[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Beantwoording vragen Groenboek

Bijlage

Nummer: 2008D10178, datum: 2008-10-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Conceptbeantwoording vragen Groenboek (COM 2008/128 def) (2008D10177)

Preview document (🔗 origineel)


Beantwoording vragen Groenboek over efficiënte tenuitvoerlegging van
rechterlijke beslissingen in de Europese Unie: Transparantie van het
vermogen van schuldenaars COM(2008) 128 definitief

De Nederlandse regering heeft kennisgenomen van het groenboek over
Transparantie van het vermogen van schuldenaars. Hieronder volgen de
antwoorden van de Nederlandse regering op de vragen in het groenboek.
Vooraf wil de Nederlandse regering graag enkele opmerkingen maken en een
overzicht geven van het huidige Nederlandse instrumentarium ter
bevordering van de transparantie van het vermogen van schuldenaars.

Opmerkingen vooraf

Inleiding

Het groenboek  stelt de vraag aan de orde of wenselijk is om op
communautair niveau maatregelen te nemen om de transparantie van het
vermogen van de schuldenaar te vergroten. Achtergrond van deze vraag en
uitgangspunt van het groenboek is – net als bij het groenboek over een
Europees bankbeslag (COM 618/2006) – dat “de grensoverschrijdende
invordering van schuldvorderingen wordt belemmerd door de verschillen
tussen de nationale rechtssystemen en doordat schuldeisers onvoldoende
kennis hebben van de informatiestructuren in andere lidstaten”. De
eerste vraag die beantwoord moet worden is daarom of dit uitgangspunt in
het groenboek juist is.

Een adequate mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van rechterlijke
beslissingen is het sluitstuk van een behoorlijk procesrecht. Het belang
van goede tenuitvoerlegging is tweeledig. Ten eerste ligt pas in de
executie de daadwerkelijke voldoening voor de partij die bij de rechter
een titel heeft gekregen en daarvoor kosten heeft gemaakt. Ten tweede
hebben behoorlijke executiemogelijkheden een preventieve werking voor de
vrijwillige nakoming door partijen van hun verplichtingen. Immers, als
handhaving van normen ontbreekt in de slotfase, is de prikkel om in
eerdere stadia vrijwillig na te komen gering.

Traditioneel behoort het executierecht exclusief tot het nationale recht
van de plaats van executie, behalve voor zover het gaat om het
verkrijgen van een verlof tot tenuitvoerlegging in een andere lidstaat
(onder meer de verordeningen 44/2000 (Brussel I) en 2201/2003 Brussel II
bis) of de verklaring dat een dergelijk verlof niet nodig is
(verordening 1896/2006 voor een Europees betalingsbevel en
ontwerpverordening voor small claims en verordening 805/2004 inzake de
Europese executoriale titel). De executie zelf wordt in die instrumenten
niet geregeld. Voor het overlaten aan het nationale recht bestaan goede
redenen. Executiemaatregelen zijn nauw verbonden met het materiële
recht, bijvoorbeeld als het gaat om rangorde en om de (gevolgen van de)
(on)rechtmatigheid van bepaalde executiemaatregelen, en met de wijze
waarop de overheid haar "zwaardmacht" uitoefent. Daarmee is het
executierecht inherent gebonden aan de plaats van executie. 

De Nederlandse regering vindt het op zichzelf wenselijk dat elke
lidstaat adequate mogelijkheden biedt om een rechterlijke uitspraak over
een schuldvordering daadwerkelijk ten uitvoer te kunnen leggen. Ook
onderstreept de Nederlandse regering  het belang van een adequate
mogelijkheid tot (grensoverschrijdende) tenuitvoerlegging van
rechterlijke beslissingen om het vrije verkeer in de Europese Unie en de
goede werking van de interne markt te bevorderen. Lidstaten waar geen
adequaat systeem van executie bestaat of die geen efficiënte
mogelijkheden bieden om de voor executie benodigde informatie te
achterhalen, zouden gestimuleerd moeten worden om een dergelijk systeem
en dergelijke mogelijkheden tot stand te brengen ofwel hun bestaande
systeem efficiënter te maken. 

De Commissie noemt in het groenboek het Programma van maatregelen voor
de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van
beslissingen in burgerlijke en handelszaken en merkt op dat “de
tenuitvoerlegging van justitiële beslissingen in de Europese Unie (…)
immers gebaat (zou) zijn bij een precies beeld van de financiële
toestand van de schuldenaar”. Op grond hiervan wordt voorgesteld dat
maatregelen zouden kunnen worden genomen voor een nauwkeuriger bepaling
van de vermogensbestanddelen van een schuldenaar op het grondgebied van
de lidstaten.

Echter de omvang en de aard van het gepresenteerde probleem – te weten
mogelijke moeilijkheden bij grensoverschrijdende invordering van
schuldvorderingen en mogelijke belemmeringen van de interne markt –
zijn niet duidelijk. Ook is er geen gefundeerd bewijs dat eventuele
regelgeving die vergroting van de transparantie van het vermogen van de
schuldenaars bevordert daadwerkelijk een (significante) verbetering in
de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en in andere
doelstellingen bewerkstelligt.

In het groenboek beslag op bankrekeningen (618/2006) wordt op pagina 4
verwezen naar een effectbeoordeling waarin zal worden geanalyseerd hoe
groot de problemen zijn op het gebied van de grensoverschrijdende inning
van vorderingen en of mogelijke alternatieven voor Europese regelgeving
efficiënt zijn. De uitkomsten van deze effectbeoordeling zijn ons niet
bekend. Het lijkt de Nederlandse regering zinvol om deze uitkomsten af
te wachten voordat maatregelen worden genomen.

Daarnaast lijkt het de Nederlandse regering zinvol om niet alleen te
kijken naar de verschillen tussen lidstaten en de mate waarin lidstaten
beschikken over bepaalde systemen en welke regels daarvoor gelden.
Uiteindelijk gaat het er immers om dat de tenuitvoerlegging van
rechterlijke uitspraken over schuldvorderingen op een efficiënte manier
geschiedt. Het is daarom interessant om te kijken naar het eindresultaat
in de lidstaten. Hoeveel schuldvorderingen blijven uiteindelijk
onbetaald? Hoeveel van de schuldvorderingen waarvoor uiteindelijk een
rechterlijke uitspraak wordt verkregen, kunnen toch niet worden ten
uitvoer gelegd?

