaar omgevormd tot vitale woon-, werk- en leefomgevingen. Het Rijk sluit hiervoor in 2008 charters af met de 18 betreffende gemeenten. Deze gemeenten hebben daartoe wijkactieplannen opgesteld, waarin o.a. aandacht is voor werkgelegenheid en ondernemerschap in de wijk, en problemen rond veiligheid en openbare ruimte worden aangepakt. Het instrument micro-kredieten zal ook in deze wijken worden ingezet en zal voor startende ondernemers een eerste opstap kunnen vormen. Per 1 juli 2008 is met het nieuwe Besluit Ruimtelijke Ordening voor gemeenten de mogelijkheid om in hun bestemmingsplannen (per wijk) de vestiging van bepaalde branches te beperken of uit te sluiten wettelijk buiten twijfel gesteld. Langs deze weg kunnen leefmilieu en leefbaarheid van een gebied beschermd worden en ongewenste ontwikkelingen zoals verloedering en overlast worden tegengegaan. Het Actieplan Overlast en verloedering beoogt een vermindering van fysieke verloedering en ernstige sociale overlast met 25%. Beleid gericht op perifere detailhandel Het ruimtelijke ordeningsbeleid is een beleidsterrein dat van oudsher grote invloed heeft op het reilen en zeilen van de detailhandel. Het actuele beleid is vastgelegd in de Nota Ruimte. Nota Ruimte De HYPERLINK "http://www2.vrom.nl/notaruimte/" Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. In deze nota wordt ruimte geboden voor ontwikkeling uitgaande van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Daarmee verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen, naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De Nota Ruimte ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling waarin alle betrokken partijen kunnen participeren. Het Rijk richt daarbij zijn aandacht met name op de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Met de Nota Ruimte is het voormalige āin principe beperkende- PDV/GDV-beleid losgelaten en is een nieuw integraal locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen geformuleerd, met als uitgangspunt meer ruimte te bieden voor nieuwe ontwikkelingen. In de Nota is ānaar aanleiding van de motie Van Bochove- eveneens bepaald dat nieuwe vestigingslocaties niet ten koste mogen gaan van de bestaande detailhandelsstructuur in wijkwinkelcentra en binnensteden. In dit kader zijn begin 2006 door het Interprovinciaal Overleg (IPO) richtlijnen opgesteld. Kern ervan is dat de versterking en vernieuwing van bestaande winkelgebieden voorrang heeft en dat ruimte voor verandering slechts wordt geboden onder de voorwaarde dat de bestaande voorzieningenstructuur niet duurzaam wordt aangetast. De richtlijnen spreken zich ook uit tegen de vestiging van zogenaamde weidewinkels. Het toenmalige kabinet heeft ingestemd met deze richtlijnen. Ook dit kabinet geeft prioriteit aan de bestaande winkelgebieden, als onderdeel van het zo goed mogelijk benutten van het bestaande stedelijke gebied. Indien geen zorgvuldige afweging plaatsvindt āzie hiervoor het in de Nota Ruimte opgenomen redeneerschema van de SER-ladder- leidt het ontwikkelen van nieuwe locaties tot verschraling van het winkelaanbod elders. Dit is ongewenst en in de PDV-richtlijnen is dan ook opgenomen dat aangetoond moet worden dat de bestaande structuur niet wordt aangetast. Naar de mening van het kabinet biedt dit algemene beleidskader voldoende ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe concepten, zoals hoogwaardige regionale centra in de stedelijke periferie. Want het kabinet erkent ook de noodzaak ābinnen de kaders van de IPO-richtlijnen- van een beheerste en op maat gesneden groei van het aanbod in de stedelijke periferie. Ruimtegebrek in de binnensteden, de voortschrijdende grootschaligheid van de detailhandel en de moeilijke bereikbaarheid voor leveranciers en consumenten van veel binnensteden, zorgen er immers voor dat binnensteden steeds meer knelpunten voor een gezonde expansie van bepaalde sectoren binnen de detailhandel kennen. De perifere ontwikkelingen zullen pas ten koste gaan van de binnensteden als gemeenten en bedrijfsleven onvoldoende investeren in bestaande voorzieningen. Gemeenten en bedrijfsleven zullen de handen ineen moeten slaan om de aantrekkelijkheid van de binnensteden te bewaren en zo mogelijk te versterken. Voortdurende aandacht voor bereikbaarheid, voldoende (betaalbare) parkeervoorzieningen