[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Brief aan Werkgroep ICES/KIS

Bijlage

Nummer: 2008D10926, datum: 2008-10-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Midterm review ICES/KIS-3 projecten en evaluatie ICES/KIS-2 (2008D10924)

Preview document (🔗 origineel)


	Commissie van Wijzen ICES/KIS

	p/a SenterNovem

	Postbus 93144

	2509 AC Den Haag 

Aan de Voorzitter van de Werkgroep ICES/KIS 

Drs. H.J.T. Nieuwenhuis

Ministerie van Economische Zaken 

Postbus 20101

2500 EC Den Haag

Betreft: Advies van de Commissie naar aanleiding van de Midterm
evaluatie van de Bsik-projecten 

	Den Haag, 29 april 2008

Geachte heer Nieuwenhuis,

De Commissie van Wijzen wil u hierbij informeren over haar bevindingen
over de voortgang in de Bsik-projecten en u op basis daarvan adviseren.
Halverwege de looptijd van Bsik heeft de midterm evaluatie
plaatsgevonden, waar dit advies betrekking op heeft. De functie van de
midterm evaluatie is tweeledig: ten eerste om een oordeel te kunnen
vormen over de voortgang van de individuele projecten, ten tweede om een
beoordeling te kunnen geven over de voortgang van de Bsik-impuls als
geheel.

De Commissie kan u mededelen dat alle 37 projecten een
voortgangsrapportage hebben gepresenteerd waarvan de meeste van
voldoende kwaliteit waren en waarin een goed beeld wordt gegeven van de
voortgang van de verschillende projecten. De Commissie kan zich op basis
van deze rapportages, de rapportages van de externe evaluatiecommissies,
de monitorrapportages van SenterNovem en NWO, alsmede de gesprekken die
de Commissie in januari en februari 2008 heeft gevoerd met de consortia
een goed oordeel vormen over de voortgang van de individuele projecten
en van de Bsik-impuls als geheel. 

De belangrijkste conclusies van de Commissie zijn als volgt:

Ten aanzien van de Bsik-impuls: 

In algemene zin is de Commissie positief over de voortgang van de
Bsik-impuls. 

Een zeer ruime meerderheid van de projecten – 27 van de 37 – boekte
goede voortgang op de belangrijkste doelstellingen, heeft de gestelde
mijlpalen gerealiseerd en heeft daarmee een goed perspectief op het
behalen van de einddoelstellingen. De Commissie ziet ten aanzien van
deze projecten de toekomst positief tegemoet. Bij een aantal van deze
projecten heeft de Commissie aandachtspunten en suggesties voor verdere
verbetering geformuleerd. 

Ten aanzien van zeven projecten is de Commissie minder positief. Hierbij
is sprake van dusdanige veranderingen in de omgeving van de projecten of
van het zodanig ontbreken van interne samenhang en coherentie dat naar
het oordeel van de Commissie bijsturing noodzakelijk is. Er bestaat wel
perspectief op het realiseren van de doelstellingen van deze projecten.

Bij twee projecten, We@Sea en PSI Bouw, oordeelt de Commissie dat – om
uiteenlopende redenen – de realisatie van de doelstellingen niet
haalbaar is. De Commissie adviseert dat de projecten worden afgebouwd
door aan de desbetreffende consortia op te leggen dat vanuit de
Bsik-middelen géén nieuwe financiële projectverplichtingen meer
worden aangegaan. 

Ten aanzien van Biomade verwijst de Commissie naar haar eerdere
adviezen. 

De Commissie wijst erop dat - nu de officiële looptijd van het grootste
deel van de projecten in 2008 of 2009 afloopt - de verankering van de
projecten en de valorisatie van de huidige en toekomstige resultaten
urgent wordt. De meeste projecten besteden hieraan weliswaar aandacht
maar een systematische aanpak ontbreekt veelal. Het verdient aanbeveling
dat elk project een valorisatie- en verankeringsstrategie opstelt. 

Over de financiële voortgang van de projecten kan de Commissie zich
geen goed oordeel vormen. De beschikbare financiële informatie biedt
daartoe onvoldoende basis.

Ten aanzien van de procedures: 

De Commissie is van mening dat de ten aanzien van Bsik gevolgde
monitoringssystematiek met nulmetingen, mijlpalen en deliverables,
jaarlijkse voortgangsrapportages en een midterm review een goed zicht
geeft op de voortgang van de projecten in de Bsik-impuls. Daarmee wordt
de mogelijkheid gecreëerd om in voorkomende gevallen tijdig bij te
sturen. Dat biedt een goed perspectief op een succesvolle
investeringsimpuls en een goed rendement op de gedane investeringen. De
Commissie adviseert dat een vergelijkbare monitoringssystematiek van
toepassing zou moeten zijn op alle door de overheid geïnitieerde,
vergelijkbare, impulsen, zoals via het FES.

De Bsik-impuls geeft aan dat de werkwijze zoals deze door de overheid is
gekozen om kennis te ontwikkelen en innovatie te stimuleren via
publiek-private samenwerkingsverbanden (PPS) een vruchtbare aanpak kan
zijn. De gekozen vorm van de PPS-aanpak komt niet in alle thema’s even
gemakkelijk tot stand en goed tot zijn recht. Een meer gedifferentieerde
aanpak lijkt daarom in de toekomst gewenst. 

Ten aanzien van de toekomst constateert de Commissie dat een aantal
projecten reeds ingebed is in een breder verband waarin de activiteiten
ook na afloop van de Bsik-impuls kunnen worden voortgezet en de
resultaten worden uitgediept of toepasbaar gemaakt voor het oplossen van
maatschappelijke problemen of het realiseren van positieve economische
effecten. Ten aanzien van een aantal andere – succesvolle en
perspectiefrijke projecten – is daar nog geen zicht op. De overheid is
– door de omvangrijke investeringen die de afgelopen jaren zijn gedaan
en de strategische keuze voor een beperkt aantal sleutelgebieden – er
in geslaagd in de Nederlandse kennisinfrastructuur en het Nederlandse
innovatielandschap massa te creëren op een beperkt aantal gebieden.
Voor de complexe vraagstukken en keuzes die zich in de komende jaren
aandienen, kan volgens de Commissie op deze investeringen worden
voortgebouwd zodat de gedane investeringen niet teloor gaan maar worden
gecontinueerd op een realistisch niveau. Hiervoor zou de overheid het
initiatief moeten nemen tot het definiëren van een investeringsagenda
voor onderzoek en innovatie voor de langere termijn. Op basis van onder
meer de strategische keuzes van het Kabinet voor een beperkt aantal
sleutelgebieden en maatschappelijke innovatieprogramma’s en de in de
afgelopen jaren gedane investeringen in de kennisinfrastructuur heeft de
Commissie een eerste verkenning gedaan naar mogelijke onderzoeksgebieden
voor de toekomst en op deze verschillende thema’s uitdagingen
geformuleerd. De Commissie komt tot de volgende thema’s inclusief de
reeds gedane investeringen. De uitdagingen op deze thema’s zijn
geformuleerd in bijlage 1 van deel 1 van het advies.

High Tech Systems en Materialen (€ 444 mln.);

ICT (€ 229 mln.);

Flowers & Food (€ 159 mln.);

Life Sciences & Health (€ 1092 mln.);

Water, Klimaat en Ruimte (€ 312 mln.);

Chemie en Energie (€ 171 mln.);

Creatieve industrie (€ 31 mln.);

Pensioenen en Verzekeringen (€ 5 mln.). 

Om het rendement van de investeringen zo groot mogelijk te doen zijn,
dient volgens de  Commissie in algemene zin rekening te worden gehouden
met de volgende punten: 

selectief continuïteit bieden voor een periode van langer dan vier jaar
vanuit een te definiëren investeringsagenda voor onderzoek en
innovatie, waarin de keuze voor thema’s gebaseerd is op de
strategische keuzes voor maatschappelijke innovatiethema’s, de te
verwachten bijdrage aan de welvaartsontwikkeling en de gedane
investeringen in de kennisinfrastructuur; 

door middel van effectieve regie meer samenhang binnen de thema’s
creëren tussen projecten uit verschillende investeringsrondes om op die
manier te komen tot een meer doelmatige inzet van mensen en middelen bij
onderzoek en innovatie. Dit betekent dat de belangrijkste partijen
binnen de thema’s een gezamenlijke plan opstellen om binnen de door de
overheid gestelde financiële kaders de geformuleerde uitdagingen te
kunnen realiseren;

een financieringsmethodiek met een goede balans tussen reguliere
financiering en impulsfinanciering; aandacht voor structurele
financiering van infrastructurele voorzieningen; 

eenduidige, coherente en transparante procedures, uniforme
uitvoeringsmodaliteiten en effectieve monitoring van de projecten.

In het navolgende zal de Commissie nader ingaan op haar bevindingen en
adviezen. Het advies bestaat uit twee delen:

Deel 1 gaat in op de bevindingen van de Commissie op hoofdlijnen en de
visie van de Commissie op toekomstige investeringen in innovatie en
kennisinfrastructuur. In bijlage 1 van deel 1 wordt ingegaan op de
resultaten van de bovengenoemde verkenning van de thema’s voor de
toekomst. In bijlage 2 wordt ingegaan op de doelstellingen van Bsik; de
rol van de Commissie van Wijzen, eerdere adviezen van de Commissie, de
betekenis van de midterm evaluatie en de daarin gevolgde aanpak. Bijlage
3 bevat het protocol voor de Midtermevaluatie. In bijlage 4 is een
overzicht van de projectenportfolio van Bsik opgenomen.

Deel 2 gaat meer in detail in op de voortgang van de individuele
projecten en de specifieke opmerkingen en aanbevelingen van de Commissie
ten aanzien van deze projecten. 

De Commissie is gaarne bereid tot het geven van een nadere toelichting.

Hoogachtend,

Prof. ing. W.C.L. Zegveld

Voorzitter Commissie van Wijzen

Inhoudsopgave

Deel 1 	Bevindingen van de Commissie op
hoofdlijnen……………………………………7

1.1
Inleiding………………………………………………………
……………………….7

1.2	Totaalbeeld van de voortgang van de
projecten………………………………………7

1.3	Algemene bevindingen van de
Commissie……………………………………………9

1.4	Bevindingen ten aanzien van de zes
randvoorwaarden……………………………....10

1.4.1 Operationele doelstellingen, indicatoren en mijlpalen

1.4.2 Vraagsturing en verankering van de resultaten

1.4.3 Samenhang tussen de projecten

1.4.4 Intellectueel eigendom

1.4.5 Internationale inbedding

1.4.6 Structuur, management en organisatie van het toezicht

1.5 	Betekenis voor de toekomst: continuïteit en
vernieuwing……………………………13

1.5.1 Naar een investeringsagenda voor onderzoek en innovatie

1.5.2 Strategische keuzes: sleutelgebieden en maatschappelijke
innovatieprogramma’s

1.5.3 Bijdrage aan welvaartsontwikkeling en concurrentievermogen

1.5.4 Investeringen in de Nederlandse kennisinfrastructuur

1.5.5 Voortgang, perspectief en verankering van de kennisinvesteringen

1.5.6 Transparante procedures voor indiening, beoordeling, selectie,
financiering en

         monitoring van de projecten	

1.5.7 Samenvattend 

Bijlage 1	Een eerste verkenning van thema’s voor de
toekomst………………………..19

Bijlage 2
Achtergrondinformatie……………………………………………
………..…24

Bijlage 3	Protocol Bsik midterm
evaluatie……………………………………………...29

Bijlage 4	Projectportfolio
Bsik………………………………………………………….3
2

Deel 2	Bevindingen en adviezen van de Commissie per
project………………………....37

Duurzame systeeminnovaties

PSI
Bouw…………………………………………………………
…………………………..	39

NGInfra………………………………………………………
……………………………….42We@Sea...........................
........................................…………………………
…………........45

CATO…………………………………………………………
………………………………	48

B-Basic……………………………………………..…………
………………………………51

TransForum Agro &
Groen………………………..………………………………
…………	54

Transumo…………………………………………..…………
………………………………	57

KSI……………………………………………………………
………………………………	60

Informatie- en communicatietechnologie

BRICKS………………………………..………………………
…………………………….63

VL-e………………………………..…………………………
……………………………...66

GigaPort………………………………..……………………
……………………………….68

ESI………………………………..…………………………
……………………………….70

ICIS………………………………..…………………………
………………………………72

Freeband
communication………………………………..…………………
………………...75

LOFAR………………………………..………………………
……………………………..77

MultimediaN………………………………..…………………
……………………………..79

Smart
surroundings………………………………..…………………
………………………81

Hoogwaardig Ruimtegebruik

Ruimte voor
Geo-informatie…………………………………………………
……………....83

Delft Cluster 
………………………………………………….…………
…………………..86

Vernieuwend Ruimtegebruik
(Habiforum)…………………….…………………………….89

Leven met Water
………………………………………………………………
…………….92

Klimaat voor
Ruimte…………………………………………………………
………………95

Micro- en Nanotechnologie

NanoNed
………………………………………………………..……
…………………….  98

MicroNed……………………………………………………..
……………………………	101

	

Gezondheids-, Voedings-, Gen- en Biotechnologische Doorbraken

NGI-projecten
………………………………………………………………
……………..	104

	Celiac Disease Consortium
…………………………….……………………………...
105

	Ecogenomics………………………………………..…………
……………………….	105

	Virgo
…………………………………………………..…………
…………………….	105

	BioRange
………………………………………………..……………
………………..	105

	Nutrigenomics
……………………………………….……………………
……………	106

	Netherlands Proteomics Centre
……………………….…………………………….....	106

TREND……………………………………………………….…
………………………….	107

Molecular imaging in ischemic heart disease
………………….…………………………..	110

Cyttron
…………………………………………………..…………
……………………….113

Stem cells in development and disease
…………………………………………………….	115

Dutch Program for Tissue Engineering
………………………..…………………………...118

Neuro-Bsik / Mouse phenomics
……………………………….…………………………...12
1

 

Deel 1 	Bevindingen van de Commissie op hoofdlijnen

Inleiding

Halverwege de looptijd van Bsik vond een midterm evaluatie plaats. Het
doel van deze evaluatie is tweeledig: ten eerste om een oordeel te
vormen over de voortgang van de individuele projecten, ten tweede om een
beoordeling te kunnen geven over de voortgang van de Bsik-impuls als
geheel, in relatie tot de doelstellingen. 

De midterm evaluatie verschaft informatie over: 

De realisatie van de in de nulmeting vastgestelde mijlpalen;

De implementatie van aanbevelingen voor bijsturing na vorige
monitoringrondes;

De inhoudelijke coherentie en kwaliteit van de Bsik projecten;

Visie en strategie voor de toekomst van de projecten na de Bsik impuls.

De Commissie heeft zich een goed beeld kunnen vormen van de voortgang
van de Bsik impuls. De Commissie heeft tijdig de beschikking gekregen
over de voortgangsrapportages van de 37 Bsik-projecten en de rapporten
van de externe evaluatiecommissies. Het overgrote deel van de
rapportages is van voldoende kwaliteit en geeft een goed beeld van de
voortgang. Naast de genoemde rapportages hebben ook de
monitorrapportages van SenterNovem en NWO en de gesprekken die de
Commissie heeft gevoerd met de consortia in belangrijke mate bijgedragen
aan het beeld van de Commissie ten aanzien van de voortgang. 

Totaalbeeld van de voortgang van de projecten

De Commissie is van mening dat verreweg het grootste deel van de
projecten in de eerste periode goede voortgang heeft geboekt in het
licht van de door hen zelf geformuleerde mijlpalen en de zes
randvoorwaarden voor de monitoring die de Commissie in een eerder
stadium heeft geformuleerd. 

Om een goed overzicht te geven over de voortgang van de Bsik-impuls
heeft de Commissie de projecten ingedeeld in drie categorieën:

Categorie 1: goed perspectief op het realiseren van de doelstelling.  

Categorie 2: bijsturing noodzakelijk.

Categorie 3: onvoldoende perspectief op realisatie doelstellingen.

Categorie 1: goed perspectief op het realiseren van de doelstellingen  

Een zeer ruime meerderheid van de projecten – 27 van de 37 – is door
de Commissie ingedeeld in categorie 1. Deze consortia boekten goede
voortgang op de belangrijkste doelstellingen, hebben de gestelde
mijlpalen gerealiseerd en hebben daarmee een goed perspectief op het
behalen van de einddoelstellingen. Enkele projecten hebben de
belangrijkste einddoelstellingen reeds gerealiseerd en hebben ervoor
gekozen hun ambities verder aan te scherpen. 

De Commissie ziet ten aanzien van deze 27 projecten de toekomst positief
tegemoet. Bij een aantal van deze projecten heeft de Commissie enkele
aandachtspunten en suggesties voor verdere verbetering geformuleerd.

Categorie 2: bijsturing noodzakelijk

Ten aanzien van zeven projecten is de Commissie minder positief. Hierbij
is sprake van dusdanige veranderingen in de omgeving van de projecten of
van het zodanig ontbreken van interne samenhang en coherentie dat naar
het oordeel van de Commissie bijsturing noodzakelijk is. Er bestaat wel
perspectief op het realiseren van de doelstelling.

Categorie 3: onvoldoende perspectief op realisatie doelstellingen

Bij twee projecten, We@Sea en PSI Bouw, oordeelt de Commissie dat – om
uiteenlopende redenen – de realisatie van de doelstellingen niet
haalbaar is. De Commissie adviseert dat de projecten worden afgebouwd
door aan de desbetreffende consortia op te leggen dat vanuit de
Bsik-middelen géén nieuwe financiële verplichtingen meer worden
aangegaan ten behoeve van nieuwe onderzoeksprojecten. De activiteiten
van de consortia dienen zich in de resterende looptijd te beperken tot
het vastleggen, verankeren en verspreiden van de resultaten en - in het
geval van PSIB Bouw - het opstellen van een ontwikkelingsplan onder
regie van de bouwsector zelf.    

Project	Thema

Categorie 1: goed perspectief op het realiseren van de doelstellingen

	B-Basic	DSI

CATO	DSI

NGInfra	DSI

Transumo	DSI

NGI-projecten:   - BioRange	GVGB

                           - Celiac Disease Consortium	GVGB

                           - Ecogenomics 	GVGB

                           - Nutrigenomics 	GVGB

                           - NPC 	GVGB

                           - Virgo	GVGB

Cyttron 	GVGB

DPTE 	GVGB

Molecular Imaging of Ischemic Heart Disease 	GVGB

Mouse Phenomics/Neuro Bsik	GVGB

Stem cells	GVGB

TREND	GVGB

BRICKS	ICT

ESI	ICT

GigaPort	ICT

MultimediaN	ICT

Smart Surroundings	ICT

VL-e	ICT

NanoNed	MNT

Delft Cluster	Ruimte

Klimaat voor Ruimte	Ruimte

Leven met Water	Ruimte

Ruimte voor Geo-informatie	Ruimte

Categorie 2: bijsturing noodzakelijk

	KSI	DSI

TransForum Agro en Groen	DSI

Freeband communication	ICT

ICIS	ICT

LOFAR	ICT

MicroNed	MNT

Vernieuwend Ruimtegebruik (Habiforum)	Ruimte

Categorie 3: onvoldoende perspectief

	  HYPERLINK "mailto:We@Sea"  We@Sea 	DSI

PSI Bouw	DSI

Biomade	MNT



Algemene bevindingen van de Commissie 

Een daadwerkelijke versterking van de kennisinfrastructuur

In algemene zin is de Commissie positief over de voortgang van de
Bsik-impuls. Het huidige beeld over de realisatie van de doelstelling
van Bsik, te weten: “het tot stand brengen van kwalitatief
hoogwaardige netwerken in de kennisinfrastructuur die flexibel inspelen
op lange termijn kennisvragen en het identificeren en stimuleren van
innovatieve onderzoeksgebieden” is positief. Met de Bsik-impuls wordt
naar het oordeel van de Commissie een daadwerkelijke versterking van de
kennisinfrastructuur gerealiseerd en vindt er een inhoudelijke
vernieuwing in onderzoeksvelden plaats. 

Publiek-private samenwerking een waardevol instrument

De Bsik-impuls bewijst dat de werkwijze zoals die door de overheid is
gekozen om kennis te ontwikkelen en innovatie te stimuleren via
publiekprivate samenwerkingsverbanden (PPS) waarin universiteiten,
kennisinstellingen, bedrijven en overheden intensief samenwerken een
vruchtbare aanpak kan zijn. Het resultaat van de ontwikkeling van deze
aanpak – van ICES/KIS 1 via ICES/KIS-2 naar Bsik – laat naar het
oordeel van de Commissie een duidelijk stijgende lijn zien. De lessen
geleerd op het vlak van onder andere projectselectie, samenwerking,
programmamanagement, monitoring en voortgangsbewaking en valorisatie
resulteren in een grotere mogelijkheid tot maatschappelijke en
economische waardecreatie. 

De Commissie onderschrijft een aantal van de kanttekeningen die eerder
door de AWT zijn gemaakt bij de sterke oriëntatie van de overheid op
PPS om zwaartepuntvorming in wetenschap en innovatie te stimuleren. De
voor Bsik gekozen vorm van PPS werkt beter naarmate er al sterke spelers
in het gebied actief zijn en er schaalvoordelen zijn te bereiken met
grootschalige initiatieven. Ook is het van belang dat er
kennisintensieve private partijen zijn die financiële commitments
willen en kunnen aangaan. Deze PPS-aanpak kwam in de thema’s GVGB, ICT
en Micro- en Nanotechnologie vaak gemakkelijker tot stand en beter tot
zijn recht omdat de projecten meer zijn gericht op productontwikkeling
of procesinnovaties. In de thema’s Duurzame Systeeminnovaties en
Hoogwaardig Ruimtegebruik zijn de projecten vaak meer gericht op de
oplossing van maatschappelijke problemen en zijn de probleemeigenaars
veeleer overheden. Ten aanzien van dit type projecten zou moeten worden
nagegaan of een meer gedifferentieerde vorm voor de PPS-constructies tot
betere resultaten zou kunnen leiden. Daarbij moet het op te lossen
vraagstuk leidend zijn voor de vorm van de te kiezen constructie. 

Versterking van arbeidsmarkt en internationaal vestigingsklimaat

Een niet te onderschatten effect van de Bsik-impuls is dat een
aanzienlijk deel van de additionele middelen binnen de projecten via
promotieonderzoeken wordt ingezet. Daarmee wordt als het ware een
kweekvijver gecreëerd voor de ontwikkeling van talent op die economisch
en maatschappelijk belangrijke gebieden waarvoor het Kabinet heeft
gekozen. Alleen al bij de Bsik-projecten gaat het om ruim 900 Aio’s.
Op tal gebieden zijn nieuwe leerstoelen ingesteld en postdocs
gefinancierd. De financiering van onderzoek en innovatie vanuit het FES
is daarmee ook een belangrijk arbeidsmarktinstrument geworden dat grote
relevantie voor het internationale vestigingsklimaat van ons land kan
hebben. 

 

Financiële aspecten

Over de financiële voortgang van de projecten kan de Commissie zich
geen goed oordeel vormen omdat de beschikbare financiële informatie
daartoe onvoldoende basis biedt. Uit de gegevens blijkt dat de totale
projectomvang langzaam oploopt, van EUR 1,63 mrd. ten tijde van de
nulmeting (2004) tot EUR 1,66 mrd. nu. De ervaring bij ICES/KIS-2 was
dat die betrokkenheid naar het eind van de impuls verder toenam, doordat
(private) partijen alsnog financieel deelnamen toen het zicht op
bruikbare resultaten concreter werd. In de financiële deelname van
bedrijven is een stijgende trend ook nu weer waarneembaar. 

Bij de ontwikkeling van een zorgvuldige verankerings- of
uitfaseringsstrategie in de afrondingsfase van de projecten zijn een
goede financiële planning en verantwoording en een kosteneffectieve
inzet van middelen belangrijke aandachtspunten. 

Bevindingen ten aanzien van de zes randvoorwaarden 

In haar eerdere adviezen over de nulmeting en monitoring van de
Bsik-projecten heeft de Commissie aangegeven dat voor het slagen van de
projecten een zestal randvoorwaarden essentieel is: 

operationele doelstellingen, indicatoren en mijlpalen;

vraagsturing en verankering van de resultaten;

samenhang tussen de projecten;

intellectueel eigendom;

internationale inbedding;

structuur, management en organisatie van het toezicht.

Operationele doelstellingen, indicatoren en mijlpalen

De midterm-evaluatie laat zien dat de in de nulmetingen vastgelegde
operationele doelstellingen en daarvan afgeleide mijlpalen in het
algemeen goed richting en focus geven aan de uitvoering van de
projecten. De keuze van de ambities, doelstellingen en mijlpalen is voor
de meeste projecten stimulerend en richtinggevend voor onder meer de
versterking van de internationale samenwerking, de ontwikkeling van
synergie met andere projecten, valorisatie en de realisatie van
maatschappelijke meerwaarde. De voortgang ten aanzien van de
gedefinieerde mijlpalen is met de gehanteerde methodiek goed te volgen,
met de kanttekening dat dit in sterkere mate geldt voor de meer
technisch-wetenschappelijke projecten. 

De Bsik-consortia hebben in grote meerderheid zeer positief en
constructief deelgenomen aan de midterm-evaluatie. De aangeleverde
informatie was tijdig beschikbaar en over het algemeen van goede
kwaliteit. De inschakeling van de externe evaluatiecommissies heeft een
belangrijke en objectieve bijdrage geleverd aan het verkrijgen van een
goed beeld over de inhoudelijke voortgang van de projecten. De consortia
hebben bovendien in grote meerderheid aangegeven de reviews van de
onafhankelijke externe evaluatiecommissies als nuttig en inspirerend te
hebben ervaren. 

De Commissie is van mening dat de ten aanzien van Bsik gevolgde
monitoringssystematiek met nulmetingen, mijlpalen en deliverables,
jaarlijkse voortgangsrapportages en een midterm review een goed zicht
geeft op de voortgang van de projecten en daarmee een goede mogelijkheid
biedt om bij te sturen, een voorwaarde voor een succesvolle
investeringsimpuls. De Commissie is van mening dat een vergelijkbare
monitoringssystematiek van toepassing zou moeten zijn op alle door de
overheid geïnitieerde, vergelijkbare, impulsen, zoals die via het FES.

Ook hierbij plaatst de Commissie echter de kanttekening dat de
monitoringssystematiek beter past bij de meer technisch-wetenschappelijk
georiënteerde projecten dan bij de meer maatschappelijk georiënteerde
projecten. Bij de laatste groep verloopt vooral het zichtbaar maken van
de gerealiseerde en te realiseren welvaartseffecten vaak moeizaam. De
Commissie wijst evenwel op de noodzaak hiervan omdat dit enerzijds
betere mogelijkheden biedt voor deelname en medefinanciering door
private en publieke partijen, en anderzijds vanwege de noodzaak van het
afleggen van maatschappelijke verantwoording over de geïnvesteerde
middelen.

Vraagsturing en verankering van de resultaten

Op het punt van vraagsturing is de betrokkenheid van (potentiële)
gebruikers naar het oordeel van de Commissie in het algemeen voldoende.
De gebruikers, zowel private als publieke partijen maar ook bijvoorbeeld
ideële, belangen- en patiëntenorganisaties zijn vaak via 

gebruikerscommissies of workshops betrokken. Deze betrokkenheid van
gebruikers acht de Commissie van grote waarde.

De daadwerkelijke financiële betrokkenheid van het bedrijfsleven blijft
een gevoelig punt. De Commissie hecht groot belang hieraan omdat een
sterke vraagsturing en financieel commitment niet alleen goede
waarborgen biedt voor maatschappelijke relevantie van de projecten maar
ook voor een sterke inherente drive naar efficiency binnen de projecten.
Alhoewel de financiële betrokkenheid van bedrijfsleven als aangegeven
iets is toegenomen ten opzichte van de nulmeting en de trend positief
is, blijft de financiële inbreng in relatieve zin beperkt. Gezien het
soms vrij sterk (fundamenteel-) wetenschappelijk karakter en de relatief
lange looptijd van de projecten is dit wel verklaarbaar. In enkele
gebieden past de tijdshorizon van de projecten niet bij de tijdshorizon
die door bedrijven in die sectoren doorgaans wordt gehanteerd. Daarom is
het van belang om ook na te gaan op welke alternatieve wijzen de
betrokkenheid van het bedrijfsleven en de vraagsturing van de projecten
geborgd kunnen worden. 

Nu de officiële looptijd van het grootste deel van de projecten nog in
2008 of 2009 afloopt wordt verankering van de resultaten een urgent
thema. De meeste projecten besteden aandacht aan het punt van
verankering en valorisatie maar een systematische aanpak ontbreekt
veelal. Het verdient aanbeveling dat elk project een valorisatie- en
verankeringsstrategie opstelt. Daarbij zou nadrukkelijk ook aandacht
besteed moeten worden aan consolidatie en verspreiding van opgedane
kennis en expertise, verankering van de inzichten en resultaten naar het
hoger beroeps- en universitair onderwijs, verankering van resultaten in
de R&D-strategie van bedrijven en onderzoeksstrategieën van
universiteiten en kennisinstellingen, bijvoorbeeld via de instelling van
nieuwe leerstoelen.  

Samenhang tussen de projecten

De samenhang en samenwerking van de projecten binnen en tussen de
thema’s is in het algemeen goed. Er is een intensieve samenwerking
tussen de projecten in het thema Hoogwaardig Ruimtegebruik en een aantal
projecten in het thema Duurzame Systeeminnovaties, onder andere via een
aantal ‘Brugprojecten’. Binnen het thema GVGB bestaan er goede
contacten tussen de NGI-projecten maar de samenhang met en tussen de
andere projecten binnen dit thema blijft een punt van aandacht. Binnen
het thema ICT is er samenwerking tussen de projecten, onder meer via
ICTRegie. 

De Commissie constateert ten aanzien van de samenhang en synergie het
volgende: door de vele nieuwe initiatieven die de afgelopen jaren ook
buiten Bsik zijn gestart, zoals vanuit het FES en de
Innovatieprogramma’s, bestaat het gevaar van overlap tussen projecten.
Dit leidt tot een inefficiënte en weinig transparante inzet van
middelen (geld en mensen), problemen met de absorptiecapaciteit van
kennisinstellingen, concurrentie om schaarse onderzoekers en
‘shopgedrag’ van kennisinstellingen en bedrijven. De overheid zou
moeten stimuleren dat per gebied of thema effectieve regie en
samenwerking tot stand komt op basis van helder portfolio-management en
eenduidige subsidievoorwaarden. 

Intellectueel eigendom

De vraagstukken rond intellectueel eigendom, waar de Commissie in
eerdere adviezen nadrukkelijk op gewezen heeft, zijn door de meeste
projecten goed opgepakt. Met name in de thema’s Microsysteem- en
Nanotechnologie en het thema Gezondheids-, voedings-, gen- en
biotechnologische doorbraken is dit goed op orde. In de andere thema’s
is de aanwezigheid van een goed octrooibeleid door de aard van de
projecten vaak minder voor de hand liggend, maar verdient wel serieuze
afweging. 

Internationale inbedding

De internationale oriëntatie van de Bsik-projecten is in het algemeen
goed. Er wordt goed kennis genomen van de internationale kennis die er
op hun gebied is. De Commissie maakt wel een kanttekening bij de
internationale oriëntatie. Het lijkt erop dat deze vooral
‘consumptief’ is: er wordt veel kennis uitgewisseld bijvoorbeeld via
internationale congressen. ‘Productieve’ samenwerking, in de vorm
van gezamenlijke projecten en activiteiten komt veel minder voor. Er is
daarbij wel duidelijk verschil tussen de thema’s in de wijze waarop
men zich internationaal oriënteert. In sommige thema’s, met name
GVGB, ICT en Microsysteem- en Nanotechnologie is dit in het algemeen
goed ontwikkeld. Dit blijkt uit de deelname van verschillende
Bsik-consortia aan de internationale onderzoeksprogramma’s uit het 7e
Kaderprogramma van de Europese Unie. Bij de thema’s Duurzame
Systeeminnovaties en Hoogwaardig Ruimtegebruik constateert de Commissie
dat deze opereren in internationale netwerken. 

Een belangrijk effect van consortium- en zwaartepuntvorming die mede
onder invloed van de Bsik- en FES-impulsen heeft plaatsgevonden is dat
de zichtbaarheid van Nederland op bepaalde gebieden in internationaal
opzicht is vergroot. De verhoogde internationale zichtbaarheid en
profilering van de versterkte kennisgebieden bieden mogelijkheden voor
de positionering van Nederlandse onderzoeksgroepen in internationale
samenwerkingsverbanden, die er voorheen niet waren. Een sterke,
herkenbare kennisbasis is onontbeerlijk om met succes mee te doen aan
Europese R&D-programma’s. Dit biedt mogelijkheden om ook
internationaal tot een verdere specialisatie en taakverdeling te komen.
Bovendien kan de internationale profilering van Nederland op enkele
belangrijke kennisgebieden, en de opleiding van studenten en promovendi
in die gebieden, een belangrijke vestigingsfactor zijn voor
internationaal opererende bedrijven in die gebieden.

Structuur, management en organisatie van het toezicht

De Commissie is in het algemeen positief over de governance van de
projecten. Het gaat daarbij zowel om de structuur als de kwaliteit van
de betrokken directieleden, bestuursleden en toezichthouders. De
projecten hebben in het algemeen de aanbevelingen van de Commissie in
eerdere adviezen opgevolgd en geïmplementeerd. De onafhankelijkheid van
het toezicht, waar de Commissie in haar laatste advies op wees, is nu in
het algemeen ook op orde. Zeker bij grote projecten is een goede
governance een conditio sine qua non. 

Betekenis voor de toekomst: continuïteit en vernieuwing

De doelstelling van het Kabinet is om de Nederlandse economie om te
vormen tot een kenniseconomie. In de afgelopen jaren zijn belangrijke
stappen gezet in deze richting. De overheid heeft in de afgelopen jaren
fors extra geïnvesteerd in de kennisinfrastructuur in relatie tot de
innovatieve kracht van ondernemingen, maatschappelijke instellingen en
overheidsinstellingen. Ook in bestuurlijk opzicht is een belangrijke
stap gezet door de instelling van het Innovatieplatform (IP) onder
voorzitterschap van de Minister-President. Daarnaast is het besef
gegroeid dat kennis en innovatie onmisbaar zijn bij de oplossing van
belangrijke maatschappelijke problemen. Ondanks deze inspanningen is het
doel nog niet binnen bereik: in internationale vergelijkingen van
investeringen in R&D en innovatie is de positie van Nederland nog niet
sterk. De noodzaak van additionele investeringen in kennis en innovatie
is nog steeds aanwezig. 

De komende jaren dienen zich complexe vraagstukken en keuzes aan.
Daarbij moet onder andere worden voortgebouwd op gedane investeringen in
kennis en innovatie. Het voortzetten van alle projecten, in de volle
breedte, is niet mogelijk en niet noodzakelijk. Op sommige terreinen
zijn de projectdoelstellingen gerealiseerd of is het perspectief
gewijzigd. Op andere terreinen zijn goede resultaten geboekt maar dienen
zich nieuwe vraagstukken aan die nieuwe investeringen noodzakelijk
maken. Bij toekomstige investeringen moet derhalve een goede balans
worden gevonden tussen continuïteit en vernieuwing. 

1.5.1 Naar een investeringsagenda voor onderzoek en innovatie

Gezien de uitdagingen die er liggen voor Nederlandse kenniseconomie en
gelet op de goede basis die in de afgelopen periode is gelegd zou de
overheid het initiatief moeten nemen tot het definiëren van een brede
onderzoeksagenda voor de langere termijn en een daarop afgestemde
investeringsagenda voor toponderzoek en innovatie. Deze agenda zou op
gezette tijden tegen het licht moeten worden gehouden en indien nodig
aangepast worden aan actuele ontwikkelingen. Het definiëren van de
kennisbehoefte op langere termijn en het vervolgens aanleggen van een
investeringsagenda en een investeringsfonds voor toekomstig toponderzoek
en innovatieprogramma’s zal ertoe bijdragen dat daarbij passende
voorstellen pas worden ingediend voor financiële ondersteuning als deze
goed zijn uitgewerkt. Het werken met een onderzoek- en
investeringsagenda zal het rendement van het onderzoek voor de
Nederlandse samenleving aanzienlijk kunnen verhogen. De Commissie is van
mening dat bij het ontwikkelen van een onderzoeksagenda en een daarop
afgestemde investeringsagenda voor onderzoek en innovatie vijf elementen
van belang zijn: 

de strategische keuze van het Kabinet voor een beperkt aantal
Sleutelgebieden en maatschappelijke innovatieprogramma’s;

de bijdrage van de investeringen aan de welvaartsontwikkelingen en de
concurrentiekracht van het bedrijfsleven; 

de in de afgelopen jaren gedane investeringen in de
kennisinfrastructuur; 

de voortgang, het perspectief en de verankering van deze
kennisinvesteringen; 

transparante procedures voor indiening, beoordeling, selectie,
financiering en monitoring van de projecten.

1.5.2	Strategische keuzes: sleutelgebieden en maatschappelijke
innovatieprogramma’s

Op advies van het Innovatieplatform heeft het Kabinet de afgelopen jaren
gekozen voor zes Sleutelgebieden die van belang zijn voor de
maatschappelijke en economische ontwikkeling van Nederland. Het Kabinet
heeft in haar Beleidsplan van voorjaar 2007 aangegeven deze aanpak uit
te willen breiden met maatschappelijke innovatieprogramma’s op een
zestal gebieden.

De keuze daarvoor heeft voor het onderzoek en innovatiebeleid twee
belangrijke voordelen: het verschaft mogelijkheden voor het stellen van
prioriteiten en voor het creëren van focus en massa op gebieden van
onderzoek en innovatie en het geeft de mogelijkheid voor het voeren van
een strategisch beleid voor het gehele gebied. De opgave is het creëren
van samenhang en het vormen van strategische allianties die gericht zijn
op het behalen van synergie in het streven naar het omzetten van de
hoogstaande wetenschappelijke prestaties in innovatieve toepassingen en
maatschappelijke meerwaarden. In de afgelopen jaren zijn vele
initiatieven genomen die een sterke inhoudelijke samenhang hebben en
soms zelfs gedeeltelijk overlappend zijn. Ook tussen verschillende
gekozen thema’s bestaan veel relaties en mogelijkheden tot synergie,
zoals bijvoorbeeld tussen de thema’s chemie, energie, klimaat, water
en ruimte. In de komende periode is het van belang dat een geleidelijke
clustering en herconfiguratie van de verschillende initiatieven
ontstaat. Deels zal dat ‘bottom up’ plaatsvinden. Deels is hiervoor
effectieve regie nodig, die ook oog heeft voor de zwaartepunten die zich
internationaal aftekenen. Dit kan leiden tot een doelmatiger inzet van
mensen en middelen en verdere versterking van de internationale positie.

Daarbij moet ook aandacht zijn voor noodzakelijke structurele
investeringen in de onderzoeksinfrastructuur. Veel van deze
investeringen vinden nu ad hoc plaats, daar waar gezien het
infrastructurele karakter van deze faciliteiten bijvoorbeeld op het
gebied van ICT, nanotechnologie en life sciences (Surfnet, Grid,
e-Science, cleanrooms, bio-informatica, proteomics) een structurele
bijdrage van de overheid op zijn plaats zou zijn. 

Tenslotte merkt de Commissie op dat naast de boven beschreven
focussering er altijd ruimte moet blijven voor vernieuwend onderzoek op
terreinen die niet onder een van de Sleutelgebieden of maatschappelijke
innovatieprogramma’s kunnen worden ondergebracht. Bij de selectie van
die gebieden zal veel waarde moeten worden toegekend aan het oordeel van
excellente wetenschappers met een erkende internationale reputatie. 

1.5.3	Bijdrage aan de welvaartsontwikkeling en concurrentievermogen

Voor het welslagen van het innovatiebeleid is de deelname van
ondernemingen, maatschappelijke- en overheidsinstellingen in concrete
innovatieprojecten van wezenlijke betekenis om de ultieme doelstellingen
op het gebied van de welvaartsontwikkeling en de concurrentiepositie van
het bedrijfsleven te kunnen realiseren. De samenwerking met de
kennisinstellingen draagt bij tot het beoogde succes. Deze moeten dan
wel in staat zijn hun bijdrage te leveren.

Per project dient dan vastgesteld te kunnen worden hoe het bijdraagt aan
de realisatie van op projectniveau goed gedefinieerde economische en
maatschappelijke doelstellingen. Dit vraagt aan de betrokken
ondernemingen, maatschappelijke- en overheidsinstellingen duidelijk te
maken wat hun innovatiestrategie is en hoe hun deelname aan de projecten
daarin past. Vanzelfsprekend hoort daarbij dat zij een duidelijk
commitment aangaan, tot uitdrukking komend in de middelen die zij
inzetten. 

Beide elementen maken het mogelijk zich een oordeel te vormen over de
mate waarin de projecten bijdragen aan het bereiken van de
beleidsdoelstellingen. Het verdient aanbeveling om bij de definiëring
van criteria voor overheidsfinanciering van nieuwe en voortzetting van
bestaande initiatieven dit onderwerp meer accent te geven.

1.5.4	Investeringen in de Nederlandse kennisinfrastructuur 

Opeenvolgende Kabinetten hebben de afgelopen jaren veel additioneel
geïnvesteerd in de versterking van de Kennisinfrastructuur. In 2003
besloot het Kabinet tot de Bsik-impuls van EUR 800 miljoen in de
kennisinfrastructuur. Inclusief de bijdragen van private partijen en van
de kennisinstellingen bedraagt de totale daarmee samenhangende
investering EUR 1,7 miljard. In 2005 en 2006 investeerde het Kabinet via
de zogenaamde FES-rondes nogmaals in totaal EUR 800 miljoen in ongeveer
dertig kennisprojecten. Daarnaast vonden nog incidenteel investeringen
plaats via de BIG-Faciliteiten (EUR 100 mln. in 2006) en de Smart Mix
(EUR 100 mln. in 2007) en werd in twee opeenvolgende impulsen (in 2003
en 2007) circa EUR 500 mln. in het Genomics-onderzoek geïnvesteerd. In
totaal heeft de Nederlandse overheid vanaf 2000 meer dan EUR 2 miljard
additioneel geïnvesteerd in de kennisinfrastructuur met het oog op het
verhogen van het niveau van kennis en innovatie. Daarmee is een stevige
meerjarige impuls gegeven aan het wetenschappelijk onderzoek en de
ontwikkeling van innovatieve toepassingen in ons land. 

Deze impulsinvesteringen zijn, ook in verhouding tot de (reguliere)
financieringsstromen, zeer omvangrijk: op jaarbasis bedraagt de eerste
geldstroom voor de universiteiten EUR 1,8 mrd., de tweede geldstroom
(NWO) EUR 282 mln. en de basis- en doelfinanciering voor TNO EUR 113
mln.. 

De effecten van deze investeringen zijn niet alleen door hun omvang van
groot belang. Via de matchingsverplichtingen vindt een koppeling van de
verschillende geldstromen plaats waardoor impulsfinanciering ook in
belangrijke mate richting geeft aan de allocatie van de
basisfinanciering binnen universiteiten en kennisinstellingen. 

De Commissie wijst wel op het feit dat een aantal universitaire
disciplines een structurele afhankelijkheid ontwikkelt van
impulsfinanciering. Discontinuïteit daarin kan dan leiden tot problemen
binnen de universiteiten, zowel op onderzoeks- als op personeelsgebied.
Het vermogen van de universiteiten zich daaraan te kunnen aanpassen
zonder dat de kwaliteit van onderwijs en onderzoek in gevaar komt, is in
het geding. De balans tussen structurele financiering en
impulsfinanciering verdient daarom aandacht. 

1.5.5	Voortgang,  perspectief en verankering van de kennisinvesteringen

In het voorliggende advies is geconcludeerd dat de Bsik-impuls zich
positief ontwikkelt. De meeste projecten liggen goed op schema om hun
doelstellingen te realiseren. Bij de projecten die aan het eind van hun
looptijd hun doelstellingen hebben bereikt kan worden volstaan met een
goede consolidatie en verankering van de resultaten. Bij andere
projecten dienen zich nieuwe vraagstukken en perspectieven aan, zoals: 

Wat zijn de ‘parels’ uit de bestaande projecten?

Moeten deze worden voortgezet en zo ja, op welke wijze?

Is er overlap tussen Bsik-projecten en is er synergie mogelijk met
perspectiefvolle onderdelen uit andere projecten? 

In welke constellatie moet een eventuele voortzetting vorm worden
gegeven? 

Is de gekozen vorm van publiek-private samenwerking op alle gebieden
even geëigend?

Ten aanzien van de toekomst constateert de Commissie dat een aantal
projecten reeds ingebed is in een breder verband waarin de resultaten en
de activiteiten van de Bsik-impuls ook na afloop ervan kunnen worden
voortgezet en uitgediept. Ten aanzien van een aantal andere  succesvolle
en perspectiefrijke projecten is daar nog geen zicht op. Tezelfdertijd
is door de omvangrijke investeringen die de afgelopen jaren zijn gedaan
en de strategische keuzes van de overheid in de Nederlandse
kennisinfrastructuur en het Nederlandse innovatielandschap massa te
gecreëerd op een beperkt aantal gebieden. De opgave voor de komende
periode – na afloop van de Bsik-impuls – is tweeledig. Vooraleerst
is er de uitdaging door selectief continuïteit te bieden op de gedane
investeringen, het rendement van de investeringen zo groot mogelijk te
doen zijn. Ten tweede maakt de ambitie de kennisinvesteringsquote
richting het niveau van het Europees gemiddelde te laten bewegen verdere
private én publieke investeringen in kennisinfrastructuur en innovatie
noodzakelijk.  

1.5.6 	Transparante procedures voor indiening, beoordeling, selectie,
financiering en monitoring van de projecten.

In een eerder advies is de Commissie uitvoerig ingegaan op de ervaringen
met de Bsik-impuls en de investeringsimpulsen vanuit het FES in 2005 en
2006. Op grond van die ervaringen heeft de Commissie een aantal
aanbevelingen gedaan ten aanzien van het programmeren en prioriteren van
het wetenschappelijk en innovatief onderzoek alsmede de procedures voor
indiening, beoordeling, selectie, financiering en monitoring van de
projecten. De Commissie wees daarbij met name op de noodzaak van een
zorgvuldige en transparante procedure voor indiening, selectie en
monitoring. Met de ervaringen die zijn opgedaan bij Bsik en FES zou een
generiek kader ontwikkeld moeten worden voor toekomstige grootschalige
financieringsimpulsen in publiek/private innovatieprogramma’s. 

Daarbij is een aantal zaken van bijzonder belang:

een sanering van de verschillende beleidsinitiatieven en -instrumenten
en een sterkere integratie – minimaal een goede coördinatie – van
verschillende adviserende gremia en uitvoerende instanties; 

duidelijke en tijdige communicatie, coherente en transparante
procedures, heldere formats en concrete instructies voor de op te
stellen plannen; 

effectieve monitoring van de voortgang van programma’s, eenduidige
uitvoeringsmodaliteiten en vermindering van de administratieve lasten; 

financiële arrangementen die samenwerking met internationaal
toonaangevende wetenschapscentra mogelijk maken. 

Samenvattend

De overheid is – door de omvangrijke investeringen die de afgelopen
jaren zijn gedaan en de strategische keuze voor een beperkt aantal
sleutelgebieden – er in geslaagd in de Nederlandse
kennisinfrastructuur en het Nederlandse innovatielandschap massa te
creëren op een beperkt aantal gebieden. De opgave voor de komende
periode – na afloop van de Bsik-impuls – is er nu in gelegen om het
rendement van de investeringen zo groot mogelijk te doen zijn. Daarbij
zijn volgens de Commissie de volgende punten essentieel:

selectief continuïteit bieden vanuit een investeringsagenda voor
onderzoek en innovatie waarin de keuze voor de thema’s is gebaseerd op
de strategische keuzes voor maatschappelijke innovatiethema’s, de te
verwachten bijdrage aan de welvaartsontwikkeling en de gedane
investeringen in de kennisinfrastructuur; 

door middel van effectieve regie binnen de thema’s meer samenhang te
creëren tussen projecten uit verschillende investeringsrondes en zo te
komen tot een meer doelmatige inzet van mensen en middelen bij onderzoek
en innovatie; 

een financieringsmethodiek met een goede balans tussen reguliere
financiering en impulsfinanciering; aandacht voor structurele
financiering van infrastructurele voorzieningen; 

eenduidige, coherente en transparante procedures, uniforme
uitvoeringsmodaliteiten en effectieve monitoring van de projecten.