Ter illustratie wijst de Nederlandse regering erop dat Nederland
bijvoorbeeld geen vermogensverklaring van de schuldenaar kent. Het
percentage schuldvorderingen dat in de loop van een procedure dan wel na
verkrijging van een rechterlijke uitspraak vrijwillig of door
dwangexecutie wordt voldaan, bedraagt in Nederland echter 80%. Dit is
aanmerkelijk hoger dan het percentage in de ons omringende landen. De
hoogte van het percentage heeft bovendien niet alleen te maken met
efficiënte mogelijkheden voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke
uitspraken. Ook bijvoorbeeld het feit dat voorafgaand aan een
rechterlijke procedure de deurwaarder toegang heeft tot een
bevolkingsregister met woonplaatsgegevens en het feit dat er in
Nederland goede mogelijkheden bestaan voor het treffen van bewarende
maatregelen dragen bij aan de hoogte van dit percentage. 

Vanzelfsprekend laat de Nederlandse regering inrichting van registers en
haar systeem van toegang tot die registers graag model staan als best
practice voor lidstaten die op dit punt een minder efficiënte regeling
kennen. Vanwege de ook in het groenboek geconstateerde enorme
verschillen tussen de verschillende systemen in de lidstaten acht de
Nederlandse regering een communautaire regeling voor toegang tot
registers of een vermogensverklaring van de schuldenaar niet de beste
oplossing om lidstaten ertoe te bewegen hun mogelijkheden voor een
efficiënte tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken over
schuldvorderingen te verbeteren.

Het huidige Nederlandse systeem

Het groenboek noemt twee verschillende systemen om toegang tot
informatie te verkrijgen over het vermogen van schuldenaars, die – al
dan niet in combinatie – in de lidstaten voorkomen. In het eerste
systeem leggen schuldenaars een verklaring af over hun (volledige)
vermogen. In het andere systeem verleent een lidstaat toegang tot
databanken waarin specifieke informatie over het vermogen van
schuldenaars kan worden opgezocht. 

Nederland kent niet het systeem van de schuldenaarsverklaring. Wel is
een schuldenaar in beginsel verplicht een schuldeiser die een
veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem verkreeg,
inlichtingen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor
verhaal vatbare goederen te verschaffen. Deze verplichting tot
informatieverschaffing is echter slechts beperkt afdwingbaar. Verder
wordt in Nederland gewerkt met registers als bronnen van informatie over
het vermogen van schuldenaars. 

Voor enkele van deze registers geldt dat (bepaalde) gegevens voor een
ieder toegankelijk zijn. Te denken valt aan het Kadaster, dat onder meer
inzage geeft in bij wie het eigendom van een onroerende zaak ligt.
Hetzelfde geldt voor het  – deels communautair bepaalde –
Handelsregister, dat onder meer inzage geeft in de volledige
bedrijfsnaam en rechtsvorm van een onderneming en van de identiteit van
de personen die een onderneming voeren. Daarnaast kent Nederland
verschillende registers die onder bepaalde omstandigheden voor bepaalde
doeleinden door bepaalde personen of instanties geraadpleegd kunnen
worden. Hierbij kan gedacht worden aan bevolkingsregisters en
socialezekerheidsregisters. Zo kunnen gerechtsdeurwaarders in geval een
voornemen bestaat én een gerechtigdheid tot het leggen van loonbeslag
bij het vermoeden dat een schuldenaar een uitkering ontvangt, dit
vermoeden bij de uitkeringsinstantie verifiëren.

Momenteel is een wetsvoorstel in de Eerste Kamer aanhangig dat de
informatiebevoegdheid van gerechtsdeurwaarders regelt en de
elektronische betekening in geval van derdenbeslag (wetsvoorstel nr. 31
240). Zodra dit voorstel tot wet wordt en inwerking treedt, wordt de
informatiebevoegdheid van gerechtsdeurwaarders uitgebreid. Met dit
wetsvoorstel mag een gerechtsdeurwaarder, die gerechtigd is om
derdenbeslag te leggen, voor dit doel identiteitsgegevens van de
werkgever of uitkeringsverstrekker van een schuldenaar opvragen. 

Daarnaast kent Nederland een Centraal Insolventieregister dat voor een
ieder toegankelijk is. Dit register bevat de gegevens over
faillissementen, surséances van betaling en schuldsaneringsregelingen
van natuurlijke personen. De mogelijkheid tot het raadplegen van een
dergelijk register maakt dat een schuldeiser ervoor kan kiezen af te
zien van een procedure ter verkrijging van een vonnis of af te zien van
maatregelen tot tenuitvoerlegging van dit vonnis als de daadwerkelijke
inning van de (gehele) schuldvordering niet voorzienbaar is. Hiermee kan
worden voorkomen dat schuldeisers onnodig extra (proces)kosten maken
voor een wegens gebrek aan verhaalsmogelijkheden feitelijk niet te
executeren vonnis. 

Zoals gezegd, levert het Nederlandse systeem van tenuitvoerlegging –
waarbij gebruik wordt gemaakt van registers om inzage in het vermogen
van schuldenaars te krijgen – in bijna 80% van de gevallen (al dan
niet vrijwillige) voltooide executies van vonnissen op. Van de 20%
waarin een vonnis niet vrijwillig wordt voldaan en ook niet ten uitvoer
kan worden gelegd, betreft een meerderheid gevallen waarin de
schuldenaar onvoldoende verhaal biedt. In veel van die gevallen gaat het
om schuldenaren met een meervoudige schuldenproblematiek, waarbij een
ruimere toegang tot informatie over hen en hun vermogen geen soelaas
biedt. Slechts een kleine minderheid betreft schuldenaren die bewust
proberen hun verhaalsmogelijkheden voor schuldeisers te verbergen. In
die gevallen is dermate lastig om de verhaalsmogelijkheden (bijvoorbeeld
in de vorm van banksaldi op een rekening buiten Nederland) met succes te
achterhalen, dat naar de mening van de Nederlandse regering een
verplichte schuldenaarsverklaring geen oplossing zou bieden. De
juistheid van die verklaring valt immers niet zonder enorme
handhavingsinspanningen (mèt de daarbij behorende kosten) te
controleren. 

Lokale karakter executie 

Zoals hiervoor aangegeven hecht Nederland aan het uitgangspunt van de
territorialiteit van executie, waarbij de tenuitvoerlegging geschiedt
volgens de regels en door de instanties van de lidstaat waar de
tenuitvoerlegging plaatsvindt. Het groenboek lijkt niet van een ander
principe uit te gaan.

