[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Concept Besluit

Bijlage

Nummer: 2008D11022, datum: 2008-10-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Concept Besluit tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (2008D11021)

Preview document (🔗 origineel)


Besluit van

houdende regels inzake de tegemoetkomingen voor chronisch zieken en
gehandicapten (Besluit tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten)

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport van                2008, kenmerk             , gedaan mede namens
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze
Staatssecretaris van Financien;

Gelezen                     ;

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, derde lid, 8, derde lid en 9,
tweede lid, van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten,
artikel 6, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,
artikel 15, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning,
artikel 6.1, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel
34 van de Wet op de loonbelasting 1964;

De Raad van State gehoord (advies van               , nummer);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport van                       2008, kenmerk                
       , 

 uitgebracht mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en Onze Staatssecretaris van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan: 

Hoofdstuk 1. Definities en algemene bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van de artikelen 2 tot en met 4 en de daarop
berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten;

b. FKG’s: Farmaceutische kosten groepen die worden gehanteerd voor de
toepassing van hoofdstuk 3 van het Besluit zorgverzekering;

c. DKG’s: Diagnose kosten groepen die worden gehanteerd voor de
toepassing van hoofdstuk 3 van het Besluit zorgverzekering;

d. indicatiebesluit: een besluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel d,
van het Zorgindicatiebesluit.

Hoofdstuk 2. Tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

Artikel 2

1. De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet,
bedraagt € 300 indien de verzekerde in het kalenderjaar waarop de
tegemoetkoming betrekking heeft, jonger was dan 65 jaar of 65 jaar is
geworden, onderscheidenlijk € 150 indien de verzekerde in het gehele
jaar 65 jaar of ouder was, en de verzekerde:

a. in dat jaar was ingedeeld in één van de bij ministeriële regeling
aangewezen lichte FKG’s en bij ministeriële regeling aangewezen
hulpmiddelen heeft gebruikt; 

b. in dat jaar was ingedeeld in twee of meer van de bij ministeriële
regeling aangewezen lichte FKG’s;

c. in dat jaar was ingedeeld in één of meer van de bij ministeriële
regeling aangewezen zware FKG’s;

d. in het jaar voorafgaande aan dat jaar was ingedeeld in één of meer
van de bij ministeriële regeling aangewezen DKG’s;

e. in dat jaar in een bij ministeriële regeling aangewezen instelling
geneeskundige zorg gericht op revalidatie heeft ontvangen of hem over
dat jaar vergoeding voor zodanige zorg is verleend;

f. in dat jaar fysiotherapie of oefentherapie als bedoeld in artikel
2.6, tweede lid, van het Besluit zorgverzekering heeft ontvangen, of,
indien hij in dat jaar jonger was dan 18 jaar, in dat jaar en het
daaraan voorafgaande jaar meer dan een bij ministeriële regeling te
bepalen bedrag aan fysiotherapie of oefentherapie heeft ontvangen;

g. in dat jaar al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer op grond van
een indicatiebesluit was aangewezen op één tot tien uren per week zorg
als bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6 van het Besluit zorgaanspraken
AWBZ;

h. in dat jaar op grond van een indicatiebesluit al dan niet
aaneengesloten 26 weken of meer was aangewezen op één tot vier
dagdelen per week zorg als bedoeld in artikel 6 van het Besluit
zorgaanspraken AWBZ;

i. in dat jaar al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer één tot
tien uren per week huishoudelijke verzorging in natura als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel h, juncto artikel 4, eerste lid, van de
Wet maatschappelijke ondersteuning heeft ontvangen;

j. in dat jaar op grond van een indicatiebesluit al dan niet
aaneengesloten 26 weken of meer was aangewezen op één of meer etmalen
per week zorg als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 13, eerste
en tweede lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ.

2. De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet
bedraagt € 500 indien de verzekerde in het kalenderjaar waarop de
tegemoetkoming betrekking heeft, jonger was dan 65 jaar of 65 jaar is
geworden, onderscheidenlijk € 350 indien de verzekerde in het gehele
jaar 65 jaar of ouder was, en de verzekerde in dat jaar:

a. viel onder twee of meer van de categorieën, genoemd in het eerste
lid, met uitzondering van de categorie, genoemd in onderdeel j, en: 

1˚. de combinatie van de categorieën genoemd in onderdelen b en c;

2˚. een combinatie van de categorie, genoemd in onderdeel i, en een van
de categorieën, genoemd in de onderdelen g of h; 

b. al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer op grond van een
indicatiebesluit was aangewezen op tien of meer uren per week zorg als
bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ; 

c. al dan niet aaneengesloten, 26 weken of meer op grond van een
indicatiebesluit, was aangewezen op vier of meer dagdelen per week zorg
als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit
zorgaanspraken AWBZ; 

d. al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer tien of meer uren per
week huishoudelijke verzorging in natura heeft ontvangen als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel h, juncto artikel 4, eerste lid, van de
Wet maatschappelijke ondersteuning. 

Artikel 3

Zorgverzekeraars als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de

Zorgverzekeringswet verstrekken van verzekerden die vallen onder de
categorieën, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met
f, aan het CAK: 

a. het burgerservicenummer of bij ontbreken daarvan het
sociaal-fiscaalnummer; 

b. het rekeningnummer;

c. de geboortedatum; 

d. indien de verzekerde is overleden, de datum van het overlijden.

e., indien dit op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel a, leidt
tot een hogere tegemoetkoming, dat de verzekerde onder meer dan een
categorie valt. 

2. De zorgverzekeraar vermeldt niet in welke of hoeveel categorieën de
verzekerde valt.

3. Zorgverzekeraars verstrekken aan het CAK van de personen die op grond
van artikel 2, eerste of tweede lid, aanspraak maken op een
tegemoetkoming, de mededeling of deze personen hebben voldaan aan de
verzekeringsplicht van artikel 2, eerste lid, van de
Zorgverzekeringswet.

4. Indicatieorganen als bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet
Bijzondere Ziektekosten verstrekken aan het CAK van verzekerden die
vallen onder artikel 2, eerste lid, onderdelen g, h of j, of tweede lid,
onderdelen b of c:

a. het burgerservicenummer of bij ontbreken daarvan het
sociaal-fiscaalnummer;

b. de datum waarop en de duur waarvoor de indicatie is gegeven;

c. de geboortedatum;

d. indien de verzekerde is overleden, de datum van overlijden.

e. de mededeling of de verzekerde valt in de categorie, genoemd in:

1˚. artikel 2, eerste lid, onder g of h,

2˚. artikel 2, eerste lid, onder j, of

3˚. artikel 2, tweede lid, onder b of c; 

Hoofdstuk 3. Tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten

Artikel 4

1. Recht op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 8 van de wet, heeft:
1˚. de verzekerde die op 1 juli van een kalenderjaar recht heeft op:

a. een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering bij een arbeidsongeschiktheid van 35%
of meer;

b. een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 6 van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

c. een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond
van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of 

d. een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen bij een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. 

2˚.. een persoon die op 1 juli van een kalenderjaar recht heeft op de
uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten bij een arbeidsongeschiktheid van 35 % of meer. 

2. De uitkeringsgerechtigde, bedoeld in het eerste lid, ontvangt per
kalenderjaar een tegemoetkoming van € 350.

3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt de
tegemoetkoming ambtshalve in het derde kwartaal van een kalenderjaar. 

