[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Conceptbesluit

Bundeling van het WWB-werkdeel, budgetten voor inburgeringsvoorzieningen en de middelen voor volwasseneneducatie (Wet participatiebudget)

Bijlage

Nummer: 2008D09019, datum: 2008-10-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Nota naar aanleiding van het verslag (2008D08959)

Preview document (🔗 origineel)


Conceptbesluit houdende regels ter uitvoering van de Wet
participatiebudget (Besluit participatiebudget)

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid van [[Datum openlaten]], nr. [[nr]], gedaan mede namens
Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op de artikelen 2, vierde en vijfde lid, 4, vierde lid, en 12,
derde lid, van de Wet participatiebudget;

De Raad van State gehoord (advies van);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en

Werkgelegenheid van [niet invullen], uitgebracht mede namens Onze
Minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de Staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

certificaat staatsexamen NT2 I of II: certificaat als bedoeld in artikel
16, tweede lid, van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal
voor een door de desbetreffende gemeente ingekochte opleiding Nederlands
als tweede taal op niveau B1 en B2 van het Raamwerk NT2 als bedoeld in
artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en
beroepsonderwijs, behaald door een volwassen inwoner;

cursus basisvaardigheden: opleiding gericht op breed maatschappelijk
functioneren als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel b, van
de Wet educatie en beroepsonderwijs, opleiding Nederlands als tweede
taal, gericht op alfabetisering als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste
lid, onderdeel e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of opleiding
gericht op sociale redzaamheid als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid,
onderdeel f, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

duale inburgeringsvoorziening: inburgeringsvoorziening die met het oog
op de actieve deelname aan de Nederlandse samenleving mede voorziet in
activiteiten die in samenhang en ten minste voor een deel gelijktijdig
met het verwerven van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de
Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving worden
uitgevoerd;

participatiebudget: uitkering aan het college, bedoeld in artikel 2,
eerste lid, van de wet;

staatsexamen NT2 I of II: staatsexamen Nederlands als tweede taal I of
II, als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet
educatie en beroepsonderwijs;

vavo: opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in 
 HYPERLINK
"http://kluwer-adw.rijksweb.nl/kluwer/scripts/cgi1frnt.exe?CmdL=&Drel=0&
Ut=2&Frm=b&Dbname=*eO&Ses=64564&Dbname=*eO&Tref=011E9E79FFEC8D009F" \l
"start"  artikel 7.3.1, eerste lid , onderdeel a, van de Wet educatie en
beroepsonderwijs;

vavo-diploma: diploma voor een door de desbetreffende gemeente ingekocht
traject vavo, behaald door een volwassen inwoner;

volwassen inwoner: persoon van achttien jaar of ouder die op grond van
de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij een
gemeente is ingeschreven;

wet: Wet participatiebudget. 

HOOFDSTUK 2 VERDEELSLEUTELS

Paragraaf 1 Verdeelsleutel Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Artikel 2. Verdeelsleutel Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

1. Het deel van het participatiebudget dat een college ontvangt uit het
totale bedrag dat beschikbaar is gesteld door Onze Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid voor een participatiebudget voor alle colleges
wordt berekend op grond van de formule:

(a × (OW / OTW) + (1-a) × (KW / TKW)) × TBW 

waarbij:

a het aandeel van het totale bedrag is dat beschikbaar is gesteld door
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor een
participatiebudget voor alle colleges dat objectief wordt verdeeld,
zoals opgenomen in bijlage 1 van dit besluit;

OW het aan de hand van het verdeelmodel, dat is opgenomen in bijlage 1
van dit besluit, bepaalde gewicht van de gemeente is;

OTW het totaal is van de aan de hand van het verdeelmodel, dat is
opgenomen in bijlage 1 van dit besluit, bepaalde gewichten van alle
gemeenten samen;

KW de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerst lid, onderdeel a, van de
Wet werk en bijstand, zoals die luidde op 31 december 2008, voor het
kalenderjaar 2003 is;

TKW het totaal is van de uitkeringen, bedoeld in artikel 69, eerste lid,
onderdeel a, van de Wet werk en bijstand, zoals die luidde op 31
december 2008, voor het kalenderjaar 2003 voor alle gemeenten samen;

TBW het bedrag is dat beschikbaar is gesteld door Onze Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor een participatiebudget voor alle
colleges voor het desbetreffende kalenderjaar.

2. Indien het aan de hand van het verdeelmodel, dat is opgenomen in
bijlage 1 van dit besluit, bepaalde gewicht van de gemeente negatief is,
wordt dat voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen b en c, op
nihil gesteld.

Paragraaf 2 Verdeelsleutel Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Artikel 3. Verdeelsleutel Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
2009 tot en met 2011

Het deel van het participatiebudget dat een college ontvangt uit het
totale bedrag dat beschikbaar is gesteld door Onze Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor een participatiebudget voor alle
colleges wordt voor de jaren 2009 tot en met 2011 berekend op grond van
de formule:

 

waarbij:

Ng het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende aantal volwassen
inwoners van de gemeente is op 1 januari van het jaar voorafgaande aan
het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

Nn het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende aantal volwassen
inwoners in alle Nederlandse gemeenten is op 1 januari van het jaar
voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

Og het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende gemiddelde
percentage volwassen inwoners van de gemeente is met een opleiding op
ten hoogste het niveau van het diploma middelbaar algemeen voortgezet
onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs over het zevende tot en met
tweede jaar voorafgaande aan het jaar van de uitkering, vermenigvuldigd
met het onder a bedoelde aantal inwoners op 1 januari van het jaar
voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld; 

On het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende gemiddelde
percentage volwassen inwoners van alle Nederlandse gemeenten is met een
opleiding op ten hoogste het niveau van het diploma middelbaar algemeen
voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs over het zevende
tot en met tweede jaar voorafgaande aan het jaar van de uitkering,
vermenigvuldigd met het onder b bedoelde aantal inwoners op 1 januari
van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt
vastgesteld; 

Ag het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende aantal volwassen
inwoners van de gemeente is op 1 januari van het jaar voorafgaande aan
het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld, waarvoor geldt dat
beide ouders of de volwassen inwoner zelf en één ouder geboren zijn in
een land dat niet is opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit;

An het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende aantal volwassen
inwoners van alle Nederlandse gemeenten is op 1 januari van het jaar
voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld,
waarvoor geldt dat beide ouders of de volwassen inwoner zelf en één
ouder geboren zijn in een land dat niet is opgenomen in bijlage 2 bij
dit besluit;

ib het bedrag is dat door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap beschikbaar is gesteld voor een participatiebudget voor alle
colleges voor het desbetreffende kalenderjaar.

Artikel 4. Verdeelsleutel Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
2012 

Het deel van het participatiebudget dat een college ontvangt uit het
totale bedrag dat beschikbaar is gesteld door Onze Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor een participatiebudget voor alle
colleges wordt voor het jaar 2012 berekend op grond van de formule:

 

waarbij:

Ng het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende aantal volwassen
inwoners van de gemeente is op 1 januari van het jaar voorafgaande aan
het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

Nn het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende aantal volwassen
inwoners in alle Nederlandse gemeenten is op 1 januari van het jaar
voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

Og het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende gemiddelde
percentage volwassen inwoners van de gemeente is met een opleiding op
ten hoogste het niveau van het diploma middelbaar algemeen voortgezet
onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs over het zevende tot en met
tweede jaar voorafgaande aan het jaar van de uitkering, vermenigvuldigd
met het onder a bedoelde aantal inwoners op 1 januari van het jaar
voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld; 

On het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende gemiddelde
percentage volwassen inwoners van alle Nederlandse gemeenten is met een
opleiding op ten hoogste het niveau van het diploma middelbaar algemeen
voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs over het zevende
tot en met tweede jaar voorafgaande aan het jaar van de uitkering,
vermenigvuldigd met het onder b bedoelde aantal inwoners op 1 januari
van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt
vastgesteld; 

Ag het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende aantal volwassen
inwoners van de gemeente is op 1 januari van het jaar voorafgaande aan
het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld, waarvoor geldt dat
beide ouders of de volwassen inwoner zelf en één ouder geboren zijn in
een land dat niet is opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit;

An het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende aantal volwassen
inwoners van alle Nederlandse gemeenten is op 1 januari van het jaar
voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld,
waarvoor geldt dat beide ouders of de volwassen inwoner zelf en één
ouder geboren zijn in een land dat niet is opgenomen in bijlage 2 bij
dit besluit;

BVg het aantal door de gemeente ingekochte trajecten basisvaardigheden
is in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering
wordt vastgesteld;

BVn het totaal aantal door de Nederlandse gemeenten ingekochte trajecten
basisvaardigheden is in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar
waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

VTg het aantal door de gemeente ingekochte trajecten vavo is in het
tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt
vastgesteld;

VTn het totaal aantal door de Nederlandse gemeenten ingekochte trajecten
vavo is in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de
uitkering wordt vastgesteld;

VDg het aantal door volwassen inwoners van de gemeente behaalde
vavo-diploma’s is in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar
waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

VDn het totaal aantal door volwassen inwoners van de Nederlandse
gemeenten behaalde vavo-diploma’s is in het tweede jaar voorafgaande
aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

Cg het aantal door volwassen inwoners van de gemeente behaalde
NT2-certificaten, dat niet meetelt bij de output-verdeelmaatstaven uit
de verdeelsleutel van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie, is
in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt
vastgesteld;

Cn het totale aantal door volwassen inwoners van de Nederlandse
gemeenten behaalde NT2-certificaten, dat niet meetelt bij de
output-verdeelmaatstaven uit de verdeelsleutel van Onze Minister voor
Wonen, Wijken en Integratie, is in het tweede jaar voorafgaande aan het
jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

ib het bedrag is dat door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap beschikbaar is gesteld voor een participatiebudget voor alle
colleges voor het jaar 2012.

