[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

rapport review denitrificatiestudie

Bijlage

Nummer: 2008D09245, datum: 2008-10-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Vertaling rapport review denitrificatiestudie (2008D09243)

Preview document (🔗 origineel)


Een review van voorgaand en lopend onderzoek in Nederland met betrekking
tot de toetsdiepte voor nitraat in het grondwater

Introductie

In februari 2008 heeft het RIVM een internationale review commissie
uitgenodigd om de wetenschappelijke achtergrond van voorgaand en lopend
onderzoek naar het gedrag van nitraat in het grondwater onder
landbouwgronden door WUR, Deltares/TNO en RIVM te evalueren. De review
commissie bestond uit:

Dr. Jean-Claude Germon, Research Director INRA Dijon, France

Prof. Dr. Steve Jarvis, University of Exeter, United Kingdom

Dr. Jens Stockmarr, Senior Advisor GEUS, Denmark

Prof. Dr. ir. Oswald Van Cleemput, Ghent University, Belgium (Chairman)

Prof. Dr. Kristine Walraevens, Ghent University, Belgium

Dr. Frank Wendland, Forschungszentrum Juelich, Germany

Mariëlle van Vliet (Royal Haskoning) heeft opgetreden als secretaris
van de review commissie.

Op 29 april hebben de leden van review commissie alle achtergrond
documenten ontvangen. Zij zijn gevraagd om vóór 1 juni, individueel en
onafhankelijk van elkaar, een wetenschappelijk antwoord te leveren op
een aantal onderzoeksvragen (bijlage A) die betrekking hadden tot de
ontvangen documenten. Van deze eerste onafhankelijke reacties van de
leden van de review commissie is een synthese (bijlage B) opgesteld.
Deze is gepresenteerd aan de aanwezigen bij de review bijeenkomst. 

Op 11-12 juni 2008 zijn de review commissie en de onderzoekers
bijeengekomen bij het Bilderberg Hotel “de Klepperman” in Hoevelaken
voor een discussie over het onderzoek uitgevoerd en beschreven in de
volgende rapporten:

Broers, H.P., Griffioen, J., Willems, W.J., Fraters, B. (2004). Should
the test depth for nitrate in groundwater be changed? Background
document for evaluation of the 2004 Fertilizer Act. Nederlands Instituut
voor Toegepaste Geowetenschappen, Utrecht, TNO-rapport NITG 04-066-A. 

Fraters, B. Boumans, L.J.M., Van Elzakker, B.G., Gast, L.F.L.,
Griffioen, J., Klaver, G.T., Nelemans, J.A., Velthof, G.L., Veld, H.
(2006). A new compliance checking level for nitrate in groundwater?
Final report of the Feasibility study on monitoring the upper five
metres of groundwater, RIVM, report 680100005/2006.

Tevens zijn de volgende lopende projecten besproken:

P Investigation of groundwater and sediment characteristics for shallow
subsurface, Deltares/TNO.

Modelling nitrate in groundwater with emphasis on a compliance checking
level including field study, Wageningen University and Research Centre.

De leden van de review commissie waardeerden de inzet van de
onderzoekers bij het geven van duidelijke en kwalitatief hoogwaardige
schriftelijke en mondelinge presentaties.

Op grond van de rapporten en presentaties kon een volledige en
stimulerende discussie plaatsvinden over het belangrijke en moeilijke
vraagstuk van het verlagen van de toetsdiepte voor nitraat in
grondwater.

Review conclusies

De review had tot doel vast te stellen in hoeverre:

het onderzoek geschikt was om de onderzoeksvragen zoals weergegeven in
bijlage A te beantwoorden,

de gestelde vragen adequaat zijn beantwoord, en

de conclusies ondersteund werden door de data die beschikbaar werd
gesteld.

Met betrekking tot het voorgaand onderzoek is de review commissie, op
basis van wetenschappelijk overwegingen, tot de volgende conclusies
gekomen:

De rapporten geven robuuste, wetenschappelijk onderlegde antwoorden en
deugdelijke conclusies.

Het ontwerp van de studies was passend voor de vraagstukken zoals deze
zijn gedefinieerd.

De vraag over de meest geschikte bemonsteringsdiepte is zeer zorgvuldig
bekeken.

De vragen met betrekking tot de eisen aan waterkwaliteitsbemonstering
zijn beantwoord binnen de kaders van de projecten.

