[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2008D10213, datum: 2008-10-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Verdrag Korea inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (2008D10212)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Korea
inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken;
’s-Gravenhage, 14 februari 2007 (Trb. 2007, 66) 

 PRIVATE  

TOELICHTENDE NOTA

I. Algemeen

	In juli 2003 hebben onderhandelingen plaatsgevonden tussen
vertegenwoordigers van het Nederlandse Ministerie van Financiën en van
de Douanedienst van de Republiek Korea om te komen tot een verdrag op
het gebied van de wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken. 

	Voor een effectief douaneoptreden en bestrijding van internationale
fraude is het nodig te komen tot een betere samenwerking tussen de
douaneautoriteiten van Nederland en de Republiek Korea (hierna: Korea).
Deze behoefte betreft zowel het toezicht op de naleving van de
douanewetgeving als het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van
inbreuken op die wetgeving. 

	Het op 14 februari 2007 te Den Haag ondertekende Verdrag tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Korea inzake wederzijdse
administratieve bijstand in douanezaken (hierna: het Verdrag) beoogt een
kader te scheppen waarbinnen de grensoverschrijdende fraudes in het
handelsverkeer kunnen worden aangepakt. Daarnaast biedt het de
mogelijkheid om de internationale drugshandel effectiever te bestrijden.
Het Verdrag is voorts van belang omdat het uitdrukking geeft aan de
handelsstromen die tussen de landen bestaan en aan de uitbreiding van de
samenwerking op het gebied van de bestrijding van smokkel. 

	Qua opzet en bewoording is het Verdrag goeddeels gebaseerd op een door
de Wereld Douane Organisatie (WDO) – de voormalige Internationale
Douaneraad (IDR) – ontwikkeld modelverdrag. Het Verdrag regelt
nauwkeurig het kader waarbinnen de samenwerking tussen de
douaneautoriteiten zal plaatsvinden en beperkt zich daarbij tot de
maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn.
Het ziet enkel op de administratieve samenwerking tussen
douaneautoriteiten en bestrijkt niet het terrein van de tussen
rechterlijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in
strafzaken.

	In artikel 1 worden de elementaire begrippen nader gedefinieerd.
Vervolgens wordt in artikel 2 het toepassingsgebied van het Verdrag
omschreven. De artikelen 3 en 4 omvatten de soorten van informatie, die
uit eigen beweging dan wel op verzoek van de andere douaneautoriteit
worden verstrekt. De artikelen 5 tot en met 8 geven nadere voorschriften
betreffende de specifieke elementen van de informatie die wordt
verstrekt (bijvoorbeeld door het houden van toezicht op bij het
goederenverkeer betrokken personen, zendingen, opslagplaatsen en
vervoermiddelen). De artikelen 9 tot en met 17 geven enkele meer formele
voorschriften met betrekking tot de vorm waarin en de voorwaarden
waaronder de informatie wordt verstrekt. De artikelen 18 tot en met 22
bevatten onder meer bepalingen betreffende de inwerkingtreding en de
toepassing van het Verdrag.

II. Artikelsgewijze toelichting 

Artikel 1

	Met “douaneautoriteit” wordt voor Nederland de centrale autoriteit
aangeduid die beleidsmatig verantwoordelijk is voor een of meer
regelingen waarop de in het Verdrag omschreven samenwerking betrekking
heeft. 

	Op grond van de huidige taakverdelingen zijn dat de volgende
ministeries: Buitenlandse Zaken; Economische Zaken; Financiën;
Justitie; Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap; Verkeer en Waterstaat; Volksgezondheid, Welzijn en Sport; en
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Deze ministeries
zijn uiteraard tevens verantwoordelijk voor de uitvoerende diensten die
namens hen aan de samenwerking in de zin van het Verdrag deelnemen.
Naast de Douane en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst /
Economische Controledienst (van het ministerie van Financiën) zijn dit
bijvoorbeeld de Algemene Inspectiedienst (ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit) of de VROM-Inspectie (ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer). 

