[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2008D10172, datum: 2008-10-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Verdrag Zuid-Afrika m.b.t. belastingen naar inkomen en vermogen (2008D10171)

Preview document (🔗 origineel)


Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en de Republiek Zuid-Afrika tot het vermijden van dubbele
belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking
tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol;
Pretoria, 8 juli 2008 (Trb. 2008, 147).

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Het onderhavige Protocol wijzigt het op 10 oktober 2005 te Pretoria
totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de
Republiek Zuid-Afrika tot het vermijden van dubbele belasting en het
voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen
naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol (Trb. 2006, 6;
vertaling in Trb. 2006, 134; hierna: het Verdrag), welk verdrag nog niet
in werking is getreden. Het Verdrag moet in de plaats treden van de op
15 maart 1971 te Kaapstad totstandgekomen Overeenkomst tussen de
Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de
Republiek van Zuid-Afrika tot het vermijden van dubbele belasting en het
voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen
naar het inkomen (Trb. 1971, 72; hierna: de Overeenkomst van 1971). Het
Verdrag is op 22 oktober 2006 stilzwijgend goedgekeurd door de
Staten-Generaal (Kamerstukken II, 2006-2007, 30 813, A en nr. 1). 

2. Verloop van de procedure na ondertekening

In een brief van 18 oktober 2006 deelde de minister van Financiën van
Zuid-Afrika aan de toenmalige minister van Financiën van Nederland
evenwel mee dat het Verdrag nog door het Zuid-Afrikaanse parlement
goedgekeurd moest worden, maar dat Zuid-Afrika wegens een inmiddels
gewijzigd belastingbeleid het nodig achtte wijzigingen in het verdrag
aan te brengen, met name op het punt van het in het Verdrag opgenomen
tarief van 0% voor deelnemingsdividenden. Achtergrond hiervan is dat
Zuid-Afrika een dividendbelasting wenste in te voeren van 10% waarbij
Zuid-Afrika in verdragssituaties geen lager tarief wilde afspreken dan
5%.

De Nederlandse regering heeft met de Zuid-Afrikaanse wens tot
heronderhandeling ingestemd. Als Nederland geen gewijzigd tarief voor
deelnemingsdividenden zou overeenkomen, zou de Overeenkomst van 1971 met
Zuid-Afrika van toepassing blijven, omdat Zuid-Afrika dan niet zou
overgaan tot ratificatie van het Verdrag. De Overeenkomst van 1971 kent
een tarief van 5% voor deelnemingsdividenden. Op basis van de
Overeenkomst van 1971 zou dan het tarief van 5% voor
deelnemingsdividenden van toepassing zijn. Bovendien zou Nederland alle
voordelen van het Verdrag kwijtraken. In mei 2007 is in Pretoria
(Zuid-Afrika) onderhandeld over een wijzigingsprotocol. Hierover werd op
7 september 2007 overeenstemming bereikt.

De belangrijkste voordelen voor Nederland, die reeds waren opgenomen in
het Verdrag, zijn:

geen bronheffing op interest (in de Overeenkomst van 1971 10%)

een bronstaatheffing voor pensioenen, ook bij afkoop (de Overeenkomst
van 1971 gaat uit van woonstaatheffing met als gevolg dat in de praktijk
over Nederlandse pensioenen in Zuid-Afrika geen heffing plaatsvindt);

een bepaling voor werkzaamheden buitengaats (geen bepaling in de
Overeenkomst van 1971);

een arbitragebepaling (geen bepaling in de Overeenkomst van 1971); en

een woonplaatsbepaling voor pensioenfondsen (geen bepaling in de
Overeenkomst van 1971).

De heronderhandelingen van mei 2007 boden Nederland de gelegenheid
daarnaast nog een aantal aanvullende wensen te verwezenlijken. In ruil
voor een bronheffing van 5% op deelnemingsdividenden zijn daarbij alle
naar voren gebrachte Nederlandse wensen verwezenlijkt, te weten:

Een zogeheten meest begunstigde clausule (“most favoured nation
clause”) ten aanzien van de bronheffing bij deelnemingsdividenden.

Een bronheffing van 10% voor portfoliodividenden in plaats van 15% zoals
in het Verdrag was opgenomen.

Uitbreiding van het artikel over de uitwisseling van inlichtingen en van
het artikel over bijstand bij invordering conform het OESO-modelverdrag
2005 (OESO-publicaties, Parijs 2005; zie www.oecd.org).

Opname van een aanmerkelijkbelangbepaling bij het dividendartikel. In
het Verdrag was alleen een artikel opgenomen over vermogenswinsten van
geëmigreerde aanmerkelijkbelanghouders.

Woonstaatheffing voor Nederlandse oorlogspensioenen e.d. die genoten
worden door inwoners van Zuid-Afrika.