c.q. transferia en het tegengaan van criminaliteit en verloedering dienen hoog op de gemeentelijke agendaās te staan. Maar ook bij het bedrijfsleven zelf. Daarbij moet ook oog zijn voor de noodzaak van voldoende aanbod van grootschalige locaties in de binnenstad voor expanderende bedrijven en de vestiging van internationale detailhandelsketens. Dit alles niet alleen in het belang van de detailhandel, maar ook in het belang van de gemeente zelf. Vertrek van typisch binnenstedelijke winkeltypen naar de periferie is ongewenst. Verscheidenheid in typen winkelcentra is in het belang van de consument. Diversiteit verhoogt tevens de ruimtelijke kwaliteit van het stedelijk gebied. Aantrekkelijke en bloeiende winkelvoorzieningen in het stadshart geven de stad financiĆ«le draagkracht om de kwaliteit van de binnensteden op peil te houden. 7. Betalingsverkeer Thematiek Een goed werkend en efficiĆ«nt betalingsverkeer is een voorwaarde voor het functioneren van onze economie. In het bijzonder voor de detailhandel, waar betalen een cruciaal element vormt in het bedrijfsproces. Sinds de ruilhandel is een lange weg afgelegd, maar optimaal verloopt het betaalproces nog steeds niet. Nog altijd wordt 75% van de toonbankbetalingen op traditionele wijze gedaan: contant. Het omzetaandeel van contante betalingen is echter naar schatting niet hoger dan 35%. Naarmate het bedrag hoger wordt kiezen consumenten namelijk vaker voor betaling met de PIN-pas. Dat is efficiĆ«nter en ook veiliger. Het aantal PIN-transacties vertoont al jaren een stijgende lijn, tot ruim 1,5 miljard in 2007. Een bescheiden deel van alle transacties wordt met creditcard of chipknip afgehandeld. Aan het gebruik van betaalmiddelen zijn altijd kosten verbonden. Deze kosten kunnen echter sterk variĆ«ren tussen verschillende betaalproducten. Sommige kosten zijn duidelijk aan een betaaltransactie toe te schrijven, zoals de tarieven die banken aan de detaillist in rekening brengen voor transacties met PIN of creditcard. De kosten kunnen ook minder expliciet zijn, zoals de telefoonkosten bij een PIN-betaalterminal, de kosten voor het afstorten of in voorraad hebben van contant geld en de risicoās die contant geld met zich mee brengt. Voor ondernemers is het belangrijk om goed inzicht te hebben in deze kosten, zodat ze een goede afweging kunnen maken in het accepteren en prefereren van betaalmiddelen. Op dit moment maken ondernemers nog niet altijd de juiste keuze, het betalingsverkeer in Nederland kan efficiĆ«nter. Beleid EfficiĆ«nt betalen Omdat de kosten van het betalingsverkeer variĆ«ren per type betaling, is het van belang om het maken van efficiĆ«nte keuzes in het betalingsverkeer te stimuleren. De Werkgroep Maatschappelijke Efficiency van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) heeft als doel het betalingsverkeer in de maatschappij efficiĆ«nter te laten verlopen. Gelet op het belang van een efficiĆ«nter betalingsverkeer is ook het Ministerie van Economische Zaken betrokken bij het MOB. Een belangrijke randvoorwaarde voor EZ is dat de efficiĆ«ntiewinsten in deze bij alle maatschappelijke partijen, en uiteindelijk de consument, terechtkomen. Om het gebruik van PIN-betalingen te stimuleren heeft de stichting Bevorderen EfficiĆ«nt Betalen (BEB, een samenwerkingsverband van banken en toonbankinstellingen) een oproep gedaan aan marktpartijen om āslimmeā all-in-one pinpakketten te ontwikkelen (incl. terminal, dataverkeer, pintransacties etc.) welke voor verschillende groepen detaillisten aantrekkelijk zijn. Daarmee kunnen de kosten in de hand gehouden worden en voor (veel) ondernemers (aanmerkelijk) verlaagd. Hiermee kan pinnen zelfs voor detaillisten waar niet veel gepind wordt aantrekkelijk worden. De stichting heeft tevens een subsidie van ā¬ 100 beschikbaar gesteld voor de eerste 10.000 afgenomen pinpakketten. De technische specificaties van deze pinpakketten lopen al vooruit op de nieuwe EMV-standaard (Europay, Mastercard, Visa) waaraan betaalterminals moeten voldoen. Zodra de EMV-standaard is ingevoerd zullen pintransacties anders en veiliger verlopen. Zo maakt de relatief fraudegevoelige magneetstrip op debet- en creditkaarten bijvoorbeeld plaats voor een chip. PIN-betalingen zijn in veel gevallen goedkoper dan contant betalen, de kosten ervan zijn de laatste jaren afgenomen. In 2005 is door