[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoorden

Bijlage

Nummer: 2008D10607, datum: 2008-10-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Antwoorden op vragen inzake Habitattype 1110a (2008D10606)

Preview document (🔗 origineel)


Antwoorden op de vragen van de VC LNV m.b.t. de profielbeschrijving voor
habitattype H1110_A

Kaders en randvoorwaarden

1.	Hoewel dit document op zich niet op rechtsgevolg gericht is, was de
vorige beschrijving van het habitattype H1110 wel aanleiding om de
vergunning te vernietigen. Is nu geborgd dat zich geen herhaling zal
voordoen? En hoe dan?

28.	Bent u van mening dat voor het opstellen van een passende
beoordeling de benodigde kennis ook beschikbaar is, of wordt daarvoor
een grote extra onderzoeksinspanning verwacht?

29.	Is het mogelijk met dit profielendocument juridisch houdbare
vergunningen voor de mosselzaadvisserij op tijd aan te vragen en te
verlenen?

Antwoord:	Niet de beschrijving van habitattype H1110 was de reden voor
de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State om de beslissing
op het bezwaar tegen de verleende vergunning voor de voorjaarsvergunning
mosselzaadvisserij 2006 te vernietigen, maar het ontbreken van voldoende
wetenschappelijke zekerheid dat de mosselzaadvisserij niet leidt tot
significante aantasting van het habitattype 1110 in de Waddenzee
(H1110_A). In het nieuwe profielendocument is op basis van de best
beschikbare ecologische kennis de beschrijving van de ecologische
kenmerken en vereisten van het habitattype gepreciseerd. Er wordt beter
beschreven wat we willen beschermen. Dit maakt een betere passende
beoordeling van de effecten van de mosselzaadvisserij op habitattype
H1110_A en dus een betere onderbouwing van de vergunning mogelijk. Dat
draagt bij aan de juridische houdbaarheid. Het eindoordeel is echter aan
de rechter.

4.	Er wordt in het document ook gesproken over de waarde van de
mosselpercelen, door mensen beheerde natuur. Met name als
voedselvindplaats voor vogels is dat van belang. Waarom wordt deze
menselijke activiteit - het in stand houden van die mosselpercelen -
niet positiever gewaardeerd?

Antwoord:	Door mensen gecreëerde voorzieningen in de Waddenzee behoren
per definitie niet tot de ecologische kenmerken en vereisten van de
natuurlijke habitattypen van het Natura 2000-gebied, zoals deze in het
profielendocument worden beschreven en waaraan menselijk handelen nu
juist wordt getoetst. Mosselpercelen vervullen een positieve rol in de
voedselvoorziening voor bepaalde vogels, in het bijzonder duikende
eenden. De voedselfunctie van de mosselpercelen wordt in het
profielendocument gekwalificeerd als ‘belangrijk’ en dus positief
gewaardeerd. 

Echter, deze constatering is van belang voor de beoordeling van de
effecten van mosselzaadvisserij in het licht van de Vogelrichtlijn en
NB-wet ‘98; niet zozeer 

voor de beoordeling van de kwaliteit van de ingevolge de
Habitatrichtlijn te beschermen biogene structuren als onderdeel van de
te beschermen habitattypen. 



Habitattypen H1170 (‘Riffen’) en H1110 (‘Permanent overstroomde
zandbanken’)

2.	Er is gekozen om geen aparte beschrijving te maken voor habitattype
H1170 maar de zachte structuren samen met de harde in een type te
beschrijven. Geeft dat geen extra risico bij komende beoordelingen over
mosselzaadvergunningen?

9.	In het profielendocument wordt habitattype 1170 (‘riffen’) als
kenmerk voor habitattype 1110 meegenomen. Waarom is hiervoor gekozen, in
afwijking van de EU-interpretation manual?

10.	Waarom spitst de beschrijving van habitattype 1110A zich toe op de
mosselbanken, terwijl de andere harde substraten en de zandige
sedimenten minder aan bod komen, maar wel het grootste deel van het
oppervlak uitmaken?