Artikel 5. Verdeelsleutel Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
2013 en verder

Het deel van het participatiebudget dat een college ontvangt uit het
totale bedrag dat beschikbaar is gesteld door Onze Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor een participatiebudget voor alle
colleges wordt voor de jaren 2013 en verder berekend op grond van de
formule:

 

waarbij:

Ng het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende aantal volwassen
inwoners van de gemeente is op 1 januari van het jaar voorafgaande aan
het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

Nn het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende aantal volwassen
inwoners in alle Nederlandse gemeenten is op 1 januari van het jaar
voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

Og het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende gemiddelde
percentage volwassen inwoners van de gemeente is met een opleiding op
ten hoogste het niveau van het diploma middelbaar algemeen voortgezet
onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs over het zevende tot en met
tweede jaar voorafgaande aan het jaar van de uitkering, vermenigvuldigd
met het onder a bedoelde aantal inwoners op 1 januari van het jaar
voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld; 

On het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende gemiddelde
percentage volwassen inwoners van alle Nederlandse gemeenten is met een
opleiding op ten hoogste het niveau van het diploma middelbaar algemeen
voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs over het zevende
tot en met tweede jaar voorafgaande aan het jaar van de uitkering,
vermenigvuldigd met het onder b bedoelde aantal inwoners op 1 januari
van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt
vastgesteld; 

Ag het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende aantal volwassen
inwoners van de gemeente is op 1 januari van het jaar voorafgaande aan
het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld, waarvoor geldt dat
beide ouders of de volwassen inwoner zelf en één ouder geboren zijn in
een land dat niet is opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit;

An het door het Centraal bureau voor de statistiek op verzoek van Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap berekende aantal volwassen
inwoners van alle Nederlandse gemeenten is op 1 januari van het jaar
voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld,
waarvoor geldt dat beide ouders of de volwassen inwoner zelf en één
ouder geboren zijn in een land dat niet is opgenomen in bijlage 2 bij
dit besluit;

BVg het aantal door de gemeente ingekochte trajecten basisvaardigheden
is in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering
wordt vastgesteld;

BVn het totaal aantal door de Nederlandse gemeenten ingekochte trajecten
basisvaardigheden is in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar
waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

VTg het aantal door de gemeente ingekochte trajecten vavo is in het
tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt
vastgesteld;

VTn het totaal aantal door de Nederlandse gemeenten ingekochte trajecten
vavo is in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de
uitkering wordt vastgesteld;

VDg het aantal door volwassen inwoners van de gemeente behaalde
vavo-diploma’s is in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar
waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

VDn het totaal aantal door volwassen inwoners van de Nederlandse
gemeenten behaalde vavo-diploma’s is in het tweede jaar voorafgaande
aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

Cg het aantal door volwassen inwoners van de gemeente behaalde
NT2-certificaten is in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar
waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

Cn het totale aantal door volwassen inwoners van de Nederlandse
gemeenten behaalde NT2-certificaten is in het tweede jaar voorafgaande
aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

ib het bedrag is dat door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap beschikbaar is gesteld voor een participatiebudget voor alle
colleges voor het desbetreffende kalenderjaar.

Artikel 6. Op nihil stellen onderdelen verdeelsleutel Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Indien het college de gegevens, bedoeld in de artikelen 4 en 5, niet op
de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet,
heeft verstrekt, worden voor de berekening van het deel van het
participatiebudget dat een college ontvangt uit het totale bedrag dat
beschikbaar is gesteld door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap voor een participatiebudget voor alle colleges de onderdelen
VDg, Cg, BVg en VTg van de formules, bedoeld in de artikelen 4 en 5, op
nihil gesteld.

Paragraaf 3 Verdeelsleutel Minister voor Wonen, Wijken en Integratie

Artikel 7. Verdeelsleutel Minister voor Wonen, Wijken en Integratie 2009

Het deel van het participatiebudget dat een college ontvangt uit het
totale bedrag dat door Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie
beschikbaar is gesteld voor een participatiebudget voor alle colleges
wordt voor het jaar 2009 berekend op grond van de formule:

 , 

waarbij:

a. 	ag(15-65)2007 de som is van het aantal eerste generatie
niet-westerse allochtonen en het aantal allochtonen afkomstig uit
voormalig Joegoslavië en de voormalige Sovjet-Unie in de
leeftijdscategorie 15 tot en met 65 jaar dat op 1 januari 2007 volgens
de door het Centraal bureau voor de statistiek gepubliceerde
bevolkingscijfers in de gemeente woonde;

b. 	aN(15-65)2007 de som is van het aantal eerste generatie
niet-westerse allochtonen en het aantal allochtonen afkomstig uit
voormalig Joegoslavië en de voormalige Sovjet-Unie in de
leeftijdscategorie 15 tot en met 65 jaar dat op 1 januari 2007 volgens
de door het Centraal bureau voor de statistiek gepubliceerde
bevolkingscijfers in de gemeenten die geen uitkering ontvangen op grond
van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid
woonde;

c.	 ib2007 het bedrag is dat door Onze Minister voor Wonen, Wijken en
Integratie beschikbaar is gesteld voor een participatiebudget voor alle
colleges voor het jaar 2009.

Artikel 8. Verdeelsleutel Minister voor Wonen, Wijken en Integratie 2010
en 2011

Het deel van het participatiebudget dat een college ontvangt uit het
totale bedrag dat beschikbaar is gesteld door Onze Minister voor Wonen,
Wijken en Integratie voor een participatiebudget voor alle colleges
wordt voor de jaren 2010 en 2011 berekend op grond van de formule:

 , 

waarbij:

a. 	ag(15-65) de som is van het aantal eerste generatie niet-westerse
allochtonen en het aantal allochtonen afkomstig uit voormalig
Joegoslavië en de voormalige Sovjet-Unie in de leeftijdscategorie 15
tot en met 65 jaar dat op 1 januari van het tweede jaar voorafgaand aan
het kalenderjaar waarvoor het bedrag, bedoeld in de aanhef, beschikbaar
wordt gesteld, volgens de door het Centraal bureau voor de statistiek
gepubliceerde bevolkingscijfers in de gemeente woont;

b. 	aN(15-65) de som is van het aantal eerste generatie niet-westerse
allochtonen en het aantal allochtonen afkomstig uit voormalig
Joegoslavië en de voormalige Sovjet-Unie in de leeftijdscategorie 15
tot en met 65 jaar dat op 1 januari van het tweede jaar voorafgaand aan
het kalenderjaar waarvoor het bedrag, bedoeld in de aanhef, beschikbaar
wordt gesteld, volgens de door het Centraal bureau voor de statistiek
gepubliceerde bevolkingscijfers in Nederland woont;

c. 	ib het bedrag is dat door Onze Minister voor Wonen, Wijken en
Integratie beschikbaar is gesteld voor een participatiebudget voor alle
colleges voor het desbetreffende kalenderjaar.

Artikel 9. Verdeelsleutel Minister voor Wonen, Wijken en Integratie 2012
en verder

Het deel van het participatiebudget dat een college ontvangt uit het
totale bedrag dat beschikbaar is gesteld door Onze Minister voor Wonen,
Wijken en Integratie voor een participatiebudget voor alle colleges
wordt voor de jaren 2012 en verder berekend op grond van de formule:

 ,

waarbij:

a. 	ivg het aantal personen uit de doelgroep is ten behoeve van wie het
college in het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het
bedrag, bedoeld in de aanhef, beschikbaar wordt gesteld, een
inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld;

b. 	ivN het totale aantal personen uit de doelgroep is ten behoeve van
wie een college in het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar
waarvoor het bedrag, bedoeld in de aanhef, beschikbaar wordt gesteld,
een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld;

c. 	divg het aantal personen uit de doelgroep is ten behoeve van wie het
college in het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het
bedrag, bedoeld in de aanhef, beschikbaar wordt gesteld, een duale
inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening als bedoeld in
artikel 19, tweede lid, van de Wet inburgering heeft vastgesteld;

d. 	divN het totale aantal personen uit de doelgroep is ten behoeve van
wie een college in het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar
waarvoor het bedrag, bedoeld in de aanhef, beschikbaar wordt gesteld,
een duale inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening als
bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet inburgering heeft
vastgesteld;

e. 	exg het aantal personen uit de doelgroep in de gemeente is dat in
het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het bedrag,
bedoeld in de aanhef, beschikbaar wordt gesteld, het inburgeringsexamen,
bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet inburgering of het
staatsexamen NT2 I of II heeft behaald;

f. 	exN het aantal personen uit de doelgroep in Nederland is dat in het
tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het bedrag,
bedoeld in de aanhef, beschikbaar wordt gesteld, het inburgeringsexamen,
bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet inburgering, of het
staatsexamen NT2 I of II heeft behaald;

g. 	ib het bedrag is dat door Onze Minister voor Wonen, Wijken en
Integratie beschikbaar is gesteld voor een participatiebudget voor alle
colleges voor het desbetreffende kalenderjaar.