	Omwille van de duidelijkheid en efficiëntie zal aan Nederlandse kant
het Douane Informatie Centrum te Rotterdam (DIC) voor zowel de
verdragspartner als voor de bedoelde uitvoerende diensten als centraal
aanspreekpunt worden aangewezen. Het DIC zal in die hoedanigheid
Koreaanse en Nederlandse bijstandsverzoeken kunnen doorgeleiden naar de
bevoegde binnenlandse dan wel buitenlandse autoriteiten, dergelijke
bijstandsverzoeken in procedureel opzicht verder begeleiden en de
bevindingen van de aangezochte instantie doen toekomen aan de Koreaanse
of Nederlandse dienst die om de bijstand had verzocht. 

	Het voornemen is om vorenbedoelde aanwijzing van het DIC op te nemen in
een gezamenlijk besluit van het Ministerie van Financiën en de
Koreaanse Douanedienst krachtens artikel 18, tweede lid, van het
Verdrag. Die bepaling maakt het mogelijk om, ter vergemakkelijking van
de uitvoeringspraktijk, binnen het kader van het verdrag passende nadere
afspraken te maken. 

	Het begrip “douanewetgeving” heeft, evenals het begrip
“douaneautoriteit”, in het Verdrag een ruimere betekenis dan die
welke daaraan in het algemeen wordt toegekend. Onder de werking van het
Verdrag vallen ten gevolge van deze definitie in ruime zin van de term
“douanewetgeving” regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van
goederen, hoofdzakelijk betreffende:

a.	douanerechten evenals omzetbelasting en accijnzen geheven ter zake
van de invoer;

b.	belastingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en
landbouwrestituties ;

c.	anti-dumpingrechten;

d.	verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het
grensoverschrijdende goederenverkeer ter bescherming van financiële,
economische (landbouweconomische daaronder begrepen), culturele,
veterinaire en fytosanitaire belangen en ter bescherming van de
binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en het
milieu. 

Bij de begripsomschrijvingen van artikel 1 is voorts een definitie van
persoonsgegevens opgenomen, welke is ontleend aan artikel 2, onderdeel
a, van het op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag
tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde
verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7). De overige definities
betreffen termen die in het Verdrag regelmatig worden gebruikt en beogen
redactionele complicaties in de tekst van het Verdrag te voorkomen.

Artikel 2

	Het artikel omschrijft het kader waarbinnen de administratieve bijstand
wordt verleend, zowel vanuit nationaal perspectief als in internationaal
verband. Wat dit laatste betreft moet voor Nederland in het bijzonder
aan verplichtingen uit hoofde van de Europese regelgeving op dit vlak
worden gedacht.

In dat verband wordt in het bijzonder verwezen naar Verordening (EG) nr.
515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand
tussen de administratieve autoriteiten van de Lidstaten en de
samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de
juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG L 82).
Als gevolg van deze verordening zijn de Lidstaten verplicht om onder
bepaalde omstandigheden informatie door te geven aan de Europese
Commissie en andere Lidstaten, ook indien deze informatie afkomstig is
van derde landen. Daarnaast wordt als gevolg van het derde lid van het
onderhavige artikel 2 van het Verdrag onder meer rekening gehouden met
(toekomstige) verplichtingen van Nederland op het terrein van de
wederzijdse administratieve bijstand onder verdragen met andere
Lidstaten in het kader van de Europese Unie.

	Volledigheidshalve zij vermeld dat met Korea ook op Europees niveau een
administratieve- bijstandsregeling voor de correcte toepassing van de
douanewetgeving is getroffen, te weten de op 10 april 1997 te Brussel
tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de
Republiek Korea betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve
bijstand in douanezaken (PbEG L 121). Hoewel deze overeenkomst anders
dan de daarna gesloten soortgelijke overeenkomsten van de Europese
Gemeenschap (zoals die met de Verenigde Staten van Amerika, Canada,
India, China en recentelijk Japan) niet uitdrukkelijk verklaart dat de
bepalingen daarvan geacht worden hetzij een aanvulling te vormen op ,
hetzij verenigbaar te zijn met  of geen afbreuk te doen aan , bestaande
of toekomstige bilaterale douanebijstandsverdragen van Korea met
afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie, is er geen aanwijzing dat
de Raad van de Europese Unie bij de goedkeuring van de EG-overeenkomst
met Korea van een ander standpunt is uitgegaan. 