In het licht van de territoriaal bepaalde executiepraktijk rijst de
vraag of het opzetten en uitwisselen van (gegevens in) registers tussen
de lidstaten vanuit het oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit
wenselijk is. Het opzetten en grensoverschrijdend uitwisselen van
gegevens over het vermogen van schuldenaars tussen lidstaten vergt grote
(financiële) investeringen. Het suggereert ten onrechte dat degenen aan
wie deze gegevens verstrekt worden, hiermee iets mogen doen in het kader
van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een andere lidstaat. Dit
lijkt de Nederlandse regering niet de juiste benadering. Wenselijk is
dat de lokale executie-instanties in voldoende mate toegang hebben tot
voor de tenuitvoerlegging van vonnissen bestaande relevante registers.
Het op communautair niveau dwingen tot het opzetten van nieuwe
(landelijke) registers uitsluitend met het oog op verbetering van de
grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van vonnissen, acht de
Nederlandse regering niet proportioneel. 

Het bovenstaande geldt te meer nu – zoals reeds gesteld –
onduidelijk is wat omvang en de aard is van mogelijke moeilijkheden bij
grensoverschrijdende inning van vorderingen. Voor de meeste
grensoverschrijdende vorderingen zal gelden dat de schuldeiser weet wat
het land van herkomst (of woonplaats) van de schuldenaar is. Verder
zullen relatief weinig burgers met schuldenproblematiek vermogen in een
ander land dan het land van herkomst (of woonplaats) hebben. De
schuldeiser weet daarmee in welk land hij in beginsel een vonnis ten
uitvoer kan leggen. 

Privacy

In het licht van de privacy rijst voorts de vraag aan welke personen en
instanties en met welk doel informatie over het vermogen van de
schuldenaars ter beschikking zal worden gesteld. Het is onduidelijk of
de Commissie voor het raadplegen van informatie over het vermogen van
schuldenaars alleen doelt op overheidsinstellingen en (equivalenten van)
gerechtsdeurwaarders in de uitoefening van hun publieke taak of ook op
private instellingen en bedrijven, zoals incassobureaus of zelfs
willekeurige private schuldeisers. Tevens is niet duidelijk vanaf welk
moment in het proces van inning van een schuldvordering gegevens over
het vermogen van een schuldenaar verkregen kunnen worden en met welk
doel dit mag. 

Het zou daarnaast een ongerijmd gevolg zijn als nieuwe Europese
regelgeving ertoe zou leiden dat de toegankelijkheid tot informatie over
het vermogen van schuldenaars groter zou zijn voor grensoverschrijdende
zaken dan voor nationale zaken.

Ten aanzien van de bescherming van de privacy van schuldenaars dient
tevens te worden gekeken of vergroting van de toegankelijkheid van
gegevens over het vermogen van de schuldenaars – zoals hierboven ook
genoemd aangaande de lokale executiepraktijk – vanuit het oogpunt van
proportionaliteit en subsidiariteit wenselijk is. Hierbij dient
onderscheid te worden gemaakt in de hoedanigheid van de schuldenaars.
Voor privé personen moet vanuit het oogpunt van bescherming van
persoonsgegevens met grotere terughoudendheid worden omgegaan met het
ter beschikking stellen van informatie dan bij rechtspersonen. 

Overlap

In de afgelopen tijd is in verschillende contexten op het terrein van
Europese regelgeving (waaronder in groenboeken, witboeken en
richtlijnen) het onderwerp van efficiëntere tenuitvoerlegging van
rechterlijke beslissingen en daarmee samenhangend vergroting van de
transparantie aan de orde gekomen. In het onderhavige groenboek wordt
reeds melding gemaakt van het groenboek Europees beslag op
bankrekeningen (COM 618/2006) en enkele richtlijnen. Het onderhavige
groenboek maakt deel van een groter project dat verbetering van een
efficiëntere tenuitvoerlegging van rechtelijke beslissingen en de
Europese Unie tot doel heeft. Tevens is ons bekend dat in het witboek
hypothecaire financieringen (COM(2007) 807) wordt voorgesteld
aanbevelingen te doen met betrekking tot uitwinning. In het licht van
het bovenstaande wil de Nederlandse regering erop wijzen dat gewaakt
moet worden voor overlap en voor tegenstrijdigheden bij het ontwikkelen
van nieuwe regelgeving op het terrein van tenuitvoerlegging. 

Antwoorden op de vragen in het groenboek

Tegen de achtergrond van de opmerkingen vooraf en de uiteenzetting van
het Nederlandse systeem ter bevordering van de transparantie van het
vermogen van schuldenaars beantwoordt de Nederlandse regering de vragen
in het groenboek als volgt.

Vraag 1: 

Bent u van mening dat er op communautair niveau maatregelen moeten
worden genomen om het vermogen van schuldenaars transparanter te maken?

Bent u van mening dat er in dat verband bijzondere aandacht moet worden
besteed aan het spanningsveld tussen de tenuitvoerlegging van
rechterlijke beslissingen en de bescherming van schuldenaars dan wel aan
de rol van private organisaties bij de tenuitvoerlegging van
rechterlijke beslissingen? Zo ja, welke elementen zijn er volgens u van
belang?

Nee, met uitzondering van het Handelsregister 

Ja, de privacy verdient hierbij speciale aandacht

De Nederlandse regering meent dat er mogelijkheden zijn om de
(betrouwbaarheid en werking van) het Handelsregister (waarvoor immers al
een communautaire basis bestaat) te verbeteren (zie het antwoord op
vraag 4). Die verbetering heeft een veel bredere werking dan het
verbeteren van de transparantie van het vermogen van de schuldenaar. Ook
heeft die verbetering waarschijnlijk meer effect op de juiste inleiding
van procedures dan op de tenuitvoerlegging van vonnissen.

Voor het overige staat de Nederlandse regering terughoudend tegenover
ingrijpen op communautair ter verbetering van de transparantie van het
vermogen van schuldenaars. Voor communautair ingrijpen moet helder zijn
wat het exacte probleem is en dienen er tevens duidelijke aanwijzingen
zijn dat dit probleem – mede vanuit het oogpunt van proportionaliteit
en subsidiariteit – het best door (aanpassing van) Europese
regelgeving kan worden opgelost. 