18.	Bij aanmelding wordt Ă©Ă©n profieltype aangemeld. Waarom kan een
gebied uiteindelijk voor meerdere typen worden aangewezen? Is dit
noodzakelijk? 

Antwoord:	Bij de aanmelding van de Waddenzee voor de Habitatrichtlijn
was de toenmalige Europese definitie van H1170 niet van toepassing op de
situatie in de Nederlandse Waddenzee. Pas in de nieuwe uitwerking door
de Europese Commissie (2007) zijn ook de rifvormende structuren op
zachte bodems opgenomen. Mosselbanken waren inmiddels op ecologisch
inhoudelijke gronden al bij de aanmelding meegenomen als onderdeel van
habitattype H1110. Er is voor gekozen deze systematiek niet te wijzigen
en mosselbanken in diverse stadia van ontwikkeling op te nemen in de
beschrijving van H1110_A.

De profielbeschrijving van habitattype H1110_A besteedt aandacht aan de
kenmerken van een goede structuur en functie. Hierbij is expliciet tekst
gewijd aan de zandige en slibrijke sedimenten in het habitattype. Ook
zijn de processen die van invloed zijn op de habitatstructuur en de
samenstelling van de aanwezige levensgemeenschappen bondig beschreven.

De kenmerken van habitattype H1170 zijn opgenomen in die van habitattype
H1110_A. Hiermee zijn ook de mosselbanken in diverse stadia van
ontwikkeling onderdeel geworden van H1110_A. In de profielbeschrijving
gaat hiernaar speciale aandacht uit, vanwege de grote ecologische rol en
functie van deze biogene structuur, die door andere aanwezige harde
substraatsoorten en de zandige sedimenten niet kunnen worden vervuld.

Deze werkwijze geeft geen extra risico bij beoordeling over
mosselzaadvergunningen. Immers, zowel bij de afzonderlijke toetsing aan
H1170 of H1110 als bij de integratie van de waarden van de beide typen
in Ă©Ă©n profielbeschrijving wordt aan dezelfde kwaliteitskenmerken
getoetst.

Dynamiek van het systeem (inclusief klimaatverandering en
nutriëntenniveau)

3.	In het document wordt erkend dat de invloed van menselijke ingrepen
op de morfologie en de totale natuur groot is en de gevolgen van de
afsluiting van onder andere het IJsselmeer nog steeds merkbaar zijn en
nog niet uitgewerkt. Daarnaast is in ieder geval sprake van grote
dynamiek. Hoe kan in deze situatie dan gewerkt worden met statische
criteria (verspreiding, oppervlakte, kwaliteit, toekomstperspectief)?
Waarom wordt niet meer erkend dat ook bij dit habitattype er sprake is
van natuurbeheer? (Vergelijkbaar met natuurbeheer als heide e.d.)



Antwoord:	De Europese Commissie schrijft de lidstaten voor op welke
criteria de Staat van Instandhouding beoordeeld moet worden. Deze
criteria zijn verspreiding, oppervlakte, kwaliteit en
toekomstperspectief. Deze criteria, als begrip wellicht statisch, zijn
zo gekozen dat de veranderingen in het habitattype, bijvoorbeeld als
gevolg van beheermaatregelen, van invloed zijn op de beoordeling van de
Staat van Instandhouding.

Het profielendocument is niet het kader voor de beantwoording van de
vraag of een bepaalde menselijke activiteit bijdraagt aan het beheer van
de natuur. Naar de positieve effecten van dergelijke activiteiten wordt
wel gekeken bij de formulering van de instandhoudingsmaatregelen voor
het habitattype in het beheerplan voor de Waddenzee en bij de
vergunningverlening. Een oordeel hierover moet wetenschappelijk zijn
gefundeerd.

7.	In het profielendocument is gekozen voor de referentieperiode
1960-1990. Waarom wordt niet ingegaan op de effecten van
klimaatveranderingen van na deze periode die veel invloed hebben op de
staat van instandhouding en het toekomstperspectief?

13.	Kan duidelijker worden gemaakt wat de rol van externe factoren, als
klimaatverandering en nutriëntenniveau, is ten aanzien van de matig
ongunstig beoordeelde staat van instandhouding?