De review commissie onderschrijft het onderscheid dat is gemaakt tussen
droge gronden tegenover neutrale en natte gronden.

Voor de droge gronden is er geen afname van nitraatconcentraties
waargenomen in de eerste vijf meter onder de grondwaterspiegel. Daardoor
is het verlagen van de toetsdiepte hier niet relevant.

In de neutrale en natte gronden is een afname van de
nitraatconcentraties met de diepte waargenomen. Deze gronden zijn echter
gedraineerd, waardoor directe toelevering aan het oppervlaktewater
plaats zal vinden. Om dit te begrenzen is de review commissie het met de
conclusies van de onderzoekers eens dat verlaging van de toetsdiepte
niet gerechtvaardigd is.

De review commissie is ervan overtuigd dat aanvullende metingen niet
zullen leiden tot andere conclusies. De review commissie ziet echter wel
kansen voor verder onderzoek om het vertrouwen in, en kennis over, het
lot van nitraat te verbeteren.

De review commissie onderschrijft de conclusie van de bovengenoemde
rapporten dat, gezien Nederlandse omstandigheden, de huidige toetsdiepte
een mechanisme voor directe terugkoppeling over mest gebruiksnormen en
landgebruik geeft.

Naast de directe effecten van nitraatverontreiniging kunnen de mogelijke
problemen van ongewenste neveneffecten erg belangrijk zijn. De review
commissie is het ermee eens dat het toerekenen van concentraties van
sulfaat, nikkel, arseen etc tot de neveneffecten van denitrificatie
altijd moeilijk zal zijn.

Met betrekking tot de lopende veld en modellenstudie kwam de review
commissie tot de volgende conclusies:

Het ontwerp van het onderzoek geeft een wetenschappelijk gegrond middel
om een antwoord te verstrekken op de overkoepelende onderzoeksvragen,
gezien de bestaande resultaten en het voorgestelde vervolg. 

Het STONE model is potentierijk en veelzijdig. De eerste resultaten,
zoals gepresenteerd aan de review commissie, zijn veelbelovend. De
review commissie stelt echter wel een aantal verfijningen voor die
kunnen helpen bij de verdere ontwikkeling:

De presentatie van de eerste resultaten zou moeten worden herschikt om
de uitkomsten van het model te verbeteren en verduidelijken.

Het was de review commissie niet duidelijk in hoeverre rekening is
gehouden met de hydrodynamische status van de gesimuleerde sedimentkolom
 (bijvoorbeeld laterale instroom, laterale uitstroom: stromingsafstand
tot oppervlaktewateren, residentietijd, denitrificatie langs laterale
stromingsbanen, etc.)

De review commissie was tevreden met de omvang en het bereik van de
veldwerkstudies en beschouwde de eerste resultaten als veelbelovend.

Het was de review commissie, met de beschikbare informatie, niet
mogelijk om te beoordelen of een aantal van de onderzoeksvragen, zoals
weergegeven in bijlage A, zullen leiden tot definitieve antwoorden. 

De review commissie is van mening dat de nieuwe informatie die voortkomt
uit de lopende model en veldstudies geen verandering zal brengen in de
conclusies van de voorgaande studies (Broers e.a., 2004 en Fraters e.a.,
2006) dat er geen wetenschappelijke argumenten zijn om de toetsdiepte te
verlagen.

Aanbevelingen

Voor wat betreft de vereisten van de Nitraatrichtlijn ziet de review
commissie geen wetenschappelijke argumenten om de huidige toetsdiepte
aan te passen.

Met het oog op de vereisten van de Kaderrichtlijn Water en de
Grondwaterrichtlijn voor de beoordeling van de chemische status van
wateren, adviseert de review commissie om een
hydrogeologische/hydrogeochemiche kartering uit te voeren met betrekking
tot nitraat reductie capaciteit en diepte.Om die reden zou alle
grondwater monitoringdata, inclusief nationaal beschikbare geodata,
ingezet moeten worden om ruimtelijke ‘geotop gebieden’ te
demarqueren om aan te geven waar en op welke diepte denitrificatie
plaatsvindt.

De review commissie adviseert het STONE model verder te ontwikkelen voor
een bijdrage aan voorspellingen van oppervlaktewaterkwaliteit en
beoordeling van ecologische status, zoals vereist door de Kaderrichtlijn
Water. 