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt als verzekerde beschouwd
degene die ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektenkosten en de
daarop gebaseerde regelgeving verzekerd is.

Hoofdstuk 4 Algemene bepalingen over tegemoetkomingen

Artikel 5 

1. Aan het begin van een kalenderjaar worden de bedragen, genoemd in de
artikelen 2 en 3, bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de
tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, en worden daarbij naar boven afgerond op hele
getallen.   

2. De op grond van het eerste lid aangepaste bedragen treden in plaats
van de bedragen, genoemd in de artikelen 2 en 4. 

Hoofdstuk 5. Korting op eigen bijdragen op grond van de Algemene Wet
Bijzondere Ziektekosten en de Wet maatschappelijke ondersteuning

Artikel 6

Het Bijdragebesluit zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 4 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. De met toepassing van het eerste tot en met het vijfde lid
vastgestelde bijdrage wordt verlaagd met:

a. 16% voor een verzekerde jonger dan 65 jaar;

b. 8% voor een verzekerde van 65 jaar of ouder.

B

In artikel 15, tweede lid, wordt “artikel 8 is” vervangen door: de
artikelen 4, zesde lid, en 8 zijn. 

C

Artikel 16d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden: 

2. De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan:

a. voor de ongehuwde verzekerde jonger dan 65 jaar € 17,20per vier
weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan
€ 21 703 het bedrag van € 17.20 wordt verhoogd met een dertiende
deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 21 703

b. voor de ongehuwde verzekerde van 65 jaar of ouder € 17,20 per vier
weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan
€ 14 812 het bedrag van € 17,20wordt verhoogd met een dertiende
deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14 812; 

c. voor de gehuwde verzekerden indien een van beiden jonger is dan 65
jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 24,60 per vier weken, met
dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan
€ 26 535 het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende
deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en
€ 26 535;

d. voor de gehuwde verzekerden die beiden 65 jaar of ouder zijn €
24,60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke
inkomen meer bedraagt dan € 20 431 het bedrag van € 24,60 wordt
verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun
gezamenlijke inkomen en €20 431.

2. In het vierde lid wordt “tweede lid” vervangen door: eerste en
tweede lid.

3. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid wordt een nieuw
vijfde lid ingevoegd, luidende: 

5. Op de met toepassing van het eerste, tweede en vierde lid
vastgestelde bijdrage wordt een korting van 33% toegepast. 

Artikel 7

Artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt als
volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

1. Indien de gemeenteraad uitvoering heeft gegeven aan artikel 15,
eerste lid, of artikel 19, eerste lid, van de wet, mag de verschuldigde
eigen bijdrage en het aandeel in de kosten van maatschappelijke
ondersteuning dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming
voor eigen rekening blijft, tezamen niet meer bedragen dan 

a. voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 17,20 per vier
weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan
€ 21 703 het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd met een dertiende
deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 21 703; 

b. voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder € 17,20 per vier
weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan
€ 14 812 het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd met een dertiende
deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14 812;

c. voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar
of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 24,60 per vier weken, met dien
verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan
€ 26 535 het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende
deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en
€ 26 535;

d. voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 24,60
per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen
meer bedraagt dan € 20 431  het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd
met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke
inkomen en €20 431.

2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde
lid, wordt een lid ingevoegd, luidende: 

4. Op de met toepassing van het eerste en tweede lid vastgestelde
bijdrage wordt een korting van 33% toegepast. 

Hoofdstuk 6. Wijzigingen in fiscale regelgeving

Artikel 8

Het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt
gewijzigd:

A 

Artikel 19a komt te luiden:

Artikel 19a Aangewezen drukkende uitgaven 

Bij de bepaling van de omvang van hetgeen op de belastingplichtige aan
uitgaven voor specifieke zorgkosten drukt blijven buiten beschouwing:

a. bijzondere bijstand in de zin van artikel 35, eerste, derde en vierde
lid, van de Wet werk en bijstand die, ondanks een aanspraak op deze
bijzondere bijstand, niet is genoten en niet wordt genoten;

b. de tegemoetkomingen, als bedoeld in de artikelen 2 en 8, van de Wet
tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten.

B 

Artikel 20a vervalt.

Artikel 9

In artikel 11, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965
wordt na onderdeel d een onderdeel ingevoegd, luidende:

e. uitkeringen ingevolge artikel 8 van de Wet tegemoetkoming chronisch
zieken en gehandicapten;.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip waarbij voor artikelen of onderdelen daarvan terugwerkende
kracht mogelijk is tot en met 1 januari 2009. 

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit tegemoetkoming chronisch
zieken en gehandicapten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van
toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid,

Welzijn en Sport,

J. Bussemaker

De Minister van Sociale Zaken en

Werkgelegenheid

J.P.H. Donner

De Staatssecretaris van Financiën

J.C. de Jager



Nota van toelichting

1. Algemeen

In dit besluit zijn nadere regels gesteld ter uitvoering van de Wet
tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (hierna: de wet). Dit
betreft de nadere aanduiding van de categorieën verzekerden die voor de
beide tegemoetkomingen op grond van die wet in aanmerking komen.
Daarnaast wordt met het besluit een korting op de eigen bijdragen voor
zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Zorgkosten (AWBZ) en de Wet
maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gerealiseerd. Deze korting maakt,
naast hetgeen geregeld is in de wet, onderdeel uit van het pakket aan
maatregelen dat tot doel heeft chronisch zieke en gehandicapte
verzekerden met meerkosten door problemen met hun gezondheid tegemoet te
komen. Verder vinden er enkele aanpassingen plaats in fiscale
uitvoeringsbesluiten die samenhangen met de invoering van de regeling
uitgaven voor specifieke zorgkosten in de Wet inkomstenbelasting 2001 en
met het in de loonbelasting betrekken van de tegemoetkoming voor
arbeidsongeschikten, die vervolgens als eindheffingsbestanddeel zal
worden aangewezen. 

In dit besluit is geregeld welke afbakeningscriteria bepalend zijn voor
het toekennen van de tegemoetkoming voor chronisch zieken en
gehandicapten, bedoeld in artikel 2 van de wet. In de memorie van
toelichting bij de wet is uitgebreid uiteengezet op welke gronden de
afbakening is gekozen. Om deze reden wordt in dit algemene deel van deze
nota van toelichting van dit besluit hier slechts kort op ingegaan. Ook
wordt uiteengezet op welke wijze de tegemoetkoming voor
arbeidsongeschikten op grond van artikel 8 van de wet nader wordt
ingevuld. Tot slot wordt de korting op de eigen bijdragen AWBZ en Wmo
toegelicht.

2. Tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten

De wet heeft tot doel chronisch zieke en gehandicapte verzekerden die
geconfronteerd worden met meerkosten door problemen die zij met hun
gezondheid ervaren, tegemoet te komen voor meerkosten. Deze meerkosten
hebben geen betrekking op de kosten van zorg die worden gefinancierd op
grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) of de
Zorgverzekeringswet (Zvw). Het gaat om bijkomende kosten waarmee
chronisch zieken of gehandicapten te maken hebben door de beperkingen
die zij ondervinden. Voorbeelden hiervan zijn hogere stookkosten,
vervoerskosten voor geneeskundige hulp en extra kosten voor kleding of
beddengoed. 

Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is uiteengezet,
zijn maatregelen die in het verleden zijn getroffen, niet afdoende
gebleken om de beoogde doelgroep van chronisch zieken en gehandicapten
te bereiken. Aangezien de regering dit onwenselijk vindt, heeft de wet
een nieuwe tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten in het
leven geroepen. 

In dit besluit is de afbakening van de groep chronisch zieken en
gehandicapten geregeld. Deze afbakening is gebaseerd op vormen van zorg
die een indicator zijn om te bepalen of een verzekerde naar verwachting
te maken heeft met meerkosten. In het besef dat op grond van deze
gegevens op dit moment een goede, maar nog niet de meest optimale
afbakening kan worden gemaakt en dat voor de jaren na 2009 een
verfijning zal moeten plaatsvinden, wordt voor dit moment uitgegaan van
de volgende gegevens:

1. Het intensief gebruik van bepaalde geneesmiddelen;

2. Het gebruik van bepaalde hulpmiddelen;

3. Een opname in een ziekenhuis voor een bepaalde aandoening;

4. Het gebruik van fysiotherapie of oefentherapie voor een aandoening
heeft die voorkomt op de lijst met chronische aandoeningen in het
Besluit zorgverzekering;

5. Het gebruik van revalidatiezorg;

6. Een indicatie voor AWBZ-zorg;

7. Het gebruik van huishoudelijke verzorging op grond van de Wmo.

De hoogte van de meerkosten is naar verwachting niet voor alle
bovenstaande indicatoren gelijk. Daarom is in artikel 2, tweede lid, van
de wet geregeld dat voor verschillende groepen van zorggebruikers ook
een verschillende tegemoetkoming kan worden vastgesteld. In dit besluit
is geregeld dat verzekerden die naar verwachting hoge meerkosten hebben,
een hogere tegemoetkoming krijgen dan verzekerden die naar verwachting
geconfronteerd worden met lagere meerkosten. Gebleken is dat vooral de
ernst van de beperking sterk onderscheidend is voor de hoogte van de
meerkosten en dat de intensiteit van zorggebruik een goede graadmeter is
voor de ernst van de beperking. Daarom wordt in dit besluit de hoogte
van de tegemoetkoming gekoppeld aan de vorm of vormen van zorg die de
verzekerde nodig heeft gehad. 

Het gebruik van bovenstaande zorgvormen is ingedeeld in vier
categorieën van intensiteit: laag, gemiddeld, hoog en zeer hoog
intramuraal. De hoogte van de tegemoetkomingen is gekoppeld aan deze
indeling. 

Laag

De verzekerde:

1. is ingedeeld in één lichte FKG’s. Lichte FKG’s hebben
betrekking op glaucoom, schildklieraandoeningen, psychische
aandoeningen, diabetes, cara en hartaandoeningen of,

2. gebruikt bepaalde hulpmiddelen. 

Gemiddeld

De verzekerde:

1. is ingedeeld in één lichte FKG’s en gebruikt bovendien bepaalde
hulpmiddelen; 

2. is ingedeeld in meer dan een lichte FKG’;

3. is ingedeeld in één of meer zware FKG’s, die betrekking hebben op
reuma, Parkinson, nieraandoeningen, hiv/aids, kanker, cystische fibrose,
transplantatie, groeihormonen, ziekte van Crohn, aandoeningen van
hersenen of ruggenmerg en epilepsie;

4. is ingedeeld in één of meer DKG’s;

5. wordt behandeld in een revalidatiecentrum;

6. krijgt fysiotherapie of oefentherapie uit het wettelijk verzekerde
pakket van de Zvw vergoed, omdat de verzekerde een aandoening heeft die
voorkomt op de lijst met chronische aandoeningen;

7. heeft in een jaar voor 26 weken een indicatie voor één tot tien
uren extramurale AWBZ-zorg;

8. heeft in een jaar voor 26 weken een indicatie voor één tot vier
dagdelen extramurale AWBZ-zorg, of

9. krijgt in een jaar voor 26 weken of meer één tot tien uren
huishoudelijke verzorging op grond van de Wmo.

Hoog

De verzekerde:

1. is ingedeeld in meer dan één van de hierboven genoemde categorieën
bij “gemiddeld”, met uitzondering van de combinaties tussen 2 en 3
en tussen 9 en 7 of 8; 

2. heeft in een jaar voor 26 weken een indicatie voor tien of meer uren
extramurale AWBZ-zorg; 

3. heeft in een jaar voor 26 weken een indicatie voor meer dan vier
dagdelen extramurale AWBZ-zorg;

4. krijgt in een jaar 26 weken of meer tien of meer uren huishoudelijke
verzorging op grond van de Wmo.

Zeer hoog intramuraal

In deze categorie vallen alle verzekerden die geïndiceerd zijn voor 26
weken of meer intramurale AWBZ-zorg.

Verzekerden die zijn ingedeeld in de categorie ‘laag’, hebben naar
verwachting geen of geringe meerkosten. Om deze reden ontvangen zij geen
tegemoetkoming. Verzekerden die zijn ingedeeld in de categorie
‘gemiddeld’, ontvangen een tegemoetkoming van € 300 indien zij
jonger zijn dan 65 jaar. Dit is ook het geval indien ze in dat jaar 65
werden. De verzekerden ontvangen € 150 indien zij ouder zijn dan 65
jaar. Voor verzekerden onder de 65 jaar die zijn ingedeeld in de
categorie ‘hoog’, is de tegemoetkoming € 500. Voor verzekerden
ouder dan 65 jaar is dit € 350. Verzekerden die zijn ingedeeld in de
categorie ‘zeer hoog intramuraal’, ontvangen € 300 indien zij
jonger zijn dan 65 jaar (of in dat jaar 65 jaar werden) en € 150
indien zij ouder zijn dan 65 jaar. 

Personen die jonger zijn dan 65 jaar, ontvangen een hogere
tegemoetkoming, omdat alle mensen van 65 jaar of ouder ook generieke
inkomensondersteuning krijgen. 

Het jaar waarin verzekerden 65 jaar worden, is voor de Algemene
ouderdomswet (AOW) een zogenaamd gesplitst jaar. Er is een periode een
inkomen waarover het belastingtarief van 65-minners wordt betaald en een
periode waarover men het 65-plus tarief betaalt. Met ingang van de
eerste dag van de maand waarin iemand de leeftijd van 65 jaar bereikt,
is die persoon niet meer verzekerd en premieplichtig voor de AOW. Er is
voor gekozen het bedrag van de tegemoetkoming pas te verlagen als de
verzekerde het hele kalenderjaar 65 jaar oud is. De reden hiervoor is
dat ook de nieuwe vermenigvuldigingsfactor van 213% voor 65 plussers pas
geldt voor degenen die op 1 januari al 65 jaar oud zijn.

3. Tegemoetkoming arbeidsongeschikten

In dit besluit wordt nader geregeld welke personen met welke uitkeringen
in aanmerking komen voor de tegemoetkoming te verstrekken door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Het gaat om een
nadere invulling van de in de wet omschreven doelgroep. De doelgroep is
gekoppeld aan het recht op een uitkering in verband met
arbeidsongeschiktheid. Voorts bevat dit besluit enkele bepalingen over
de wijze van uitvoering door het UWV. Ten slotte bepaalt dit besluit het
bedrag van de tegemoetkoming. 