Artikel 10. Lager stellen onderdelen verdeelsleutel Minister voor Wonen,
Wijken en Integratie

1. Het college betrekt de gegevens, bedoeld in artikel 9, onderdelen a,
c en e, uit het Informatiesysteem Inburgering, bedoeld in artikel 47 van
de Wet inburgering.

2. Indien het college de gegevens, bedoeld in het eerste lid, niet op de
wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, heeft
verstrekt, wordt voor de berekening van het deel van het
participatiebudget dat een college ontvangt uit het totale bedrag dat
beschikbaar is gesteld door Onze Minister voor Wonen, Wijken en
Integratie voor een participatiebudget voor alle colleges, uitgegaan van
de helft van het aantal:

a. vastgestelde inburgeringsvoorzieningen; 

b. vastgestelde duale inburgeringsvoorzieningen of
taalkennisvoorzieningen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de
Wet inburgering; en

c. behaalde examens, bedoeld in artikel 9, onderdeel e, 

op grond waarvan het aandeel van dat college in het kalenderjaar
voorafgaand aan het kalenderjaar waarop het bedrag dat door Onze
Minister voor Wonen, Wijken en Integratie beschikbaar is gesteld voor
een participatiebudget voor alle colleges betrekking heeft, is berekend.

Paragraaf 4 Gemeentelijke herindeling

Artikel 11. Aanpassing verdeelmaatstaven bij gemeentelijke herindeling

Bij een wijziging van de gemeentelijke indeling of een grenscorrectie
als bedoeld in de Wet algemene regels herindeling worden de gegevens
waarmee de berekeningen op grond van dit hoofdstuk worden uitgevoerd,
vastgesteld op basis van een redelijke schatting van de toestand van die
gegevens zoals die zou zijn geweest als de wijziging op de datum waarop
die gegevens betrekking hebben reeds was ingegaan.

HOOFDSTUK 3 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 12. Reserveringsregeling 

1. Indien in een kalenderjaar het participatiebudget niet volledig is
besteed aan participatievoorzieningen, kan het college het niet bestede
bedrag tot maximaal 60% van het voor dat jaar toegekende
participatiebudget reserveren voor besteding aan
participatievoorzieningen in het daaropvolgende kalenderjaar.

2. Indien in een kalenderjaar meer dan het participatiebudget is besteed
aan participatievoorzieningen, kan het college het meer bestede bedrag
tot maximaal 60% van het voor dat jaar toegekende participatiebudget ten
laste brengen van het participatiebudget voor het daaropvolgende
kalenderjaar.

3. Voor het jaar 2009 bedragen de in het eerste en tweede lid genoemde
percentages voor een college als bedoeld in artikel 11 van de wet 75. 

4. Het eerste lid is niet van toepassing op het bedrag dat in strijd met
artikel 12 van de wet niet is besteed bij een regionaal
opleidingencentrum, dan wel in strijd met artikel 12 van de wet niet is
besteed aan opleidingen educatie bij een regionaal opleidingencentrum.

Artikel 13. Betaling

1. Iedere maand wordt op of omstreeks de vijftiende dag van die maand
een twaalfde deel van het voor dat kalenderjaar vastgestelde
participatiebudget betaald. 

2. Indien de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 4, eerste
lid, van de wet niet door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties is ontvangen uiterlijk op 15 juli van het
kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft,
schort Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de betaling
van het participatiebudget voor het lopende vergoedingsjaar op met
ingang van 15 augustus van dat jaar, doch niet gedurende de periode
waarover Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
uitstel heeft verleend dan wel Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en Financiën de betalingen op grond van artikel 15,
eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet aan de desbetreffende
gemeente geheel of gedeeltelijk hebben opgeschort.

3. De betaling van het participatiebudget wordt hervat op of omstreeks
de vijftiende van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin de
verantwoordingsinformatie, bedoeld in het tweede lid, is ontvangen door
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, maar niet
eerder dan 15 september van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar
waarop deze verantwoordingsinformatie betrekking heeft.

4. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien
het college in gebreke blijft om binnen een door Onze Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde termijn een beeld van de
uitvoering in te dienen dan wel aanvullende informatie te verstrekken
die noodzakelijk is voor het financieel beheer van de wet.

Artikel 14 is onder voorbehoud van totstandkoming bestuurlijke afspraken
met gemeenten over prestaties op het terrein van volwasseneneducatie

Artikel 14. Het bij regionale opleidingencentra te besteden bedrag

Het op grond van artikel 12, eerste en tweede lid, van de wet bij
regionale opleidingencentra te besteden bedrag voor opleidingen educatie
mag ook bij die regionale opleidingencentra worden besteed aan
inburgerings- of re-integratievoorzieningen. 

HOOFDSTUK 4 WIJZIGING VAN ANDERE BESLUITEN

Artikel 15. Wijziging van het Besluit WWB 2007 

Het Besluit WWB 2007 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt na “van de wet” ingevoegd: , zoals die
luidde op 31 december 2008.

2. Onderdeel c wordt “eerste lid, onderdeel b” vervangen door:
eerste lid. 

B

De artikelen 2 en 3 vervallen.

C

In artikel 8, eerste lid, wordt “bijlage 2” vervangen door: bijlage
1.

D

In artikel 8a wordt “bedoeld in artikel 2” vervangen door: bedoeld
in artikel 2 van het Besluit participatiebudget. 

E

Bijlage 1 vervalt.

F

Bijlage 2 wordt vernummerd tot bijlage 1.

Artikel 16. Wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB

Het Uitvoeringsbesluit WEB wordt als volgt gewijzigd:

A

Hoofdstuk 3 vervalt. 

B

In artikel 5.1.1 komt onderdeel c te luiden:

c. instellingen als bedoeld in artikel 2.3.4 van de wet. 

C

In artikel 5.1.2, onderdeel b, vervalt “, het college van burgemeester
en wethouders” en wordt “landelijk orgaan” vervangen door:
kenniscentrum.

D

Artikel 5.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

3. In het derde lid (nieuw) wordt “derde lid” vervangen door: tweede
lid. 

E

Artikel 5.2.2 komt te luiden:

Artikel 5.2.2. Wijze van beschikbaarstelling gegevens

1. Op verzoek van Onze Minister stelt het bevoegd gezag van een
instelling dan wel het bestuur van een kenniscentrum gegevens aan hem
beschikbaar, die door de instelling of het kenniscentrum op grond van
artikel 5.2.1 zijn verzameld. 

2. De beschikbaarstelling geschiedt overeenkomstig de formulieren die op
het beroepsonderwijs respectievelijk de werkzaamheden van het
kenniscentrum van toepassing zijn, zoals die zijn opgenomen in bijlage 4
en bijlage 6 bij dit besluit. 

3. In voorkomende gevallen kan Onze Minister bij het verzoek om
beschikbaarstelling reeds bij hem bekende gegevens opnemen. 

F

In artikel 5.2.4, eerste lid en tweede lid, vervalt “, het college van
burgemeester en wethouders”. 

G

In hoofdstuk 6 vervalt paragraaf 2. 

H

Bijlage 1c vervalt.

I

Bijlage 2 vervalt.

J

Bijlage 5 vervalt.

Artikel 17. Wijziging van het Besluit brede doeluitkering sociaal,
integratie en veiligheid

Artikel 3 van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en
veiligheid wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel a wordt “, en” vervangen door: ;.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door “,
en” wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. het in 2009 aanbieden aan de doelgroep, bedoeld in artikel 1 van de
Wet participatiebudget, van re-integratievoorzieningen als bedoeld in
dat artikel, overeenkomstig artikel 3 van die wet.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 18. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2009. 

Artikel 19. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit participatiebudget.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van
toelichting in het

Staatsblad zal worden geplaatst.

Nota van toelichting

Algemeen

Inleiding

In de Wet participatiebudget wordt geregeld dat de gemeentelijke
middelen voor volwasseneneducatie, inburgeringsvoorzieningen en
re-integratie samenstromen in één specifieke uitkering voor gemeenten,
het participatiebudget. Met de invoering van het participatiebudget
krijgen gemeenten één budget voor de bekostiging van
participatievoorzieningen, dat wil zeggen educatieopleidingen,
inburgeringsvoorzieningen, re-integratievoorzieningen, en combinaties
ervan. In dit besluit worden op grond van de Wet participatiebudget
nadere regels gesteld ten aanzien van:

de verdeling van het participatiebudget over de gemeenten;

het betaalritme;

de reserveringsregeling;

de opschorting van de betalingen in het geval een gemeente in gebreke
blijft om binnen de daarvoor vastgestelde termijnen informatie te
verstrekken die noodzakelijk is voor het financieel beheer van de wet.