Veel lidstaten hebben op dit moment een efficiënt systeem van
tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen. De Nederlandse regering
onderkent dat in een aantal lidstaten op het terrein van de
tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen (op onderdelen)
verbeteringen mogelijk zijn en dat een gebrek aan transparantie over het
vermogen van schuldenaars de tenuitvoerlegging negatief kan
beïnvloeden. De summiere probleemanalyse in dit groenboek – waarbij
de problematiek rond de tenuitvoerlegging wordt toegespitst op dit
gestelde gebrek aan transparantie van het vermogen van schuldenaars –
rechtvaardigt echter op zichzelf nog niet een regeling op Europees
niveau. 

De Nederlandse regering houdt vast aan het beginsel dat executie lokaal
plaatsvindt. De Nederlandse regering acht het daarom wenselijk dat (per
lidstaat) wordt gekeken welke specifieke problemen bij de (lokale)
tenuitvoerlegging worden ervaren en op welke wijze hiervoor (op lokaal
niveau) oplossingen kunnen worden gevonden. De uitkomsten van de door de
Commissie aangekondigde effectbeoordeling aangaande de problemen op het
gebied van de grensoverschrijdende inning van vorderingen en de
(noodzaak van) mogelijke alternatieven voor Europese regelgeving kunnen
hierbij behulpzaam zijn. 

Elk van de lidstaten kan zelf in zijn interne recht een adequaat systeem
van tenuitvoerlegging van beslissingen invoeren. Eventuele verbeteringen
in de tenuitvoerlegging op lokaal niveau is – via de lokale
tenuitvoerleggingsinstanties – van voordeel voor alle mogelijke
schuldeisers, ook uit andere lidstaten. Ingrijpen op communautair niveau
kan voor sommige lidstaten zelfs een negatief effect hebben, omdat door
het ingrijpen op één specifiek onderdeel van een bestaand nationaal
executiesysteem de balans van het executiesysteem als geheel wordt
aangetast. 

Wel is de Nederlandse regering graag bereid om met de andere lidstaten
te praten over elkaars best practices om elkaar te stimuleren de
nationale systemen voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke
beslissingen en meer specifiek van de transparantie van het vermogen van
schuldenaars te verbeteren. Ook is de Nederlandse regering voorstander
van het op nationaal niveau verbeteren van registers in een lidstaat. Zo
zou de Nederlandse regering toejuichen als lidstaten die nog niet over
een onroerende-zakenregister of een bevolkingsregister beschikken,
zouden besluiten een dergelijk register op te zetten. Maar de wens om de
grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van vonnissen te verbeteren acht
de Nederlandse regering een onvoldoende basis om een communautaire
verplichting tot een dergelijk register op te baseren. 

Indien – anders dan de Nederlandse regering voor ogen heeft – ervoor
gekozen wordt om toch communautaire regelgeving te maken om de
transparantie van het vermogen van schuldenaars te vergroten, dan
bepleit de Nederlandse regering een minimale harmonisatie. De focus zou
dan moeten liggen op het verbeteren van voor een ieder toegankelijke
registers. Gezien de grote diversiteit aan soorten registers in de
verschillende lidstaten en het ontbreken van registers in sommige, ligt
het voor de hand om te beginnen met registers die reeds in alle
lidstaten bestaan, zoals het Handelsregister.

In de opmerkingen vooraf zijn al kort aspecten rond de privacy van
schuldenaars en daarmee samenhangend de rol van private organisaties bij
de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen aan de orde gekomen.
De Nederlandse regering acht waarborgen ter bescherming van de privacy
van schuldenaars van groot belang bij de gedachtevorming over
regelgeving ter vergroting van de transparantie van het vermogen van
schuldenaars. 

Tenuitvoerlegging van een vonnis zou niet moeten plaatsvinden dan nadat
de schuldenaar met zoveel woorden is gewaarschuwd voor de gevolgen van
tenuitvoerlegging, niet alleen voor zijn vermogen, maar ook voor de
gegevens die zijn identiteit en vermogenspositie weergeven en die in
databanken zijn vastgelegd.

Het inwinnen van inlichtingen uit openbare registers zal naar objectief
oordeel niet snel als een inbreuk op iemands persoonlijke levenssfeer
worden aangemerkt. Het toegankelijk maken van informatie uit besloten
registers is van heel andere orde. Deze gegevensverzamelingen zijn
aangelegd met een ander doel dan het dienen van de verhaalzoekende
schuldeiser. De algemene bevoegdheid van de openbaar ambtenaar om
vonnissen en andere executoriale titels ten uitvoer te leggen is hier
niet toereikend. Voorwaarde voor de inzage is, dat hem op zaakniveau
opdracht tot executie wordt verstrekt. Bovendien moeten de voor
tenuitvoerlegging vereiste termijnen en formaliteiten in acht zijn
genomen. Op het moment van de inzage dient de tenuitvoerleggende
instantie (in Nederland de gerechtsdeurwaarder) wettelijk gerechtigd te
zijn tot het leggen van executoriaal beslag. Dit betekent ondermeer dat
de tenuitvoerleggende instantie geen inlichtingen uit besloten registers
mag verkrijgen met het oog op eventuele conservatoire beslagen.

De aard van openbare registers brengt mee dat de schuldeiser de door hem
verlangde inlichtingen zelf kan inwinnen, in welke lidstaat zich die
registers ook bevinden. Hij kan de zo verkregen informatie ter
beschikking stellen van de autoriteit die met de tenuitvoerlegging is
belast. De door de Commissie genoemde handleiding waarin onder meer alle
bronnen van informatie over het vermogen van een persoon die in de
lidstaten toegankelijk zijn worden genoemd, zou hierbij een rol kunnen
spelen. In de praktijk zal vaak de autoriteit die toch al inzage in
besloten bestanden heeft, ook de openbare registers raadplegen. 

Het element van de vraag dat betrekking heeft op de rol van private
organisaties is niet geheel duidelijk. Welke private organisaties heeft
de Commissie hierbij op het oog? In Nederland is de gerechtsdeurwaarder
(als openbaar ambtenaar) bekleed met de overheidsmacht die nodig is
rechterlijke beslissingen rechtsgeldig ten uitvoer te leggen. De
tenuitvoerlegging van vonnissen is een ambtshandeling van de
gerechtsdeurwaarder. Het is ons niet bekend of in andere lidstaten bij
de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen wel private
organisaties betrokken zijn. De Nederlandse regering is – vanuit het
oogpunt van privacy van schuldenaars – geen voorstander van een
uitbreiding van de toegankelijkheid van informatie over (het vermogen
van) schuldenaars voor private instellingen en bedrijven, zoals
incassobureaus of zelfs willekeurige private schuldeisers. 