4. Kortingen op eigen bijdragen AWBZ en Wmo

In dit besluit wordt een korting gerealiseerd van de eigen bijdragen die
worden geheven op grond van de AWBZ en de Wmo. De korting op deze eigen
bijdragen maakt deel uit van het pakket aan maatregelen ter compensatie
van het vervallen van de buitengewone uitgavenregeling. Omdat de
buitengewone uitgavenregeling met ingang van 1 januari 2009 is
afgeschaft, kan de eigen bijdrage niet meer van de belasting worden
afgetrokken. Ter compensatie zal het CAK de eigen bijdrage verlagen.
Hierdoor wordt de korting, die eerder via belastingteruggave bij een
apart loket (belastingdienst) moest worden aangevraagd, automatisch op
de rekening verwerkt. 

Het CAK houdt in zijn boekhouding rekening met de opgelegde eigen
bijdrage en de verleende korting. Voordeel van de methode van korting in
plaats van het verlagen van de eigen bijdragen is dat de gemeenten niets
merken van de korting, zij ontvangen het bedrag zoals de gemeente dat
heeft opgelegd. Er is daarmee geen verandering in de opbrengst voor
gemeenten. De cliënt krijgt vervolgens een factuur voor de te betalen
eigen bijdrage die tweederde deel bedraagt van het bedrag dat op grond
van de eigen bijdrageregeling is berekend. Het CAK krijgt een derde deel
van het bedrag op de factuur via de begroting van VWS. Voordeel van
deze systematiek is dat de eigen bijdrageregeling die gemeenten nu
kennen, volledig in tact blijft. 

Gebleken is dat relatief weinig mensen die een eigen bijdrage voor
AWBZ-zorg betalen, gebruik maken van de mogelijkheid deze kosten op te
voeren voor de buitengewone uitgavenregeling. Juist deze mensen vallen
onder de doelgroep die oorspronkelijk met deze regeling was beoogd. Om
deze doelgroep toch te bereiken, is besloten een korting te geven op de
eigen bijdragen AWBZ en Wmo. Bijkomend voordeel hiervan is dat deze
korting een eind maakt aan het rondpompen van geld, zoals dat gebeurde
bij de buitgewone uitgavenregeling. Cliënten krijgen direct, dat wil
zeggen zonder dat zij daartoe een aanvraag moeten indienen, een korting
op de eigen bijdragen. Voor de eigen bijdrage voor extramurale AWBZ-zorg
en de eigen bijdrage in het kader van de Wmo bedraagt de korting 33% en
voor de eigen bijdrage voor intramurale AWBZ-zorg bedraagt de korting 8%
voor mensen die 65 jaar of ouder zijn en 16% voor mensen die jonger zijn
dan 65 jaar. De percentages voor de eigen bijdrage voor intramurale
AWBZ-zorg is lager, omdat alleen het zorgaandeel van de eigen bijdrage
via de huidige buitengewone uitgavenregeling in aanmerking kwam voor
aftrek. Om deze reden is de korting van deze eigen bijdrage minder groot
dan bij de eigen bijdrage voor extramurale AWBZ-zorg en Wmo. 

Ongeveer 55% van de bewoners van intramurale instellingen maakt gebruik
van de mogelijkheid om een deel van de eigen bijdrage via de
buitengewone uitgavenregeling af te trekken. Een aanzienlijk deel van de
bewoners van intramurale AWBZ-instellingen, te weten zij die geen
gebruik hebben gemaakt van de buitengewone uitgavenregeling, gaat er met
deze korting van de eigen bijdrage voor intramurale AWBZ-zorg op
vooruit.

De korting op de eigen bijdragen AWBZ en Wmo die met dit besluit wordt
gerealiseerd, wordt deels al in 2009 toegepast. Mensen met intramurale
zorg zullen vanaf 1 januari 2009 maandelijks van de korting profiteren.
De korting op de eigen bijdragen voor de extramurale AWBZ-zorg en voor
de Wmo die betrekking heeft op in het jaar 2009 betaalde eigen
bijdragen, zal éénmalig aan het begin van 2010 in één keer worden
uitgekeerd. Voor deze groep treedt daarmee in feite een versnelling op
ten opzichte van de toepassing van de huidige buitengewone
uitgavenregeling. Het is overigens niet mogelijk deze korting op een
eerdere datum te realiseren, vanwege een aanpassing die het CAK moet
doen aan de systemen. Vanaf 1 januari 2010 zal ook voor de extramurale
AWBZ-zorg en de Wmo gelden dat de korting direct maandelijks verrekend
zal worden. 

Hoewel de regeling voor heel veel mensen positief zal uitpakken, kan de
korting op de eigen bijdrage AWBZ en het vervallen van de aftrekbaarheid
in een aantal gevallen ook negatieve gevolgen hebben. Onder de
buitengewone uitgavenregeling bestond voor de aftrek van de eigen
bijdrage een vermenigvuldigingsfactor. Voor 65-plussers leidde dat tot
een aftrek inclusief vermenigvuldigingsfactor van ruim 30% van de
betaalde eigen bijdrage. Voor 65-minners liep de teruggave inclusief
vermenigvuldigingsfactor op tot bijna 90% van de betaalde eigen
bijdrage. Dit is exclusief de doorwerking naar de inkomensafhankelijke
regelingen. De negatieve inkomensgevolgen voor 65-minners die het gevolg
zijn van deze zogenoemde balansverkorting, worden – naast de korting
op de te betalen eigen bijdrage - verzacht door een aanpassing in de
eigen bijdrage extramurale AWBZ-zorg. Nu is de eigen bijdrage
extramurale AWBZ-zorg voor cliënten jonger dan 65 jaar met een inkomen
tot 120% van het wettelijke minimumloon een nominaal bedrag. Dit vaste
bedrag gaat gelden tot een inkomen dat € 5000 hoger ligt dan voorheen
het geval was. Hierdoor stijgt het bedrag van de eigen bijdrage pas bij
een hoger inkomen. Dit biedt compensatie voor de 65-minners die er het
meest op achteruitgaan. Deze mensen vallen namelijk in de tweede schijf
van de inkomstenbelasting en hebben vanwege het hogere belastingtarief
in de tweede schijf in de huidige situatie een groter voordeel van de
aftrek van eigen bijdrage extramurale AWBZ. 

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onderdeel b 

In artikel 1, onderdeel b, wordt de definitie bepaald van FKG’s.
FKG’s zijn farmaceutische kosten groepen die in de Regeling
zorgverzekering nader worden omschreven. In tabel b4.2 van die regeling
zijn alle FKG’s opgenomen. 

Farmaceutische kostengroepen (FKG’s) in het risicovereveningsmodel,
dat wordt toegepast voor het verevenen van kostenverschillen tussen
zorgverzekeraars in de Zvw, zijn ontwikkeld als voorspellers van hoge
zorgkosten voortkomend uit chronische aandoeningen. Om ingedeeld te
worden in een FKG, moet een verzekerde minimaal 180 dagdoseringen van
een medicijn voor de desbetreffende chronische ziekte voorgeschreven
hebben gekregen. Een verzekerde die meer dan 180 dagdoseringen vergoed
krijgt voor bijvoorbeeld reumageneesmiddelen, wordt ingedeeld in de FKG
11-Reuma. Er zijn twintig FKG’s, waaronder FKG’s voor kanker,
diabetes, Parkinson, hartaandoeningen en glaucoom. 