	De praktische uitvoering van de administratieve bijstand zal geschieden
in overeenstemming met de wettelijke en administratieve bepalingen van
de Verdragsluitende partij die de administratieve bijstand verleent.
Uitdrukkelijk is vastgelegd dat het Verdrag voorziet in het verlenen van
administratieve bijstand tussen de Verdragsluitende partijen. Onder
administratieve bijstand dient in dit verband doorgaans te worden
verstaan dat de aangezochte douaneautoriteit informatie verstrekt ten
behoeve van de verzoekende douaneautoriteit. In de regel geschiedt dit
naar aanleiding van een concreet geval waarbij de verzoekende
douaneautoriteit bepaalde informatie nodig heeft om een onderzoek te
kunnen afronden. Deze informatie kan betrekking hebben op goederen,
voorafgaande transacties in de logistieke keten en op betrokken
(rechts)personen. Indien bijstand dient te worden verleend op grond van
een ander samenwerkingsverdrag tussen beide landen, geeft de aangezochte
autoriteit aan welke andere nationale autoriteiten zich daarmee
bezighouden. De aangezochte autoriteit leidt het verzoek dus niet
rechtstreeks door naar de andere nationale autoriteit doch stelt de
verzoekende autoriteit in de gelegenheid zich voor bijstand zelf tot de
juiste autoriteit te wenden.

Artikel 3

	Deze bepaling regelt het verlenen van bijstand met betrekking tot de
juiste toepassing van de douanewetgeving voorzover het gaat om het
verstrekken van informatie. Het betreft zowel informatie waarvoor een
specifiek verzoek is gedaan door één van de douaneautoriteiten als uit
eigen beweging verstrekte gegevens, ten behoeve van de juiste toepassing
van de douanewetgeving en de voorkoming, opsporing en bestrijding van
inbreuken op de douanewetgeving. Wanneer voor het verkrijgen van de
gegevens een nader onderzoek nodig is, stelt de desbetreffende
douaneautoriteit  een dergelijk onderzoek in alsof het wordt gedaan te
eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit van de eigen
staat.

Artikel 4

	Op verzoek informeren de douaneautoriteiten elkaar over de in hun
landen van toepassing zijnde douanewetgeving en douaneprocedures. Voorts
zullen de douaneautoriteiten elkaar onverwijld informatie verstrekken
met betrekking tot nieuwe controle- en handhavingstechnieken en
gesignaleerde fraudepatronen. 

Artikel 5

	Doel van het eerste lid van deze bepaling is zekerheid te verkrijgen
over de vraag of goederen op rechtmatige wijze werden ingevoerd of
uitgevoerd. De vraag naar de rechtmatigheid van de invoer is in het
bijzonder van belang in die gevallen waarin, afhankelijk van de uitvoer
dan wel de eindbestemming, een gunstige behandeling wordt toegestaan. Zo
kan een verrekening van belasting of een restitutie dan wel een
ontheffing van een uitvoerverbod worden toegepast al dan niet
afhankelijk van het volgen van een bepaalde bestemming. Twijfel of
goederen werkelijk naar de andere staat zijn uitgevoerd, kan worden
weggenomen wanneer de douaneautoriteit van die staat verklaart dat de
goederen op rechtmatige wijze in het douanegebied van die staat zijn
ingevoerd en onder welke douaneregeling zij eventueel zijn gebracht.

Artikel 6 

	Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid dat, indien twijfels zijn
gerezen over de legitimiteit van goederenbewegingen en de daarbij
betrokken opslagplaatsen, vervoermiddelen of personen, daarop door de
aangezochte autoriteit bijzonder toezicht wordt gehouden.

Artikel 7

	Het artikel bevat een nadere verbijzondering van de in de voorgaande
bepalingen voorziene uitwisseling van informatie over gepleegde of
vermoede inbreuken op de douanewetgeving.