20.	Hoe is met de gevolgen van de veranderingen in eutrofiëring en
klimaat rekening gehouden bij de beoordeling van de SvI?

21.	Hoe is met de natuurlijke dynamiek van het habitat rekening gehouden
bij de beoordeling van de SvI?

Antwoord:	Toen de Habitatrichtlijn van kracht werd, was al sprake van
een teruglopende biodiversiteit. Het eerste moment van beoordeling ligt
daarom voor 1994. Op basis van het advies van de deskundigen en
beschikbare gegevens is gekozen voor de periode 1960-1990.

Bij het vaststellen van de doelen is reeds rekening gehouden met de
natuurlijke dynamiek van het systeem. De effecten van klimaatverandering
en nutriëntenniveau zijn mogelijk in retrospect inzichtelijk te maken.
Het is echter nog maar de vraag of een eenduidige causale relatie tussen
klimaatverandering en de Staat van Instandhouding aantoonbaar is in een
systeem waarvan het functioneren onderhevig is aan een veelvoud aan
factoren, zowel natuurlijke als antropogene.

Er is lopend en gepland meerjarig onderzoek naar de draagkracht van de
Waddenzee als ecosysteem, waaruit op termijn zou kunnen blijken welke
relaties en factoren de belangrijkste invloed hebben op de
ontwikkelingsmogelijkheden en de Staat van Instandhouding.

Op dit moment wordt bij de beoordeling rekening gehouden met wat we
weten over mogelijke effecten in het verleden. Ook in de toekomst zal
rekening worden gehouden met de laatste stand van kennis.

22.	Waarom is niet besproken c.q. geen rekening gehouden met de
opmerkingen Produs auditcommissie (Herman et al., 2008) in dit verband
over 'alternatieve stabiele toestanden' die een historische referentie
minder bruikbaar maken.  

Antwoord:	Het gebruik van een historische referentie kent beperkingen.
Echter, een geografische referentie is er niet en daarmee is de
historische referentie het best beschikbare en het enige werkbare.

24.	Gegeven het nutriëntenbeleid is niet te verwachten dat dit
aangrijpingspunten biedt voor maatregelen, terwijl de factor
lichtklimaat niet direct te beĂŻnvloeden is. Op welke manier is de matig
ongunstige SvI op dit punt te verbeteren?

Antwoord:	De Staat van Instandhouding wordt beoordeeld op vier criteria:
verspreiding, oppervlakte, kwaliteit en toekomstperspectief. De
beoordeling van het criterium kwaliteit is gebaseerd op het duurzaam
voorkomen van de typische soorten en op structuur en functie. De
beoordeling van de Staat van Instandhouding is dus niet alleen gebaseerd
op nutriëntenrijkdom en lichtklimaat. Het zijn slechts twee van de
totale set van randvoorwaarden voor een goede structuur en functie van
het habitattype. Andere genoemde randvoorwaarden zijn onder meer:
geringe mate van bodemverstoring, hydrodynamiek (getijdenstromen en
golfwerking) en fluctuaties in zoet en zout. Deze randvoorwaarden zijn
in belangrijke mate afhankelijk van de natuurlijke dynamiek in het
systeem, maar staan ook onder invloed van menselijk handelen.

26.	Op pagina 3 staat ‘Gezien de natuurlijke dynamiek van beide
subtypen is enige mate van bodemverstoring mogelijk vanwege het
natuurlijke herstelvermogen’. Wordt in deze passage bedoeld dat
mosselzaadvisserij in de Waddenzee mogelijk is zonder dat er
significante effecten t.a.v. de natuurwaarden optreden? 

27.	Hoe moet in dit verband  de passage op pagina 5 (‘Herstel na een
verstoring (zoals een storm of een mechanische ingreep) vindt binnen
enkele jaren plaats’) worden geïnterpreteerd?

Antwoord:	Of en in welke mate mosselzaadvisserij mogelijk is zonder
significante effecten op de beschermde natuurwaarden, zal moeten worden
aangeven in een passende beoordeling bij de aanvraag van een
visvergunning. In het algemeen is herstel na een ingreep zeker aanwezig.
Hierbij moet wel in aanmerking worden genomen de frequentie van
ingrijpen enerzijds en de duur van het herstel anderzijds.