Onderdeel c

DKG’s zijn diagnose kostengroepen. Als voorspeller van structurele
hoge kosten voor de zorgverzekeraar zijn in het risicovereveningsmodel
DKG’s ontwikkeld. Deze DKG’s geven informatie over ziekenhuisopnamen
samenhangend met chronische aandoeningen. In tegenstelling tot FKG’s,
die elk naar een zelfstandige medisch homogene aandoeningengroep
verwijzen, zijn DKG’s clusters van aandoeningengroepen. De
aandoeningengroepen worden geïdentificeerd op grond van informatie over
uitgevoerde diagnosebehandelcombinaties (dbc’s). Deze dbc’s zijn
samengesteld op basis van klinische homogeniteit in een aantal
diagnosegroepen. Alleen de diagnosegroepen waarvan door een groep van
medische deskundigen is vastgesteld dat zij eenduidig wijzen op de
aanwezigheid van ernstige, chronische aandoeningen, zijn ingedeeld in de
DKG’s. Indien een verzekerde op grond van zijn zorgkosten is ingedeeld
in een DKG, kan daaruit worden afgeleid dat deze verzekerde chronisch
ziek of gehandicapt is. Om deze reden is een DKG een goed criterium voor
het afbakenen van de doelgroep die recht heeft op een tegemoetkoming.

Onderdeel d

In dit onderdeel wordt de definitie gegeven van een indicatiebesluit.
Dit is het besluit dat het indicatieorgaan neemt, waaruit blijkt dat
iemand AWBZ-zorg nodig heeft. Deze besluiten worden genomen door het
Centrum indicatiestelling zorg (CIZ).

Artikel 2

In dit artikel zijn de criteria opgenomen die bepalend zijn voor het
recht van een verzekerde op een tegemoetkoming op grond van artikel 2
van de Wet tegemoetkomingchronisch zieken en gehandicapten. De
tegemoetkoming varieert in hoogte op grond van de verwachte meerkosten
waarmee men te maken heeft. 

In het eerste lid is bepaald welke verzekerden recht hebben op de
bedragen van € 150 of € 300. Het tweede lid geeft aan welke
verzekerden recht hebben op een uitkering van € 350 of € 500.

De tegemoetkoming wordt steeds uitgekeerd in het jaar na het jaar
waarover gegevens inzake het zorggebruik van de verzekerde beschikbaar
zijn. Met de zinsnede ‘het jaar waarop de uitkering betrekking
heeft’ wordt dus bedoeld het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de
tegemoetkoming wordt uitgekeerd. De tegemoetkoming die wordt uitgekeerd
in 2010, berust dus op de gegevens van het zorggebruik of de indicatie
afkomstig uit het jaar 2009. Alleen voor de gegevens over DKG’s is het
niet mogelijk de afbakening te baseren op gegevens van het jaar ervoor.
Deze gegevens zijn gebaseerd op het jaar voor het jaar waarop de
uitkering betrekking heeft. Voor de tegemoetkoming die wordt uitbetaald
in 2010, komen de DKG-gegevens uit het jaar 2008. Dit komt doordat
DKG’s zijn gebaseerd op dbc’s. De gegevens van dbc’s zijn niet
eerder beschikbaar.

Eerste lid

Indien de verzekerde zorg of diensten heeft gebruikt zoals aangewezen in
het eerste lid, heeft hij recht op € 300 als hij in het jaar waarop de
uitkering betrekking heeft, jonger is dan 65 jaar, of dat jaar die
leeftijd bereikt. Verzekerden die in het gehele jaar waarop de uitkering
betrekking heeft, ouder zijn dan 65 jaar en zorg zoals genoemd in het
eerste lid hebben gebruikt of daarvoor zijn geïndiceerd, hebben recht
op € 150.

Als een verzekerde voldoet aan één van de criteria, genoemd in het
eerste lid, heeft hij recht op de tegemoetkoming. Indien de verzekerde
meer van de in het eerste lid genoemde vormen van zorg nodig heeft
gehad, heeft de verzekerde, al naar gelang zijn leeftijd, recht op een
hogere uitkering van € 350 of € 500. Dit is geregeld in het tweede
lid van artikel 2.

Onderdeel a

De verzekerde heeft recht op een tegemoetkoming indien hij is ingedeeld
in een lichte farmaceutische kostengroep (FKG) en bovendien bepaalde
hulpmiddelen heeft gebruikt. 

De desbetreffende FKG’s en hulpmiddelen worden bij ministeriële
regeling aangewezen.

De reden hiervoor is dat FKG’s en hulpmiddelen in de Regeling
zorgverzekering zijn aangewezen. In een besluit kan niet worden verwezen
naar zaken die bij ministeriële regeling zijn geregeld.

Deze FKG’s hebben betrekking op glaucoom, schildklieraandoeningen,
psychische aandoeningen, diabetes, cara en hartaandoeningen. Bij de
hulpmiddelen gaat het onder meer om visuele en auditieve hulpmiddelen,
prothesen en hulpmiddelen voor mobiliteit, stomamiddelen en
incontinentiemateriaal.

Onderdeel b

Indien de verzekerde is ingedeeld in minimaal twee lichte FKG’s, heeft
hij recht heeft op de tegemoetkoming. In het geval dat de verzekerde in
twee of meer van deze FKG’s is ingedeeld, wordt dus niet, zoals in
onderdeel a, de aanvullende eis gesteld dat de verzekerde tevens
hulpmiddelen nodig heeft gehad. 

Onderdeel c

Hier is bepaald dat een verzekerde die in één of meer zware FKG’s is
ingedeeld, recht heeft op de tegemoetkoming van € 150 of € 300. Het
gaat hier om andere FKG’s dan bedoeld in het eerste lid. Ook deze
FKG’s worden bij ministeriële regeling aangewezen. Het gaat hierbij
om FKG’s die betrekking hebben op reuma, Parkinson, nieraandoeningen,
hiv/aids, kanker, cystische fibrose, transplantatie, groeihormonen,
ziekte van Crohn, aandoeningen van hersenen of ruggenmerg en epilepsie.

Onderdeel d

Hier is bepaald dat een verzekerde die is ingedeeld in één of meer
DKG’s, recht heeft op een tegemoetkoming. De DKG’s worden bij
ministeriële regeling aangewezen. Het gaat hier om alle DKG’s,
genoemd in Tabel B6.3 van bijlage 6 van de Regeling zorgverzekering. 

De verzekerde heeft recht op de tegemoetkoming als hij in een DKG is
ingedeeld in het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de tegemoetkoming
betrekking heeft. Gezien de systematiek van de dbc’s die voor
ziekenhuiszorg en medisch-specialistische zorg van toepassing is, zijn
de gegevens over het gebruik in 2009 van deze vormen van Zvw-zorg
halverwege 2010 nog niet bekend. Om die reden wordt voor het gebruik van
ziekenhuiszorg en medisch-specialistische zorg gebruik gemaakt van
gegevens over het gebruik in 2008. Voor de overige vormen van zorg zijn
gegevens over het zorggebruik in 2009 wel tijdig beschikbaar.

Onderdeel e

Ook als een verzekerde is behandeld in een revalidatiecentrum, is dit
een indicatie voor meerkosten door gezondheidsproblemen. Daarom heeft
een verzekerde die intramuraal of extramuraal is behandeld in een
revalidatiecentrum, recht op een tegemoetkoming. Het gaat hier alleen om
revalidatie in revalidatiecentra die bij ministeriële regeling worden
aangewezen. Revalidatie in algemene ziekenhuizen wordt niet meegenomen,
omdat hiervan geen specifieke gegevens beschikbaar zijn. 