banken en detaillisten het Convenant Betalingsverkeer overeengekomen. Onderdeel van dit convenant is een korting van minimaal 1 cent op alle pintransacties via Interpay (thans Equens). Daarnaast is een fonds van 10 miljoen euro beschikbaar gesteld ten behoeve van de stichting BEB. Het onderbrengen van de pincontracten bij de individuele banken i.p.v. bij het vroegere Interpay is een positieve ontwikkeling. Deze overdracht is in maart 2004 begonnen en was in november 2005 afgerond. In 2005 en 2006 heeft de NMa in haar Monitor FinanciĆ«le Sector onderzoek gedaan naar deze pincontracten. Geconcludeerd is dat de concurrentie op de markt voor pincontracten is toegenomen, wat zijn weerklank heeft gehad op dalende gemiddelde tarieven. Dit was zowel bij grote als bij kleinere transactievolumes het geval. Europese Betaalzone De komende jaren gaat er veel veranderen in het betalingsverkeer. In Europa werken de Europese banken aan de totstandkoming van Ć©Ć©n Europese betaalruimte, SEPA genaamd (Single Euro Payment Area), waarin de huidige nationale betaalproducten zoals PIN uiteindelijk worden vervangen. Het maakt dan niet meer uit vanuit welk land, naar welk land of in welk land in euroās wordt betaald, het gebeurt overal in Europa op dezelfde wijze. Voor de detailhandel zijn vooral de Europese betaalpassen van belang. Banken zullen de detailhandel contracten aanbieden voor Ć©Ć©n of meerdere ābetaalmerkenā zodat consumenten uit de gehele Eurozone bij de betreffende detaillist met hun eigen betaalpas kunnen betalen. De verwachting is dat slechts een beperkt aantal betaalmerken aan banken de mogelijkheid zullen bieden debetkaarten uit te geven die in de hele Eurozone geaccepteerd zullen worden. Vooralsnog lijken dit alleen Mastercard en Visa te worden. Hierin schuilen mededingingsrisicoās. De nieuwe Europese producten dienen op het gebied van efficiĆ«ntie, kwaliteit en prijsstelling te concurreren met de bestaande producten. Het is dan ook belangrijk dat de overgang naar deze SEPA-producten vraaggestuurd zal plaatsvinden. Een eventuele verhoging van de kosten die verbonden zijn aan het betalen met een debetkaart kan zeer nadelig uitwerken op het algemene streven naar een efficiĆ«nt betalingsverkeer, indien winkeliers hierdoor besluiten om het gebruik van debetkaarten niet te stimuleren of zelfs te ontmoedigen. Het kabinet is van mening dat voldoende concurrentie moet bestaan tussen aanbieders van betaalproducten. De NMa heeft deze risicoās onderkend en zal nauwlettend toezicht houden op de mededingingsrechtelijke aspecten van een overgang naar pan-Europese producten en een eventuele vervanging van PIN als betaalproduct. Hiertoe heeft de NMa in november 2007 een consultatiedocument uitgestuurd naar alle betrokkenen. Dit moet de NMa in staat stellen om de gevolgen van SEPA voor de concurrentie in het betalingsverkeer in Nederland te beoordelen. In SEPA zijn ook twee andere zaken van belang. Binnen SEPA gaat gewerkt worden met zogenaamde IBAN-nummers voor bankrekeningen. Doordat deze nummers aan specifieke banken zijn gelieerd, is het niet mogelijk deze mee te nemen wanneer men van bank wisselt. De markt heeft er belang bij dat klanten gemakkelijk kunnen overstappen. Daarom hecht het kabinet er sterk aan dat in ieder geval de bestaande Overstapservice gehandhaafd blijft. Daarnaast heeft de minister van FinanciĆ«n in zijn brief van 18 februari jl. toegezegd dat hij bij de eerstvolgende gelegenheid waarbij de mobiliteit van klanten van Europese banken in Europa aan de orde komt, zijn steun zal uitspreken voor een Overstapservice op Europees niveau, waarbij ook onderzoek naar een Europese vorm van nummerportabiliteit kan worden meegenomen. Binnen de European Payments Council, het besluitvormend orgaan van de Europese banken waarbinnen alle activiteiten gecoƶrdineerd worden die moeten leiden tot de invoering van SEPA, wordt gewerkt aan de totstandkoming van Europese standaardprotocollen voor betaalterminals. Het kabinet onderschrijft het belang van een Europese markt voor betaalterminals en de concurrentie en eventuele lagere prijzen die dit kan opleveren en volgt de Europese ontwikkelingen, en de inspanningen om de concurrentie op deze markt te bevorderen, dan ook met belangstelling. 