Verdeelsleutels

Het participatiebudget dat een gemeente ontvangt bestaat uit de optelsom
van de uitkomsten van drie verdeelsleutels. De gemeente ontvangt dit als
één ongedeeld budget, met hieraan gekoppeld één verantwoording aan
het Rijk.

Op basis van de verdeelsleutel in artikel 2 wordt het bedrag verdeeld
dat beschikbaar is gesteld door de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SZW). Deze verdeelsleutel is gelijk aan de
verdeelsleutel van het voormalig werkdeel van de Wet werk en bijstand.
Daarbij is een ingroeitraject gestart waarbij wordt overgegaan van een
verdeling op basis van historische uitgaven naar een verdeelmodel. Dit
traject wordt ongewijzigd gecontinueerd. De verdeelmaatstaf verdeelt
naar re-integratiebehoefte. 

Op basis van de verdeelsleutel in de artikelen 3 tot en met 5 wordt het
bedrag verdeeld dat is ingebracht door de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (OCW). Op basis van de verdeelsleutel in de
artikelen 7 tot en met 9 wordt het bedrag verdeeld dat de Minister voor
Wijken, Wonen en Integratie (WWI) heeft ingebracht. Deze beide
verdeelsleutels verdelen in de jaren 2009, 2010 en 2011 op basis van
uitsluitend objectieve factoren.

Vanaf 2012 wordt het bedrag dat wordt ingebracht door de Minister van
OCW deels verdeeld op basis van outputgegevens en deels op basis van
objectieve gegevens. De outputgegevens hebben betrekking op t-2 (dus
voor de verdeling 2012 wordt gebruik gemaakt van outputgegevens over
2010). 

Vanaf 2012 wordt het bedrag dat wordt ingebracht door de Minister voor
WWI volledig verdeeld op basis van outputgegevens. Ook deze
outputgegevens hebben betrekking op t-2.

In 2009 is het bedrag dat de G31-gemeenten ontvangen op basis van deze
twee verdeelsleutels nihil, omdat de G31-gemeenten in dat jaar de
middelen voor inburgering en volwasseneneducatie nog ontvangen via het
grote stedenbeleid.

De uitkomst van de verdeelsleutel uit de artikelen 3 tot en met 5
bepaalt tevens de omvang van het bedrag dat de gemeente op grond van
artikel 12 van de Wet participatiebudget per jaar (minimaal) moet
besteden bij de regionale opleidingencentra (roc’s) of aan opleidingen
educatie bij roc’s. Met de VNG zijn, na een ledenraadpleging,
bestuurlijke afspraken gemaakt over te behalen educatiedoelstellingen.
Deze afspraken geven de Minister van OCW voldoende vertrouwen dat de
educatiebestemming voldoende is gewaarborgd, zodat de specifieke
oormerking voor educatie al met ingang van 1 januari 2009 kan komen te
vervallen. Het vervallen van de oormerking heeft tot gevolg dat de
uitkomst van de verdeelsleutel uit de artikelen 3 tot en met 5
uitsluitend nog de omvang van het bedrag bepaalt dat de gemeente per
jaar (minimaal) moet besteden bij de roc’s. Op grond van artikel 12,
vierde lid, van die wet kan het bedrag dat moet worden besteed bij
roc’s met ingang van 1 januari 2011 lager worden vastgesteld.

Indien de op grond van de begrotingen beschikbare gelden aanpassing
ondergaan, zal het participatiebudget voor de gemeente worden aangepast
op basis van de uitkomsten van de verschillende verdeelsleutels.

In artikel 6 respectievelijk 10 van dit besluit is geregeld hoe de
verdeelsleutel van de Minister van OCW en de verdeelsleutel van de
Minister voor WWI worden toegepast bij het ontbreken van de voor de
verdeling noodzakelijke outputgegevens. Een regeling hiervoor is
noodzakelijk, omdat er sprake is van een relatieve verdeling. Het
ontbreken van de benodigde outputgegevens van één of meer gemeenten
zou anders tot gevolg hebben dat het onmogelijk is om de omvang van de
budgetten voor alle gemeenten te bepalen. De wijze van verdeling bij het
ontbreken van gegevens is zo gekozen dat een evenwicht is gevonden
tussen enerzijds het belang van gemeenten die niet tijdig hebben
aangeleverd om wel van een budget te worden voorzien en anderzijds het
belang van gemeenten die wel tijdig hebben aangeleverd om geen nadeel in
de relatieve verdeling te ondervinden van gemeenten die te laat gegevens
aanleveren.

Uit artikel 5, tweede lid, van de Wet participatiebudget volgt dat een
college de voor de toepassing van de verdeelsleutel benodigde
outputgegevens aan het Rijk verstrekt als onderdeel van de
verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de
Financiële-verhoudingswet. Dit betekent dat gemeenten de gegevens voor
de toepassing van de output-verdeelmaatstaven aan het Rijk leveren via
de bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening, volgens de systematiek van
single information en single audit. In artikel 17a, eerste lid, van de
Financiële-verhoudingswet is geregeld dat een college de gegevens moet
aanleveren uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar.
Op grond van artikel 17a, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet
stelt de Minister van BZK bij ministeriële regeling nadere regels over
het verstrekken van de informatie, bedoeld in het eerste lid. In deze
ministeriële regeling wordt jaarlijks geregeld welke informatie
gemeenten verplicht moeten aanleveren voor de berekening van de
verdeelsleutels. 

Voor de output-verdeelmaatstaven voor de verdeling van het bedrag dat is
ingebracht door de Minister van OCW (artikelen 4 en 5) zullen dit zijn:

aantal door de gemeente ingekochte cursussen basisvaardigheden;

aantal door de gemeente ingekochte vavo-trajecten;

aantal behaalde vavo-diploma’s;

aantal behaalde certificaten staatsexamen NT2 I of II.

Voor de output-verdeelmaatstaven voor de verdeling van het bedrag dat is
ingebracht door de Minister voor WWI (artikel 9) zullen dit zijn:

aantal vastgestelde inburgeringsvoorzieningen;

aantal vastgestelde duale inburgeringsvoorzieningen en
taalkennisvoorzieningen;

aantal personen dat het inburgeringsexamen of het staatsexamen NT2 I of
II heeft behaald.

Bij het ontbreken van de benodigde gegevens zullen de
output-verdeelmaatstaven voor de verdeling van het bedrag dat is
ingebracht door de Minister van OCW, op nihil worden gesteld. Dit
betekent niet dat de uitkomst van de verdeelsleutel nul bedraagt.
Immers, de helft van de verdeelsleutel wordt nog steeds verdeeld op
basis van objectieve verdeelmaatstaven.

Bij de verdeelsleutel van de Minister van WWI is met ingang van 2012 wel
sprake van een volledige verdeling op basis van
output-verdeelmaatstaven. Bij het ontbreken van de benodigde gegevens
zullen de output-verdeelmaatstaven voor de verdeling van het bedrag dat
is ingebracht door de Minister voor WWI daarom worden gesteld op de
helft van de waarde van het jaar ervoor. 

Betaalritme

Het bedrag dat de gemeente in een jaar ontvangt wordt in twaalf gelijke
maandelijkse termijnen uitgekeerd door de Minister van SZW.

Reserveringsregeling

Indien de uitkering niet volledig of onrechtmatig is besteed, wordt op
grond van artikel 4, tweede lid, van de wet het niet bestede of
onrechtmatig bestede deel teruggevorderd. In artikel 12 van dit besluit
is geregeld dat de gemeente een gemaximeerd deel van de niet bestede
gelden mag reserveren voor een volgend jaar. Deze mogelijkheid van
reserveren geldt niet voor gelden die in strijd met artikel 12 van de
wet niet zijn besteed bij roc’s en/of aan opleidingen educatie. Deze
gelden worden altijd teruggevorderd.

Handhaving van termijnvoorschriften

De door gemeenten te leveren gegevens zijn onder meer van belang voor de
vaststelling van de rijksbegroting, voor de toekenning van individuele
gemeentelijke budgetten voor een komend jaar, en voor de terugvordering
van niet of niet rechtmatig bestede gelden. Vanwege de in het geding
zijnde belangen zijn er termijnen bepaald waarbinnen de gemeente de
informatie uiterlijk aan het Rijk dient te verstrekken. Vanwege genoemde
belangen zal de Minister van SZW de naleving van de termijnvoorschriften
strak handhaven. Het maakt daarbij niet uit of de gemeenten de
informatie rechtstreeks aan de Minister van SZW moeten zenden (het beeld
over de uitvoering of nadere uitvraag van die informatie die voor het
financieel beheer van de wet van belang is) dan wel aan de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) (bijlage bij de
jaarrekening). De handhaving van de termijnvoorschriften voor de
aanlevering van deze gegevens aan het Rijk geschiedt op grond van
artikel 13 van dit besluit door opschorting van de maandelijkse
betalingen van het participatiebudget. Betalingen worden niet opgeschort
indien de Minister van BZK of de Minister van SZW uitstel heeft verleend
voor de informatieverstrekking (hetgeen slechts geschiedt in geval van
overmacht voor de gemeente) of indien de Ministers van BZK en Financiën
in verband met de termijnoverschrijding de betalingen uit het
gemeentefonds aan de desbetreffende gemeente geheel of gedeeltelijk
opschorten.

