[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg

Bijlage

Nummer: 2008D10070, datum: 2008-10-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (2008D10069)

Preview document (šŸ”— origineel)


Besluit van 

houdende wijziging

van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg

Op de voordracht van Onze Minister voor Jeugd en Gezin van

                          ,kenmerk DWJZ/SWW-2884723 gedaan mede namens
Onze Minister van Justitie;

Gelet op artikel 6, vijfde lid, en artikel 39, eerste lid, van de Wet op
de jeugdzorg;

De Raad van State gehoord (advies van    , nummer       );

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Jeugd en Gezin van     ,


kenmerk      , uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan: 

Artikel I

Het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot door een
puntkomma, de volgende onderdelen toegevoegd: 

q. uitkering bureau jeugdzorg: de uitkering, bedoeld in artikel 37,
eerste lid, onder a, van de wet;

r. uitkering zorgaanbod: de uitkering, bedoeld in artikel 37, eerste
lid, onder b, van de wet. 

B

In artikel 18 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding ā€œ1.ā€
voor het eerste lid.

C

In artikel 19 vervallen het tweede en derde lid alsmede de aanduiding
ā€œ1.ā€ voor het eerste lid. 

D

In artikel 20 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding ā€œ1.ā€
voor het eerste lid.

E

Artikel 35 komt te luiden:

Artikel 35

De stichting kan, alvorens het indicatiebesluit te nemen, een ontwerp
daarvan ter advisering aan een gekwalificeerde gedragswetenschapper
voorleggen.

F

Na hoofdstuk 13 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 13A. De uitkeringen

Paragraaf 1. De wijze waarop het bedrag van de uitkeringen wordt bepaald


Artikel 73a 

1. De uitkering bureau jeugdzorg bestaat uit de som van de volgende
bedragen:

a. een bedrag voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 10,
eerste lid, onder a tot en met d, van de wet, op basis van het aantal
minderjarigen voor wie de stichting deze taken heeft uitgevoerd in het
jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de uitkering wordt verstrekt en
de daartoe vastgestelde normbedragen, en 

b. een bedrag voor de uitvoering van de overige wettelijke taken.

2. De normbedragen, bedoeld in het eerste lid, onder a, worden per
onderscheiden taak vastgesteld bij regeling van Onze Ministers.

3. Het bedrag voor de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste
lid, onder a, kan worden verminderd indien het derde lid van artikel 73b
van toepassing is.

Artikel 73b 

1. Onze Ministers stellen het bedrag voor de uitvoering van de taken,
bedoeld in artikel 73a, eerste lid, onder a, vast door vermenigvuldiging
van:

a. voor de voorlopige vaststelling: het aantal minderjarigen voor wie de
stichting in het tweede jaar, voorafgaand aan het jaar waarvoor de
uitkering wordt verstrekt, die taken heeft uitgevoerd, met de
vastgestelde normbedragen, en

b. voor de definitieve vaststelling: het aantal minderjarigen voor wie
de stichting in het eerste jaar, voorafgaand aan het jaar waarvoor de
uitkering wordt verstrekt, die taken heeft uitgevoerd, met de
vastgestelde normbedragen.

2. Het aantal minderjarigen, bedoeld in het eerste lid, is het
gemiddelde van het aantal minderjarigen op de eerste dag van elke
kalendermaand met uitsluiting van het aantal minderjarigen voor wie een
persoon in dienst van een landelijke instelling als bedoeld in artikel
104, eerste lid, van de wet, de taak uitoefent, met uitzondering van de
taken als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder c en d, van de wet,
waarvoor de regeling waarbij het normbedrag of de normbedragen worden
vastgesteld anders bepaalt.

3. Indien blijkt dat bij de definitieve vaststelling, bedoeld in het
eerste lid, onder b, het aantal minderjarigen dat bepalend is voor de
subsidie aan de stichting door de provincie, bedoeld in artikel 32,
tweede lid, onder c, van de wet, lager is dan de in het eerste lid,
onder b, genoemde aantallen, vindt de definitieve vaststelling plaats op
basis van die lagere aantallen.

Artikel 73c 

1. Het bedrag, bedoeld in artikel 73a, eerste lid, onder a, kan, voor
zover in de begroting de benodigde gelden ter beschikking zijn gesteld,
worden verhoogd, indien aannemelijk is dat het bedrag, vastgesteld
overeenkomstig de artikelen 73a en 73b, onvoldoende is om te voorzien in
de behoefte aan de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 10,
eerste lid, onder a tot en met d, van de wet. 

2. Het bedrag, bedoeld in artikel 73a, eerste lid, onder a, kan, in
afwijking van de artikelen 73a en 73b, worden verminderd indien
aannemelijk is dat de behoefte aan subsidie voor de uitvoering van de
taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a tot en met d, van de
wet, in het jaar waarop de uitkering betrekking heeft, substantieel
lager zal zijn dan die in het tweede jaar voorafgaand aan dat jaar.

3. Onze Ministers kunnen bij ministeriƫle regeling factoren aanwijzen
die in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de behoefte en
regels stellen omtrent de mate waarin de factoren, de vaststelling van
de behoefte beĆÆnvloeden.

Artikel 73d

1. Onze Ministers bepalenĀ de hoogte vanĀ het in artikel 73a, eerste
lid, onder b, bedoelde bedragĀ voor het kalenderjaar volgend op het jaar
van de aanvraag, door verdeling van een landelijk budget over de
provincies, welk budget wordt bepaald op basis van een raming van de
landelijke behoefte aan jeugdzorg. 

2. Onze Ministers bepalenĀ de hoogte van de uitkering zorgaanbod voor
het kalenderjaar volgend op het jaar van de aanvraag, onverminderd
artikel 104, tweede lid, van de wet,Ā door verdeling van een landelijk
budget over de provincies, welk budget wordt bepaald op basis van een
raming van de landelijke behoefte aan jeugdzorg. 

3. Bij ministeriĆ«le regelingĀ wordenĀ factoren aangewezen die in
aanmerking worden genomen bij de in het eerste en tweede lid bedoelde
raming en verdeling.Ā 

4. Tot de in de regeling bedoelde factoren behoren, voor zover het de
raming betreft, in ieder geval:

a. voor de jeugdzorg relevante beleids- of maatschappelijke
ontwikkelingen;

b. gegevens omtrent de landelijke vraag naar jeugdzorg in de
voorafgaande jaren.

5. Tot de in de regeling bedoelde factoren behoren, voor zover het de
verdeling betreft, in ieder geval risicofactoren voor opgroei- en
opvoedproblemen. 

6. Bij ministeriƫle regeling kan worden bepaald dat Onze Ministers
advies vragen aan een door Onze Minister voor dat doel in te stellen
adviescommissie, alvorens toepassing te geven aan het eerste en tweede
lid van dit artikel.

Artikel 73e

1. De uitkering bureau jeugdzorg en de uitkering zorgaanbod worden
verminderd, indien de omvang van de egalisatiereserve, bedoeld in
artikel 73j, zodanig is dat van de provincie redelijkerwijs mag worden
verwacht dat zij te verlenen subsidies ten laste brengt van die reserve.