8. Consumentenrechten Thematiek De detailhandel vervult de zogenaamde overbruggingsfunctie van de producent naar de consument. Als laatste schakel in de productiekolom voegt de sector weliswaar geen intrinsieke waarde toe aan het product maar vervult hij toch een zeer wezenlijke rol: de detailhandel is de plaats waar producten voor de consument tastbaar worden, en de wijze waarop de detailhandel dit doet en de service die daarbij verleend wordt, zijn van groot belang voor de bevrediging van de behoeften van de consument. De consument mag er daarbij op vertrouwen dat het product voldoet aan de eisen die hij in alle redelijkheid daaraan stelt en die hem bij aankoop door de detaillist in het vooruitzicht zijn gesteld. In algemene zin kan gesteld worden dat de Nederlandse detailhandel zich goed rekenschap geeft van zijn verplichtingen en verantwoordelijkheden. Een deel van de detailhandel kent die echter niet of komt die niet na. Vooral regels rond garantie en aanbetaling en rond on-line verkoop worden niet altijd nageleefd. In het geval waarin in de betreffende branche geen geschillencommissie voorhanden is, en er voor de consument nog slechts een gang naar de rechter overblijft, ziet hij veelal af van het halen van zijn recht omdat het geschil doorgaans niet opweegt tegen de kosten van een gerechtelijke procedure. Voor de consument bestaat daardoor nog te vaak een spanning tussen recht hebben en recht krijgen. Anderzijds hanteren ook steeds meer bedrijven juist een tegengestelde aanpak, door de consument ārechtenā te geven waar hij deze in feite niet heeft. Beleid Beleid gericht op consumentenrechten De rijksoverheid ziet er op toe dat sprake is van eerlijke handel, zowel tussen bedrijven onderling als tussen bedrijven en burgers. Op dat vlak zijn verschillende maatregelen genomen: De Consumentenautoriteit āactief sinds 1 januari 2007- staat voor eerlijke handel tussen bedrijven en consumenten. Haar taken vloeien voort uit de Wet Handhaving consumentenbescherming die per 1 januari 2007 in werking is getreden. In 2008 zijn de belangrijkste aandachtsgebieden: oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden, SMS-diensten, oneerlijke handelspraktijken, garantiestelling in de reisbranche, en garantie en conformiteit. Om de mogelijke nadelen van internethandel te ondervangen, heeft de Nederlandse wetgever de internetondernemer een aantal verplichtingen opgelegd. Een belangrijke verplichting betreft de informatievoorziening van de verkoper naar de consument. Uit diverse onderzoeken van bijvoorbeeld de Consumentenbond en ECC-net (netwerk van Europese ConsumentenCentra) blijkt dat internetaanbieders nog vaak tekortschieten op het punt van de verplichte informatievoorziening aan consumenten. Gezien het toenemende belang van internethandel ziet de Consumentenautoriteit het als haar taak om de naleving van deze regels te bevorderen. Als resultaat van tweezijdig algemene voorwaardenoverleg tussen brancheorganisaties en de Consumentenbond komen in steeds meer branches laagdrempelige geschillencommissies tot stand. De afgelopen twee jaar zijn op deze manier geschillencommissies in meer dan tien branches tot stand gebracht. Inmiddels bestaan er ruim 60 sets tweezijdige algemene voorwaarden die door consumentenorganisaties en brancheorganisaties zijn overeengekomen. Het kabinet zal waar mogelijk deze vorm van zelfregulering blijven ondersteunen. drs W.A.M. Jongen MBA, directeur Nederlandse Thuiswinkel.org: āWij willen graag samen met de Consumentenautoriteit oneerlijke internethandel aanpakken. Het is een jonge markt die volop in beweging is met voortdurend nieuwe technieken. De wet- en regelgeving kan dit nauwelijks bijhouden. Het is van belang dat bedrijven de ruimte krijgen om te ondernemen en dat consumenten tegelijkertijd voldoende worden beschermd. De Consumentenautoriteit kan daar een belangrijke rol in spelen.