In bijlage 1 is op basis van de genoemde elementen een eerste verkenning
opgenomen naar thema’s die van belang zijn voor een toekomstige
investeringsagenda.

Bijlage 1 Een eerste verkenning van thema’s voor de toekomst

In paragraaf 1.5 is aangegeven hoe te komen tot een toekomstige
investeringsagenda voor onderzoek en innovatie. Daarbij zijn ook de vijf
elementen geschetst die naar het oordeel van de Commissie aan de basis
zouden moeten liggen van deze agenda: 

de strategische keuze van het Kabinet voor een beperkt aantal
Sleutelgebieden en maatschappelijke innovatieprogramma’s;

de bijdrage van de investeringen aan de welvaartsontwikkelingen en de
concurrentiekracht van het bedrijfsleven; 

de in de afgelopen jaren gedane investeringen in de
kennisinfrastructuur; 

de voortgang, het perspectief en de verankering van deze
kennisinvesteringen. 

Op basis van deze elementen wordt hier een eerste verkenning gedaan naar
mogelijke onderzoeksgebieden voor de toekomst. Aangegeven wordt wat naar
de mening van de Commissie belangrijke uitdagingen zijn. 

High Tech Systemen en Materialen 

Binnen dit sleutelgebied is een aantal programma’s actief of in
ontwikkeling. Op het terrein van nanotechnologie en
microsysteemtechnologie zijn er vanuit Bsik grote investeringen gedaan
in NanoNed, MicroNed en ESI. Daarnaast zijn grote investeringen gedaan
in het Holst Centrum en in het Point One programma. Internationaal wordt
op deze terreinen goed samengewerkt in Europese Joint Technology
Initiatives als ENIAC en ARTEMIS.

High tech Systems en Materialen

subsidiebedrag 

(in EUR.mln)

Bsik-programma’s	Microned	23

	Nanoned en NanoImpuls	95 + 23

	ESI	25

Overige programma’s	Holst	60

	Point One	50

	High Tech Automotive Systems	42

	Innovatieprogramma Materialen (M2I)	35

	IOP’s PT, EMVT, IPCR, SHM en PD	52

	MEMPHIS (Photonics)	18

	SMARTPIE (Piëzo)	7

	NIMIC (Microscopie)	14

Totaal

444



De grote uitdaging op dit terrein voor de komende jaren zal zijn om een
sterkere samenhang en integratie te krijgen tussen de verschillende
initiatieven, waarvan sommige meer industrie- georiënteerd en andere
meer vanuit de kennisinfrastructuur zijn geïnitieerd. 

ICT

Ook op het vlak van ICT is er vanuit de Bsik-impuls grootschalig
geïnvesteerd in verschillende kennisprojecten. De grote investeringen
in ICT-infrastructuur (SURF-net en GigaPort, BIG-GRID) die de
Nederlandse overheid de afgelopen jaren heeft gedaan zijn essentieel
voor alle typen van onderzoek en zeker voor de ontwikkeling van
e-Science.  

ICT

subsidiebedrag 

(in EUR.mln)

Bsik-programma’s	Bricks	12

	Gigaport	40

	VL-e	20

	ICIS	14

	Freeband	30

	Smart Surroundings	7

	LOFAR	52

Overige programma’s	BIG GRID	30

	IOP’s MMI, BV en GenCom  	24

Totaal

229



Een belangrijke uitdaging is het vinden van een nieuw businessmodel,
waarin de voor Nederland cruciale ICT-infrastructuur van SURF-net en
Gridcomputing structureel kan worden gefinancierd. Gezien het
infrastructurele karakter is een structurele bijdrage van de overheid op
zijn plaats

In de toepassingssfeer is het vooral van belang een nieuw perspectief te
bieden voor ICT-onderwerpen die cruciaal zijn voor de verdere
ontwikkeling van de gebieden creatieve industrie en medische
technologie.

Flowers and Food 

In 2006 ging op het Sleutelgebied Food en Flowers het Innovatieprogramma
Food & Nutrition Delta van start, met onder meer de doorstart van het
WCFS onder de naam TopInstituut Food and Nutrition (TIFN). Vanuit Bisk
is hier de investering in TransForum relevant. Daarnaast zijn vanuit het
FES investeringen gedaan in onder meer het Topinstituut Groene Genetica.


Flowers and Food

subsidiebedrag 

(in EUR.mln)

Bsik-programma’s	TransForum	30

Overige programma’s	TIFN	33

	Food & Nutrition Delta	63

	TI Groene Genetica	20

	Phytophtera resistentie	10

	Potato genoom sequencing	3

Totaal

159



De uitdaging voor dit thema zal zijn te kapitaliseren op de sterke
kennisbasis van ons land, zowel via de grote bedrijven als via het MKB. 

 

Life Sciences and Health

Op het vlak van Life Sciences en Gezondheid heeft de overheid de
afgelopen jaren omvangrijke investeringen gedaan. 

In Genomics heeft het Kabinet in twee tranches (in 2003 en 2007) in
totaal meer dan EUR 500 mln. geïnvesteerd, deels vanuit de Bsik-impuls.
Daarnaast is uit de Bsik-middelen nog een aantal programma’s
gesubsidieerd op het gebied van o.a. tissue engineering en molecular
imaging. Deze programma’s vormden weer een belangrijke voedingsbodem
voor zes nieuwe omvangrijke investeringen vanuit het FES in 2005 en
2006. Eind 2007 werd door EZ en VWS het innovatieprogramma Life Sciences
and Health gelanceerd.

Life Sciences and Health

subsidiebedrag 

(in EUR.mln)

Bsik-programma’s	Tissue Engineering	25

	Mouse phenomics	13

	TREND	12

	Moleculair imaging of ischemic heart disease	11

	Cyttron	9

	Stem cells	9

Overige programma’s	Genomics impuls (incl Bsik)	536

	TI Pharma	130

	Centre for Translational Molecular Medicine (CTMM) 	150

	BioMedical Materials-BMM	45

	Parelsnoer	35

	Veterinaire aviaire influenza	20

	RSV-vaccin	38

	TeRM	15

	New generation screens for drugs	14

	Innovatie programma Life Sciences & Health	30

Totaal

1092



De belangrijkste uitdaging voor de toekomst is de afstemming en
identificatie van eventuele overlap, synergiemogelijkheden en van de
‘parels’ in dit conglomeraat van gerelateerde projecten. De totale
omvang van de investeringen in deze onderzoeksgebieden biedt voor
Nederland grote mogelijkheden voor internationale profilering. Dat kan
leiden tot   versterking van de attractiviteit van Nederland voor R&D
investeringen van de farmaceutische industrie. Een uitdaging is ook het
versterken van de ICT-infrastructuur tussen de betrokken
kennisinstellingen zodat een betere benutting van de verschillende
databanken mogelijk wordt. 

Ook in dit gebied dient zich een vraagstuk aan op het vlak van de
onderzoeksinfrastructuur: de instandhouding en verdere ontwikkelingen
van “enabling” technologieën als bio-informatica, proteomics,
metabolomics vraagt om structurele financiering ervan. 

Water, klimaat en ruimte

Het Sleutelgebied Water is voor het laaggelegen en dichtbevolkte
Nederland van evident belang. Er is duidelijk een samenhang met
activiteiten op het gebied van ruimte, klimaat en bouwen. De overheid
heeft de afgelopen jaren grote investeringen gedaan in kennis en
innovatie op deze gebieden. 

Water, Klimaat en Ruimte

subsidiebedrag 

(in EUR.mln)

Bsik-programma’s	Leven met Water	22

	Klimaat voor Ruimte	40

	Habiforum	30

	Ruimte voor Geo-informatie	20

	PSIBouw	15

	Next Generation Infrastructures	20

	Delft Cluster	22

Overige programma’s	Kennis voor Klimaat	50

	Innovatieprogramma Watertechnologie	78

	NICIS 	15

Totaal

312

De grote uitdaging is hier de integratieslag te maken, die zal leiden
tot een samenhangende visie op een duurzame klimaatbestendige inrichting
van Nederland. De inspanningen in het onderzoek zullen vooral de
effecten, de effectiviteit en de maatschappelijke, economische en
ecologische haalbaarheid van de regionale transities in inrichting en
beheer van land en water in beeld moeten brengen. Daarbij ligt er ook
een duidelijke relatie naar de vraagstukken op het terrein van chemie en
energie. 

Perspectiefvolle elementen uit de positief beoordeelde Bsik-projecten
Leven met Water en Klimaat voor Ruimte moeten daarbij zoveel mogelijk
geïntegreerd worden met het koepelproject Kennis voor Klimaat. De
verankering van de in Delft Cluster voorgebrachte kennis op
civieltechnische en waterbouwkundig terrein zal vooral via Deltaris
plaats vinden. 

Chemie en energie

Een volgend cluster is het sleutelgebied Chemie en een aantal nauw
daaraan gerelateerde energieonderzoeksprogramma’s. Voor het
sleutelgebied Chemie heeft de Regiegroep Chemie een businessplan
opgesteld waarin alle lopende en toekomstige bouwstenen uit de chemische
sector zijn ondergebracht. In 2007 maakte het Innovatieprogramma
Polymeertechnologie (Dutch Polymer Institute, DPI) een doorstart en
begon de Roadmap proces-intensificatie, waarmee uiteindelijk
aanzienlijke energiedoelstellingen bereikt kunnen worden. Vanuit de
lopende en nog te starten bouwstenen uit het Businessplan Chemie zijn
directe verbindingen te leggen met de huidige Energietransitie
Platforms, m.n. Groene Grondstoffen en Procesintensificatie.

Chemie en Energie

subsidiebedrag 

(in EUR.mln)

Bsik-programma’s	B-Basic	25

	CATO	13

Overige programma’s	DSTI	15

	CATCHBIO 	17

	Innovatieprogramma Polymeren	52

	Duurzaam Waterstof	17

	IBOS	13

	ASPECT	12

	Proces on a Chip (PoaC)	7

Totaal

171



Vanuit Bsik zijn de programma’s B-Basic (bio-based chemicals en
bio-fuels) en CATO (CO2-afvang, transport en opslag) relevant. Vanuit de
FES-middelen werd een topinstituut op het gebied van de
Scheidingstechnologie (DSTI) gestart. Andere lopende programma’s in
het sleutelgebied Chemie zijn de ACTS-programma’s Duurzaam Waterstof,
IBOS, ASPECT en PoaC en het SmartMix project CATCHBIO.

Het Kabinet heeft in zijn Beleidsprogramma aangegeven dat Energie een
van de maatschappelijke thema’s is waar innovatie een belangrijke rol
moet gaan spelen. Voor de middelen voor pijler 2 (maatschappelijke
innovatieagenda) en pijler 3 (schoon en zuinig) wordt één
innovatieagenda opgesteld. Onderwerpen uit die agenda waarmee relaties
zijn met bouwstenen uit het Businessplan Chemie zijn onder andere
Biobased Economy en procesintensificatie. De uitdaging is lopende
activiteiten zo mogelijk verder op elkaar af te stemmen en nieuwe
voorstellen te beoordelen op de samenhang met de al lopende activiteiten
en op de daaraan toe te voegen waarde.

Creatieve Industrie 

Dit sleutelgebied bevindt zich nog duidelijk in een startfase. Vanuit
Bsik is vooral het Multimedian-project hier relevant. Daarnaast is
vanuit het FES het GATE-project op het vlak van ‘serious gaming’
gefinancierd en is een budget voor creatieve starters beschikbaar
gesteld.  

Creatieve industrie

subsidiebedrag 

(in EUR.mln)

Bsik-programma’s	Multmedian	16

Overige programma’s	GATE	10

	Creatieve Starters	5

Totaal 

31



De grote uitdaging hier is om het organiserend vermogen in deze sterk
gefragmenteerde sector te versterken teneinde een effectieve manier te
vinden om kennisvragen binnen de creatieve industrie te identificeren. 

Pensioenen en Verzekeringen

Ook dit sleutelgebied is nog in een startfase. Het Netspar-initiatief
van de Universiteit van Tilburg heeft een startsubsidie ontvangen van
EUR 5 mln. voor de vorming van een maatschappelijk topinstituut op dit
terrein. Op dit moment wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een
innovatieprogramma. 

Afsluitend

De overheid is – door de omvangrijke investeringen die de afgelopen
jaren zijn gedaan en de strategische keuze voor een beperkt aantal
sleutelgebieden – er in geslaagd in de Nederlandse
kennisinfrastructuur en het Nederlandse innovatielandschap massa te
creëren op een beperkt aantal gebieden. De opgave voor de komende
periode – na afloop van de Bsik-impuls – is er nu in gelegen om het
rendement van de investeringen zo groot mogelijk te doen zijn. 

Thema’s	subsidiebedrag 

(in EUR.mln)

High tech Systems en Materialen	444

ICT	229

Flowers and Food	159

Life Sciences and Health	1092

Water, Klimaat en Ruimte	312

Chemie en Energie	171

Creatieve industrie	31

Pensioenen en Verzekeringen	5

Totaal	2443

Bijlage 2 Achtergrondinformatie

In deze bijlage wordt nader ingegaan op:  

Achtergrond en doelstellingen van de Bsik-impuls en rol van de Commissie
van Wijzen

Eerdere adviezen van de Commissie van Wijzen over de voortgang van de
Bsik-impuls

Gevolgde werkwijze bij de Midtermevaluatie

Achtergrond en doelstellingen van de Bsik-impuls en rol van de Commissie
van Wijzen

Het Kabinet heeft de ambitie om de Nederlandse economie te transformeren
in een kenniseconomie. ICES/KIS-3 moet daaraan een belangrijke bijdrage
leveren. Het Kabinet heeft voor de uitvoering daarvan in 2003 een budget
beschikbaar gesteld van in totaal 802 miljoen euro.

 

ICES/KIS-3 was de derde opeenvolgende overheidsimpuls voor de
versterking van de kennisinfrastructuur. Op 24 december 2002 werd het
‘Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur’ (Bsik)
gepubliceerd in de Staatscourant. De Bsik-regeling biedt daarmee het
kader waarin de selectie van de projecten heeft plaatsgevonden en de
wijze waarop deze projecten ten uitvoer moeten worden gebracht. 

 

Bsik heeft tot doel het tot stand brengen van kwalitatief hoogwaardige
netwerken in de kennisinfrastructuur die flexibel inspelen op lange
termijn kennisvragen en het identificeren en stimuleren van innovatieve
onderzoeksgebieden. Dit wordt nagestreefd door het ontwikkelen van
kennis door middel van innovatief en hoogwaardig onderzoek evenals het
realiseren van overdracht van de gegenereerde kennis door consortia van
vraag- en aanbodpartijen in de kennisinfrastructuur. Deze kennis moet
verankerd worden binnen de bestaande kennisinfrastructuur en aantoonbaar
kunnen leiden tot zinvolle toepassingen door derden. Het onderzoek dat
dit besluit beoogt te stimuleren, kan worden gekarakteriseerd als
fundamenteel-strategisch. 

De selectie van projecten vond plaats in 2003. Daarbij werden de 67
ingediende projecten beoordeeld op de wetenschappelijke kwaliteit, de
maatschappelijk-economische betekenis en de wijze waarop deze twee
aspecten met elkaar in verband werden gebracht. Op verzoek van het
Kabinet bracht de Commissie van Wijzen aan ICES/KIS advies uit over te
honoreren voorstellen. Daarbij baseerde de Commissie zich onder meer op
een beoordeling van de wetenschappelijke kwaliteit van de projecten
onder auspiciën van de KNAW en een beoordeling van de maatschappelijke
en economische impact van de projecten onder auspiciën van het Centraal
Planbureau, alsook op een analyse door Senter over de administratieve en
financiële organisatie van de projecten. Op basis van de adviezen van
de Commissie van Wijzen in september 2003 en februari 2004 heeft het
Kabinet besloten dat 37 projecten in aanmerking kwamen voor
Bsik-subsidie van in totaal EUR 802 miljoen. 

 

Gezien de omvang van deze Bsik-investeringsimpuls van 802 miljoen euro
is de monitoring van groot belang. Daarmee wordt effectief toegezien op
de voortgang van deze voor Nederland belangrijke projecten en de
effectiviteit van de Bsik-impuls als geheel. 

Het monitoringstraject is relevant voor alle bij de Bsik-projecten
betrokken partijen: de deelnemende partners in de consortia, de
kennisinfrastructuur, het bedrijfsleven en de overheid. De inrichting
van het monitoringsproces is zoveel mogelijk als een bottom-up proces
vormgegeven, waarbij door de consortia zelf de indicatoren kunnen worden
aangedragen die het beste zijn toegespitst om de doelstellingen van het
project (en van de bij het project betrokken partijen) te realiseren.

De coördinatie van de monitoring wordt in opdracht van de
interdepartementale werkgroep ICES/KIS uitgevoerd door een
samenwerkingsverband van SenterNovem en NWO. 

Per Bsik-thema is een monitorteam samengesteld uit ervaren en
gespecialiseerde medewerkers van SenterNovem en NWO. Zij monitoren de
projecten in een thema en brengen op basis van hun bevindingen een
monitorrapportage uit aan de Commissie van Wijzen.

 

De Commissie van Wijzen ICES/KIS adviseert, via de werkgroep ICES/KIS,
het Kabinet over de voortgang van de ICES/KIS-3 investeringsimpuls. De
Commissie heeft eerder adviezen uitgebracht naar aanleiding van de
nulmeting (in 2004) en herziene nulmetingen (in 2005), de
voortgangsrapportage over 2004 (in 2005) en de voortgangsrapportage over
2005 (in 2006). Tevens is er naar aanleiding van een verzoek daartoe van
de Tweede Kamer in 2007 geadviseerd over enkele projecten waar de
Commissie haar zorg had uitgesproken over de voortgang. 

Eerdere adviezen van de Commissie van Wijzen over de voortgang van de
Bsik-impuls

Adviezen naar aanleiding van de Nulmeting 2004/2005

Alle Bsik-projecten hebben in 2004 een nulmeting opgesteld. De nulmeting
was het startpunt in de monitoringssystematiek en diende het fundament
te zijn voor de gehele monitoring. De Commissie van Wijzen constateerde
naar aanleiding van de nulmeting in 2004 en de bevindingen van
SenterNovem/NWO, dat de mijlpalen van 28 projecten nog niet van
voldoende kwaliteit waren om de betreffende projecten te kunnen
monitoren. Daarnaast deed de Commissie in haar advies over de nulmeting
van 2004 zes algemene aanbevelingen met betrekking tot alle
37 projecten, die betrekking hadden op de volgende randvoorwaarden
waaraan alle projecten zouden moeten voldoen: 

operationele doelstellingen, indicatoren en mijlpalen; 

vraagsturing en verankering van de resultaten; 

intellectueel eigendom; 

samenhang binnen de projecten en tussen de projecten binnen een thema;

internationale inbedding; 

structuur, management en organisatie van het toezicht. 

De 28 projecten waarvan de nulmeting nog niet van voldoende kwaliteit
was, werden verzocht voor 1 mei 2005 een herziene nulmeting aan te
leveren. Bij het verbeteren van de mijlpalen konden de 28 projecten
desgewenst gebruik maken van ondersteuning door de monitors van
SenterNovem/NWO. 

Op 1 mei 2005 dienden deze 28 projecten een herziene nulmeting in. De
tweede ronde nulmetingen leverde goede resultaten op. Van twee projecten
stelde de Commissie opnieuw vast dat de nulmeting nog onvoldoende was en
zijn nogmaals aangepaste nulmetingen in het voorjaar van 2006 in orde
bevonden. Bij een aantal andere projecten zijn verbetersuggesties
geformuleerd die in de eerstvolgende rapportage verwerkt konden worden. 

Advies naar aanleiding van de eerste voortgangsrapportage 2005

Alle 37 projecten hebben op 1 mei 2005 een eerste rapportage ingediend
over de voortgang. De meeste projecten waren nog maar recent gestart.
Veel tijd was geïnvesteerd in het herzien van projectplannen en in
voorbereidende werkzaamheden van organisatorische aard. De meeste
gestarte projecten maakten goede progressie. Voor enkele projecten was
de voortgang niet zo eenvoudig te bepalen aangezien hun mijlpalen nog
niet voldoende helder waren geformuleerd. Een aantal andere projecten
had vertraging opgelopen. Omdat het opstellen van de herziene
nulmetingen en de eerste voortgangsrapportages veelal gelijktijdig had
plaatsgevonden, waren conclusies over de voortgang sinds de nulmeting
moeilijk te trekken. Bij veel projecten waren inspanningen zichtbaar om
bedrijven betrokken te houden en nieuwe bedrijven te betrekken bij
mogelijkheden tot economische benutting van nieuwe kennis. Veel
gebruikers bleken vertegenwoordigd te zijn in begeleidingscommissies
hetzij adviesraden, of bleken direct betrokken bij het onderzoek. In het
algemeen waren de projecten goed internationaal georiënteerd. De vraag
naar verankering kwam voor veel projecten wat vroeg en bleef een
aandachtspunt. De meeste projecten hadden wel een systeem van
kwaliteitsborging opgezet, maar de onafhankelijkheid van het toezicht
verdiende eveneens aandacht. 

Advies naar aanleiding van de tweede voortgangsrapportage in 2006

In het algemeen leverden de projecten opnieuw volledige en kwalitatief
goede informatie. Soms was de informatie aangeleverd door de projecten
zeer gedetailleerd, soms ook kwam op eigen initiatief aanvullende
informatie. De Commissie was over het geheel positief over de voortgang.
Om uiteenlopende redenen sprak de Commissie haar zorg uit over de
voortgang van een zestal programma’s. De projecten boekten in het
algemeen goede voortgang, maar ze liepen vaak nog achter op de planning
door een vertraagde start. De tijdige realisatie van de doelstellingen
bleef daarmee voor veel projecten een aandachtspunt. Ten opzichte van de
realisatie van hun doelstellingen liepen zestien projecten voorop, vier
liepen achter en bij twee projecten was de voortgang onvoldoende. De
financiële voortgang van de projecten was goed in lijn met de
inhoudelijke voortgang van de projecten. Ze bleken erin geslaagd te zijn
om additionele activiteiten (en bijbehorende financiering) vanuit
potentiële gebruikers te entameren. De projecten hadden over het geheel
genomen de algemene en specifieke opmerkingen van de Commissie ter harte
genomen en de resultaten waren zichtbaar. Wat betreft de
wetenschappelijke mijlpalen lagen vrijwel alle projecten goed op koers.
Het beeld bij de economische mijlpalen was over het algemeen voldoende
tot goed. Ook de realisatie van de maatschappelijke mijlpalen was over
het algemeen voldoende tot goed. 

De betrokkenheid van (kennis-)gebruikers was voldoende tot goed. Wel
werd gesteld dat dit onderwerp blijvende aandacht verdiende. Voor
concrete resultaten in termen van octrooien en licenties was het ook nu
nog te vroeg. De organisatorische verankering van de ontwikkelde kennis
was in potentie goed, met name blijkend uit het feit dat er een aantal
instituten was opgezet. Als voorbeelden van verankering werden enkele
instellingen bij name genoemd.

De internationale oriëntatie werd grotendeels als goed tot zeer goed
beoordeeld. De oriëntatie op het buitenland bleek diverse vormen aan te
nemen, bijvoorbeeld participatie in internationale gremia, actieve
samenwerking met buitenlandse universiteiten, deelname aan Europese
projecten, en de instelling van internationale wetenschappelijke
adviesraden.

De managementstructuur was in het algemeen op orde. De Commissie van
Wijzen gaf als aandachtspunt wel de onafhankelijkheid van het toezicht
mee, omdat die bij een aantal projecten nog niet helder was. De synergie
tussen de projecten was toegenomen, ook door het creëren of benutten
van overkoepelende projecten of organen.

Rapportage over voortgang van enkele “zorgprojecten” naar aanleiding
van verzoek daartoe van de Tweede Kamer (in 2007)

Naar aanleiding van een debat op 4 juli 2007 met de Minister-president
en de Ministers van EZ en OCW inzake onder meer het Innovatieplatform en
de voortgang van de Bsik-projecten  heeft de Tweede Kamer het Kabinet
verzocht om, vooruitlopend op de resultaten van de midterm review van de
Bsik-projecten, geïnformeerd te worden over de stand van zaken bij de
zes projecten die naar de mening van de Commissie van Wijzen in haar
advies van 7 september 2006 bijzondere aandacht vroegen. Het betrof de
projecten: BioRange, Mouse Phenomics, ESI, CATO, Ruimte voor
Geo-informatie en Biomade. Om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van
de ontwikkelingen bij de genoemde projecten heeft de Commissie met de
zes consortia nadere gesprekken gevoerd. De Commissie kwam daarbij tot
de conclusie dat vijf van de zes projecten, te weten: BioRange, Mouse
Phenomics, ESI, CATO en Ruimte voor Geo-informatie, erin waren geslaagd
de door de Commissie gesignaleerde knelpunten op adequate wijze op te
lossen. Ten aanzien van Biomade concludeerde de Commisse dat ten aanzien
van de matching en het toekomstperspectief zodanige vraagpunten
resteerden, dat de Commissie haar eerdere adviezen van 7 september en 16
november 2006 moest handhaven en het Kabinet in ernstige overweging gaf
de financiering van Biomade uit de Bsik-middelen te stoppen.

Gevolgde werkwijze bij de Midtermevaluatie

De hierboven geschetste situatie vormt de basis voor de Midtermevaluatie
van Bsik. Bij de aanvang van de Bsik-impuls is de Midtermevaluatie in
het Monitoringskader Bsik reeds aangekondigd. De aanpak van de
Midtermevaluatie werd vastgelegd in het Protocol Bsik midterm evaluatie
2007.  Daarin werd aangegeven dat de Midtermevaluatie zou bestaan uit:

een rapportage van het consortium over de voortgang van het project
sinds de start;

een evaluatie door een onafhankelijke – internationaal samengestelde
– evaluatiecommissie (‘review committee’). Het initiatief voor de
samenstelling van deze commissies werd bij de consortia zelf neergelegd;

een uitvoerige monitoringsrapportage door SenterNovem en NWO;

een onder meer op bovenstaande documenten gebaseerd advies van de
Commissie van Wijzen.

In 2006 zijn de voorbereidingen voor de Midtermevaluatie van start
gegaan. Op 1 november 2006 hebben hebben de Bsik-projecten een plan van
aanpak voor de Midtermevaluatie en een beknopt curriculum vitae van de
beoogde leden van hun evaluatiecommissie ingestuurd. De Commissie van
Wijzen heeft voor alle projecten zowel het plan van aanpak als de
voorgestelde samenstelling van de evaluatiecommissies beoordeeld. In de
meeste gevallen kon de Commissie zonder meer instemmen met de
voorstellen. In enkele gevallen heeft de Commissie aanbevelingen gedaan
voor de aanpassing van het plan van aanpak of de samenstelling van de
evaluatiecommissies. 

Op 1 november 2007 hebben alle Bsik-projecten een voortgangsrapportage
opgeleverd over de vorderingen van de projecten sinds de start.
Daarnaast werd door alle projecten een rapport van de externe
evaluatiecommissie opgeleverd. 

In de periode november 2007 - januari 2008 is door SenterNovem en NWO op
basis van deze rapportages een monitorrapportage opgesteld over de
voortgang van de individuele projecten en de voortgang op thema- en
impulsniveau. De Commissie kreeg medio januari de beschikking over deze
monitorrapportage. 

In de periode medio januari-medio februari 2008 heeft de Commissie met
36 Bsik-consortia gesproken. De Commissie was daarbij steeds met
tenminste vijf leden - in wisselende samenstelling - vertegenwoordigd en
werd daarbij ondersteund door haar secretariaat. Naar aanleiding van
deze gesprekken ontving de Commissie van een aantal consortia nog
additionele notities of informatie. Daarnaast vonden nog enkele
aanvullende gesprekken plaats, met name om op specifieke aspecten een
beter begrip te krijgen van de samenhang binnen (onderdelen van) het
Bsik-programma.

 

Mede op basis van deze rapportages en gesprekken heeft de Commissie voor
ieder individueel Bsik-project een beoordeling gemaakt en een advies
opgesteld. Deze treft u aan in Deel II van dit advies. 

Voor de zes Bsik-projecten die onder de verantwoordelijkheid van het
Netherlands Genomics Initiative (NGI) vallen werd een afwijkende
procedure gevolgd. Ten behoeve van de tweede fase van de Genomics-impuls
is door NGI een uitvoerige ‘Science and Valorisation Review’
uitgevoerd, die op 1 februari 2007 werd afgerond. Om dubbel werk,
administratieve overlast en ineffectieve inzet van medewerkers en
onderzoekers te voorkomen is in overleg met NGI besloten deze Review te
hanteren als de midterm review van de via Bsik gefinancierde projecten
binnen de Genomics-impuls. NGI heeft met zijn review gestreefd naar een
integraal beeld van alle kernactiviteiten, inclusief de zes
Bsik-projecten, ten dienste van een maximale focus, samenhang en
synergie in de tweede strategieperiode van NGI. De betreffende zes
Bsik-projecten zijn: 

Bsik 03009: Coeliac Disease Consortium (CDC)

Bsik 03011: Ecogenomics

Bsik 03012: Virgo

Bsik 03013: BioRange

Bsik 03014: Nutrigenomics

Bsik 03015: Netherlands Proteomics Center (NPC).

Om het “informatiegat” te dichten tussen 1 februari 2007
(opleverdatum NGI-review) tot 1 juli 2007 (einde rapportageperiode
Bsik-midterm evaluatie) is de Commissie van Wijzen in de gesprekkenreeks
met alle Bsik-projecten mondeling over de stand van zaken van deze
projecten geïnformeerd. Daarnaast zijn de monitors van SenterNovem en
NWO aanwezig geweest bij de halfjaaroverleggen tussen de consortia en
NGI zodat zij eventuele zorgpunten hebben kunnen signaleren. 

Bijlage 3

PROTOCOL 

BSIK midtermevaluatie 2007 

Algemeen

Op basis van een uitvoerige selectieprocedure is eind 2003 aan 37
ICES/KIS-3 (BSIK) projecten subsidie toegekend. Deze projecten zijn
vanaf 2004 van start gegaan. Het is van groot belang voor de overheid
dat er een goed inzicht is in de inhoudelijke, organisatorische,
bestuurlijke en financiële voortgang van alle projecten en de
effectiviteit van de investeringsimpuls; daarom worden de projecten
gemonitord. Er is in 2004 onder verantwoordelijkheid van de
ICES/KIS-werkgroep een document Kader monitoring opgesteld waarin de
opzet van de monitoring wordt beschreven. Zowel de inhoud, als de
uitvoering en de verantwoordelijkheden van diverse partijen worden
daarin beschreven. 

Het kaderdocument voorziet in 2007 een midtermevaluatie. De Commissie
van Wijzen zal het Kabinet op grond van de inhoudelijke en financiële
voortgang die uit die midtermevaluatie blijkt, per BSIK-project
adviseren over de verdere voortzetting. 

De midtermevaluatie 

De midtermevaluatie is een bijzondere monitorronde die halverwege de
looptijd van de Bsik-projecten gehouden wordt om de overheid inzicht te
geven in hun voortgang en kwaliteit.  De midtermevaluatie bestaat uit
een midterm-rapportage en een zelfevaluatie van de consortia. 

Geprobeerd is om de administratieve lasten zo licht mogelijk te houden.
Daarom is ten eerste het format voor de midterm-rapportage die u
gevraagd wordt op te stellen, grotendeels hetzelfde als dat voor de
reguliere voortgangsrapportage. Bovendien vervallen de reguliere
verantwoordingsrapportages in het kader van de Bsik-monitoring over de
jaren 2006 èn 2007. (Voor de afhandeling van voorschotten en
declaraties kan overigens wel een rapportageplicht blijven bestaan).  

De acties die u voor de midtermevaluatie moet ondernemen, zijn de
volgende:

Midtermrapportage 

U ontvangt een format midtermevaluatie van SenterNovem/NWO, aan de hand
waarvan u uw midtermrapportage op kunt stellen. In dit format kunt u de
belangrijkste ontwikkelingen van uw project aangeven, evenals de
realisatie van mijlpalen, de samenhang daartussen, de stand van zaken
m.b.t. innovatie, valorisatie en verankering, internationale
oriëntatie, organisatie en bestuur en de financiering. 

Nieuw is dat u in het format midtermevaluatie ook wordt gevraagd a) om
aan te geven welke synergie er is tussen uw project en andere
BSIK-projecten, b) om aan te tonen wat de internationale positionering
van uw project is en c) welke verwachtingen u van uw project heeft voor
de periode 1 juli 2007 tot het eind van de looptijd. 

De rapportageperiode van de midtermrapportage loopt van de start van het
project tot 1 juli 2007. Voor de financiële aspecten kunt u de
rapportage  beperken van de start van het project tot en met einde van
het boekjaar 2006. Het format vindt u op de website1. 

Zelfevaluatie

De zelfevaluatie is een evaluatie van uw project die u zelf organiseert
en onder eigen verantwoordelijkheid uitvoert. 

Verplichte onderwerpen voor de zelfevaluatie:  

(wetenschappelijke) kwaliteit van het project;

inhoudelijke coherentie;

beoordeling van de gekozen mijlpalen op actualiteit en voorspellende
waarde;

de verhouding tussen progressie en missie/einddoelstellingen van het
project;

implementatie van aanbevelingen voor bijsturing na vorige monitorrondes;

visie en strategie voor de toekomst van de BSIK-projecten na afloop van
de subsidie (het gaat om verankering van kennis, organisatie en
financiën).

Het is de bedoeling dat de zelfevaluatie van uw project plaatsvindt door
een onafhankelijke deskundige commissie die u zelf instelt. Hieronder
vindt u een handreiking voor de samenstelling ervan. 

Handreiking voor de samenstelling van de evaluatiecommissie: 

De commissie bestaat uit minimaal 5 personen, waarvan minimaal de helft
uit het buitenland afkomstig is;

De commissie wordt breed samengesteld, door een vertegenwoordiging
vanuit zowel wetenschap, bedrijfsleven en andere maatschappelijke
sectoren;

Commissieleden mogen geen directe betrokkenheid hebben bij uitvoering,
management of bestuur van het project (of een van de deelprojecten);

De commissieleden zijn deskundig; 

De commissie wordt ad-hoc samengesteld. Leden van reeds bestaande
advies- of toezichtsraden, die geen directe betrokkenheid hebben bij
uitvoering, management of bestuur van het project, kunnen op individuele
basis in de evaluatiecommissie participeren. De commissie mag echter
voor niet meer dan de helft uit dergelijke leden bestaan.  

Het is de bedoeling dat u de ad-hoc commissie van alle benodigde
informatie voorziet. Daarbij kunt u bijvoorbeeld denken aan het
projectplan, de nulmeting, voortgangsrapportages en adviezen van de
Commissie van Wijzen. U kunt uiteraard ook een samenvattend document
opstellen voor uw commissie. Het is de bedoeling dat deze commissie een
gefundeerd oordeel over de zes aspecten van uw project geeft en vastlegt
in een document.  

Het bovenstaande betekent dat u gevraagd wordt om: 

op uiterlijk 1 november 2006 bij SenterNovem/NWO aan te leveren: 

A 	het plan van aanpak voor uw midtermevaluatie en 

B 	een beknopt cv van de beoogde leden van uw evaluatiecommissie. 

	Stuurt u deze documenten naar   HYPERLINK "mailto:bsik@nwo.nl" 
bsik@nwo.nl  c.c.   HYPERLINK "mailto:bsik@senternovem.nl" 
bsik@senternovem.nl . 

SenterNovem/NWO willen u namelijk graag voorafgaand aan uw
midtermevaluatie al duidelijkheid verschaffen over de vraag of de aanpak
aan de kwaliteitsnormen voldoet, zodat daar in een later stadium geen
misverstand over kan bestaan. Beide documenten worden ter beoordeling
aan de CvW voorgelegd.  U krijgt hierop binnen een maand een reactie. U
kunt in het plan van aanpak ook motiveren waarom eventueel een al
uitgevoerde of nog lopende (zelf)evaluatie deel uit zou kunnen maken van
uw zelfevaluatie in 2007.  

op uiterlijk 1 november 2007 bij SenterNovem/NWO aan te leveren: 

A  	de midtermrapportage en 

B 	het schriftelijke oordeel van uw commissie (de zelfevaluatie).

De maximale omvang van deze documenten beslaat in totaal niet meer dan
30 bladzijden. 

Tijdpad midtermevaluatie:

wie 	wat 	wanneer

SenterNovem/NWO 	informeren consortia over format en details 

	midtermevaluatie	oktober 06 

consortia 	evaluatieopzet en commissie-cv’s bij CvW	voor 1 november 06

CvW	reageert naar consortia	voor 1 december  06

consortia 	midterm-rapportage en evaluatie bij SN/NWO	voor 1 november 07

SN/NWO	opstellen midterm-monitorrapportage 	medio nov- eind januari 08

dep. projectleiders	eventuele reactie op monitorrapportage	eind jan –
medio feb 07

SN/NWO	midterm-monitorrapportage bij CVW	medio feb 08 

CvW	vergadering	maart 08 

CvW 	advies naar werkgroep ICES/KIS	april 08

werkgroep ICES/KIS	advies naar Kabinet	mei 08

dep. projectleiders	Kabinetsreactie naar consortia	juni 08	

			

Nadere informatie:

Bij eventuele vragen over dit protocol kunt u contact opnemen met NWO ( 
HYPERLINK "mailto:bsik@nwo.nl"  bsik@nwo.nl , 070-3440733) en
SenterNovem (  HYPERLINK "mailto:bsik@senternovem.nl" 
bsik@senternovem.nl , 070-3735221).

Bijlage 4 Projectportfolio Bsik

Thema Duurzame Systeeminnovaties



Naam, nummer en looptijd	Beknopte doelstelling	Subsidie 

EUR mln	Penvoerend ministerie 

PSI Bouw 

Bsik 03017

1-12-2003 t/m 31-12-2008	Modernisering (systeeminnovatie) van de
bouwsector waarbij rekening wordt gehouden met de ruimte-, mobiliteits-
en milieuproblematiek.	15,4	V&W

 

 

NGInfra 

Bsik 03035

1-9-2004 t/m 31-8-2012	Ontwikkeling van een generiek raamwerk voor het
oplossen van infrastructurele problemen in relevante sectoren.	20	EZ

 

 

We@Sea 

Bsik 03040

1-9-2003 tot 1-9-2009	Onderzoek gericht op reductie van risico’s en
onzekerheden mbt technische problemen, ecologische onzekerheden, wet- en
regelgeving en logistieke maatregelen op het gebied van windenergie op
zee. 	12,9	EZ

 

 

CATO 

Bsik 03055

1-3-2003 t/m 31-12-2008	Opbouw van kennis op het gebied van CO2 -afvang,
-transport en -opslag.	12,7	EZ

 

 

B-Basic

Bsik 03067

1-1-2004 tot 31-12-2009	Ontwikkeling van kennis op het gebied van chemie
en energie, o.a.gericht op biokatalysatoren en hernieuwbare
grondstoffen.	25	EZ

 

 

 

TransForum Agro & Groen 

Bsik 04001

1-1-2005 t/m 31-12-2010	Ontwikkeling van een nieuwe kennisinfrastructuur
gericht op een meer duurzame agro- en foodsector en op een vitaal
platteland.	30	LNV

 

 

 

Transumo 

Bsik 04002

16-1-2004 tot 15-1-2010	Opbouw van kennis en competenties tbv duurzame
verkeers- en vervoerssystemen. 	30	V&W

 

 

 

KSI 

Bsik 04003

16-1-2005 tot 1-9-2010	Te voorzien in kennis en competenties die nodig
zijn om transities naar een duurzame samenleving te kunnen
bewerkstelligen. 	10	VROM

 

 





Thema Informatie- en communicatietechnologie



Naam, nummer en looptijd	Beknopte doelstelling	Subsidie 

EUR mln	Penvoerend ministerie 

BRICKS 

Bsik 03018

1-1- 2004 t/m 31-12-2009	Versterking van de kennisinfrastructuur op het
gebied van de wiskunde en de informatica in Nederland. 	12	OCW

 

 

VL-e 

Bsik 03019

1-1-2004 tot 31-12-2009	Het creëren van een e-science omgeving voor
R&D-instellingen in zowel het publieke als het private domein. 	20	OCW

 

 

GigaPort 

Bsik 03020 

1-1-2004 tot 31-12-2008	Ontwikkeling van het nieuwe netwerk SURFnet6,
opgebouwd uit glasvezelverbindingen, dat conventionele IP-verbindingen
combineert met zgn. lichtpaden. 	40	EZ

 

 

ESI 

Bsik 03021

1-7-2004 tot 31-12-2011	Verhoging van de concurrentiepositie van het
bedrijfsleven met producten die embedded systems bevatten en stimulering
van onderzoek en onderwijs op dit gebied. 	25	EZ

 

 

ICIS 

Bsik 03024

1-1-2004 t/m 31-12-2009	Onderzoek gericht op het gebruik van
‘Collaborative Decision Support Systems’, met als doel te voorkomen
dat chaos in de omgeving leidt tot chaos in  besluitvormingsprocessen. 
13,7	EZ

 

 

 

Freeband Communication 

Bsik 03025

1-1-2004 t/m 31-12-2008	Onderzoek naar mogelijkheden van vierde
generatie intelligente communicatiesystemen. 

 	30	EZ

 

 

 

LOFAR 

Bsik 03027

1-1-2004 tot 31-12-2009	Onderzoek naar ‘wide-area adaptive sensor
networks’, waarbij wordt samengewerkt op de gebieden astrofysica,
geofysica en landbouw. 	52	OCW

 

MultimediaN 

Bsik 03031

1-1-2004 tot 31-12-2009	Gericht op de vorming van een excellent
multimedia wetenschaps- en experimenteerlab, o.a. door gebruik van de
ontwikkeling van demonstrators. 	16	OCW

 

 

Smart surroundings Bsik 03060

1-1-2004 t/m 30-9-2008	Onderzoek en ontwikkeling van kennisarchitecturen
en raamwerken voor toekomstige Ambient Systems. 	6,5	EZ

 

 

 





Thema Hoogwaardig Ruimtegebruik 



Naam, nummer en looptijd	Beknopte doelstelling	Subsidie 

EUR mln	Penvoerend ministerie 

Ruimte voor Geo-informatie (RGI )

Bsik 03003

17-2-2003 t/m 31-7-2009	Realisatie van één van de beste nationale
geo-informatie-infrastructuren met bijbehorende kennisbasis. 	20	VROM

 

 

Delft Cluster 

Bsik 03005

1-1-2004 t/m 31-12-2009	Een leidend multidisciplinair kenniscentrum te
worden in een wereldwijd netwerk rond de ontwikkeling van een duurzame
harde infrastructuur in dichtbevolkte gebieden. 	22	OCW

 

Vernieuwend Ruimtegebruik (Habiforum) 

Bsik 03028

1-1-2004 t/m 31-7-2009 	De transitie van conventionele ruimtelijke
ordeningspraktijk (toelatingsplanologie) naar een nieuwe praktijk van
ontwikkelingsplanologie.	30	VROM

 

Leven met Water 

Bsik 03039

1-1-2004 tot 1-1-2010	Stimulering van innovatief waterbeheer en de
ontwikkeling van de bijbehorende kennisinfrastructuur. 	22	V&W

 

Klimaat voor Ruimte Bsik 03068

1-1-2004 t/m 31-12-2011	Een operationele kennisinfrastructuur
toegesneden op klimaatverandering en ruimtegebruik.	40	VROM

 

 

 

 

Thema Microsysteem- en Nanotechnologie



Naam, nummer en looptijd	Beknopte doelstelling	Subsidie 

EUR mln	Penvoerend ministerie 

NanoNed 

Bsik 03006

 1-11-2004 t/m 31-12-2010	Versterking van de kennispositie op het
terrein van nanowetenschap en nanotechnologie van zowel universiteiten
als van de industrie. 	95	EZ

 

 

Biomade 

Bsik 03007

1-1-2004 t/m 31-12-2008	Ontwikkelen van moleculaire nanotechnologie en
een mechanisme voor return on investment op publieke investeringen in
onderzoek. 	7	OCW

 

 

MicroNed 

Bsik 03029

1-1-2004 t/m 31-12-2010	Ontwikkeling van een duurzame
kennisinfrastructuur op het gebied van microsysteemtechnologie.	28	EZ

 

 



Thema Gezondheids-, Voedings-, Gen- en Biotechnologische Doorbraken



Naam, nummer en looptijd	Beknopte doelstelling	Subsidie 

EUR mln 	Penvoerend ministerie 

Celiac Disease Consortium 

Bsik 03009

1-1-2004 t/m 31-12-2009	Ontwikkeling van een wetenschappelijke basis
voor veilig voedsel, een effectieve diagnose, preventie en therapie van
coeliakie.	7,7	NGI (OCW)

 

Ecogenomics

Bsik 03011

1-1-2004 t/m 31-12-2009	Het creëren van een vooraanstaande
kennisinfrastructuur op het onderwerp ‘bodem als ecosysteem’, om
wereldwijd bij de top horen in een unieke wetenschaps- en
innovatieniche. 	11	NGI (OCW)

 

Virgo 

Bsik 03012 

1-1-2004 t/m 31-12-2009	Het genereren van nieuwe kennis voor de
ontwikkeling van nieuwe vaccinatie en andere interventie-strategieën
voor virusinfecties aan de luchtwegen.	10,8	NGI (OCW)



BioRange 

Bsik 03013

1-1-2005 t/m 31-12-2009	Het wetenschappelijke genomicsonderzoek voorzien
van state-of-the-art expertise en methodologieën op het gebied van de
bio-informatica.	21,9	NGI (OCW)



Nutrigenomics 

Bsik 03014

17-2-2003 t/m 31-12-2008	Het genereren en valideren van
nutrigenomics-onderzoeksgegevens om gezondheidseffecten te voorspellen
van diverse dieet-componenten, ter preventie en behandeling van het
“metabolic stress syndrome”.	10	NGI (OCW)



Netherlands Proteomics Centre (NPC)

Bsik 03015 

17-2-2003 t/m 31-12-2008	Verbetering van fundamentele technologische
tools in proteomicsonderzoek en ze beschikbaar maken voor biologische en
biomedische onderzoeksgroepen om ziekte- en gezondheidsprocessen beter
te begrijpen.	24,7	NGI (OCW)



TREND 

Bsik 03016

1-1-2004 tot 31-12-2011	Onderzoek naar ziektemechanismen die optreden
als reactie op weefselletsel en onderzoek naar de effectieve behandeling
daarvan.	11,7	VWS



Molecular imaging in ischemic heart disease 

Bsik 03033

1-10-2004 tot 12-2009	Oprichting van een platform voor
technologie-ontwikkeling voor moleculaire beeldvorming van de bij
ischemische hartziekten cruciale processen. 	11,2	VWS



Cyttron 

Bsik 03036

2-2003 tot 9-2009	Realisatie van een infrastructuur voor bio-imaging en
celmodellering.	8,8	VWS



Stem cells in development and disease 

Bsik 03038

1-1-2004 tot 31-12-2008	Identificatie en karakterisering van de
genetische cascades en regulerende wegen, die de celidentiteit bepalen
gedurende de ontwikkeling in diverse stamcellen en weefselstelsels.	8,8
OCW



Dutch Program for Tissue Engineering Bsik 03040

1-1-2004 tot 31-12-2010	Nationaal samenwerkingsverband op het gebied van
weefselkweek voor medisch gebruik. Er wordt gewerkt aan stamcellen,
dragermaterialen, bioreactoren en klinische applicaties.  	25	OCW



Neuro-Bsik / Mouse phenomics 

Bsik 03053 

1-12-2003 tot 1-11-2009	Realisatie van een platform voor ‘mouse
phenomics’ op het gebied van hersenziekten. 	13,1	VWS





Deel 2 	Bevindingen en adviezen van de Commissie per project 

In dit deel zijn de adviezen van de Commissie voor ieder van de
individuele projecten opgenomen. Totaal zijn er 31 adviezen. Voor de zes
NGI-projecten is één advies opgesteld. Voor Biomade verwijst de
Commissie naar haar eerdere adviezen. 

De adviezen zijn per thema geordend, volgens onderstaande volgorde. 

Thema Duurzame Systeeminnovaties (DSI)

Thema Informatie- en Communicatietechnologie (ICT)

Thema Hoogwaardig Ruimtegebruik (Ruimte) 

Thema Microsysteem- en Nanotechnologie (MN)

Thema Gezondheids- Voedings- Gen- en Biotechnologische Doorbaken (GVGB)

Binnen de thema’s is de volgorde van de Bsik-projectnummers
aangehouden.