2. De in het eerste lid bedoelde uitkeringen kunnen worden bijgesteld in
verband met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de
kosten van arbeidsvoorwaarden. Met het oog hierop bepalen Onze Ministers
per activiteit welk deel van de uitkeringen, dan wel welk deel van de
desbetreffende normbedragen waaruit de uitkering is opgebouwd, in
aanmerking zal worden genomen in verband met de ontwikkeling van het
prijspeil en welk deel in verband met de ontwikkeling van de kosten van
de arbeidsvoorwaarden en welk deel ongevoelig is voor ontwikkeling van
beide. 

Paragraaf 2. De aanvraag van de uitkering 

Artikel 73f

1. Een aanvraag van de uitkering bureau jeugdzorg en van de uitkering
zorgaanbod wordt gedaan door de toezending van het ontwerp van het
uitvoeringsprogramma, bedoeld in artikel 32, eerste lid, tweede volzin,
van de wet.

2. Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gesteld
omtrent de bij de aanvraag te voegen gegevens en de wijze waarop deze
worden verstrekt.

Artikel 73g 

Gedeputeerde staten verstrekken ter verantwoording de informatie,
bedoeld in  HYPERLINK "javascript:doExtref(2165751,%205933864)" \o
"javascript:doExtref(2165751,%205933864)" artikel 32, tweede lid, onder
a, van de wet , op de wijze, bedoeld in  HYPERLINK
"javascript:doExtref(2165752,%201508154)" \o
"javascript:doExtref(2165752,%201508154)" artikel 27 van het Besluit
financiƫle verhouding 2001 .

Paragraaf 3. De vaststelling en de betaling van de uitkering 

Artikel 73h

1. Onze Ministers stellen de uitkering bureau jeugdzorg, voor zover deze
ziet op de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid,
onder a tot en met d, van de wet, voorlopig vast uiterlijk dertien weken
na ontvangst van de aanvraag. De definitieve vaststelling van de
uitkering vindt plaats uiterlijk dertien weken nadat de provincie de
gegevens over het aantal minderjarigen, bedoeld in artikel 73b, tweede
lid, heeft overgelegd. De provincie overlegt de gegevens uiterlijk
vĆ³Ć³r 1 juni van het uitvoeringsjaar. 

2. Onze Ministers stellen de uitkering bureau jeugdzorg, voor zover deze
ziet op de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid,
onder e tot en met j, van de wet en de uitkering zorgaanbod, vast binnen
dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

3. De uitkeringen worden betaald in termijnen, volgens bij regeling van
Onze Ministers vast te stellen schema.

Paragraaf 4. Aan de uitkering verbonden verplichtingen

Artikel 73i

De artikelen 4:49, 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht zijn
van overeenkomstige toepassing.

Artikel 73j

1. De provincie vormt een egalisatiereserve jeugdzorg.

2. Het verschil tussen de som van vastgestelde uitkeringen en de
vastgestelde subsidies in het jaar waarop de uitkeringen betrekking
hebben, komt ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve.

3. De van de egalisatiereserve genoten rente wordt aan de
egalisatiereserve toegevoegd.

4. In de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, onder c, d, en
e, van de Algemene wet bestuursrecht, is de provincie terzake van de
egalisatiereserve vergoedingsplichtig naar evenredigheid van de mate
waarin de uitkering aan de egalisatiereserve heeft bijgedragen.

5. De egalisatiereserve wordt uitsluitend besteed voor een van de
doeleinden waarvoor de uitkeringen zijn verstrekt.

Artikel 73k

De provincie draagt er zorg voor dat de in artikel 217, tweede lid, van
de Provinciewet bedoelde accountant meewerkt aan door of namens Onze
Ministers in te stellen onderzoeken naar de door deze accountant
verrichte controlewerkzaamheden.

Artikel II

In afwijking van artikel 73h, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wet
op de jeugdzorg stellen Onze Ministers voor het jaar 2009 de uitkering
bureau jeugdzorg, voor zover deze bestemd is voor de uitvoering van de
taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a tot en met d, van de
wet, definitief vast uiterlijk dertien weken nadat de provincie de
gegevens over het aantal minderjarigen, bedoeld in artikel 73b, tweede
lid, heeft overgelegd. De provincie overlegt de gegevens uiterlijk
vĆ³Ć³r 1 juni 2009.

Artikel III

In afwijking van artikel 73d, eerste en tweede lid, van het
Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg stellen Onze  Ministers voor het
jaar 2009 de uitkering bureau jeugdzorg, voor zover deze bestemd is voor
de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder e
tot en met j, van de wet en de uitkering zorgaanbod, vast op basis van
de gegevens, die provincies en grootstedelijke regioā€™s in 2008 hebben
ingediend.

Artikel IV

1. In afwijking van artikel 73d, eerste en tweede lid, van het
Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg kunnen Onze Ministers voor de
jaren 2010 tot en met 2012 per provincie de uitkering zorgaanbod en de
uitkering bureau jeugdzorg, voor zover deze bestemd is voor de
uitvoering van de overige wettelijke taken bedoeld in artikel 73a,
eerste lid, onder b van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg,

a. verhogen, indien de structurele bedragen van deze uitkeringen,
bepaald op basis van artikel 73d, eerste en tweede lid, van dat besluit,
tenminste een bij ministeriƫle regeling te bepalen percentage lager
zijn dan de structurele bedragen die voor 2008 zijn bepaald op grond van
artikel 2, eerste lid, onder b en artikel 4 van het Tijdelijk besluit
uitkeringen jeugdzorg en deze verlaging het rechtstreekse gevolg is van
de gewijzigde systematiek waarop het bedrag van de uitkeringen wordt
bepaald.

b. verlagen, indien de structurele bedragen van deze uitkeringen,
bepaald op basis van artikel 73d, eerste en tweede lid, van dat besluit,
hoger zijn dan de structurele bedragen die voor 2008 zijn bepaald op
grond van artikel 2, eerste lid, onder b en artikel 4 van het Tijdelijk
besluit uitkeringen jeugdzorg en deze verlaging het rechtstreekse gevolg
is van de gewijzigde systematiek waarop het bedrag van de uitkeringen
wordt bepaald.

2. De verhoging van de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
a, wordt zodanig toegepast dat na 2012 geen verhoging meer behoeft te
worden toegepast.

3. De verlaging van de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
b, wordt evenredig toegepast op de uitkering aan elke provincie waarvoor
de structurele bedragen hoger zijn dan de structurele bedragen die voor
2008 zijn bepaald, en slechts voor dat voor de realisering van de
verhoging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, nodig is.

4. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden
nadere regels gesteld voor de uitvoering van dit artikel. Deze regels
kunnen in elk geval betrekking hebben op: 

a. de stapsgewijze verhoging of verlaging van de uitkeringen;

b. de evenredige verdeling van verhoging of verlaging over de daarvoor
in aanmerking komende provincies;

c. de onderlinge verrekening tussen de provincies van de verschillen,
bedoeld in het eerste lid, voor zover die in 2012 nog niet zijn
weggenomen met toepassing van het tweede en derde lid.