ā Het wetsvoorstel betreffende oneerlijke handelspraktijken ligt thans ter behandeling in de Eerste Kamer. Na aanvaarding zal deze wetgeving zo spoedig mogelijk ānaar verwachting najaar 2008- in werking treden. Met dit wetsvoorstel wordt paal en perk gesteld aan misleidende en agressieve handelspraktijken. Het gaat hier onder meer om het hanteren van onjuiste of onvolledige prijzen, misleiding ten aanzien van de beschikbaarheid van producten en diensten (ālokkertjesā) en agressieve vormen van telemarketing. Voor kwetsbare doelgroepen als kinderen en ouderen voorziet het wetsvoorstel in extra bescherming. De Consumentenautoriteit is voornemens om samen met organisaties van ondernemers voorlichting te geven aan ondernemers over de inhoud en de wijze van handhaving van deze wetgeving. Vooral door implementatie van Europese regelgeving heeft de consument in de loop der jaren een stevige rechtspositie verworven. De Europese Commissie heeft in haar Groenboek Herziening van het consumentenacquis echter geconstateerd dat ondanks deze rechtspositie de grensoverschrijdende consumentenaankopen achterblijven door onvoldoende consumentenvertrouwen. De Commissie wil het acquis dan ook herzien. De Nederlandse regering ondersteunt het streven de regelgeving op het gebied van het consumentenrecht te vereenvoudigen en te verbeteren. Wel heeft de regering als uitgangspunt dat bij de herziening van het consumentenacquis, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel, een goede verhouding moet blijven bestaan tussen een goed beschermingsniveau voor de consument en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven. In Nederland kan een stichting of vereniging op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) een collectieve actie instellen. Hierbij kan geen schadevergoeding in geld worden gevorderd. Daarom is in 2003 in aanvulling op de regeling in het BW de Wet Collectieve afwikkeling massaschade geĆÆntroduceerd. Deze wet is recentelijk geĆ«valueerd. Binnenkort sturen de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Economische Zaken een brief naar de Tweede Kamer met voorstellen om de wet te verbeteren. In het licht van Europese voorstellen zal tevens met belangenorganisaties worden gesproken over eventuele aanvullende mechanismen om massaschade af te wikkelen. 9. Innovatie Thematiek De hedendaagse detailhandel lijkt in niets meer op die van 50 jaar geleden. Ontwikkelingen gaan steeds sneller en daarom valt veilig te voorspellen dat over 25 jaar hetzelfde gezegd kan worden als de detailhandel vergeleken wordt met die van nu. Winkelen wordt steeds meer beleving en in feite een product op zich. Voortdurend dient de detaillist zich af te vragen of het assortiment, de presentatie daarvan en de wijze waarop men de klant benadert nog wel aansluit bij de wensen van de consument. Steeds dienen zich ook nieuwe afzetkanalen aan die de concurrentie aangaan met de gevestigde detailhandel. Deze zal dan ook voortdurend vernieuwend en verrassend moeten blijven. Stilstand is ook in de detailhandel achteruitgang. Technische ontwikkelingen bieden ondernemers daarbij voortdurend mogelijkheden het bedrijfsproces te optimaliseren. Met name ICT-toepassingen bieden de detailhandel veel mogelijkheden. Te denken valt aan Radio Frequency Identification (RFID) en ketendigitalisering, maar ook aan internethandel. RFID is een betrekkelijk nieuwe techniek waarbij al dan niet interactieve chips (ātagsā) in of aan producten worden aangebracht. Deze chips die op (kleine) afstand afleesbaar zijn, kunnen een veelheid aan informatie bevatten en vele functies vervullen. Er zijn twee soorten chips: passieve chips ā deze halen hun benodigde energie uit de radiogolf en kosten enkele eurocenten, en actieve chips die een micro batterij en meer functionaliteit hebben en enkele euroās kosten. Duurdere RFID chips hebben meerdere schrijf/lees ruimtes, waaraan iedere speler in een keten eigen informatie kan toevoegen. RFID wordt wereldwijd als zeer veelbelovend gezien. In een rapport van het EU-programma BRIDGE wordt de groei van het aantal passieve tags in de EU geschat: van 144 miljoen in 2007 naar 3,2 miljard in 2012, tot 86 miljard in 2022. De impact op verhoging van productiviteit, kwaliteit, snelheid en service kan substantieel zijn. Ook in de detailhandel kan RFID een nuttige functie vervullen. Vooral het logistieke proces inclusief voorraadbeheer in de winkel, lijkt daarbij als kansrijke toepassing gezien te worden. Maar er zijn meer kansrijke toepassingsgebieden: kwaliteitsbewaking door de hele keten, met minder derving voor bederfelijke waren; snelle opsporing van producten bij terugroepacties door fabrikanten een RFID-tag in de winkel kan voor de klant veel meer productinformatie bevatten dan normaliter op labels etc. staat; diefstalpreventie en controle op merkenfraude; snel afrekenen bij de