In dit kader acht de Nederlandse regering het tevens van groot belang
dat duidelijk is vanaf welk moment in het proces van inning van een
vordering en met welk doel gegevens over het vermogen van een
schuldenaar verkregen kunnen worden. Nederland bepleit een systeem
waarbij voor een tenuitvoerleggende instantie als voorwaarde voor
toegang tot informatie geldt dat deze instantie gerechtigd is te
executeren (er ligt een rechterlijke beslissing), dat hij hiertoe
opdracht heeft gekregen en dat gegevens alleen voor dit doel mogen
worden opgevraagd en gebruikt. 

Zoals in de opmerkingen vooraf al kort genoemd ziet de Nederlandse
regering – in het licht van de territoriale tenuitvoerlegging –
weinig toegevoegde waarde in een systeem van grensoverschrijdende
toegankelijkheid tot gegevens over (het vermogen van) schuldenaars en
acht zij dit vanuit het oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit
ook niet wenselijk.

Vraag 2: In welk opzicht zou een handleiding met alle informatie over de

tenuitvoerleggingssystemen van de lidstaten volgens u nuttig kunnen
zijn?

Een (via Internet toegankelijke) handleiding met informatie over de
tenuitvoerleggingssystemen in de verschillende lidstaten kan nuttig en
bruikbaar zijn voor schuldeisers.

In het onderhavige groenboek stelt de Commissie op pagina 5 voor dat een
handleiding over de tenuitvoerleggingsystemen van de lidstaten zou
kunnen worden opgesteld, die op de website van het Europees Justitieel
netwerk in burgerlijke en handelszaken zou kunnen worden geplaatst.
Hierin zouden onder meer bronnen van informatie over het vermogen van
een persoon die in de lidstaten openbaar toegankelijk zijn, de adressen
van contactpersonen die toegang tot die informatie kunnen krijgen
wanneer die toegang beperkt is, de kosten voor toegang en andere
relevante gegevens opgenomen kunnen worden.

De Nederlandse regering acht een (via Internet toegankelijke)
handleiding met informatie over de tenuitvoerleggingssystemen in de
verschillende lidstaten nuttig en bruikbaar voor schuldeisers. Zij
onderkent dat de informatie die de handleiding zou kunnen bieden over
onder meer de tenuitvoerleggende instantie(s) en de kosten voor toegang
tot gegevens, op eenvoudige en voordelige wijze het inzicht in de
tenuitvoerleggingsystemen in de lidstaten kan vergroten. Dit kan
bijdragen aan een efficiëntere tenuitvoerlegging van vonnissen. De
Nederlandse regering kan dit voorstel van de Commissie daarom steunen.

 Wel herhaalt de Nederlandse regering dat het territorialiteitsbeginsel
in het executierecht wat haar betreft uitgangspunt blijft voor verder
beleid. Voor de door de Commissie bedoelde handleiding ziet de
Nederlandse regering dan ook een tweeledig doel:

Informatie verschaffen over wie de tot tenuitvoerlegging bevoegde
instanties in een bepaalde lidstaat zijn en wat deze kunnen doen (m.a.w.
waar kan degene die een vonnis ten uitvoer wil leggen, naar toe en over
welke gegevens kan deze instantie dan beschikken om het vonnis zo
succesvol mogelijk ten uitvoer te kunnen leggen?);

Informatie verschaffen over voor een ieder openbaar toegankelijke
gegevens, die een belanghebbende vooral zal willen gebruiken om
voorafgaand aan een civiele procedure zoveel mogelijk de juiste gegevens
van zijn wederpartij te achterhalen. Ratio hiervan is dat een
vroegtijdig juiste informatieverzameling uiteindelijk ook de
tenuitvoerlegging vergemakkelijkt.

Gedacht kan worden aan meertalige Europese website(s) die verwijzen naar
websites van nationale instanties. Aandachtspunt hierbij is dat de
nationale sites ook in de Engelse taal geraadpleegd moeten kunnen
worden. 

Vraag 3: Moet er in handelsregisters meer informatie beschikbaar zijn en
moet de toegang

tot die registers worden verbeterd? Zo ja, hoe en in welke mate?

 Ja, een centraal on-line raadpleegbaar Handelsregister met gegevens
over alle ondernemingen, ongeacht hun rechtsvorm is wenselijk.

Een uitgebreid en betrouwbaar handelsregister is nuttig ter bevordering
van zowel het vrije verkeer van betalingsopdrachten (en executies) in de
Europese Unie als de goede werking van de interne markt. Juist doordat
het Handelsregister op elk moment raadpleegbaar is voor iedereen, biedt
het mogelijkheden om in een vroeg stadium (eventueel voorafgaand aan het
sluiten van een contract) te beoordelen met welke partij iemand in zee
gaat. Handelsregisters bevatten informatie over ondernemingen, waardoor
het belang van de bescherming van de privacy minder zwaar weegt.
Centrale toegankelijkheid van het handelsregister per lidstaat is voor
de algemene bruikbaarheid (door schuldeisers) van belang. Elektronische
toegankelijkheid, bijvoorbeeld via Internet, zou de bruikbaarheid voor
andere lidstaten vergroten. Hiermee zou een Europees register – voor
zover de Commissie hierop doelt – minder noodzakelijk zijn.

Lidstaten die niet beschikken over een adequaat (publiek en centraal
toegankelijk, aangaande alle ondernemingen en betrouwbaar)
handelsregister dienen te worden gestimuleerd om een dergelijk register
tot stand te brengen dan wel hun bestaande register te verbeteren en uit
te bouwen. Om de betrouwbaarheid van een handelsregister te vergroten
dienen lidstaten de verplichte inschrijving daadwerkelijk te handhaven
waarbij de juistheid van de gegevens wordt geverifieerd en nalatigheid
wordt gesanctioneerd.

Het Handelsregister heeft mede een basis in de Eerste Richtlijn en Elfde
richtlijn vennootschapsrecht. In de praktijk blijkt dat lidstaten niet
in gelijke mate het register vullen met gegevens en deze gegevens
bijhouden. De Nederlandse regering acht het (zowel voor de executiefase
als voor de fases daarvoor) van belang dat handelsregisters publiek en
centraal toegankelijk zijn en dat de gegevens betrouwbaar zijn.
Overigens is voor een centrale toegang niet noodzakelijk dat de
registers ook centraal gevuld worden. Het is ook mogelijk om lokale
registers centraal raadpleegbaar te maken. 