Artikel V

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2009. Indien het
Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31
december 2008, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum
van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werken
artikelen I, onderdelen A en F, II en III terug tot en met 1 januari
2009.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van
toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin

Nota van toelichting

Algemeen

1. Inleiding

De financiering van de jeugdzorg door de rijksoverheid is momenteel
geregeld in de artikelen 37 tot en met 40 van de Wet op de jeugdzorg
(hierna: Wjz) en het op artikel 39 van deze wet gebaseerde Tijdelijk
besluit uitkeringen jeugdzorg, waarvan de werking laatstelijk is
verlengd tot 1 januari 2009. Dit besluit gaat uit van een budget dat
over de provincies en grootstedelijke regioā€™s wordt verdeeld. De
afgelopen jaren is gebleken dat het toegekende budget diverse keren
ontoereikend was en opgehoogd moest worden, onder andere vanwege het
oplopen van wachtlijsten. Zie hiervoor de brief van de Minister voor
Jeugd en Gezin van 9 november 2007 aan de Tweede Kamer. Wijziging van
het bestaande financieringssysteem is daarom wenselijk. 

In het najaar van 2006 is een onafhankelijk advies gevraagd over de
toekomstige inrichting van het financieringsstelsel voor de provinciale
jeugdzorg. Het door de heer Kaiser opgestelde advies, ā€˜Voorstel
financieringsstelsel provinciale jeugdzorgā€™ van 15 juli 2007, heeft
belangrijke input geleverd voor de hoofdlijnen van het nieuwe
financieringsstelsel voor de provinciale jeugdzorg. Met het onderhavige
besluit wordt gedeeltelijk uitvoering gegeven aan dit nieuwe
financieringsstelsel. Het resterende gedeelte zal verwezenlijkt worden
middels een wijziging van de Wjz, waarvoor een voorstel wordt
voorbereid.

Het nieuwe stelsel bestaat uit een pakket van maatregelen. De twee
belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het oude systeem zijn de
volgende. Ten eerste wordt in het nieuwe systeem het budget voor de
jeugdzorg gebaseerd wordt op de prognose van de vraag naar jeugdzorg en
de ontwikkeling van de prijzen. Dit in tegenstelling tot het oude
systeem, waarbij het budget werd gebaseerd op basis van het in het
verleden uitgekeerde budget. Ten tweede vindt een samenvoeging plaats
van de specifieke uitkeringen voor het bureau jeugdzorg enerzijds en het
zorgaanbod anderzijds tot Ć©Ć©n doeluitkering voor de jeugdzorg. 

De financiering van de onderdelen jeugdbescherming en jeugdreclassering
van de doeluitkering bureau jeugdzorg, valt hierbij overigens buiten de
nieuwe financieringssystematiek voor de provinciale jeugdzorg. Voor deze
onderdelen blijft de huidige systematiek ongewijzigd. 

Het nieuwe financieringsstelsel maakt een aanpassing van een aantal
bepalingen van de Wjz en het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg
(UbWjz) noodzakelijk. Voor het vervallen van het onderscheid tussen de
twee doeluitkeringen moet de Wjz gewijzigd worden. Voor de nieuwe
systematiek voor de bepaling van de hoogte van de doeluitkeringen moet
het UbWjz gewijzigd worden. Ter wille van een, door alle betrokkenen
gewenste, spoedige invoering van de nieuwe financieringssystematiek is
ervoor gekozen om vooruitlopend op de wijziging van de Wjz, door middel
van onderhavige wijziging van het UbWjz, de nieuwe systematiek waarmee
de hoogte van de uitkeringen wordt bepaald, alvast te regelen. 

Tevens is gebleken dat het in het kader van het nieuwe
financieringsstelsel gewenst is om enige andere wijzigingen in het UbWjz
aan te brengen. Hierop wordt in paragraaf 4 ingegaan.

2. De hoofdlijnen van het nieuwe financieringsstelsel in de provinciale
jeugdzorg

De voorgestelde nieuwe financiering voor de provinciale jeugdzorg omvat
de volgende elementen:

Macroraming van het benodigde budget voor jeugdzorg op basis van de
vraagprognose en objectieve verdeling van de middelen.

Onafhankelijke advisering over benodigd macrobudget en verdeling over
provincies door de Commissie Financiering Jeugdzorg die hiervoor door de
Minister voor Jeugd en Gezin is ingesteld. 

Meer ruimte voor provinciale sturing op een doelmatiger en
doeltreffender inzet van de middelen als gevolg van een globaler
indicatiebesluit.

Het financieringsstelsel is opgebouwd rondom drie kernwaarden. 

Ten eerste wordt in het stelsel op macroniveau bij de besluitvorming
over het budget rekening gehouden met de ontwikkeling van de vraag naar
jeugdzorg en de ontwikkeling van de prijzen. Dit sluit aan bij de
overtuiging van alle partijen (Rijk, provincies en jeugdzorgsector) dat
er voldoende middelen voor jeugdzorg moeten zijn en dat provincies
voldoende middelen dienen te krijgen om hun rol de verantwoordelijkheid
voor de jeugdzorg in hun regio, waar te maken. 

Ten tweede vindt in het kader van het nieuwe financieringsstelsel
advisering plaats door een voor dit doel ingestelde onafhankelijke
commissie aan het bestuurlijk overleg van de Minister voor Jeugd en
Gezin en de Minister van Justitie en het Interprovinciaal Overleg
(hierna: IPO) over het budget en de verdeling ervan over de provincies.
Deze adviescommissie, die wordt samengesteld uit onafhankelijke
deskundigen, brengt desgevraagd volgende adviezen uit:

De adviescommissie zal eens per vier jaar aan het Bestuurlijk Overleg
Jeugdzorg een zwaarwegend advies uitbrengen over het meerjarig
budgettair kader dat naar diens oordeel nodig is voor de provinciale
jeugdzorg (bureau jeugdzorg en provinciaal gefinancierd jeugdzorgaanbod)
in de vorm van een financiƫle meerjarenraming en over de verdeling van
dit budget over de provincies en grootstedelijke regioā€™s. 

De adviescommissie zal jaarlijks zwaarwegend advies uitbrengen aan het
Bestuurlijk Overleg over de ontwikkeling van het benodigde jaarbudget
voor de provinciale jeugdzorg en de verdeling daarvan over de provincies
en grootstedelijke regioā€™s.  

De adviescommissie kan tevens adviseren over haar inziens noodzakelijke
verbeteringen en/of aanpassingen van de door het behoefteramingsmodel en
verdeelmodel van het Sociaal en Cultureel Planbureau (verder: SCP). De
commissie houdt hierbij rekening met een aantal elementen waaronder de
uitkomsten van het ramings- en verdeelmodel jeugdzorg,
prijsontwikkeling, doelmatigheid, feitelijke uitvoeringsinformatie over
prijzen en kwaliteit (balans doelmatigheid/doeltreffendheid), relevante
beleidsontwikkelingen en prestatie-indicatoren in de jeugdzorg. De
vaststelling van de uitkeringen door de Minister voor Jeugd en Gezin en
de Minister van Justitie wordt gebaseerd op deze pijlers.

Genoemd tijdstip van advisering (jaarlijks vĆ³Ć³r 1 maart) aan het
bestuurlijk overleg van het Rijk en het IPO door de adviescommissie
maakt het voor provincies mogelijk om tijdig te anticiperen op
ontwikkelingen van de vraag. 