Artikel 8

	Als sluitstuk van de wederzijdse administratieve bijstand wordt in dit
artikel de mogelijkheid geschapen dat, op verzoek, de aangezochte
partij, in overeenstemming met haar nationale bepalingen en binnen het
kader van deze overeenkomst, alle noodzakelijke maatregelen zal nemen
voor het bezorgen van documenten of het ter kennis brengen van besluiten
aan een geadresseerde die op haar grondgebied verblijft dan wel is
gevestigd.

Artikel 9 

	Dit artikel geeft nadere aanwijzingen over de aard en hoedanigheid van
de te verstrekken informatie. 

Artikel 10 

	Op verzoek zullen ambtenaren van de aangezochte douaneautoriteit door
deze worden gemachtigd om als deskundige of als getuige te verschijnen
voor een rechterlijke instantie van de verzoekende Verdragspartij ter
zake van de toepassing van de douanewetgeving. 

Artikel 11 

	Dit artikel regelt hoe en bij wie een verzoek om bijstand wordt gedaan.


Artikel 12

	Op basis van dit artikel stelt de aangezochte douaneautoriteit een
onderzoek in indien zij niet zelf over de gevraagde informatie beschikt.
Dit onderzoek kan bijvoorbeeld inhouden dat de Nederlandse douane in
overeenstemming met de geldende nationale bepalingen bij een bedrijf een
administratieve controle (boekenonderzoek) verricht om te kunnen
tegemoet komen aan een verzoek van de Koreaanse douane. Het onderzoek
kan eveneens omvatten het optekenen van verklaringen van personen van
wie in verband met inbreuken op de douanewetgeving informatie wordt
gevraagd en van getuigen- en deskundigenverklaringen. 

Artikel 13

	Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van aanwezigheid van
douaneambtenaren op elkaars grondgebied en de voorwaarden waaronder van
deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt. Vooral als het gaat om
onderzoeken waarin een groot deel van de benodigde gegevens in een
bepaalde zaak zich bevindt in de andere staat, bijvoorbeeld bij dubbele
facturering of bij een niet regelmatig beëindigd transport van goederen
tussen Korea en Nederland, kan het onderzoek worden versneld indien
ambtenaren van de verzoekende douaneautoriteit direct informatie
verkrijgen van de bevoegde eenheden van de aangezochte autoriteit dan
wel aanwezig zijn bij onderzoeken te verrichten door ambtenaren van de
aangezochte douaneautoriteit.

 

Artikel 14

	Aangezien de in het Verdrag bedoelde informatie dikwijls van
vertrouwelijke aard is, moet voor misbruik daarvan worden gewaakt. Dit
artikel schrijft voor dat op grond van het Verdrag verkregen informatie
zeer zorgvuldig moet worden behandeld. Het eerste lid bevat een bepaling
waarin is vastgelegd dat de verkregen informatie door de bevoegde
douaneautoriteiten slechts voor de doeleinden van dit Verdrag mag worden
gebruikt. Gebruik van de informatie voor andere doeleinden of door
andere autoriteiten is alleen toegestaan indien de douaneautoriteit die
de informatie heeft verstrekt daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft
gegeven. Voor het gebruik door de Koreaanse douaneautoriteit van via de
Nederlandse douaneautoriteit verkregen informatie in een
strafrechtelijke procedure is op grond van het eerste lid uitdrukkelijk
voorafgaande toestemming van het Openbaar Ministerie dan wel de
Nederlandse rechterlijke autoriteit vereist.

	Het tweede lid geeft aan dat in de staat die de informatie ontvangt,
minimaal hetzelfde niveau van bescherming en geheimhouding voor deze
informatie geldt als voor soortgelijke informatie van de eigen
administratie op grondslag van de nationale wetgeving terzake.

	Wanneer onder het Verdrag verkregen informatie als gevolg van de in
artikel 2, derde lid, omschreven verplichtingen van het Koninkrijk wordt
doorgegeven aan de Europese Commissie of de douaneautoriteiten van
andere EU-lidstaten, zal de Koreaanse douaneautoriteit daarvan, op grond
van het derde lid van artikel 14, vooraf in kennis worden gesteld. 