Naam voorstel:	PSI Bouw

Nummer:	03017

FES-bijdrage	EUR 15,4 miljoen 

Totaal budget:	EUR 70 miljoen 

Penvoerend ministerie:	Verkeer en Waterstaat

Looptijd: 	van december 2003 tot en met 31 december 2008



	Inleiding

Het doel van het project is een modernisering (systeeminnovatie) van de
bouwsector waarbij rekening wordt gehouden met de ruimte-, mobiliteits-
en milieuproblematiek.  

Historie en ontwikkelingen

Na een aarzelende start in 2004, is het project nu onderweg. De
begroting is inmiddels met ruim dertig miljoen euro verdubbeld tot
zeventig miljoen euro, overigens grotendeels uit middelen van
collectieve programma’s. Inmiddels zijn honderden organisaties uit de
sector bij PSI Bouw betrokken. 

Het project heeft medio 2005 een grote verandering doorgemaakt, met de
opzet het beter te laten aansluiten bij de structurele veranderingen in
de bouw. Er is nu meer aandacht voor gedrags-, management-, en
economische aspecten van bouwen, men heeft competente personen kunnen
aantrekken voor de organisatie, en het project staat nu zowel
internationaal als organisatorisch goed op de rails. Het eerdere advies
van de Commissie om de bijdrage van de deelprojecten aan de beoogde
doelstellingen van het PSI Bouw project duidelijk te maken is inmiddels
opgevolgd. Hiermee ontstaat voor het eerst een compleet beeld van de
impact van het project.

Bevindingen in het kader van de MTE

Ondanks de aanpassingen in het project blijkt uit de interviews die de
evaluatiecommissie heeft gehouden dat de sector zelf kritisch is over
PSI Bouw. Dit is deels zelfkritiek op het organiserend vermogen van de
sector, deels is dit kritiek op de formule van PSI Bouw. Hierbij speelt
voortschrijdend inzicht een rol. De sector onderkent dat door PSI Bouw
vernieuwing is ingezet, en dat die vernieuwing als zodanig verder door
moet gaan. 

De evaluatiecommissie adviseert de positionering en communicatie van PSI
Bouw binnen de bouwsector te verbeteren, de doelgerichtheid binnen de
projecten te versterken en vooral de (te) sterke focus op de problemen
van de grote bouwbedrijven en opdrachtgevers binnen de sector nader te
bezien. De vele subsectoren binnen de bouw met hun kenmerkende problemen
en oplossingen en het daarin opererende MKB verdienen meer aandacht. 

Hoewel PSI Bouw op de gestelde mijlpalen goed scoort, concludeert de
Commissie op grond van de MTE dat het PSI Bouw niet gelukt is om de
bouwsector in voldoende mate en structureel tot systeeminnovatie te
brengen. Introductie van systeeminnovatie in de bouw is geen eenvoudige
zaak. De sector is in transitie naar het model van andere
bedrijfssectoren met als gevolg wijzigende concurrentieverhoudingen. Het
vermogen zich te kunnen onderscheiden van de concurrentie wordt daarbij
meer en meer van belang. Tevens is een sterkere oriëntatie op de
wijzigende maatschappelijke aspecten van belang. Deze overwegingen leven
sterk in de sector maar hebben nog niet geleid tot een geïntegreerde
innovatiestrategie. 

2 Realisatie mijlpalen 

De wetenschappelijke output in termen van productie is goed. Het aantal
aio’s dat thans werkt aan de in het plan van aanpak geformuleerde
uitdagingen is gegroeid tot 19 en ook het aantal wetenschappelijke
publicaties is met ruim 125 veel meer dan wat in 2004 werd verwacht. De
multidisciplinaire spreiding in deze promotietrajecten is goed. Een
oordeel over de wetenschappelijke kwaliteit en daarmee de
wetenschappelijke doelstellingen van het project is volgens de
evaluatiecommissie moeilijk te geven aangezien er geen onafhankelijke
toetsing van de ruim 100 projecten heeft plaatsgevonden. De
evaluatiecommissie adviseert dan ook om dit, ondanks de praktische
bezwaren, alsnog te doen. De Commissie ondersteunt dit. 

Over de economische en maatschappelijke output kan worden gemeld dat in
ruim twintig proeftuinen de nieuwste (wetenschappelijke) inzichten in de
praktijk worden gebracht, waarbij ruim 240 bedrijven, overheden en
maatschappelijke instellingen betrokken zijn. Of de nieuwe inzichten tot
daadwerkelijke economische output leiden is in deze fase van het
innovatieproces lastig te zeggen. 

Voor het innovatietraject en kennistransfer is van belang dat rondom de
praktijkprojecten leertrajecten  en zogenaamde ‘tafels’ worden
georganiseerd. De regionale Regieraden worden ingezet als ‘change
agents’ voor de nieuwe inzichten in de praktijk.

De mijlpalen geven een goed beeld van de productie, maar ze zeggen
weinig over de kwaliteit en de effectiviteit van het programma. Ten
tijde van de interviews die de evaluatiecommissie voorjaar 2007 heeft
gehouden bestond hierover nog geen positief beeld; de later gedane
impactmeting geeft aan dat de impact in de sector toeneemt.

3 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

Innovatie en valorisatie vormen als het ware de kern van PSI Bouw. Het
‘al doende leren en al lerende doen’ vindt de evaluatiecommissie een
sterk punt van het project. De gebruikers maken deel uit van de
organisatie en voeren samen met de kennisontwikkelaars zoals
universiteiten en kennisinstellingen een groot deel van de projecten
uit. De sector draagt hieraan bij door aio’s en postdocs financieel te
ondersteunen. Verankering van de binnen het programma ontwikkelde kennis
is ook nadrukkelijk onderwerp van de vele praktijk- en
kennisoverdrachtprojecten en wordt expliciet gemaakt in het thema
“opleiden in het nieuwe denken en doen”. Voorbeelden hiervan zijn de
ROC in Veenendaal dat volgens het Living Building concept wordt
ontwikkeld en de Verbreding van de A2 (minimaliseren verkeershinder). 

De evaluatiecommissie mist de verankering van de kennis in de
sectorspecifieke kennis- en trainingsinstituten voor beroeps- en
vakopleidingen. De relatie met het HBO is goed maar die met de
universiteiten kan beter en kan vooral explicieter worden gemaakt.
Verankering van PSI Bouw in de bestaande/nieuwe kennisinfrastructuur is
onduidelijk. Het onderwerp heeft de aandacht van PSI Bouw.   

Focus en collectiviteit zijn essentieel om de uitdagingen van de
toekomst als sector aan te gaan. De vraag is hoe dit te organiseren is
in een sector die zeer gefragmenteerd is en gewend is te werken in
concrete projecten. PSI Bouw wil dit doen door de projecten te clusteren
naar vier hoofdthema’s en dit in de communicatie uit te dragen.
Daarnaast wordt samen met de verschillende (deel)sectoren gewerkt aan de
ontwikkeling van wenkende perspectieven. 

De evaluatiecommissie stelt in haar advies dat PSI Bouw niet het
‘ideale format’ is voor de verankering van het onderzoek en de
innovatie in de bouwsector (na 2008) en dat er naar een nieuw
‘format’ moet worden gezocht dat in directe relatie staat tot de
bedrijven in de sector, juist nu de cultuur en structuur binnen de
bouwsector aan het veranderen is.  PSI Bouw geeft aan zich hierop te
beraden en komt binnenkort met een visie hierop. 

4 Synergie met andere Bsik projecten 

Synergie met andere Bsik-projecten is goed. Inmiddels wordt er met de
andere Bsik-projecten in ‘Acht voor ruimte’ samengewerkt. Dit omvat
naast afstemming op programmaniveau een aantal brugprojecten tussen
minimaal twee Bsik-projecten. Verder wordt onder leiding van KSI gewerkt
aan de opzet en uitvoering van een gezamenlijke transitiemonitor
(PIZZA-project) en een politiek-maatschappelijke agenda (URGENDA) voor
een duurzaam Nederland. 

5 Internationale oriëntatie

De internationale oriëntatie van PSI Bouw is goed. Er zijn diverse
uitwisselingsprojecten gestart waarin Nederlandse aio’s onderzoek doen
in Australië en Groot-Brittannië. PSI Bouw is tevens verbonden aan de
Europese vernieuwingsbeweging in de bouwsector (ECTP). 

 

6 Organisatie en bestuur

De organisatie en het bestuur zijn goed. PSI Bouw kent een bestuur dat
geadviseerd wordt door een (internationaal) wetenschappelijk kernteam,
een Raad van Toezicht, een programmabureau en per kenniscluster een
trekker uit de bouwsector. De Raad van Toezicht bestaat uit leden die
niet verbonden zijn aan het PSI Bouw-programma. 

Projectvoorstellen worden in een vaste procedure op hun relevantie en
bijdrage aan de programmadoelstellingen getoetst door achtereenvolgens:
programmabureau, wetenschappelijk kernteam (WKT) en bestuur. In het
overleg met de International Advisory Board zijn onlangs afspraken
gemaakt om hen in dit traject ook een rol te geven.

Conclusies van de Commissie van Wijzen

Het belang van een sterke en innovatieve bouwsector voor Nederland is
ook naar de mening van de Commissie evident. Het is PSI Bouw de
afgelopen jaren evenwel niet gelukt om de bouwsector in voldoende mate
en structureel tot systeeminnovatie te brengen. Dat heeft veel te maken
met de structurele veranderingen in de omgeving van de sector. De
houding van de sector ten aanzien van PSI Bouw is ambivalent: er bestaat
een duidelijk besef dat systeeminnovatie noodzakelijk is voor de
versterking van de (internationale) concurrentiekracht van de sector;
men is echter kritisch over de mate waarin PSI Bouw een aanzet tot de
gewenste ontwikkelingen heeft gegeven resp. kan geven. De in PSI Bouw
gevolgde aanpak heeft, ondanks de bereikte kwantitatieve mijlpalen, naar
het oordeel van de sector zelf en naar het oordeel van de Commissie
daarmee onvoldoende perspectief.

De Commissie is van mening dat voor een discussie over toekomstige
initiatieven gericht op systeeminnovatie in de bouwsector het initiatief
sterker in handen van private partijen in de sector moet komen. De
Commissie ondersteunt de plannen van het consortium om op basis van de
opgedane ervaringen nog in 2008 een opzet te maken voor een radicaal
vernieuwend ontwikkelingsplan dat uitgaat van een vraaggeïnspireerde en
vraaggestuurde kennisontwikkeling en dat wordt gedragen door private
partijen en gesteund door zowel afnemers van bouwprojecten, elementen
van de kennisinfrastructuur als de overheid. 

De Commissie adviseert dat het project wordt afgebouwd door aan PSIB
Bouw op te leggen dat vanuit de Bsik-middelen géén nieuwe financiële
verplichtingen meer worden aangegaan ten behoeve van nieuwe
onderzoeksprojecten. De Commissie adviseert in het laatste jaar in te
zetten op communicatie en overdracht van de opgedane inzichten in de
verschillende deelsectoren en op verankering van kennis en ervaringen in
het onderwijssysteem, alsook op het tot stand brengen van het genoemde
ontwikkelingsplan. 





Naam voorstel:	NGInfra (Next Generation Infrastructures)

Nummer:	03035

FES-bijdrage	EUR 20 miljoen 

Totaal budget:	EUR 40 miljoen 

Penvoerend ministerie:	Ministerie van EZ

Looptijd: 	van 1 september 2004 tot en met 31 augustus 2012



	Inleiding

Het doel van het project is het ontwikkelen van een generiek raamwerk
voor het oplossen van infrastructurele problemen in relevante sectoren.
De uitdaging ligt in het karakteriseren van technische, sociale en
socio-technische kwesties en het ontwikkelen van innovatieve manieren om
met deze kwesties om te gaan, bij het ontwerp, het functioneren en het
beheer van infrastructuursystemen. 

Historie en ontwikkelingen

Het NGInfra programma is goedgekeurd voor een periode van twee maal vier
jaar. De strategie voor 2008-2012 zal in de loop van 2008 worden
uitgewerkt. De Commissie van Wijzen ontvangt dit document graag voor
eind 2008. 

Het NGInfra programma is van hoge kwaliteit en verbetert nog continu.
Het programma is goed gestructureerd en coherent, maar deels achter op
schema. Echter maatregelen zijn genomen om de gestelde einddoelen en
ambities binnen de afgesproken periode te kunnen realiseren. De
zichtbaarheid en (h)erkenning van NGinfra is zowel nationaal als ook
internationaal aanzienlijk, met name in de wetenschappelijke wereld maar
ook steeds meer in de gebruikersgemeenschap. Het programma wordt nog
steeds verder uitgebreid met nieuwe projecten en nieuwe
samenwerkingspartners. In de toekomst zal meer ruimte komen voor nieuwe
thema’s als: multi-agent modelling, simulation & gaming, strategic
asset management en real options analysis.

Bevindingen in het kader van de MTE

1 Realisatie mijlpalen 

De projecten kennen een goede inhoudelijke voortgang en de realisatie
van de wetenschappelijke, maatschappelijke en economische mijlpalen ligt
qua kwantiteit en kwaliteit redelijk tot goed op schema. Hetzelfde geldt
voor de mijlpalen voor het innovatietraject. De wetenschappelijke output
en doorwerking van het NGInfra programma is relatief hoog. Er wordt veel
gepubliceerd in toptijdschriften. Ook zijn er voorbeelden van bijdragen
aan het politieke en maatschappelijke debat omtrent infrastructuren en
er is steeds meer concrete vraag naar informatie vanuit private en
publieke sectororganisaties. De eerste (testversies van)
simulatiemodellen en – games worden gebruikt en enkele nieuw
ontwikkelde ideeën, concepten en methoden worden nu reeds ingebracht in
beleidsmatige besluitvormingsprocessen.

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

De betrokkenheid van en kennistransfer naar de kennisgebruikers/vragers
is goed. Ze zijn bij het merendeel van de projecten actief betrokken
doordat ze zelf (mee)uitvoeren of door de levering van kennis en
capaciteit. Verder kunnen de gebruikers actief sturen op
utilisatieperspectief via de gebruikersraden die op project, deel- en
programmaniveau functioneren. 

Voor daadwerkelijk gebruik is het noodzakelijk om de resultaten door te
vertalen in sectorspecifieke termen en in de verschillende sectoren de
praktische toepasbaarheid ervan te demonstreren. De inzet van meer
senior staf onderzoekers, eventueel in de vorm van account managers is
daarbij essentieel. Het voorbeeld van Strategic Asset management laat
zien hoe dat in de praktijk werkt. Koplopers vertellen daar in door
NGInfra georganiseerde sessies hoe zij risico-gebaseerd Asset management
toepassen in hun dagelijkse praktijk. Onderzoekers pikken hier de zaken
op die om een wetenschappelijke oplossing vragen. Andere goede
voorbeelden van valorisatie zijn de ontwikkelde simulatiemodellen en
–games die reeds door enkele gebruikers in hun bedrijfsprocessen
worden ingezet, de spin-offs in de vorm van door derden gefinancierde
onderzoeksopdrachten, maar ook de ontologie van de
energie-infrastructuur. Daarnaast vinden we de NGInfra concepten terug
in wetswijzigingen en diverse commissies.

Aandachtspunt bij de verankering is dat er weinig middenkader bij
bedrijven en overheid betrokken is bij de projecten, dit in
tegenstelling tot betrokkenheid van de top van ministeries en bedrijven
en jonge dertigers.

NGInfra heeft een duidelijke visie omtrent de verankering na
beëindiging van de Bsik-subsidie. Er is een strategie om een
gerenommeerd kenniscentrum te worden voor Europese vraagstukken op het
gebied van ‘infrastructure systems engineering & management’.  

3 Synergie met andere Bsik projecten 

De samenwerking met andere Bsik-projecten begint gestalte te krijgen.
Connecties met Freeband en KSI en het initiatief Acht voor Ruimte
beperken zich vooralsnog tot onderzoekers die verbonden zijn aan beide
Bsik projecten en tot regelmatige gezamenlijke participatie in relevante
manifestaties en activiteiten en in het nationale kennisnetwerk
DeltaNeth. Samenwerking met Transumo heeft geleid tot het gezamenlijk
met Rijkswaterstaat organiseren van het nationale seminar
“Betrouwbaarheid van Infrastructuren” (2006) en er zal gezamenlijk
een PhD cursusmodule worden ontwikkeld. Met ICIS ontwikkelt men een
project op het gebied van crisismanagement.

4 Internationale oriëntatie

NGInfra is inmiddels goed ingebed in de internationale wetenschappelijke
wereld (contacten en projecten in Europa, Azië en de VS) en geniet
internationale erkenning met name ook binnen de IEEE organisatie. Het
Erasmus Mundus internationale MSc programma loopt goed en men is met
buitenlandse partners een internationale PhD school aan het opzetten.
NGInfra ontwikkelt verder in samenwerking met andere Europese partners
KP7-voorstellen. Het programma wordt internationaal gebenchmarkt door de
WAR bestaande uit vertegenwoordigers van gerenommeerde instellingen.

De zichtbaarheid van NGInfra in de internationale gebruikersgemeenschap
begint te groeien, met name in de energie- en bouwsector en op het
gebied van critical infrastructure protection. De toepassingswaarde van
de NGInfra kennis wordt ook internationaal steeds meer onderkend. Zo
wordt NGInfra door buitenlandse kennisgebruikers gevraagd voor
in-company training en voor het uitvoeren van onderzoeksopdrachten
(bijvoorbeeld het Franse Suez – vervolgopdracht is recent toegekend).

5 Organisatie en bestuur

NGInfra heeft een heldere organisatiestructuur die op alle niveaus naar
behoren functioneert. Er is voldoende onafhankelijk toezicht op het
programma. In 2006 is de internationale WAR gedeeltelijk vernieuwd met
drie prominente Europese onderzoekers. Hierdoor is een meer gevarieerde
raad ontstaan die de Europese dimensie van het NGInfra programma verder
heeft versterkt. Verder is er naast de informele gebruikersraad (NGInfra
Sociëteit) ook een meer formele gebruikersraad opgezet met vijf
prominente leden uit de infrastructurele gebruikerswereld. 

De problemen met de onderfinanciering van het programmabureau zijn al
eerder genoemd en moeten op korte termijn opgelost worden. Het tekort
aan administratief, PR- en management-personeel begint zich te wreken. 

Conclusies van de Commissie van Wijzen

Na aanloopproblemen is het NG Infra programma nu op weg om de gestelde
doelen te bereiken. De Commissie is van mening dat NGInfra een
kwalitatief hoogstaand programma is dat inmiddels internationale
erkenning geniet. 

De coherentie binnen het programma is de laatste jaren vooruitgegaan. De
Commissie adviseert om meer focus aan te brengen, hetgeen zou kunnen
worden gerealiseerd door zich te beperken tot een aantal sectoren waarin
er kansen zijn om autoriteit op te bouwen en resultaten ingang te doen
vinden. De komende ‘call for proposals’ is daarbij een moment om
gericht voorstellen in die gebieden te zoeken en witte plekken binnen de
bestaande portfolio in te vullen of juist te zoeken naar verdere
versterking van de zogenaamde ‘hot spots’ in het huidige onderzoek.
Vervolgens kan bezien worden hoe de binnen een sector opgebouwde kennis
en modellen kunnen worden opgeschaald respectievelijk worden vertaald
naar andere sectoren. 

De Commissie sluit zich aan bij de opmerking van de evaluatiecommissie
dat de communicatie van de programmaresultaten en –activiteiten naar
de buitenwereld en het bijhouden van een goede website moet worden
geïntensiveerd en geprofessionaliseerd.

Tevens moet er meer aandacht worden besteed aan de economische en
maatschappelijke valorisatie van gerealiseerde resultaten.







Naam voorstel:	We@Sea

Nummer:	Bsik 03040

FES-bijdrage	EUR 12,9 miljoen 

Totaal budget:	EUR 26 miljoen 

Penvoerend ministerie:	Ministerie van EZ

Looptijd: 	van 1 september 2003 tot 1 september 2009



	Inleiding

Van alle moderne duurzame bronnen is windenergie op land het dichtst bij
commerciële toepassing. Windenergie op zee loopt hierop flink achter.
Het doel van het We@Sea-programma is om door onderzoek de risico’s en
onzekerheden met betrekking tot technologische problemen, ecologische
onzekerheden, wet- en regelgeving en logistieke maatregelen te
reduceren. Het onderzoek richt zich op die onderwerpen die van algemeen
belang zijn en de belangen c.q. reikwijdte van individuele deelnemers te
boven gaan. 

Historie en ontwikkelingen

We@Sea is in 2003 gestart met een gewijzigd en sterk gereduceerd
projectplan. De Commissie adviseerde het consortium naar aanleiding van
de nulmeting om het projectplan verder aan te scherpen op het vlak van
samenhang van de onderzoekslijnen, inhoudelijke en tussentijdse
mijlpalen, organisatie en onafhankelijk advies en betrokkenheid van het
bedrijfsleven. In latere adviezen werd herhaaldelijk nogmaals het gebrek
aan samenhang en de beschrijving van de tussentijdse mijlpalen onder de
aandacht gebracht. Het punt van interne samenhang is nog steeds niet
naar tevredenheid opgelost. 

De voortgang van We@Sea blijft sterk achter bij de planning. Na circa
tweederde van de looptijd van het project is pas eenderde van het
geplande budget uitgegeven. De bijdrage van private partijen daaraan was
maar een fractie van de begrote bedragen. De start van het programma
viel samen met de bouw van het eerste offshore windpark, waardoor de
betrokken bedrijven weinig tijd bleken te hebben voor actieve deelname
aan het We@sea-programma. Ook droeg het ontbreken van concrete
vooruitzichten op verdere realisatie van offshore windparken in
Nederland bij aan het sterk achterblijven van de behoeften en bijdragen
van de offshore industrie en de energiesector t.o.v. de verwachtingen.
Bovendien wijst men erop dat de overheid de afgelopen periode erg
onduidelijk is geweest over haar ambities en de uitwerking in
regelgeving en beleid. Inmiddels zijn nu twee Nederlandse offshore
windparken (ten dele) operationeel en hebben marktpartijen hiermee en in
projecten buiten Nederland ervaringen opgedaan. Dit heeft geleid tot een
aanzienlijke bijstelling van het programma op basis van een door het
Programmabureau opgesteld visiedocument. Ook is men afgestapt van
interne tendering op basis van de doelstellingen van de researchlijnen
en is men overgegaan op een systeem met actieve gerichte verzoeken door
het Programmabureau om projectvoorstellen. In de door We@sea toegezonden
aanvullende informatie wordt gesteld dat het resterende onderzoeksbudget
nu voor meer dan 90% vastligt in lopende projecten en dat private
partijen (projectontwikkelaars, energiebedrijven en andere
marktpartijen) in totaal een bijdrage zullen gaan leveren van circa 19%
van de totale programma-omvang. De nog resterende budgetruimte van circa
10% wil men gebruiken voor de integratie van de  onderzoeksresultaten,
bijsturing en bewaking. De Commissie vraagt zich af hoe realistisch dit
is bij een nog resterende looptijd van anderhalf jaar. 

Bevindingen in het kader van de MTE

De aanpak van de mid term evaluatie door We@Sea is naar de mening van de
Commissie onder de maat gebleken. Door de Commissie gevraagde stukken
(plan van aanpak en de evaluatie zelf) werden met vertraging opgeleverd.


De evaluatiecommissie constateert dat de ‘rode draad’ van het
programma niet steeds duidelijk is. Dit komt overeen met eerdere
bevindingen van de Commissie dat samenhang in het programma ontbreekt. 

De evaluatiecommissie adviseert We@Sea om te focusseren op drie
hoofdzaken: nationaal beleid, de verschillende sectoren binnen de
windenergie-industrie, en de wetenschappelijke en duurzaamheiddoelen van
de EU. Nationaal én internationaal dient het programma zich (veel) meer
zichtbaar te maken om een zo groot mogelijke impact te kunnen hebben. De
industrie moet gezien het belang van kennisdisseminatie, veel meer bij
het programma worden betrokken worden dan voorheen.

1 Voortgang mijlpalen

Op alle fronten is sprake van tegenvallende voortgang. 

De realisatie van de wetenschappelijke mijlpalen ligt achter op schema.
Doordat er relatief weinig is gepubliceerd kon de evaluatiecommissie
geen uitspraak doen over de wetenschappelijke kwaliteit van het
onderzoek. Wel had de evaluatiecommissie het vertrouwen dat dit nog goed
komt, gezien het vele goede materiaal dat inmiddels voorhanden is. 

De economische mijlpalen liggen grotendeels aan het eind van de looptijd
van het project waardoor hier nu geen uitspraken over kunnen worden
gedaan. 

De website is sinds de start van het project in de lucht en inmiddels
vernieuwd. De beoogde klankbordgroep is (bewust) nooit geïnstalleerd en
het overzicht van milieueffecten blijft achter. De We@Sea energiekrant
is een goed initiatief. 

De mijlpalen voor kennisoverdracht en innovatie blijven achter bij de
verwachtingen. Het scenario-instrument bedoeld als platform voor
kennisuitwisseling tussen de verschillende onderzoekslijnen is (nog)
niet opgeleverd, er zijn nog geen internationale samenwerkingen opgezet
en er worden geen evaluerende notities over de gerealiseerde innovaties
verwacht.

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

Het programmabureau geeft aan veel innovaties te verwachten. De
evaluatiecommissie doet hier geen expliciete uitspraak over, wel
verwacht ze dat We@Sea impact zal hebben, ook op technologisch vlak.
Mede doordat de beoogde rapportages over de innovaties niet zullen
worden gerealiseerd (zie onder 1), ontbreekt concreet zicht op de
mogelijkheden. Momenteel bestaat er bij het consortium nog geen helder
beeld van de wijze waarop men wil gaan verankeren, anders dan dat de
partners de kennis zullen gebruiken en uitbouwen. De betrokkenheid en de
bijdragen van de bedrijven liet tot nu toe sterk te wensen over. De
Commissie maakt zich zorgen over deze situatie. Valorisatie en
verankering zullen zo niet uit de verf komen in dit project. De
Commissie adviseert het projectmanagement hierop zo snel mogelijk een
visie en plan voor te ontwikkelen. 

3 Synergie met andere Bsik projecten 

We@Sea heeft momenteel (nog) geen samenwerking met andere
Bsik-projecten. Wel zouden er functionele relaties zijn met onder andere
Leven met Water. Gezien de transitie-opgave waar We@Sea  voor staat zou
het voor de hand hebben gelegen om contacten en samenwerking te zoeken
met de andere consortia binnen de thema’s Duurzame systeeminnovaties
en Hoogwaardig ruimtegebruik. 

4 Internationale oriëntatie

Het management van We@Sea heeft een sterk internationaal netwerk en veel
contacten, maar op basis van de beschikbaar gestelde informatie komt de
Commissie tot de conclusie dat We@Sea  zich sterker internationaal had
dienen te profileren. 

5 Organisatie en bestuur

De organisatie voldoet formeel aan de gestelde eisen. Toch is het gezien
de stand van zaken in het project en de uitkomst van de evaluatie de
vraag of de organisatie ook de juiste zwaarte heeft om beoogde doelen en
ambities te realiseren.

Conclusies van de Commissie

De Commissie constateert dat het consortium de activiteiten waarvoor
subsidie is verleend, niet in die mate heeft verricht en/of zal
verrichten zoals in het goedgekeurde voorstel geschetst. De voortgang
blijft in de tweede helft van het project met een realisatie van
eenderde van het totale budget beduidend achter bij de in 2003
geformuleerde doelstellingen en mijlpalen. Het consortium is er niet in
geslaagd om de bijdrage aan de versterking van de kennisinfrastructuur
helder te maken of een duidelijke internationale positie te verwerven
als het kenniscentrum voor wind op zee. Ook in de aanvullende informatie
die het consortium op verzoek van de Commissie heeft aangeleverd, vindt
de Commissie onvoldoende aanknopingspunten om dit oordeel bij te
stellen. De betrokkenheid en de bijdragen van de bedrijven liet tot nu
toe sterk te wensen over en de resultaten van het programma zijn erg
mager in verhouding tot de geïnvesteerde bedragen. De SenterNovem/NWO
monitors geven een zeer lage score aan dit project. De Commissie
onderschrijft dit. De Commissie stelt zich de vraag welke waarde de  
HYPERLINK "mailto:We@Sea"  We@Sea -activiteiten toevoegen. 

Op basis van het voorgaande heeft de Commissie er weinig vertrouwen in
dat de investeringen in de lopende projecten de voorziene resultaten
zullen opleveren. De Commissie adviseert dat het project wordt afgebouwd
door aan het consortium op te leggen dat vanuit de Bsik-middelen géén
nieuwe financiële verplichtingen meer worden aangegaan ten behoeve van
nieuwe onderzoeksprojecten. Het consortium dient zich de resterende
looptijd louter in te zetten op integratie, consolidatie en verankering
van de geboekte resultaten en op snelle afronding van de lopende
projecten.  





Naam voorstel:	CATO

Nummer:	03055

FES-bijdrage	EUR 12,7 miljoen

Totaal budget:	EUR 25,5 miljoen 

Penvoerend ministerie:	Ministerie van Economische Zaken

Looptijd: 	van 1 maart 2003 tot en met 31 december 2008



	Inleiding

Het doel van het project is het opbouwen van kennis op het gebied van
CO2  afvang, -transport, en -opslag, verkenning van het maatschappelijke
en industriële draagvlak en het opdoen van de ervaring met
technologieën om de CO2-emissies als gevolg van gebruik van fossiele
brandstoffen in de Nederlandse samenleving te kunnen verminderen. 

Historie en ontwikkelingen

In de drieëneenhalf jaar van haar bestaan is CATO gegroeid tot hét
nationale programma op het terrein van CCS (carbon capture and storage).
Internationaal en in het bijzonder in Europa behoort het tot de weinige
programma’s die de hele keten van afvang, transport en opslag beslaan.
Deelname van het CATO-project in het Europese Technologie Platform voor
Nulemissie energiecentrales (ETP-ZEP) heeft Nederland als CCS-land op de
kaart gezet. 

De actieve deelname van bedrijfsleven, onderzoeksinstellingen,
universiteiten en maatschappelijke organisaties maakt CATO tot een breed
en krachtig consortium, aldus de evaluatiecommissie. 

De meeste werkpakketten lopen voorspoedig, alleen het werkpakket
“Post-combustion Capture” van TNO I&T, en daarmee de oplevering van
de pilotplant bij de E.ON centrale op de Maasvlakte, loopt met een half
jaar uit. CATO levert input voor beleid en bij projectcoördinator UCE
is ook de coördinatie van het EOS-LT programma CAPTECH ondergebracht.
Voor de continuering van het onderzoek en vooral de demonstratie zijn al
stappen voor een vervolgprogramma (CATO-2) gezet. Dat er een
vervolgprogramma komt is nog niet zeker maar zowel de betrokken
ministeries als de grote energiebedrijven hebben aangegeven hier zeker
behoefte aan te hebben.

Vanwege aanzienlijke kostenstijgingen van materialen is de doelstelling
van Post-combustion Capture, net als die bij Pre-combustion Capture,
geherformuleerd tot 50 procent kostenreductie. Voor het bereiken van de
overige doelstellingen geldt dat deze niet in de huidige
programmaperiode gehaald zullen kunnen worden. 

Op advies van de Commissie van Wijzen zijn aspecten van beleidsmatige en
maatschappelijke acceptatie aan het voorstel toegevoegd. Ook zijn de
taken en bevoegdheden van management stuurgroep en adviesraad
vastgelegd. Door een negatieve beoordeling vanwege het niet tijdig
opleveren van deliverables zijn aansturing en management verbeterd. Er
is een onafhankelijk voorzitter van de stuurgroep benoemd. Ook zijn er
buitenlandse leden toegevoegd aan de adviesraad. Het meest recente
advies van de Commissie van Wijzen om de raad van advies op te splitsen
in een onafhankelijke, uit buitenlandse leden bestaande, kernadviesraad
en een algemene adviesraad zal worden opgevolgd in CATO-2. 

Bevindingen in het kader van de MTE

2 Realisatie mijlpalen 

De algemene doelstelling om een internationaal netwerk op het gebied van
schoon fossiel te creëren is gerealiseerd. Naast de meetbare mijlpalen
zijn er ook vele niet-meetbare resultaten geboekt, zoals het feit dat
CATO een soort handelsmerk is geworden in binnen- zowel als buitenland. 

De wetenschappelijke mijlpalen liggen voor een deel van het programma in
de tijd iets achterop, maar dat is te verklaren door de situatie bij
Universiteit Twente. Inmiddels zijn hier maatregelen genomen om het werk
alsnog af te ronden. Volgens de evaluatiecommissie is de
wetenschappelijke kwaliteit van CATO hoog te noemen. 

De meeste economische mijlpalen zullen in december 2008 worden
gerealiseerd. Op 3 april 2008 is de pilotplant bij de E.ON centrale door
de minister van VROM worden geopend. Zowel de mijlpalen voor
maatschappelijke output als die voor innovatietraject (inclusief
kennistransfer) zijn gerealiseerd binnen de rapportageperiode.

De CATO-ervaringen bevestigen dat het voor de communicatie rondom
veiligheid en maatschappelijke acceptatie essentieel is om de
milieubeweging te betrekken. Dat is ook de reden dat zij lid is van het
CATO-consortium.  

3 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

De voortgang wat betreft innovatie, valorisatie en verankering is goed.
Potentiële gebruikers zoals Shell, gas- en energiebedrijven en Corus
zijn betrokken bij CATO of hebben interesse getoond voor de vervolgfase.
De financiële bijdrage van bedrijven is iets minder dan 10 procent van
de totale projectkosten. In een mogelijke vervolgfase, waarin
demonstratieprojecten centraler zullen staan, zal de financiële
bijdrage van bedrijven aanzienlijk groter moeten zijn. 

Gesteld kan worden dat de algemene doelstelling om een kennisnetwerk te
creëren met bijbehorende kennisinfrastructuur voor CCS is gerealiseerd.
Er werken ruim 100 personen binnen CATO waaronder meer dan 20 aio’s
aan onderzoek en ontwikkeling.  Het onderzoek heeft inmiddels geleid tot
een aantal octrooiaanvragen en ook tot aanbiedingen aan medewerkers
vanuit het binnen- en buitenland om elders te komen werken. Het
kennisnetwerk omvat niet alleen de universiteiten (Utrecht, Twente,
Delft en Leiden) maar ook DSTI, ECN, TNO, de energiebedrijven, Corus,
Shell en het Clinton Climate Initiative in Rotterdam. Met TNO wordt
gesproken over de vraag hoe met name de industrieel toepasbare kennis
binnen Nederland kan worden gevaloriseerd. Belangrijk hierbij zijn de
beleidsmatige incentives voor bedrijven om in deze technologie te
investeren. De werkgroep Schoon Fossiel van het Platform Nieuw Gas
(onderdeel Energietransitie) werkt dit aspect op verzoek van CATO
komende maanden verder uit. Het bepalen van de economische en juridische
effecten van de verschillende beleidsintenties heeft nog niet
plaatsgevonden. Dit is een belangrijk punt. Overigens is één van de
CATO proefschriften deels gewijd aan de economische aspecten van CCS. 

De meeste deelnemende partijen hebben aangegeven door te willen gaan in
een vervolg van het programma. De eerste stappen op weg naar CATO-2 zijn
al in 2007 gezet. 

Nieuwe mogelijke deelnemers zijn elektriciteitsbedrijven waaronder NUON,
E.ON en RWF. De volgende fase is vooral gericht op het ondersteunen van
de totstandkoming van een tweetal grote CCS demonstratieprojecten in
Nederland, alsmede op onderzoek naar nieuwe generatie CO2  afvang- en
verwijderingstechnologieën. In dit verband is relevant dat er, naast de
TNO-CATO pilot plant bij de E.ON centrale, een drietal demoprojecten
start met CO2 afvang, die ieder EUR 10 mln steun hebben toegezegd
gekregen van het Ministerie van EZ. Daarmee lopen er vier afvang
demoprojecten in Nederland:

NUON/ECN met een demonstratie van precombustion scheidingstechnologie in
Buggenum;

SEQ met een 50MW centrale waar de CO2wordt afgevangen;

Enecogen met CO2 afvang gebruik makend van de koude van een LNG
terminal;

TNO-CATO pilot op de Maasvlakte.

Daarnaast is er uit de Borsselegelden EUR 60 miljoen gereserveerd voor
een tweetal ondergrondse opslagprojecten. 

4 Synergie met andere Bsik projecten 

CATO is een op zichzelf staand programma in Bsik, waarbij er door de
aard van het onderwerp weinig sprake is van synergie met andere
Bsik-projecten. Er is samenwerking met DSTI (dat o.a. via het
FES-project Scheidingstechnologie worden ondersteund). 

5 Internationale oriëntatie

De internationale oriëntatie van CATO is goed. De communicatieve
inspanningen van CATO hebben ertoe bijgedragen dat Nederland in Europa
voor wat betreft CCS op de kaart staat. Van de drie EU-projecten op dit
gebied worden er twee vanuit CATO geleid. Het Rotterdam Climate
Initiative heeft aangegeven een toonaangevende positie te willen innemen
op het gebied van CCS en is daarvoor een samenwerking met de Clinton
Foundation aan het opzetten. Verder wordt getracht om initiatieven op
het gebied van CCS van buitenlandse electriciteitsbedrijven die
voornemens zijn kolencentrales in Nederland te gaan bouwen, te weten
E.ON, RWE en Electrabel, naar Nederland te halen. Met het oog op deze
laatstgenoemde bilaterale ontwikkelingen vraagt de Commissie aandacht om
in samenwerking met de moederconcerns en hun onderzoekcentra aan de
CCS-problematiek te werken.

6 Organisatie en bestuur

De governance van CATO is sterk verbeterd door vier buitenlandse experts
toe te voegen aan de wetenschappelijke adviesraad en door de benoeming
van een nieuwe voorzitter van de stuurgroep CATO. Deze is mede daardoor
enkele maanden later tevens benoemd tot voorzitter van de Taskforce CCS
die, namens de ministers van VROM en EZ, het beleid op dit terrein en de
daarmee gepaard gaande experimenten in Nederland zal
ondersteunen.Volgens de evaluatiecommissie is de coherentie tussen het
CATO-programma en andere nationale en Europese projecten een sterk punt.
De effectiviteit van de wetenschappelijke adviesraad wordt verbeterd
door de komende vergadering in twee delen te splitsen: eerst komen de
buitenlandse leden bijeen om vervolgens daarna de overige leden te
betrekken. Daarmee wordt op een praktische manier invulling gegeven aan
het advies van de Commissie van Wijzen van augustus 2007 om de
adviesraad op te splitsen in een kernraad en een algemene
wetenschappelijke adviesraad.  

Conclusies van de Commissie van Wijzen

De Commissie is positief over CATO, met name over de wijze waarop men
erin is geslaagd de interne structuur en samenhang te versterken. CATO
is erin geslaagd om binnen een periode van vier jaar een goede basis te
leggen voor een internationale positie in dit nieuwe en maatschappelijk
relevante onderzoeksgebied. Verdere versterking is nu urgent om dit ook
daadwerkelijk te realiseren, zodat Nederland internationaal een
belangrijke positie in kan nemen en er een goede kennisinfrastructuur
gecreëerd kan worden waarbinnen in de komende jaren nieuwe kennis kan
worden opgebouwd en demonstratieprojecten kunnen worden ondersteund. Dit
zal ondersteunend kunnen zijn aan nog te nemen beleidsbeslissingen op
dit terrein. 

De Commissie adviseert om, eventueel in overleg met de Taskforce
CO2-opslag en/of de werkgroep Schoon Fossiel, de economische en
juridische effecten te bepalen van de verschillende beleidsintenties
voor investeringen in Schoon Fossiel. Om de ambities van de Nederlandse
overheid op het gebied van CO2  te kunnen realiseren is het noodzakelijk
dat de kennis over CCS verder wordt vergroot en geïnternationaliseerd
en dat het onderzoek, ook na afloop van CATO in de vorm van o.a.
demonstratieprojecten wordt gecontinueerd. 







Naam voorstel:	B-Basic

Nummer:	Bsik 03067

FES-bijdrage	EUR 25 miljoen 

Totaal budget:	EUR 50 miljoen 

Penvoerend ministerie:	Ministerie van Economische Zaken

Looptijd: 	van 1 januari 2004 tot 31 december 2009



	Inleiding

B-Basic richt zich op het ontwikkelen van kennis op het gebied van
chemie en energie, waarbij de technologische uitdagingen zijn:

verhogen van verschillende eigenschappen (efficiëntie, selectiviteit,
robuustheid) van de huidige biokatalysatoren;

ontwikkeling van nieuwe proces concepten ter verbetering van
grootschalige fermentatieprocessen;

gebruik van hernieuwbare grondstoffen die kunnen concurreren met
bestaande niet-hernieuwbare petrochemische grondstoffen, o.a. door de
ontwikkeling van micro-organismes met bepaalde functionaliteit. 

Historie en ontwikkelingen

Het programma is later gestart dan voorzien, i.v.m. benodigde
goedkeuring van de Europese Commissie. De einddatum is daardoor nu
vastgesteld op 31 december 2009. B-Basic heeft zich ontwikkeld tot een
kwalitatief hoogstaand, goed georganiseerd programma met een sterke
industriële-academische interactie en een groeiende externe
zichtbaarheid. De wetenschappelijke kwaliteit van het programma is
evenals het merendeel van de projecten goed tot zeer goed. B-Basic legt
daarmee een gedegen fundering voor het complexe bio-based bouwwerk in
Nederland.

De inhoudelijke voortgang van het programma, de vier onderzoeksthema’s
en de individuele projecten is over het algemeen goed tot zeer goed. Dit
is ook de mening van het IPRC (International Peer Review Committee). De
aandachtspunten uit hun uitgebreide midterm evaluatie zijn inmiddels
opgepakt. Met in achtneming van de vertraagde start ligt het programma
goed op schema en zijn de gestelde doelen haalbaar.

Financiën zijn grotendeels op orde. Door vertraagde start is er nog
sprake van enige onderbesteding. De aanvraag voor een nieuw topinstituut
NIIB is vorig jaar afgewezen. In reactie op het toenmalige advies van
het CPB onderzoeken het Copernicus Instituut en het LEI de economische
baten van een ‘biobased economy’ voor Nederland. Onderdelen van het
beoogde topinstituut zijn inmiddels bij het gecontinueerde Kluyver
Centre for Genomics (onderdeel van NGI) ondergebracht, waarmee eerste
stap is gezet om de continuïteit van de binnen B-Basic opgebouwde
kennisinfrastructuur te verzekeren voor de periode na 2009. 

Bevindingen in het kader van de MTE

1 Realisatie mijlpalen 

De wetenschappelijke output van het B-Basic programma is hoger dan
ingeschat. Impact is goed tot zeer goed. Zichtbaarheid in de
(internationale) wetenschappelijke gemeenschap is prima en groeiende.
Economische en maatschappelijke mijlpalen zijn prima op orde. Er zijn
inmiddels zeven octrooieerbare vindingen aangemeld en de eerste
overdracht naar het bedrijfsleven is een feit (EUR 350.000 aan extra
inkomsten). Het IPRC adviseert B-Basic zeker in te zetten op verdere
ontwikkeling van de tweede generatie biobrandstoffen, voorbij ethanol. 

B-Basic pakt haar rol in de maatschappelijke discussies omtrent
energietransitie en bio-based economy goed op. B-Basic is
vertegenwoordigd in relevante platforms (bijvoorbeeld Platform Groene
Grondstoffen, NODE, Stuurgroep BBE, Verkenningscommissie Duurzame
Energie van de KNAW) en is betrokken bij belanghebbende adviesrapporten
(bijvoorbeeld WISEBIOMASS-rapport, het Groenboek en de kabinetsnota:
“De keten sluiten - overheidsvisie op de bio-based economy in de
energietransitie”). Ook de meer populair-wetenschappelijke media
worden goed bediend door B-Basic. 

Ook voor het innovatietraject inclusief kennistransfer geldt dat dit
prima op schema ligt. Er zijn twee B-Basic symposia georganiseerd.
Kennisdisseminatie via technische workshops rond gefocuste thema’s
verloopt prima. Het onderwijsprogramma (LST-TC) draait goed: er zijn
inmiddels drie projecten gestart en er zijn goede voorbeelden van
advanced courses, master classes en design projects. Het TWAIO
instrument wordt succesvol ingezet als middel voor feasibility studies.
Samenwerking met UNICAMP (Brazilië) verloopt goed. De omschakeling van
first movers in eerste generatie naar tweede generatie biobrandstoffen
verdient extra aandacht. B-Basic vult deze behoefte door kennis te
ontwikkelen over ‘add-in scenario’s’.

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

De interactie en kennisoverdracht tussen de academische en industriële
partners uit het consortium is prima. Zo zijn er gezamenlijke
werkbesprekingen, vindt er afstemming plaats met speciaal aangewezen
“focal points” bij de industriële partners en worden er
gezamenlijke presentaties gegeven. Om de innovatiebewustheid bij de
B-Basic onderzoekers te vergroten worden er innovatie workshops
georganiseerd door en bij de industriële partners en is de
“Innovation Trophy” opgezet. Er zijn inmiddels zeven octrooieerbare
vindingen aangemeld.

Na afwijzing van het voorstel voor het topinstituut wordt de verankering
nu gezocht in de richting van het Kluyver Centre II binnen het
Netherlands Genomics Initiative en in de oprichting van een Biochemicals
& Biofuels Centre. De verankering van de kennis bij bedrijven als DSM en
Shell is goed. Ook AKZO raakt steeds meer betrokken.

Nederland telt met B-Basic academisch gezien zeker mee maar een deel van
de valorisatie in termen van grootschalig productie zal elders in de
wereld plaatsvinden. Interessant dilemma is waar een eventuele
demonstratie maximaal kan bijdragen aan eisen voor valorisatie en
verankering? In Nederland met haar bescheiden thuismarkt of toch
Brazilië waar innovatie in potentieel een vele malen grotere bijdrage
aan het klimaatprobleem en de voorzieningszekerheid kan hebben, ook voor
Nederlandse bedrijven?

3 Synergie met andere Bsik projecten 

Er zijn drie oriënterende gesprekken geweest tussen de directeuren van
B-Basic en TransForum om mogelijkheden tot samenwerking te
identificeren. Dit heeft vooralsnog niet geleid tot concrete afspraken.
De Commissie beveelt aan dat B-Basic nogmaals het gesprek met TransForum
aangaat over  samenwerking op het gebied van tweede generatie
biobrandstoffen in internationaal perspectief.  

4 Internationale oriëntatie

De internationale oriëntatie van het consortium is ruim voldoende. De
industriële consortiumleden zijn internationale koplopers op hun gebied
en garanderen dat het consortium zeer goed op de hoogte is van de
nieuwste internationale ontwikkelingen. De wetenschappelijke
samenwerking met UNICAMP (Brazilië) loopt goed en heeft geresulteerd in
een gezamenlijk project en enkele gezamenlijk georganiseerde workshops.
Ook met Japan en de Universiteit van Californië zijn inmiddels de
eerste contacten tot samenwerking gelegd. Tevens is B-Basic
vertegenwoordigd in enkele Europese platforms: BIO4EU, ERA-Net
Industrial Biotechnology, en de Industriële Biotechnologie-sectie van
het European Technology Platform for Sustainable Chemistry. Voor dit
laatste platform leverde B-Basic een bijdrage aan de “EU Strategic
Research Agenda” en het “Implementation Action Plan”.

5 Organisatie en bestuur

De managementstructuur van B-Basic is helder en solide opgezet en
functioneert prima. De evaluatiecommissie is onder de indruk van de
professionele organisatie van het programma. Het onafhankelijke toezicht
in de vorm van het IPRC functioneert prima. Dit internationale comité
dat het programma ieder jaar zeer gedegen doorlicht, is voldoende
kritisch en komt met zeer relevante aanbevelingen die op een adequate
manier opgepakt worden door het management van B-Basic.

De coherentie en synergie tussen de projecten is meer dan voldoende. Op
aanbeveling van het IPRC organiseert men naast individuele
voortgangsbesprekingen ook meerdere thematische bijeenkomsten en werkt
men langs thematische lijnen.

Conclusies van de Commissie van Wijzen

De Commissie is positief over de voortgang en de resultaten van dit
project. B-Basic is een goed georganiseerd programma van hoge kwaliteit
met een goede academische-industriële interactie. De activiteiten
kunnen als hoogstaand worden gekwalificeerd. Ook de internationale
inbedding is uitstekend. Om de overheidsdoelstellingen op het gebied van
biobrandstoffen te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat de
kennisopbouw op dit terrein wordt gecontinueerd. Alleen dan kan het
risico van fragmentatie en mogelijk zelfs vernietiging van gepleegde
inspanningen, vermeden worden. De Commissie adviseert dat onderzocht
wordt hoe de werkzaamheden van B-Basic (zowel biobrandstoffen als
biomaterialen) na afloop van het project verder gefinancierd kunnen
worden. 