Ten derde biedt het financieringsstelsel de provincies optimale ruimte
om de provinciale jeugdzorg doelmatiger en doeltreffender te
organiseren. De provincie stelt in haar subsidieverordening kaders zodat
uitvoerders (de bureaus jeugdzorg en de zorgaanbieders) ruimte krijgen
om op een goede manier jeugdzorg te bieden. Dit vanuit de
verantwoordelijkheid van de provincies voor de uitvoering van de wet.

Belangrijk voor het nieuw in te voeren financieringsstelsel is dat bij
de vaststelling van het (macro)budget rekening gehouden wordt met de
prognose van de vraag naar jeugdzorg en de ontwikkeling van de prijzen.
Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het door het SCP ontwikkelde
vraagramingsmodel provinciale jeugdzorg. Hiermee wordt vooral de
jeugdige met een aanspraak op jeugdzorg gediend. Want daar waar meer te
verwachten vraag dan zorgaanbod bestaat, zal de provincie op basis van
die vraag een doeluitkering ontvangen. De provincies krijgen hierdoor de
mogelijkheid om het aanbod in overeenstemming te brengen met de vraag. 

De provincies dienen met het beschikbare budget te voorzien in de vraag
naar jeugdzorg. Indien provincies niet voldoende hebben aan de aldus
beschikbare middelen, dienen zij het verschil bij te passen uit de
egalisatiereserve jeugdzorg of eigen autonome middelen. Indien
provincies voor minder dan het aldus aan hen ter beschikking gestelde
budget de provinciale jeugdzorg realiseren, komt het verschil in de
jaren die volgen op het desbetreffende uitkeringsjaar ten goede aan het
domein van de jeugdzorg. In het kader van de evaluatie van de Wjz (in
2009) zal onderzocht worden of het tot de mogelijkheden behoort deze
middelen op termijn vrij inzetbaar te laten worden. 

3. De wijze waarop het bedrag van de uitkeringen van provincies wordt
bepaald

Zoals eerder gezegd wordt de hoogte van de uitkeringen door de Minister
voor Jeugd en Gezin en de Minister van Justitie bepaald met behulp van
een door het SCP opgesteld ramings- en verdeelmodel en een advies van de
adviescommissie hierover. Het SCP maakt hierbij gebruik van onder andere
gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS),
uitvoeringsinformatie vanuit provincies en bureaus jeugdzorg en de
reguliere beleidsinformatie jeugdzorg.

Allereerst wordt aan de hand van de modellen van het SCP en het advies
van de adviescommissie door de Minister voor Jeugd en Gezin en de
Minister van Justitie een macrobudget vastgesteld. Dit macrobudget is
een vermenigvuldiging van de landelijk verwachte vraag naar jeugdzorg
met de prijzen van jeugdzorg. 

Daarnaast heeft het SCP een model ontwikkeld voor de verdeling van het
macrobudget over de provincies op grond van objectieve gegevens over de
vraag per provincie naar en het gebruik van jeugdzorg. Met gebruikmaking
van dit model geeft de hierboven genoemde commissie aan bestuurlijk
overleg van het Rijk en het IPO een advies over de verdeling van de
middelen over provincies. 

Bij ministeriƫle regeling kunnen zowel factoren worden aangewezen die
in aanmerking worden genomen bij de raming van het macrobudget en die
onderdeel uitmaken van het ramingsmodel, als factoren die in aanmerking
worden genomen bij de verdeling van het macrobudget over de provincies
en die onderdeel uitmaken van het verdeelmodel. Factoren die de
vraagontwikkeling kunnen bepalen, bestaan onder andere uit beleids- of
maatschappelijke ontwikkelingen, zoals sociale, economische en
demografische variabelen. Factoren die de verdeling bepalen, kunnen
onder andere bestaan uit risicofactoren voor opgroei- en
opvoedproblemen, zoals het aantal eenoudergezinnen en de
bevolkingssamenstelling. 

Overgangsrecht

De invoering van het nieuwe stelsel geschiedt budgetneutraal. Het
verdeelmodel kan herverdeeleffecten met zich meebrengen. Het is mogelijk
dat een provincie op grond van de oude financieringssystematiek
structureel een hogere uitkering ontving dan waar hij op grond van de
nieuwe financieringssystematiek recht op heeft. Om dit te ondervangen is
een overgangsbepaling opgenomen (artikel IV van het besluit). Indien het
nieuwe ramings- en verdeelmodel voor een provincie zou leiden tot een
verlaging van een bij ministeriƫle regeling vast te stellen percentage
van het structurele deel van de uitkering, is het gewenst deze verlaging
uit te spreiden over een redelijke termijn. Bij ministeriƫle regeling
wordt dit verder uitgewerkt. 

Dit doet recht aan het feit dat de provincie aan de reeks opeenvolgende
uitkeringen van de afgelopen jaren, alle bepaald volgens hetzelfde
model, een zeker vertrouwen kan ontlenen op eenzelfde uitkering voor een
aansluitend tijdvak.

De nieuwe financieringssystematiek geldt voor de provinciaal
gefinancierde jeugdzorg met uitzondering van de onderdelen
jeugdbescherming en jeugdreclassering van de uitkering bureau jeugdzorg.
De financieringswijze van deze onderdelen zal bij inwerkingtreding van
onderhavig besluit niet wijzigen. 

Er is in artikel II een overgangsbepaling opgenomen op grond waarvan
voor het jaar 2009 het tijdstip waarop de uitkering bureau jeugdzorg
voor zover deze bestemd is voor de uitvoering van de taken, bedoeld in
artikel 10, eerste lid, onder a tot en met d, van de wet wordt
vastgesteld, wordt geregeld. De voorlopige vaststelling van die
uitkering heeft reeds voor 1 januari 2009 op grond van artikel 8 van het
Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg plaatsgevonden. 

De berekening van de uitkering bureau jeugdzorg voor zover deze bestemd
is voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid,
onder e tot en met j, van de wet en de uitkering zorgaanbod voor het
jaar 2009 wordt ingevolge artikel III gedaan overeenkomstig de
systematiek die tot op heden is gebruikt, omdat er nog geen gegevens
beschikbaar zijn, die berekening op basis van artikel 73d mogelijk
maken.

  

4. Het vervallen van het voorschrift om de omvang van de zorg in het
indicatiebesluit te vermelden ten behoeve van sturing op doelmatige en
doeltreffende inzet van de voor jeugdzorg beschikbare middelen

Tot 1 januari 2009 stelde het bureau jeugdzorg op grond van de wet in
het indicatiebesluit de termijn vast gedurende welke de aanspraak geldt
nadat de in het besluit voorziene zorg is aangevangen, (artikel 6,
eerste lid, onder c). Aangezien deze termijn in de praktijk wordt
aangeduid met het begrip ā€˜duurā€™ wordt dit laatste begrip hierna
gebruikt. Ook moet bureau jeugdzorg op grond van de (op artikel 6,
vijfde lid van de wet gebaseerde) artikelen 18, tweede lid, 19, tweede
lid en 20, tweede lid, van het UbWjz de omvang (het aantal contacturen
per dag, week, of maand) van de jeugdzorg waarop een cliƫnt aanspraak
heeft, vaststellen. De zorgaanbieder waarbij een cliƫnt zijn aanspraak
geldig maakt is er vervolgens aan gehouden deze zorg te leveren. Indien
gedurende de uitvoering van de zorg blijkt dat meer of minder zorg nodig
is om de in het besluit gestelde doelen te bereiken, kon dit niet door
de zorgaanbieder worden verleend zonder dat hiervoor een besluit door
bureau jeugdzorg wordt vastgesteld. Zolang geen besluit was genomen dat
de aanspraak was vervallen, was de provincie gehouden om de door bureau
jeugdzorg vastgestelde en door de zorgaanbieder geleverde duur en omvang
van de zorg volledig te financieren. Deze systematiek gaf onvoldoende
prikkel tot een doelmatige, doeltreffende zorg op maat door de
zorgaanbieders. De provincie had met deze systematiek ook onvoldoende
instrumenten ter beschikking om te sturen op deze doelmatigheid en
doeltreffendheid van de zorg, terwijl zij tegelijkertijd wel
verantwoordelijk is voor een evenwichtige financiering van de jeugdzorg.