kassa. In potentie biedt RFID dus veel voordelen voor productiviteitsstijging en reductie van (kwaliteits)kosten. Wal-Mart heeft enkele voorlopige resultaten openbaar gemaakt van een vergelijkend onderzoek tussen 12 winkels uitgerust met RFID en 12 winkels met het traditionele barcode systeem. Hieruit blijkt dat er 16% minder artikelen uitverkocht zijn in de RFID winkels. De uitverkochte artikelen werden bovendien drie keer sneller aangevuld in winkels met RFID. Tevens was er een daling van de totale hoeveelheid producten in het magazijn. Ook in de Nederlandse detailhandel vindt RFID toepassing. Een voorbeeld dat veel internationale belangstelling krijgt is dat van boekhandel Selexyz dat de nieuwste RFID-technieken heeft ingezet voor voorraadbeheer, bestellingen, klantenservice en snel betalen. Een ander voorbeeld is Schuitema, dat in 2007 een pilot heeft uitgevoerd waarbij de temperatuurschommelingen van koelverse waren van leverancier tot winkelwagen zijn gemonitord. De resultaten zijn positief. Het CBL komt nog dit jaar met een communicatie- en projectplan voor de implementatie van RFID in de supermarktbranche. Voor veel van de (technisch) mogelijke toepassingen zijn de chips thans nog te duur. Gelet op de enorme prijsdaling van de laatste jaren en de verwachte voortzetting daarvan, zal prijstechnisch verantwoorde toepassing voor de meeste producten echter niet lang meer op zich laten wachten. Beleid RFID Eind 2006 heeft het Ministerie van Economische Zaken een notitie opgesteld waarin een overzicht is geschetst van RFID en de aspecten ervan waar de overheid in beeld komt. RFID-toepassing is daarin geschetst als een ontwikkeling die zowel kansen biedt als mogelijkerwijs zorgen baart. In de notitie wordt geconcludeerd dat bestaande wet- en regelgeving alsmede het bestaande innovatie-instrumentarium in Nederland voldoen om deze nieuwe ontwikkeling de ruimte te geven. (MKB-)ondernemers kunnen advies krijgen over invoering van RFID-technologie bij Syntens; SenterNovem ondersteunt innoverende ondernemers met subsidies (aantal toegekende aanvragen is gestegen van 98 in 2004 tot 351 in 2007) en RFID heeft een plaats gekregen in enkele onderzoeksprojecten. Een cruciale vraag voor de overheid is of de huidige wetgeving voor bescherming van persoonsgegevens voldoende is voor deze ontwikkeling. Vooralsnog wordt daar van uitgegaan. De Kamer is hierover nader geĆÆnformeerd. Uit recent onderzoek, dat mede dankzij financiering van het Ministerie van EZ tot stand is gekomen, blijkt dat consumenten in ruime meerderheid willen weten of in of aan producten een RFID-chip is aangebracht. Het Ministerie van EZ zal daarom in overleg treden met de RFID-industrie en de gebruikers van RFID-technologie over de opzet van een etiketteringssysteem door de industrie. Hierbij zal ook winkeldiefstalpreventie worden meegenomen. De ontwikkelingen rond RFID worden thans vanuit de verschillende invalshoeken gemonitord door een interdepartementale werkgroep onder voorzitterschap van EZ. ICT en MKB-programma Het Ministerie van Economische Zaken heeft de ambitie om meer MKBāers in staat te stellen tot slimme inzet van ICT in hun bedrijfsvoering, in het bijzonder slim digitaal samenwerken door uitwisseling van elektronische gegevens tussen handelspartners. Om dit te bereiken is in 2007 het nieuwe ICT & MKB programma Nederland Digitaal in Verbinding (NDiV) gestart. EZ wil met NDiV een betere samenwerking en inhoudelijke afstemming tot stand brengen tussen de meest relevante uitvoeringsinstanties die actief zijn rond MKB en ICT. Het doel is uiteindelijk adoptie van ICT binnen het MKB te bespoedigen. Speciale aandacht is er binnen NDiV op procesniveau voor elektronisch factureren, op randvoorwaardenniveau voor open standaarden, open source software en informatiebeveiliging en op technologieniveau voor RFID. Het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) heeft in samenwerking met MKB-Nederland en het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA) een stimuleringsprogramma voor toepassing van ICT in het MKB opgezet. Dit programma āDetailhandel en Ambachten Digitaal in Verbinding (o3d2009)- is begonnen in oktober 2006 en loopt tot en met 2009. Het beschikbare budget van 2,9 miljoen euro wordt voor de helft door EZ betaald. Het Ministerie van Economische Zaken momenteel een