Naam voorstel:	TransForum Agro en Groen

Nummer:	Bsik 04001

FES-bijdrage	EUR 30 miljoen

Totaal budget:	EUR 61 miljoen

Penvoerend ministerie:	Ministerie van LNV

Looptijd: 	van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2010



	Inleiding

Doel van TransForum Agro en Groen is de ontwikkeling van een nieuwe
kennisinfrastructuur gericht op een meer duurzame agro- en foodsector en
op een vitaal platteland.

Historie en ontwikkelingen

Op advies van de Commissie is bij de start van TransForum samenwerking
met KSI en Transumo gerealiseerd. Voor de drie consortia is een
gemeenschappelijke Raad van Toezicht met een onafhankelijk voorzitter
benoemd. TransForum heeft met de nodige inspanning haar financiële
administratie Bsik-proof gekregen. In algemene zin kan worden gesteld
dat de opmerkingen van de Commissie van Wijzen door TransForum, soms met
enige vertraging, altijd ter harte zijn genomen. 

TransForum is begonnen als een project vanuit de veronderstelling dat er
een transitievraag was die met de transitie-theorieën van KSI kon
worden opgelost door middel van een arena-aanpak en nicheprojecten. Zo
werd de uitvoering gestart van een aantal duurzaamheidsprojecten. Na het
eerste jaar veranderde de koers van het simpel ‘doen’ mede in de
richting van het ‘leren’. Weer een jaar later is door TransForum de
ontwikkeling van het eigen netwerk van projecten, het ‘zijn’ als
transitiebenadering daar aan toegevoegd.

Een door TransForum uitgevoerde analyse heeft geleerd dat de huidige
projectenportfolio (enkele uitzonderingen daargelaten) en de
arena-aanpak van transities van KSI niet leiden tot een oplossing van de
structurele problemen in deze sector. Eén van de meest relevante
transitie-issues met betrekking tot de ontwikkeling van een duurzame
landbouw, de intensieve veehouderij, wordt geadresseerd samen met KSI,
doch de voortgang hiervan is zeer beperkt. Duurzame land- en tuinbouw
komt moeilijk van de grond, o.a. als gevolg van de bedrijfseconomische
situatie op het boerenbedrijf, het consumentengedrag en de regelgeving
van de EU op het gebied van marktordening en agrarische inkomens. De
vernieuwing beperkt zich tot de eigen deelsectoren en wordt vooral
bezien vanuit de traditionele landbouwfunctie in plaats van vanuit een
brede maatschappelijke behoefte. Vernieuwing wordt verder belemmerd
doordat de sector zich kenmerkt door het ontbreken van strategische
coalities die boven het eigen belang uitstijgen waardoor een
arena-aanpak weinig kans van slagen heeft, en door een vergaande
politisering van het debat. In de 2e helft van haar bestaan wil
TransForum zich vooral richten op het verder specificeren van de
randvoorwaarden en condities die het succes van projecten voor innovatie
en transitie bepalen. 

Bevindingen in het kader van de MTE

De evaluatiecommissie heeft aan TransForum geadviseerd om in de rest van
de looptijd blijvend aandacht te besteden aan de strategische
positionering van duurzame ontwikkeling in de sector en aan
internationale trends. Dit zou TransForum moeten uitwerken in een meer
systematische benadering van de verschillende stakeholders en met name
via het betrekken van eindgebruikers bij de verschillende projecten. Ten
slotte is geadviseerd om de aanpak die TransForum in de verschillende
projecten volgt verder te expliciteren en formaliseren zodat selectie en
evaluatie van projecten voor alle betrokkenen meer consistent en
transparant kan zijn. Deze adviezen zijn door TransForum overgenomen in
de focus die voor de tweede helft van de looptijd is aangebracht. Zo
streeft men ernaar aan het einde van de looptijd een portfolio van 25
projecten met succes te hebben afgerond, waarin wordt aangetoond hoe
meer duurzame systeemveranderingen in de agrosector met succes tot stand
kunnen komen, en hoe deze schaal vergroot kan worden tot de hele 
Nederlandse agrosector.

De door TransForum gevolgde aanpak zal niet leiden tot oplossing van
structurele problemen in de gehele sector. Daarvoor is de situatie in de
agrofoodsector te complex. Op grond van de additioneel aangeleverde
informatie door TransForum meent de Commissie dat het consortium zich
bewust is van de noodzakelijke projectaanpassingen voor de komende tijd
en dat men dit op adequate wijze zal aanpakken. 

1 Realisatie mijlpalen 

De in de nulmeting gestelde mijlpalen worden redelijk tot goed gehaald.
De wetenschappelijke mijlpalen lopen iets achter op de planning, maar de
achterstand zal het komende jaar zijn ingelopen. De economische en de
maatschappelijke mijlpalen worden ten opzichte van de planning in de
nulmeting in ruime mate gehaald. Driekwart van de gestarte
praktijkprojecten heeft geleid tot nieuw ontwikkelde concepten.  

De mijlpalen voor het innovatietraject worden door het leerprogramma in
ruime mate gehaald en ook kwalitatief scoort TransForum goed door als
randvoorwaarde samenwerking te eisen tussen kennisinstellingen,
overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijven. 

De uitdaging is echter om van de huidige niche- naar daadwerkelijke
systeemverandering en daarmee tot een daadwerkelijke transitie in de
landbouw te komen. De huidige mijlpalen geven hierop geen antwoord,
vandaar dat de evaluatiecommissie adviseert om de leercultuur van
TransForum te vergroten en voor de resterende programmaduur
gecombineerde kwalitatieve en kwantitatieve mijlpalen op impactniveau te
formuleren. TransForum zelf is voornemens hiertoe een werkplan voor de
resterende drie jaar op te stellen, hetgeen ondersteund wordt door de
Commissie. Het werkplan zou naar de mening van de Commissie een goed
beeld moeten geven van de wijze waarop de 25 genoemde cases tot
systeemverandering zullen kunnen leiden. Dit moet de basis vormen voor
het nader specificeren van de randvoorwaarden en condities die het
succes van projecten voor innovatie en transitie bepalen.

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

Het gehele onderdeel scoort voldoende, maar Transforum dient alert te
blijven op de verankering in de kennisinstituten. Inmiddels wordt dit
aspect expliciet meegenomen als criterium bij nieuwe projecten. Het
aantal nieuwe gebruikers in de vorm van praktijkprojecten ligt hoger dan
de planning van de nulmeting. De relatieve omvang van de
bedrijfsbijdrage is toegenomen van 20 naar 28 procent van de totale
projectkosten. Voor de duur van het project zijn deze gebruikers
vertegenwoordigd in het consortium. 

De verankering van TransForum zit voor een deel in de met succes
uitgevoerde praktijkprojecten die het ontwikkelde concept hebben
geïncorporeerd in hun bedrijfsvoering. Voor het andere deel zit de
verankering in de vorm van een vernieuwde kennisinfrastructuur via
multidisciplinaire samenwerkingsverbanden. Er wordt gewerkt aan een
business course, een zelfstandig platform-, een business school- en een
exportprogramma Metropolitan Agriculture.

De uitdaging is nu om deze nieuwe concepten op te schalen en een plek te
geven in het bestaande regime. Het gaat dan om het toepassen van deze
‘wetenschappelijke’ en dus aanbodgestuurde concepten in een sector
die wordt gedreven door eigen incentives, machtsblokken en
macro-economische krachten. TransForum wil dit doen door de nieuwe
oplossingen in een ‘boeket van mogelijkheden’ aan te bieden en
vooral de dialoog op te zoeken met de regimespelers in de sector.
Daarbij worden ook de internationale trends onderzocht op hun
toepasbaarheid in de Nederlandse context.

3 Synergie met andere Bsik projecten 

De samenwerking met andere Bsik-consortia binnen het thema is goed.
TransForum werkt samen met KSI en Transumo. Daarnaast werkt TransForum
ook samen met andere Bsik-consortia in gezamenlijke projecten,
netwerkbijeenkomsten, workshops et cetera. Eerder overleg met B-Basic
heeft niet tot concrete samenwerking geleid. De Commissie beveelt aan
dat TransForum nogmaals het gesprek met B-Basic aangaat over 
samenwerking op het gebied van tweede generatie biobrandstoffen in
internationaal perspectief.  

4 Internationale oriëntatie

De internationale oriëntatie van TransForum is goed. Dit blijkt onder
meer uit een gezamenlijk project met Michigan State University in de
Verenigde Staten, het innovatieve praktijkproject Greenport Shanghai
Agropark in China en het opzetten van een internationaal Platform on
Innovating Agriculture in Metropolitan Areas samen met Innovatienetwerk.


De evaluatiecommissie hecht veel waarde aan de invulling van de
internationale component en bevestigt dat dit goed plaatsvindt binnen
TransForum. Het systematisch inventariseren van de drijvende
macro-economische krachten en de relevantie daarvan voor de Nederlandse
situatie is daarbij zeker een aandachtspunt maar is in de praktijk erg
lastig door de regelmatige verschuivingen in de beleidsrandvoorwaarden
van de EU, de VS en Azië.

5 Organisatie en bestuur

Per 1 januari 2007 is de organisatie- en bestuursstructuur van
TransForum gewijzigd. Het dagelijks bestuur is “omgedoopt” tot
algemeen bestuur, terwijl de dagelijkse leiding nu in handen is van de
staf van TransForum. Binnen het bureau TransForum zijn de inhoudelijke
(project-)taken van het programmateam gescheiden van de procestaken van
de staf. Op advies van de Commissie is een onafhankelijke Raad van
Toezicht ingericht o.a. bestaande uit een aantal leden van de
International Advisory Board. Een voorstel voor de taken en bevoegdheden
is inmiddels door de Commissie goedgekeurd. 

Conclusies van de Commissie van Wijzen

De Commissie acht het belang van een transitie in de land- en tuinbouw,
vooral ook gezien de internationale positie van deze sector, zeer groot.
Anders kijken naar bestaande productie- en consumptiepatronen en met
name inzicht in de macro-economische ontwikkelingen in deze sector is
daarbij essentieel. De veranderende vraag- en aanbodverhoudingen van
landbouwproducten, waarbij thans ook het gebruik van biobrandstoffen een
rol speelt, vormen een additionele discontinuïteit in het denken. Voor
TransForum geldt dat de huidige projectenportfolio en de transitieaanpak
niet lijken te leiden tot een oplossing van de structurele problemen in
deze sector. Het consortium heeft op verzoek van de Commissie mondelinge
en schriftelijke aanvullende informatie aangeleverd voor de invulling
van de komende drie jaar. Op grond hiervan heeft de Commissie er
vertrouwen in dat de vraagstukken waarmee het consortium is
geconfronteerd, adequaat zullen worden aangepakt. Het consortium is zich
ervan bewust dat bijsturing van het project wenselijk is. Daartoe is het
noodzakelijk dat het consortium het voornemen realiseert om binnen drie
maanden een werkplan voor de resterende 3 jaar op te stellen gericht op
een transitie naar een duurzame land- en tuinbouw. Daarbij moet het
consortium aangeven hoe zij wil komen tot een meer vraaggestuurde
kennisinfrastructuur en wat de verdere interventiestrategie zal zijn
voor de systeeminnovatie binnen de land- en tuinbouwsector. Ook zal
aandacht moeten worden besteed aan de daarmee samenhangende herijking
van de kwalitatieve en kwantitatieve mijlpalen. De Commissie is bereid
om over dit Businessplan te adviseren. 





Naam voorstel:	Transumo

Nummer:	04002

FES-bijdrage	EUR 30 miljoen

Totaal budget:	EUR 60 miljoen 

Penvoerend ministerie:	Verkeer en Waterstaat

Looptijd: 	van 16 januari 2004 tot 15 januari 2010



	Inleiding

Het project is gericht op opbouw van kennis en competenties ten behoeve
van duurzame verkeers- en vervoerssystemen. In het programma is gekozen
voor een top down visievorming en de uitwerking daarvan in thema- en
projectvisies en doelen en, omgekeerd (bottom up), het inspireren van de
visie door het aandragen van nieuwe concepten, perspectieven en
werkwijzen die kunnen bijdragen aan een transitie naar duurzame
mobiliteit. Deze aanpak is gekozen omdat deze transitie niet van bovenaf
kan worden opgelegd, maar inzet vereist van alle betrokkenen. 

Historie en ontwikkelingen

Transumo is een lange weg gekomen om te staan waar het nu staat. Naar
aanleiding van de nulmeting en de herziene nulmeting is, in discussie
met de Commissie van Wijzen, intensief gewerkt aan verdere visievorming
en - dientengevolge - een heroriëntatie binnen het programma. Daarbij
zijn ook de andere door de Commissie van Wijzen voorgestelde wijzigingen
ter harte genomen (focussering en prioritering in grotere projecten van
strategisch belang, onafhankelijkheid in WAR, ontvlechting van de
relatie met Connekt). Er is nu meer aandacht voor het oplossen van
maatschappelijke problemen. De vertraging die het programma heeft
opgelopen, met name door de aanvankelijke ‘knip’ in de budgettering,
is na het vrijgeven van het gehele budget nu grotendeels ingelopen.

Het programma werkt nu vanuit een overkoepelende visie aan zeven
mobiliteitsthema’s en enkele horizontale programmalijnen zoals de
kennisinfrastructuur, transities en communicatie. Dit geeft meer
samenhang in de projectportfolio. De ideeën en concepten die ontwikkeld
worden in Transumo leiden tot wetenschappelijke publicaties en pilots en
beginnen daardoor ingang te krijgen bij de oplossing van
beleidsvraagstukken. Het programma heeft, in samenwerking met andere
Bsik-projecten, de transitieaanpak meer handen en voeten gegeven door
mechanismen te ontwikkelen voor monitoren en reflexief leren. De
aanvankelijk beperkte aandacht voor de sociale en milieu-aspecten
(duurzaamheid) van mobiliteit is door de horizontale programmalijnen
inmiddels meer een uitgangspunt geworden. 

Bevindingen in het kader van de MTE

1 Realisatie mijlpalen 

De gestelde mijlpalen zijn grotendeels en vaak in ruime mate gehaald. De
evaluatiecommissie merkt wel op dat het halen van kwantitatieve
mijlpalen niet direct een indicatie hoeft te zijn voor de kwalitatieve
output van het programma. De evaluatiecommissie geeft Transumo in
overweging om bij de (her)formulering van de mijlpalen aandacht te
houden voor het relatieve belang van de verschillende criteria voor de
einddoelen maar vooral om de eindgebruikers meer bij de beoogde
transitie te betrekken aangezien hun betrokkenheid achter blijft.
Transumo heeft reeds aangegeven dit ook te zullen doen. 

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

Transumo is een transitieproject. Het kiest daarom bewust voor
participatie van overheid, kennisinstellingen én de commerciële
partijen om beoogde veranderingen succesvol te implementeren en op te
schalen in beleids- en bedrijfsprocessen. De mate waarin dit
uiteindelijk lukt is een kwestie van lange adem en is van vele, vaak ook
externe, factoren en partijen afhankelijk. Maatschappelijke
ontwikkelingen waarbij het Transumo-denken input is geweest zien we in
het project Spitsmijden (eerste pilot op de A12 bij Zoetermeer – Den
Haag), of in de ontwikkeling van de bereikbaarheidskaart die gebruikt
wordt door o.a. vastgoedondernemingen. Het is een verdienste van
Transumo dat er meer focus en samenhang is gerealiseerd op de
maatschappelijke aspecten van het mobiliteitsvraagstuk. Transumo werkt
momenteel aan de toekomstige (inter)nationale verankering van het
“gedachtegoed” van Transumo in de vorm van een businessplan dat
medio 2009 verschijnt. Daarnaast worden de opgedane inhoudelijke- en
proceskennis en de ontwikkelde instrumenten en databases met gegevens en
competenties van kenniswerkers, in via internet benaderbare applicaties
vastgelegd. De evaluatiecommissie merkt op dat de door Transumo gekozen
benadering voor visie en strategie een goed uitgangspunt biedt maar dat
veel afhangt van de feitelijke resultaten en de samenwerking met andere
organisaties. Transumo erkent dit punt en is trekker van het initiatief
binnen ‘Acht voor Ruimte’ om verankering en doorwerking gezamenlijk
met een aantal Bsik-programma’s in de domeinen ruimte, water en
mobiliteit vorm te geven. Verdere verankering van competenties vindt
plaats in het onderwijs via de kennisinstellingen, onder andere
cursussen en HBO-onderwijs.

3 Synergie met andere Bsik projecten 

Er vinden vele gezamenlijke activiteiten plaats met de programma’s KSI
en TransForum. De samenwerking met TransForum richt zich met name op de
uitwisseling van kennis en procesaanpak, alsmede op het delen van
backoffice-functies. De samenwerking met KSI richt zich onder andere op
analyse van transitieaspecten, transitiemonitoring (PIZZA-project) en
opzet transitiearena’s. De samenwerking met NGInfra heeft geleid tot
het gezamenlijk met Rijkswaterstaat organiseren van het nationale
seminar “Betrouwbaarheid van Infrastructuren” (2006) en er zal
gezamenlijk een PhD-cursusmodule worden ontwikkeld. Transumo werkt
verder intensief samen met de andere Bsik-programma’s (Acht voor
Ruimte) aan bv. de ontwikkeling van kennisinfrastructuur en
kennistransfer m.b.t. duurzaamheid en innovatie/transitie-ervaringen.

4 Internationale oriëntatie

De Commissie beoordeelt de internationale oriëntatie van Transumo als
goed. Niet alleen past men buitenlandse concepten aan voor de
Nederlandse situatie (bv. kilometerverzekeren uit het VK), maar ook
wordt men vanuit het buitenland gevraagd om kennis in te brengen. Zo
speelt Transumo een rol bij de afwikkeling van de verkeersstromen in
China rondom de Olympische Spelen. Verder wordt internationale
zichtbaarheid gezocht en gevonden in waardevolle bijdragen aan de
internationaal gevoerde discussie over (duurzame) mobiliteit tijdens
conferenties en in publicaties. Transumo zou nog een stap verder kunnen
zetten door ook daadwerkelijk internationale samenwerking te initiëren.
Dit zou ook in de ogen van de evaluatiecommissie kunnen bijdragen aan
het testen van het onderzoek bij een internationaal publiek en mogelijk
ook aan een aanvullende verspreiding van de resultaten.

5 Organisatie en bestuur

De organisatie is adequaat. Bij de samenstelling van het bestuur is
gekozen voor bestuurlijke sterktes in plaats van vertegenwoordiging.
Themaleiders zijn nu verantwoordelijk voor de kwaliteitsbewaking, en
dienen als spreekbuis naar buiten toe. De projecten worden kwalitatief
beoordeeld op verschillende criteria. Het management toetst met name de
samenhang en bijdrage van subprojecten aan de thema’s. Een
onafhankelijke Wetenschappelijke Adviesraad beoordeelt de
wetenschappelijke kwaliteit in internationale context. De relatie met
Connekt is al enige tijd geleden ontkoppeld.

Conclusies van de Commissie van Wijzen

De Commissie is van mening dat Transumo de afgelopen twee jaar goede
voortgang heeft gemaakt en heeft waardering voor haar bijdrage aan de
beleids- en wetenschappelijke discussies rondom duurzame verkeers- en
vervoerssystemen. Dit is een knappe prestatie in een traditioneel
versnipperde wereld. Er is een grote slag gemaakt waardoor er nu meer
vanuit een samenhangende visie op duurzame mobiliteit wordt gewerkt en
minder vanuit losse projecten. 

De CvW adviseert om de resterende looptijd aandacht te blijven houden
voor het duurzaamheidaspect, ook in het kader van het nastreven van
internationale samenwerking. Gezien de maatschappelijke en economische
relevantie beveelt de Commissie ook aan om aandacht te blijven besteden
aan goederen- en personenvervoer over de weg, overigens in samenhang met
andere vervoersmodaliteiten in verband met substitutie-effecten. Dit zou
input kunnen leveren voor beleidsmaatregelen van de overheid, zoals
beprijzing. Voorts is de Commissie van mening dat met het oog op de
verankering van de visie van Transumo op duurzame verkeers- en
vervoerssystemen, de maatschappelijke zichtbaarheid van Transumo
vergroot zal moeten worden. 

Tevens moet worden gekeken naar verschillende opties voor de oplossing
van het mobiliteitsvraagstuk, waaronder beprijzen en in samenhang
daarmee naar de rol die kennis kan spelen in de afweging van
verschillende beleidsopties. Hierbij spelen naast maatschappelijke ook
economische en juridische aspecten een rol. Transumo dient hierin een
rol te vervullen. Of voortzetting van het huidige Transumo in een
volgende periode voor de hand ligt is naar de mening van de Commissie
meer het sluitpunt van een discussie. Er zal eerst een research-agenda
voor de komende periode moeten worden ontwikkeld, die breed gedragen
wordt door kennisinfrastructuur, overheid en bedrijfsleven. Om het
versnipperde bedrijfsleven te mobiliseren zullen met name ook de
betrokken ministeries een belangrijke rol moeten spelen. 





Naam voorstel:	KSI

Nummer:	04003

FES-bijdrage	EUR 10 mln  

Totaal budget:	EUR 22 mln

Penvoerend ministerie:	Ministerie van VROM

Looptijd: 	van 16 januari 2005 tot 1 september 2010



	Inleiding

Het doel van KSI is te voorzien in kennis en competenties die nodig zijn
om transities naar een duurzame samenleving te kunnen bewerkstelligen.
Daarnaast is het de bedoeling om een aanjaagfunctie in de
kennisinfrastructuur tot stand te brengen gericht op transitiedenken. 

Historie en ontwikkelingen

Bij de start van KSI is de subsidie op advies van de Commissie
gereduceeerd en is aangedrongen op een stevige verankering van de kennis
in praktijkprojecten zoals Transumo en TransForum. Na een wat moeizame
start is de samenwerking momenteel redelijk tot goed. Er vindt
wederzijdse beïnvloeding plaats waar alle partijen van leren. De
Commissie heeft tussentijds geadviseerd om de governancestructuur
zodanig aan te passen dat de invloed van kennisgebruikers op de
onderzoeksagenda toeneemt. Over andere zaken (doelstelling van het
programma en operationalisering daarvan in mijlpalen etc, verankering en
ontwikkeling van de internationale positie) was de Commissie positief.

Bevindingen in het kader van de MTE

Volgens de evaluatiecommissie is de inhoudelijke coherentie van het
project door de vele integratiemechanismen sterk. Zij plaatst als
kanttekening dat de theoretische diversiteit en het wetenschappelijke
debat daardoor in gevaar kunnen komen. 

De evaluatiecommissie geeft aan onder de indruk te zijn van de
innovativiteit, diepgang en breedte van het project. De
evaluatiecommissie is over het geheel positief over de wetenschappelijke
kwaliteit van het project, maar oordeelt op onderdelen kritisch. In het
verlengde hiervan plaatst de Commissie van Wijzen kanttekeningen bij de
toegevoegde waarde van de binnen KSI ontwikkelde concepten. De Commissie
heeft twijfels over de balans tussen het wetenschappelijk onderzoek en
de verspreiding van de in ontwikkeling zijnde concepten en ideeën, en
de fasering daarvan in de tijd. De Commissie is van mening dat de
(algemene) bruikbaarheid van de in ontwikkeling zijnde ideeën en
concepten nog onvoldoende is getoetst. De interactie tussen KSI en
andere transitiegerichte projecten draagt vaak wel bij tot een bredere
en minder intern gerichte benadering van deze projecten. 

1. Realisatie mijlpalen 

Alle subprojecten lopen volgens de kwalitatieve mijlpalen goed op
schema. De wetenschappelijke productie is hoger dan gepland. De
evaluatiecommissie heeft in het algemeen een positief oordeel over KSI
maar is ook op een aantal punten kritisch over de voortgebrachte
wetenschappelijke resultaten. Zij heeft een aantal belangrijke
verbeterpunten genoemd. Eén daarvan is de verschillen in interpretatie
en het gebruik van de transitieconcepten en het ontbreken van een
gemeenschappelijke theorie. Een tweede punt is de wijze waarop deze
concepten empirisch worden getest. Er worden ook nog vragen gezet bij de
rol van de NGO’s en de ‘civil society’ in de verduurzaming van de
maatschappij. De Commissie zou verhelderd willen zien hoe
transitiemanagement aansluit bij de internationale literatuur over
complexe adaptieve systemen en de internationale managementliteratuur
over transities in het bedrijfsleven.

KSI werkt aan de verbetering van de hiervoor genoemde punten. De
wetenschappelijke directeuren hebben in een notitie de belangrijkste
basisbegrippen in onderlinge samenhang uiteengezet en de promovendi
hebben als nadrukkelijke taak om de theorie empirisch te testen, vooral
in de Bsik-projecten. De resultaten hiervan zullen medio 2009 worden
geconsolideerd in een serie van een zestal boeken en een
gemeenschappelijke eindpublicatie van de drie wetenschappelijk
directeuren. Men verwacht over 3 jaar een samenhangende theorie te
hebben ontwikkeld over wat transities zijn en hoe die kunnen worden
beïnvloed. 

De economische en maatschappelijke output van dit programma is niet vast
te stellen op basis van de geleverde informatie. In diverse
Bsik-praktijkprojecten wordt intensief samengewerkt met bedrijven,
(lagere) overheden en kennisinstellingen. De economische meerwaarde zal
vooral tot uiting moeten komen bij die projecten. De output van het
innovatietraject en kennistransfer is volgens de maatschappelijke leden
van de evaluatiecommissie goed en wordt als bruikbaar ervaren. 

De genoemde mijlpalen geven een redelijk beeld van de
(wetenschappelijke) productie maar zeggen nog weinig over de kwaliteit
van het onderzoek en de doelbereiking van het programma. De Midterm
Review heeft in deze lacune voorzien en bruikbare verbetersuggesties
opgeleverd voor het KSI-programma. 

3 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

Innovatie en verankering vinden vooral plaats via de Bsik-projecten PSI
Bouw, Transumo en TransForum, via de Energietransitie en via de rol die
KSI speelt bij een groot veranderprogramma bij het Ministerie van VWS.
De ervaringen binnen deze programma’s met de bruikbaarheid van de in
KSI ontwikkelde kennis, concepten en begrippen is wisselend. Waar PSI
Bouw en Transumo positief zijn over de bijdrage van KSI, concludeert
TransForum dat de arena-aanpak voor hen niet bruikbaar is. KSI leert
veel van deze praktijkervaring en past op basis hiervan haar theoretisch
kader aan. Volgens de evaluatiecommissie draagt KSI daardoor bij aan de
link tussen fundamenteel en toegepast onderzoek. 

De gebruikersgroep binnen de evaluatiecommissie is tevreden over de
producten om het transitieproces binnen hun eigen sector te faciliteren,
maar adviseert KSI wel om na te denken hoe zij hen kan helpen met de
ondersteuning van hun trajecten. De huidige capaciteit van KSI is
daartoe niet toereikend. De praktijk leert ook dat de ‘vertaling’
van de nieuwste wetenschappelijke inzichten naar de praktijk niet zo
eenvoudig is en dat dit gescheiden moet worden van de wetenschappelijke
activiteiten. De evaluatiecommissie adviseert om meer focus aan te
brengen, om de versnippering over teveel sectoren en regio’s tegen te
gaan. Zij adviseert KSI om de consultancycapaciteit buiten het
KSI-netwerk te zoeken, zoals dat nu al gebeurt via het Competence Centre
for Transitions (CCT). De Commissie ondersteunt dit.

De verankering van de kennis is verzekerd door de betrokkenheid van tien
universiteiten en TNO waar het gedachtegoed onderdeel is van de
bestaande curricula. De PAO-masterclass is succesvol. 

4 Synergie met andere Bsik projecten 

De Commissie heeft bij aanvang van KSI gestimuleerd dat KSI als
‘koepelproject’ binnen het thema Duurzame Systeeminnovaties (DS) een
synergierol zou spelen. KSI heeft de afgelopen twee jaar binnen deze
programma’s aandacht gevraagd voor de benodigde systeemveranderingen
en de strategische consequenties daarvan in hun programmering. De
ervaringen van PSI Bouw, TransForum en Transumo daarmee zijn gevarieerd.
De Commissie is van mening dat de stimulerende rol zoals bedoeld nog
niet goed uit de verf is gekomen. KSI heeft haar rol binnen het thema
Duurzame Systeeminnovaties verder invulling gegeven met de URGENDA.

Vier aio’s van KSI zijn werkzaam binnen Leven met Water, Transumo,
Delft Cluster en PSI Bouw. Een team van senioronderzoekers werkt samen
binnen TransForum en RGI. De aio’s en senioronderzoekers werken daar
aan de opzet van transitiemonitoring (PIZZA-project), het opzetten en
leren van experimenten en transitiemanagement. Met Klimaat voor Ruimte
wordt samengewerkt binnen de URGENDA. Voor Habiforum is een
transitie-analyse uitgevoerd en binnen de Energietransitie vinden
regelmatig reflectiegesprekken plaats tussen KSI en de
Interdepartementale programmadirectie.

5 Internationale oriëntatie

KSI is internationaal zeer actief. Afgelopen jaar zijn ruim honderd
internationale wetenschappers in drie workshops actief betrokken geweest
bij de laatste inzichten in transities en transitiemanagement. KSI neemt
daarnaast samen met 21 internationale partners deel in het
Matisse-programma (KP6) en het UN IHDP/IT programma voor industriële
transformatie. Het oordeel van de evaluatiecommissie hierover is
positief, met een aantal punten van kritiek.

6 Organisatie en bestuur

De organisatie en bestuur zijn adequaat. Het bestuur van KSI kent een
onafhankelijke voorzitter en ook de Wetenschappelijke adviescommissie is
onafhankelijk. De leden hiervan kwamen voor de Midterm Review voor het
eerst bij elkaar. Het onafhankelijke toezicht op de samenwerking tussen
KSI, TransForum en Transumo is op verzoek van de voorzitter hiervan
opgeheven. De invloed van de gebruikers van kennis is via de
gebruikersgroep (onderdeel van de Midterm Review) versterkt.

Conclusies van de Commissie van Wijzen

De Commissie is van mening dat onderzoek naar systeemveranderingen
en de mogelijkheden van beoogde transities van groot maatschappelijk
belang is en mede daarom theoretisch ook erg uitdagend is. De Commissie
heeft waardering voor de inzet waarmee KSI het onderzoek hiernaar de
afgelopen jaren heeft geagendeerd en geïnitieerd. De Commissie vindt
het evenwel lastig om de wetenschappelijke voortgang te beoordelen, mede
omdat het hier nog een vrij nieuw terrein betreft. Het gaat hier immers
om een nieuwe brede aanpak voor het oplossen van complexe
maatschappelijke problemen. De evaluatiecommissie is over het geheel
positief over de voortgebrachte wetenschappelijke resultaten, maar is op
onderdelen kritisch. De Commissie merkt dat bij sommige Bsik-projecten
waardering bestaat voor de inbreng van KSI, die heeft geleid tot een
minder eenzijdig technische benadering van de onderwerpen. Vooralsnog
heeft de Commissie onvoldoende inzicht in wat de
KSI-transitiefilosofie toevoegt aan reeds bestaande verandertheorieën
in gebruik in de bedrijfskunde.

De concepten en de 'transitietaal' die worden gehanteerd lijken door
het abstractieniveau voor sommige toepassingsdomeinen nog moeilijk
hanteerbaar. Ook mede daardoor blijkt in het veld de appreciatie voor
KSI wisselend. 

De Commissie heeft haar oordeel gevormd op basis van onder meer de
rapportage van KSI; het rapport van de externe evaluatiecommissie; de
monitorverslagen van SenterNovem/NWO; gesprekken met de directie van
KSI; nagezonden informatie van KSI, gesprekken met de met KSI
samenwerkende partijen en enkele deskundigen. De aldus verkregen
informatie geeft de Commissie geen eenduidig beeld van de toegevoegde
waarde van de KSI-activiteiten. Gezien het belang van het verkrijgen van
meer inzicht in omvangrijke transitieprocessen adviseert de Commissie
dat KSI het voordeel van de twijfel wordt gegund. 

De Commissie ondersteunt de constructieve aanbevelingen die de
evaluatiecommissie heeft gedaan. De Commissie is van mening dat KSI nu
voor de uitdaging staat om in wisselwerking met praktijkdomeinen
vooraleerst te komen tot meer objectiveerbare kennisontwikkeling. In de
resterende looptijd van het project moet de focus gericht zijn op het
consolideren, vastleggen en valideren van de aldus ontwikkelde kennis.
De Commissie adviseert tot slot de taakverdeling tussen KSI
(wetenschappelijk onderzoek) en CCT (consultantswerkzaamheden) scherper
af te bakenen. 







Naam voorstel:	BRICKS

Nummer:	Bsik 03018

FES-bijdrage	EUR 12 miljoen

Totaal budget:	EUR 24 miljoen

Penvoerend ministerie:	Ministerie van OCW

Looptijd: 	van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009



	Inleiding

BRICKS is een project op het gebied van computational science waarin het
CWI, NWO en de vier universiteiten TUD, TU/e, UU en UT participeren. Dit
project verbindt fundamenteel wetenschappelijk en toegepast onderzoek in
de wiskunde en de informatica. Doelstelling is een gerichte en
langdurige versterking van de kennisinfrastructuur op dit terrein in
Nederland. De Bsik-middelen in het project zijn versterkt met
NWO-middelen welke via een open NWO tender zijn gealloceerd aan nieuwe
projectvoorstellen. 

Historie en ontwikkelingen

In haar advies van 2005 heeft de Commissie aangegeven dat communicatie
naar de buitenwereld van groot belang is en dat daartoe verbinding moest
worden gezocht met VL-e, MultimediaN en LOFAR. 

Er is toen o.a. een deelproject gestart rond database support voor
telescoopbeelden in samenwerking met LOFAR. Ook is er een PR-medewerker
aangesteld. In haar advies van 2006 heeft de Commissie aangegeven dat
met het oog op het fundamentele karakter van BRICKS blijvend aandacht
moest worden besteed aan valorisatie en communicatie. 

Op projectniveau komt het programma enigszins onsamenhangend over,
gezien de vele ICT-disciplines. De evaluatiecommissie heeft
geconstateerd dat er in dit fundamentele programma op clusterniveau geen
acties zijn om te komen tot meer samenhang en betere afstemming. De
evaluatiecommissie beveelt aan om in projecten meer expliciet naar
andere projecten te verwijzen en gezamenlijk te publiceren. Het
zichtbaar maken van samenhang heeft een aantrekkende kracht op
potentiële gebruikers. Daarnaast is het van belang dat ook bij de jonge
onderzoekers die actief zijn in projecten van BRICKS, het grote plaatje
van samenhang tussen de projecten bekend is. Dat is nu lang niet altijd
het geval. De Commissie beveelt aan dat het management van BRICKS hier
aandacht aan besteed. 

Bevindingen in het kader van de MTE

1 Realisatie mijlpalen 

De evaluatiecommissie is van mening dat het niveau van het fundamenteel
onderzoek hoog ligt en in veel gevallen zelfs excellent is te noemen.
Bovendien is de voortgang goed en de einddoelen lijken gehaald te kunnen
worden. De afgelopen jaren is er binnen het vakgebied van de wiskunde in
Nederland een impliciete taakverdeling tot stand gekomen. Op dit moment
trekt de belangstelling voor de wiskunde en informatica weer aan en is
er een sectorplan wiskunde in ontwikkeling. Onder andere geïnspireerd
door BRICKS activiteiten heeft in de nieuwe CWI strategie met name de
interactie tussen wiskundigen en informatici enerzijds en biologen
anderzijds, alsmede het modelleren van biologische processen, meer
aandacht gekregen.

De wetenschappelijke mijlpalen zijn gehaald met een wetenschappelijke
kwaliteit die tussen zeer goed en excellent in ligt. Van de vijfhonderd
publicaties zijn er ruim 150 verschenen in peer-reviewed tijdschriften
en zijn er meer dan tweehonderd (peer-reviewed) bijdragen aan
conferentie-proceedings geweest.

Ook de economische mijlpalen zijn gehaald. Zo zijn er
onderzoeksresultaten en door deelproject AFM8 ontwikkeld testgereedschap
gebruikt om formeel de correctheid te bewijzen van de software van een
pacemaker en van verschillende televisiecomponenten. Het huidige
onderzoek, deels in samenwerking met deelproject AFM5, richt zich op de
analyse van ERTMS, de Europese beveiligingsstandaard voor de HSL en
Betuwelijn.

De maatschappelijke mijlpalen zijn gehaald. 

Tot slot zijn ook de mijlpalen met betrekking tot het innovatietraject
en kennistransfer gehaald. Het deelproject PDC3 was nauw betrokken bij
de totstandkoming van de SMIL 2.1 standaard, welke op 13 december 2005
door het World Wide Web Consortium (W3C) werd gepubliceerd. SMIL is een
platform onafhankelijke, open internet standaard voor multimedia. Deze
standaard voegt extra functionaliteit toe, met name voor mobiel gebruik.

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

De problematiek uit de dagelijkse bedrijfsprocessen bij associate
partners speelt soms mede een rol bij het selecteren van
onderzoeksvragen binnen BRICKS en bij het valideren en ontwikkelen van
modellen en technieken aan de hand van ter beschikking gestelde “real
world” data.

Kennistransfer verloopt via publicaties maar er zijn ook concrete
voorbeelden van innovatie en valorisatie: er is een spin-off
gerealiseerd genaamd Personal SpaceTechnologies. De model gedreven
testen en de TorX applicatie worden direct gebruikt binnen Axini, een
Twents spin-off bedrijf. Er is betrokkenheid bij open internet standaard
voor multimedia SMIL 2.1 en er wordt gewerkt aan SMIL 3.0 (eind 2007).
De rol van de in het projectplan genoemde associate partners verschilt
sterk per deelproject en valt in minimaal één geval onder een Non
Disclosure Agreement.

Er is geen sprake van patenten.

Naar de mening van de evaluatiecommissie zijn alle onderzoekers zich
bewust van de noodzaak van valorisatie maar het fundamentele onderzoek
is het hoofddoel. Valorisatie wil men bereiken als resultaat van kennis-
en technologietransfer.

3 Synergie met andere Bsik projecten 

BRICKS levert kennis en bouwmodules op voor andere Bsik ICT-projecten.
Bovendien is er concrete samenwerking met MultimediaN
(databaseonderzoek), VL-e (3D visualisatieonderzoek ) en LOFAR (Global
Sky Model). Daarnaast is recentelijk een BioRange project opgezet voor
bio-informatica onderzoek tussen het CWI en het ErasmusMC. 

4 Internationale oriëntatie

Alle bij BRICKS betrokken onderzoeksgroepen opereren in de
internationale top van hun vakgebied, publiceren met buitenlandse
co-auteurs in internationale tijdschriften en proceedings en bezoeken
internationale conferenties en symposia. Dat is voor dit excellente
fundamentele onderzoek een basisvoorwaarde. De Commissie is echter van
mening dat bezien moet worden hoe aan concrete internationale
samenwerking gestalte kan worden gegeven. Daarbij is het een probleem
dat alle middelen reeds in 2004-2005 gealloceerd zijn waardoor het niet
meer mogelijk is om aan nationale en internationale tenders mee te doen
zonder een financiële injectie van derden. Echter, samenwerking en
kennisoverdracht met andere (buitenlandse) programma’s is altijd
mogelijk en zou ook in deze fase gestimuleerd moeten worden.

5 Organisatie en bestuur

De BRICKS Adviesraad is in 2005 uitgebreid met een deskundige van NXP
Semiconductors. Het management richt daarmee zijn focus op
kennisdisseminatie en heeft op initiatief van de Adviesraad getracht
individuele projecten te koppelen aan individuele leden van de
Adviesraad (ambassadeursrol). Bij een klein aantal projecten vindt
daardoor samenwerking inhoudelijk op de werkvloer plaats. BRICKS heeft
werk gemaakt van een betere communicatie door een PR-medewerker aan te
stellen. De Commissie adviseert dat deze haar activiteiten voortzet en
verder uitbreidt en dat deze activiteiten in de toekomst gekoppeld
worden aan valorisatieactiviteiten. 

De Commissie adviseert om te werken aan meer coherentie tussen de vier
hoofdclusters en speciaal tussen de projecten binnen elk cluster.
Teamleiders dienen actief samenwerking en netwerking te stimuleren en
daarmee het grote plaatje duidelijk te maken. De Adviesraad kan een
cruciale rol spelen in de discussies over toekomstige financiering van
dit type fundamenteel onderzoek als de stem van de industrie die het
belang van dit onderzoek onderschrijft en onderstreept. 

Conclusies van de Commissie

De Commissie is positief over de voortgang van dit project. De kwaliteit
van het werk is goed tot uitstekend en de relatie met andere
Bsik-projecten is goed op orde gebracht. De Commissie is verheugd dat de
BRICKS resultaten, gezien het specifiek fundamentele onderzoek dat wordt
uitgevoerd, toch nu reeds ten goede komen aan andere Bsik-projecten. 

De geconstateerde problemen  bij aanvang van dit project (te weinig
wiskunde en informatica-studenten en afnemend aantal hoogleraren) lijken
inmiddels minder geworden te zijn. Gezien de hoog gewaardeerde
resultaten verwacht de Commissie dat de activiteiten van BRICKS na
afloop van de Bsik-impuls succesvol kunnen worden verankerd en
voortgezet. Van NWO mag worden verwacht dat dit standpunt ondersteund
zal worden. 







Naam voorstel:	Virtueel Laboratorium voor e-Science (VL-e)

Nummer:	Bsik 03019

FES-bijdrage	EUR 20 miljoen

Totaal budget:	EUR 41,3 miljoen 

Penvoerend ministerie:	Ministerie van OCW

Looptijd: 	van 1-1-2004 tot 31-12-2009



	Inleiding

Dit project heeft tot doel een e-science omgeving te creëren voor
R&D-instellingen in zowel het publieke als het private domein. Een
dergelijke omgeving zal het mogelijk maken vele vormen van
‘capaciteit’ (resources) te delen, zoals geheugencapaciteit, dure
apparatuur en databases.

Het werkterrein van VL-e omvat research en ontwikkeling ten aanzien van
generieke methoden, technieken en hulpmiddelen op het gebied van
e-science. Dit terrein grenst enerzijds aan toepassingsdomeinen en
anderzijds aan daartoe noodzakelijke infrastructuur (gridsystemen).

 

Historie en ontwikkelingen

De Commissie van Wijzen heeft in 2006 geconstateerd dat er een
accentverschuiving gaande was binnen VL-e naar meer toegepaste research.
De Commissie heeft daarop voorgesteld dit niet ten koste te laten gaan
van de oorspronkelijk gedefinieerde onderzoeksactiviteiten en de
mijlpalen die daarvoor waren voorzien. Het verloop van het project heeft
echter tot nu toe bewezen, ook naar de mening van de evaluatiecommissie,
dat voldoende wetenschappelijke output heeft plaatsgevonden, ondanks een
verzwaarde inspanning op ontwikkeling van software en
onderzoeksinfrastructuur. 

Bevindingen in het kader van de MTE

1 Realisatie mijlpalen 

Hoewel het nog te vroeg is om concrete resultaten te zien, is het
project goed op weg om alle doelstellingen te realiseren. Het project
levert een grote bijdrage aan innovatie door vernieuwende
wetenschappelijke en technische impulsen op het gebied van data
handling.

Het project voldoet ruimschoots aan de verwachtingen met betrekking tot
wetenschappelijke output (promoties, wetenschappelijke publicaties).
Daarnaast verhoogt het project ook de wetenschappelijke output binnen de
applicatiegebieden waaraan het project aandacht besteedt. VL-e heeft
nieuwe wetenschappelijke activiteiten buiten het project geïnitieerd.
De focus van het project moet daarbij goed in het oog worden gehouden. 

Er zijn geen kwantitatieve economische mijlpalen gedefinieerd, maar er
is voldoende betrokkenheid van de industrie. Echter financieel gezien
blijken de verwachte bijdragen van de industrie (onder andere IBM,
Friesland Foods, Logica CMG) achter te lopen. Philips heeft zich wel aan
de afspraak gehouden voor wat betreft de inhoudelijke bijdrage.
Economische meerwaarde (impact) kan pas op langere termijn verwacht
worden, mede doordat elk applicatiedomein zijn eigen aanpak en behoefte
heeft. De relatie met de toepassingsgebieden zorgt er voor, dat
vernieuwingen in de e-science opgepakt worden door andere partijen. De
uiteindelijke implementatie van toepassingen moet aan die partijen
worden overgelaten. 

Maatschappelijke mijlpalen zijn evenmin gedefinieerd, maar de
belangstelling en daadwerkelijke medewerking vanuit de niet-commerciële
hoek (overheid, maatschappelijke groeperingen) zijn aantoonbaar en
voldoen aan de verwachtingen.

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

Het innoverend karakter van het project is duidelijk. De valorisatie van
nieuwe methoden, technieken en hulpmiddelen moet vooral plaatsvinden in
de toepassingsgebieden en tot uiting komen in het nut van een goede
landelijke infrastructuur. De bij het project betrokken industrie en
maatschappelijke instanties en groeperingen zullen één en ander in hun
eigen omgevingen moeten implementeren om een duidelijke economische
meerwaarde te creëren. Het VL-e project geeft hen daartoe de
mogelijkheden (“enabling facilities”).

Een goed voorbeeld van verankering is de toepassing en disseminatie van
de ontwikkelde kennis in het BioRange programma. De VL-e modules dienen
namelijk als basis voor het BioAssist sub-programma van BioRange. De
evaluatiecommissie concludeert: ”Because of the close collaboration
within the VL-e consortium between R&D scientists from the private
(mainly industrial) and the public domain, VL-e has created a natural
flow of knowledge leading to research innovation. This is in particular
apparent in the end-user application domains like Food and Medical,
where large companies like Unilever and Philips play an important
role.”

3 Synergie met andere Bsik projecten 

Het project heeft connecties met andere Bsik projecten en
onderzoeksprogramma’s (NBIC, NPC, Gigaport, MultimediaN, BRICKS en
LOFAR). De evaluatiecommissie constateert dat er duidelijk sprake is van
synergie en dat goed gebruik gemaakt wordt van de kennisbronnen binnen
Nederland. Vooral de samenwerking met BioRange, waarvan het secretariaat
door NBIC wordt gevoerd, wordt geprezen.

4 Internationale oriëntatie

Het consortium kiest ervoor om primair in Nederland het gedachtegoed te
verankeren en pas daarna internationaal aan de weg te timmeren. De
internationale oriëntatie van het project is overigens wel aanwezig.
Partners in het project zijn actief in internationaal verband en ook is
er aansluiting met internationale projecten. Projectmedewerkers
manifesteren zich op het internationale toneel. De door het management
gekozen onderzoeksstrategie sluit aan op de internationale trend maar
onderscheidt zich ook daarvan in de gekozen interdisciplinaire opzet. 

5 Organisatie en bestuur

De huidige organisatie en het bestuur zijn adequaat voor de uitvoering
van het project. Tot nu toe steunt het project in grote mate op de
visie, inbreng en leiderschap van één persoon (wetenschappelijke
directeur). Enige versterking zou moeten plaatsvinden op het gebied van
management van kennistransfer.

Conclusies van de Commissie

Voor dit project geldt dat het nog te vroeg is om resultaten te zien.
Voortzetting van het project na afloop van de Bsik-periode is
noodzakelijk om de inmiddels gedane investeringen tot wasdom te laten
komen. Een gecoördineerde inspanning is daarbij noodzakelijk. Gezien de
ontwikkelingen in de behoefte en aanpak van computational science zouden
deze activiteiten zich kunnen ontwikkelen tot een nationaal instituut
voor e-science. De Commissie adviseert om te onderzoeken of er voldoende
draagvlak is voor de oprichting van een dergelijk instituut. Daarbij
zouden alle relevante nationale partijen met betrekking tot e-science,
maar ook met betrekking tot de noodzakelijke “harde” infrastructuur
moeten worden betrokken, zoals GigaPort en BIGGRID en bij voorbeeld ook
projecten als Parelsnoer. Daarvoor is een goed plan, inclusief aspecten
als structurele financiering, het veilig stellen van ondersteuning en
onderhoud op langere termijn, noodzakelijk.

Voor de lopende activiteiten geldt dat de Commissie adviseert dat de
focus van het project goed in de gaten wordt gehouden en de
uiteindelijke implementatie van toepassingen en een eventuele uitrol van
een nationale infrastructuur in samenwerking met andere
partijen/groeperingen plaatsvindt. Ook beveelt de Commissie aan dat het
management op het gebied van kennistransfer versterkt wordt. De
Commissie kan zich vinden in het besluit van het consortium om primair
in Nederland het gedachtegoed te verankeren en eerst daarna zich
internationaal te profileren. 