Bijlage A Lijst met vragen

Appendix 1: Onderzoeksvragen en conclusies van Broers e.a. (2004)

Appendix 1.1 Onderzoeksvragen en conclusies

Algemene review vraag: Past het ontwerp van de studie bij de afgebakende
vraagstelling?

Subvraag 1: Zijn gebieden met een voldoende mate van nauwkeurigheid te
identificeren waar denitrificatie zonder nadelige gevolgen optreedt?

Conclusie: Uit hoofdstuk 3 blijkt dat het op het schaalniveau van
meetlocaties mogelijk is om denitrificatie aan te tonen en te
kwantificeren. Echter op regionale of subregionale schaal is dit nog
niet het geval. Om gebieden waar denitrificatie optreedt ruimtelijk te
kunnen afbakenen is een relatief grote karteer- en meetinspanning
noodzakelijk.

Review vraag: Is de onderzoeksvraag beantwoord en ondersteunt u de
conclusie(s)?

Subvraag 2: En als dit het geval is op welke diepte zou dan getoetst
moeten worden?

Conclusie: Bij het vergroten van de toetsdiepte in specifieke gebieden
is het aan te bevelen om aan te sluiten bij de huidige meetdiepten uit
de landelijke en provinciale meetnetten. Gegeven de reistijdenverdeling
in Nederlandse infiltratiegebieden, zou de toetsdiepte op maximaal 10
meter onder maaiveld mogen liggen; op die diepte hebben de gemeten
concentraties betrekking op water dat gemiddeld circa 10-15 jaar geleden
is geïnfiltreerd.

Review vraag: Is de onderzoeksvraag beantwoord en ondersteunt u de
conclusie(s)?

Subvraag 3: Wat zijn de voor- en nadelen van een vergroting van de
toetsdiepte

Conclusie: Het belangrijkste nadeel van het vergroten van de
toetsdiepten naar bijvoorbeeld10 meter diepte is dat van een snelle
terugkoppeling tussen mestgebruik en meetgegevens geen sprake meer is.
Er is dus geen rechtstreekse relatie tussen de nitraatconcentratie op
die diepte en de in de afgelopen jaren gehanteerde verlies/gebruiksnorm.
Vergroten van de toetsdiepte is voor deze doelstelling geen optie.

Voor andere monitoringsdoelstellingen, waaronder beleidsevaluatie, is
een grotere evaluatiediepte in ontwaterde gebieden af te raden omdat het
bovenste grondwater een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit van
het oppervlaktewater.

In gebieden waar er geen directe relatie is tussen
oppervlaktewaterkwaliteit en grondwaterkwaliteit zou kunnen worden
volstaan met monitoring op een diepte van 10 m en 25 m. Voor deze
situaties:

Stappen zouden moeten worden genomen om met voldoende zekerheid te
kunnen aantonen dat:

denitrificatie tussen het bovenste grondwater en de nieuwe toetsdiepte
daadwerkelijk optreedt;

dit geen schadelijke neven-effecten oplevert;

duurzaam is.

Voor de uitspoelingsgevoelige gronden dient daarnaast te worden
uitgezocht in hoeverre er een directe relatie met de
oppervlaktewaterkwaliteit bestaat.

Uitwerking van een toetsingsmethodiek is noodzakelijk die rekening houdt
met ruimtelijke variaties in leeftijdsopbouw en
denitrificatiecapaciteit.

Review vraag: Is de onderzoeksvraag beantwoord en ondersteunt u de
conclusie(s)?

Appendix 1.2: Vraag over de specifieke studie “Huidige kennis van
gedrag van nitraat in de ondergrond”

Geeft hoofdstuk 3 een correcte omschrijving van de ‘actuele’ kennis
over het gedrag van nitraat in de bovengrond (ten tijde van de studie in
2004)?

Appendix 2: Onderzoeksvragen en conclusies van Fraters e.a. (2006)

Appendix 2.1 Onderzoeksvragen en conclusies

Algemene review vraag: Past het ontwerp van de studie bij de afgebakende
vraagstelling?

Subvraag 1: Neemt de nitraatconcentratie in het grondwater onder
landbouw in de zandgebieden af met de diepte in de bovenste vijf meter
van de verzadigde zone en zo ja in welke mate en is dit overal in de
zandgebieden hetzelfde?