Onderdeel f

Hier is bepaald dat verzekerden die een aandoening hebben, genoemd in
bijlage 1 van het Besluit zorgverzekering, en daarvoor fysiotherapie of
oefentherapie vergoed krijgen van hun zorgverzekeraar, recht hebben op
de tegemoetkoming. 

Naast verzekerden die een aandoening hebben als genoemd in bijlage 1 van
het Besluit zorgverzekering, krijgen ook verzekerden onder de 18 jaar
fysiotherapie en oefentherapie uit het basispakket vergoed. In de
bestanden van de zorgverzekeraars kan echter niet worden onderscheiden
of mensen onder de 18 jaar de fysiotherapie en oefentherapie die zij
vergoed krijgen, ook na hun 18de levensjaar vergoed zouden krijgen,
omdat ze een aandoening hebben die voorkomt op de hierboven genoemde
bijlage. Aangezien het niet wenselijk is, verzekerden onder de 18 jaar
die mogelijk een aandoening hebben die voorkomt in de genoemde bijlage,
geen tegemoetkoming te geven, is in dit onderdeel bepaald dat
verzekerden van onder de 18 jaar die in twee jaren voorafgaande aan het
jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, meer dan bepaald bedrag
aan fysiotherapie of oefentherapie hebben gebruikt, recht hebben op de
tegemoetkoming. Dit bedrag wordt berekend op grond van ongeveer negen
behandelingen fysiotherapie.

Onderdeel g

In onderdeel g is bepaald dat een verzekerde die voor 26 weken of meer
geïndiceerd was voor tussen de één en de tien uren AWBZ-zorg per
week, recht heeft op de tegemoetkoming. De zinsnede ‘al dan niet
aaneengesloten’ geeft aan dat het om een totaal van 26 weken gaat. Als
de verzekerde bijvoorbeeld in januari en februari acht weken AWBZ-zorg
nodig heeft gehad en vervolgens in juli en augustus zeven weken en dan
in oktober, november en december elf weken is aan dit criterium voldaan.


Artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ omschrijft de zorgvorm
begeleiding. Begeleiding omvat door een instelling te verlenen
ondersteunende en activerende activiteiten, niet zijnde persoonlijke
verzorging, gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid van de
verzekerde met ernstig regieverlies of met een ernstige, invaliderende
aandoening of beperking. Het gaat hierbij over extramurale zorg.
Verzekerden die intramurale zorg gebruiken, krijgen de tegemoetkoming op
grond van het eerste lid, onderdeel j. 

Onderdeel h

In dit onderdeel is bepaald dat verzekerden die voor een periode van
minimaal 26 weken zorg waren geïndiceerd voor één tot drie dagdelen
per week begeleiding als omschreven in artikel 6 van het Besluit
zorgaanspraken AWBZ, ook recht hebben op de tegemoetkoming van € 300
of € 150. Ook hier gaat het om begeleiding die door een instelling te
verlenen ondersteunende en activerende activiteiten, niet zijnde
persoonlijke verzorging, omvat, gericht op het bevorderen van de
zelfredzaamheid van de verzekerde met ernstig regieverlies of met een
ernstige, invaliderende aandoening of beperking.

Onderdeel i

In dit onderdeel is bepaald dat verzekerden die gedurende 26 weken een
tot tien uur huishoudelijke zorg in natura nodig hebben gehad, ook recht
hebben op de tegemoetkoming van € 300 of € 150. 

Anders dan bij de AWBZ, is niet de indicatie, maar het zorggebruik van
huishoudelijke verzorging als criterium opgenomen. De reden hiervoor is
dat er voor deze zorgvorm alleen gegevens beschikbaar zijn over de
geleverde zorg en niet over de indicatie. De oorzaak hiervan is gelegen
in het feit dat de gemeente de uitvoerder is van de Wmo en er geen
verplichting is voor gemeenten het Centrum indicatiestelling zorg in te
schakelen voor indicatiestelling zoals dat bij AWBZ-zorg wel het geval
is.

Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is uiteengezet,
hebben verzekerden die gekozen hebben voor een PGB of een financiële
tegemoetkoming om de huishoudelijke verzorging op grond van de Wmo te
financieren, geen recht op de tegemoetkoming. Daarom is in dit artikel
en in onderdeel d van het tweede lid bepaald dat het recht op een
tegemoetkoming alleen bestaat als het om zorg in natura gaat. De reden
hiervoor is dat deze gegevens helaas niet beschikbaar zijn.

De regering betreurt dit ten zeerste en zal op zeer korte termijn bezien
of dit voor het uitkeren van de tegemoetkoming 2011 wel mogelijk is.

Onderdeel j

Een verzekerde die meer dan 26 weken in een jaar intramurale AWBZ-zorg
omschreven in artikelen 9, eerste lid, en 13, eerste en tweede lid, van
het Besluit zorgaanspraken AWBZ, nodig had, heeft ook recht op een
tegemoetkoming. In artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ is de
aanspraak op het verblijf in een instelling geregeld voor zorg als
bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6. Voorwaarde is dat de verzekerde een
indicatiebesluit heeft gekregen voor in totaal 26 weken (ongeveer zes
maanden) in het desbetreffende jaar.

Tweede lid

In het tweede lid is bepaald welke verzekerden recht hebben op de
bedragen van € 350 of € 500. Indien de verzekerde zorg of diensten
heeft gebruikt zoals uiteengezet in het tweede lid, onderdelen a, b, c
of d, heeft hij recht op € 500 als hij in het jaar waarop de uitkering
betrekking heeft, jonger was dan 65 jaar of in dat jaar 65 werd.
Verzekerden die in het gehele jaar waarop de uitkering betrekking heeft,
ouder waren dan 65 jaar en die de zorg zoals genoemd in het tweede lid,
onderdelen a, b, c of d, hebben gebruikt, hebben recht op € 350.

Onderdeel a

In dit onderdeel is bepaald dat verzekerden die zijn ingedeeld in meer
dan een van de categorieën van het eerste lid, een tegemoetkoming van
€ 350 of € 500 krijgen. 

Ter verduidelijking zijn hieronder enkele voorbeelden opgenomen:

Een verzekerde van 45 jaar die fysiotherapie heeft gekregen, omdat hij
een aandoening heeft die voorkomt in bijlage 1 van het Besluit
zorgverzekering en bovendien in datzelfde jaar 26 weken huishoudelijke
verzorging heeft gekregen, ontvangt € 500. Een verzekerde van 68 jaar
die revalidatiezorg heeft gehad en bovendien is ingedeeld in een DKG,
krijgt € 350.

Een verzekerde van 30 jaar die is ingedeeld in twee zware FKG’s krijgt
€ 300. Een verzekerde van 30 jaar die is ingedeeld in twee zware
FKG’s en één DKG krijgt € 500.

Intramurale AWBZ-zorg in combinatie met de in onderdeel i genoemde
categorieën leidt niet tot een hogere tegemoetkoming. Reden hiervoor is
dat de verwachte meerkosten bij iemand die intramuraal wordt behandeld
relatief beperkt zijn, omdat deze kosten voor een deel ten laste komen
van de instelling. 