Natuurlijk is hierbij wel van belang dat het gaat om duurzaam
medegebruik. 

Het PRODUS-onderzoek is erop gericht aan te tonen of er effecten van
mosselzaadvisserij zijn en in welke mate deze effecten negatieve invloed
hebben op de Staat van Instandhouding. Daarmee draagt het onderzoek bij
aan het definiëren van (duurzaam) medegebruik door de bodemberoerende
mosselzaadvisserij.

De geciteerde opmerking heeft betrekking op kortlevende soorten in de
basis van de voedselketen. Genoemd worden plankton en bodemdieren. De
gemiddelde maximale levensduur van mosselen is 5 jaar. Hoewel de mossel
een bodemdier is, wordt deze op basis van deze levensduur niet tot de
kortlevende soorten gerekend. 

Soorten in habitattype H1110_A (inclusief mosselbanken en exoten)

5.	In het document wordt wel melding gemaakt van de aanwezigheid van
exoten als de Japanse oester maar in de beoordeling wordt dit verder
buiten beschouwing gelaten. Waarom is daarvoor gekozen?

17.	Komt de definitie van exoten overeen met wat andere lidstaten hebben
vastgesteld?

19.	Telt volgens deze systematiek in de toekomst ook Ensis, eveneens een
exoot van na 1900, niet meer mee als voedsel voor eidereenden?



Antwoord:	Het Biodiversiteitsverdrag en de Habitatrichtlijn verplichten
tot het nemen van maatregelen met betrekking tot exoten die de inheemse
biodiversiteit bedreigen. In de beleidsnota invasieve exoten zijn deze
verplichtingen verder uitgewerkt. In Europa is er consensus over dat
soorten die afkomstig zijn van een ander continent (vaak door menselijk
handelen) en na 1900 in het land worden aangetroffen als exoot worden
gekenmerkt. 

Volgens deze definitie zijn Japanse Oesters en Ensis exoten en kan de
aanwezigheid van deze soorten in het systeem dus niet als positieve
factor bij de beoordeling van de kenmerken van structuur en functie in
het kader van de vaststelling van de Staat van Instandhouding van
Habitattype 1110_A worden meegewogen. Tegelijk is de aanwezigheid van
Japanse oesterbanken in de Waddenzee vooralsnog een gegeven en staat
vast dat zij voor een deel vergelijkbare ecologische functies als
mosselbanken hebben (onder meer als substraat voor andere organismen,
die onderdeel zijn van de te beschermen waarden). Voor beide exoten
geldt geen beschermingsopgave. Maar, omdat de Japanse Oester plaats
biedt aan andere organismen is de soort wel bij de ecologische
beschrijving opgenomen, echter niet in de definitie.

Het niet opnemen van de Japanse oester in de definitie van het
habitattype is in lijn met de interpretatie van Duitsland en Denemarken.

Net als in de huidige situatie, zal ook in de toekomst Ensis als voedsel
voor eidereenden gelden.

6.	In het document wordt ervan uitgegaan dat de terugkeer van grote
vlakte zeegras niet meer mogelijk is. Deze zijn door een ziekte en
mogelijk andere oorzaken verdwenen (zie natuurbalans 2008). Waarom wordt
er bij deze ene soort zo makkelijk vanuit gegaan dat ze nu eenmaal
voorgoed verdwenen is en wordt er voor andere soorten, ondanks de
natuurlijke dynamiek, vast gehouden aan bepaalde mate van instandhouding
of herstel? 

Is hier geen sprake van willekeur?

Antwoord:	Reeds sinds 1987 werd en wordt door Rijkswaterstaat, Radbout
Universiteit Nijmegen, Rijksuniversiteit Groningen, NIOZ en Wageningen
IMARES (de toenmalige voorganger) onderzoek gedaan naar de mogelijkheden
voor herintroductie van Groot Zeegras in de Waddenzee. In 2005 heeft dit
geresulteerd in de zogeheten “Kansenkaart Zeegras Waddenzee”, waarin
gebieden met potentie voor litoraal zeegras zijn geĂŻdentificeerd. Tot
op heden is de herintroductie van Groot zeegras in het litoraal van de
Waddenzee nog weinig succesvol. De terugkeer van Groot zeegras in het
sublitoraal van de Waddenzee wordt pas mogelijk geacht na herstel van
voldoende doorzicht in de Waddenzee. 