Conclusie: Voor de nitraatuitspoelingsgevoelige (“droge”) gronden
wijzen alle gegevens er op dat de nitraatconcentratie gemiddeld niet
afneemt binnen de eerste vijf meter van het grondwater, zie als
voorbeeld Figuur S1. Ook de recente metingen uit 2004 en 2005 geven dit
beeld te zien. In een aantal putten is een toename van de
nitraatconcentratie met de diepte gemeten.  Voor de overige gronden is
tussen één en vijf meter onder de grondwaterspiegel wel een afname van
de nitraatconcentratie aangetoond (zie bijvoorbeeld Figuur S1). Voor de
neutrale (matige natte en matig droge) gronden bedraagt de afname 15 tot
40% en voor de natte gronden 30 tot 100%.

Review vraag: Is de onderzoeksvraag beantwoord en ondersteunt u de
conclusie(s)?

Subvraag 2: Indien er een afname is van de nitraatconcentratie met de
diepte, is dit dan toe te schrijven aan denitrificatie of zijn er andere
oorzaken voor deze afname?

Conclusie: De gronden met een drainageklasse nat en neutraal hebben een
lagere nitraatconcentratie op vijf meter beneden de grondwaterspiegel
dan in de eerste meter van het grondwater. Deze afname wordt
waarschijnlijk deels veroorzaakt door denitrificatie. Daarnaast kunnen
andere factoren een rol spelen, zoals hydrologie (storende lagen),
regionale kwel van grondwater uit de diepere ondergrond en afvoer van
(een deel van) het neerslagoverschot naar het oppervlaktewater.

Review vraag: Is de onderzoeksvraag beantwoord en ondersteunt u de
conclusie(s)?

Subvraag 3: In welke mate leidt een afname van de nitraatconcentraties
met de diepte door denitrificatie tot een probleemverschuiving door een
toename van de concentraties van bijvoorbeeld sulfaat en zware metalen
of een toename van de hardheid van het grondwater?

Conclusie: Het kwantificeren van de grootte van het probleem van de
toename van andere stoffen (probleemverschuiving) als gevolg van
denitrificatie bleek niet mogelijk. De heterogeniteit van de ondergrond
in de Nederlandse zandgebieden is zodanig dat op korte afstand (binnen
een landbouwbedrijf) grote verschillen kunnen voorkomen in het al dan
niet optreden van denitrificatie en het type effect dat denitrificatie
heeft op de waterkwaliteit.

Review vraag: Is de onderzoeksvraag beantwoord en ondersteunt u de
conclusie(s)?

Subvraag 4: In welke mate is er in de zandgebieden, net als in de klei-
en veengebieden, het gevaar dat een verlaging van de toetsdiepte (met
als gevolg een minder vergaande aanscherping van de gebruiksnormen)
leidt tot het onvoldoende terugdringen van de stikstofbelasting van het
oppervlaktewater?

Conclusie: Verlaging van de toetsdiepte in de gedraineerde delen van de
zandgebieden betekent dat in de bovenste meter van het grondwater
nitraatconcentraties hoger dan 50 mg l-1 zijn toegestaan en daarom ook
zullen voorkomen. Dit zal leiden tot een hogere stikstofbelasting van
het oppervlaktewater dan bij een toetsing in de bovenste meter. Het zal
leiden tot een stikstofconcentratie in het drainwater hoger dan 11,3
mg l-1 (doelstelling onderbouwing derogatie) en een overschrijding van
de stikstofnorm voor oppervlaktewater van 2,2 mg l-1 met meer dan een
factor drie tot vier.

Review vraag: Is de onderzoeksvraag beantwoord en ondersteunt u de
conclusie(s)?

Subvraag 5: Is het mogelijk, al dan niet op eenvoudige wijze, de
nitraatconcentratie op vijf meter diepte in de verzadigde zone te meten,
of is de gemiddelde nitraatconcentratie van de bovenste vijf meter te
bepalen?

Conclusie: Als de toetsdiepte wordt verlaagd, zullen ook meetgegevens
over nitraat beschikbaar moeten komen om een toetsing uit te kunnen
voeren. Het is mogelijk om op routinematige wijze de nitraatconcentratie
op meerdere diepteniveaus in de bovenste vijf meter diepte in de
verzadigde zone te meten. De kosten voor dergelijk metingen zijn hoger
dan voor de metingen in het bovenste grondwater.

Review vraag: Is de onderzoeksvraag beantwoord en ondersteunt u de
conclusie(s)?

Subvraag 6: Is het mogelijk, al dan niet op eenvoudige wijze, via
metingen aan te tonen in welke mate denitrificatie optreedt, duurzaam
is, en of deze al dan niet leidt tot probleemverschuiving?