Naam voorstel:	GigaPort Next Generation Network

Nummer:	Bsik03020

FES-bijdrage	EUR 40 miljoen

Totaal budget:	EUR 85 miljoen 

Penvoerend ministerie:	Ministerie van EZ

Looptijd: 	van 1-1-2004 tot 31-12-2008



	Inleiding

Het GigaPort Next Generation Network project is gebouwd op de kennis van
het eerdere GigaPort project en focust op onderzoek naar
volgende-generatie-netwerken en de implementatie daarvan voor de
onderzoeksomgeving. Product van het project is het nieuwe netwerk
SURFnet6, dat de opvolger is van het in 2001 in productie genomen
SURFnet5. SURFnet6 is een hybride netwerk dat gebouwd is op
glasvezelverbindingen, en conventionele IP-verbindingen combineert met
zogenaamde lichtpaden die een veilige verbinding van hoge kwaliteit en
doorvoersnelheid vormen tussen twee punten in het netwerk. 

 

Historie en ontwikkelingen

Bij aanvang verwachtte de Commissie van Wijzen dat de baten in de vorm
van nieuwe technologische concepten en innovatieve toepassingen
aanzienlijk zouden zijn. De kansen op positieve en duidelijk aanwijsbare
maatschappelijke economische effecten waren in de visie van de Commissie
groot.

Eind augustus 2005 heeft de Commissie naar aanleiding van de nulmeting
de aanbeveling gedaan om meer aandacht te geven aan de maatschappelijke
mijlpalen. In september 2006 heeft de Commissie geconstateerd dat de
maatschappelijke output op gang is gekomen wat ondermeer blijkt uit de
ontwikkeling van applicaties voor gezondheidszorg, onderwijs en
overheid. Er is samenwerking met andere Bsik-projecten (o.a. VL-e,
LOFAR) en het BIG GRID initiatief. 

Bevindingen in het kader van de MTE

1 Realisatie mijlpalen 

De wetenschappelijke kwaliteit van de projectresultaten is als
outstanding getypeerd door de evaluatiecommissie. De techniek waar
SURFnet6 op is gebaseerd is van wereldniveau. Dit hangt o.a. samen met
de snelheid van het datatransport, die erg hoog is door slim gebruik van
de bandbreedte en verschillende golflengten van het licht daarin. In het
project is ook de gewenste coherentie bereikt, welke eveneens als
outstanding is getypeerd door de evaluatiecommissie.

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

De Nederlandse Academische Ziekenhuizen delen een gezamenlijke databank
door gebruik te maken van SURFnet6. Ook bedrijven investeren in
aansluitingen op het netwerk. Zo heeft Philips als betalende gebruiker
over een cross-border fiber verbinding tussen SURFnet6 in Maastricht en
het Duitse Research netwerk DFN in Aken, een koppeling tot stand
gebracht tussen Philips Research Eindhoven en Philips Medical Research
Aken. De laatstgenoemde is daarnaast ook verbonden met Eindhoven via een
cross-border fiber link tussen Enschede en Münster. Bedrijven betalen
de volledige kosten voor een aansluiting, maar gezien het feit dat het
netwerk nog steeds in ontwikkeling is worden geen commerciële tarieven
gerekend. De Commissie vindt het positief dat ook de industrie het
netwerk gebruikt en zou graag zien dat het aantal industriële
gebruikers toeneemt.

De technologie wordt wereldwijd nagebootst omdat deze als uiterst
geavanceerd wordt gezien. Hiermee staat Nederland op de kaart. Zo is men
vanuit Japan en de VS met de nieuwste bioscoopexperimenten naar
Amsterdam gekomen om daar zijn testen uit te voeren. Dit biedt kansen
voor het Nederlandse bedrijfsleven.

Via het samen met NWO georganiseerde traject enlighten your research
zijn 5 lichtpaden aangeboden aan winnaars van een competitie. Hierdoor
zijn nieuwe lichtpad gebruikers aangetrokken, zoals het KNMI en het
Telematica Instituut.

De verankering in de maatschappij is voor de korte termijn gerealiseerd,
maar de continuïteit in de financiering van onderhoud, exploitatie,
verbetering en vernieuwing op de langere termijn ontbreekt. Het
consortium geeft aan een bedrag van 10 mln. EUR per jaar nodig te
hebben, in aanvulling op de inkomsten uit het gebruik. Dit bedrag is
nodig om ook te kunnen blijven vernieuwen. De belangrijkste gewenste
vernieuwingen zijn een verviervoudiging van de bandbreedte, de
ontwikkeling van een autorisatiesysteem en introductie van next
generation Ethernet. 

Het SURFnet/GigaPort model is een prima publiek-private
samenwerkingsvorm. Door de innovatiefinanciering van de overheid wordt
een multiplier effect gegenereerd, waarbij zowel gebruikende
instellingen als ook de toeleverende industrie majeure bijdragen leveren
aan de innovatie. De overheidsfinanciering is hierbij de initiërende
factor. De Commissie is dan ook van mening dat om de continuïteit en
verdere ontwikkeling van deze infrastructurele voorziening te
waarborgen, deze overheidsfinanciering een structureel karakter dient te
krijgen. 

3 Synergie met andere Bsik projecten 

Veel Bsik-projecten maken gebruik van de nieuwe SURFnet6-infrastructuur.


Directe samenwerking is er bijvoorbeeld met de UvA en het Bsik-ICT
project VL-e. VL-e heeft in het StarPlane project nu een geavanceerde
optische koppeling met behulp van het SURFnet6 gemaakt waarmee de VL-e
clusters in het land onderling verbonden zijn.

Het Bsik-project LOFAR heeft met steun van OCW zijn netwerken gekoppeld
aan die van LOFAR Duitsland. Dit verloopt via SURFnet6 met als
knooppunten Aken en Groningen.

Het Bsik-project NanoNed bespreekt momenteel mogelijkheden om ook zijn
clusters onderling via SURFnet6 te koppelen.

Voor 2008 staan verdere activiteiten gepland ter coördinatie en
samenwerking met andere Bsik ICT-researchprojecten.

4 Internationale oriëntatie

SURFnet6 is aangesloten op een verscheidenheid van andere nationale en
internationale netwerken. Via Amsterdam (Netherlight knooppunt)
communiceren deze netwerken met elkaar. Door GigaPort is Amsterdam de
lichtpaden toegangspoort van Europa. GigaPort kan dan ook als
wereldleider worden gezien.

5 Organisatie en bestuur

De governance in dit project functioneert goed. 

Conclusies van de Commissie

De Commissie is van mening dat het project GigaPort een belangrijke
bijdrage levert aan de versterking van de kennisinfrastructuur in
Nederland. GigaPort heeft tot nu toe de beoogde resultaten bereikt
binnen de tijd en binnen het budget. Het is positief dat niet alleen
kennisinstellingen, maar ook industriële partners, zoals Philips, DSM
e.a. gebruik maken van GigaPort en dat het consortium, bijvoorbeeld via
het traject enlighten your research in samenwerking met NWO de
lichtpaden onder de aandacht brengt bij nieuwe gebruikers. GigaPort
blijkt ook van belang te zijn voor andere dan bètaprojecten, zoals
Cinegrid. Het consortium geeft aan na afloop van het Bsik-project verder
te willen blijven vernieuwen. De Commissie adviseert om hiervoor de
synergie met andere Bsik-projecten te zoeken en op zoek te gaan naar
bronnen voor structurele financiering. 

Gezien het grote belang van de infrastructuur die door Gigaport wordt
gerealiseerd is de Commissie van mening dat de huidige wijze van
impulsfinanciering niet passend is. Voor een project als GigaPort waar
sprake is van infrastructurele voorzieningen ten behoeve van academia en
innovatief bedrijfsleven, zou naar de mening van de Commissie een
structurele bijdrage van de overheid op zijn plaats zijn. 





Naam voorstel:	Embedded Systems Institute (ESI)

Nummer:	Bsik 03021

FES-bijdrage	EUR 24,5 miljoen

Totaal budget:	EUR 49 miljoen 

Penvoerend ministerie:	Ministerie van EZ

Looptijd: 	van 1-7-2004 tot 31-12-2011



	Inleiding

Het doel van dit project is de concurrentiepositie van het bedrijfsleven
te verhogen met producten die ‘embedded systems’ bevatten en om
onderwijs en onderzoek op gebied van ‘embedded systems’ aan
universiteiten en instituten te stimuleren. Binnen het Embedded Systems
Institute (ESI) wordt de aanpak van Industry as Laboratory gevolgd,
hetgeen inhoudt dat de Carrying Industrial Partner (CIP) intensief met
het ESI samenwerkt bij de formulering van de probleemstelling en de
uitvoering van het project. 

Historie en ontwikkelingen

De in het ESI gevolgde aanpak heeft bij aanvang van het project tot
enige vertraging geleid. Alle ESI-projecten zijn nu gestart. De
Commissie is tevreden over deze ontwikkelingen. De aanbeveling om met
steun van EZ te komen tot gesprekken over afstemming van programma’s
met Point One en Holst Centre is opgevolgd.

De Commissie is met de evaluatiecommissie van mening dat het ESI in de
afgelopen periode aangetoond heeft een brug te hebben geslagen tussen
industrie en de wetenschappelijke wereld. Dit aspect moet worden
behouden en in de komende jaren zo mogelijk zelfs verder worden
uitgebreid. 

Bevindingen in het kader van de MTE

1 Realisatie mijlpalen 

De voortgang, hoewel langzamer dan gehoopt, is van gedegen kwaliteit.
Bovendien blijkt uit de al gerealiseerde tussentijdse resultaten dat de
doelstellingen uit de nulmeting haalbaar zijn, met in achtneming van een
uitloop van het gehele project door de vertraagde aanvang. Ook blijkt
uit alle indicatoren dat de resultaten van direct belang blijken te zijn
voor de industriële partners.

De wetenschappelijke mijlpalen zijn gehaald met uitzondering van het
aantal academische publicaties dat in 2007 wat achter is gebleven bij de
planning. De kwaliteit van de publicaties varieert van voldoende tot
goed. Er zou onderscheid gemaakt kunnen worden tussen publicaties in
peer reviewed wetenschappelijke tijdschriften en andere tijdschriften.
Ook is het aan te bevelen onderscheid te maken tussen ESI
onderzoeksmedewerkers en andere projectdeelnemers. Voor het verkrijgen
van internationale wetenschappelijke erkenning is het essentieel dat ESI
zich ook richt op generieke kennisopbouw die uitstijgt boven de
individuele projecten.

De economische en maatschappelijke mijlpalen in de nulmeting zijn
gehaald. De evaluatiecommissie mist een indicator die de hoge
betrokkenheid van studenten bij ESI meet (bij voorbeeld het aantal
afstudeerrapporten).

De gekozen indicator voor betrokkenheid van het MKB is vooral
kwantitatief van aard. Aanvullend heeft het ESI aangegeven dat
bijvoorbeeld wordt samengewerkt met het in hetzelfde gebouw gevestigde
Devlab (een samenwerkingsverband tussen MKB-bedrijven en
kennisinstellingen) en met het MKB in het innovatieprogramma Point One. 

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

Ondanks de vertraagde start van de deelprojecten,  blijkt nu al dat de
projectpartners voordelen ondervinden van de samenwerking binnen het
ESI. ASML gebruikt bijvoorbeeld 90 procent van de Tangram resultaten.
Ook NXP (partner in onder andere het Trader-project) heeft diverse
resultaten overgenomen voor verder onderzoek. Vanderlande Industries
heeft nieuwe inzichten opgedaan. De betrokkenheid en de financiële
bijdrage van al deze partners zijn met elkaar in balans. Na afloop van
de deelprojecten is het ESI betrokken bij de uitrol binnen de
organisatie (bijvoorbeeld bij ASML en bij Océ). Ook zonder de
Bsik-subsidie wordt ESI gezien als onderzoekspartner (bijvoorbeeld in
een project met ASML).

Het ESI doet veel kennis op in de zes deelprojecten. Deze kennis is
deels ook van algemeen belang en dit leidt tot verscheidene
valorisatie-activiteiten. Het ESI verzorgt diverse opleidingen en
cursussen. Zo heeft het een specialistische (postdoc)opleiding voor
systeemarchitecten opgezet voor bedrijven als Vanderlande en FEI. Er
worden door het ESI incubatordagen en kenniscirkels georganiseerd en ESI
treedt op als adviseur. ESI hoopt dat ook na afloop van de Bsik-impuls
middelen beschikbaar zullen zijn om deze kennisdisseminatie-activiteiten
door te kunnen zetten. Hiervoor is onder andere contact gezocht met het
NIRICT (ICT onderzoeksinstituut van de 3 TU’s).

3 Synergie met andere BSIK projecten 

Er is weinig sprake van directe synergie en activiteiten met andere
Bsik-projecten. De evaluatiecommissie heeft echter geconstateerd dat de
synergie met andere Bsik-projecten impliciet verloopt via academische
partners in de diverse Bsik-projecten. Zo blijkt er een goede interactie
te bestaan met Smart Surroundings.

4 Internationale oriëntatie

Internationaal gezien neemt het ESI, in Europees verband, deel aan KP6,
KP7 en aan Artemis. In KP7 zijn vier van de vier ingediende
projectvoorstellen gehonoreerd. Een prachtige score. Daarbuiten heeft
ESI recentelijk twee nieuwe formele contracten voor meer samenwerking
getekend met het Stevens Institute of Technology, New Jersey, VS en met
het Centre for Embedded Software Technology, Daegu, Zuid Korea. Verder
zijn er spill-over effecten naar Vlaanderen (IMEC en Leuven). 

ESI is mede organisator van diverse internationale conferenties, zoals
INCOSE 2008 (International Council on Systems Engineering) en het CSER
(Conference on System Engineering Research). ESI voert bovendien
advieswerk uit voor prestigieuze bedrijven als Nokia Finland en
Daimler-Chrysler in Duitsland. Dit duidt op de kwaliteit van de ESI
activiteiten. 

5 Organisatie en bestuur

De Commissie is van mening dat het bestuur en de organisatie goed
functioneren. 

Conclusies van de Commissie

Binnen het ESI wordt de aanpak van Industry as Laboratory gevolgd,
hetgeen inhoudt dat de Carrying Industrial Partner intensief met ESI
samenwerkt bij het formuleren van de probleemstelling en de uitvoering
van het project. De Commissie is van mening dat het ESI hiermee in
potentie een succesformule in handen heeft. Het ESI is in staat gebleken
een brug te kunnen slaan tussen industrie (zowel grote als kleine
bedrijven en multinationals) en de wetenschappelijke wereld. Inmiddels
is het ESI ook bezig om zich met succes in Europa met het ARTEMIS
project te manifesteren. Het project verdient nadrukkelijk voortzetting
na afloop van de Bsik periode. De Commissie adviseert het ESI om zich te
richten op het ontwerpen van een goed businessplan voor de toekomst.
Daarbij moet worden gekeken naar structurele bijdragen van de
industriële partners (zowel grote als kleinere bedrijven), omdat het
onderhouden van kennis en vaardigheden mede in hun belang is; naar
samenwerking met de 3TU’s (voor ICT onderzoek verenigd in het NIRICT)
en naar inkomsten uit opleidingen en contractresearch. Daarnaast zou
aansluiting met andere initiatieven zoals Point One voor verdere
continuïteit moeten zorgen. 





Naam voorstel:	Interactive Collaborative Information Systems (ICIS)

Nummer:	Bsik 03024

FES-bijdrage	EUR 13,7 miljoen

Totaal budget:	EUR 27,5 miljoen

Penvoerend ministerie:	Ministerie van Economische Zaken

Looptijd: 	van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009



	Inleiding

ICIS richt zich op het gebruik van ‘Collaborative Decision Support
Systems’, een combinatie van innovatieve intelligente agenten, ‘self
learning’ en ‘human-computer interface’ technologie. Doel is te
voorkomen dat chaos in de omgeving leidt tot chaos in het
besluitvormingsproces bij bedrijven en organisaties. 

Historie en ontwikkelingen

Bij de toekenning van dit project was de Commissie van mening dat dit
voorstel van grote relevantie is voor diverse grote vraagstukken in
Nederland en had de Commissie hoge verwachtingen van het
maatschappelijke rendement. De Commissie was positief over de brede
geïntegreerde aanpak. De Commissie heeft ICIS een aantal aanbevelingen
meegegeven, namelijk om een aantal gerenommeerde universiteiten en
onderzoeksinstellingen die van oudsher op dit terrein actief zijn te
betrekken, om het aantal industriële partners uit te breiden en om de
openheid van het programma en de brede toepassing van de
onderzoeksresultaten voldoende aandacht te geven. Ook werd aanbevolen om
aandacht te geven aan de relatie tussen de in ICIS ontwikkelde systemen
en de omgang daarmee in de bestuurspraktijk. Daartoe zou de governance
structuur moeten worden aangepast. 

Mede in reactie daarop is naast de vier onderzoeksclusters die vanaf het
begin van het programma functioneren een vijfde cluster gestart
(Integratie en Demonstratiecluster (ID)) met het doel de integratie van
de resultaten uit de overige vier clusters te bewerkstelligen. De
komende tijd zal het nog vrij besteedbare budget gereserveerd worden
voor technologietransfer en valorisatieprojecten in 2008 en later. Er
zijn inmiddels twee valorisatiemanagers aangesteld waarvan er één lid
is van het ICIS Management Team. Zij dragen zorg voor kennistransfer en
valorisatie naar en via de partners maar ook naar derden. Dit heeft
inmiddels geleid tot zeven valorisatieprojecten. Naar aanleiding van
eerder advies van de Commissie van Wijzen is een Industrial Application
Advisory Council (IAAC) ingesteld met externe experts van verschillende
toepassingsgebieden. 

Bevindingen in het kader van de MTE

1 Realisatie mijlpalen 

De evaluatiecommissie is niet in alle opzichten positief over ICIS. De
Commissie onderschrijft dit. Voor het consortium blijkt de evaluatie het
effect van een wake up call te hebben gehad. Men is inmiddels aan de
slag met het implementeren van de aanbevelingen. Het instellen van het
IAAC, het ID-cluster en de twee valorisatiemanagers zullen een positief
effect hebben op het behalen van de doelstellingen van ICIS. 

De evaluatiecommissie acht de wetenschappelijke output van excellente
kwaliteit, en verwacht dat het aantal publicaties in de tweede termijn
tot einddatum sterk zal toenemen.

De gestelde economische mijlpalen zijn gehaald. Een mooi voorbeeld
vormen de Technologie Transferprojecten waarvan er inmiddels drie zijn
gestart met respectievelijk Shell, NS en Milieudienst Rijnmond en één
met RWS in voorbereiding is.

De evaluatiecommissie stelt vast dat de maatschappelijke mijlpalen zijn
bereikt behalve voor de publieke website. De ICIS publieke website biedt
geen totaal overzicht van alle publicaties en resultaten van de diverse
deelprojecten. Dit is wel noodzakelijk en van belang voor de
participanten. ICIS heeft aangegeven hier met spoed werk van te gaan
maken en dit in het voorjaar 2008 te zullen  realiseren. 

Met betrekking tot het innovatietraject en de kennistransfer zijn de
mijlpalen bereikt, alleen het aantal kennistransfer-evenementen blijft
nog wat achter. Het ICIS management heeft dit inmiddels opgepakt en
extra activiteiten worden ontplooid.

De Commissie is het met de evaluatiecommissie eens dat de coherentie in
het project verbeterd kan en moet worden. De missie van ICIS, om hét
Nederlandse kennisplatform te worden, is nog lang niet gerealiseerd.
Extra inspanningen hiervoor zijn noodzakelijk. 

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

Er is een sterk begin gemaakt met kennisoverdracht en valorisatie vooral
op de gebieden ramp- en crisismanagement (met Thales) en
transportmanagement (met 4TEC) en in mindere mate ook de gezondheidszorg
(Humanitas project via Almende).

Er zijn op advies van de Commissie van Wijzen meer industriële partners
aangetrokken, zoals Almende BV, Logica CMG, ARS en Technolution en op ad
hoc basis Shell. Verder is er werk gemaakt van het betrekken van
eindgebruikers als branche- en beleidsorganisaties (ondermeer de
gemeente Rotterdam, Bureau Telematica Binnenvaart, RWS, Nederland
BreedbandLand, Borssele, NS). 

In het kader van ICIS spelen patenten en licenties nog geen rol. De
Commissie adviseert ICIS om in de resterende tijd samen met klanten
zogenaamde software “demonstrators” te ontwikkelen om de in ICIS
ontwikkelde kennis te valideren en verankeren.  Voor de aanpak zou te
rade kunnen worden gegaan bij MultimediaN waar men reeds ervaring heeft
opgedaan hiermee. 

Door de instelling van het ID cluster mag in de komende periode verwacht
worden dat valorisatie, inbedding en verankering van de resultaten meer
handen en voeten gaan krijgen. Er zijn verschillende projecten die kans
op succes maken, bij voorbeeld Defense Innovation Games (Thales and TNO
2006, 2007), en initiatieven met respectievelijk Borssele, de NAVO en de
meldkamers van Politie Nederland.

De Commissie is van mening dat voor verder succes het ook van belang is
dat de in het consortium bestaande contacten met gedragswetenschappers
(psychologen, antropologen, sociologen, maar ook neurofysiologen) beter
zichtbaar gemaakt moeten worden. 

3 Synergie met andere Bsik projecten 

ICIS werkt samen in 2 projecten met Freeband en LOFAR, respectievelijk
Freeband en MultimediaN. 

De in ICIS ontwikkelde support tools RISK (simulatie) en Cougar
(multi-agent platform) worden ingebracht in Smart Surroundings. Voorts
zullen ICIS resultaten, zoals data en sensor fusie, in het kader van
verkeersmanagement binnen Transumo worden ingezet en getest op
bruikbaarheid. 

4 Internationale oriëntatie

Vanaf de start van ICIS bestaat er samenwerking met Franse en Engelse
research laboratoria van Thales. Daar is bijgekomen Stanford University
in de VS en Okinawa Institute of Science and Technology in Japan. Er
zijn weinig concrete Europese samenwerkingsverbanden. De Commissie is
van mening dat de problematiek waar ICIS zich op richt ook
internationaal de aandacht heeft en dat het consortium beter en meer
resultaatgericht moet managen op het vormgeven van internationale
samenwerkingsverbanden. Zoals ook de evaluatiecommissie aangeeft is het
vreemd dat er weinig of geen samenwerking en contact bestaat met
vergelijkbare projecten op Europees niveau zoals Living Labs, Open
Futures, CLOCK, CORELABS en Comist.

Wel zijn er onderzoeksaanvragen ingediend in KP7 waarvan er twee
gehonoreerd zijn en in 2008 een aanvang nemen. Individuele leden van het
consortium participeren in verschillende internationale programma’s,
maar dat gebeurt om praktische en juridische redenen niet onder de vlag
van ICIS. Vanuit ICIS werd in 2007 de internationale ISCRAM conferentie
(Information Systems for Crisis Response and Management) in Nederland
georganiseerd.

5 Organisatie en bestuur

Het projectleiderschap is medio 2007 overgegaan naar een andere
medewerker van Thales. De oud-projectleider is lid geworden van de
consortium board van ICIS. Een Industrial Application Advisory Council
(IAAC) is ingesteld en al een keer bijeen geweest. Ook is het positief
dat er twee valorisatiemanagers zijn aangesteld.  

De Commissie is van mening dat er de komende tijd zwaarder gestuurd moet
worden op coherentie in het project en op het verbeteren van concrete
samenwerking met internationale partijen en gebruikers. 

Conclusies van de Commissie

ICIS is niet positief geëvalueerd door de externe evaluatiecommissie en
de Commissie sluit zich daarbij aan. De Commissie heeft zorgen over het
gebrek aan coherentie in de onderzoeksagenda. Ook het management van het
project lijkt meer aandacht te behoeven. Ook in de aanvullende
informatie die het consortium op verzoek van de Commissie heeft
aangeleverd, vindt de Commissie onvoldoende aanknopingspunten om het
oordeel ten aanzien van ICIS bij te stellen. Om de resultaten van het
project inzichtelijk te maken is het van belang dat er in de resterende
tijd van het project zogenaamde “demonstrators” worden ontwikkeld.
Dit moet in samenwerking met potentiële gebruikers plaatsvinden, om te
voorkomen dat er teveel sprake is van technology push. In dat verband is
het goed dat er inmiddels alfa en gamma wetenschappers bij ICIS
betrokken zijn. Er zijn in het project twee valorisatiemanagers benoemd.
De Commissie acht dit positief met het oog op de valorisatie en het
aantonen van de meerwaarde van het project. De Commissie is van mening
dat meer inspanning  zou moeten worden geleverd om tot samenwerking met
internationale partijen te komen. 





Naam voorstel:	Freeband communication

Nummer:	Bsik 03025

FES-bijdrage	EUR 30 miljoen

Totaal budget:	EUR 61,4 miljoen

Penvoerend ministerie:	Ministerie van Economische Zaken

Looptijd: 	van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008



	Inleiding

De laatste decennia hebben een toename laten zien van verschillende
communicatie middelen zoals mobiele telefoon, breedband en draadloos
internet. Freeband is een Bsik-project dat onderzoek doet naar de
mogelijkheden van vierde generatie intelligente communicatiesystemen.
Freeband streeft ernaar communicatie en informatie overdracht te
benaderen vanuit de gebruiker en niet vanuit het perspectief van de
provider.  De communicatieketen wordt benaderd vanuit drie
gezichtspunten, namelijk (1) maatschappij, gebruikers en toepassingen,
(2) netwerken, diensten en  gebruikers interactie en (3) nieuwe
technologieën. Freeband is ook internationaal gezien één van de
breedst georiënteerde programma’s.

Historie en ontwikkelingen

Vanwege de brede oriëntatie adviseerde de Commissie in 2005 om de
samenhang van het project in de gaten te houden. Ook in 2006 werd
blijvende aandacht gevraagd voor transparantie en focus in het project.
In het project zijn al in een vroeg stadium de middelen vastgelegd. Dit
heeft geleid tot een beperkte flexibiliteit waardoor aanpassingen in de
hoofdprojecten met als doel verhoging van coherentie en synergie,
moeilijk te realiseren zijn geweest. De resterende flexibiliteit is met
name benut door projectextensies op het gebied van specifieke domeinen
(zorg) en valorisatie. De vorderingen tot nu toe zijn in overeenstemming
met de verwachtingen bij de start van het project. 

Bevindingen in het kader van de MTE

De evaluatiecommissie concludeert dat Freeband een indrukwekkend
programma is dat sterk bijdraagt aan de realisatie van 4G communicatie.
Om het programma uitstekend te maken in alle opzichten en niet in
slechts een paar projecten heeft de evaluatiecommissie kritische
aanbevelingen gegeven aan ongeveer de helft van de projecten. De
Commissie constateert dat het consortium al in de zomer 2007 maatregelen
heeft genomen om aan die kritiek tegemoet te komen. 

1 Realisatie mijlpalen 

Uit de stakeholder-evaluatie die het consortium heeft laten uitvoeren
blijkt dat er sprake is van een grote hoeveelheid onderzoeksresultaten,
waarbij het accent ligt op wetenschappelijke output. 

Er zijn ook significante resultaten verkregen buiten de
wetenschappelijke sfeer, zoals nieuwe ideeën en concepten, protocols,
software, prototypes, et cetera. De wetenschappelijke mijlpalen zijn
ruimschoots gehaald. De verwachting is dat gedurende de rest van het
project nog meer praktische resultaten zichtbaar zullen worden.

De industriële partners blijken tevreden te zijn met de
onderzoeksresultaten; ze leiden tot specifieke ontwikkelingen en
commerciële activiteiten. De output in het algemeen is in
overeenstemming met de verwachtingen. De betrokkenheid van gebruikers is
toegenomen. Behalve de hardware-georiënteerde projecten hebben alle
projecten pilots en/of activiteiten met gebruikers uitgevoerd. 

De maatschappelijke impact van Freeband is niet direct te meten. Wel is
er grote belangstelling van en samenwerking met instellingen in de sfeer
van zorg, entertainment en beveiliging. Ook deze instellingen geven aan
dat zij tevreden zijn met het onderzoek tot nu toe.

De innovatieve waarde voor Nederland van Freeband ligt meer op het
gebied van initiëren van nieuwe mogelijkheden met behulp van vierde
generatie communicatiesystemen dan op vernieuwing van deze systemen
zelf. Voor dat laatste moet men een grote speler zijn op wereldniveau.
Wel is Freeband goed vertegenwoordigd in internationale commissies die
onder andere standaards definiëren. 

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

De Commissie onderschrijft de conclusie van de evaluatiecommissie dat er
gebrek is aan structurele valorisatie. Het is zaak nu om de resterende
fondsen te besteden aan valorisatie en verankering. De kennisbasis die
in Freeband wordt ontwikkeld zou door één of meerdere partners moeten
worden uitontwikkeld tot een commercieel product of dienst. Freeband
dient de benutting van deze kennisbasis verder te stimuleren en
ondersteunen.

Met betrekking tot verankering kan gesteld worden dat Freeband heeft
gezorgd voor een vrij hechte onderzoeks- en ontwikkelingsgemeenschap in
Nederland, bv. op het gebied van fotonica. Het Telematica Instituut zou
er voor moeten zorgdragen dat deze gemeenschap ook na de Bsik periode
effectief blijft opereren.

3 Synergie met andere Bsik projecten 

Vanuit Freeband worden er onderzoekers gedeeld met Smart Surroundings,
is er een project geweest met ICIS en is er een link met MultimediaN.

4 Internationale oriëntatie

De evaluatiecommissie geeft aan dat de afstemming op gelijksoortige
researchprogramma’s in binnen- en buitenland beter kan en dat ook meer
samenwerking met deze programma’s mogelijk is. In potentie zijn er
voldoende contacten op internationaal niveau door deelname in
internationale commissies en dergelijke. Freeband heeft ook
verschillende gehonoreerde projecten in KP6 en KP7. Wellicht zou dit
soort samenwerkingen de nu wel erg brede reikwijdte van Freeband kunnen
reduceren, waardoor de internationale positionering en de focus in het
programma verbeterd zouden kunnen worden. Een meer internationaal
samengestelde adviescommissie zou daar een bijdrage aan kunnen leveren.

5 Organisatie en bestuur

De evaluatiecommissie pleit voor een striktere scheiding tussen bestuur,
advies en uitvoering in de organisatie. De Commissie ondersteunt dit en
vindt het wenselijk dat de programmering meer top-down gaat
plaatsvinden, om te voorkomen dat op deelprojectniveau initiatieven
ontstaan die niet bijdragen aan de coherentie van het project. Het zal
dan ook gemakkelijker worden om wijzigingen in het lopende programma aan
te brengen. 

Conclusies van de Commissie

Freeband heeft een forse impuls (EUR 30 mln) ontvangen. Uit de evaluatie
blijkt dat de helft van de projecten teleurstellend of niet succesvol
verloopt. De evaluatiecommissie is daar kritisch over en de Commissie
deelt dit oordeel. De Commissie heeft kennis genomen van de aanpassingen
die inmiddels in het project zijn gedaan om aan de kritiek tegemoet te
komen. Projecten zijn bijgestuurd en enkele projectleiders zijn
vervangen. De Commissie zou de financiële consequenties van deze
veranderingen in kaart gebracht willen zien. Gezien het feit dat
Freeband eind 2008 wordt afgerond is het nu zaak dat voortgebrachte
kennis wordt vastgelegd en veel aandacht wordt besteed aan valorisatie
en verankering van de resultaten. 





Naam voorstel:	LOFAR Low Frequency Array ICT for Wide-area Adaptive
Sensor Networks

Nummer:	Bsik 03027

FES-bijdrage	EUR 52 miljoen

Totaal budget:	EUR 105,6 miljoen 

Penvoerend ministerie:	OCW

Looptijd: 	van 1-1-2004 tot 31-12-2009



	Inleiding

LOFAR is een onderzoeksprogramma voor ‘wide-area adaptive sensor
networks’. In een geavanceerde onderzoeksinfrastructuur beoogt men
samen te werken op de gebieden astrofysica, geofysica en landbouw. Doel
is kruisbestuiving, kennisdiffusie en concrete resultaten in elk gebied.
Er zijn twee onderdelen:

De ontwikkeling en bouw van een wide area sensor network met een
generieke functie voor onderzoek op een aantal applicatieterreinen zoals
astrofysica, geofysica, precisie landbouw en ICT.

Het mogelijk maken van applicaties op de genoemde gebieden door middel
van ondersteuning en kennisoverdracht inzake wide area sensor networks.

Historie en ontwikkelingen

In haar advies bij het ingediende projectvoorstel heeft de Commissie
destijds aangegeven dat de astronomieprojecten qua onderzoek goed waren
en toegevoegde waarde hadden voor de astronomie; dat de ICT-aspecten van
het project onvoldoende uitstralingseffecten zouden hebben naar andere
sectoren en dat de projectonderdelen waar ICT een rol speelt, op
zichzelf te weinig innovatief en overtuigend werden geacht. Ook was
sprake van een beperkte internationale inbedding van het ICT-onderzoek. 

Bij de adviezen in 2005 en 2006 heeft de Commissie geconstateerd dat
zowel ten aanzien van de ontwikkelingen van de basissystemen als het
onderzoek in een aantal toepassingsgebieden goede voortgang was geboekt.
Inmiddels zijn innovatieve toepassingen in de petro/gas, meteorologie en
watermanagement in ontwikkeling. 

Bevindingen in het kader van de MTE

De evaluatiecommissie is onder de indruk van de deskundigheid, motivatie
en het doorzettingsvermogen van alle betrokkenen binnen LOFAR . Het tot
nu toe gerealiseerde cluster (Core Station-1), inclusief de
verwerkingsgang op de Blue Gene Supercomputer in Groningen, heeft
aangetoond dat goede resultaten verkregen kunnen worden. Tegelijkertijd
moet geconstateerd worden dat de technische problemen die moesten worden
opgelost meer tijd (en dus geld) hebben gekost dan oorspronkelijk
voorzien. Op een aantal punten zijn concessies gedaan aan de
oorspronkelijke eisen. Financieringsproblemen in het applicatiedomein
astronomie veroorzaken een sterke vertraging in de ontwikkeling van de
benodigde software. Dit kan impact hebben op de wetenschappelijke
resultaten. De uitrol van het netwerk is vertraagd en de verwachting is
dat niet meer dan ongeveer de helft van het oorspronkelijke aantal
geplande sensoren gerealiseerd zal kunnen worden. Hierdoor zijn o.a. de
meettijden voor astronomische waarnemingen met een factor 2 langer
geworden.  

1 Realisatie mijlpalen 

Het aantal geplande stations is niet gehaald. Dit komt door het afhaken
van buitenlandse (Amerikaanse en Australische) partners, die mee zouden
investeren. Met een lager budget zullen nu 40 in plaats van 77 stations
opgeleverd worden. Door optimalisatie en langere meettijden verwacht
LOFAR toch dezelfde resultaten te behalen, zodat de wetenschappelijke
doelstellingen haalbaar blijven.

Naast een aantal mogelijke octrooien op ICT-gebied moet de economische
waarde van het netwerk vooral komen uit de applicaties op het netwerk.
Met een aantal partijen zijn contacten gelegd om te komen tot
applicaties die een economische meerwaarde opleveren. Daarnaast vindt
kennistransfer plaats naar een aantal bedrijven die nieuw ontwikkelde
technieken en methoden kunnen gaan toepassen in hun eigen
ontwikkelingsactiviteiten. 

Op grond van de rol die LOFAR speelt in de maatschappelijke en
economische ontwikkeling van de regio Noord-Nederland is een financiële
bijdrage toegezegd vanuit de regio (SNN). LOFAR heeft ook veel aandacht
gegeven aan maatschappelijke bekendheid van het project.

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

LOFAR heeft de aanbesteding gestart voor de uitrol van stations. Voor
geofysica en landbouw komt die uitrol al dit jaar gereed. De Commissie
pleit ervoor om dit inderdaad voor eind 2008 te realiseren. LOFAR is
bezig om financiering te krijgen voor diverse toepassingen. In het
gesprek tussen een LOFAR-delegatie en de Commissie is gebleken dat LOFAR
hierin is geslaagd. Er is o.a. geld beschikbaar gesteld door ASTRON voor
de software-ontwikkeling. 

Op het gebied van operations is er samenwerking met ASTRON voor
astronomie en met TNO/NITG en KNMI voor geofysica. Met klem wordt
aangedrongen om voor de verdere activiteiten een duidelijk en werkbaar
financieel kader te scheppen.

3 Synergie met andere Bsik projecten 

LOFAR heeft samenwerkingsverbanden met BRICKS (informatica aspecten),
VL-e (virtual lab aspecten), Gigaport (glasvezelverbindingen en GRID),
MultimediaN, ICIS en ESI. 

4 Internationale oriëntatie

LOFAR is goed bekend in de internationale astronomische wereld. De bouw
van een eerste station in Duitsland is in 2007 gestart. De bouw van
verdere stations in Duitsland en Engeland is zeker en in Frankrijk en
Zweden waarschijnlijk. Daarvoor zijn er contacten met de relevante
instituten in deze landen. 

5 Organisatie en bestuur

Het management heeft in de loop van het project een verandering
ondergaan, hetgeen de transparantie van het project ten goede is
gekomen. De managementstructuur is complex. 

Conclusies van de Commissie

LOFAR is met een groot budget (EUR 52 mln) en grote beloftes van start
gegaan. De Commissie moet nu evenwel constateren dat het resultaat in
relatie tot de oorspronkelijke plannen teleurstelt. LOFAR is te
optimistisch geweest over wat mogelijk zou zijn, speciaal met betrekking
tot co-financiering vanuit het buitenland. De omvang van de sensorvelden
is daardoor kleiner uitgevallen dan gepland. Om de oorspronkelijke
doelstellingen zoveel mogelijk te kunnen realiseren en een werkend
systeem te krijgen op een weliswaar teruggeschaald niveau, moesten er
ten tijde van de evaluatie nog veel financiële middelen beschikbaar
komen. Dat gold speciaal de ontwikkeling van de voor de astronomische
experimenten benodigde software. Inmiddels lijkt dit
financieringsprobleem met behulp van ASTRON te zijn opgelost. De
Commissie beveelt aan dat geen onderzoek naar additionele toepassingen
gestart worden en dat de werkzaamheden aan de niet-astronomische
toepassingen die inmiddels in gang zijn gezet (geofysica, landbouw) met
de resterende gelden tot wasdom worden gebracht. 

De verdere toekomst van LOFAR moet geregeld worden via Astron. 





Naam voorstel:	MultimediaN

Nummer:	Bsik 03031

FES-bijdrage	EUR 16 miljoen

Totaal budget:	EUR 32 miljoen 

Penvoerend ministerie:	OCW

Looptijd: 	van 1-1-2004 tot 31-12-2009 (na verlenging)



	Inleiding

MultimediaN wil de volgende doelstellingen realiseren: 

een excellent multimedia wetenschaps- en experimenteerlab vormen als een
virtueel instituut met een gecoördineerd en bestuurbaar onderzoeksplan
met gecommitteerde industriële participatie; 

fundamentele kennis en resultaten van toegepast onderzoek overdragen
naar de ICT-wereld; vragen van de industrie articuleren in nieuwe
onderzoeksuitdagingen; 

de vaardigheden- en innovatietransfer tussen multimediawetenschap en
markt verder versterken door een visie op technologie door middel van
exemplarische leeromgevingen (demonstrators).  

Historie en ontwikkelingen

In haar advies bij het ingediende projectvoorstel heeft de Commissie
aangegeven dat bij de uitvoering van het programma waar mogelijk diende
te worden samengewerkt met andere relevante Bsik ICT-voorstellen. Ook
werd internationale samenwerking wenselijk geacht. 

Bij de nulmeting adviseerde de Commissie aandacht te besteden aan goede
communicatie vanwege enerzijds de snelle technologische ontwikkelingen
en anderzijds de sterk veranderende markt met nieuwe spelers.
MultimediaN heeft diverse initiatieven ontwikkeld om hieraan gevolg te
geven. In 2006 adviseerde de Commissie om, gezien de vele
toepassingsmogelijkheden, terughoudend te zijn in het aannemen van
ondersteuningsverzoeken die niet passen in de door MultimediaN gekozen
aanpak. De directie heeft dit advies overgenomen. 

Bevindingen in het kader van de MTE

De ontwikkelingen binnen MultimediaN voldoen in alle aspecten aan de
verwachtingen. De evaluatiecommissie beoordeelt het project in zijn
geheel als “high standard” met een innovatief concept dat uitstekend
kan worden genoemd. Met name over de aanpak voor disseminatie van kennis
en een vroegtijdige betrokkenheid van (industriële) gebruikers via
“golden demos” en “werktafels” is de evaluatiecommissie
uitzonderlijk positief. De Commissie onderschrijft dit. Het project in
zijn totaliteit vertoont een sterke coherentie, hetgeen voor een groot
deel kan worden toegeschreven aan het sterke leiderschap van de
wetenschappelijk directeur. De uitgebreide Zelfstudie geeft een
uitstekend overzicht van wat er binnen het project heeft plaatsgevonden
en welke impact het project tot nu toe heeft gehad.

1 Realisatie mijlpalen 

MultimediaN scoort boven verwachting in wetenschappelijk opzicht. Vele
wetenschappelijke publicaties (meer dan in de nulmeting verwacht) zijn
verschenen in vooraanstaande tijdschriften en/of gepresenteerd op
maatgevende congressen.

Het project voldoet tot nu toe ruimschoots aan de verwachtingen met
betrekking tot economische impact. Naast verkregen/aangevraagde patenten
hebben er veel activiteiten plaatsgevonden ter versterking van de band
met bedrijven. Dit heeft er toe geleid dat partijen samenwerking hebben
gezocht met MulimediaN zonder te delen in de subsidie van de overheid.
De belangstelling in de markt is blijkbaar groot. Ook blijkt er grote
belangstelling voor de component “Open Source Software” die via
MultimediaN ter beschikking wordt gesteld. Op het gebied van digitale
informatie-inhoud heeft MultimediaN al een krachtige positie in de
Nederlandse economie bereikt. MultimediaN projecten worden vaak genoemd
in landelijke kranten als deze over multimedia publiceren. Daarnaast
participeert MultimediaN in nationale en internationale congressen en
komt het project regelmatig in aanmerking voor prijzen voor beste lezing
of demonstratie.

Vanuit de overheid en maatschappelijke instellingen is er grote
belangstelling voor MultimediaN, hetgeen ook tot uiting komt in concrete
samenwerkingsvormen. Ook in dit opzicht wordt ruimschoots aan de
verwachtingen voldaan.

Het concept van werktafels, waarbij alle betrokkenen (onderzoekers,
gebruikers) reeds vanaf het begin samenwerken om tot een concreet
resultaat te komen, werkt sterk innovatief, wordt gezien als zeer
effectief en draagt er toe bij dat er sprake is van optimale
kennistransfer. Door deze werkwijze is de marktvraag in het project
substantieel beter dan oorspronkelijk verwacht.

De Commissie merkt in zijn algemeenheid op dat de mijlpalen ruimschoots
gehaald worden. 

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

MultimediaN kan gezien worden als een goed voorbeeld van een aanpak
waarop innovatie, valorisatie en verankering kunnen plaatsvinden. Er is
vroege betrokkenheid van relevante partijen en onderzoeksdisciplines in
werktafels met een concreet doel. Binnen de werktafels, waarbij de
gebruikers hun inbreng hebben, vindt kennisuitwisseling effectief
plaats. Van verankering zal sprake zijn als andere partijen de kennis
oppakken en ook verder willen gebruiken in hun specifieke omgevingen.
MultimediaN ziet op termijn een rol voor zichzelf als ontsluiter van
beeld, taal en geluid met als doelgroep hightech bedrijven en not for
profit instellingen (zoals het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid
en het Nederlands Forensisch Instituut), waarmee strategische relaties
worden aangegaan. MultimediaN richt zich dan vooral op interpretatie van
de informatie en op zoekmogelijkheden (dus niet op het digitaliseren van
informatie).

3 Synergie met andere Bsik projecten 

MultimediaN werkt samen met onder andere VL-e, Freeband, LOFAR, BRICKS
en ICIS.

MultimediaN was in samenwerking met ICT Regie de initiatiefnemer voor
samenwerking tussen alle ICT Bsik projecten op het vlak van benadering
van de buitenwereld (‘outreach office’). Helaas is dit niet
voldoende van de grond gekomen. 

4 Internationale oriëntatie

De internationale bekendheid van MultimediaN is uitstekend, mede door de
vele publicaties, congresbijdragen en internationale prijzen die zijn
behaald. Partners van MultimediaN hebben in het 6e en 7e Kaderprogramma
van de EU projecten gehonoreerd gekregen. 

5 Organisatie en bestuur

De huidige vorm van organisatie en bestuur lijkt goed te functioneren
voor MultimediaN. Flexibiliteit in het onderzoek is gewaarborgd en men
heeft veel aandacht voor voorlichting, kennistransfer en demonstraties.

Conclusies van de Commissie

Dit project loopt uitstekend en is één van de meest succesvolle
Bsik-projecten. De huidige wijze van werken is veelbelovend en moet
worden gecontinueerd. Daarbij mag de lat hoog worden gelegd, aangezien
de milestones tot nu toe gemakkelijk gehaald zijn. De Commissie is met
name positief over de aanpak voor disseminatie van kennis en een
vroegtijdige betrokkenheid van (industriële) gebruikers via “golden
demos” en “werktafels”. De Commissie adviseert om na te denken
over de benodigde (netwerk)structuur voor verankering van de
samenwerking en kennis na afloop van MultimediaN.

Verder doet de Commissie de aanbeveling om goede keuzes te maken bij
verzoeken tot ondersteuning en wel zodanig dat de focus van MultimediaN
gehandhaafd blijft.





Naam voorstel:	Smart Surroundings

Nummer:	Bsik 03060

FES-bijdrage	EUR 6.5 miljoen

Totaal budget:	EUR 13 miljoen

Penvoerend ministerie:	Ministerie van Economische Zaken

Looptijd: 	van 1 januari 2004 tot en met 30 september 2008



	Inleiding

Smart Surroundings beoogt de kernarchitecturen en raamwerken voor
toekomstige Ambient Systems te onderzoeken,  definiëren, ontwikkelen en
demonstreren. De ambitie is ‘to move beyond prototypes’ en te komen
tot duurzame systemen voor de implementatie van een vérgaande en
vernieuwende ‘ubiquitous computing vision’.

Historie en ontwikkelingen

In haar advies van 2005 heeft de Commissie Smart Surroundings verzocht
om een aantal mijlpalen verder te concretiseren, gebruikers te
betrekken, een vorm van toezicht in de governance op te nemen en om
samenwerking met ESI te verkennen. In 2006 werd nogmaals aandacht
gevraagd voor de samenwerking met ESI en de werkwijze van de Raad van
Toezicht. Het consortium heeft toen duidelijkheid verschaft over de
samenstelling en taken en bevoegdheden van de externe Raad van Toezicht.


Bevindingen in het kader van de MTE

De evaluatiecommissie meent dat het project zich sterk heeft ontwikkeld
en goede resultaten heeft behaald. Dit wordt ook bevestigd door de vele
peer-reviewed publicaties en de spin-offs. De Commissie wijst op de
noodzaak om in de resterende periode te focussen op de "overall joint
architecture" en de projecten die nu lopen en om de verleiding te
weerstaan om nieuwe activiteiten op te pakken. Volgroeide successen zijn
essentieel om Smart Surroundings op de kaart te zetten en te verankeren.

1 Realisatie mijlpalen 

De evaluatiecommissie vindt dat over het geheel genomen de mijlpalen
zijn gerealiseerd. De hoofddoelstelling, het opzetten van een ‘overall
joint architecture’ is echter nog niet behaald. 

De realisatie van de wetenschappelijke mijlpalen ligt ruim twee keer
boven de geplande resultaten.

De realisatie van de economische mijlpalen is ruim gehaald, met liefst
zeven nieuwe producten en diensten (slechts één vooraf gepland). 

Voorbeelden van de maatschappelijke mijlpalen zijn de “Novel”
toepassingen en diensten die gerealiseerd zijn met als voorbeeld Home
Care SensNet waarin TI-WMC BV, Ambient Systems BV and Livio Thuiszorg
participeren. Dit is een project waarin de gang van dementerende
bejaarden gevolgd kan worden in een verpleegtehuis. 

Belangrijke innovatietrajecten zijn de activiteiten in de UPnP
standaardisatie groep en de ‘open platforms for localization,
networking, network simulation, service discovery, hardware platforms,
system software, and tangible interfaces’ waar het consortium over
rapporteert.  