In het sublitoraal van de Waddenzee komen op enkele plekken nog oudere
mosselbanken voor. Dit maakt het zeer aannemelijk dat, mits onder
gunstige omstandigheden, sublitorale mosselbanken zich kunnen
herstellen.

Ecologisch gezien is het herstel van mosselbanken dus waarschijnlijk,
voor sublitoraal Groot zeegras is dit vooralsnog niet het geval.

8.	Op de pagina’s 4 en 5 staan voor zowel habitattype 1110A als 1110B
de typische soorten weergegeven, gebaseerd op de criteria genoemd op
pagina 3. Is het mogelijk om voor elke typische soort aan te geven in
hoeverre het aan elke criteria voldoet?



16.	Voldoen alle soorten in de tabel op pagina 4 en 5 aan de criteria
die voor typische soorten op pagina 3 zijn bepaald? Zo ja, kunt U per
soort aangeven in welk monitoringprogramma en via welke methodiek deze
soort aan het bepalen van de abiotische dan wel biotische toestand een
bijdrage heeft?

Antwoord:	Het profiel van habitattype H1110 is te vinden via de
internetsite van het ministerie van LNV. Dit profiel bevat geen lijst
van typische soorten voor habitattype H1110_B. Habitattype H1110_B moet
nog nader worden gespecificeerd.

Alle voor habitattype H1110_A opgenomen typische soorten voldoen aan
alle op pagina 3 opgenomen criteria. Voor alle soorten geldt dat zij
meetbaar zijn en opgenomen zijn in bestaande monitoringprogramma’s.
Ook zijn zij niet regionaal zeer zeldzaam, geen exoot en bruikbaar als
indicator van de goede abiotische toestand of abiotische structuur.

11.	Kan voor de mosselbanken een matig ongunstige toestand aangetoond
worden?

25.	Deelt u de mening dat de toestand als "matig ongunstig" wordt
beoordeeld om daarmee een wenselijk geachte verbetering te legitimeren?
Zo niet, welke inhoudelijk valide argumentatie leidt dan wel tot deze
beoordeling?

Antwoord:	U heeft gelijk dat op basis van de historische
referentieperiode 1960-1970 niet kan worden aangetoond dat de
mosselbanken zich in een matig ongunstige staat van instandhouding
bevinden. Dit is ook geconstateerd in het profielendocument. Hierin
staat: “dat oudere stadia nu minder voorkomen dan in de
referentieperiode kan niet met zekerheid worden gezegd”.

Mosselbanken zijn onder habitattype H1110_A gedefinieerd als
“mosselbanken in diverse stadia van ontwikkeling”. Jaarlijks valt
mosselzaad, het ene jaar meer dan het andere. Onder gunstige
omstandigheden (o.m. stabiele locatie, geringe predatie en geen
bodemverstoring) groeit dit mosselzaad uit tot een oudere mosselbank.
Door onderzoeksbureau MarinX is in 2005 de zgn. ‘ervaringskaart
stabiliteit sublitorale mosselbanken’ gemaakt. Deze kaart
classificeert de stabiliteit van sublitorale mosselbanken naar vijf
klassen. De stabielere banken blijven vaak/ voor het merendeel (klasse
4) of bijna altijd/ voor het overgrote deel (klasse 5) liggen. Het is
dan ook aannemelijk dat het deze locaties zijn waar na verloop van tijd
oudere, sublitorale mosselbanken kunnen ontstaan en bestaan.

Dat in de Nederlandse Waddenzee onder gunstige omstandigheden oudere
mosselbanken kunnen voorkomen, is inmiddels duidelijk geworden uit het
litorale (het bij laag water droogvallende) deel van de Waddenzee.
Onderzoek van Wageningen IMARES toont aan dat op de litorale platen zich
nu zichtbaar de meerjarige mosselbanken herstellen. 