Onder 1

De combinaties tussen twee of meer lichte FKG’s en twee of meer zware
FKG’s leidt niet tot een verhoging van de tegemoetkoming, aangezien
het niet waarschijnlijk is dat dit tot hogere meerkosten leidt.

Onder 2

De combinatie tussen huishoudelijke verzorging op grond van de Wmo en
een AWBZ-indicatie, leidt dit niet tot een hogere tegemoetkoming. Zoals
in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is uiteengezet, is de
reden hiervoor dat het niet de verwachting is dat deze verzekerde hogere
meerkosten heeft dan een verzekerde die alleen AWBZ-zorg of alleen
Wmo-voorzieningen nodig heeft. 

Onderdeel b

Dit onderdeel geeft aan dat een verzekerde die in totaal 26 weken of
meer geïndiceerd was voor tien of meer uren AWBZ-zorg, recht heeft op
een tegemoetkoming. De zinsnede ‘al dan niet aaneengesloten’ geeft
aan dat het om een totaal van zes maanden gaat. Als de verzekerde in
januari en februari twee maanden AWBZ-zorg nodig heeft gehad en
vervolgens van september tot en met december wederom geïndiceerd was en
het over deze periode altijd om tien uur of meer ging, is aan dit
criterium voldaan. 

Het gaat om extramurale zorg. Verzekerden die intramurale zorg nodig
hadden, krijgen een tegemoetkoming op grond van het eerste lid,
onderdeel j. 

Onderdeel c

In dit onderdeel is bepaald dat verzekerden die in totaal gedurende 26
weken of meer per week vier of meer dagdelen AWBZ-zorg nodig hebben
gehad, recht hebben op de tegemoetkoming. De zinsnede ‘al dan niet
aaneengesloten’ geeft aan dat het om een totaal van 26 weken gaat.

Onderdeel d

In dit onderdeel is bepaald dat verzekerden die gedurende 26 weken tien
uur of meer huishoudelijke zorg in natura nodig hebben gehad, ook recht
hebben op de tegemoetkoming van € 350 of €500.

Artikel 3

In artikel 4 van de wet is geregeld dat bij algemene maatregel van
bestuur wordt bepaald welke gegevens worden verstrekt aan het CAK en op
grond waarvan het CAK kan bepalen wie recht heeft op de tegemoetkoming
voor chronisch zieken of gehandicapten. In artikel 3 van dit besluit is
deze verplichting uitgewerkt.  

Eerste lid

Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor het aanleveren van de
gegevens van het zorggebruik op grond van de Zorgverzekeringwet op grond
waarvan het CAK kan bepalen of verzekerden recht hebben op de
tegemoetkoming. In het eerste lid is bepaald welke gegevens door de
zorgverzekeraar hiervoor aan het CAK moeten worden verstrekt. De
zorgverzekeraars dienen van de verzekerden die vallen onder de
categorieën, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met
f, van dit besluit de volgende gegevens te verstrekken: 

- het burgerservicenummer (of het sociaal-fiscaalnummer); 

- het rekeningnummer;

- de geboortedatum; 

- indien de verzekerde is overleden, de datum van het overlijden.

- indien dat het geval is, dat de verzekerde onder meer dan een
categorie valt die relevant zijn voor het bepalen van de hoogte van de
tegemoetkoming. 

Dit laatste heeft betrekking op de combinaties genoemd in artikel 2,
eerste lid, onderdelen b en c. Aangezien een verzekerde die valt onder
meer dan een lichte FKG en bovendien geneesmiddelen gebruikt die vallen
onder een zware FKG (of meerdere zware FKG’s), heeft op basis hiervan
recht op een tegemoetkoming van € 300 of € 150 als hij ouder is dan
65 jaar. Voor deze groep verzekerden wordt doorgegeven dat de verzekerde
in een categorie valt. Het CAK bepaald vervolgens of deze verzekerde op
grond van het zorggebruik op grond van de Wmo of de indicatie AWBZ
wellicht recht heeft op de hogere tegemoetkoming.    

Tweede lid

In het eerste lid is bepaald dat de zorgverzekeraar moet aangeven of de
verzekerde in meer dan een categorie valt; die informatie is
noodzakelijk, omdat deze relevant is voor de omvang van de
tegemoetkoming. 

In het tweede lid is bepaald dat de zorgverzekeraar niet mag vermelden
in welke of hoeveel van de categorieën de verzekerde valt. De
zorgverzekeraar mag alleen aangeven of de verzekerde in één of
meerdere van de genoemde onderdelen van het eerste lid van artikel 2
valt en niet in welke van de genoemde categorieën. De reden hiervoor is
dat met het oog op de bescherming van persoonsgegevens de verstrekking
proportioneel dient te zijn. Voor het CAK is het niet van belang of de
verzekerde recht heeft op een tegemoetkoming op grond van fysiotherapie,
revalidatie of bijvoorbeeld de indeling in een FKG. Het is wel van
belang voor het CAK of een verzekerde is ingedeeld in een of meerdere
van de categorieën van zorggebruik. Indien een verzekerde is ingedeeld
in één categorie, heeft hij, op grond van dit zorggebruik, al naar
gelang zijn leeftijd recht op € 300 of € 150. Indien de verzekerde
is ingedeeld in twee categorieën, heeft hij, al naar gelang zijn
leeftijd, recht op € 500 of € 350. Een uitzondering hierop zijn
verzekerden die een indicatie hebben voor intramurale AWBZ-zorg. Op
grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel j, krijgt deze groep altijd
de lagere tegemoetkoming, omdat de verwachte meerkosten bij iemand die
intramuraal wordt behandeld, naar verwachting voor een deel ten laste
komen van de instelling.  

Derde lid

In het derde lid is bepaald dat zorgverzekeraars aan het CAK verstrekken
welke personen verzekerd zijn op grond van de Zorgverzekeringswet. De
wet stelt de eis dat degene die recht heeft op een tegemoetkoming, moet
hebben voldaan aan zijn verzekeringsplicht. Het CAK dient daarom na te
gaan wie verzekerd zijn op grond van de Zorgverzekeringswet. Alle
verzekeraars voeden vanuit hun eigen verzekerdenadministratie het
Referentiebestand Verzekerden Zorgverzekeringswet (RBVZ). Daardoor is
het mogelijk op een centrale plaats een snelle en betrouwbare controle
uit te voeren op het verzekerd zijn voor de Zvw. Het beheer van het RBVZ
is in de Regeling elektronisch gegevensverkeer Zorgverzekeringswet
opgedragen aan het Sectroraal Aanspreekpunt Zorgverzekeringen (SA-Z), en
wordt op basis van een overeenkomst met Vektis feitelijk uitgevoerd door
de laatste. Het SA-Z is de bewerker en de zorgverzekeraars zijn de
verantwoordelijken in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Zorgverzekeraars voldoen via het RBVZ aan hun wettelijke plicht om het
CAK verzekerdengegevens te verstrekken. Voorzover het recht op de
tegemoetkoming voortvloeit uit gebruik van zorg bedoeld in artikel 2,
eerste lid, onderdeel a tot en met f, geeft de verzekeraar met de
melding van de gegevens tegelijk aan dat het een persoon betreft die
heeft voldaan aan de verzekerringsplicht. Voor zover het recht op de
tegemoetkoming voortvloeit uit de onderdelen g tot en met j van genoemd
artikellid, zal de toets op het opgenomen zijn in het RBVZ separaat
plaatsvinden.