āfotoā van de stand van zaken op het gebied van ketendigitalisering binnen de verschillende detailhandelsbranches. Bij MITEX, het CBW en de Beta lopen projecten op dit gebied. Ook geeft EZ een financiĆ«le bijdrage voor een pilot met elektronisch factureren in de wonenbranche. Logifurn (digitale marktplaats voor detaillisten, leveranciers en tussenpersonen in de wonenbranche) wordt daartoe uitgebreid met een elektronische factuur- en betaalfunctie. Innovatiestimulering De ambitie van het kabinet is om van Nederland Ć©Ć©n van de meest dynamische en concurrerende economieĆ«n van Europa te maken. Een slagvaardig, excellent en innovatief bedrijfsleven is voor het bereiken van deze ambitie een essentiĆ«le voorwaarde. Ter bevordering van innovatie en het verhogen van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling, zet EZ een groot aantal instrumenten in. Met de brief āSterke basis voor topprestaties, vernieuwde EZ-instrumenten voor ondernemersā uit 2005 heeft EZ een fundamentele wijziging van het EZ-instrumentarium doorgevoerd. EZ-breed, dus ook op het gebied van ondernemerschap en innovatie, is daarbij gekozen voor: -een basispakket, dat laagdrempelig en breed toegankelijk is voor alle ondernemers; -een programmatische benadering op bepaalde gebieden, waar Nederland internationaal kan excelleren (innovatieprogrammaās). Voor de detailhandel is de directe relevantie van het innovatiebeleid beperkt. Dat geldt vooral voor de bedrijfsgerichte en maatschappelijke innovatieprogrammaās. Maar ook van het basispakket voor innovatie blijkt de detailhandel slechts in zeer geringe mate gebruik te maken. Minder dan 1% van de toegekende projecten heeft betrekking op de detailhandel. Maar de detailhandel innoveert wĆ©l veel door toepassing van techniek die elders ontwikkeld is. In dit hoofdstuk zijn daarvan diverse voorbeelden behandeld. Verder innoveert de sector vooral in de wijze van marktbenadering, zoals nieuwe winkelconcepten en andere klantbenadering. 10. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen Thematiek Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is het creĆ«ren van meerwaarde door naast het streven naar winst (profit) bewust om te gaan met de wensen van klanten en werknemers (people), en rekening te houden met het milieu (planet). Ofwel, de zorg voor maatschappelijke effecten van het functioneren van de onderneming. Steeds vaker blijkt dat het vinden van een balans tussen people, planet en profit leidt tot betere resultaten voor het bedrijf Ć©n de samenleving. Een kopgroep van bedrijven is al zeer intensief bezig met MVO en het aantal MKB-ers dat aan MVO doet groeit. Keuzes die de detaillist maakt hebben direct invloed op de consument. De toenemend kritische houding van consumenten heeft omgekeerd ook een effect op het aanbod van de detaillist. Deze moet inspelen op de hoge eisen die de consument stelt aan de samenstelling en herkomst van producten. Binnen veel branches zijn ondernemers zich bewust van het belang van duurzaam ondernemen en worden initiatieven genomen op deelgebieden zoals milieuzorg. MVO is maatwerk. Per sector spelen er andere onderwerpen. In de food-sector bijvoorbeeld speelt duurzaamheid een belangrijke rol bij de productie en inkoop van producten en grondstoffen. Er is aandacht voor verantwoord omgaan met energie, water, afval, verpakking en bestrijdingsmiddelen. Dierenwelzijn speelt een rol aan het begin van de keten, waar maatregelen kunnen worden getroffen op gebied van voeding, leefmilieu en slachtmethoden. Ten slotte is er veel aandacht voor gezonde en verantwoorde voeding, mede onder invloed van maatschappelijke organisaties en de media. Er zijn verschillende organisaties die duurzaamheid van verschillende producten grondig monitoren, en die labels uitgeven om duurzame producten te kenmerken. Hiermee is een ontwikkeling van ānicheā naar āmainstreamā op gang gekomen. Beleid Beleid gericht op maatschappelijk verantwoord ondernemen In de kabinetsvisie op MVO wordt ingegaan op het belang van MVO en worden ambities en acties voor de periode 2008-2011 gepresenteerd. Hierin wordt aangegeven dat MVO mĆ©Ć©r is dan het voldoen aan regelgeving, het is vooral een attitude. Doelstelling van het kabinet is dat bedrijven zich bewust worden van de maatschappelijke effecten en verantwoordelijkheden die ondernemen met