De ervaringen met herstel van mosselbanken in het litorale deel van de
Waddenzee, in combinatie met de stabiliteitskaart maken het zeer
aannemelijk dat er meerjarige sublitorale mosselbanken in grotere
arealen kunnen voorkomen dan in de huidige situatie aanwezig is. Om deze
reden is het oordeel ‘matig ongunstig’ tot stand gekomen.

12.	Welke rol heeft de constatering dat de soortenrijkdom van de vissen
niet is afgenomen, gespeeld bij de beoordeling van de staat van
instandhouding?

23.	Waarom is bij de beoordeling voor de vissen niet ingegaan (i) op de
soortenrijkdom (die volgens pagina 8 niet is afgenomen) en (ii) en ten
aanzien van de afname in biomassa op het afnemend nutriëntenniveau van
de kustwateren en/of veranderd lichtklimaat (pagina 9).



Antwoord:	Van belang is hierbij onderscheid te maken tussen
soortenrijkdom en soortensamenstelling. Bij soortenrijkdom gaat het om
het aantal vissoorten, terwijl het bij soortensamenstelling de
voorkomende soorten en hun abundantie betreft.

Het profielendocument schetst globaal enkele ontwikkelingen in de
soortensamenstelling. De hierin aangegeven verschuivingen in de
samenstelling van de visgemeenschap hebben geen invloed gehad op de
beoordeling van de Staat van Instandhouding van het habitattype. De
beoordeling voor enkele specifieke vissoorten is meegenomen bij de
beoordeling van kwaliteitskenmerk ‘typische soorten’, wat als
‘gunstig’ is beoordeeld.

Ten aanzien van afname van de totale biomassa van de visfauna zijn
eenduidige causale relaties met verklarende factoren niet met zekerheid
te geven. De afname van de biomassa sec, in combinatie met de geringe
aanwezigheid van mosselbanken van de oudere stadia heeft geleid tot de
beoordeling van ‘matig ongunstig’ voor kwaliteitskenmerk structuur
en functie.

14.	Is het ĂŒberhaupt mogelijk een stabiele populatie te definiĂ«ren in
een dynamisch ecosysteem waar ook externe factoren een belangrijke rol
spelen? Kan weergegeven worden welke onzekerheidsmarges dit met zich
meebrengt?

Antwoord:	Nee. Populaties zijn per definitie aan enige mate van dynamiek
onderhevig. Om die reden zijn de doelen voor soorten ook niet
gedefinieerd in concrete aantallen, maar in termen van draagkracht van
het systeem voor een bepaalde populatieomvang. Het is namelijk wel
mogelijk om in het systeem dusdanige randvoorwaarden te creëren dat er
ecologische ruimte is voor een gewenste populatieomvang.

Het kan niet aangegeven worden welke onzekerheidsmarges dit met zich
meebrengt.

Overig

15.	In hoeverre wordt het voorliggende profielendocument inhoudelijk
onderschreven door externe deskundigen die daarvoor de bouwstenen hebben
aangedragen, waaronder IMARES.

Antwoord:	In het AO van 2 oktober meldde ik u reeds dat de basis voor
het profielendocument is gelegen in een deskundigenbijeenkomst en een
literatuurstudie door Wageningen IMARES. Aanwezig op de bijeenkomst
waren vertegenwoordigers van Wageningen IMARES, Koninklijk Nederlands
Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), Rijkswaterstaat Waterdienst,
onderzoeksbureau MarinX en Heinis Waterbeheer en Ecologie. De door deze
deskundigen aangeleverde bouwstenen en revisies op de eerdere
conceptversie van het profielendocument zijn de basis voor de huidige
beschrijving van habitattype H1110_A.

In het proces van totstandkoming zijn deskundigen, die denken en werken
vanuit verschillende ecologische specialisaties, betrokken geweest.
Daarmee is de laatste stand van kennis in het document geborgd.

 Artikel 8 

 Artikel 22 

 Kamerstukken II 2007/08, 26407, nr. 27