Nederland steunt het voorstel om handelsregisters binnen lidstaten op
deze punten te verbeteren en te streven naar een centraal on-line
raadpleegbaar Handelsregister met gegevens over alle ondernemingen,
ongeacht hun rechtsvorm.

Een ander punt is dat het Nederlandse Handelsregister op basis van
nationale regelgeving mede gevuld wordt met bedrijfsgegevens van
personen die een eenmanszaak drijven of die een personenvennootschap
hebben. Het Handelsregister biedt potentiële contractspartijen of
schuldeisers van deze bedrijven een ruimere mogelijkheid om zich over
hun bedrijfsgegevens te informeren, dan op basis van de Eerste en Elfde
Richtlijn het geval is. De Nederlandse regering acht wenselijk dat het
Handelsregister deze gegevens bevat over alle ondernemingen (ongeacht de
rechtsvorm) binnen een lidstaat. Aanpassing van de inrichting van het
Handelsregister op Europees niveau vereist samenwerking met de Raad voor
Concurrentievermogen om te onderzoeken welke maatregelen ter verbetering
van dit register kunnen worden voorgesteld. 

Vraag 4: Moet de toegang tot de bestaande bevolkingsregisters worden
verbeterd? Zo ja,

hoe?

Nee, nu lang niet alle lidstaten een bevolkingsregister hebben, is
verbetering van de toegang tot bestaande registers niet aan de orde.

Niet alle lidstaten beschikken over een bevolkingsregister waarin de
adressen van alle inwoners zijn opgenomen. De Nederlandse regering
onderstreept in zijn algemeenheid de voordelen van een (per lidstaat
centraal te raadplegen) bevolkingsregister, maar acht een verplichting
tot het opzetten van een dergelijk register ter vergroting van de
transparantie van het vermogen van schuldenaars disproportioneel. Omdat
niet alle lidstaten over een bevolkingsregister beschikken acht de
Nederlandse regering het ook misplaatst om de lidstaten die een
dergelijk register wel hebben tot verbetering van de toegankelijkheid te
verplichten. Dit maakt de verschillen in de mogelijkheid tot verkrijging
van adresgegevens tussen de verschillende lidstaten alleen maar groter.

Voorts zijn bestaande bevolkingsregisters – anders dan
handelsregisters – in de meeste lidstaten (waaronder Nederland) niet
algemeen publiek toegankelijk. Het belang van de bescherming van de
privacy van natuurlijke personen speelt hierbij een belangrijke rol. In
het licht van dit belang en het territoriale karakter van de
tenuitvoerlegging acht de Nederlandse regering een vergroting van de
(grensoverschrijdende) toegankelijkheid tot bevolkingsregisters niet
wenselijk. 

Vraag 5: Moet de toegang van tenuitvoerleggingsautoriteiten tot
socialezekerheids- en

belastingregisters worden verbeterd? Zo ja, hoe en in welke mate?

Nee, er is geen behoefte aan een uitbreiding van de
(grensoverschrijdende) toegankelijkheid tot socialezekerheids- en
belastingregisters.

De socialezekerheids- en belastingregisters zijn registers met grote
hoeveelheden zeer privacygevoelige gegevens. In de meeste lidstaten
kunnen mede op grond van de privacyrichtlijn slechts bepaalde gegevens
uit deze registers onder bepaalde omstandigheden worden verstrekt aan
autoriteiten die op grond van een wettelijk voorschrift bevoegd zijn tot
het gebruik van een gegeven (inclusief doelbinding). Ook de Nederlandse
wetgeving en het Nederlands beleid gaan uit van een grote
terughoudendheid bij het verstrekken van gegevens uit socialezekerheids-
en belastingsregisters. De Nederlandse regering ziet – mede vanuit het
oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit – geen aanleiding tot
een versoepeling in het verstrekken van (enkele) van deze gegevens om
transparantie in de vermogenspositie van schuldenaars te vergroten en al
helemaal niet met het oog op grensoverschrijdende verstrekking van deze
gegevens.

De registers in de verschillende lidstaten zijn bovendien naar aard en
samenstelling zo verschillend dat het naar het oordeel van de
Nederlandse regering ook om die reden te ambitieus is daarvoor nu een
Europese regeling te willen treffen.

Anders dan voetnoot 26 vermeldt, kunnen de Nederlandse
gerechtsdeurwaarders op dit moment slechts als een voornemen én een
gerechtigdheid tot het leggen van loonbeslag bestaat, bij het vermoeden
dat een schuldenaar een uitkering ontvangt dit vermoeden in het register
van de uitkeringsinstantie (het socialezekerheidsregister) verifiëren.
Zij kunnen dus niet zonder meer uitkeringsrelaties of dienstbetrekkingen
in socialezekerheidsregisters raadplegen. Zoals aangegeven onder punt 14
zal na inwerkingtreding van het daargenoemde wetsvoorstel een
gerechtsdeurwaarder, die gerechtigd is om derdenbeslag te leggen, voor
dit doel identiteitsgegevens van de werkgever of uitkeringsverstrekker
van een schuldenaar kunnen opvragen. 

De Belastingdienst heeft de beschikking over een breed scala aan
privacygevoelige gegevens van belastingplichtigen. Onze regelgeving kent
een zware geheimhoudingsplicht voor fiscale gegevens. Ook is het
Nederlandse beleid om zeer zorgvuldig om te gaan met het verstrekken van
deze gegevens uit de gesloten registraties van de Belastingdienst. Er
zijn sluitende afspraken en procedures met de afnemers van gegevens. Het
Nederlandse beleid en de wetgeving zijn erop gericht informatie van de
Belastingdienst alleen door te geven aan autoriteiten (bestuursorganen)
als daar een wettelijke basis voor is en ook die autoriteiten een
geheimhoudingsplicht hebben. De Belastingdienst verstrekt geen gegevens
aan derden, niet-overheid. De privacy van burgers staat hoog in het
vaandel, mede op basis van de Privacyrichtlijn. In dit beleid past het
niet om gegevens te verstrekken rechtstreeks aan schuldeisers, laat
staan om dit grensoverschrijdend te doen waarbij geen goed zicht bestaat
op de (naleving van) privacywaarborgen. Hoewel formeel grotendeels
dezelfde regels gelden, zijn er materieel per lidstaat wel verschillen
in de uitvoering.