3. Koninkrijkspositie

Wat betreft het Koninkrijk zal het Protocol, evenals het Verdrag, alleen
voor Nederland gelden.

4. Budgettaire gevolgen

Over de omvang van de budgettaire gevolgen valt geen concrete aanwijzing
te geven. Voor het Nederlandse bedrijfsleven zal het Verdrag, ook na
wijziging door het onderhavige Protocol, ten aanzien van activiteiten en
investeringen in Zuid-Afrika positief uitwerken. Zoals al is opgemerkt
in de toelichtende nota bij het Verdrag, zijn de grenzen van de
heffingsbevoegdheden van beide landen duidelijk vastgelegd en is er een
goede basis gelegd voor overleg in 

die situaties waarin toepassing van het Verdrag desalniettemin tot
problemen zou kunnen leiden.

5. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is (artikel 2)

	Artikel 2, vierde lid, voorziet erin dat het Verdrag ook van toepassing
zal zijn op alle na ondertekening van het verdrag totstandgekomen
gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen, waaronder belastingen op
dividenden uitdrukkelijk moeten worden begrepen. 

Artikel II. Dividenden (artikel 10)

	In het wijzigingsprotocol is op verzoek van Zuid-Afrika een nieuw
artikel over dividenden opgenomen. Aanvankelijk bevatte het Verdrag een
nultarief voor deelnemingsdividenden. Zuid-Afrika is daar destijds mee
akkoord gegaan omdat het toen nog geen dividendbelasting kende.
Zuid-Afrika kende, naast de gewone vennootschapsbelasting, wel een
zogeheten Secondary Tax on Companies (STC) van 12,5%, een aanvullende
winstbelasting die werd ingehouden op uitgekeerd dividend maar bij de
uitkerende vennootschap werd geheven, en derhalve niet bij de
aandeelhouder die het dividend verkrijgt. Internationaal, en ook in
Nederland, werd deze STC gezien als een extra vennootschapsbelasting die
onder de verdragen niet verrekenbaar is, en werd deze belasting niet
gezien als een (verrekenbare) bronbelasting. 

	Zuid-Afrika heeft nadien te kennen gegeven dat het zijn
belastingheffing internationaal meer in lijn wil brengen met die van
andere landen en heeft in de begroting 2007/08 aangekondigd de STC van
12,5% te vervangen door een dividendbelasting van 10%. In deze begroting
is aangekondigd dat dit niet eerder zal gebeuren dan nadat alle
betrokken verdragen met een nultarief voor deelnemingsdividenden zijn
heronderhandeld tot een tarief van 5% voor deelnemingsdividenden. Dit
omdat Zuid-Afrika de opbrengst van de STC niet kan missen. In verband
hiermee is door Zuid-Afrika in oktober 2006 medegedeeld dat het Verdrag
daar niet ter goedkeuring was voorgelegd, gelet op het destijds
overeengekomen tarief van 0% voor deelnemingsdividenden.

	Van de acht landen waarmee Zuid-Afrika een tarief van 0% was
overeengekomen, hebben er inmiddels zes een protocol gesloten met het
5%-tarief (het Verenigd Koninkrijk, Australië, Seychellen, Ierland,
Cyprus en Oman). De vervanging van de STC met een tarief van 12,5% door
een dividendbelasting van 5% betekent een voordeel voor in Nederland
gevestigde moedermaatschappijen. Op het uitgekeerde dividend werd 12,5%
STC ingehouden, die als een vennootschapsbelasting werd aangemerkt en
daardoor in Nederland niet verrekenbaar was. Bij de dividendbelasting
wordt 5% ingehouden op het uitgekeerde dividend. Deze belasting is ook
niet verrekenbaar omdat dit dividend onder de deelnemingsvrijstelling
wordt genoten, maar in vergelijking met de STC is minder belasting
verschuldigd.

In artikel 10, tweede lid, is een tarief van 5% overeengekomen indien
de uiteindelijke gerechtigde van de dividenden een belang van ten minste
10% heeft in de uitkerende vennootschap. In overige gevallen geldt een
tarief van 10%.

	Op grond van artikel 10, negende lid, behoudt Nederland gedurende tien
jaar het heffingsrecht over in Nederland opgebouwde winsten indien een
zogeheten conserverende aanslag is opgelegd. Een conserverende aanslag
wordt opgelegd aan de vennootschap waarvan de aanmerkelijkbelanghouder
emigreert naar het buitenland. Nederland behoudt zo het heffingsrecht
over de in Nederland opgebouwde winstreserves.

	In artikel 10, tiende lid, is een zogeheten meest begunstigde clausule
opgenomen. Deze clausule houdt in dat, mocht Zuid-Afrika na de
ondertekening van het Verdrag met een ander land een lagere bronheffing
dan 5%, een vrijstelling dan wel een lagere belastbare grondslag
overeenkomen, deze gunstigere bepalingen dan ook automatisch (zonder
verdere onderhandelingen) van toepassing zullen zijn in de verhouding
met Nederland vanaf de datum van inwerkingtreding van het verdrag met
dat andere land.