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

De innovatie- en valorisatiedoelstellingen zijn ruimschoots gehaald. Dit
blijkt ondermeer uit vele publicaties, de uitgave van een boek “Smart
Surroundings: moving forward”, een spin-off, twee nieuwe
bedrijfsactiviteiten, zeven nieuwe producten, vijf nieuwe toepassingen
en deelname aan een standaardisatie groep UPnP.

Nieuwe producten zijn er bij Nedap NV (draadloos systeem dat vakante
parkeerplekken aanwijst), Logitech (computermuis die tevens iemands
toestand meet), Ambient Systems en NXP. Verder is er een spin-off bij
Particle Computers GmbH en is er een toepassing direct bij individuele
gebruikers in samenwerking met het Roessingh centrum voor revalidatie.
Tot slot kan vermeld worden dat de eindgebruiker Livio Thuiszorg zich
bij het consortium van Smart Surroundings heeft aangesloten.

Ook is een Europees patent aangevraagd.

Hierbij plaatst de Commissie de kanttekening dat in dit stadium aandacht
voor robuustheid en efficiëntie van toepassingen voorrang zou moeten
hebben op uitbreiding van het aantal toepassingen.

Het is onduidelijk hoe men de verankering van het project na afloop van
de Bsik-subsidie wil realiseren. De Commissie adviseert dat het
consortium nadenkt over de maatschappelijke consequenties van de in
Smart Surroundings ontwikkelde producten en toepassingen. Ook zou meer
aandacht moeten worden besteed aan het bepalen van het economisch
potentieel ervan.  

3 Synergie met andere Bsik projecten 

Er zijn werkrelaties met Freeband, ICIS en MultimediaN waarbij de
resultaten uit andere Bsik projecten worden gebruikt binnen projecten
van Smart Surroundings en omgekeerd. 

Met ESI bestaat een strategische relatie om samen grootschalige embedded
systemen en sensor netwerken op te zetten. De samenwerking met ESI is in
beweging. Een gezamenlijk ingediend project in Smartmix heeft het niet
gehaald. 

4 Internationale oriëntatie

Meerdere deelprojecten participeren in Europese STREP en IP projecten.
Bovendien heeft Smart Surroundings de organisatie van de First European
Conference on Smart Sensing and Context op zich genomen. Dit evenement
trok vele wetenschappers uit Europa en de rest van de wereld. Door het
succes van de conferentie is een vervolg gerealiseerd in oktober 2007 te
Kendall, Verenigd Koninkrijk. 

Verder maken Smart Surroundings deelnemers deel uit van internationale
netwerken als Coral Reef Environmental Observatory Network en ARC
ISSNIP.

5 Organisatie en bestuur

De evaluatiecommissie is van mening dat de geboekte resultaten in de
komende periode gebruikt moeten worden om meer onderlinge samenwerking
en synergie in het project tot stand te brengen. De Commissie
onderschrijft dit: een sterkere sturing in de eindfase is nodig om
resultaten te kunnen consolideren en te verankeren.  

De externe raad van toezicht die mede op advies van Commissie van Wijzen
is opgezet functioneert goed. 

Conclusies van de Commissie  

Het project heeft goede resultaten geboekt. De potentie van het concept
is in een aantal gevallen aangetoond en dat is de basis om met
potentiële toepassers verder te werken aan de realisatie van echte
toepassingen. De mogelijke toepassingen zijn legio maar de Commissie
adviseert om in deze fase terughoudend te zijn met het oppakken van
teveel voorbeeldprojecten. De Commissie beveelt aan om aandacht te
besteden aan normatieve aspecten met behulp van Technology Assessment en
aan het bepalen van het economisch potentieel. Veel aandacht zal nog
moeten worden besteed aan het ontwikkelen van systemen die robuust en
efficiënt zijn. De Commissie is het eens met de evaluatiecommissie dat
het project in de eindfase strakker geleid moet worden, met als doel
resultaten consolideren en verankeren. Op basis van de dan bereikte
resultaten zal bepaald moeten worden of een tweede impuls
gerechtvaardigd is of dat vervolgfinanciering uit de reguliere bronnen
zal moeten worden verkregen.





Naam voorstel:	Ruimte voor Geo-Informatie (RGI)

Nummer:	Bsik 03003

FES-bijdrage	EUR 20 miljoen

Totaal budget:	EUR 41 miljoen

Penvoerend ministerie:	Ministerie van VROM

Looptijd: 	van 17 februari 2003 tot en met 31 juli 2009



	Inleiding

Nederland wordt door de huidige maatschappelijke, economische en
demografische ontwikkeling geconfronteerd met een grote druk op de
ruimte door tegenstrijdige claims en schuivende functies van de ruimte.
Veel ruimte-gerelateerde ontwikkelingen vragen om een effectieve en
kwalitatief goede geo-informatie-infrastructuur en kennisbasis. Door een
balans tussen geo-science and geo-practice geeft het programma RGI hier
invulling aan. Het programma RGI heeft als ambitie om voor Nederland
één van de beste nationale geo-informatie infrastructuren (NGII) met
bijbehorende kennisbasis te helpen realiseren.

Historie en ontwikkelingen

De Commissie heeft bij de start van het project het maatschappelijke
belang ervan onderstreept. De adviezen van de Commissie in 2005 en 2006
hebben geleid tot: 1) een meer toegankelijke en duidelijke
tenderprocedure voor activiteiten in de tweede en derde ronde, 2) een
betere organisatie door het inschakelen van meer gebruikers- en
internationale inbreng, 3) een heldere herdefiniëring van de
programmaopzet (kennisthema’s en speerpunten) en van daaruit meer
aandacht voor samenhang binnen het programma; samenwerking met andere
Bsik-projecten, en een betere internationale aansluiting.

Het project is na een moeizame start goed op gang gekomen. Vooral in het
afgelopen jaar zijn veel waardevolle resultaten geboekt, die bijdragen
aan het realiseren van de programma-doelstellingen: versterking en
verankering van de nationale geo-informatie infrastructuur (NGII), meer
aandacht bij de stakeholders d.m.v. goede publiciteit en goed bezochte
evenementen, een aantal veelbelovende innovaties en een meer
internationale positionering.

Bevindingen in het kader van de MTE

De evaluatiecommissie spreekt zich positief uit over het programma. De
evaluatiecommissie is met name enthousiast over de weldoordachte opzet
rond de NGII (de vijf ‘bouwblokken’) en de vraaggerichte aanpak en
adviseert deze opzet te expliciteren en een visie voor verankering ervan
te ontwikkelen.

De Commissie heeft waardering voor de rol die RGI gespeeld heeft bij het
in beweging brengen van het veld. De Commissie is van mening dat een
deel van de activiteiten van RGI tot de overheidstaken behoort en dat
dit een intensieve -vooralsnog onvoldoende zichtbare- 
politiek-bestuurlijke prioriteit rechtvaardigt.

1 Realisatie mijlpalen 

De wetenschappelijke mijlpalen zijn bereikt of zijn binnen bereik. De
samenwerking met beoefenaren van de relevante gammawetenschappen en met
buitenlandse onderzoekers is goed gelukt. De kwaliteit is goed. De
evaluatiecommissie spreekt zich niet expliciet uit over de
wetenschappelijke kwaliteit, maar wijst op de algemeen goede reputatie
van Nederland op het gebied van de geo-informatie wetenschappen.

De economische mijlpalen zijn bereikt of liggen binnen bereik en de
effecten zijn deels meetbaar en positief. De evaluatiecommissie wijst op
het belang van het vraaggerichte karakter van het programma voor de
economische output. In dit verband is het van belang dat vanuit de
Adviesraad Gebruikers van RGI zorg is uitgesproken over deelname en
commitment van bedrijven. Deze staat onder druk, als gevolg van de
aantrekkende economie en voorkeur voor het vervullen van commerciële
opdrachten. De deelname van kleinere bedrijven is echter bevredigend. De
deelname van grote bedrijven blijft helaas achter bij de verwachtingen.
RGI heeft alert hierop gereageerd met reallocatie van middelen naar
‘witte vlekken’ en naar zogenoemde ‘top-up’ projecten. Het is
positief dat in het netwerk naast de eigen sector ook gebruikerssectoren
zijn opgenomen, zoals veiligheid, landbouw, onderwijs.

De maatschappelijke mijlpalen zijn ruimschoots gehaald en het programma
scoort op dit punt ook het best bij de evaluatiecommissie door zijn
vernieuwende aanpak (vraaggericht) en de bereikte resultaten
(bewustwording en nieuwe sectoren / netwerken).

De innovatieve/kennistransfer mijlpalen zijn deels bereikt, maar vragen
nog verdere aandacht.

De evaluatiecommissie oordeelt kritisch over de mijlpalen en merkt op
dat deze geen indicatoren zijn voor de kwaliteit. Bovendien zijn de
mijlpalen weinig of niet aangepast aan de veranderingen in het
programma. De evaluatiecommissie spreekt het vertrouwen uit dat de
doelstellingen zullen worden gehaald.

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

RGI heeft een innovatie- en een economische impact-scan laten uitvoeren.
Op basis hiervan wordt verwacht dat meer dan gemiddeld succesvolle
(marktgerichte) innovaties zullen worden gerealiseerd; de economische
impact zal evenwel minder groot zijn dan destijds door het CPB geschat.
Belangrijke oorzaak hiervoor is dat het onderdeel
“Basisregistraties” uit het oorspronkelijke programmaplan is gehaald
en door de overheid zelf wordt opgepakt. We mogen ervan uitgaan dat
samen met Basisregistraties, het huidige RGI de verwachte economische
effecten heeft. 

Op het punt van verankering is grote progressie geboekt: koppeling NGII
aan het recent opgerichte GI-beraad en Geonovum; boven verwachting veel
participatie van gebruikers en publiciteit (politiek en publiek
geagendeerd); RGI visie op verankering en vervolg na 2009. In een eigen
evaluatie van de Adviesraad Gebruikers en de Adviesraad Wetenschap wordt
meer aandacht aanbevolen voor coördinatie van GI in onderwijs en
wetenschap; het oogsten en verankeren van bereikte resultaten in de
projecten; het monitoren van voortgang en kwaliteit van onderzoek en
netwerken na de RGI-periode. 

De evaluatiecommissie oordeelt gematigd positief over de bereikte
innovaties op het vlak van maatschappelijke processen en systemen, maar
wijst op het belang van het verduurzamen van deze resultaten (verbreding
gebruikerssectoren, monitoring en marketing). De bijdrage aan
technologische innovatie is beperkt en wordt ook niet als erg kansrijk
gezien in Nederland. De evaluatiecommissie hecht veel waarde aan
verankering van resultaten en besteedt in haar analyse en aanbevelingen
ruime aandacht aan dit punt. 

3 Synergie met andere Bsik projecten 

Er lopen nu veertien brugprojecten (negen binnen thema Ruimte, vier
binnen ICT en één met KSI). Met  ‘Acht voor Ruimte’ zijn
verschillende evenementen en initiatieven van de grond gekomen. De
evaluatiecommissie meent dat het nog te vroeg is om uitspraken te doen
over resultaten van de samenwerking.

4 Internationale oriëntatie

De internationale positionering begint steeds meer vorm te krijgen,
zowel op programma- als op project- en organisatieniveau. Zo is sprake
van samenwerking op verschillende niveaus in grensoverschrijdende
projecten, met het Joint Research Centre in Ispra (onder andere in de
organisatie van een internationaal congres in 2009 bij de afsluiting van
RGI) en met een vergelijkbaar programma in Canada. 

De internationale leden van de evaluatiecommissie hebben zich bereid
verklaard toe te treden tot de Adviesraad Wetenschap.

De evaluatiecommissie beveelt aan de wetenschappelijke resultaten te
monitoren op internationale publicaties en samenwerking.

5 Organisatie en bestuur

Oorspronkelijke opzet van de organisatie is gehandhaafd. Enkele nieuwe
leden zijn in de Raad van Toezicht opgenomen; eerdere adviezen van de
Commissie over de samenstelling zijn doorgevoerd. Er is een scherpere
scheiding aangebracht tussen supervisie, besluitvorming en
kwaliteitsbewaking, en de betrokkenheid daarin van gebruikers en
internationale referenten is vergroot. 

Recent is men begonnen met het aanstellen van RGI ambassadeurs (voor
profilering en signalering).

Conclusies van de Commissie

De Commissie is van mening dat RGI een zinvolle bijdrage heeft geleverd
aan het versterken en de integratie van onderzoek en toepassingen op het
terrein van de geo-informatie in Nederland. Als gevolg van de
activiteiten van RGI is de versnippering van het geo-veld sterk
verminderd en is in en rondom het veld veel in beweging gebracht. De
Commissie heeft waardering voor de katalyserende rol die RGI hierin
heeft gespeeld. Voor de laatste fase van het project is het gewenst dat
een duidelijker beeld wordt aangegeven waar de maatschappelijke
voordelen van het project kunnen neerslaan. Voorts is een strategische
visie nodig op de wijze waarop deze voordelen tot economische waarde
kunnen worden gebracht. Naar de mening van de Commissie zal VROM het nu
gecreëerde momentum moeten benutten om de noodzakelijke nationale
geo-informatie infrastructuur tot stand te brengen, en de daarvoor
benodigde financiering te regelen. RGI zal zich tot het einde van de
looptijd van dit project moeten concentreren op de codificering en
verankering van de voortgebrachte kennis en de gerealiseerde netwerken.







Naam voorstel:	Delft Cluster

Nummer:	Bsik 03005

FES-bijdrage	EUR 22 miljoen

Totaal budget:	EUR 61 miljoen 

Penvoerend ministerie:	Ministerie van OCW

Looptijd: 	van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2009



	Inleiding

Delft Cluster richt zich op de lange termijn onderzoeksbehoeften van de
civiele en hydraulische sector en daarbij met name op de technische
aspecten van ontwikkeling, bouw, gebruik en beheer van de fysieke ruimte
en de infrastructuur in dicht bevolkte deltagebieden (incl.
maatschappelijk georiënteerde onderzoeksonderwerpen, zoals water en
stadsplanning). Delft Cluster heeft de ambitie om in het jaar 2010 een
leidend multidisciplinair kenniscentrum te zijn in een wereldwijd
netwerk rond de ontwikkeling van een duurzame harde infrastructuur in
dichtbevolkte gebieden. Delft Cluster ontving al eerder subsidie in het
kader van ICES/KIS 2. 

Historie en ontwikkelingen

De Commissie heeft bij honorering van het project aangegeven positief te
zijn over met name het civiel-hydraulisch-technisch onderzoek, dat van
grote betekenis is voor de tot nu toe geringe en moeizaam tot stand
gekomen innovatie op dit terrein in Nederland. De Commissie adviseerde
bij honorering een aanzienlijke reductie van het gevraagde budget, te
bereiken door kortere looptijd en het niet uitvoeren van enkele minder
prioritaire programma-onderdelen. 

Bij de start van het project is aanzienlijke vertraging opgelopen. Delft
Cluster heeft in 2005 orde op zaken gesteld naar aanleiding van
opmerkingen van de Commissie. Daarbij is het werkpakket verkleind en
geconcentreerd op uitsluitend projecten voor
civiel-hydraulisch-technisch onderzoek. Er zijn zes thema’s benoemd,
met bijbehorende projecten. Er is een nieuwe nulmeting opgesteld waarbij
specifiek aandacht is besteed aan verdere concretisering van
doelstellingen en mijlpalen. In 2006 is op advies van de WAR
(wetenschappelijke adviesraad) nadrukkelijk aandacht besteed aan
optimalisatie van het project voor de verdere looptijd met bijzondere
nadruk op inhoudelijke voortgang en samenhang tussen projecten. Tevens
heeft er in 2006 een aantal belangrijke mutaties in het bestuur en de
adviesraden plaatsgevonden en is er alle vertrouwen ontstaan dat de
doelstellingen gehaald kunnen worden. Concluderend kan worden gesteld
dat Delft Cluster zich de adviezen die vanuit de Commissie zijn
aangedragen, ter harte heeft genomen en er, zowel inhoudelijk als
organisatorisch, een duidelijke kwaliteitsverbetering heeft
plaatsgevonden. 

Bevindingen in het kader van de MTE

In 2007 heeft Delft Cluster veel aandacht besteed aan de zelfevaluatie
en midterm review en zijn deelprojecten kritisch doorgelicht voor een
verdere optimalisatieslag. De evaluatiecommissie 

merkt op dat het deelproject management nog verbetering behoeft. 

1 Realisatie mijlpalen 

De wetenschappelijke mijlpalen zijn ruimschoots gehaald. Ook bij de
mijlpalen voor economische en maatschappelijke output en kennistransfer
ligt Delft Cluster merendeels voor op schema. De output is duidelijk
onderbouwd met concrete voorbeelden. Om de beoogde kennisexport,
kennistoepassing en kennistransfer beter te kunnen monitoren heeft Delft
Cluster een aantal extra mijlpalen gedefinieerd voor resp. economische
en maatschappelijke output en innovatietraject. Hierin zijn ook twee
mijlpalen opgenomen die een bruikbare indicator vormen voor
internationalisering. Deze aanvullingen zijn zeer bruikbaar voor een
adequate voortgangsmonitoring in de eindfase van Delft Cluster.

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

Voor wat betreft valorisatie is er inhoudelijke participatie van
marktpartijen bij vormgeving en sturing van de negentien projecten over
de zes thema’s. Dit wordt vormgegeven door kernteams (stuurgroepen) op
themaniveau en klankbordgroepen rond projecten. Er zijn enkele goede
stappen gezet zoals de samen met Deltares georganiseerde ‘GWW top’
en de kennistransfer via Communities of Practice (CoP).

De samenwerking tussen de instituten in Delft Cluster is in de afgelopen
periode sterk verbeterd. Voor de verankering binnen de
kennisinstellingen na afloop van de huidige ronde heeft de vorming van
Deltares een belangrijk positieve rol gespeeld. Er is een aantal Delft
Cluster-activiteiten ondergebracht in zogenaamde koploperprojecten van
Deltares en ook bestuurlijk zijn er verbindingen gelegd. Zoals ook door
de evaluatiecommissie is opgemerkt, moet er wel op worden gelet dat niet
alle onderdelen van Delft Cluster in Deltares zullen worden ingebracht.
Deltares richt zich met name op de overheid en biedt daarmee een goede
verankering van kennis in de publieke sector. Voor de voortzetting van
andere activiteiten wordt elders inbedding voorzien. Delft Cluster heeft
zelf een aantal mijlpalen geformuleerd die vertrouwen geven in een
adequate kennistransfer en verankering.

De Commissie vraagt ook aandacht voor het bepalen van welvaartseffecten
op projectniveau. Dit is voor Delft Cluster van belang omdat het dicht
zit op de uitvoering van werken en inrichtingen. De overheidsrichtlijn
voor maatschappelijke kosten baten analyses doet onvoldoende recht aan
het bepalen van welvaartseffecten van projecten die kunnen leiden tot
ingrijpende veranderingen in systemen, waarbij sprake is van een lange
tijdzone en de onmogelijkheid om de economische uitkomst exact te
voorspellen. Het verdient aanbeveling als in dit soort projecten een
verkenning op dit aspect plaatsvindt. 

3 Synergie met andere Bsik projecten 

Om synergie met andere Bsik-projecten te bevorderen zijn acht
brugprojecten gerealiseerd, merendeels met Leven met Water. Ook met RGI,
PSI Bouw en KSI is er constructief overleg binnen ‘Acht voor
Ruimte’.

4 Internationale oriëntatie

Delft Cluster heeft bij de herziene nulmeting voor een bepaald
internationaal ambitieniveau gekozen waarbij het als consortium geen
partner is in internationale projecten. Vanuit een aantal deelprojecten
zijn er wel internationale samenwerkingsaspecten en men neemt ondermeer
via Deltaneth deel in de European Technology Platforms ECTP
(construction) en WSSTP (sanitation). De evaluatiecommissie adviseert om
naast deze activiteiten op centraal niveau na te gaan hoe en waar
opgebouwde kennis en kunde in het buitenland kan worden ingezet. Daarbij
is extra aandacht nodig voor validatie en centraal beheer van opgebouwde
kennis en de juridische context.

5 Organisatie en bestuur

De organisatie van Delft Cluster is na eerdere opmerkingen van de
Commissie verduidelijkt. Het bestuur stelt het programma vast op
themaniveau en is opdrachtgever voor de wetenschappelijk directeur. Het
bestuur is samengesteld uit een onafhankelijke voorzitter en
vertegenwoordigers van de zes betrokken Delft Cluster instituten. De WAR
heeft een stimulerende rol gespeeld bij het beoordelen en verbeteren van
de kwaliteit van de deelprojecten. Zowel bestuur, WAR als Raad van
Toezicht hebben een zelfevaluatie uitgevoerd waarvan de positieve
conclusies onderling met elkaar overeenkomen. Belangrijk element daarbij
is om in de vervolgfase een zekere aandacht na te streven voor interne
samenhang, valorisatie en internationalisering.

Conclusies van de Commissie

De behoefte aan een excellente en innovatieve infrastructuur ten behoeve
van de (weg- en waterbouw) sector is groot. Niet alleen voor het
oplossen van problemen in Nederland, doch tevens voor het ondersteunen
van het exporterende bedrijfsleven. Delft Cluster heeft daarvoor fondsen
ontvangen uit ICES/KIS2- en uit de Bsik kennisimpuls. De Commissie is
positief over de wijze waarop Delft Cluster tot een goede invulling en
uitvoering van het onderzoeksprogramma is gekomen. Na eerder advies van
de Commissie zijn wijzigingen in de governance structuur aangebracht en
heeft het nieuwe bestuur orde op zaken gesteld. Delft Cluster verdient
hiervoor waardering. De coherentie in het project is sterk verbeterd en
het management is versterkt. Voor de toekomst is de Commissie van mening
dat het voor de verankering en verdere exploitatie van de kennis
opgedaan in het huidige Delft Cluster essentieel is dat de activiteiten
van de daartoe in aanmerking komende delen van Delft Cluster worden
voortgezet binnen Deltares. Aan de verankering en exploitatie van de
kennis die is opgedaan in delen van Delft Cluster die geen natuurlijke
inbedding in Deltares vinden, moet speciale aandacht worden besteed. Het
is belangrijk dat bij de voortzetting van de activiteiten van Delft
Cluster in verschillende kaders, de synergie en integraliteit van de
activiteiten niet teniet worden gedaan. 







Naam voorstel:	Vernieuwend Ruimtegebruik (Habiforum)

Nummer:	Bsik 03028

FES-bijdrage	EUR 30 miljoen

Totaal budget:	EUR 64 miljoen 

Penvoerend ministerie:	Ministerie van VROM

Looptijd: 	van 1 januari 2004 tot en met 31 juli 2009



	Inleiding

Het project betreft de realisatie van een grotere ruimtelijke kwaliteit
bij de vormgeving van de ruimte (o.a. bij regionale gebiedsontwikkeling,
stedelijke vernieuwing en meervoudig ruimtegebruik) door middel van
kennis, innovatieve concepten en systeeminnovatie.

Het doel is om een transitie van toelatingsplanologie naar
ontwikkelingsplanologie te faciliteren. Daardoor zal de samenhang bij de
vormgeving van stedelijke netwerken en mainports, knooppunten en
verbindingen, regionale gebiedsontwikkeling en stad - land overgangen,
stedelijke vernieuwing en herstructurering van bedrijventerreinen worden
bevorderd. 

Historie en ontwikkelingen

Bij honorering heeft de Commissie de kwaliteit van het wetenschappelijk
onderzoek als goed beoordeeld en het team van een hoog niveau. Er
bestond vertrouwen bij de Commissie in een goede samenwerking tussen de
betrokken partijen. Naar aanleiding van de gedeeltelijke overlap met een
aantal andere Bsik-voorstellen is geadviseerd om aandacht te besteden
aan de synergie met deze projecten.

Mede naar aanleiding van de adviezen van de Commissie is in 2006 het
praktijkprogramma in strategische zin herijkt. Er is gekozen voor een
scherpere focus op gebiedsontwikkeling en duidelijker definiëring van
te bereiken resultaten medio 2009. Ook zijn de lopende en voorgenomen
activiteiten binnen het praktijkprogramma aanzienlijk bijgesteld,
evenals de posten voor communicatie, management en organisatie.

De doelstellingen van de nulmeting zijn in feite al gerealiseerd. Daarom
wordt in de tweede programmaperiode gekozen voor minder diversiteit en
meer focus op eindresultaten. 

Bevindingen in het kader van de MTE

De evaluatiecommissie merkt op dat er meer focus in het programma is
gekomen door de keuze voor het begrip gebiedsontwikkeling. De
financiering uit Bsik heeft voor een belangrijke impuls gezorgd, maar
het is de vraag of wetenschappelijk onderzoek in de vorm van
promotietrajecten goed aansluit bij dit type programma. 

De evaluatiecommissie vraagt aandacht voor het formuleren van
kwalitatieve doelstellingen naast de kwantitatieve mijlpalen en
adviseert de focus van het programma verder te versterken en te gaan
‘oogsten’.

1 Realisatie mijlpalen 

De wetenschappelijke mijlpalen worden ruim gehaald. De wetenschappelijke
kwaliteit is moeilijk te beoordelen. De evaluatiecommissie heeft gezien
de wetenschappelijke status van de betrokkenen geen reden om aan de
kwaliteit op zichzelf te twijfelen, maar heeft evenwel geen doorbraken
geconstateerd. 

De werkwijze met proeftuinen leidt tot ontwikkeling van instrumenten en
concepten voor gebiedsontwikkeling. Deze worden via het deelprogramma
NederLandBovenWater (NLBW) gebundeld en toegankelijk gemaakt. Er is
samenwerking met marktpartijen gezocht en gevonden.
Investeringsbereidheid vanuit de praktijk blijft achter, hoewel hier
progressie is geboekt. 

Uit het aantal proeftuinen en praktijken (via Communities of Practice,
clusterverbanden en onderzoekstrajecten) blijkt dat het
praktijkprogramma aansluiting vindt bij de zich vernieuwende
beroepspraktijk. 

Het praktijkprogramma vertegenwoordigt een andere wereld dan dat van het
wetenschappelijk programma. Niettemin hebben wetenschappelijke concepten
– zoals creatieve economie, functiemenging en stedelijke netwerken –
hun weg gevonden in één van de praktijkprogramma’s. Dit gebeurt ook
via de methodieken in het methodenboek van het praktijkprogramma, en via
het publiek-private samenwerkingsverband Corpovenista. De verbinding
tussen praktijk en wetenschap zou  sterker kunnen zijn. Ook de
evaluatiecommissie vraagt aandacht hiervoor. 

Van werkelijke systeeminnovatie is vooral sprake voor wat betreft
gebiedsontwikkeling. 

Er is sprake van een groeiend aantal samenwerkingsverbanden tussen
kennis, beleid en praktijk en de nodige voortgang is geboekt op
projectgewijze samenwerking (in totaal namen meer dan zeshonderd
partijen deel). Verdere doorwerking wordt actief opgepakt via het
programma NLBW, andere concepten en methoden, het onderwijs en de
Praktijkacademie. Er bestaat de indruk dat gebiedsontwikkeling
gemeengoed wordt in de wereld van professionals. Meer inspanning is
nodig om het programma onder de aandacht van het bredere publiek te
brengen.

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

De interactie van wetenschap en praktijk kan beter. Op verankering wordt
steeds meer gestuurd. De evaluatiecommissie vraag zich af of dat
voldoende is om bestaande structuren en conservatieve krachten te
doorbreken. Gesteld moet worden dat in het huidige krachtenveld met
(grote) projectontwikkelaars, aannemers, bestuurlijke platforms,
provincies en overheid het niet eenvoudig is om als vernieuwingsnetwerk
te opereren. Toch ziet de evaluatiecommissie nog aanzienlijke kansen om
verder te komen. Zij heeft diverse voorbeelden gezien van projecten,
waar wetenschap en marktpartijen elkaar hebben gevonden en op vruchtbare
en vernieuwende wijze hebben samengewerkt dankzij Habiforum. Zij
benadrukt het belang van toegankelijke resultaten, om deze combinaties
te blijven stimuleren. Communicatie moet strategisch worden ingezet op
het verwoorden van wetenschappelijke resultaten voor betrokkenen en
gebruikers, en op het op een meer creatieve en eigentijdse manier
toegankelijk maken van praktijkresultaten. De Commissie is het eens met
de evaluatiecommissie dat inspanningen gewenst zijn om de leerpunten en
inzichten te verankeren in de kennisinfrastructuur en bij gebruikers. 

3 Synergie met andere Bsik projecten 

Er wordt steeds intensiever en op verschillende manieren samengewerkt
binnen ‘Acht voor Ruimte’ waarin ook andere Bsik-projecten
deelnemen. De evaluatiecommissie betreurt dat deze synergie niet al bij
het begin van de programma’s werd ontwikkeld. Een overleg tussen de
voorzitters van de evaluatiecommissies wees uit dat de programma’s
zich elk afzonderlijk én gezamenlijk meer kunnen richten op innovatie,
economische activiteiten, koppeling wetenschap en praktijk en
cross-disciplinaire activiteiten.

4 Internationale oriëntatie

De internationale positionering en inbedding is versterkt via relaties
met en samenwerking in onderzoeksprogramma’s, instituten en
publicaties. Voorbeelden hiervan in het praktijkprogramma zijn MILUnet
en TARA (initiatieven voor samenwerking en programmavoorstellen).

De evaluatiecommissie is tamelijk pessimistisch over de te verwachten
internationale doorwerking van het (praktijk)programma, enkele
interessante initiatieven daargelaten. 

5 Organisatie en bestuur

De managementstructuur en taakverdeling is verder geprofessionaliseerd.
Bestaande systemen en procedures zijn verbeterd en worden strakker
gehanteerd. Opvallend en positief is de zelfkritische houding van het
programmamanagement: men stuurt het programma goed bij, o.a. ten behoeve
van synergie tussen deelprojecten.

Conclusies van de Commissie

De Commissie is weinig positief over Habiforum. De gewenste
wisselwerking tussen het wetenschappelijke programma en het praktijk
programma komt onvoldoende tot stand, mede daardoor is beperkt sprake
van doorbraken en systeeminnovaties. Bovendien heeft het consortium
slechts beperkt kans gezien om de agenda van de overheid, die gaandeweg
gewijzigd is van 

slimmer ruimtegebruik naar gebiedsontwikkeling met een accent op
duurzaamheid en aandacht voor klimaat en water, te volgen. Het
oorspronkelijke onderwerp meervoudig/vernieuwend ruimtegebruik heeft nu
twee maal impuls-financiering ontvangen. Dit heeft geleid tot
aanscherping van inzichten, maar daadwerkelijke opbrengsten zijn
moeilijk te duiden. De evaluatiecommissie is ook teleurgesteld over de
internationale impact van Habiforum. Naar de mening van de Commissie
moet Habiforum zich richten op een verstandige afronding van het project
aan het einde van de looptijd. De resterende looptijd moet worden benut
om tot een goede verankering van de leerpunten en inzichten te komen in
de kennisinfrastructuur en bij gebruikers, zodat die duidelijk zichtbaar
en toepasbaar blijven. Verder vraagt de Commissie een aanpassing van het
wetenschappelijk programma waardoor ook een sterkere samenhang en
coherentie tussen het praktijkprogramma en het wetenschappelijk
programma onstaat. 







Naam voorstel:	Leven met Water

Nummer:	Bsik 03039

FES-bijdrage	EUR 22 miljoen 

Totaal budget:	EUR 48 miljoen 

Penvoerend ministerie:	Ministerie van V&W

Looptijd: 	van 1-1-2004 tot 1-1-2010



	Inleiding

Bij Leven met Water gaat het erom water zijn nieuwe “plek” te geven.
Daarbij richt de aandacht zich op het stimuleren van innovatief
waterbeheer en op de ontwikkeling van kennisinfrastructuur. Kennis van
natuurwetenschappelijke aard wordt gecombineerd met nieuwe kennisvelden,
gericht op het aanpassingsvermogen van de samenleving, het bestuur en
het fysieke systeem. 

Historie en ontwikkelingen

Leven met Water bevindt zich op ongeveer tweederde van de looptijd. De
opstartfase is afgerond en het project bevindt zich in de fase van
productie en kennisintegratie. De fase van kennisoverdracht en
doorwerking is gestart. Het project ligt daarmee goed op schema. De
belangrijkste wijziging in het project is dat de onderwerpen meer
richting praktijk zijn opgeschoven. Door het open karakter van het
project (vraagsturing en tenders) is dit verklaarbaar en te
rechtvaardigen. Een deel van de projectenportfolio is inmiddels
afgerond, maar het grootste deel bevindt zich nog in de fase van
uitvoering. Geconstateerd kan worden dat al de nodige resultaten zijn
behaald.  

De Commissie adviseerde LmW eerder een raad van toezicht in te stellen.
Het bestuur van LmW heeft voorgesteld de externe evaluatiecommissie als
zodanig te laten functioneren en deze de voorgestelde verbeteringen en
koerswijzigingen te laten monitoren. De evaluatiecommissie komt op basis
van haar evaluatie tot de conclusie dat het instellen van een raad van
toezicht, gezien de (onafhankelijke) wijze van aansturing van de
organisatie door Bestuur, WAR en Kennismotor, geen toegevoegde waarde
heeft. De evaluatiecommissie heeft wel aangeboden om begin 2009 de
implementatie van de aanbevelingen (focus op doorwerking resultaten) te
toetsen. 

Bevindingen in het kader van de MTE

1 Realisatie mijlpalen 

Gezien de voortgang mag worden verwacht dat de doelstellingen gehaald
worden. Van de wetenschappelijk mijlpalen zal een groot deel zonder
verdere bijsturing gehaald worden. Wel lijkt duidelijk dat de
wetenschappelijke output achter zal blijven bij de doelstelling. Dit is
het gevolg van een verschuiving naar de praktijk. 

De economische mijlpalen zijn een punt van aandacht. Gebleken is dat
deze moeten worden herzien omdat ze in hun huidige vorm niet goed
gescoord kunnen worden, maar ook omdat het programma tot nu toe nog wat
te weinig op valorisatie is gericht (internationaal, inbreng
bedrijfsleven). De Commissie wijst in dit verband op de methodieken die
reeds bestaan om welvaartseffecten van grote (infrastructurele)
projecten in kaart te brengen. De realisatie van de maatschappelijk
mijlpalen lijkt op zich geen probleem op te leveren. 

De innovatieve/kennistransfer-mijlpalen verdienen de komende tijd extra
aandacht. Dit vereist een verdere focus op kennismanagement
activiteiten. Het bestuur van LmW onderkent dit en heeft een groot
aantal activiteiten benoemd om deze doelen te realiseren. Voor het
vervolg van het programma moet de focus worden gelegd op verspreiding en
borging van ontwikkelde kennis. De Commissie onderschrijft het advies
van de externe evaluatiecommissie om geen nieuwe (brug-)projecten op te
starten. Het is beter de energie te richten op het goed afronden van
lopende projecten (met name de  zgn. parels) en het bundelen en
verankeren van de ontwikkelde kennis. 

Een punt van aandacht is de constatering dat de huidige mijlpalen
vanwege het kwantitatieve karakter weinig zeggen over de daadwerkelijke
impact van het programma. Voor de consistentie van de monitoring moeten
de mijlpalen grotendeels worden gehandhaafd. De Commissie stemt in met
de visie van de externe evaluatiecommissie dat extra (kwalitatieve)
indicatoren moeten worden ontwikkeld. Met name wijst de Commissie op de
noodzaak meer aandacht te besteden aan het zichtbaar maken van de
maatschappelijke én economische opbrengsten van het programma.

 

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

Het project LmW kenmerkt zich door een groot aantal (sub-)projecten, die
worden uitgevoerd door multidisciplinaire samenwerkingsverbanden. Het
netwerk van LmW is zeer groot en bestrijkt een aanzienlijk deel van de
relevante stakeholders op het vlak van waterbeheer. 

Geconstateerd kan worden dat het project al de nodige impact heeft in de
vorm van een bijdrage aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken
in het waterbeheer.

De deelname van (grotere) adviesbureaus is tegenvallend. De geringe
betrokkenheid van het uitvoerende bedrijfsleven bij de projecten is wel
een zorgpunt. Ook aan de bestuurlijke participatie van het bedrijfsleven
zou meer aandacht moeten worden besteed, vooral in relatie tot de
verankering. 

De valorisatie en verankering zullen vooral in de resterende looptijd
van het programma gestalte moeten krijgen. Daartoe is het van belang
focus aan te brengen en in te zetten op het bundelen van kennis, het
toegankelijk en gebruiksvriendelijk maken van de kennis en het
communiceren over en verspreiden van de kennis. 

Het bestuur van LmW heeft een groot aantal activiteiten gedefinieerd die
moeten leiden tot de gewenste valorisatie en verankering. Ten aanzien
van de verankering deelt de Commissie de mening van de externe
evaluatiecommissie, dat het verstandig is voor de verankering van de
kennis aansluiting te zoeken bij bestaande structuren. Dit vergt echter
extra aandacht van het programmamanagement. 

3 Synergie met andere Bsik projecten 

Vanuit LmW is een groot aantal brugprojecten opgezet met andere
(Bsik-)projecten. Hoewel de opzet van deze brugprojecten grote
inspanning vanuit LmW heeft gekost, kan geconstateerd worden dat
dergelijke projecten een extra positieve dimensie toevoegen aan de
intensivering van de beoogde alfa, bèta en gamma interactie.

4 Internationale oriëntatie

De internationale oriëntatie is in veel projecten aanwezig maar het
potentieel kan, ook volgens de externe evaluatiecommissie, nog beter
worden benut. Enerzijds moet de internationale dimensie al bij de
formulering van activiteiten worden ingebracht, anderzijds moet ingezet
worden op het creëren van internationale duurzame netwerken. Verder kan
door middel van actievere communicatie over (resultaten van) projecten,
het internationale imago worden vergroot.

5 Organisatie en bestuur

Organisatie en bestuur zijn tot nu toe voldoende capabel gebleken om het
complexe en omvangrijke project aan te sturen. De komende periode moet
echter meer focus in het project worden aangebracht om ook fase 3, de
kennisoverdracht en kennisverankering, te doen slagen. Dit zal extra
budget en inspanning van het programmamanagement vergen. Het bestuur van
LmW heeft al een aantal maatregelen voorgesteld om hieraan tegemoet te
komen. De Commissie heeft er vertrouwen in dat dit punt goed wordt
opgepakt en dat het bestuur hier de aandacht op blijft vestigen. De
Commissie adviseert om het aanbod van de evaluatiecommissie aan te nemen
om begin 2009  het effect van de nieuwe focus van het programma en de
dan bereikte resultaten te toetsen.

Conclusies van de Commissie van Wijzen

De Commissie is positief over de voortgang van het project. De
opbrengsten zijn in potentie omvangrijk maar tot op heden te weinig
zichtbaar. Het project moet beter zichtbaar maken waar de
maatschappelijke en economische opbrengst ontstaat en waar deze neer kan
slaan. Duidelijk maken van deze opbrengsten kan ook een goed middel zijn
om de financiële deelname van het bedrijfsleven te versterken. Deze is
tot op heden erg beperkt.

De Commissie adviseert dat het project aandacht besteed aan de
verankering van de voortgebrachte kennis. De komende periode dient de
focus te worden gelegd op het opschalen. Ook het borgen en doorwerken
van de ontwikkelde kennis dient aandacht te krijgen. In dit verband is
het aan te bevelen geen nieuwe (brug-) projecten te starten en een
communicatieplan op te stellen. Voor de verankering van de kennis dient
zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij bestaande structuren,
nadrukkelijk ook via opleidingen in HBO en WO. 





Naam voorstel:	Klimaat voor Ruimte

Nummer:	Bsik 03068

FES-bijdrage	EUR 40 miljoen

Totaal budget:	EUR 80 miljoen

Penvoerend ministerie:	Ministerie van VROM 

Looptijd: 	van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2011



	Inleiding

Hoofddoel is de Nederlandse overheid en het bedrijfsleven uit te rusten
met een gedeelde operationele kennisinfrastructuur, toegesneden op
klimaatverandering en ruimtegebruik. Hiervoor voorziet het
kennisprojectplan in een coördinerend "Netwerk Klimaat & Ruimte" en
projecten gericht op intersectorale kennisvragen rond vier hoofdthema's:
Klimaatscenario's, Mitigatie, Adaptatie en Integratie. Het
achterliggende maatschappelijke doel is bevordering van
klimaatverantwoord ruimtegebruik. Dit wordt bevorderd door op
vernieuwende wijze antwoord te geven op de economische, maatschappelijke
en ecologische vragen met betrekking tot een klimaatbestendige
ruimtelijke inrichting in Nederland.

Historie en ontwikkelingen

Bij honorering heeft de Commissie het wetenschappelijk niveau als hoog
beoordeeld. De baten in de vorm van wetenschappelijk inzicht en
technologische concepten beoordeelde de Commissie als goed. Er is sprake
van een goede samenwerking tussen de relevante partijen op dit vlak. Het
onderwerp van de effecten van een klimaatverandering op de ruimtelijke
ordening is breed en heeft veel beleidsmatige invalshoeken. De Commissie
oordeelde dat veel onderzoek op het terrein van ‘mitigatie’ al op
Europees niveau gedaan wordt. Bovendien werd het verwachte
maatschappelijk rendement niet voor alle onderdelen hoog ingeschat.
Daarom is bij honorering een lager budget dan gevraagd beschikbaar
gesteld. 

Voor wat betreft de maatschappelijke aspecten is het programma de
afgelopen periode zeer zichtbaar geweest met high-level bijeenkomsten en
de versterkte politieke aandacht voor klimaatverandering. Er zijn vanuit
‘Klimaat voor Ruimte’ verschillende follow-up activiteiten in gang
gezet zoals de routeplanner van het Adaptatieprogramma Ruimte en Klimaat
(ARK) en het FES-project ‘Kennis voor Klimaat’. Door de toegenomen
belangstelling rond klimaat blijft de eerdere aanbeveling van de
Commissie van Wijzen om de economische en maatschappelijke mijlpalen nog
eens nader tegen het licht te houden en eventueel aan te vullen dan wel
nader te preciseren, actueel.  

Bevindingen in het kader van de MTE

De evaluatiecommissie is positief over de resultaten die in dit
programma worden geboekt. De evaluatiecommissie concludeert dat op
programmaniveau de maatschappelijke verankering goed is. Op
projectniveau liggen er naar het oordeel van de evaluatiecommissie nog
wel uitdagingen voor het consortium met betrekking tot de
maatschappelijke verankering

1 Realisatie mijlpalen 

De voortgang op wetenschappelijk niveau is in relatie tot het
oorspronkelijke projectplan goed tot uitstekend. De wetenschappelijke
mijlpalen zijn gehaald. De output ligt ruim voor op schema en is ook
kwalitatief goed tot uitstekend beoordeeld zodat de doelstellingen
ongetwijfeld gehaald worden. Vele projecten zijn multidisciplinair
opgezet en uitgevoerd. De evaluatiecommissie oordeelt het programma als
wereldwijd koploper van geïntegreerd Earth-System-Science onderzoek.
Sociale en economische wetenschap is in een aantal projecten ingezet. Op
onderdelen is versterking nodig van de inzet van disciplines als
ruimtelijke ordening en macro-economie. Klimaat voor Ruimte is daarvoor
een plan van aanpak aan het ontwikkelen. 

De economische mijlpalen liggen op schema. In de tweede fase van het
programma dient aandacht te worden gegeven aan het bepalen van de impact
van klimaatkennis op investeringen in de ruimtelijke ordening. Voorts
kan worden opgemerkt dat Nederland enkele toonaangevende
ingenieursbureaus kent die niet financieel bijdragen aan het programma,
terwijl dit wel in de rede zou liggen. In de komende periode zal de
samenwerking met ingenieursbureaus verder worden verdiept. 

De realisatie van maatschappelijke mijlpalen ligt op schema, succes moet
vooral zichtbaar worden in de tweede fase van het programma. De
klimaatatlassen voor de provinciale structuurvisies vormen een opstap
naar een klimaatautoriteit.

Kwantitatieve mijlpalen voor innovatie en kennistransfer zijn
gerealiseerd. Aan de beoogde innovaties op het gebied van
beleidsmodellen en kostenbaten analyses wordt gewerkt, ook in
samenwerking tussen onderzoeksorganisaties en diverse overheden.

In zijn algemeenheid stellen de dertig betrokken reviewers dat de
huidige mijlpalen kwantitatief worden uitgedrukt (aantal publicaties,
aantal bijdragen aan beleidsdocumenten, et cetera), terwijl deze
getallen feitelijk weinig of niets zeggen over de mate van succes en de
manier waarop kennis uit onderzoek wordt toegepast. Het lijkt verstandig
daarvoor, mogelijk in samenwerking met Kennis voor Klimaat, ook extra
(kwalitatieve) indicatoren te ontwikkelen.

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

De mogelijkheden voor commerciële spin-off zijn beperkt, innovatie is
met name gericht op het ontwikkelen van scenario’s van en strategieën
in relatie tot verwachte klimaatveranderingen. Voor valorisatie is
daarvoor een goede interactie met (semi)overheden gecreëerd, onder
andere door de in 2005 opgestarte hotspot projecten en intensieve
samenwerking met het ARK programma. Kennisoverdracht blijft daarbij een
belangrijk punt van aandacht. Ook zou aandacht moeten worden besteed aan
de meso- en macro welvaartseffecten van dit soort
maatschappelijke/bestuurlijke projecten. 

Er is voor de verankering van kennis in bestuur en beleid in de periode
2005-2007 door Klimaat voor Ruimte en ARK intensief samengewerkt,
voorbeelden hiervan zijn de Routeplannertrajecten ter ondersteuning van
de nationale adaptatiestrategie. 

De evaluatiecommissie ziet Klimaat voor Ruimte als een pionier in het
opzetten en managen van grote klimaatonderzoeksprogramma’s en stelt
dat de ervaringen hierin gebruikt moeten worden binnen
vervolgprogramma’s zoals het FES-project Kennis voor Klimaat. Op de
langere termijn (na 2009) is het de ambitie van Klimaat voor Ruimte om
samen met de andere ruimtelijk georiënteerde Bsik-programma’s en het
FES-project Kennis voor Klimaat een geïntegreerde kennisbasis voor
maatschappelijke vraagstukken op het gebied van klimaat en ruimte te
vormen.

3 Synergie met andere Bsik projecten 

Vanuit Klimaat voor Ruimte is een groot aantal brugprojecten opgezet met
andere Bsik-projecten, met name Leven met Water en Habiforum, gekoppeld
aan de Routeplanneractiviteiten in het kader van het ARK programma. De
samenwerking met andere Bsik Ruimte-programma’s is beperkt, maar er
wordt vanuit ‘Acht voor Ruimte’ ten behoeve van de Commissie van
Wijzen een gezamenlijke notitie opgesteld.

4 Internationale oriëntatie

Op wetenschappelijk niveau is Klimaat voor Ruimte internationaal goed
ingebed; individuele onderzoekers zijn betrokken bij relevante
internationale onderzoeksprogramma’s en diverse KvR-projecten zijn
verbonden met onderzoeksprojecten binnen IGBP en WCRP en het
kaderprogramma van de EU. 

De projecten richten zich, door hun opzet, op de nationale dimensies van
het klimaatvraagstuk, er is echter wel op projectniveau uitwisseling van
kennis binnen het Europees kaderprogramma. Het vermarkten van kennis in
het buitenland was geen origineel doel van het programma, maar wordt wel
als belangrijk onderkend en verder opgepakt binnen Kennis voor Klimaat. 

5 Organisatie en bestuur

Het management (programmabureau, bestuur, programmaraad) heeft goed werk
gedaan in het bij elkaar brengen van verschillende onderzoekers en in
het ontwikkelen van een samenhangend programma. Het blijft wel
belangrijk om alert te blijven op de samenhang en de integratie van
projectresultaten. De evaluatiecommissies voegen hier aan toe dat
inbreng van sociale wetenschappers en planologie binnen de organisatie
verbeterd kan worden. 

Voor een goede inbedding van kennis in beleid ontstaat bij VROM van
nature een dubbelrol als opdrachtgever en afnemer; bij de uitvoering van
dit project heeft VROM de status van waarnemer.

Conclusies van de Commissie

De Commissie is positief over de resultaten die in dit project worden
geboekt. Het project dient meer aandacht te geven aan de impact van het
project op de samenleving. De kennisoverdracht naar de samenleving kan
verbeterd worden. De Commissie adviseert om dit op te pakken door het
opstellen van een communicatieplan. De Commissie ondersteunt het
voornemen van het project om meer aandacht te geven aan het betrekken
van expertise op de gebieden ruimtelijke ordening en sociale
wetenschappen. Voor de resterende looptijd van het project blijven
integratie van de resultaten en adequate verankering in de
kennisinfrastructuur een  aandachtspunt. Gezien de aanpalende
activiteiten, verdient het aanbeveling dat Klimaat voor Ruimte en het
FES-project Kennis voor Klimaat in goede onderlinge afstemming worden
geïmplementeerd. 