Tot slot wordt opgemerkt dat andere lidstaten (bijvoorbeeld Duitsland en
Engeland) met Nederland vergelijkbare of zelfs strengere fiscale
regelgeving hebben voor informatieverstrekking. Zo is het in Duitsland
verboden om databases te verknopen en moet bij iedere onderlinge
informatie-uitwisseling tussen overheidsinstanties een machtiging van de
burger verkregen worden. Dit volgt onder meer uit het onderzoek
privacybescherming.

Voor de Nederlandse regering is het wederom met het oog op de
territorialiteit van de tenuitvoerlegging niet aan de orde  een ruimere
toegankelijkheid van gegevens voor grensoverschrijdende executies dan
voor interne toe te staan. 

Vraag 6: Moet de informatie-uitwisseling tussen
tenuitvoerleggingsautoriteiten worden

verbeterd? Zo ja, hoe?

Nee, er is momenteel geen uitwisseling van gegevens tussen
tenuitvoerleggende instanties en hieraan bestaat ook geen behoefte.

De inleidende opmerkingen van de Nederlandse regering en haar antwoord
op vraag 5 maken duidelijk dat zij de territorialiteit van de
tenuitvoerlegging voorop stelt. In dat licht is geen rol voor
buitenlandse tenuitvoerleggende instanties weggelegd bij de
tenuitvoerlegging van een vonnis in een lidstaat. Het is de Nederlandse
regering onduidelijk wat in de ogen van de Commissie - die in dit
groenboek zelf ook lijkt vast te houden aan het
territorialiteitsbeginsel van de executie – de toegevoegde waarde is
van grensoverschrijdende informatieverstrekking door de ene
tenuitvoerleggende instantie aan de andere. Die andere
tenuitvoerleggende instantie kan immers niet handelen op basis van de
verkregen informatie, maar heeft daarvoor weer de informatie
verstrekkende tenuitvoerleggende instantie nodig.

De grote verschillen tussen lidstaten in de mate waarin registers
bestaan pleit ook tegen uitwisseling van gegevens. De richting van die
uitwisseling zou immers nogal eenzijdig zijn vanuit lidstaten waar veel
gegevens kunnen worden verkregen uit betrouwbare registers naar
lidstaten waar dit niet kan.

Hoogstens zou de tenuitvoerleggende instantie van een lidstaat
informatie kunnen verstrekken aan een tenuitvoerleggende instantie van
een andere lidstaat over de formaliteiten en de stukken benodigd voor
tenuitvoerlegging aldaar. Die informatie kan de vragende
tenuitvoerleggende instantie doorgeven aan de schuldeiser. De
schuldeiser kan zich dan vervolgens tot de tenuitvoerleggende instantie
van de andere lidstaat wenden voor de daadwerkelijke tenuitvoerlegging
van het vonnis. In dat kader kan die andere tenuitvoerleggende instantie
dan zonodig gegevens uit openbare registers opvragen.

Vraag 7: Bent u van mening dat er een Europese vermogensverklaring moet
worden

ingevoerd?

Nee.

De Nederlandse regering is geen voorstander van invoering van een
Europese vermogensverklaring. De beperkte betrouwbaarheid van een
dergelijke verklaring en de zeer beperkte handhavingsmogelijkheden en
sancties beschouwt de Nederlandse regering als doorslaggevende nadelen
van een dergelijke verklaring in het algemeen.

Uit het groenboek blijkt onvoldoende voor welk probleem een Europese
vermogensverklaring een oplossing moet bieden. Ook is onduidelijk in
welke zin een Europese vermogensverklaring bijdraagt aan een
efficiëntere grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van vonnissen. Dat
er verschillen zijn in tenuitvoerleggingssystemen van de lidstaten hoeft
op zichzelf geen bezwaar te zijn. Zolang elke lidstaat een eigen
efficiënt systeem heeft, maakt het voor de schuldeiser die een vonnis
ten uitvoer wil leggen, weinig uit op welke manier dit gebeurt. Om
transparant te maken bij wie de schuldeiser met zijn vonnis terecht kan
voor tenuitvoerlegging heeft de Nederlandse regering in haar reactie op
dit groenboek aangegeven voorstander te zijn van een handleiding over
tenuitvoerleggingsystemen van de lidstaten.

Ten slotte blijkt uit het groenboek niet voor wie een dergelijke
verklaring bedoeld is. Moet deze in de ogen van de Commissie worden
afgelegd aan de schuldeiser zelf of slechts aan de
tenuitvoerleggingsinstantie ter plaatse? Het groenboek werpt de vraag
wel op maar zonder deze te onderbouwen.

Uit de beschrijving van het Nederlandse systeem blijkt dat goed mogelijk
is om een efficiënt tenuitvoerleggingssysteem te hebben waarin de
vermogensverklaring van de schuldenaar geen enkele rol speelt. Het
systeem leidt in de praktijk tot hogere succespercentages dan enkele
systemen van andere lidstaten die wel een dergelijke verklaring kennen
en daaraan een belangrijke rol toekennen. Om die reden meent de
Nederlandse regering dat het voorstel voor een Europese
vermogensverklaring niet voldoet aan het subsidiariteitsvereiste en
evenmin aan het proportionaliteitsvereiste.

Het is de Nederlandse regering bekend dat er voorbeelden zijn waarin een
verplichting van de schuldenaar om een verklaring af te leggen over zijn
wereldwijde vermogen, succesvol is. De met gevangenisstraf (wegens
contempt of court) bedreigde schuldenaar in een zaak met een groot
financieel belang blijkt bereid een min of meer volledige verklaring af
te leggen, omdat hij weet dat een team van advocaten en hun assistenten
wereldwijd proberen elk vermogensbestanddeel te achterhalen om dit
triomfantelijk aan de rechter te kunnen melden. De reden van het succes
in dit voorbeeld is niet zozeer de dreiging van gevangenisstraf, maar de
uiterst effectieve private handhaving door een team van advocaten en hun
assistenten. Dit maakt de succesvolle voorbeelden niet representatief.
De kosten van een dergelijke private handhaving zullen in de gemiddelde
zaak immers het zaaksbelang ver overstijgen. Zonder een dergelijke
handhaving, wordt de dreiging van gevangenisstraf een loze dreiging,
omdat noch de wederpartij noch de tenuitvoerleggende instantie (of
rechter) in staat is de juistheid, volledigheid en betrouwbaarheid van
de vermogensverklaring te controleren.