 

Artikel 15

	Voor onder dit Verdrag uitgewisselde persoonsgegevens wordt in het
eerste lid bepaald dat deze in het ontvangende land onderworpen zijn aan
een niveau van bescherming dat gelijkwaardig moet zijn aan het niveau
van bescherming dat wordt toegepast in het land dat de gegevens
verstrekt. Als gevolg van het tweede lid zal informatie over de terzake
geldende wetgeving tussen de Verdragsluitende partijen worden
uitgewisseld. In Nederland zijn deze regels in de nationale wetgeving
opgenomen in de Wet bescherming persoonsgegevens, die dient ter
implementatie van richtlijn nr. 95/46/EG van het Europese Parlement en
de Raad van de Europese Unie van 23 november 1995 betreffende de
bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG
L 281). De verwijzing in het eerste lid naar het beschermingsniveau dat
wordt gehanteerd door de Verdragsluitende partij die de persoonsgegevens
verstrekt, ziet voor Nederland daardoor in materiële zin mede op de
aangehaalde richtlijn. De richtlijn met bijbehorende
implementatiewetgeving geeft overigens uitvoering aan artikel 8 van het
op 4 november 1951 te Rome totstandgekomen Verdrag tot bescherming van
de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM; Trb. 1951,
154) en het daarop steunende op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand
gekomen Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de
geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens. Op grond van het derde
lid zal uitwisseling van persoonsgegevens pas plaats vinden als op basis
van artikel 18, tweede lid, is vastgesteld dat het niveau van
bescherming in beide landen gelijkwaardig is.

Artikel 16 

	Het artikel bevat de bijzondere gevallen waarin bijstand geheel of
gedeeltelijk kan worden geweigerd. Krachtens dit artikel zal Nederland
bijvoorbeeld bijstand weigeren als deze wordt gevraagd ten behoeve van
onderzoek in een zaak die hier te lande al onderwerp van een
strafvervolging heeft gevormd. Hetzelfde geldt bij een nog lopende
strafrechtelijke procedure. Informatie wordt niet verstrekt dan na
daartoe verkregen toestemming van de desbetreffende gerechtelijke
autoriteit. Deze autoriteit kan de nodige waarborgen verlangen om te
voorkomen dat de gegevens in de verzoekende staat worden gebruikt om een
strafvervolging voor hetzelfde feit en tegen dezelfde verdachte te
beginnen.

Artikel 17 

	Uit hoofde van administratieve vereenvoudiging zien de
douaneautoriteiten in beginsel af van alle vorderingen tot terugbetaling
van de door hen onder het Verdrag gemaakte kosten, daaronder begrepen de
kosten van administratieve bijstand ter zake van de invordering van
douaneschulden. 

Artikel 18 

	Het artikel bevat enkele bepalingen die een goede uitvoering van het
Verdrag moeten verzekeren. De douaneautoriteiten zullen daarnaast voor
een soepele toepassing van het Verdrag uitvoeringsbepalingen vaststellen
die van praktische aard zijn en het toepassingsgebied van het Verdrag
niet wijzigen.

III. Koninkrijkspositie 

	Als gevolg van het tweede lid van artikel 19 zal het Verdrag, voor wat
het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden. Uitbreiding van de
gelding tot de Nederlandse Antillen en Aruba is mogelijk. De in het
derde lid genoemde notawisseling zal dan een verdrag vormen in de zin
van de Grondwet. 

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 

 EG-VS: PbEG 1997, L 222 (artikel 5); EG-Canada: PbEG 1998, L 7 (artikel
21); EG-VR China:

PbEU 2004, L 375 (artikel 5).

 EG-India: PbEU 2004, L 304 (artikel 6).

 EG-Japan: PbEU 2008, L 62 (artikel 6).

 

 

 PAGE   8 

  PAGE  8 

Concept d.d. 8 februari 2001, pagina   PAGE  8  van   NUMPAGES  8