Onderdeel van de nieuwe financieringssystematiek is daarom de
verplichting te schrappen om in het indicatiebesluit de duur en de
omvang te vermelden en deze elementen in het vervolg te laten bepalen
door de zorgaanbieder in onderling overleg met de cliƫnt. Het schrappen
van de verplichte vermelding van de duur in het indicatiebesluit vereist
een aanpassing van artikel 6 van de Wjz. Dit zal in de reeds
aangekondigde wetswijziging worden voorgesteld. In het onderhavige
besluit zijn de artikelen inzake de omvang geschrapt.

De Wet op de jeugdzorg geeft de cliƫnt een aanspraak op jeugdzorg.

Het laten vervallen van de verplichting om de concrete omvang en duur
van de te verlenen zorg in hetĀ in het indicatiebesluit op te nemen,
brengt geen verandering in de aanspraakĀ van een cliĆ«nt op jeugdzorg.

Een cliƫnt heeft slechts aanspraak op jeugdzorg als het bureau
jeugdzorg een indicatie- besluit heeft genomen waaruit blijkt dat die
cliƫnt op jeugdzorg is aangewezen. 

Het gaat dus om jeugdzorg waar de cliƫnt op aangewezen is, gelet op
zijn problemen en waarvan het bureau jeugdzorg verwacht dat die
jeugdzorg de problemen van de cliƫnt kan verminderen of wegnemen. 

Het indicatiebesluit van het bureau jeugdzorg kan daarom worden gezien
als een soort van toegangsbewijs voor de jeugdzorg, waarbij het bureau
jeugdzorg aangeeft tot welke vorm van jeugdzorg (jeugdhulp, verblijf of
observatie diagnostiek) een cliƫnt toegang heeft. Het niet langer
opnemen van de omvang van de aangewezen zorg, is niet bepalend voor die
aanspraak op jeugdzorg. De aanspraak op jeugdzorg wordt nog steeds
gevestigd door het indicatiebesluit.

De provincies zijn verantwoordelijk voor een adequaat aanbod van
kwalitatief goede jeugdzorg.

Het is van belang dat ook in de nieuwe situatie voldoende waarborgen
bestaan voor cliƫnten om hun aanspraak op jeugdzorg in de
praktijkĀ geldig te maken. De cliĆ«nt maakt bij de zorgaanbieder zijn
aanspraken tot gelding. 

De zorgaanbiederĀ bepaaltĀ de concrete omvang en duur van de zorg in
onderling overleg met de cliƫnt en na instemming van de cliƫnt, een en
ander binnen de budgettaire kaders die de provincie en de zorgaanbieder
in het kader van het subsidieproces met elkaar zijn overeengekomen. 

In de voorgestelde regeling kan een cliƫnt die het niet eens is met de
omvang van de verleende zorg, een klacht hierover indienen bij de
zorgaanbieder. Als deze klachtenprocedure niet leidt tot het gewenste
effect en de cliƫnt daarom van mening is dat de zorgaanbieder geen
verantwoorde zorg heeft aangeboden of verleend, kan een cliƫnt de
provincie hierop aanspreken, aangezien de aanspraak op jeugdzorg voor de
cliƫnt een aanspraak jegens de provincie inhoudt. Het is immers de
verantwoordelijkheid van de provincie om ervoor te zorgen dat er
voldoende en passend aanbod in zijn provincie is. De provincie moet
vervolgens in overleg treden met de zorgaanbieder om te waarborgen dat
de verantwoorde zorg ook in een specifiek geval wordt verleend.

Het is evident datĀ bij de gedragsmaatregel en de gesloten jeugdzorg
niet de zorgaanbieder, maar de rechter de omvang (het aantal uren per
week) van de zorg en hoe lang die mag duren (het aantal weken zorg)
vaststelt. Bureau jeugdzorg kan in dergelijke situaties zijn
verantwoordelijkheid invullen door de duur en de omvang in het
verzoekschrift of advies wordt op te nemen.

Door de maatregelen, hiervoor en in paragraaf 3 genoemd, wordt in de
eerste plaats bereikt, dat de zorgaanbieder meer ruimte,
verantwoordelijkheid en prikkels krijgt voor het realiseren van zorg op
maat en het realiseren van een optimale doelmatigheid en
doeltreffendheid daarvan. Op basis van de meer globale indicatie van
bureau jeugdzorg en de daarin vastgestelde doelen van de zorg, dient de
zorgaanbieder de omvang en te zijner tijd de duur van de zorg immers
zelf vast te leggen. De zorgaanbieder doet dit op basis van zijn
professionaliteit en verantwoordelijkheid voor het verlenen van
verantwoorde zorg. Het ligt in de rede dat deze vaststelling plaatsvindt
in het hulpverleningsplan. De inschattingen kunnen echter worden
gewijzigd indien tijdens de uitvoering van de jeugdzorg blijkt dat meer
of minder zorg nodig is. Hiervoor is het niet nodig dat een nieuw
indicatiebesluit wordt genomen. Bovendien betekent een ander voor de
cliƫnt/jeugdige dat hij meer invloed kan uitoefenen op de omvang en
duur van de zorg die hij nodig heeft, aangezien zijn instemming nodig is
met het hulpverleningsplan.

Voor de goede orde zij benadrukt dat de wijzigingen in het onderhavige
besluit geen invloed hebben op reeds genomen indicatiebesluiten. Vanaf
de inwerkingtreding van artikel I van onderhavig besluit worden de reeds
indiende en alle nieuwe aanvragen voor een indicatiebesluit op basis van
onderhavig besluit afgehandeld. Er is dus afgezien van een
overgangsrechtelijke bepaling hiervoor, aangezien cliƫnten door de
nieuwe regeling niet in een nadeliger positie zullen komen. 

Zoals gebruikelijk is wordt in het hulpverleningsplan voorts de door de
aanbieder te leveren prestatie nader geconcretiseerd. Het in globale
termen beschreven indicatiebesluit wordt in het hulpverleningsplan
ā€˜vertaaldā€™ naar concrete doelen en activiteiten. Over het
hulpverleningsplan vindt op grond van de wet overleg plaats met de
cliƫnt en deze dient uiteindelijk ook met het hulpverleningsplan in te
stemmen. Het hulpverleningsplan fungeert hiermee als een ā€˜contractā€™
tussen cliƫnt en zorgaanbieder. Het hulpverleningsplan behoudt zo de
belangrijke rol in het versterken van de positie van de cliƫnt bij het
realiseren van diens aanspraak op jeugdzorg. 