Conclusie: Het is niet mogelijk om via routinematige metingen, zoals die
in een meetnet of een meetprogramma worden uitgevoerd, met voldoende
betrouwbaarheid vast te stellen in welke mate denitrificatie optreedt,
of deze duurzaam is en al dan niet leidt tot een probleemverschuiving.
Met behulp van (een combinatie van) methoden die nu niet-routinematige
worden gebruikt, is het voor specifieke locaties wel mogelijk om het
optreden van denitrificatie en eventuele probleemverschuiving in kaart
te brengen. Probleem is dat ook andere processen kunnen leiden tot
verslechtering van de waterkwaliteit.

Review vraag: Is de onderzoeksvraag beantwoord en ondersteunt u de
conclusie(s)?

Subvraag 7: Is het mogelijk, al dan niet op eenvoudige wijze, via
metingen aan te tonen dat het water op vijf meter beneden de
grondwaterspiegel dezelfde herkomst heeft als de bovenste meter?

Conclusie: Het is niet mogelijk om via routinematige metingen, zoals die
in een meetnet of een meetprogramma worden uitgevoerd, voor alle
meetlocaties met voldoende betrouwbaarheid de herkomst van het diepere
grondwater vast te stellen. Met behulp van (een combinatie van) methoden
die nu niet-routinematige worden gebruikt, is het voor specifieke
locaties wel mogelijk om vast te stellen dat het grondwater op grotere
diepte uit hetzelfde perceel afkomstig is als het bovenste grondwater.

Review vraag: Is de onderzoeksvraag beantwoord en ondersteunt u de
conclusie(s)?

Appendix 2.2 Specifieke vragen voor de veld- en laboratorium studies

Een veldwerk studie is uitgevoerd door het RIVM bij de LMG multi
filterputten in december 2004. Monsters zijn genomen om aanvullende
informatie te verkrijgen over de ontwikkelingen in nitraatconcentratie
met de diepte. 

Zijn voldoende data beschikbaar en zijn de data betrouwbaar genoeg om de
conclusies te ondersteunen?

Hoofdstuk 2 beschrijft het waterkwaliteitsonderzoek op
landbouwbedrijven. Het doel van deze studie is om de verandering in de
nitraatconcentratie in de bovenste 5 meter van het grondwater te
onderzoeken met in het perceel uitgevoerde metingen. 

Past het ontwerp van de studie bij de doelstelling?

Zijn voldoende data beschikbaar en zijn de data betrouwbaar genoeg om de
conclusies te ondersteunen?

Het doel van het veldonderzoek (zie hoofdstuk 4) was om methoden voor de
bemonstering van de bovenste 5 meter van het grondwater onder
veldomstandigheden uit te testen en de methoden onderling te vergelijken
op zowel uitvoeringstechnische als kwaliteitsaspecten. 

Past het ontwerp van de studie bij de doelstelling?

Zijn voldoende data beschikbaar en zijn de data betrouwbaar genoeg om de
conclusies te ondersteunen?

Grondmonsters zijn ook genomen voor de denitrificatiestudie. De
potentiële denitrificatie is vastgesteld door Alterra (zie hoofdstuk
5). 

Zijn voldoende data beschikbaar en zijn de data betrouwbaar genoeg om de
conclusies te ondersteunen?

Hoofdstuk 6 omschrijft de studie naar de aanwezigheid van reactieve
bestanddelen in de bodem als een factor voor de denitrificatie van
nitraat (door TNO).

Past het ontwerp van de studie bij de doelstelling?

Zijn voldoende data beschikbaar en zijn de data betrouwbaar genoeg om de
conclusies te ondersteunen?

Appendix 3: Onderzoeksvragen van de huidige denitrificatiestudie

Algemene vraag:

Is de onderzoeksmethodiek wetenschappelijk correct voor het beantwoorden
van de onderzoeksvragen, gezien de eerste resultaten en het beoogde
vervolg?