De Nederlandse regering ziet ook nog een maatschappelijk bezwaar van een
Europese vermogensverklaring, namelijk het gevaar dat deze verklaring
een eigen leven gaat leiden en dat nieuwsgierigen of kwaadwillende
proberen hiermee inzicht te krijgen in de volledige samenstelling van
het vermogen van de schuldenaar. Dit kan de schuldenaar kwetsbaar maken
voor ontvoering e.d.

Vraag 8: Zo ja, onder welke voorwaarden moet die verklaring kunnen
worden verkregen?

Moeten er sancties worden vastgesteld voor het verstrekken van onjuiste
gegevens in de

verklaring? Zo ja, welke?

Gezien het antwoord op vraag 7, komt de Nederlandse regering niet toe
aan vraag 8.

Zou de Commissie onverhoopt toch met een voorstel voor een Europese
vermogensverklaring komen, dan meent de Nederlandse regering dat deze
alleen moet kunnen worden verkregen als de schuldeiser een
onherroepelijke rechterlijke uitspraak heeft waarin zijn schuldvordering
is toegewezen en aannemelijk maakt dat de schuldenaar beschikt over
vermogen in een andere lidstaat of lidstaten.

Voor de vraag of sancties moeten worden vastgesteld voor een onjuiste
verklaring, vraagt de Nederlandse regering zich af of de Commissie met
“onjuiste gegevens” ook bedoelt “onvolledige gegevens”.
Daarnaast wijst de Nederlandse regering op de hiervoor genoemde beperkte
controle- en handhavingsmogelijkheden van de juistheid, volledigheid en
betrouwbaarheid van een afgelegde Europese vermogensverklaring. 

Ook voor eventuele sancties vraagt de Nederlandse regering zich af of en
in welke mate de Europese wetgever bevoegd is en hoe een regeling kan
voldoen aan het subsidiariteitsvereiste. Waarschijnlijk is dat de
lidstaten zelf beter in staat zijn om op nationaal niveau passende
sancties te stellen die in hun lidstaat uitvoerbaar zijn.

Afgezien van het subsidiariteitsbezwaar, acht de Nederlandse regering
een regeling voor sancties alleen aanvaardbaar voor zover deze
handhaafbaar en uitvoerbaar zijn. Een eventuele sanctie die bij gebrek
aan handhavingsmogelijkheden niet kan worden opgelegd, is een
schijndreiging die afbreuk doet aan geloofwaardigheid van het systeem.
Het Europa voor de burger moet de ambitie hebben uitsluitend regelingen
te maken die daadwerkelijk uitvoerbaar zijn.

Vraag 9: In welke mate moet de Europese vermogensverklaring volgens u
worden

geharmoniseerd? Wat moet de precieze inhoud zijn van de Europese
vermogensverklaring?

Gezien het antwoord op vraag 7, komt de Nederlandse regering niet toe
aan vraag 9.

Zoals aangegeven bij de vraag 7 meent de Nederlandse regering dat
invoering van een Europese vermogensverklaring niet wenselijk is. Als
toch een dergelijke vermogensverklaring wordt voorgesteld door de
Commissie, meent de Nederlandse regering dat de vermogensverklaring een
zo ruim mogelijke mate van vrijheid aan de lidstaten moet laten om deze
in te passen in het eigen systeem van tenuitvoerlegging van vonnissen.
Dit betekent een zo gering mogelijke mate van harmonisatie.

Over de precieze inhoud van een Europese vermogensverklaring zou de
Nederlandse regering geen communautaire afspraken willen maken.
Uitgangspunt moet zijn dat een regeling voor een Europese
vermogensverklaring de privacy van de schuldenaar zoveel mogelijk
respecteert, niet verder gaat dan nodig voor het doel van
tenuitvoerlegging van een specifiek vonnis en dat de verklaring niet aan
de schuldeiser zelf moet worden afgelegd. 

Vraag 10: Welke andere maatregelen moeten er volgens u op EU-niveau
worden genomen

om de transparantie van het vermogen van schuldenaars te verbeteren?

Eventuele andere maatregelen op communautair niveau moeten gericht zijn
op het bevorderen van een efficiënte tenuitvoerlegging in alle
lidstaten, niet in de eerste plaats op het verbeteren van de
transparantie van het vermogen van de schuldenaar.

 De eerste stap in verbetering van de tenuitvoerlegging ligt in het
stadium van sluiten van de overeenkomst: partijen moeten (kunnen) weten
met wie zij zaken doen. Daarbij kunnen een verbetering van (de
betrouwbaarheid en werking van) het Handelsregister en het bestaan van
een Insolventieregister een rol spelen. Daarnaast kunnen eenvoudige
(elektronische) grensoverschrijdende betalingsmechanismen verder worden
ontwikkeld en bevorderd. Dit kan een drempel wegnemen voor de
schuldenaar om (tijdig) tot betaling over te gaan. Met een scoreboard
kunnen de duur van tenuitvoerleggingsprocedures en het succespercentage
ervan worden bijgehouden. Zo kan meer inzicht worden verkregen in de
aard en omvang van de eventuele problemen bij tenuitvoerlegging. Ook
wordt daarmee zichtbaar of zich problemen voordoen die specifiek om een
Europese oplossing vragen of problemen die de nationale regeringen zich
moeten aantrekken.

 Dit is bijv. de wijze waarop het Nederlandse bevolkingsregister werkt.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het vullen en bijhouden van de
lokale registers, maar deze zijn centraal raadpleegbaar.

 Zie bijvoorbeeld het wetsvoorstel tot Wijziging van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen, de Wet waardering onroerende zaken en enige
andere wetten in verband met de invoering van een basisregistratie
inkomen en een basisregistratie onroerende zaken (Kamerstukken II
2006/07, 31 085). 

 Richtlijn 95/46. 

   HYPERLINK
"http://www.privacyinternational.org/article.shtml?cmd%5b347%5d=x-347-55
9597" 
http://www.privacyinternational.org/article.shtml?cmd[347]=x-347-559597
. 

 Het Nederlandse Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum
(WODC) voert voor Nederland op dit moment een onderzoek uit naar de
relatie tussen de wijze van betekening van het inleidend processtuk en
de mate van succes bij tenuitvoerlegging van het vonnis /inning van de
vorder6ing in het stadium daarna.

	 – CONCEPT – 

 PAGE   1 

 PAGE   20 

Bijlage Beantwoording Groenboek Transparantie vermogen schuldenaars,
pagina