In de tweede plaats worden op deze wijze aan provincies en
grootstedelijke regioā€™s meer sturingsmogelijkheden geboden op de
doelmatige inzet van de beschikbare middelen. Zij kunnen met de door hen
gesubsidieerde zorgaanbieders, afspraken maken over de prijzen voor de
te leveren zorg, gerelateerd aan categorie, duur en omvang van de
hulpverlening. Dit geeft provincies en grootstedelijke regioā€™s een
extra financiƫle prikkel om scherp zorg in te kopen. Hierdoor ontstaat
voor de zorgaanbieders op hun beurt dan weer de prikkel om doelmatig te
leveren. Als er immers een vast gemiddeld bedrag is afgesproken voor het
leveren een bepaalde vorm van zorg, inclusief de omvang en de termijn,
zal een zorgaanbieder er geen financieel voordeel bij hebben om de
omvang of termijn van de zorg ruimer te nemen dan voor het beoogde doel
van die zorg noodzakelijk. Concrete voorwaarden ten behoeve van een
doelmatige inzet kunnen provincies daarvoor neerleggen in hun
subsidieverordeningen. 

Teneinde de doeltreffendheid van de jeugdzorg te verbeteren, wordt in de
praktijk gewerkt met een door provincies, Rijk en de sector reeds eerder
bestuurlijk overeengekomen systematiek van prestatie-indicatoren
jeugdzorg. Hiermee kunnen zowel zorgaanbieders als de provincies de
doeltreffendheid van de geleverde zorg volgen, gerelateerd aan
categorie, duur en omvang van de hulpverlening. Onderdelen van deze
prestatie-indicatoren zijn onder meer de mate waarin de
hulpverleningsdoelen worden gerealiseerd, de cliƫnttevredenheid en de
mate waarin cliƫnten na beƫindiging van de zorg, later wederom een
beroep op jeugdzorg moeten doen. Provincies en zorgaanbieders zullen
deze informatie betrekken bij de subsidiƫring van de zorg en de
onderhandelingen over de prijzen daarvoor. Daarmee wordt voorkomen dat
prijzen zodanig onder druk komen te staan dat daarmee de kwaliteit en
doeltreffendheid van de zorg in geding komt. Dit systeem van
prestatie-indicatoren bevordert daarentegen juist een optimalisering van
de verhouding tussen prijzen en de kwaliteit of doeltreffendheid van de
zorg. Daarnaast blijft de rol van de Inspectie Jeugdzorg bij het
waarborgen van de kwaliteit van de zorg onveranderd. 

In de derde plaats wordt door de nieuwe systematiek een prikkel tot
stand gebracht voor zorgaanbieders om te komen tot een optimale
verhouding tussen prijs en prestatie en derhalve tot een doelmatige en
doeltreffende inzet van de aan hen beschikbaar gestelde middelen. Binnen
de met de provincies en grootstedelijke regioā€™s afgesproken prijzen en
met inachtneming van de gewenste doeltreffendheid van de zorg, krijgen
zorgaanbieders de ruimte om zorg op maat te bieden. 

Naar de mate waarin zij daarbij in staat zijn tot optimalisatie van
verhouding tussen de prijs en de daarmee geleverde
doeltreffendheid/kwaliteit, zullen zij voor de provincies een
aantrekkelijke partij zijn om zorg in te kopen.

Tenslotte wordt met de nieuwe systematiek een bijdrage geleverd aan het
terugdringen van de bureaucratie en versnelling van de doorlooptijden
voor indicatiestelling door bureau jeugdzorg. Indien tijdens het
hulpverleningstraject blijkt dat meer of minder zorg nodig is, kan de
omvang door de zorgaanbieder worden gewijzigd.

Een en ander betekent dat in de periode vanaf de inwerkingtreding van
dit besluit tot het moment waarop de eerder genoemde wetswijziging -
indien de Staten-Generaal daarmee instemt - in werking zal zijn
getreden, in indicatiebesluiten dus niet langer de omvang, maar wel de
duur van de jeugdzorg waarop aanspraak bestaat zal worden vermeld.
Hoewel er ook voor gekozen had kunnen worden om de bepalingen inzake de
omvang in het UbWjz te handhaven, zijn er redenen om toch nu al dit
onderdeel te schrappen uit het besluit. Deze periode is te beschouwen
als een overgangsperiode voor alle betrokken partijen. De provincies
krijgen zo namelijk stapsgewijs reeds ruimere mogelijkheden om
doelmatiger en doeltreffender te subsidiƫren. Tegelijkertijd krijgen
zorgaanbieders de gelegenheid om alvast te wennen aan hun nieuwe
verantwoordelijkheden. In het bestuurlijk overleg hebben alle
betrokkenen er daarom ook op aangedrongen om zo snel als mogelijk te
beginnen met de nieuwe systematiek.  

Dit betekent dat met ingang van de inwerkingtreding van onderhavig
besluit, dus voordat een wetswijziging zijn beslag heeft gekregen, in
het indicatiebesluit het volgende wordt bepaald:

Het al dan niet hebben van een aanspraak op jeugdzorg.

De vorm van jeugdzorg waarop men een aanspraak kan doen gelden:
jeugdhulp, verblijf of observatiediagnostiek.

De duur gedurende welke aanspraak bestaat op jeugdzorg: het aantal weken
of maanden zorg, totdat de hiervoor in gang gezette wijziging van de Wjz
ten behoeve van het schrappen van de duur uit het indicatiebesluit in
werking is getreden.

Ingeval van jeugdhulp: de locatie (thuis of op de accommodatie van een
zorgaanbieder) en of de cliƫnt is aangewezen op jeugdhulp in een
groepsverband of juist in een individuele setting. 

Ingeval van verblijf: verblijf bij een pleegouder of verblijf in een
accommodatie van een zorgaanbieder. 

Ook geeft het indicatiebesluit, naast de hiervoor genoemde
beschrijvingen van de benodigde zorg, het doel van de behandeling aan.
Dit geeft de cliƫnt voldoende rechtszekerheid met betrekking tot de
zorg waarop hij aanspraak kan maken. Ook de met de wet beoogde, van het
zorgaanbod onafhankelijke vraaggestuurde indicatiestelling door bureau
jeugdzorg blijft hiermee onverkort gehandhaafd. 