Naam voorstel:	NanoNed

Nummer:	Bsik 03006

FES-bijdrage	EUR 95 miljoen

Totaal budget:	EUR 190 miljoen 

Penvoerend ministerie:	Ministerie van Economisch Zaken

Looptijd: 	van januari 2004 tot en met 31 december 2010 (na verlenging)



	Inleiding

NanoNed is een nationaal nanotechnologienetwerk, bestaande uit
gespecialiseerde kennisinstituten en Philips. Het doel van NanoNed is 
de kennispositie op het terrein van de nanowetenschap en
nanotechnologie, van zowel  universiteiten als van industrie door middel
van een kennisimpuls te versterken. NanoNed heeft daarbij een
duidelijke, multidisciplinaire benadering van wetenschap en technologie.
NanoNed bestaat uit 11 'Flagships', waarin technologie wordt ontwikkeld.
Daarnaast wordt in NanoLab NL de infrastructuur voor de nanotechnologie
gerealiseerd. Tevens zijn een technology assessment programma en
activiteiten ten behoeve van kennistransfer opgezet.

Historie en ontwikkelingen

In 2005 adviseerde de Commissie van Wijzen dat de gebruikerscommissies
snel bemensd moesten worden en dat er aandacht moest worden gegeven aan
kennisvalorisatie en het starten van nieuwe ondernemingen.

In 2006 constateerde de Commissie dat de aanbevelingen van 2005 goed
waren opgevolgd. De Commissie gaf toen aan dat de relaties met andere
initiatieven in dit domein (Point One, ESI, Holst Centre) in alle
facetten in kaart moesten worden gebracht. De personele overlap in
bestuur en bestuursraad moesten worden opgeheven en er moest
geanticipeerd worden op het naderende emeritaat van de wetenschappelijk
directeur. De evaluatiecommissie constateert dat het bestuur goede
follow up heeft gegeven aan de opmerkingen. 

Na de bij de start uitgevoerde selectie van de deelprojecten zijn hierin
geen grote wijzigingen aangebracht. Uiteraard zijn er wel enkele
heroriëntaties geweest als gevolg van het vertrek van een aantal
betrokkenen. De doelstellingen, het realiseren van een sterke positie en
infrastructuur voor Nederland, het aantrekken van onderzoekers en het
zorgen voor een uitstroom van goed getrainde academici zijn haalbaar. In
het bijzonder valt op dat NanoNed veel onderzoekers uit het buitenland
weet aan te trekken, waarvan een deel vervolgens ook in Nederland
werkzaam blijft. De evaluatiecommissie wijst erop dat zij een
uitstekende opleiding krijgen. De evaluatiecommissie noemt NanoLab NL
een essentieel onderdeel van NanoNed en wijst op het belang van behoud
hiervan na afloop van de Bsik financiering. Ook voor enkele kleine
bedrijven zijn deze faciliteiten essentieel. De toegankelijkheid en
zichtbaarheid van de faciliteiten voor potentiële gebruikers kan nog
verder worden verbeterd. De Commissie is het op deze punten eens met de
evaluatiecommissie. De financiering van NanoLab NL moet veiliggesteld
worden en NanoLab NL moet voorts zo worden opgezet dat een efficiënte
benutting tegen de laagst mogelijke kosten wordt gegarandeerd. Dit is
een blijvend aandachtspunt. Gezien het feit dat nanotechnologie een van
de speerpunten van het huidige kabinetsbeleid is, zou het in de rede
liggen de continuïteit van nanotechnologie op hoog niveau in Nederland
voor langere tijd te garanderen. Daartoe is het gewenst dat de
infrastructurele voorzieningen van NanoNed, die zijn ondergebracht in
NanoLab NL, een hoge prioriteit krijgen in de roadmap voor experimentele
faciliteiten, en dat zo mogelijk aansluiting wordt gerealiseerd bij de
Europese initiatieven op dit terrein (PRINS).

Bevindingen in het kader van de MTE

De evaluatiecommissie is zeer positief over NanoNed en de Commissie
onderschrijft dit. De conclusies en aanbevelingen die de
evaluatiecommissie formuleert zijn overgenomen door het NanoNed bestuur.


1 Realisatie mijlpalen 

De realisatie van de mijlpalen loopt voor op de planning in de
nulmeting. Reeds in 2005 concludeerde de Commissie dat de mijlpalen in
kwantitatieve zin bescheiden  waren.  

Er zijn veel publicaties in toptijdschriften. De evaluatiecommissie
noemt de wetenschappelijke kwaliteit in de meeste Flagships excellent.
Ook de nu op gang komende uitstroom van onderzoekers naar het
bedrijfsleven loopt goed. Er zijn vijf spin-off bedrijven. De eerste
patenten beginnen te komen. De evaluatiecommissie wijst er op dat
NanoNed zeer actief communiceert naar het publiek en een positief beeld
van de ontwikkelingen creëert.

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

De evaluatiecommissie is positief over het werken met
gebruikerscommissies, het valorisatieplatform en de industriële
adviesraad. Daarbij moet wel worden meegenomen dat sommige Flagships per
definitie fundamenteler van aard zijn dan andere. De
gebruikerscommissies staan  open voor ieder belangstellend bedrijf. De
Commissie ondersteunt het streven naar het betrekken van potentiële
gebruikers. Wel is het van belang om naar zowel  wetenschappers als
industrie helder te formuleren wat men van gebruikerscommissies
verwacht. Er is een scala aan activiteiten ontwikkeld om de onderzoekers
zakelijk bewustzijn bij te brengen. De evaluatiecommissie is hierover
tevreden, maar waarschuwt ook voor  te overtrokken verwachtingen op het
gebied van valorisatie in dit vroege stadium. De Commissie is het
hiermee eens.

NanoNed ontwikkelt, samen met STW en FOM, op verzoek van de overheid het
Nederlands Nano Initiatief (NNI) als onderzoeksagenda voor het komend
decennium. Nederland heeft een unieke en vooraanstaande positie in de
wereld van de nanotechnologie, maar er is nog geen structurele
financiering voor deze activiteiten. Die is wel nodig om de positie te
kunnen handhaven.Voortzetting van steun door de rijksoverheid is naar de
mening van de Commissie noodzakelijk, vanwege het feit dat deze
technologie in vele gevallen nog ver van de markt verwijderd is. De
Commissie kijkt met interesse uit naar de plannen voor het NNI en is te
zijner tijd graag bereid  over de doelstellingen, inrichting en
financiering van de plannen een oordeel te geven. Naar de mening van de
Commissie dienen relevante onderdelen van Point One geïntegreerd te
worden in het NNI. Voorts zouden micro- en nanotechnologie in één
programma moeten worden gebundeld. 

3 Synergie met andere Bsik projecten 

Op verzoek van de Commissie zijn de voorzitters van de
evaluatiecommissies binnen het thema Micro/Nano bijeen geweest. NanoLab
NL is van grote betekenis voor alle drie projecten. De interactie tussen
NanoNed en BioMade is goed ontwikkeld. Interacties tussen de
deelprojecten kunnen nog worden versterkt. Met MicroNed is vooral op
werkniveau interactie, veel groepen nemen in beide programma’s deel.
Daarnaast is er ook op bestuurlijke niveau enige interactie, maar er is
naar de mening van de Commissie ruimte voor verbetering. Het laat zich
aanzien dat er volgend jaar weer een gezamenlijke conferentie zal worden
georganiseerd. 

Vanuit NanoNed zijn er ook contacten met Point One en is er samenwerking
met het Holst Centre. Er is een verschil van interesse tussen de
verschillende initiatieven, hetgeen jammer is want convergentie is
noodzakelijk. Op termijn kan nanotechnologie ook een bijdrage leveren 
aan  maatschappelijke thema’s als energie, water en gezondheid.

4 Internationale oriëntatie

De evaluatiecommissie constateert dat NanoNed grote internationale
uitstraling heeft. Door de toenemende bekendheid wordt het gemakkelijker
om goede jonge onderzoekers uit het buitenland aan te trekken. Er is een
grote betrokkenheid bij internationale programma’s en er wordt
gepubliceerd in absolute toptijdschriften. 

5 Organisatie en bestuur

De evaluatiecommissie concludeert dat NanoNed goed loopt en coherent is.
Sinds de aanvang zijn de posities van de verschillende gremia verhelderd
en zijn een industriële adviesraad en een valorisatieplatform
ingesteld. De evaluatiecommissie merkt op dat de Flagship captains
beperkte formele macht hebben. Dit is echter de consequentie van de
gekozen consortiumvorm. De synergie tussen de deelprojecten is adequaat.
Voor een goede sturing van het project is het belangrijk dat de
Flagships goede en tijdige rapportages opleveren.

De Commissie heeft met genoegen vastgesteld dat de wetenschappelijk
directeur ook na zijn emeritaat bereid is om leiding te blijven geven
aan NanoNed en het NNI.

De evaluatiecommissie adviseert om de samenwerking tussen het technology
assesment programma  en de andere Flagships  te intensiveren. De
Commissie vindt de aandacht voor technoloy assesment binnen het NanoNed
programma zeer belangrijk en vindt ook dat dit direct gekoppeld moet
zijn aan de activiteiten in de Flagships. 

Conclusies van de Commissie

De Commissie is zeer positief over dit project. Het project wordt goed
geleid, kent een goede voortgang en leidt tot goede resultaten. Wel kan
de relatie tussen de technologie Flagships en het technology assesment
programma worden versterkt. Het belang van het onderwerp nanotechnologie
voor Nederland wordt algemeen erkend. Om de investeringen, waaronder de
clean rooms, te kunnen onderhouden is het noodzakelijk dat Nederland de
financiering van dit onderzoeksgebied continueert. Daarom adviseert de
Commissie dat onderzocht wordt op welke wijze een nieuwe impuls in het
Nanotechnologieonderzoek kan worden gegeven na afloop van de
Bsik-impuls, bijvoorbeeld in het kader van het Nederlands Nano
Initiatief (NNI) en in nauwe samenhang met het innovatieprogramma Point
One. Ook is het gewenst dat de infrastructurele voorzieningen van
NanoNed, die zijn ondergebracht in NanoLab NL, een hoge prioriteit
krijgen in de roadmap voor experimentele faciliteiten, en dat zo
mogelijk aansluiting wordt gerealiseerd bij de Europese initiatieven op
dit terrein (PRINS).

De voorbereidingen daartoe moeten op korte termijn in gang worden gezet.
De Commissie beveelt aan dat bij de planvorming voor de toekomst ruim
aandacht wordt besteed aan normatieve aspecten, maatschappelijke
gevolgen en implicaties van de introductie van deze technologie. Een
blijvend punt van aandacht in het huidige programma is het verhogen van
de betrokkenheid van het bedrijfsleven. 





 

Naam voorstel:	MicroNed

Nummer:	Bsik 03029

FES-bijdrage	EUR 28 miljoen

Totaal budget:	EUR 58.3 miljoen

Penvoerend ministerie:	Ministerie van Economische Zaken

Looptijd: 	van januari 2004 tot en met  december 2010



	Inleiding

Het MicroNed programma heeft tot doel (a) een duurzame
kennisinfrastructuur op het gebied van micro-systeemtechnologie (MST) op
te bouwen, (b) de fundamentele en multidisciplinaire kennisbasis van
micro-systemen te versterken, (c) de kloof tussen wetenschappelijk
onderzoek en commerciële toepassing te verkleinen, (d) MST trainingen
op verschillend niveau te verzorgen en (e) spin-off research te
realiseren.  MicroNed heeft twee applicatie clusters (1 en 2) en twee
fundamentele clusters (3 en 4). De twee fundamentele clusters
ondersteunen de applicatie clusters. 

Het MISAT cluster zet in op de ontwikkeling van een nieuwe generatie
satelliet. 

Het SMACT cluster concentreert zich primair op fluïdische
microsystemen. 

Het MUFAC cluster is gericht op het maken van microcomponenten en
–systemen. 

Het FUNMOD cluster legt zich toe op de fundamentele aspecten en
modelvorming van microsystemen en microdevices. 

Ieder cluster is weer opgedeeld in werkpakketten.

Historie en ontwikkelingen

In 2005 heeft de Commissie van Wijzen aangegeven dat de synergie in het
programma blijvende aandacht moest krijgen. Dit werd ook in 2006 nog
eens benadrukt. Bovendien werd toen geadviseerd om aandacht te besteden
aan de uitbouw van internationale samenwerking en aan samenwerking met
bedrijven. Ook werd gevraagd om meer duidelijkheid in de financiering en
de matching. 

De financiële bijdrage van bedrijven lijkt achter te blijven bij de
verwachtingen, mogelijk ook omdat sommige bedrijven geen of onvolledige
financiële informatie aangeleverd te hebben. MicroNed heeft weinig
investeringen hoeven te doen in infrastructuur, omdat gebouwen en
faciliteiten reeds aanwezig en bruikbaar waren. Voor de lange termijn
zal bekeken dienen te worden of en hoe de bestaande MST-infrastructuur
behouden kan blijven.

De personele onderbezetting bij het MicroNed-bureau is met ingang van 1
april 2008 opgelost. 

Bevindingen in het kader van de MTE

De evaluatiecommissie geeft aan dat het programma op onderdelen
excellente resultaten levert maar dat bij andere onderdelen grote
vraagtekens worden gezet. Soms wordt aanbevolen aanzienlijke
aanpassingen aan of bijstellingen van projecten door te voeren. De
samenwerking tussen werkpakketten en tussen clusters is mager. Het
management lijkt hierin niet goed te slagen, wellicht omdat het de
noodzakelijke bevoegdheden hiertoe mist. Het programma is later gestart
dan gepland maar loopt nu volgens planning. De resultaten en
aanbevelingen die voortkomen uit de midtermevaluatie zijn door MicroNed
vertaald naar een actieplan. Dit actieplan beschrijft zowel voorstellen
op werkpakket- als clusterniveau en is aanvaard door de raad van
toezicht van MicroNed. Het consortium is momenteel bezig met de nadere
uitwerking hiervan. Eén en ander zal resulteren in een strategisch
document voor de Commissie van Wijzen medio juni. In dit document zal
ook aandacht moeten worden besteed aan de managementstructuur en
-bevoegdheden. 

1 Realisatie mijlpalen 

In haar advies van 2006 heeft de Commissie van Wijzen geadviseerd de
mijlpalen die oorspronkelijk gedefinieerd waren, aan te scherpen.
MicroNed heeft hier gehoor aan gegeven. Inmiddels is, conform de
verwachting, circa 25 procent van de wetenschappelijke en circa 20
procent van de economische en maatschappelijke mijlpalen gerealiseerd.
Dit loopt synchroon met de financiële ontwikkeling van MicroNed.
Aangezien het programma erg vertraagd op gang gekomen is, is de
verwachting dat verdere realisatie van de mijlpalen vooral in het
laatste deel van het programma zal gebeuren. Het is jammer en
contraproductief dat de verwachte producten en mijlpalen per werkpakket
bij de start van MicroNed niet goed gecommuniceerd zijn naar de
werkpakketleiders. 

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

De betrokkenheid van de industrie is bij een aantal werkpakketten zeer
intensief, en bij andere vrijwel afwezig. In de gevallen dat industrie
deelneemt aan projecten staat summier beschreven wat hun inbreng is. In
een enkel geval is er een zeer sterke focus op één of twee gebruikers,
waardoor wellicht alternatieve toepassingsmogelijkheden misgelopen
kunnen worden. De Commissie beveelt aan dat MicroNed aandacht besteedt
aan het eveneens betrekken van andere bedrijven. De Commissie
onderschrijft het advies van de evaluatiecommissie dat MicroNed de taken
en verwachtingen van de gebruikers beter dient te formuleren en er
scherper op moet toezien dat de werkpakketleiders hier ook naar
handelen. MicroNed is voornemens een scan van ontwikkelde kennis en
gegenereerde output uit te voeren om sterktes en mogelijk gemiste
applicaties in kaart te brengen. In dat licht adviseert de Commissie om
de bedrijven hierbij te betrekken. 

Voor wat betreft de verankering kan worden vermeld dat inmiddels een
aantal leerstoelen in dit gebied ingesteld en bezet zijn. De
toekomstplannen van MicroNed zullen in 2008 verder worden uitgediept; in
ieder geval bestaat het plan om het programma voort te zetten na afloop
van de Bsik bijdrage. Er kan onder andere een rol voor MicroNed liggen
in de toekomstige verankering van infrastructuur van DIMES voor
bijvoorbeeld het midden- en kleinbedrijf en start-up bedrijven al dan
niet in samenwerking met TNO. 

MicroNed heeft toegezegd de Commissie in juni een document te zullen
verschaffen waarin de koerswijzigingen naar aanleiding van de mid term
review worden aangegeven, en waarin een visie wordt gegeven op de
ontwikkelingen in de komende drie jaar. De Commissie zou er prijs op
stellen dit eerder te kunnen ontvangen. Daarbij moet o.a. aandacht
worden besteed aan de verankering van de resultaten van het programma,
o.a. ook in het HBO. 

3 Synergie met andere Bsik projecten 

MicroNed heeft in 2005 en 2006 gezamenlijk met NanoNed een conferentie
georganiseerd met als doel onder andere om de interactie tussen beide
programma’s te versterken. Voor 2007 heeft MicroNed aansluiting
gezocht met MinacNed (bedrijvenplatform dat zich richt op
micro/nano-technologie versterking in Nederland) voor de jaarlijkse
bijeenkomst. Besloten is om in 2008 wederom gezamenlijk met NanoNed en
MinacNed een conferentie te organiseren en hiermee het gehele
Nederlandse micro- en nanotechnologieveld bij elkaar te brengen.
Daarnaast geldt dat enkele vakgroepen zowel binnen MicroNed als binnen
NanoNed actief zijn. MicroNed maakt beperkt gebruik van de NanoLab
faciliteiten van NanoNed. 

Er is een gesprek geweest tussen de drie voorzitters van de midterm
evaluatiecommissies van MicroNed, NanoNed en BioMade. Synergie met
andere Bsik-programma’s is niet aanwezig, maar MicroNed heeft wel de
ambitie uitgesproken om ‘best practices’ met andere programma’s te
willen delen op het gebied van organisatie, reviews, rapportages
richting SenterNovem, etc. Dat is laat.

4 Internationale oriëntatie

Onderzoekers en projectleiders nemen actief deel aan internationale
conferenties. Op het niveau van het programmamanagement heeft een aantal
internationale bezoeken plaatsgevonden die eraan moeten bijdragen om
MicroNed gunstig op de kaart te zetten; er moet echter nog wel meer
aandacht worden besteed aan de internationale profilering. Daartoe heeft
MicroNed een studie gestart naar haar internationale positionering aan
de hand van twee roadmap studies (MANCEF en NEXUS). De
evaluatiecommissie heeft voor een aantal werkpakketten geadviseerd een
benchmark uit te voeren naar de internationale state of the art en/of om
de internationale samenwerking te vergroten. Het cluster MUFAC van
MicroNed neemt deel aan EUMECHA Pro (coördinatie actie KP6). 

5 Organisatie en bestuur

Na de start van het programma is de organisatie- en de
managementstructuur enigszins aangepast. Er zijn Gebruikersgroepen
actief op het niveau van werkpakketten en projecten. Het toezicht op de
uitvoering van het programma is opgedragen aan een raad van toezicht.
Ondanks de onderbezetting bij het MicroNed-bureau is het administratieve
proces strak ingericht. 

De governance structuur belemmert een effectieve aansturing van het
programma. De Commissie is van mening dat de aansturing van het
programma verbeterd dient te worden, zodat kan worden ingegrepen in
slecht lopende (deel)projecten en zodat de synergie binnen het programma
verbeterd kan worden. 

Conclusies van de Commissie

De Commissie is van mening dat MicroNed halverwege de looptijd een
zorgwekkend beeld te zien geeft. Sommige deelprojecten zijn kwalitatief
sterk; andere deelprojecten behoeven daarentegen duidelijk extra
aandacht. Om een goede afronding van het project te kunnen realiseren,
is het noodzakelijk dat het project wordt aangepast. De Commissie is van
mening dat met name de samenhang tussen de deelprojecten in MicroNed
aanzienlijk versterkt dient te worden. De Commissie onderschrijft de
kritische opmerkingen die terzake zijn gemaakt door de externe
evaluatiecommissie. De Commissie adviseert dat het consortium komt met
een strategische visie op de gedane aanbevelingen en tot een visie op de
verdere voortgang van MicroNed in de komende 3 jaar. Daarbij moet o.a.
aandacht worden besteed aan de verankering van de resultaten van het
project, o.a. ook in het HBO. Voor de resterende looptijd van het
project is een aanzienlijke versterking van het management noodzakelijk.





Naam project: 		Bsik03009 	Celiac Disease Consortium (CDC)

Bsik03011 	Ecogenomics

Bsik03012 	Virgo

Bsik03013 	BioRange

Bsik03014 	Nutrigenomics

Bsik03015 	Netherlands Proteomics Centre (NPC)

FES-bijdrage: 		86,1 mln (totaal 6 projecten)

Penvoerend Ministerie: 	Ministerie van OCW

Looptijd:			varieert van 2003-2009

________________________________________________________________________
___

Inleiding 

Vanuit Bsik wordt een zestal projecten van de eerste fase van het
Netherlands Genomics Initiative (NGI) gefinancierd. Het gaat om de
volgende projecten. 

projectnummer	titel*)	looptijd	subsidie (mln €)

BSIK03009	Celiac Disease Consortium (CDC)	2004 t/m 2009	7,7 

BSIK03011	Ecogenomics	2004 t/m 2009	11,0 

BSIK03012	Virgo	2004 t/m 2009	10,8 

BSIK03013	BioRange	2005 t/m 2009	21,9 

BSIK03014	Nutrigenomics	2003 t/m 2009	10,0 

BSIK03015	Netherlands Proteomics Centre (NPC)	2003 t/m 2008	24,7



*) BioRange maakt onderdeel uit van het Netherlands Bioinformatics
Centre (NBIC). Binnen NGI worden NBIC en NPC betiteld als
‘technologiecentra’. De andere vier projecten staan bekend als
‘innovatieve clusters’. 

In het voorjaar van 2006 is na overleg tussen de Commissie van Wijzen en
NGI besloten dat de ‘Science and Valorisation Review’ van NGI zou
fungeren als de midterm review voor de Bsik-projecten binnen NGI. Dit om
dubbel werk, administratieve overlast en ineffectieve inzet van
medewerkers en onderzoekers te voorkomen. De NGI review werd uitgevoerd
door de QANU (Quality Assurance Netherlands Universities) en is
beschikbaar gekomen op 1 februari 2007. Daarnaast is in 2006 door
Technopolis een valorisatiereview uitgevoerd. Beide documenten zijn aan
de Commissie beschikbaar gesteld. Over de vorderingen die sindsdien in
de projecten hebben plaatsgevonden is de Commissie geïnformeerd in
gesprekken die zij begin 2008 gevoerd heeft met de zes betrokken
consortia en met de directeur van NGI. 

Uitkomsten Science and Valorisation review NGI en follow up door NGI

Alle NGI consortia werden in de review door de evaluatiecommissies
beoordeeld als goed of zeer goed. De volledige NGI review, die ook
betrekking had op de andere Genomics centres, is gebruikt voor het
opstellen van het businessplan voor de tweede fase van NGI. In dit
businessplan voor de tweede fase van NGI (versie oktober 2007, na
goedkeuring budgetten) is ten aanzien van de zes NGI Bsik-projecten
aangegeven dat de bestaande technologiecentra (NPC en NBIC) na afloop
van de huidige financiering (tot respectievelijk 2009 en 2010) – en
onder voorbehoud van een goedgekeurd businessplan – zullen worden
voortgezet. Voor NPC is hierbij voor de periode 2009-2012 een budget van
20 miljoen euro gereserveerd; voor NBIC voor de periode 2010-2012 een
budget van 12,5 miljoen euro.

De vier innovatieve clusters worden door NGI niet als zodanig
gecontinueerd. Wel zal NGI ervoor zorgen dat bij groot
valorisatiepotentieel ook na 2009 de werkelijk mondiaal vooraanstaande
kernen kunnen worden verankerd binnen deelnemende bedrijven en
kennisinstellingen of in andere NGI initiatieven. Hiervoor is in totaal
een budget van 12 miljoen euro gereserveerd voor de periode tot en met
2012. 

Bevindingen van de Commissie

In de gesprekken die de Commissie gevoerd heeft, is aandacht besteed aan
de voortgang in alle projecten en aan de verankering in de
kennisinfrastructuur van de NGI-projecten, die in de tweede fase van NGI
niet op voorhand zullen worden voortgezet. Daarbij komt de Commissie tot
onderstaande bevindingen en aanbevelingen. In het algemeen is de
Commissie van mening dat de evaluatie door NGI voor een aantal van de
Bsik-projecten aan de vroege kant is geweest. 

Celiac Disease Consortium (CDC)

Dit project richt zich op onderzoek naar glutenintolerantie. CDC is op
dit terrein een leidend consortium geworden, dat zich breed verdiept in
alle aspecten die met glutenintolerantie van doen hebben. Er is een
krachtige en deskundige consortiumleider, met een scherp oog voor een
multi-disciplinaire aanpak. Er wordt in het project op alle fronten
goede voortgang geboekt, ook op het gebied van valorisatie. Het is nog
niet helder wat de specifieke meerwaarde van deze Bsik investering is
voor de versterking van de kennisinfrastructuur, buiten de onmiskenbare
waarde voor dit consortium zelf. De Commissie is kritisch over het
niveau, internationaal gezien, van de prestaties van de Wageningse
partners in dit project. Hierbij moet echter worden aangetekend dat
vanwege de grote complexiteit van het Food Genomics deel van het
project, publicaties hierover niet in de eerste jaren van het project
verwacht konden worden. Deze output wordt in 2008 en 2009 verwacht. 

Ecogenomics

Dit project richt zich op de ‘bodem als ecosysteem’. Bacteriën
worden uit de bodem geïsoleerd, waarna een genetische analyse wordt
uitgevoerd, met als doel methoden en technieken te ontwikkelen om de
functies van de bodem te behouden resp. efficiënter te benutten. Binnen
de bestaande kennisinfrastructuur in Nederland neemt het project een
unieke plaats in. De NGI evaluatie is voor dit project aan de vroege
kant geweest. Mede op basis van aanvullend materiaal komt de Commissie
tot een sterk positief oordeel over de resultaten die in het project
worden geboekt en de wetenschappelijke kwaliteit ervan. 

Virgo

Dit project richt zich op basis van inzichten in de moleculaire
interactie van het virus met zijn gastheer op de ontwikkeling van nieuwe
technieken voor virusbestrijding. Het project is succesvol en onderzoekt
naast de mogelijkheden voor aanvullende subsidie bij NGI ook andere
(Europese) wegen om het onderzoek voort te kunnen zetten na afloop van
de Bsik-impuls. Het consortium benadrukt dat er enerzijds nog veel
fundamenteel onderzoek verricht moet worden, maar dat aan de andere kant
ook vele tools zijn ontwikkeld die gereed zijn voor toepassing. Van de
wetenschappelijke output is onduidelijk welk deel daadwerkelijk uit
VIRGO voortkomt. 

BioRange

Netherlands Bioinformatics Centre (NBIC) is één van de
technologiecentra van NGI en heeft meerdere actielijnen: bio-informatica
onderzoek (BioRange), bio-informatica ondersteuning voor anderen
(BioAssist), opbouwen van een bio-informatica infrastructuur (BioInfra),
onderwijs en opleiding (BioWise) en coördinatie van het consortium
(NBIC). De Bsik-middelen zijn toegekend aan het onderdeel BioRange.
NBIC en BioRange hebben als doel versterking van de Nederlandse
bio-informatica activiteiten en kennisgemeenschap, mede in relatie tot
genomics onderzoek. In de evaluatie is aandacht gevraagd voor de
kwaliteit van de output van sommige onderdelen van BioRange. De
Internationale Adviescommissie adviseert in het bijzonder na te gaan wat
de impact van publicaties is. De evaluatiecommissie is onder de indruk
van de internationale samenwerking vanuit BioRange. 

De Commissie vindt het door NGI gereserveerde bedrag voor
NBIC niet hoog, gezien de veelheid van actielijnen en het feit dat
veel consortia meer voortgang zouden kunnen boeken als de benodigde
bio-informatica tools in voldoende mate beschikbaar zouden zijn. 

NBIC werkt in BioRange zeer nauw samen met de NGI-centra en in BioAssist
met de e-science programma’s VL-e en Big-Grid. In het algemeen valt
het de Commissie op dat andere programma’s inmiddels zelf hun
bio-informatica tools hebben ontwikkeld, zonder gebruik te maken van de
expertise binnen NBIC. Het is niet duidelijk welke factoren hierbij een
rol spelen. De Commissie acht het raadzaam om de binnen de consortia en
NBIC ontwikkelde expertise en tools te bundelen en, indien mogelijk,
beschikbaar te stellen aan de onderzoekers die behoefte hebben aan
dergelijke expertise en/of tools.

Nutrigenomics

Nutrigenomics streeft naar de ontwikkeling van voedingsmiddelen en
effectieve voedingsinterventie gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek.
Daarbij is veel aandacht voor de vetzuur-stofwisseling. De Commissie is
positief over de voortgang van het project, met name op de coherentie en
wetenschappelijke resultaten van het programma. Op het gebied van het
zichtbaar maken van de (potentiële) maatschappelijke effecten, de
communicatie daarover en de valorisatie van de resultaten zijn
verschillende aansprekende voorbeelden te melden, maar is nog een
duidelijke verbetering gewenst. 

Netherlands Proteomics Centre (NPC)

In NPC wordt gewerkt aan kennis op het gebied van eiwitten en de
fijnregeling van de cocktail aan eiwitten in biologische systemen, zoals
het menselijk lichaam. Werken aan proteomics is een belangrijke techniek
voor (onderzoek in) de life sciences in Nederland. NPC levert goed werk
en hanteert een interessante formule met zgn. research hotels, om
collega wetenschappers toegang te bieden tot de goed geoutilleerde
faciliteiten en de proteomics expertise. Het wetenschappelijke werk
heeft aantrekkingskracht op buitenlandse onderzoekers. De Commissie
adviseert voor de tweede fase van NPC om een governance structuur op te
stellen die mogelijkheden tot bijstelling van het programma biedt. De
Commissie vraagt aandacht voor het tekort aan bio-informatici, dat zich
ook in andere projecten op het gebied van life sciences laat voelen. 

Conclusies van de Commissie

In het businessplan van NGI voor de tweede fase (2008-2013) zijn
middelen gereserveerd voor de voortzetting van de twee NGI-projecten met
een meer infrastructureel karakter (Netherlands Bioinformatics Centre en
Netherlands Proteomics Centre). In de financiering van deze faciliteiten
is daarmee voorlopig voorzien. Voor de langere termijn is
impulsfinanciering voor deze voorzieningen met een sterk
infrastructureel karakter niet optimaal. De Commissie pleit ervoor een
alternatief financieringsmodel te ontwikkelen dat meer structurele
financiering mogelijk maakt. 

Voor de overige vier NGI-projecten (Ecogenomics, Nutrigenomics, Virgo en
Celiac Disease Consortium (CDC)) gaat NGI er vanuit dat deze zo
succesvol zijn dat ze na de looptijd van de Bsik-impuls zelfstandig
kunnen voortgaan. Vanuit NGI is een beperkt budget gereserveerd om te
voorzien in de afbouw van deze 4 projecten, van waaruit één of
meerdere van deze projecten nog enige additionele financiering na afloop
van de huidige subsidieperiode kunnen ontvangen. De Commissie verwacht
dat Virgo en CDC kans zullen zien hun financiering voor een voortzetting
ervan uit andere bronnen zelf te realiseren. Beide projecten zijn
daarvoor voldoende succesvol. De Commissie hoopt en verwacht dat deze
projecten hun waardevolle werk zullen kunnen continueren. Voor wat
betreft Ecogenomics is de Commissie van mening dat dit een goed project
is op een bijzonder onderzoeksterrein. De aanvullende informatie die
door het consortium werd verschaft is door de Commissie sterk positief
beoordeeld. De kwaliteit van het project staat buiten kijf, de mid term
evaluatie is positief en in de universitaire evaluaties (additioneel
aangeleverd op verzoek van de Commissie) worden de betrokken
onderzoeksgroepen als excellent gekwalificeerd. Het project heeft nog
enige tijd te gaan en verdient in de ogen van de Commissie voortzetting
na afloop van de Bsik-financiering. Het is twijfelachtig of in deze fase
van het onderzoek financiering uit de markt gerealiseerd kan worden. De
Commissie adviseert daarom om te onderzoeken hoe dit project voortgezet
kan worden na afloop van de looptijd. 

Ook voor Nutrigenomics geldt dat er sprake is van een goed project,
waarbij gezien het fundamentele karakter financiering uit de markt op
dit moment moeizaam te realiseren zal zijn. De Commissie adviseert om te
bezien hoe dit project voortgezet kan worden, bv. binnen het
sleutelgebied Food en Flowers. 



Naam voorstel:	TREND: Trauma Related Neurological Disorders

Nummer:	Bsik 03016

FES-bijdrage	EUR 11,7 miljoen

Totaal budget:	EUR 23,6 miljoen

Penvoerend ministerie:	VWS via ZonMW

Looptijd: 	van 01-01-2004 tot 31-12-2011



	Inleiding

Dit voorstel betreft het Complex Regional Pain Syndrome (CRPS), een
aandoening die meestal ontstaat in reactie op een ongeval of operatie.
Het syndroom vertoont gelijkenissen met RSI, whiplash en fibromyalgie.
Het aantal patiënten met deze aandoeningen is de laatste jaren fors
gestegen in Nederland. Via een multidisciplinaire aanpak (epidemiologie,
genetica, pharmacotherapeutische trials en ontwikkeling van nieuwe
meetinstrumenten en methoden) wordt in dit consortium beoogd concepten
te ontwikkelen voor ziektemechanismen die optreden als reactie op
weefselletsel en voor het onderzoek naar de effectieve behandeling
hiervan.

Historie en ontwikkelingen

Het consortium is slagvaardig van start gegaan. Het heeft zich in deze
eerste fase sterk ontwikkeld. Verschillende disciplines zijn bijeen
gebracht en werken goed samen. Diverse programmalijnen hebben met
tegenslagen te maken gehad, die mede door een goed functionerende
consortiumleiding effectief zijn aangepakt. Voor een deel heeft dit ook
tot programma-aanpassingen geleid, die ook werden gebaseerd op
voortschrijdend inzicht. De flexibiliteit en het probleemoplossend
vermogen van het consortium zijn zeer goed te noemen. Het project is
over het algemeen goed op schema. Voor de 4-jarige projecten is een
verlenging aangevraagd met een jaar, tot eind 2008. De meeste partners
in deze 4-jarige projecten hebben aangegeven hun deelname in het
consortium te zullen continueren, ook zonder Bsik-financiering. Een
drietal kleinere partners heeft aangegeven te zullen stoppen om hun
aandacht op andere projecten te kunnen richten. Potentiële nieuwe
partners (Eli Lilly, Centocor, Radboud Universiteit Nijmegen) hebben
zich gemeld en er wordt gezocht naar aanvullende financiering. Er is
echter nog geen duidelijk plan welke onderzoekslijnen gecontinueerd dan
wel gestopt zullen worden. 

Alle eerdere aanbevelingen van de Commissie van Wijzen hebben aandacht
en opvolging gekregen, maar blijven actueel. Met het oog op een
succesvolle ontwikkeling van het consortium adviseert de Commissie alert
te blijven op het vergroten van de internationale zichtbaarheid en op
het ontwikkelen van valorisatiemogelijkheden, en actief beleid te
ontwikkelen en te voeren op verankering na de subsidieperiode. De sterke
positie waarin TREND inmiddels verkeert moet mogelijkheden kunnen
scheppen voor continuering van de activiteiten van dit consortium na
afloop van de subsidieperiode. De samenwerking heeft een zekere mate van
verankering gekregen in het Medical Delta Health Science and Technology
initiatief van de universiteiten van Delft, Leiden en Rotterdam.

Bevindingen in het kader van de MTE

Realisatie mijlpalen

De wetenschappelijke productie (projectresultaten en publicaties,
integratie van de verschillende lijnen tot verfijning van het model)
zijn zonder meer goed te noemen. Het aantal publicaties en overige
wetenschappelijke communicatie activiteiten overtreffen verre de
doelstellingen uit de nulmeting. Economische resultaten zijn eveneens
hoger in aantal dan in de nulmeting voorzien. De interactie met
niet-wetenschappelijk publiek heeft frequenter plaats gevonden dan in de
nulmeting aangegeven. Effect op het klinisch handelen via het
Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, de verbreding van de
samenwerking met anesthesiologie-afdelingen en andere activiteiten zoals
het grote TREND Boerhaave symposium, zijn niet in de mijlpalen
opgenomen, maar zijn wel elementen van de gewenste en noodzakelijke
innovatie en kennistransfer. Er is aandacht bewerkstelligd voor CRPS in
de opleiding van en voorlichting aan artsen. Afgemeten aan de
oorspronkelijk gedefinieerde mijlpalen is het consortium goed op weg op
alle onderdelen. Er is vanaf het begin een sterke, functionele
interactie tussen de verschillende onderdelen van het programma. 

Stand van zaken innovatie, valorisatie, verankering

Vanuit de kennispartners is slagvaardig meegewerkt aan nationale
richtlijnontwikkeling voor diagnose en voor behandeling. Door het
instappen van meer universitair medische centra is de impact op het
klinisch handelen verder vergroot. Samenwerking met
patiëntenorganisaties is aanwezig. Er is een algemeen toegankelijke,
professioneel ontworpen website   HYPERLINK
"http://www.trendconsortium.nl/"  www.trendconsortium.nl . Beide
industriële partners hebben meetinstrumenten in ontwikkeling, van twee
producten komt de verkoop op gang. Er is nieuwe samenwerking met
industriële partners gerealiseerd (leveranciers voor medicijnen voor de
trials). Ten aanzien van verankering worden mogelijkheden goed onderkend
en is de stemming positief. 

De evaluatiecommissie constateert dat inzicht in de onderliggende
mechanismen van Trauma geïnduceerde Syndromen (TIS) nog heel beperkt
is. Dat maakt dat dit consortium vooral pionierend bezig zal zijn
gericht op het fundamenteel begrijpen van het syndroom. Hoewel de kennis
over de pathogenetische mechanismen beperkt is, wordt al wel klinisch
onderzoek gedaan. TREND heeft een aantal grote klinische trials lopen,
die in de komende jaren gedeblindeerd zullen worden. In verband met het
geringe aantal beschikbare patiënten gaat de inclusie binnen sommige
trials soms minder snel dan voorzien. Bedrijven vragen soms wel om
expertise, maar actieve deelname van industrie of
verzekeringsmaatschappijen blijkt moeilijk te bewerkstelligen. De
uitdaging is de maatschappelijke waarde van het onderzoek zodanig over
het voetlicht te brengen dat een interessante markt bereikt kan worden.
Een goed doordachte communicatiestrategie is hierbij nodig. Hoewel er
individuele acties richting industrie ondernomen zijn, ontbreekt een
duidelijke strategie voor verankering. De Commissie vraagt ook hier
uitdrukkelijk aandacht aan te besteden.

Synergie met andere Bsik-projecten 

Er is incidenteel contact geweest. Mogelijkheden voor synergie lijken
niet echt voorhanden. 

Internationale positionering

TREND heeft internationaal een goede positie (internationale
samenwerking; deelname aan congressen; publicaties en citaties) en neemt
initiatieven tot nieuwe contacten en samenwerking binnen Europa. Ook is
er een wereldwijd initiatief om te komen tot een goede, breed gedragen
diagnostische standaard. De sterke organisatie en unieke positie van
TREND maakt het mogelijk en wenselijk nog meer internationaal aan de weg
te timmeren. Ook de evaluatiecommissie is deze mening toegedaan. Sinds
de afsluiting van de MTE heeft TREND meer internationale uitstraling
gehad doordat consortiumleden meermaals zijn uitgenodigd voor het houden
van hoofdvoordrachten op internationale symposia. Aan de uitbreiding van
de TREND bio-databank met internationale partners wordt gewerkt. Ook
ontwikkelt TREND plannen om CRPS op de Brusselse onderzoeksagenda te
krijgen.

Organisatie en bestuur

Het TREND consortium is sterk georganiseerd. Vanaf het begin is
geïnvesteerd in kwaliteitsborging via brondocumenten, databanken en
richtlijnen. De organisatiestructuur blijkt flexibel en slagvaardig te
zijn omgegaan met tegenslagen en met nieuwe ontwikkelingen. De structuur
zorgt voor veel onderlinge uitwisseling en afstemming, onder andere via
frequente samenkomst van het algemeen management, de stuurgroep en de
programmagroepen; via een interne website en via jaarlijkse TREND
symposia. Ook de kwaliteit van het klinische werk is goed geborgd. De
ingestelde adviesraad is breed en functioneel samengesteld.

De evaluatiecommissie omschrijft het consortium als een goed voorbeeld
van interdisciplinaire samenwerking en beveelt aan deze vorm van werken
openbaar te maken, zodat ook andere interdisciplinaire
samenwerkingverbanden kunnen profiteren van de ervaringen.

Conclusies van de Commissie van Wijzen

De Commissie is positief over de ontwikkeling die het project heeft
doorgemaakt en de resultaten die zijn bereikt. Het consortium houdt zich
bezig met een chronische aandoening die een relatief gering aantal
mensen treft maar wel invaliderend is. Ondanks het feit dat er nog veel
vragen zijn rondom de pathogenese van de aandoening, worden in het
consortium al verscheidene therapeutische benaderingen getest. Door de
interdisciplinaire samenwerking die binnen dit consortium gerealiseerd
is, heeft TREND zich een sterke positie verworven binnen het betreffende
onderzoeksgebied. Deze sterke positie moet zich nog nadrukkelijker
vertalen naar internationale uitstraling en zichtbaarheid. Daarnaast is
een strategie gewenst voor de verankering van dit consortium in de
toekomst. Ook is meer aandacht nodig voor de valorisatie binnen dit
programma, dat toch heel toepassingsgericht en weinig fundamenteel van
aard is. Een concrete strategie om meer financiers bij dit project te
betrekken is gewenst. Hierbij is een professionele communicatiestrategie
vereist om de maatschappelijke waarde van de resultaten effectief uit te
dragen naar bedrijven, instanties en bijvoorbeeld ook de
verzekeringswereld. 

In 2008 verandert de samenstelling van het consortium. De Commissie
adviseert duidelijk beargumenteerd vast te leggen welke onderzoekslijnen
wel of niet worden voortgezet na 2008 en welke onderdelen naar
verwachting succesvol afgerond kunnen worden binnen het verlengde
project. Om het innovatieve karakter van dit project te versterken, zou
de verspreiding van de opgedane kennis en producten naar toepassingen in
andere, gerelateerde aandoeningen aandacht verdienen. 







Naam voorstel:	Molecular Imaging in Ischemic Heart Disease 

Nummer:	Bsik 03033

FES-bijdrage	EUR 11,2 miljoen

Totaal budget:	EUR 22,4 miljoen

Penvoerend ministerie:	VWS

Looptijd: 	van oktober 2004 tot december 2009



	Inleiding

De doelstelling van het consortium is het oprichten van een platform
voor de ontwikkeling van technologie voor de moleculaire beeldvorming
van processen, die een sleutelrol vervullen in het ontstaan en de
ontwikkeling van ischemische hartziekten. Daartoe werken vier partners
samen (CARIM, TU/e, Philips en Organon) die elkaar aanvullen in kennis
en expertise.

In het project is goede vooruitgang geboekt, aldus de
evaluatiecommissie. Er is geen achterstand met betrekking tot de
doelstellingen en mijlpalen; er zijn geen knelpunten vastgesteld. Enkele
onderdelen uit een aantal subprojecten zijn reeds afgerond. Positief is
ook de zichtbare samenwerking en synergie tussen de verschillende
subprojecten. Dit uit zich niet alleen in gezamenlijke publicaties maar
ook in de uitwisseling van kennis en materiaal tussen de medewerkers.

Historie en ontwikkelingen

Bij aanvang van het project heeft de Commissie het consortium
geadviseerd aandacht te besteden aan een versterking van het zakelijke
management en de relatie daarvan met het wetenschappelijke management.
Het consortium heeft hierop het projectbeheer aangepast en naast een
wetenschappelijk ook een zakelijk managementteam ingesteld. Beide teams
bestaan uit afvaardigingen van de vier partners en voeren maandelijks
overleg om de projectvoortgang te bewaken. 

In haar advies van augustus 2005 heeft de Commissie aanbevolen om in
beeld te brengen hoe de producten richting de markt zullen worden
gebracht, welke activiteiten de industriële partners daarbij ontplooien
en wat de risico’s daarbij zijn. In haar advies van september 2006
heeft de Commissie aanbevolen meer aandacht te besteden aan de
realisatie van de maatschappelijke mijlpalen door het uitgeven van
publicaties en het houden van presentaties voor een
niet-wetenschappelijk publiek. Dit heeft de aandacht van het consortium.


Bevindingen in het kader van de MTE

1. Voortgang mijlpalen

De wetenschappelijke output is goed en hoger dan gepland. Zowel het
aantal publicaties (35) als het aantal presentaties op congressen is
hoger dan de doelstelling zoals gesteld in de nulmeting. 

Er wordt deelgenomen in nationale en internationale netwerken. Er zijn
educatieve activiteiten, op zowel de Universiteit Maastricht als de TU/e
worden de vakken Molecular Imaging en Advanced Microscopic Techniques
gegeven. Tevens zijn er recentelijk leerstoelen opgericht voor Molecular
Imaging in Maastricht en Eindhoven. Daarnaast is het programma CTMM
(Center for Translational Molecular Medicine), belangrijk voor de
valorisatie en verankering van het project, door de overheid gehonoreerd
met een bedrag van EUR 150 mln voor een periode van vijf jaar. 

De Commissie ondersteunt het advies van de evaluatiecommissie om meer
aandacht te besteden aan de maatschappelijke mijlpalen in het project.
Het consortium is zich ervan bewust dat hier een inhaalslag gemaakt moet
worden. Een eerste stap is gezet in het opzetten van een website.
Daarnaast is er met de Hartstichting afgesproken om in 2009 een
symposium onder auspiciën van het consortium te organiseren. 

2. Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

In de loop van het project is duidelijk geworden dat er behoefte bestaat
vanuit ziekenhuizen om moleculaire beeldvormingstechnieken in te zetten
voor klinische diagnostiek en voor monitoring van het effect van
geneesmiddelen. Vanuit de evaluatiecommissie is de aanbeveling gekomen
om binnen het project meer aandacht te geven aan het in vivo werk om het
doel van het project te bereiken: proof-of-concept van moleculaire
beeldvormingstechnieken. Verder is het essentieel dat clinici actiever
bij het project betrokken worden dan tot nu toe het geval. De nucleaire
geneeskundigen waar de evaluatiecommissie op doelde, zijn inmiddels
benaderd voor een adviserende rol. Ook de contacten met de industrie
dienen geïntensiveerd te worden om commitment te krijgen vanuit de
industrie om de toepassingen richting de markt te brengen.

Het consortium ziet het CTMM programma als belangrijk middel tot
valorisatie en continuering. Hierbij zijn naast universiteiten en
industrie, de Hartstichting en Alzheimer Stichting betrokken bij de
(toekomstige) financiële ondersteuning van het onderzoek van dit
consortium, en deels ook bij de publieksvoorlichting. 

De economische output uit zich in de aanvraag van drie octrooien.
Aandacht voor valorisatie blijft belangrijk in dit project.

Een positieve ontwikkeling in het kader van de verankering in de
betreffende kennisinstellingen van dit toepassingsgerichte onderzoek, is
dat er leerstoelen gecreëerd zijn in Maastricht en Eindhoven op het
gebied van moleculaire beeldvorming. De Universiteit Maastricht heeft
EUR 2-3 mln. beschikbaar gesteld voor een onderzoeksgroep, inclusief
personeel en apparatuur, die vooral fundamentele aspecten zal
bestuderen. In Eindhoven wordt dezelfde investering gedaan. Deze
leerstoel is meer richting de toepassing (translationeel).

3. Synergie met andere Bsik-projecten 

Er zijn geen formele samenwerkingsverbanden met andere Bsik-projecten.