Artikelsgewijs 

Artikel 2. Verdeelsleutel Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In artikel 2 is de verdeelsleutel voor het deel dat de Minister van SZW
bijdraagt aan de uitkering op grond van de Wet participatiebudget
opgenomen. Voor deze verdeelsleutel wordt gebruik gemaakt van de
bestaande verdeelsystematiek voor het WWB-werkdeel met de volgende
verdeelkenmerken:

aantal bijstandsontvangers;

aantal WW-ontvangers;

omvang beroepsbevolking;

kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid.

Bij de verdeelsleutel voor het deel dat de Minister van SZW bijdraagt
aan de uitkering op grond van de Wet participatiebudget zal de huidige
geleidelijke ingroei bij het WWB-werkdeel van een historische verdeling
naar een objectieve verdeling, worden gecontinueerd. Uit het reguliere
onderhoudstraject kunnen nog wijzigingen voor deze verdeelsleutel
volgen.

Artikel 3. Verdeelsleutel Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
2009 tot en met 2011

In artikel 3 is de verdeelsleutel voor het deel dat de Minster van OCW
bijdraagt aan de uitkering op grond van de Wet participatiebudget
geregeld. Deze verdeelsleutel geldt voor de jaren 2009 tot en met 2011,
en is gebaseerd op uitsluitend objectieve verdeelmaatstaven. De
verdeelsleutel voor het jaar 2012 is geregeld in artikel 4. De
verdeelsleutel voor de jaren 2013 en verder is opgenomen in artikel 5. 

Bij de berekening van het deel van de uitkering dat beschikbaar is
gesteld door de Minister van OCW zullen de gegevens van het Centraal
bureau voor de statistiek (CBS) worden betrokken. In artikel 1 is een
begripsbepaling opgenomen. De omschrijving van ‘volwassen inwoner’
sluit aan bij de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie.
Het CBS zal informatie over het aantal in artikel 1 gedefinieerde
volwassen inwoners van de gemeente verstrekken. Daarnaast zal het CBS
gegevens verstrekken over het opleidingsniveau. Aan het wettelijk
criterium etnische achtergrond is uitwerking gegeven door de eis dat
beide ouders van de betrokkene of de betrokkene zelf en één van zijn
ouders geboren zijn in een land dat niet is opgenomen in bijlage 2 van
dit besluit. Deze bijlage bevat een opsomming van de zogenaamde
‘ontwikkelde’ landen. Dat zijn de landen die geen doelgroepland zijn
van achterstandsbeleid.

Artikel 4. Verdeelsleutel Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
2012

In artikel 4 is de verdeelsleutel voor het gedeelte dat de Minister van
OCW beschikbaar stelt voor de uitkering geregeld voor het jaar 2012.
Vanaf 2012 worden de door de Minister van OCW ingebrachte middelen niet
alleen over gemeenten verdeeld op basis van objectieve
verdeelmaatstaven, maar ook op basis van output-verdeelmaatstaven. 

In 2012 wordt 75% van de middelen verdeeld op basis van het door het CBS
op verzoek van de Minister van OCW berekende aantal volwassen inwoners
van de gemeente, het gemiddelde percentage volwassen inwoners van de
gemeente met een laag opleidingniveau (ten hoogste het niveau van het
diploma middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend
beroepsonderwijs) en het aantal volwassen inwoners van de gemeente met
een bepaalde etnische achtergrond. In 2012 wordt 25% van de middelen
ingebracht door de Minister van OCW verdeeld op basis van de prestaties
van individuele gemeenten op de output-verdeelmaatstaven voor educatie.
Het betreft het aantal ingekochte cursussen gericht op het verwerven
van basisvaardigheden (met name alfabetiseringscursussen), het aantal
ingekochte vavo-trajecten, het aantal behaalde vavo-diploma’s en het
aantal behaalde certificaten van het staatsexamen Nederlands als Tweede
Taal. Cursussen gericht op het verwerven van basisvaardigheden, zijn met
name cursussen gericht op het functioneel alfabetiseren van werkende en
niet-werkende laaggeletterden. Deze output-verdeelmaatstaf is opgenomen
om gemeenten ertoe te prikkelen een bijdrage te leveren aan de ambities
in het convenant over de structurele aanpak van laaggeletterdheid in de
samenleving en het bedrijfsleven, dat is afgesloten tussen het Rijk en
de sociale partners.

De maatstaf ‘aantal behaalde vavo-diploma’s’ heeft betrekking op
het aantal diploma’s voortkomend uit een door de desbetreffende
gemeente ingekocht vavo-traject. Behaalde certificaten tellen niet mee
als prestatie. Dit leidt echter niet tot een inperking van de
mogelijkheden om maatwerk te bieden. Gemeenten mogen namelijk wel
vavo-trajecten inkopen voor volwassen inkopers die alleen gericht zijn
op bijvoorbeeld één vak en het behalen van één certificaat. Daarvoor
krijgen zij ook bekostiging via de verdeelmaatstaf ‘ingekochte
vavo-trajecten’ en via de objectieve maatstaven. Op vavo-diploma’s
zit wel een extra prikkel. Hiervoor is gekozen omdat het doel van vavo
is deelnemers een startkwalificatie te laten behalen. Dit past in het
beleid om voortijdig schoolverlaten te voorkomen.

Het staatsexamen NT2 is een examen Nederlands voor mensen met een andere
moedertaal die op latere leeftijd Nederlands hebben geleerd. Een
examenprogramma bestaat uit vier onderdelen: lezen, luisteren, schrijven
en spreken. Als een kandidaat voor alle vier onderdelen slaagt, ontvangt
hij het diploma NT2. Als hij maar voor één, twee of drie onderdelen
van het examen is geslaagd, krijgt hij een certificaat uitgereikt voor
die onderdelen. Zo'n certificaat blijft onbeperkt geldig. Als de
kandidaat later de andere onderdelen haalt, kan hij zijn certificaten
inwisselen voor het diploma NT2. 

De Minister van OCW hanteert als één van de output-verdeelmaatstaven
‘het aantal behaalde certificaten staatsexamen NT2 I of II’. Dit
betekent dat alle behaalde deelonderdelen van het staatsexamen meetellen
voor de verdeling van de middelen ingebracht door de Minister van OCW.
Echter, dubbeltellingen zijn niet toegestaan. Indien het diploma is
behaald, dan telt dit al mee voor de output-verdeelmaatstaven gehanteerd
door de Minister voor WWI.

Een diploma van het staatsexamen Nederlands als Tweede Taal kan worden
meegeteld als prestatie indien de certificaten waaruit dit diploma is
opgebouwd niet als prestatie zijn of worden opgeven door de gemeenten en
indien het diploma niet als inburgeringsprestatie geldt (teneinde
dubbeltellingen te voorkomen). In het geval dat het diploma als
prestatie mag worden opgevoerd, telt het diploma als vier certificaten. 

Artikel 5. Verdeelsleutel Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
2013 en verder 

Vanaf 2013 wordt 50% van de door de Minister van OCW ingebrachte
middelen verdeeld op basis van de CBS-gegevens, zoals omschreven bij
artikel 3, en 50% op basis van de output-verdeelmaatstaven, zoals
omschreven bij artikel 4. Dit betekent dat de wegingspercentages vanaf
2013 als volgt zullen zijn: 10% aantal volwassen inwoners, 29,5%
opleidingsniveau volwassen inwoners, 10,5% bepaalde etnische achtergrond
van de volwassen inwoners, 30% ingekochte trajecten basisvaardigheden,
7,5 % ingekochte vavo-trajecten, 6,25 % aantal behaalde vavo-diploma's,
6,25% aantal behaalde NT2-diploma's.

Artikel 6. Op nihil stellen onderdelen verdeelsleutel Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Artikel 6 heeft tot doel de verdeling van het participatiebudget voor
alle gemeenten mogelijk te maken, door te bepalen hoe wordt verdeeld
indien outputgegevens van een gemeente ontbreken. Ontbrekende gegevens
voor de verdeling op basis van de output-verdeelmaatstaven worden op
nihil gesteld.

Artikel 7. Verdeelsleutel Minister voor Wonen, Wijken en Integratie 2009

In 2009 worden de G31-gemeenten voor de inburgering nog gefinancierd op
basis van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en
veiligheid. Dit artikel is daarom alleen van toepassing op de
niet-G31-gemeenten, die voor 1 januari 2009 op grond van de Wet
inburgering en het Besluit inburgering werden gefinancierd voor wat
betreft de inburgering.