Naast bovenstaande wijzigingen van het indicatiebesluit vindt, om het
proces van het vaststellen van het indicatiebesluit te versnellen,
tevens een wijziging plaats van artikel 35 van het UbWjz. De eis dat het
indicatiebesluit pas mag worden vastgesteld nadat het ontwerp daarvan
ter beoordeling is voorgelegd aan een gekwalificeerde
gedragswetenschapper, vervalt. Deze eis wordt door de veldpartijen niet
voor alle cliƫnten nuttig gevonden en daardoor in de praktijk als
vertragend ervaren. De verplichting dat een toetsing van het besluit
door een gedragswetenschapper in alle gevallen moet plaatsvinden wordt
daarom losgelaten. Hiervoor in de plaats komt de mogelijkheid om een
ontwerp-indicatiebesluit aan een gedragswetenschapper voor te leggen,
bijvoorbeeld in die gevallen waarin dit noodzakelijk is met het oog op
de vaststelling dat een cliƫnt is aangewezen op zorg. Hierdoor krijgt
de gedragswetenschapper meer tijd om aandacht te besteden aan die
cliƫnten bij wie dit ook echt vereist is. Deze wijziging zal leiden tot
een snellere en kwalitatief betere indicatiestelling en een aanzienlijke
vermindering van de bureaucratie. Voor de goede orde zij opgemerkt dat
het vervallen van de verplichting om het ontwerp van een
indicatiebesluit ter beoordeling aan een gedragswetenschapper voor te
leggen, onverlet laat dat bij het indicatiebesluit dat aan gesloten
jeugdzorg ten grondslag ligt, op grond van artikel 29b, vijfde lid, van
de wet in alle gevallen een gedragswetenschapper betrokken is. Daarnaast
is het Bureau Jeugdzorg steeds bevoegd om een ontwerpbesluit aan een
gedragswetenschapper voor te leggen, indien daarvoor aanleiding is.

De Wjz biedt op verschillende plaatsen de mogelijkheid om bezwaar of
beroep in te dienen tegen een besluit, dan wel het niet nemen daarvan.
Tegen alle beschikkingen van het bureau jeugdzorg, die een
indicatiebesluit of beƫindiging van de zorg inhouden, kan de cliƫnt
bezwaar maken en vervolgens beroep instellen ingevolge de Algemene wet
bestuursrecht . 

Omdat de omvang (en na de wetswijziging ook de termijn) niet langer
verplicht in het indicatiebesluit van bureau jeugdzorg wordt opgenomen,
valt hiermee de mogelijkheid van een beroep op de bestuursrechter
hierover weg.

Artikel 68, vierde lid, van de Wjz, biedt de cliƫnt echter ook de
mogelijkheid om een klacht in te dienen bij een onafhankelijke
klachtencommissie over een gedraging jegens hem, van een zorgaanbieder,
of een voor deze werkzame persoon. Nu hieronder ook het opstellen van
het hulpverleningsplan moet worden begrepen, staat deze weg open voor
een cliƫnt die het niet eens is met de omvang (en na wetswijziging de
termijn) van de door de hulpverlener te verlenen zorg.  De provincies
blijven verantwoordelijk voor een zodanig aanbod van kwalitatief goede
zorg, dat de cliƫnten daarmee hun aanspraak op zorg tot gelding kunnen
maken.

5. Advisering

Er is advies gevraag aan het Interprovinciaal overleg (verder: IPO), de
MOgroep en het Landelijk Cliƫnten Forum Jeugdzorg (verder: LCFJ).

De consultatieronde heeft een aantal inhoudelijke punten en een aantal
redactionele punten opgeleverd. De redactionele punten zijn verwerkt. De
belangrijkste inhoudelijke punten uit deze consultatieronde waren: 

Ontbreken van een overgangsregeling

Het IPO en de MO-groep zijn beide van mening dat een overgangsregeling
voor een gefaseerde overgang naar de nieuwe budgetten voor provincies en
grootstedelijke regioā€™s wenselijk is.

Een dergelijke overgangsregeling is toegevoegd in artikel IV.

Omvang uit indicatiebesluit

Zowel de MO-groep, als het LCFJ hebben opmerkingen gemaakt bij dit punt
in relatie tot de aanspraak op jeugdzorg. Hierop is hierboven al
ingegaan.

6. Administratieve lasten en bedrijfseffecten

Het schrappen van de vermelding in het indicatiebesluit van de omvang
(en na wetswijziging van de duur) van de zorg en het schrappen van de
verplichting om het ontwerp van een indicatiebesluit ter beoordeling aan
een gedragswetenschapper voor te leggen, leveren een bijdrage aan het
terugdringen van de bureaucratie en versnelling van de doorlooptijden
voor indicatiestelling door bureau jeugdzorg. Voor het terugdringen van
de administratieve lasten hebben deze wijzigingen heeft echter geen
gevolgen, omdat bureau jeugdzorg niet tot de doelgroep behoort. 

Duur en omvang van de zorg maken wel onderdeel uit van het
hulpverleningsplan van de zorgaanbieder. Het schrappen van duur en
omvang van de zorg uit het indicatiebesluit levert geen extra
administratieve last op voor de zorgaanbieder, omdat dit in het
reguliere proces ook al gebeurt. Indien tijdens het
hulpverleningstraject blijkt dat meer of minder zorg nodig is, kan de
omvang (en na wetswijziging de duur) van de zorg door de zorgaanbieder
worden gewijzigd. Het is niet meer nodig dat hiervoor een nieuw
indicatiebesluit wordt genomen door bureau jeugdzorg. De zorgaanbieder
hoeft dus uiteindelijk niet meer met bureau jeugdzorg af te stemmen over
de omvang en de duur van de zorg. Dit brengt een besparing van de
administratieve lasten bij de zorgaanbieder met zich mee.

Per saldo brengt de wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de
jeugdzorg derhalve een marginale afname van de administratieve lasten
met zich mee van circa ā‚¬Ā 650.000,--. In deze berekening is rekening
gehouden met het betreffende deskundigheidsniveau van de zorgverlener,
de benodigde tijd per cliƫnt en het aantal cliƫnten dat jaarlijks een
beroep doet op jeugdzorg.

Onderhavig besluit is ter consultatie voorgelegd aan het Adviescollege
toetsing administratieve lasten (Actal). Actal heeft besloten niet te
adviseren over het voorstel.



Artikelgewijs

Artikel 1, onderdeel A  

Omdat ingevolge artikel 37, eerste lid, van de wet aan de provincie twee
uitkeringen worden verstrekt, die elk een verschillende grondslag
kennen, worden, ter voorkoming van herhaalde verwijzingen in de nieuwe
onderdelen q en r van artikel 1 van het UbWjz de begrippen uitkering
bureau jeugdzorg en uitkering zorgaanbod, voorheen gedefinieerd in
artikel 1, onder b en c, van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg
opgenomen. 

Artikel I, onderdelen B, C en D

Het indicatiebesluit vermeldt niet meer de omvang van de zorg. Verwezen
wordt naar paragraaf 4 van het algemeen deel van deze nota van
toelichting.

Artikel I, onderdeel E

De eis dat het indicatiebesluit pas mag worden vastgesteld nadat het
ontwerp daarvan ter beoordeling is voorgelegd aan een gekwalificeerde
gedragswetenschapper, wordt geschrapt. Indien het Bureau Jeugdzorg een
advies over een voorgenomen besluit wil inwinnen, blijft dat mogelijk.
Voor de toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4 van het algemeen
deel van deze nota van toelichting.

Artikel I, onderdeel F

In het UbWjz wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd met betrekking tot de
wijze van vaststelling van de uitkeringen. Dit hoofdstuk komt in de
plaats van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg. Een aantal
artikelen van dat besluit is ongewijzigd overgenomen. Daar waar dat niet
het geval is, wordt dit toegelicht.  