4. Internationale oriëntatie

Binnen een aantal subprojecten is samenwerking gestart met
internationaal gerenommeerde onderzoeksgroepen. Tevens heeft het
consortium internationaal bekendheid verkregen. Er zijn meerdere
presentaties op internationale congressen gegeven. Daarnaast
participeren medewerkers in twee KP6 projecten, ‘Diagnostic Molecular
Imaging’ en ‘Targeted Delivery of Nanomedicine’.

5. Organisatie en bestuur

Belangrijke aanbeveling vanuit de evaluatiecommissie is om een
(onafhankelijke, externe) wetenschappelijke adviescommissie in het leven
te roepen om het Managementteam te ondersteunen. De grootte en de
complexiteit van het project pleit voor een dergelijke commissie. Het
consortium is dit aan het uitwerken en benadert hiervoor externe
partijen, onder andere leden van de evaluatiecommissie zelf.

Conclusies van de Commissie

De Commissie is positief over dit project. De ‘overall’ vooruitgang
van het project is goed, alleen het in vivo onderzoek loopt achter. Het
lijkt erop dat het consortium niet overal even transparant rapporteert,
waardoor mogelijke opbrengsten niet zichtbaar worden. 

Binnen twee kennisinstellingen zijn, mede onder invloed van het project,
 twee leerstoelen gecreëerd ten behoeve van Molecular Imaging, beide
met een bijbehorende onderzoeksgroep. Dit draagt in hoge mate bij aan de
verankering van de onderzoekslijn van dit project binnen de
kennisinstellingen. Het consortium zelf ziet de verankering vooral in de
voortzetting van het onderzoeksprogramma in CTMM, en ziet daarin ook de
kansen voor valorisatie. De rol van het bedrijfsleven is nu voornamelijk
beperkt tot Philips. De valorisatie is daarmee voor een deel verzekerd,
maar de vraag is waarom andere bedrijven niet ook (inhoudelijk)
bijdragen aan het toch sterk toepassingsgerichte project. 

De Commissie beveelt aan dat het project een concrete strategie
ontwikkelt voor valorisatie en verankering.  Ook de verspreiding van de
opgedane kennis en ontwikkelde producten naar andere onderzoeksgroepen
en naar toepassingsmogelijkheden in samenwerking met industrieën zou
actiever en planmatiger nagestreefd moeten worden om het innovatieve
karakter van dit project tot zijn recht te laten komen.

Voor wat betreft maatschappelijke activiteiten adviseert de Commissie om
hier meer aandacht aan te besteden. Tot slot zou de rapportage
transparanter opgesteld kunnen worden, zodat de opbrengsten van het
project en de internationale profilering goed zichtbaar zijn. 





Naam voorstel:	Cyttron

Nummer:	Bsik 03036

FES-bijdrage	EUR 8,8 miljoen

Totaal budget:	EUR 17,6 miljoen

Penvoerend ministerie:	VWS

Looptijd: 	van februari 2003 tot maart 2009; verlengd tot september 2009



	Inleiding

Het project is er op gericht een geïntegreerde infrastructuur voor
‘bio-imaging’ en modellering van cellen te bewerkstelligen. Het gaat
om imaging op verschillende afmetingsschalen, van cel- tot atomair
niveau. De door verschillende technieken verkregen beelden zullen door
middel van software tot één beeld worden geïntegreerd. De
daaropvolgende stap die Cyttron inmiddels heeft geformuleerd, is het
demonstreren van de grote waarde van de ontstane infrastructuur voor
diagnostiek en behandeling van complexe ziektebeelden zoals Alzheimer en
sommige kankertypen. 

Historie en ontwikkelingen

Het Cyttron consortium heeft een helder omschreven einddoel waaraan de
resultaten van alle deelprojecten bijdragen. Dit heeft geresulteerd in
een goede interne coherentie. Het Cyttron consortium heeft zeer goede
voortgang geboekt. De software functioneert en de database met beelden
wordt steeds verder gevuld. Het systeem moet nog robuuster worden
gemaakt. Er bestaat geen twijfel over de haalbaarheid van de
einddoelstelling. Een voor de verankering belangrijke ontwikkeling is de
bouw van een nieuwe faciliteit in Leiden genaamd ‘the Cell
Observatory’, waarbij alle technologie nodig voor geavanceerde
geïntegreerde bio-imaging geconcentreerd is. De RUL heeft een
investering van 8 miljoen euro gedaan en de faciliteit is eind 2007
geopend. 

Bevindingen in het kader van de MTE

1 Realisatie mijlpalen 

De evaluatiecommissie meldt zeer onder de indruk te zijn van de behaalde
resultaten tot nu toe en  verwacht dat de behaalde wetenschappelijke
resultaten van groot maatschappelijk belang zullen blijken te zijn. Het
aantal wetenschappelijke publicaties ligt ruim boven het aantal beoogde
publicaties. Het gaat hier om publicaties die daadwerkelijk voortvloeien
uit het Cyttron project. 

Zowel wanneer het gaat om patenten, octrooien als copyright van
softwarepakketten is de voortgang van het consortium goed. Men loopt
voor op de vastgestelde mijlpalen. Er zijn twee additionele industriële
partners die in de afgelopen periode zijn gaan participeren binnen
Cyttron. De evaluatiecommissie is met name te spreken over de
participatie van Virtual Proteins. Dit bedrijf voegt qua inhoudelijke
expertise veel toe aan het consortium en de evaluatiecommissie vindt het
van grote waarde dat ook een start-up kan aanhaken aan het consortium. 

De resterende tijd zal vooral worden gebruikt voor validatie van de
ontwikkelde technologieën. Het consortium richt zich duidelijk meer op
vermarkting van de ontwikkelde technologie en software. 

Ook als het gaat om maatschappelijke mijlpalen is de voortgang goed. Het
consortium spant zich in om het brede publiek en ook met name
(potentiële) toekomstige onderzoekers te informeren over
wetenschappelijke aspecten van celbiologisch onderzoek. Origineel is de
ontwikkeling van een reizend DNA-lab, waarmee middelbare scholen worden
bezocht (1200 leerlingen per jaar) en waarin het belang van bio-imaging
wordt toegelicht. Verder heeft het consortium samen met het museum
Naturalis (Leiden) een permanente tentoonstelling opgezet genaamd ‘de
Cel’.

2 Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

Cyttron wordt als zeer goed beoordeeld als het gaat om activiteiten op
het gebied van innovatie, valorisatie en verankering. Het consortium
ontwikkelt onder andere software die (voor private partijen tegen
betaling) gebruikt wordt door veel laboratoria. Hun feedback draagt bij
aan de validatie van de ontwikkelde kennis.   

Een belangrijke ontwikkeling met betrekking tot verankering is de reeds
vermelde bouw van een nieuwe faciliteit in Leiden (Cell Observatory).
Verder tracht het consortium met behulp van verschillende
financieringsbronnen (o.a. KP7) de werkzaamheden van het consortium te
continueren. Prof. Abrahams (consortium directeur) is betrokken geweest
bij het adviseren van de Europese Commissie bij het opstellen van het 7e
kader programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling. Het
consortium werkt goed samen met de industriële partners, zij het dat
dit niet erg commercieel wordt aangepakt. De evaluatiecommissie merkt op
dat het ontbreken van een grote partner op het terrein van de
farmaceutische industrie een punt van zorg is. Door middel van colleges
aan Master studenten wordt Cyttron-kennis overgedragen aan toekomstig
onderzoekers. Ook participeert Cyttron in de lerarenopleiding binnen de
Life Sciences opleiding van TUD en RUL. 

3 Synergie met andere Bsik projecten 

Cyttron werkt nauw samen met het ‘Center for Medical Systems
Biology’ van het Netherlands Genomics Initiative (NGI) en werkt op
beperkte schaal samen met BioRange (één promovendus). Cyttron
onderzoekt mogelijke samenwerking met andere consortia (bijvoorbeeld
Molecular Imaging of Ischaemic Heart Disease) maar verwacht pas
structurele samenwerking op een later tijdstip. De aandacht ligt nu
vooral op het doorontwikkelen van de technologie. Er zijn vele verzoeken
tot samenwerking, maar in dit stadium acht het consortium het niet
verstandig om de nog niet volledig ontwikkelde technologie al in te veel
vraagstellingen toe te passen. Wel werken individuele onderzoekers
(sub-project-leiders) met andere consortia samen.

4 Internationale oriëntatie

Er wordt ruim gepubliceerd in internationale tijdschriften. De Cyttron
deelnemers participeren voldoende in internationale congressen en
symposia en alle sub-project-leiders werken in internationale
samenwerkingsverbanden. Zo is er samenwerking met het Imperial College
(Londen), met een Antwerpse groep op het gebied van Alzheimer en met 25
groepen in o.a. de VS en Australië die zich richten op het
identificeren van eiwitten die kanker induceren of herkennen. Ook
organiseert het consortium zelf jaarlijks een eendaags congres. 

5 Organisatie en bestuur

Cyttron heeft een goed functionerende en heldere organisatiestructuur.
Prof. Abrahams toont duidelijk leiderschap en er is voldoende interne
controle op het functioneren van het consortium als geheel. Er is veel
interactie tussen de leiders van sub-projecten.  

Conclusies van de Commissie van Wijzen

De Commissie is positief over de voortgang en de aansturing van het
Cyttron-project. De wetenschappelijke/technologische resultaten van het
project zijn van hoge kwaliteit. Het consortium heeft daarnaast veel
aandacht voor valorisatie, verspreiding van kennis, vermarkting,
maatschappelijke inbedding en verankering. Er is een beperkte
samenwerking met andere Nederlandse kennisinstellingen, waarvoor goede
argumenten zijn, nl. dat de ontwikkelde kennis nog niet rijp is voor
verspreiding, en dat de personele en operationele inzet nog niet
voldoende ruimte bieden om andere groepen te faciliteren. De Commissie
adviseert de mogelijkheden om de kennis en apparatuur toegankelijk te
maken voor andere onderzoeksgroepen te onderzoeken en er een plan voor
op te stellen. De verankering van dit project in de betreffende
kennisinstellingen wordt gewaarborgd door de investeringen van de RUL in
faciliteiten en continuering van het consortium. Ook vanuit andere
financieringsbronnen is er zicht op continuering van de activiteiten van
dit consortium.

De Commissie constateert dat de voortgang op ICT/Bio-informatica gebied
boven verwachting is, maar dat nog stappen moeten worden gezet om de
software robuust en geschikt voor gebruik door andere onderzoeksgroepen
en industrie te maken. Dit is niet eenvoudig en moet door het consortium
niet onderschat worden. Cyttron dient hier nadrukkelijk aandacht aan te
geven en daarbij professionele expertise te betrekken. Verder adviseert
de Commissie om een concreet plan voor valorisatie van de opgedane
kennis en ontwikkelde producten te komen en de daartoe benodigde
expertise verder te ontwikkelen. 



Naam voorstel:	Stem cells in development and disease (SCDD)

Nummer:	Bsik 03038

FES-bijdrage	EUR 8,8 miljoen

Totaal budget:	EUR 18,7 miljoen

Penvoerend ministerie:	Ministerie van OCW

Looptijd: 	van 1-1-2004 tot 31-12-2008



	Inleiding

Het doel van het project is de genetische cascades en regulerende wegen
te identificeren en te karakteriseren die de celidentiteit regelen
tijdens de ontwikkeling in diverse stamcellen en weefsels.

Historie en ontwikkelingen

In 2005 vroeg de Commissie aandacht voor de kennisoverdracht naar de
industrie en de noodzaak om hier in rapportages op terug te blijven
komen. In 2006 concludeerde de Commissie dat de uitstraling van het
consortium naar bedrijven groeiende was. De Commissie verzocht het
consortium om in de toekomst uitvoeriger en meer inhoudelijk te
rapporteren. 

De voortgang van de werkzaamheden is goed. Realisering van de
wetenschappelijke doelstellingen tegen het eind van het project lijkt
geen probleem. De interactie tussen de partners stimuleert het ontstaan
van nieuwe ideeën; experimenten leiden soms tot uitbreiding van de
originele werkpakketten en mijlpalen. Inzichten die in het ene
werkpakket verworven zijn, leiden regelmatig tot meer mogelijkheden en
beter presteren van andere werkpakketten.

Enkele highlights: Er is een nieuwe marker ontdekt voor darmkanker.
Hiermee kunnen stamcellen worden geïdentificeerd die voorheen
onherkenbaar waren. Deze marker kan van belang zijn bij het opsporen van
vele soorten kanker. Ook zijn er nieuwe protocollen ontwikkeld om humane
embryonale stamcellen beter te laten differentiëren en om ze
efficiënter genetisch te manipuleren. De ontwikkelde technieken dragen
bij aan het verminderen van het gebruik van embryonale stamcellen.

Bevindingen in het kader van de MTE

De Commissie constateert een groot wetenschappelijk enthousiasme en
goede voortgang, goede maatschappelijke communicatie en een actieve
houding ten opzichte van ethische thema’s in dit project. 

1. Realisatie mijlpalen

Wetenschappelijk presteert het consortium bijzonder goed. Het consortium
produceert zeer veel wetenschappelijke artikelen, waarvan een aantal in
zeer hoog aangeschreven tijdschriften. Er is een groeiend aantal
publicaties van verschillende deelnemende onderzoeksgroepen gezamenlijk.
De Bsik subsidie heeft meer en intensievere interactie tussen de
deelnemende onderzoeksgroepen gefaciliteerd en de stamcelgemeenschap in
Nederland gemobiliseerd. 

De economische ontwikkeling wordt vooral gezocht in octrooiaanvragen en
het streven een erkend kenniscentrum te zijn, minder in het zelf
ontwikkelen van producten voor de medische markt. 

SCDD wil een kenniscentrum voor stamcelonderzoek in Nederland worden,
dat kan uitgroeien tot een topinstituut van wereldklasse met een
primaire focus op fundamenteel onderzoek. Om dit doel te ondersteunen is
onder andere een groot (waarschijnlijk jaarlijks terugkerend)
internationaal wetenschappelijk congres georganiseerd. Om zijn
onafhankelijkheid te waarborgen, zullen valorisatieactiviteiten zoals
octrooiaanvragen, het opstarten van spin-off bedrijven en contacten met
bedrijven alleen door individuele consortiumleden ontplooid worden en
niet door het consortium zelf. SCDD leden nemen deel aan
wetenschappelijke beoordelingscommissies en adviseren NWO, KNAW en
politieke partijen.

De informatie richting een breder publiek lijkt gestuurd te worden door
maatschappelijke en ethische vragen; hierop wordt goed ingespeeld.
Ontwikkelingen binnen het internationale stamcelonderzoek, die meer
mogelijkheden bieden om stamcellen van volwassenen te genereren en
manipuleren, dragen overigens bij aan het verminderen van het gebruik
van embryonale stamcellen. Om meer maatschappelijk draagvlak te creëren
nemen SCDD leden regelmatig deel aan wetenschapscafés en media
interviews. 

Het consortium ziet het opleiden en trainen van (geneeskunde)studenten,
aio's en postdoc's als een van haar belangrijkste taken op het gebied
van kennistransfer en een goede manier om te zorgen dat de ontwikkelde
kennis ook in de toekomst zijn weerslag zal hebben op het
onderzoeksveld.

2. Innovatie, valorisatie en verankering

Het consortium is erg gericht op fundamenteel onderzoek. Daarin is men
sterk en goed geoutilleerd, en deze positie wil men graag uitbouwen. Men
heeft wel aandacht voor het beschermen van ontwikkelde kennis en het
vermarkten hiervan. SCDD ziet het als haar taak fundamentele kennis te
genereren waarmee zowel technische (bijv. hoe verbeter je de kweek van
stamcellen) als therapiegerichte (verschillen tussen gezonde en zieke
cellen) vragen vanuit het veld beantwoord kunnen worden.

Er zijn twaalf octrooiaanvragen ingediend. Van minstens één octrooi
wordt commercialisatie verwacht omdat hierin een kandidaat-marker voor
kankercellen wordt beschreven. Binnenkort wordt ook een breed toepasbare
methode voor de analyse van genexpressie geoctrooieerd. Voor
commercialisering van de patenten, ontwikkelde materialen en methoden
wordt contact gezocht met geïnteresseerde bedrijven. Op de website van
het consortium, www.stemcells.nl, is een gedeelte voor wetenschappers,
een gedeelte met publieksinformatie en een afgeschermd gedeelte voor de
consortiumdeelnemers. 

SCDD is bezig met het oprichten van een Dutch Stem Cell Society met als
kern  het consortium, aangevuld met de geassocieerde leden. Vanuit deze
Society kunnen op specifieke onderwerpen gerichte werkgroepen gevormd
worden waarin ook niet-SCDD-ers kunnen deelnemen.

Men verwacht dat de ontwikkelde kennis en modelsystemen de komende 5
jaar toegevoegde waarde gaan leveren voor medische toepassingen. Het
consortium zoekt daarom, en om een “brain-drain” te voorkomen, naar
mogelijkheden voor financiering van een tweede termijn.

3. Synergie met andere Bsik-projecten

SCDD en het DPTE (Dutch Program for Tissue Engineering) project zijn
complementair, maar hun uitgangspunten zijn nogal verschillend. Er is
open informatie-uitwisseling tussen de projecten: er is regelmatig
contact op alle niveaus; men bezoekt elkaars bijeenkomsten en
organiseert gemeenschappelijke cursussen. Communicatie en educatie zijn
ook nodig om vanuit de verschillende uitgangspunten dichter bij elkaar
te komen. Er is een gezamenlijke maatschappelijke adviesraad. Verder
zijn er samenwerkingsverbanden met het Netherlands Proteomics Centre.

4. Internationale positionering

De internationale oriëntatie is zonder meer goed te noemen. Alle
groepsleiders van het SCDD consortium zijn internationaal bekend en
erkend als experts in hun specialisme. SCDD leden worden regelmatig
uitgenodigd op internationale congressen om lezingen te geven en sessies
voor te zitten. SCDD leden dragen bij aan opleidingsprogramma's van
andere universiteiten wereldwijd. Een deel van de onderzoeksresultaten
wordt gepubliceerd in internationale tijdschriften met zeer hoge impact.
Een aantal groepsleiders is lid van EMBO of KNAW en/of heeft zitting in
beoordelingsgremia, adviescommissies van onderzoeksorganisaties,
organisaties voor patiëntenbelangen, opleidingsprogramma's enzovoort.

Veel SCDD leden hebben onderzoeksbeurzen verkregen van internationale
financieringsinstellingen als NIH, ESF, EMBO, et cetera. De
wetenschappelijk directeur heeft recent een NIH MERIT Award verkregen.
SCDD leden nemen ook actief deel aan meerdere KP6 en KP7 netwerken. Door
de samenwerking binnen het SCDD consortium is het onderzoek
internationaal nog beter zichtbaar geworden en zijn meer mogelijkheden
tot internationale samenwerking ontstaan.

5. Organisatie en bestuur

Er is een heldere structuur. Het consortium wordt geleid door een
management team van vier groepsleiders en een wetenschappelijk
directeur, bijgestaan door een ervaren projectmanager. Er is ook een
Raad van Toezicht ingesteld. Er zijn onderhandelingen gaande over de
toetreding tot SCDD van 3 extra leden (die geen subsidie zullen
ontvangen) om niches in het consortium in te vullen (en als opmaat voor
een Dutch Stem Cell Society). 

Communicatie binnen het project verloopt onder meer via een eigen
website (zie boven). Ook zijn er jaarlijkse vergaderingen in de vorm van
een eendaags wetenschappelijk congres voor alle projectdeelnemers en
vertegenwoordigers van de bedrijven.

Conclusies van de Commissie 

De wetenschappelijke excellentie van dit project staat naar het oordeel
van de Commissie buiten kijf. Deze excellentie wordt in hoge mate
bepaald door de excellente kwaliteit van de participerende groepen. De
Commissie heeft waardering voor het momentum dat is gecreëerd en voor
de (inter)nationale zichtbaarheid van het stamcel onderzoek binnen
Nederland, dat door dit consortium is bewerkstelligd. De Bsik-impuls
heeft bijgedragen aan daadwerkelijke samenwerking tussen een aantal
Nederlandse groepen die op dit terrein actief zijn. Stamcel onderzoek is
van belang voor diverse andere innovatieve programma’s waaronder BMM
en CTMM. De Commissie is daarom van mening dat dit werk dient te worden
voortgezet en dat moet worden onderzocht hoe het project na afloop
verder gefinancierd kan worden. Als financiering uit andere bron op
termijn mogelijk is, beveelt de Commissie het penvoerend ministerie aan
voor 2009 een overbruggingssubsdie beschikbaar te stellen om te
voorkomen dat als het project volgens planning eind 2008 afloopt, een
ongewenste discontinuïteit ontstaat en toponderzoekers naar elders
vertrekken.

De Commissie adviseert voorts dat het consortium de komende tijd ook
werkt aan intensivering van de contacten met DPTE, waar eveneens
behoefte is aan kennis over stamcellen. Ook de onderlinge samenwerking
tussen de participerende groepen zou nog geïntensiveerd moeten worden
om een optimaal rendement uit de investering in dit consortium te
waarborgen. De Commissie heeft tenslotte waardering voor de bijdrage die
het consortium levert aan het maatschappelijk debat. 







Naam voorstel:	Dutch Program for Tissue Engineering

Nummer:	Bsik 03040

FES-bijdrage	EUR 25 miljoen

Totaal budget:	EUR 50 miljoen

Penvoerend ministerie:	Ministerie van OCW

Looptijd: 	van januari 2004 tot 31 december 2010



	

Inleiding

DPTE is een nationaal samenwerkingsverband op het gebied van
weefselkweek voor medisch gebruik. Er wordt gewerkt aan de volgende
thema’s: stamcellen, dragermaterialen, bioreactoren en klinische
applicaties waarbij de opgedane kennis wordt toegepast in de kliniek.
Een voorbeeld van het type onderzoek dat binnen DPTE plaatsvindt, is het
onderzoek aan huidvervangende producten voor de behandeling van
chronische wonden en huidziekten.

Historie en ontwikkelingen

De start van het programma heeft een half jaar vertraging opgelopen door
de vertraagde toekenning van de Bsik-subsidie. Dit komt ook tot uiting
in de financiële planning. De gevraagde verlenging van de looptijd is
door het ministerie van OCW goedgekeurd. 

De evaluatiecommissie is zeer positief over de vooruitgang die binnen
DPTE is geboekt, vooral op het gebied van coördinatie en afstemming van
onderzoek. Wel geeft men aan dat DPTE een sterkere coördinatiefunctie
en regiefunctie in kan nemen bijvoorbeeld bij de keuzen van celtypen die
gebruikt worden in weefsel onderzoek. Daarnaast adviseert de
evaluatiecommissie om meer gebruik te maken van de in Nederland
aanwezige kennis op het gebied van stamcellen (bijvoorbeeld binnen het
Bsik initiatief SCDD) en immunologie en om een intensivering van de
samenwerking met de klinische gebruikers te realiseren. 

Bevindingen in het kader van de MTE

Realisatie mijlpalen

De realisatie van de mijlpalen ligt over het geheel genomen op schema.
Deze goede voortgang komt ook tot uiting in de wetenschappelijke output
van het programma: er worden meer publicaties gerealiseerd dan vooraf
werd voorzien. Hierbij moet worden opgemerkt dat het gaat om publicaties
van DPTE-onderzoekers; hierbij zijn ook meegenomen de publicaties over
projecten waarmee de kennisinstellingen al eerder bezig waren. Ook de
doelstellingen wat betreft participatie in internationale projecten zijn
halverwege de looptijd van het programma al ruimschoots gehaald. Er is
een achterstand op het gebied van publicaties met internationale
partners, maar gezien de vorderingen is het streefcijfer voor het einde
van het programma reëel. 

De economische output kent een achterstand wat betreft de doelstellingen
voor de oprichting van spin-off bedrijven. Binnen de programmaperiode
werden tien kleine en twee grote spin-off bedrijven geambieerd.
Inmiddels zijn er negen kleine spin-off bedrijven gerealiseerd rond het
DPTE-programma, waarvan één van de negen een directe resultante is van
het DPTE-programma. De spin-offs zijn grotendeels afkomstig van
onderzoek dat voorafging aan het programma. Daarentegen mag verwacht
worden dat er een naijleffect zal optreden voor spin-off’s uit
DPTE-gefinancierde kennis. De maatschappelijke output ligt op schema,
het DPTE geeft ruime aandacht aan maatschappelijke communicatie door
bijvoorbeeld mee te werken aan programma’s als “Netwerk” en
“Eén Vandaag”.

Ook de innovatiemijlpalen liggen grotendeels op schema. De
doelstellingen voor samenwerking met de industrie zijn gehaald. Het
consortium is actief op het gebied van kennisverspreiding zowel
nationaal als internationaal. Op het gebied van patenten is er een
achterstand. Inmiddels zijn er vijf patenten uit het programma
voortgevloeid, het streefcijfer ligt op twintig. 

De evaluatiecommissie geeft aan dat het programma zich moet richten op
het fundamentele onderzoek op het gebied van weefselkweek. Het onderzoek
moet toepassingsgericht zijn maar commercialisering moet niet worden
overhaast; wel moet er aandacht zijn voor de bescherming van de kennis.
Ook geeft zij aan dat de doelstellingen met betrekking tot patenten en
spin-offs in de nulmeting te hoog zijn ingeschat en niet reëel zijn,
omdat het DPTE voornamelijk fundamenteel onderzoek doet en de vertaling
hiervan in medische toepassingen lange tijd vergt.

Stand van zaken innovatie, valorisatie en verankering

De ontwikkelingen rond innovatie, valorisatie en verankering zijn goed.
Het consortium heeft zich ingespannen om het bedrijfsleven bij het
programma te betrekken. Er is een groot aantal samenwerkingen met de
industrie op projectniveau. Vier bedrijven waaronder Organon (Schering
Plough) participeren ook financieel in het project. Hun inbreng is
beperkt (1,1 miljoen euro). Valorisatie en het betrekken van industrie
wordt binnen het programma gestimuleerd door de instelling van
gebruikerscommissies waarbij mogelijke afnemers van de ontwikkelde
kennis vertrouwelijk geïnformeerd worden over de vorderingen. Op dit
moment zijn 35 organisaties bij deze gebruikerscommissies aangesloten.
Zij adviseren ook over de voortzetting of bijsturing van de projecten. 

Het patenteren van kennis heeft de aandacht, inmiddels zijn er twee
workshops gehouden voor de betrokken onderzoekers rond dit onderwerp, in
de toekomst zullen er ook workshops voor potentiële start-up bedrijven
worden georganiseerd. Op basis van DPTE onderzoek zijn inmiddels vijf
patenten gefiled. Eén van deze patenten is inmiddels overgenomen door
de start up LeadPharma. Met betrekking tot de verankering is belangrijk
dat er twee aansluitende programma’s zijn toegekend: Translational
Regenerative Medicine (start 2007, 25 miljoen euro) en Biomedical
Materials program (2008, 45 miljoen euro). Deze initiatieven zijn, meer
dan DPTE, gericht op toepassing van kennis.  

De evaluatiecommissie geeft aan dat het DPTE programma goed aansluit bij
de behoeftes van de markt en is positief over de inspanningen van DPTE
om kennis verder te ontwikkelen richting medische toepassingen.

Synergie met andere Bsik-projecten (maar ook binnen het project en met
de omgeving)

Het DPTE-programma werkt samen met het Bsik project Stem Cells in
Development and Disease (SCDD). SCDD richt zich vooral op de moleculaire
aspecten van stamcellen, DPTE richt zich op de vermeerdering en
toepassing van stamcellen. Zoals ook de externe evaluatiecommissie
constateert, is moleculaire kennis van stamcellen en het toepassen van
de laatste inzichten voor de weefselkweek essentieel. De samenwerking
met het SCDD is dan ook van grote toegevoegde waarde en dient optimaal
te worden gebruikt. 

Internationale oriëntatie

DPTE is zeer internationaal georiënteerd wat ook tot uiting komt in de
samenwerkingsverbanden en publicaties. Binnen de DPTE-projecten zijn er
45 internationale samenwerkingsverbanden. DPTE leden participeren in
veertien Europese programma’s. In 2006 is het Europese congres van
Tissue Engineering and Regenerative Medicine International Society
(TERMIS) in Rotterdam gehouden waarbij DPTE de organisatie heeft
verzorgd. In 2008 wordt dit opgevolgd door het Wereld Biomaterialen
Congres in Amsterdam. Er is een intensieve samenwerking met het Verenigd
Koninkrijk opgezet waarbij conferenties worden georganiseerd over
medische thema’s zoals therapeutisch kloneren en weefselkweek.

Organisatie en bestuur

Doelstelling van het programma is de realisatie van een gestructureerd
en geïntegreerd netwerk rond weefselkweek, al dan niet in combinatie
met dragers, en uiteindelijk met therapeutische doeleinden. Het creëren
van samenhang is een belangrijk onderwerp geweest, waarbij het programma
wordt gekenmerkt door een bottom up benadering. Het betreft groepen van
projecten rond gemeenschappelijke thema’s. De projecten staan op
zichzelf en zijn niet afhankelijk van elkaar. Wel is er per thema een
platformleider. Om verdere samenhang te creëren adviseert de
evaluatiecommissie 

dat platformleiders een mandaat krijgen om te sturen op samenhang. 

Conclusies van de Commissie van Wijzen

De Commissie is positief over DPTE en heeft veel waardering voor het
feit dat DPTE gezien wordt als hét fundamentele platform voor tissue
engineering. De voortgang van dit project is goed, de voorgenomen
doelstellingen en mijlpalen zijn gerealiseerd. De Commissie beveelt aan
om de governance structuur tegen het licht te houden. Bij de start van
DPTE was het nodig om draagvlak te creëren d.m.v. een bottom-up aanpak.
Nu partijen elkaar hebben gevonden is een strakkere vorm van sturing
mogelijk en nodig om een volgende stap te maken naar meer synergie
tussen de deelnemende groepen en bevordering van kwalitatief sterke
onderzoekslijnen. De Commissie onderschrijft de aanbeveling van de
evaluatiecommissie dat een management op “platform”-niveau nodig is.
DPTE zou nog meer en beter gebruik kunnen maken van de expertise die
binnen andere groepen aanwezig is, zoals onderzoekgroepen op het gebied
van stamcellen (SCDD), beeldvorming (bv. Cyttron) en immunologische
groepen. Dit aspect van samenwerking met andere relevante initiatieven
is ook van belang in het kader van een discussie over een toekomstige
voortzetting van DPTE. DPTE richt zich op de ontwikkeling van
fundamentele kennis, waarbij de toepassing van die kennis en de in DPTE
opgeleide onderzoekers, hun weg vinden in programma’s als BMM,
TI-Pharma, TeRM (Translational Regenerative Medicine) en CTMM. Zonder
DPTE of een voortzetting daarvan zou deze keten in gevaar kunnen komen.
Dit betekent dat onderzocht moet worden hoe DPTE in goede samenhang met
de genoemde programma’s kan worden voortgezet, waarbij de eventuele
overlappende activiteiten geïdentificeerd en uitgesloten moeten worden
en beschikbare expertise en faciliteiten optimaal moeten worden ingezet.
Er moet een structurele samenhang tussen deze programma’s tot stand
worden gebracht indien Nederland op dit gebied een toonaangevende rol
wil blijven spelen. Daarbij moet ook aandacht worden besteed aan de
balans tussen vraag- en aanbodsturing en aan het maken van concrete
afspraken over IP-rechten. 

Verder adviseert de Commissie dat de aandacht voor het betrekken van het
bedrijfsleven (met een reële financiële inbreng) en de valorisatie
verder wordt geïntensiveerd, zodat kennisbescherming en optimaal
gebruik van de kennis binnen de kliniek en in het bedrijfsleven
gegarandeerd kan worden. Ook de maatschappelijke en ethische aspecten
verdienen meer aandacht.

DPTE heeft OCW verzocht om een verlenging van het huidige programma met
één jaar. De Commissie vraagt OCW hier snel formeel duidelijkheid over
te scheppen. 







Naam voorstel:	Neuro-Bsik – Mouse Phenomics

Nummer:	Bsik 03053

FES-bijdrage	EUR 13,1 miljoen

Totaal budget:	EUR 26,4 miljoen

Penvoerend ministerie:	Ministerie van VWS 

Looptijd: 	van 1-12-2003 tot 1-11-2009



	Inleiding

Het doel van het project is het realiseren van een Nederlands platform
voor "mouse phenomics" op het gebied van hersenziekten. Het beoogde doel
is het ontwikkelen van diermodellen voor neurologische aandoeningen, in
het bijzonder het creëren van een aantal muizenstammen, met genetisch
vastgelegde aandoeningen, die zich uiten in gedragsveranderingen. Deze
muizen kunnen dan door onderzoekers en het bedrijfsleven worden gebruikt
voor het onderzoeken van pathogenetische mechanismen, voor het
identificeren van aangrijpingspunten voor nieuwe medicijnen en voor het
ontwikkelen van diagnostische kenmerken (bijv. biomarkers, typerende
gedragskenmerken). Daarnaast kan de faciliteit ook gebruikt worden voor
het testen van bestaande medicijnen op neveneffecten met betrekking tot
gedrag. Met behulp van een nieuw ontwikkelde High Throughput (HTP)
screeningsprocedure wordt het fenotype van verschillende muizen(stammen)
bepaald. De onderliggende mechanismen van de aandoeningen worden door
middel van Low Throughput (LTP) onderzocht. 

Historie en ontwikkelingen

In augustus 2007 heeft de Commissie reeds geconstateerd dat de eerdere
adviezen van de Commissie met betrekking tot de planning van ICT
ontwikkeling, valorisatie en verankering van de te bouwen
proefdierfaciliteit, ethische aspecten en synergie met deelnemende
partijen, alle voldoende zijn aangepakt en/of opgelost.

Het project heeft vertraging opgelopen door de beëindiging van de
samenwerking met Harlan en onduidelijkheid over de plaats van de te
bouwen proefdierfaciliteit. Inmiddels is het project goed op gang. Het
Muishuis is in hoog tempo gebouwd bij de Vrije Universiteit Amsterdam en
op 1 januari 2007 in gebruik genomen. Synaptologics BV heeft de rol van
Harlan overgenomen en gaat samen met Noldus BV het Muishuis exploiteren.
Daarnaast heeft het consortium al verschillende contacten met
potentiële gebruikers. Het project heeft verlenging gekregen tot
december 2009.

Het consortium gaat doelgericht te werk, er is een opmerkelijke
coherentie en afstemming/bijstelling  van onderzoeksdoelstellingen
binnen dit programma.

Bevindingen in het kader van de MTE

Realisatie mijlpalen

De wetenschappelijke resultaten in dit project zijn uitstekend. Voor de
HTP zijn verschillende componenten ontwikkeld of aangepast voor
Neuro-Bsik, waaronder hardware voor de HTP PhenoTyper cage,
lick-o-meter, pellet dispenser en de verlichte schuilplaats. Tevens is
de HTP PhenoTyper Software analyse ontwikkeld. Er zijn al interessante
muizenstammen geïdentificeerd voor nader onderzoek. Het opzetten van
het datamanagement systeem is nu in handen van Noldus en is
waarschijnlijk tegen de zomer van 2008 klaar. Het consortium heeft veel
artikelen in gerenommeerde bladen gepubliceerd. De mijlpalen voor
wetenschappelijke publicaties zijn ruim voldoende gehaald. De realisatie
van de mijlpalen voor de economische output heeft vertraging opgelopen
doordat het Muishuis vertraagd opgeleverd is. In het eerste jaar worden
controlemuizen getest om een betrouwbare basislijn te krijgen. Men
concentreert zich nu op de ontwikkeling van fenogrammen en de verwerking
van data, waarna experimentele routines kunnen starten. Volgens de
evaluatiecommissie zou de valorisatie van de fenotyper gebaat zijn bij
het uittesten van een nu veel gebruikt “gouden standaard”
geneesmiddel, om de waarde van deze HTP opstelling voor het testen van
geneesmiddelen aan te tonen. De voortgang van de mijlpalen
innovatietraject en kennistransfer is goed. Voor de valorisatie van de
LTP en HTP heeft het consortium contacten met verschillende partijen.
Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de IP. Uit het project
voortkomende fenogrammen en nieuwe muismutanten behoren toe aan het hele
consortium.

De voortgang van maatschappelijke mijlpalen is goed. Er zijn
verschillende radioprogramma's en presentaties geweest en artikelen
uitgebracht om het niet-wetenschappelijke publiek te informeren. 

2.	Stand van zaken innovatie, valorisatie, verankering

De valorisatie is goed op gang. Verschillende producten worden reeds
verkocht, waaronder de phenotyper, de “wheel-running cage” en de
verbeterde versie van het computer vision en video tracking systeem door
Noldus. De academische partners hebben voor de valorisatie contact met
kennistransferbureaus binnen hun eigen universiteit. Een aantal groepen
heeft een start gemaakt met het vermarkten van hun LTP technologie. Het
consortium heeft met verschillende partijen contracten gesloten om hun
muismodellen te analyseren voor neurologische fenotyperingen in de LTP
en HTP screening faciliteiten. Daarnaast zijn er contacten met
industriële partners om muismodellen met specifieke neurologische
fenotypes te testen voor ontwikkeling van geneesmiddelen (bijvoorbeeld
Johnson en Johnson Pharmaceuticals). De bijdragen van bedrijven zijn ook
terug te vinden in het financiële overzicht. Het consortium maakt zich
geen zorgen over de continuering van de proefdierfaciliteit en van de
verworven expertise; er zijn meerdere opties, met of zonder inbreng van
de kennisinstellingen. De huidige samenwerking zal ook in de toekomst
gezekerd zijn, niet alleen door de succesvolle samenwerking, maar ook
door de gezamenlijke interesse.

Ten aanzien van de transfer van kennis, expertise en modellen, is het
consortium vooral doelgericht.  De screening van de muizenstammen is
gericht op neurologische en gedragsafwijkingen. Andere analyses worden
niet (ook niet op aanvraag) uitgevoerd omdat dit een geheel nieuw
standaardiseringstraject zou vergen. De muizen die voor het consortium
niet interessant blijken zijn, worden wel aan externe geïnteresseerden
aangeboden. Transfer van kennis vindt plaats in het kader van de AIO
opleidingen binnen ONWA (onderzoekschool Neurowetenschappen).

Noldus heeft als spin-off een contract research bedrijf (Deltaphenomics
B.V.)  opgericht. Dit bedrijf kan commerciële PhenoTyper screens aan
geïnteresseerde farmaceutische bedrijven aanbieden. Ondertussen hebben
reeds veertien bedrijven interesse getoond hiervoor en zijn vier
samenwerkingen in ontwikkeling. Er is een vruchtbare en open competitie
tussen Deltaphenomics en Synaptologics. 

Verankering van het consortium is mogelijk door onder andere de
interactie tussen onderzoekers in Neuro-Bsik, het Muishuis en
Deltaphenomics. Deze interactie op dit gebied is uniek, waardoor het
consortium een duidelijke niche invult. Met de VU Amsterdam is
afgesproken dat het Muishuis op de campus nog drie jaar mag
functioneren, maar het consortium zou liever 5 jaar doorgaan. Mogelijk
kan Synaptologics al over 3 jaar zelfstandig verder. Een nieuwe,
commerciële muizenfaciliteit is dan relatief eenvoudig te realiseren
omdat alle benodigde kennis, expertise en protocollen ontwikkeld zijn.  
 

Er is potentie voor een Centre of Excellence en in dat licht adviseert
de Commissie om een nadere strategie te ontwikkelen gericht op het
voortzetten van de fysieke faciliteiten en op het vermarkten van deze
faciliteiten en van de databank. Ook farmaceutische bedrijven moeten in
een dergelijk traject betrokken worden. 

3.	Synergie met andere Bsik-projecten 

De Commissie constateert dat er voor de data-analyse, ondanks
vergelijkbare behoefte, geen contacten zijn met NBIC.
Software-ontwikkeling is in handen van Noldus. De synergie met een
aantal andere Bsik-projecten is goed. Dit blijkt uit de contacten met de
Bsik-projecten TREND, BRICKS, ESI en Freeband waarbij Noldus betrokken
is. De kennis opgebouwd in de verschillende consortia wordt door Noldus
uitgewisseld en omgezet in een bruikbare toepassing die aansluit op het
betreffende consortium. 

4.	Internationale positionering

De internationale oriëntatie is goed. Dit blijkt ondermeer uit de
betrokkenheid bij meerdere KP5 en KP6 programma's. Ook is Mouse
Phenomics betrokken bij twee gehonoreerde KP7 projecten. Binnen Europa
zijn verschillende initiatieven op het gebied van muis fenotypering.
Voorbeelden hiervan zijn EUMORPHIA en de opvolgers EUMODIA, EMPRESS en
EMMA. In juli 2007 kwamen de initiatiefnemers van deze Europese
initiatieven bijeen in Londen. Een afgevaardigde van Neuro-Bsik was
daarbij aanwezig. Deze initiatieven leiden ook tot wereldwijde
initiatieven, waaronder het INFRAFRONTIER programma. De internationale
positionering komt daarnaast uit de wetenschappelijke kwaliteit naar
voren en blijkt uit het grote aantal publicaties in internationale
tijdschriften en presentaties op internationale congressen.

5.	Organisatie en bestuur

De General Assembly komt elke twee maanden bijeen om wetenschappelijke
resultaten en technische informatie te bespreken en te coördineren.
Jaarlijks wordt door de groepsleiders en consortiummanager een symposium
georganiseerd waar alle labmedewerkers naar toe komen. Voor AIO’s en
postdocs worden frequent platform meetings georganiseerd waar zij in
aanwezigheid van stafleden hun data kunnen presenteren en kunnen
discussiëren. Daarnaast komt de subgroep van onderzoekers die betrokken
zijn bij het bestuderen van de verschillende muizenstammen, bij elkaar
om specifieke aanpak en problemen te bespreken. Momenteel wordt ingezet
op het verbeteren van informatie-uitwisseling. De Assembly en
werkgroepen dragen bij aan de uitwisseling van wetenschappelijke en
technische informatie. Dit alles heeft een positief effect op de
coherentie van het project en op het afstemmen en bijstellen van
onderzoeksdoelen. 

Conclusies van de Commissie

Dit project heeft, na aanvankelijke problemen in de samenwerking met
derden, goede voortgang geboekt. Er is een opmerkelijke coherentie en er
is een goede organisatie opgezet voor het afstemmen en bijstellen van de
onderzoeksdoelen. Het consortium is doelgericht, de wetenschappelijke
opbrengsten zijn uitstekend. De proefdierfaciliteiten voor de
gedragsmetingen zijn gerealiseerd. Aan de software zal de komende
maanden de laatste hand worden gelegd. De toestemming van de nationale
ethische commissie voor de geplande experimenten is verkregen. De
aandacht kan zich nu richten op de vraag of de geplande experimenten
daadwerkelijk de verwachte kennis over neurologische aandoeningen en
gedragsstoornissen opleveren. 

Er is potentie voor het ontstaan van een centre of excellence. In dat
kader adviseert de Commissie dat er een concrete strategie wordt
ontwikkeld en vastgelegd gericht op het voortzetten van de fysieke
faciliteiten, in samenhang met een academische/wetenschappelijke
omgeving, en op het vermarkten van deze faciliteiten en van de databank.
Farmaceutische bedrijven zullen potentieel geïnteresseerd zijn in
gebruik van de faciliteiten voor de ontwikkeling van geneesmiddelen die
het gedrag beïnvloeden. De Commissie adviseert dat tijdig contact met
deze bedrijven wordt gezocht en dat de attractiviteit expliciet gemaakt
wordt door de effectiviteit van de faciliteiten voor het testen van
geneesmiddelen aan te tonen. Daardoor zouden de gedane investeringen nog
een aantal jaren profijt kunnen opleveren. 



 De samenstelling van de Commissie van Wijzen is als volgt: Prof.ing. W.
Zegveld (voorzitter), Mw. Prof.dr. C.D. Dijkstra, Drs. L.J. Halvers,
Drs. A. van der Hek, Prof.dr. D. Jacobs, Dr. C.J. Kroese, Drs. H. Tent
en Drs. W.G. van Velzen. 

Het secretariaat werd gevoerd door SenterNovem: Drs. J.B.M. Heijs en mw.
Ir. R.M. Wijnands, met ondersteuning van Drs. ing. J. Koch, Dr. C.
Langerak, mw. Dr. T. Rijkers en mw. Dr. C. Wentink.

 Besluit Subsidies investeringen kennisinfrastructuur, Staatsblad 649,
16 december 2002.

 In deel 2 wordt ingegaan op de bevindingen per project.

 Ten aanzien van Biomade heeft de Commissie zich in het kader van de
midterm-evaluatie geen nieuw oordeel gevormd en verwijst zij naar haar
eerdere adviezen.

 Besluit Subsidies investeringen kennisinfrastructuur, Staatsblad 649,
16 december 2002.

 AWT, Advies 72 “Weloverwogen Impulsen. Strategisch investeren in
zwaartepunten”. Den Haag, november 2007.

 Bevindingen van de Commissie van Wijzen over de Nulmeting
Bsik-projecten, 18 november 2004; Advies van de Commissie van Wijzen
over de herziene nulmetingen en de eerste voortgangsrapportage van de
Bsik-projecten, 25 augustus 2005; Advies van de Commissie over de
voortgangsrapportages van de Bsik-projecten over 2005, 6 september 2006.

 Volgens de meest recente cijfers (2005) liggen de publieke
investeringen in R&D iets boven het EU-gemiddelde: 0,71% BBP
(EU-gemiddelde: 0,66%). De private R&D blijft achter bij het
EU-gemiddelde: 1,02% (gemiddelde EU-25: 1,11%). Bron: Nederlands
Observatorium voor Wetenschap en Technologie (NOWT), Wetenschaps en
technologieindicatoren 2008. Leiden/Maastricht, 2008

 Commissie van Wijzen, Notitie over het programmeren en prioriteren van
innovatief onderzoek en procedures voor indiening, beoordeling,
selectie, financiering en monitoring van activiteiten op het gebied van
onderzoek en innovatie vanuit het FES. Den Haag, 27 maart 2007.

 Cijfers 2007 op basis van AWT, Advies 72, Weloverwogen Impulsen. Den
Haag, 2007.

 Commissie van Wijzen, Notitie over het programmeren en prioriteren van
innovatief onderzoek en procedures voor indiening, beoordeling,
selectie, financiering en monitoring van activiteiten op het gebied van
onderzoek en innovatie vanuit het FES. Den Haag, 27 maart 2007.

 De overzichten in deze bijlage zijn gebaseerd op gegevens van AWT en
SenterNovem en maken geen aanspraak op volledigheid. De genoemde
bedragen zijn afgerond.

 Innovatiegerichte Onderzoeksprogramma’s (IOP): Precisietechnologie
(PT), Electromagnetische Vermogenstechniek (EMVT), Intergrale
Productcreatie en Realisatie (IPCR), Self Healing Materials (SHM),
Photonic Devices (PD). 

 Mens Machine Interactie (MMI), Beeldverwerking (BV), Generieke
Communicatie (GenCom).

 De eerste twee investeringsimpulsen in de kennisinfrastructuur waren
ICES/KIS-1 (1994-1998) en ICES/KIS-2 (1998-2003).

 Vanaf 2004 SenterNovem.

 Kader Bsik-Monitoring, Den Haag, 2004. www.senternovem.nl/bsik

 Zie bijlage 3

 Met Biomade heeft geen gesprek plaatsgevonden omdat de Commissie in
2006 al meerdere malen uitvoerig met dit consortium heeft gesproken en
terzake heeft geadviseerd.

 Gesprekken met dr. D. Zijderveld, directeur van het Netherlands
Genomics Initiative; Ir. P. ’t Hoen, Voorzitter Adviesraad ICTRegie;
mr. drs. J. Staman en prof.dr. P. van den Besselaar, directie van het
Rathenau-instituut; prof. ir. J. Stuip, oud-directeur CUR en
ex-voorzitter Acht voor Ruimte; prof. dr. R. Rabbinge, hoogleraar
duurzame ontwikkeling en systeeminnovatie WUR. 

 Zie onderaan webpagina   HYPERLINK
"http://www.senternovem.nl/bsik/bsik_monitoring" 
http://www.senternovem.nl/bsik/bsik_monitoring 

 Tangram is geen Bsik-project maar heeft een vergelijkbare opzet als
ESI, met een Carrying Industrial Partner (CIP) en met onderzoek dat valt
onder de bedrijfsstrategie van de CIP en Strategic Research Agenda (SRA)
van ESI.

 De heer drs. W.G. van Velzen, lid van de Comissie van Wijzen, alsmede
voorzitter van de zgn. Commissie van Velzen die zich met deze
problematiek bezighoudt, onthoudt zich op dit punt van een oordeel. 

	

 PAGE    

 PAGE   8