Voor 2009 zijn nog geen outputgegevens beschikbaar die kunnen worden
gebruikt voor de verdeling van het op grond van de Wet
participatiebudget door de Minister voor WWI beschikbaar gestelde
budget. Als gevolg van de rapportage via de bijlage van de gemeentelijke
jaarrekening komen de gegevens pas een jaar na het jaar waarin ze zijn
ontstaan ter beschikking aan het Rijk; voor de verdeling van het budget
voor enig kalenderjaar moet daarom worden uitgegaan van de gerealiseerde
prestaties over het twee jaar daaraan voorafgaande kalenderjaar.

De prestaties over de jaren tot en met 2009 worden nog afgerekend op
grond van de Wet inburgering en het Besluit inburgering.

Omdat voor 2009 nog geen prestatiecijfers beschikbaar zijn wordt het
budget voor 2009 voor de gemeenten die geen uitkering ontvangen op basis
van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid
(dus voor alle niet-G31-gemeenten) verdeeld naar rato van het aantal
niet-westerse allochtonen en het aantal allochtonen afkomstig uit
voormalig Joegoslavië en de voormalige Sovjet-Unie in de
leeftijdscategorie 15 tot en met 65 jaar dat op 1 januari 2007 in de
gemeente woonde. Hierbij wordt uitgegaan van de CBS-cijfers. Om zeker te
stellen dat de bewuste cijfers tijdig beschikbaar zijn, wordt daarbij
uitgegaan van cijfers van twee jaar voor het jaar waarvoor de berekening
wordt gemaakt. Voor de definitie van eerste generatie niet-westerse
allochtoon is aangesloten bij de definitie zoals deze wordt gehanteerd
door het CBS. In deze definitie is een niet-westerse allochtoon een
allochtoon met als herkomstgroepering één van de landen in de
werelddelen Afrika, Latijns-Amerika en Azië (exclusief Indonesië en
Japan). Een persoon van de eerste generatie is een persoon die in het
buitenland is geboren met ten minste één in het buitenland geboren
ouder. Allochtonen uit voormalig Joegoslavië en de voormalige
Sovjet-Unie worden meegeteld, omdat deze relatief grote groepen vormen
in de Nederlandse samenleving, die behoefte hebben aan inburgering en
hiervoor in aanmerking komen.

Artikel 8. Verdeelsleutel Minister voor Wonen, Wijken en Integratie 2010
en 2011

Voor 2010 en 2011 zijn nog geen gegevens beschikbaar die, als
output-verdeelmaatstaven, kunnen worden gebruikt voor de verdeling van
het op grond van de Wet participatiebudget door de Minister voor WWI
beschikbaar gestelde budget. Als gevolg van de rapportage via de bijlage
bij de gemeentelijke jaarrekening komen de gegevens pas een jaar na het
jaar waarin ze zijn ontstaan ter beschikking aan het Rijk; voor de
verdeling van het budget voor enig kalenderjaar moet daarom worden
uitgegaan van de prestaties over het twee jaar daaraan voorafgaande
kalenderjaar.

De budgetten voor 2010 en 2011 worden daarom verdeeld naar rato van het
aantal niet-westerse allochtonen en het aantal allochtonen afkomstig uit
voormalig Joegoslavië en de voormalige Sovjet-Unie in de
leeftijdscategorie 15 tot en met 65 jaar dat op 1 januari 2008
respectievelijk 1 januari 2009 in de gemeente woonde. Hierbij wordt
uitgegaan van de CBS-cijfers. Om zeker te stellen dat de bewuste
gegevens tijdig beschikbaar zijn, wordt uitgegaan van gegevens van twee
jaar voor het jaar waarvoor de berekening wordt gemaakt.

Artikel 9. Verdeelsleutel Minister voor Wonen, Wijken en Integratie 2012
en verder

Voor de jaren 2012 en verder wordt het door de Minister voor WWI
ingebrachte budget verdeeld op basis van de output-verdeelmaatstaven die
zijn gebaseerd op de prestaties van het twee jaar daarvoor gelegen
kalenderjaar. In 2012 wordt het budget verdeeld op basis van de
prestatiecijfers van 2010, in 2013 op basis van de realisatiecijfers van
2011 en zo verder.

De output-verdeelmaatstaven die bepalend zijn voor het aandeel van een
gemeente in het budget zijn: de vastgestelde inburgeringsvoorzieningen,
de vastgestelde duale inburgeringsvoorzieningen en
taalkennisvoorzieningen en de behaalde inburgeringsexamens of
staatsexamens Nederlands als tweede taal I of II.

De output-verdeelmaatstaven waarop de budgetverdeling wordt gebaseerd,
hebben een verschillend gewicht. Hierdoor tellen gerealiseerde
prestaties op de maatstaven waaraan meer belang wordt gehecht zwaarder
mee bij de verdeling van de middelen voor een komende periode. Omdat het
belangrijk wordt geacht dat inburgeringsvoorzieningen zoveel mogelijk
duaal worden uitgevoerd en hiervoor in de kabinetsperiode 2007-2011 ook
extra middelen beschikbaar worden gesteld, telt de vaststelling van een
duale inburgeringsvoorziening en van een taalkennisvoorziening zwaarder
mee dan die van een ‘gewone’ inburgeringsvoorziening. Een
belangrijke indicator voor het resultaat van inburgering is het slagen
voor het inburgeringsexamen of het behalen van het diploma staatsexamen
Nederlands als tweede taal I of II. Daarom heeft deze indicator het
zwaarste gewicht. Het aantal vastgestelde inburgeringsvoorzieningen telt
bij de verdeling van het inburgeringsdeel van de participatiemiddelen
mee voor 20%, het aantal vastgestelde duale inburgeringsvoorzieningen en
taalkennisvoorzieningen telt mee voor 30% en het aantal personen dat het
inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of
II heeft behaald, voor 50%.

Hierbij wordt het aantal in enig jaar in de gemeente vastgestelde
inburgeringsvoorzieningen, vastgestelde duale inburgeringsvoorzieningen
en behaalde examens afgezet tegen de in dat jaar gerealiseerde
landelijke aantallen.

Daarbij telt een vastgestelde voorziening maar één keer mee. Een duale
inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening telt dus niet ook
mee als inburgeringsvoorziening.

Artikel 10. Lager stellen onderdelen verdeelsleutel Minister voor Wonen,
Wijken en Integratie

In het eerste lid is bepaald dat gemeenten de gegevens die benodigd zijn
voor berekening van het aandeel in het bedrag dat door de Minister voor
WWI beschikbaar wordt gesteld, dienen te betrekken uit het
Informatiesysteem Inburgering (hierna: ISI). Het ISI is ontwikkeld om
een effectieve en efficiënte uitvoering van de Wet inburgering mogelijk
te maken door het uitwisselen van informatie tussen de beheerder van het
ISI (de IB-Groep) en diverse instanties die betrokken zijn bij de
uitvoering van de Wet inburgering, waaronder gemeenten. Gemeenten zijn
uit hoofde van artikel 6.2, vierde lid, van het Besluit inburgering
gehouden de desbetreffende informatie zo spoedig mogelijk, doch
uiterlijk binnen twee weken na het ontstaan van de noodzaak tot
opneming, op te nemen in het ISI. Gegevens worden derhalve voortdurend
door gemeenten ingevoerd. Om voornoemde effectieve en efficiënte
uitvoering van de Wet inburgering inderdaad te garanderen, is het
essentieel dat de door gemeenten te verstrekken gegevens ten behoeve van
de berekening van voornoemd aandeel niet afwijken van de gegevens die
gemeenten al hebben opgenomen in het ISI.

Het tweede lid geeft een regeling voor het geval een gemeente niet
tijdig de outputgegevens ten behoeve van de berekening van het aandeel
in het bedrag dat door de Minister voor WWI indient. Voor de bepaling
van het aandeel van de gemeente wordt uitgegaan van de helft van de
inburgeringsprestaties welke zijn behaald in het tweede jaar dat
voorafgaat aan het jaar waarin de gegevens hadden moeten worden
verstrekt. 

Artikel 11. Aanpassing verdeelmaatstaven bij gemeentelijke herindeling

Bij een gemeentelijke herindeling of een grenscorrectie is het niet
mogelijk om alle verdeelmaatstaven, zoals opgenomen in hoofdstuk 2,
direct toe te passen voor de berekening van de omvang van het
gemeentelijk participatiebudget. Immers, bij de verdeling wordt
uitgegaan van waarden voor de verdeelmaatstaven in het verleden, op een
moment dat de heringedeelde gemeente nog niet bestond. In dat geval
wordt voor de verdeelsleutel uitgegaan van een redelijke schatting van
de omvang van de verdeelmaatstaven zoals die zou zijn geweest als de
wijziging op de datum waarop die gegevens betrekking hebben reeds was
ingegaan. Voor zover het karakter van de verdeelmaatstaf dit toelaat en
voor zover de informatie beschikbaar is, zal bij de verdeling van het
budget per verdeelmaatstaf worden uitgegaan van het aantal inwoners.