Artikelen 73a en 73b

Deze artikelen komen overeen met artikel 2, behoudens de in het eerste
lid onder b geregelde berekeningswijze en artikel 2a van het Tijdelijk
besluit uitkeringen jeugdzorg. 

Artikel 73c 

Dit artikel, dat de hardheidsclausule voor de taken, zoals bedoeld in
artikel 10, eerste lid onder a tot en met d (de jeugdbeschermings- en
jeugdreclasseringstaken) regelt, komt overeen met artikel 3 van het
Tijdelijk besluit, maar geldt niet voor de overige wettelijke taken van
bureau jeugdzorg, omdat een hardheidsclausule zich niet verhoudt tot een
objectief ramings- en verdeelmodel. 

Artikel 73d

In dit artikel wordt de nieuwe wijze van vaststelling van de uitkering
zorgaanbod en van het deel van de uitkering bureau jeugdzorg ten behoeve
van de overige wettelijke taken van bureau jeugdzorg, geregeld. Verwezen
wordt naar paragrafen 2 en 3 van het algemeen deel van de nota van
toelichting. Deze berekeningswijze komt in de plaats van die neergelegd
in artikel 2, eerste lid, onder b, en artikel 4 van het Tijdelijk
besluit uitkeringen jeugdzorg. In het zesde lid is de juridische basis
voor nadere regels voor advisering door de adviescommissie opgenomen. 

Artikelen 73e tot en met 73k

Deze artikelen komen overeen met de artikelen 5 tot en met 11 van het
Tijdelijk besluit met uitzondering van artikel 73h, eerste en derde lid.
In artikel 73k is een verduidelijking aangebracht. 

In artikel 73h, eerste lid, blijft weliswaar de manier van vaststellen
voor dat deel van de uitkering bureau jeugdzorg, dat betrekking heeft op
de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a
tot en met d, van de wet, hetzelfde als voorheen. Voor dat deel van de
uitkering echter, dat betrekking heeft op de uitvoering van de taken,
bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder e tot en met j, van de wet,
wordt de manier van vaststellen gelijk gesteld aan die van de
vaststelling van de uitkering zorgaanbod. Dit ligt in de rede, nu de
bepaling van de hoogte van dat deel van de uitkering op dezelfde wijze
plaatsvindt als de bepaling van de hoogte van de uitkering zorgaanbod,
namelijk op basis van een raming van de behoefte aan jeugdzorg. 

In artikel 73h, derde lid, wordt de bevoorschotting van de uitkeringen
aan de provincies geregeld. Gebleken is dat artikel 12 van het Tijdelijk
besluit uitkeringen jeugdzorg overbodig is, omdat de bevoorschotting
reeds geregeld werd in artikel 8, derde lid, van het Tijdelijk besluit
uitkeringen jeugdzorg. Artikel 12 is daarom niet overgenomen in het
onderhavige besluit.

Artikelen II en III

Voor de toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3 van het algemene
deel van de toelichting.

Artikel IV

Voor eventuele herverdeeleffecten die op zouden kunnen treden als gevolg
van de nieuwe financieringssystematiek is een overgangsbepaling
opgenomen. Voor de toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3 van het
algemene deel van de toelichting.

Artikel V

Het nieuwe financieringsstelsel gaat in 2009 van start en mondt uit in
de uitkeringen voor het jaar 2010. Met betrekking tot het jaar 2009
verandert er met betrekking tot de financiering dus nog niets voor de
provincies. 

Immers op grond van artikel 34 van de wet stelt de minister vĆ³Ć³r de
indiening van de begroting van het Rijk op de derde dinsdag in september
Ć©Ć©ns in de vier jaar het landelijk beleidskader jeugdzorg vast, welk
kader hij eventueel jaarlijks bij kan stellen. Dit landelijke
beleidskader bevat onder andere een raming van de bedragen die het Rijk
voornemens is aan de onderscheiden provincies te verstrekken ten behoeve
van de jeugdzorg. Daarnaast stelt hij op grond van artikel 36 van de wet
jaarlijks vĆ³Ć³r de derde dinsdag van september een voortgangsrapportage
jeugdzorg vast. Deze voortgangsrapportage bevat onder andere een
overzicht van de in de afgelopen twee jaren verstrekte uitkeringen en de
wijze van besteding van deze uitkeringen, de in het huidige jaar
verleende uitkering en de bestemming die daaraan door gedeputeerde
staten is gegeven en de beschikbare uitkering voor het volgende
kalenderjaar. Dit betekent voor het jaar 2009 dat de hoogte van de
uitkeringen in grote lijnen al is bepaald in het jaar 2008. 

Bovendien zijn, ingevolge artikel 32 van de wet in samenhang met artikel
6, eerste lid, van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg, vĆ³Ć³r 1
oktober van 2008 de aanvragen voor de uitkeringen voor het jaar 2009
tegelijk met de indiening van het uitvoeringsprogramma jeugdzorg gedaan.
Ingevolge artikel 8 van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg
heeft reeds vaststelling van de uitkering zorgaanbod en voorlopige
vaststelling van de uitkering bureau jeugdzorg plaatsgevonden. Deze
bepaling schreef immers voor dat deze vaststelling respectievelijk
voorlopige vaststelling binnen dertien weken na de aanvraag moesten
plaatsvinden.  

Alleen de definitieve vaststelling van de uitkering bureau jeugdzorg
voor het jaar 2009 vindt niet meer plaats op basis van artikel 8 van het
Tijdelijk besluit dat immers met ingang van 1 januari 2009 is vervallen,
maar op basis van artikel II van het onderhavige besluit dat overigens
overeenkomt met artikel 8, eerste lid, tweede en derde volzin, van het
Tijdelijk besluit.  

In het najaar van 2009 gaat de procedure voor de vaststelling van de
uitkeringen voor het jaar 2010 van start, overeenkomstig Hoofdstuk 13A
van het UbWjz. 

Uit het vorenstaande volgt dat de wijziging in het financieringsstelstel
in de praktijk pas zijn beslag zal krijgen met betrekking tot het
boekjaar 2010, zodat het niet nodig is om overgangsrecht in het leven te
roepen.

Ook voor de wijziging van de artikelen 18 tot en met 20 waarbij de
verplichting tot vermelding van de omvang in het indicatiebesluit komt
te vervallen, is gekozen voor onmiddellijke werking. Dit betekent dat
vanaf de inwerkingtreding van artikel I van onderhavig besluit de reeds
indiende en alle nieuwe aanvragen voor een indicatiebesluit op basis van
onderhavig besluit worden afgehandeld. Het is wenselijk dat het bepalen
van de omvang zo snel mogelijk door de zorgaanbieders wordt gedaan.
Hierbij hebben ook cliƫnten belang.

De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2009, omdat met ingang
van die datum het Tijdelijk Besluit uitkeringen jeugdzorg komt te
vervallen. Mocht het onderhavige besluit na 1 januari worden
gepubliceerd, dan is het nodig dat de artikelen met betrekken tot de
nieuwe financieringssystematiek terugwerken tot en met 1 januari 2009.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet

De Minister van Justitie

E.M.H. Hirsch Ballin

 Kamerstukken II 2007/08, 29815, nr. 117.

 Zie vorige noot. 

 PAGE   17 

 PAGE   17