Artikel III. Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen
(artikel 17)

	Voor Nederlandse oorlogspensioenen, verzetspensioenen,
oorlogsuitkeringen en vervolgingsuitkeringen die aan inwoners van
Zuid-Afrika worden uitgekeerd, blijft een woonstaatheffing gelden, zoals
in de Overeenkomst van 1971. In het Verdrag werd, afgezien van een
beperkte overgangsregeling, het heffingsrecht over sociale
zekerheidsuitkeringen, waaronder de Nederlandse pensioenen en
uitkeringen, die gebaseerd zijn op de Nederlandse wetten en regelingen
ter financiële ondersteuning van slachtoffers van de Tweede
Wereldoorlog en hun nabestaanden, toegekend aan de bronstaat Nederland. 

	Om betrokkenen niet te confronteren met een wijziging van het
heffingsrecht was in het kader van de ratificatieprocedure van het
Verdrag, op schriftelijk verzoek van een lid van de CDA-fractie in de
Tweede Kamer, reeds een goedkeuringsregeling toegezegd voor handhaving
van het heffingsrecht voor Zuid-Afrika, zoals geregeld in de
Overeenkomst van 1971. Nu het Verdrag via een Protocol gewijzigd wordt,
is van de gelegenheid gebruikgemaakt om de regeling in het Verdrag op te
nemen. Het gaat hier om een zeer beperkt aantal gevallen. 

Artikel V. Uitwisseling van inlichtingen (artikel 27)

	Het artikel over de uitwisseling van inlichtingen is uitgebreid conform
het OESO modelverdrag 2005 en het Nederlandse verdragsbeleid (zie
hiervoor de notitie ‘Uitgangspunten van het beleid op het terrein van
het internationaal fiscaal (verdragen)recht’. Kamerstukken II 1997/98,
25 087, nr. 4). Daarbij zijn het vierde, vijfde en zesde lid aan artikel
27 toegevoegd. In het vierde lid zijn de weigeringsgronden vastgelegd,
die in het Verdrag in een apart, nu vervallen artikel 29 waren opgenomen
(zie artikel VII van het onderhavige Protocol). Het vijfde lid bepaalt
dat de verdragsstaat waaraan inlichtingen worden gevraagd, daarvoor
maatregelen treft, ook al heeft die staat die inlichtingen niet zelf
nodig. Wel blijven de gronden 

voor weigering van inlichtingen, zoals vermeld in het vierde lid, van
toepassing. In het zesde lid is bepaald dat het enkele feit dat
informatie in het bezit is van bijvoorbeeld een bank, een financiële
instelling of een zaakwaarnemer, geen reden mag zijn voor een
verdragsluitende staat om de informatie niet te verstrekken aan de staat
die om de informatie heeft verzocht.

Artikel VI. Bijstand bij invordering (artikel 28)

Het artikel over de bijstand bij invordering is vervangen door een
artikel dat gebaseerd is op het OESO-modelverdrag 2005 en het
Nederlandse verdragsbeleid. Dit beleid is neergelegd in paragraaf 3.5
van de eerdergenoemde notitie ‘Uitgangspunten van het beleid op het
terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht’.

Artikel VIII

In artikel VIII, onderdeel a, is een redactionele verbetering van de
Engelse tekst van het Verdrag opgenomen.

Op grond van artikel VIII, onderdeel b, komt onderdeel XIV van het
Protocol bij het Verdrag te vervallen. In dat onderdeel was een bepaling
opgenomen op grond waarvan artikel 27 (uitwisseling van inlichtingen)
met betrekking tot Nederlandse staatkundige onderdelen of plaatselijke
publiekrechtelijke lichamen niet van toepassing is op andere belastingen
dan waarvoor het Verdrag geldt. Deze bepaling gold echter tot het moment
dat de Nederlandse wetgeving ook met betrekking tot deze lichamen
voorziet in een grondslag voor uitwisseling van inlichtingen. Nu daarin
inmiddels is voorzien in de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen (Stb. 1986, 249, laatstelijk gewijzigd
bij de Wet van 15 december 2005 houdende wijziging van enkele
belastingwetten, Stb. 2005, 683), heeft onderdeel XIV van het Protocol
bij het Verdrag geen betekenis meer.

Artikel IX

Dit artikel ziet op de procedure voor ratificatie en inwerkingtreding
van het Protocol.

Artikel X

In dit artikel is bepaald dat het Protocol van kracht zal zijn, zolang
het Verdrag van kracht is.

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 PAGE   1 

 PAGE   1 

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vijfde
lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

2

3

4

5