Artikel 12. Reserveringsregeling

In artikel 4, tweede lid, van de Wet participatiebudget is geregeld dat
indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat het
participatiebudget niet volledig is besteed, het niet bestede deel wordt
teruggevorderd. In artikel 12 van dit besluit is geregeld dat in de
situatie van een budgetoverschot maximaal 60% van het voor dat jaar
toegekende participatiebudget kan worden gereserveerd voor besteding aan
participatievoorzieningen in het volgende jaar. 

In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat indien meer aan
participatievoorzieningen is besteed dan het participatiebudget, dus in
de situatie van een budgettekort, tot maximaal 60% van het voor dat jaar
toegekende participatiebudget ten laste kan worden gebracht van het
participatiebudget van het volgende jaar. Dit betekent dat aan gemeenten
de mogelijkheid wordt geboden om in het lopende jaar in administratieve
zin een voorschot te nemen op de middelen die in het daaropvolgende jaar
zullen worden toegekend, overigens zonder dat dit vanuit het Rijk leidt
tot een extra betaling in het lopende jaar. De verantwoording aan het
Rijk vindt plaats in het jaar van besteding.

De grondslag voor het percentage van zowel de reservering als het
voorschot is het toegekende budget voor het lopende jaar. Het gekozen
percentage van 60 sluit aan bij de ‘meeneemregeling’ die van
toepassing was op het WWB-werkdeel en komt vrijwel overeen met 75% van
het bedrag dat door de Minister van SZW in het participatiebudget wordt
ingebracht.

Voor de G31-gemeenten blijven de middelen voor inburgering en
volwasseneneducatie tot en met het jaar 2009 binnen de brede
doeluitkering sociaal integratie en veiligheid van het
Grotestedenbeleid. Daarnaast krijgen de G31-gemeenten met ingang van 1
januari 2009 de beschikking over een participatiebudget. Anders dan bij
de overige gemeenten zal de omvang van dit participatiebudget in 2009
uitsluitend bestaan uit de middelen die worden ingebracht door de
Minister van SZW. Voor het jaar 2009 is er daarom gekozen om – analoog
aan de ‘meeneemregeling’ voor het WWB-werkdeel – de maximale
omvang van zowel de reservering als het voorschot te stellen op 75% van
het voor dat jaar toegekende budget.

Het bedrag dat in strijd met artikel 12 van de wet niet is besteed bij
roc’s en/of aan opleidingen educatie, wordt altijd teruggevorderd.
Voor dit bedrag kan dus geen beroep worden gedaan op de
reserveringsregeling.

Artikel 13. Betaling

Op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet moet het
college de informatie ten behoeve van de verantwoording op uiterlijk 15
juli zenden naar de Minister van BZK. In artikel 13 van dit besluit is
geregeld dat indien deze informatie niet op uiterlijk 15 juli is
ontvangen door de Minister van BZK de betaling van het
participatiebudget wordt opgeschort door de Minister van SZW. Indien aan
een college uitstel is verleend of indien de betalingen uit het
gemeentefonds zijn opgeschort, wordt gedurende deze periode de betaling
van het participatiebudget niet opgeschort. 

Na ontvangst van de ontbrekende informatie zal de Minister van SZW de
betalingen hervatten en de aangehouden bedragen nabetalen.

Artikel 14 is onder voorbehoud van totstandkoming bestuurlijke afspraken
met gemeenten over prestaties op het terrein van volwasseneneducatie

Artikel 14. Bij regionale opleidingencentra te besteden bedrag

In artikel 12, derde lid, van de Wet participatiebudget is opgenomen dat
bij algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld dat het bedrag
dat op grond van het eerste respectievelijk tweede lid van dat artikel
bij roc’s dient te worden besteed ook aan andere
participatievoorzieningen dan opleidingen educatie kan worden besteed.
In artikel 14 van dit besluit is - nadat er bestuurlijke afspraken zijn
gemaakt met gemeenten over prestaties op het terrein van
volwasseneneducatie - van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en is
geregeld dat het bedrag dat op grond van artikel 12, eerste en tweede
lid, van de Wet participatiebudget bij roc’s dient te worden besteed
ook aan inburgerings- en re-integratievoorzieningen mag worden besteed.

Artikel 15. Wijziging van het Besluit WWB 2007

De wijzigingen in artikel 15 hebben betrekking op technische wijzigingen
van het Besluit WWB 2007.

Artikel 16. Wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB

De wijzigingen in artikel 16, onderdelen A, B, C, onder 1, D, E, F, H, I
en J, zien allemaal op het schrappen van de verplichtingen voor
gemeenten met betrekking tot educatie in het Uitvoeringsbesluit WEB.
Vanwege de invoering van het participatiebudget worden deze bepalingen
over educatie voor gemeenten nu geregeld in de Wet participatiebudget,
dit besluit en via artikel 17a, eerste en derde lid, van de
Financiële-verhoudingswet in een ministeriële regeling.

In artikel 16, onderdeel C, onder 2, wordt een technische wijziging
aangebracht. Het begrip landelijk orgaan wordt niet langer gehanteerd in
het Uitvoeringsbesluit WEB. Op deze plek was dit nog niet vervangen door
kenniscentrum. 

In artikel 16, onderdeel G, wordt paragraaf 2 van hoofdstuk 6 van het
Uitvoeringsbesluit WEB geschrapt. In deze paragraaf is het
overgangsrecht geregeld dat nodig was bij de invoering van de WEB en het
Uitvoeringsbesluit WEB. Deze bepalingen, zowel voor de instellingen als
gemeenten, zijn inmiddels uitgewerkt en kunnen om die reden vervallen.
Daarom is ervoor gekozen deze paragraaf in zijn geheel te laten
vervallen en niet alleen de bepalingen die zien op gemeenten.

Artikel 17. Wijziging van het Besluit brede doeluitkering sociaal,
integratie en veiligheid

De bestedingsdoelen van de op grond van het Besluit brede doeluitkering
sociaal, integratie en veiligheid toegekende brede doeluitkering worden
voor het jaar 2009 verruimd. Daarmee is het voor de G31-gemeenten
mogelijk om het budget ook voor re-integratievoorzieningen in te zetten.

Bijlage 1. behorende bij artikel 2 van het Besluit participatiebudget

Verdeling van het bedrag dat beschikbaar is gesteld door Onze Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor een participatiebudget voor
alle colleges

Verdeelmodel

De verdeling van het bedrag voor een participatiebudget voor alle
colleges dat wordt ingebracht door Onze Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SZW) bestaat uit een aantal stappen. De belangrijkste
stap wordt gevormd door het model waarmee voor gemeenten het gewicht Ow
(zie artikel 2) wordt bepaald op basis waarvan een steeds groter deel
van de beschikbare bijdrage van Onze Minister van SZW aan het
participatiebudget naar rato over de gemeenten wordt verdeeld.

De gewichten worden bepaald op basis van vier verdeelmaatstaven die elk
een eigen parameter hebben. Verdeelmaatstaven en parameters zijn zodanig
bepaald dat zij in grote mate aansluiten bij de behoefte aan
re-integratiemiddelen.

A. Verdeelmaatstaven

Het schema geeft de verdeelmaatstaven weer en de bron waaraan deze
worden ontleend.

Verdeelmaatstaf	Peiljaar	Bron

 1.	Aantal bijstandsontvangers	2006	CBS

 2.	Aantal WW-ontvangers	2006	CBS

 3.	Omvang beroepsbevolking	2004–2006	CBS

 4.	Kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid	2004–2006	CBS



Definitie verdeelmaatstaven:

Aantal bijstandsontvangers: aantal huishoudens dat in het peiljaar op
enig moment een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB)
ontvangt en jonger is dan 65 jaar of een uitkering ontvangt op grond van
de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) of het
Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Eén huishouden
telt hooguit één keer mee. Huishoudens die in de loop van het meetjaar
een tussentijdse onderbreking van de WWB-uitkering hebben zijn dus één
huishouden. Huishoudens die in de loop van het meetjaar verhuizen van
gemeente A naar gemeente B en in beide gemeenten een uitkering hebben
ontvangen, tellen voor beide gemeenten mee naar rato van het aantal
ingeschreven maanden van de aanvrager volgens de gemeentelijke
basisadministratie (GBA). Aanvragers die niet ingeschreven zijn in de
GBA van een Nederlandse gemeente tellen niet mee.

Aantal WW-ontvangers: het aantal personen dat in het peiljaar op enig
moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt. Ook
nu weer geldt: een persoon telt hooguit één keer mee. Personen die in
de loop van het meetjaar zowel een WW-uitkering als een WWB-uitkering
hebben ontvangen, worden gerekend tot de groep bijstandsontvangers, en
zijn dus uitgesloten van de categorie WW-uitkeringen. Personen die in de
loop van het meetjaar verhuizen van gemeente A naar gemeente B en in
beide gemeenten een WW-uitkering hebben ontvangen, tellen voor beide
gemeenten mee naar rato van het aantal ingeschreven maanden van de
persoon volgens de GBA. Personen die niet zijn ingeschreven in de GBA
van een Nederlandse gemeente tellen niet mee.