Vraag 1: Wat is de gemiddelde verandering van het nitraatgehalte tussen
de grondwaterspiegel en 5 meter minus grondwaterspiegel op gebiedsniveau
onder landbouwgronden bij een constant bemestingsniveau? Met
gebiedsniveau worden de volgende gebieden bedoeld: noordelijk zand, zand
midden, zuidelijk zand waarbij gekeken wordt naar de verschillende
grondwatertrappen (droog zand, gematigd zand, nat zand). Geef daarbij
aan:

welk deel van deze verandering wordt veroorzaakt door denitrificatie?

welk deel van deze verandering wordt veroorzaakt door hydrologische
kenmerken (bv kwelstromen, verdunning).

de gemiddelde afname en de bijbehorende bandbreedte.

Vraag 2: Wat zijn de verwachte neveneffecten van denitrificatie op
gebiedsniveau? Geef daarbij aan de verwachte verandering in
concentraties zware metalen, sulfaat en stijging van hardheid inclusief
de bijbehorende bandbreedte?

Vraag 3: Wat is de verwachte ontwikkeling van denitrificatie(capaciteit)
in de tijd op gebiedsniveau? (geef minimaal aan toename, constant,
afname en op welke termijn)

Vraag 4: Wat is de huidige stikstofbelasting door de landbouw van het
oppervlaktewatersysteem op gebiedsniveau en welk deel hiervan is
afkomstig van nitraat in het grondwater onder landbouwgronden in de laag
tussen grondwaterspiegel en 5 meter minus grondwaterspiegel?

Vraag 5: Wat is de huidige concentratie van stikstof in het grondwater
op landbouwbedrijven dat direct uitspoelt naar het oppervlaktewater op
gebiedsniveau en welk deel hiervan is afkomstig van nitraat in het
grondwater onder landbouwgronden in de laag tussen de grondwaterspiegel
en 5 meter minus grondwaterspiegel?

Bijlage B Hoofdlijnen van de antwoorden op de vragen (samengevat)

Broers e.a. (2004):

Rapport geeft wetenschappelijk onderlegde antwoorden en komt tot
deugdelijke conclusies.

Vraag over de meest gepaste diepte voor bemonstering wordt zeer
zorgvuldig overwogen.

Antwoorden met betrekking tot de eisen aan waterkwaliteitsbemonstering
zijn beantwoord binnen de kaders van de projecten.

Identificatie van begrenzingen van regio’s (nitraatreducerende
gebieden) is mogelijk. Discussie over:

Veel inzet vereist?

Vergelijkbare algemene karakteristieken?

Hoe groter de schaal, hoe moeilijker?

Voorkeur voor een toetsdiepte niet meer dan 10 meter onder maaiveld.

Als snelle terugkoppeling vereist is, hetgeen nodig is voor het
monitoringsdoel van het bepalen van gebruiksnormen, dan is het vergroten
van de toetsdiepte geen optie.

Voor andere monitoringsdoelen is het vergroten van de evaluatiediepte
niet aan te raden in goed gedraineerde gebieden, omdat het ondiepe
grondwater een belangrijke invloed heeft op de kwaliteit van het
oppervlaktewater.

Hoofdstuk 3 geeft een correcte omschrijving van de “actuele” kennis
over het gedrag van nitraat in de  bovengrond.

Vragen van reviewers:

Is het echt efficiënt en nodig om een test methodologie te ontwikkelen
die rekening houdt met ruimtelijke variaties in leeftijd opbouw en
denitrificatiecapaciteit?

Er wordt hier, en in het ander rapport, van uit gegaan dat piston flow
(propstroming) de bovenhand voert, en dit is waarschijnlijk ook het
geval maar zelfs bij zeer goed gedraineerde gronden zal op sommige
momenten enige bypass flow (preferente stroming) voorkomen. Is dit ooit
in deze gronden onderzocht, bijvoorbeeld door gebruik van tracers etc?

Fraters e.a. (2006)

Het ontwerp van de studie past bij de afbakening van de vraagstelling.

Reviewers ondersteunen de conclusies binnen de beperkingen van de
beschikbare middelen.

Het zal altijd mogelijk zijn om meer te doen met meer middelen.

Om concentraties van stoffen aan de ongewenste neveneffecten van
denitrificatie toe te rekenen zal altijd twijfelachtig zijn en een hoge
onzekerheid vertonen. 

Tracers en modellen kunnen meer informatie geven.

Hoeveelheid data (diverse meningen):

Verwacht geen beter resultaat met meer data.

Het aantal multifilterputten en bedrijven is te klein om te
generaliseren voor alle types zandgrond die in Nederland voorkomen. 

Data verzameling door heel het profiel zal zeker betere resultaten geven
dan slechts de eerste 5 meter (kostenbaten analyse).