zich meebrengt en van de kansen die MVO biedt, Ć©n dat bedrijven zich ook daadwerkelijk inzetten om MVO in hun bedrijfsactiviteiten te implementeren. Er zijn diverse instanties die bedrijven op weg kunnen helpen met MVO. In 2004 is MVO-Nederland opgericht op initiatief van de rijksoverheid, met als primaire doelgroep het MKB. MVO-Nederland werkt intensief samen met onder meer brancheorganisaties om MVO bij de aangesloten bedrijven te vertalen naar de bedrijfspraktijk. Daarnaast hebben de Kamers van Koophandel het thema duurzaam ondernemen in de nationale agenda 2008 opgenomen. Ook de EVD is een belangrijk kanaal voor het verbeteren van de voorlichting aan het bedrijfsleven, in het bijzonder het MKB. De EVD zal de komende jaren de MVO-component in haar handelsbevorderende activiteiten versterken. Het gaat daarbij vooral om het aanbieden van praktische informatie en voorbeelden. De Nederlandse detailhandel onderstreept het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit blijkt onder meer uit de steun van de Raad Nederlandse Detailhandel aan de in 2004 opgerichte non-profitorganisatie Business Social Compliance Initiative (BSCI). BSCI is een Europees initiatief van de FTA (ForeignTrade Association) en detaillisten uit landen als Nederland, Duitsland, Zweden, Spanje en Zwitserland. Het betreft een gezamenlijk monitoring- en verbetersysteem in de keten van retail en import- en merkorganisaties, waarbij arbeids- en milieuomstandigheden stapsgewijs kunnen worden verbeterd. In de detailhandel ontstaat ook steeds meer aandacht voor energiebesparing. Op initiatief van MKB-Nederland en Koninklijke Horeca Nederland is het Energiecentrum MKB opgericht. Bij het Energiecentrum aangesloten brancheverenigingen kunnen energiebesparende adviezen op maat aan hun leden geven. Inmiddels zijn ca. 25 branche-organisaties aangesloten. Bijna 50% van de georganiseerde ondernemers in de detailhandel is daardoor aangesloten bij het Energiecentrum. EZ subsidieert het centrum met maximaal ā¬ 900.000 per jaar. WODC, Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven, januari 2008 TK 2002-2003, 28684, nr.1 Ondertekenaars: VNO-NCW, MKB-Nederland, Verbond van Verzekeraars, Ministerie van Justitie, Ministerie van Economische Zaken, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ondertekenaars zie AVO 1 + Raad van Hoofdcommissarissen NIPO Consult, Monitor Bedrijven en Instellingen, juli 2002 Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, juli 2007 TK 2007-2008, 28684, nr 130 Policy Research Corporation, Toekomstverkenning vrachtvervoer over de weg (2007) TK 2004-2005, 29644, nr. 13 WGR = Wet Gemeenschappelijke Regeling; PVVP = Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan; RVVP = Regionaal Verkeers- en Vervoersplan TK, 2006-2007, 31 070, nr. 1 McKinsey & Company, Versnellen arbeidsproductiviteitsgroei in Nederland, Erop of eronder, april 2007. OESO, Economic Surveys-the Netherlands, 2006 Domeinrapport Detailhandel, september 2006 MKB-Nederland, februari 2006 Ministerie van Economische Zaken, november 2006 Te vinden op HYPERLINK "http://www.minderregelsmeerservice.nl" www.minderregelsmeerservice.nl Het EIM schat het aantal detailhandelsbedrijven met een ondernemer ouder dan 55 jaar op ca. 36.000 Kamer van Koophandel, Bedrijvendynamiek 2006,2007. CPB, MEV 2008, Den Haag 2007 MKB-NL: Koers MKB. Vakmanschap Onder Druk (2005) TK 2007-2008, 31311, nr. 1 TK 2006-2007, 30995, nr. 7 TK 2007-2008, 30218, nr. 25 TK 2007-2008, 28684, nr. 130 TK 2004-2005, 29435, nr.154 Perifere detailhandelsvestigingen resp. grootschalige detailhandelsvestigingen: het vroegere ruimtelijke ordeningsbeleid legde flinke beperkingen op aan ontwikkelingen in de periferie en stond deze slechts toe op een beperkt aantal plaatsen en onder bepaalde voorwaarden (GDV-beleid) of voor bepaalde branches (PDV-beleid). zie www.nmanet.nl TK 2007-2008, 27863, nr. 29 COM (2006) 744 final European passive RFID Market Sizing 2007-2022, BRIDGE, feb. 2007 RFID in Nederland (TK 30800 XIII, nr. 5) TK 30800 XIII, nr. 49 en 31200 XIII, nr 43 RFID-bewustzijn van consumenten; hoe denken Nederlanders over Radio Frequency Identification. ECP.nl, Rathenau-instituut en Consumentenbond, september 2007. Nederland Digitaal in Verbinding, plan van aanpak (EZ), november 2006 TK 2007-2008, 26485, nr. 53 PAGE 60 PAGE 1