Omvang beroepsbevolking: alle personen tussen 15 en 65 jaar die meer dan
12 uur per week werken of willen werken. Bij deze variabele wordt
gerekend met een driejaarsgemiddelde.

Kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid: de omvang van de
laaggeschoolde beroepsbevolking minus de omvang van de laaggeschoolde
werkzame beroepsbevolking. Bij deze variabele wordt gerekend met een
driejaarsgemiddelde.

De maatstaven zijn alle afkomstig van bestanden, die bij het Centraal
bureau voor de statistiek (CBS) in beheer zijn. De verdeelkenmerken
aantal WW- en bijstandsontvangers worden door het CBS berekend. De
verdeelkenmerken omvang beroepsbevolking en kwalitatieve discrepantie
laaggeschoolde arbeid zijn afkomstig uit de Enquête beroepsbevolking
(EBB), en worden door het CBS voor gemeenten met meer dan 10.000
inwoners op Statline gepubliceerd. Voor gemeenten met minder dan 10.000
inwoners levert het CBS de betreffende gegevens aan SZW.

B. Gewichten

De verdeelmaatstaven hebben de volgende gewichten:

Verdeelmaatstaven	Parameter

 Aantal bijstandsontvangers	1,20

 Aantal WW-ontvangers	– 0,20

 Omvang beroepsbevolking	– 0,01

 Kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid	0,45



Door de realisatie van de verdeelmaatstaven voor de gemeenten in te
vullen, kan men het gewicht van de eenheid berekenen.

Gewicht eenheid :

= 1,20 * aantal bijstandsontvangers

– 0,20 * aantal WW-ontvangers

– 0,01 * omvang beroepsbevolking

+ 0,45 * kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid.

Berekeningswijze voor gemeenten met minder dan 30.000 inwoners

Omdat er bij kleine gemeenten forse uitschieters kunnen optreden, wordt
voor gemeenten met minder dan 30.000 inwoners het gewicht mede bepaald
op basis van de gewichten van gemeenten in het COROP-gebied (de indeling
in COROP-gebieden is aan het begin van de jaren zeventig opgesteld door
de toenmalige Coördinatiecommissie Regionaal Onderzoeks Programma voor
de beschikbaarstelling van statistische gegevens ten behoeve van het
regionaal economisch beleid).

Voor het bepalen van het aantal gemeenten met minder dan 30.000 inwoners
is de situatie op 1 januari 2008 bepalend. 

De volgende twee stappen worden onderscheiden in het bepalen van het
gewicht Ow dat een gemeente met minder dan 30.000 inwoners krijgt:

1. bepaal gemeenten met minder dan 30.000 inwoners;

2. bereken de gewichten conform het model voor deze gemeenten:

a. Voor COROP-gebieden met meer dan één gemeente met minder dan 30.000
inwoners wordt het gewicht van alle gemeenten met minder dan 30.000
inwoners gezamenlijk bepaald, en wordt dit gewicht vervolgens verdeeld
over de betrokken gemeenten naar rato van het aantal
bijstandsontvangers.

b. Voor COROP-gebieden met maar één gemeente met minder dan 30.000
inwoners wordt het gewicht van alle gemeenten uit het COROP-gebied
gezamenlijk bepaald, en wordt het gewicht van die ene gemeente met
minder dan 30.000 inwoners bepaald naar rato van het aantal
bijstandsontvangers van deze gemeente ten opzichte van het COROP-gebied.
Het gewicht van de gemeenten met meer dan 30.000 inwoners wordt naar
rato van hun gewicht gecorrigeerd voor het verschil tussen het via het
model berekende gewicht van de gemeente met minder dan 30.000 inwoners
en het gewicht dat op deze wijze is berekend.

Overgang van historische kosten naar verdeelmodel

Voor de verdeling van het bedrag dat beschikbaar is gesteld door Onze
Minister van SZW wordt voor de jaren 2009 en 2010 een overgangsregeling
gehanteerd. Het aandeel van een gemeente in het beschikbare deel van het
macrobudget dat afkomstig is van Onze Minister van SZW wordt bepaald
door een combinatie van het historische budgetaandeel in 2003 in de
totale subsidie die in dat jaar op grond van artikel 18 van de Wet
inschakeling werkzoekenden (WIW) en artikel 13, eerste tot en met derde
lid, van het Besluit in- en doorstroombanen (ID) beschikbaar was (KW /
TKW) en het verdeelmodel. Het deel van het participatiebudget dat een
college ontvangt uit het totale bedrag dat beschikbaar is gesteld door
Onze Minister van SZW voor een participatiebudget voor alle colleges
wordt berekend op grond van de formule (zie artikel 2 voor een
toelichting):

(a × (OW / OTW) + (1-a) × (KW / TKW)) × TBW

Het totale gemeentelijke werkbudget 2003 bestond uit vijf verschillende
budgetten:

1. WIW-normbudget;

2. WIW-declaratiedeel dienstbetrekkingen;

3. WIW-declaratiedeel werkervaringsplaatsen;

4. WIW Scholings- & Activeringsbudget;

5. ID-budget.

Het aandeel voor een gemeente in 2003 wordt bepaald door de som van deze
budgetten voor de gemeente gedeeld door het in 2003 beschikbare
macrobudget. Voor de budgetten 1, 4 en 5 komt dit neer op het optellen
van de toegekende budgetten (voor de budgetten 1 en 4 wordt gerekend met
de toegekende budgetten na de vaststelling van de loon- en
prijsbijstelling 2003).

Voor de budgetten 2 en 3 wordt een systematiek gehanteerd welke het
macro beschikbare declaratiebudget toedeelt aan gemeenten. Dit gebeurt
als volgt.

Toedeling declaratiedeel WIW-dienstbetrekkingen:

Het budgetaandeel per gemeente wordt als volgt berekend. Eerst wordt het
quotiënt bepaald van het gemiddeld aantal gerealiseerde
WIW-dienstbetrekkingen van de gemeente in het jaar 2002 ten opzichte van
het gemiddeld aantal landelijk gerealiseerde WIW-dienstbetrekkingen in
het jaar 2002 (gemiddelde stand over dat jaar op basis van de
statistische bijlage bij de kwartaaldeclaraties). Het toe te rekenen
budget voor het declaratiedeel dienstbetrekkingen is vervolgens gelijk
aan dit quotiënt vermenigvuldigd met het voor het jaar 2003 beschikbare
macrobudget declaratiedeel WIW-dienstbetrekkingen.

Toedeling declaratiedeel WIW-werkervaringsplaatsen:

Het budgetaandeel per gemeente wordt als volgt berekend. Eerst wordt het
quotiënt bepaald van het gemiddeld aantal gerealiseerde
WIW-werkervaringsplaatsen van de gemeente in het jaar 2002 ten opzichte
van het gemiddeld aantal landelijk gerealiseerde
WIW-werkervaringsplaatsen in het jaar 2002 (gemiddelde stand over dat
jaar op basis van de statistische bijlage bij de kwartaaldeclaraties).
Het toe te rekenen budget voor het declaratiedeel werkervaringsplaatsen
is vervolgens gelijk aan dit quotiënt vermenigvuldigd met het voor het
jaar 2003 beschikbare macrobudget declaratiedeel
WIW-werkervaringsplaatsen.

Beide op bovenstaande wijze berekende budgetaandelen zijn opgeteld bij
de overige deelbudgetten om het totale budget van een gemeente in 2003
te berekenen.

Het gewicht van de historische kosten wordt geleidelijk aan minder,
conform onderstaande tabel. Vanaf 2011 zal de verdeling van het bedrag
dat beschikbaar is gesteld door Onze Minister van SZW voor 100% worden
bepaald door het verdeelmodel.

Jaar	Gewicht historische kosten (= 1-a in artikel 2)	Gewicht
verdeelmodel (= a in artikel 2)

 2005	100%	0%

 2006	83%	17%

 2007	67%	33%

 2008	50%	50%

 2009	33%	67%

 2010	17%	83%

 2011	0%	100%



Bijlage 2. behorende bij de artikelen 3 tot en met 5 van het Besluit
participatiebudget 

Lijst ontwikkelde landen bij doelgroepen educatie

Deze lijst bevat de (eventueel voormalige) landen die géén
doelgroepland zijn voor de definitie van allochtoon. Alle andere landen
zijn doelgroepland. Daaronder vallen ook (eventueel voormalige)
overzeese gebiedsdelen als Suriname en de Nederlandse Antillen en de
EU-landen Griekenland, Italië, Portugal en Spanje.

Australië

België

Canada

Denemarken

Duitsland

Faeröer, de

Finland

Frankrijk

Groenland

Groot-Brittannië

Ierland

IJsland

Israël

Japan

Kaiser Wilhelmsland

Kanaaleilanden

Liechtenstein

Luxemburg

Man

Monaco

Nederland (exclusief overzeese gebiedsdelen)

Nederlands Indië

Nederlands Nieuw Guinea

New Foundland

Nieuw-Zeeland

Noorwegen

Norfolk

Oostenrijk

Oostenrijk-Hongarije

Palestina

Saarland

Verenigde Staten

Zweden

Zwitserland 

 PAGE   6 

 PAGE   2