.

Vierde lid

In het vierde lid is bepaald welke gegevens het CAK ontvangt van het
CIZ. Ook hier is het slechts toegestaan alleen de noodzakelijke gegevens
aan het CAK te verstrekken. Voor het vaststellen van de (hoogte van de )
tegemoetkoming is het niet noodzakelijk dat het CAK weet voor welke zorg
de verzekerde geïndiceerd is en voor hoeveel uur precies. Het CIZ mag
daarom alleen aan het CAK mededelen in welke categorie van artikel 2,
eerste lid of tweede lid, de verzekerde valt.   

Artikel 4

De tegemoetkoming arbeidsongeschikten wordt verstrekt door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De doelgroep voor de
tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten zijn de verzekeringsplichtigen
voor de Zorgverzekeringswet, dat wil zeggen degene, die van rechtswege
verplicht verzekerd zijn voor de AWBZ die recht hebben op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid
van ten minste 35%, die door het UWV wordt verstrekt. Er is aangesloten
bij de doelgroep voor de belastingaftrek op grond van artikel 6.20 van
de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals dat luidde tot 1 januari 2009, dat
is komen te vervallen en bij het percentage dat leidt tot recht op een
uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(35%). . 

In artikel 4, eerste lid, worden de soorten
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen opgesomd. Door aan te sluiten bij de
verzekeringsplichtigen voor de Zvw komen in eerste instantie alleen de
ingezetenen in Nederland in aanmerking komen voor een tegemoetkoming.
Dit omdat voor de doelgroep is aangesloten bij de
binnenlands-belastingplichtigen die in aanmerking kwamen voor de
forfaitaire aftrek, waarvoor deze tegemoetkoming in de plaats komt. 

Als peildatum voor het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt
genomen 1 juli. Dit tijdstip sluit aan bij de beoogde uitbetalingsdatum,
die gekozen is in het derde kwartaal (artikel 4, derde lid).

Uitgangspunt bij de belastingaftrek was dat de belastingplichtige over
een langere periode (in het belastingjaar en vermoedelijk in het
eerstkomende jaar) niet in staat zal zijn om met arbeid een substantieel
inkomen te verdienen (ten minste 55% van hetgeen een gezonde persoon zal
verdienen). Daarom gold voor de aftrek de mate van arbeidsongeschiktheid
aan het begin van een kalenderjaar voor de mogelijkheid van aftrek voor
de inkomstenbelasting over dat kalenderjaar. Voor de tegemoetkoming is
daarom ook uitgegaan van één peildatum, maar is gekozen voor een datum
omstreeks het tijdstip van het verstrekken van de tegemoetkoming. De
duurzaamheid bestaat ook uit de aard van de uitkering, die veelal na een
wachttijd wordt verstrekt (de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen),
geen nieuwe toegang meer kent (de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen) dan wel in zijn aard
(jonggehandicapten) van langdurige arbeidsongeschiktheid uitgaat. 

Het bedrag van de tegemoetkoming die de verzekerde ontvangt, is € 350
(artikel 3, tweede lid). Dit is het bedrag, dat ambtshalve aan de
betrokkene wordt verstrekt. Op de tegemoetkoming zal de eindheffing
worden toegepast. Daartoe zal de tegemoetkoming op grond van artikel 34
Wet op de loonbelasting 1964 door een wijziging van artikel 11 van het
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 2001 worden belast voor de
loonbelasting. 

Het UWV zal als inhoudingsplichtige over de tegemoetkoming belasting als
eindheffingsbestanddeel afdragen. In de Uitvoeringsregeling LB zullen
nadere bepalingen worden opgenomen, waardoor het UWV geen rekening hoeft
te houden met andere inkomsten of heffingskortingen en voor iedereen het
zelfde eindheffingstarief zal kunnen toepassen. Dit tarief is voor het
jaar 2008 50,6 %. Het bruto-bedrag van de tegemoetkoming is daarmee €
527.

In het derde lid wordt bepaald, dat de tegemoetkoming door het UWV wordt
betaald in het derde kwartaal. De eerste maal in 2009. De toekenning
vindt ambtshalve plaats. Het UWV gaat daarbij uit van de gegevens, die
bekend zijn in verband met het verstrekken van de
arbeidsongeschiktheidsuitkering. 

Artikel 5

De bedragen worden jaarlijks geïndexeerd via de tabelcorrectiefactor op
grond van de Wet inkomstenbelasting 2001. De aldus geïndexeerde
bedragen worden naar boven afgerond op hele bedragen. Bij ministeriële
regeling worden deze bedragen vastgesteld en deze bedragen treden dan
automatisch in de plaats van de bedragen, genoemd in dit besluit. 

Artikel 6

Onderdeel A

Aan artikel 4 van het Bijdragebesluit zorg is een lid toegevoegd om de
korting op de zogenoemde hoge intramurale eigen bijdrage te regelen. De
korting is 8% voor mensen van 65 jaar of ouder en 16% voor mensen jonger
dat 65 jaar.

Het kortingspercentage wordt door het CAK toegepast nadat de bijdrage is
berekend en vastgesteld met toepassing van het eerste tot en met het
vijfde lid. Dat betekent dat de korting voor de gehuwde verzekerde pas
wordt toegepast op de verschuldigde bijdrage die iedere verzekerde
verschuldigd is naar rato van ieders aandeel in het bijdrageplichtige
inkomen. Voor de berekening of een alleenstaande of gehuwde na het
betalen van zijn eigen bijdrage en de standaardpremie Zvw minder
overhoudt dan het bedrag aan zak- en kleedgeld als bedoeld artikel 23
van de Wet werk en bijstand moet gekeken worden naar het bedrag voordat
de korting is toegepast en voordat bij de gehuwde verzekerde het bedrag
naar rato is berekend. 

Onderdeel B

Door te regelen (in artikel 15 van het Bijdragebesluit zorg) dat artikel
4, zesde lid, van overeenkomstige toepassing is, geldt de korting ook
voor de lage intramurale eigen bijdrage.

Onderdeel C

In artikel 16d van het Bijdragebesluit zorg is de extramurale eigen
bijdrage geregeld. De inkomensgrenzen in het tweede lid, onderdelen a en
c, van dat artikel zijn voor verzekerden jonger dan 65 jaar met € 5000
opgehoogd. 

De in het tweede lid genoemde bedragen zijn tevens nog met toepassing
van artikel 19 van het Bijdragebesluit zorg per 1 januari 2009
geïndexeerd.

In het vierde lid ontbrak een verwijzing naar het eerste lid waarin de
bijdrage per uur is geregeld. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om
deze verwijzing wel in dit lid op te nemen. In het nieuwe vijfde lid is
geregeld dat de eigen bijdrage met 33% wordt verlaagd. 

Artikel 7

Net als voor de extramurale eigen bijdrage AWBZ zijn voor de
Wmo-bijdrage voor verzekerden jonger dan 65 jaar de in de onderdelen a
en c van artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning
genoemde inkomens met € 5000 verhoogd. De bedragen zijn met toepassing
van artikel 4.5 van dat besluit geïndexeerd. 

Artikel 8

Onderdeel A

Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn aftrekbaar voor zover het op de
belastingplichtige drukkende uitgaven betreft. Uitgaven waarvoor de
belastingplichtige een vergoeding of tegemoetkoming heeft ontvangen of
kan ontvangen, zijn derhalve niet aftrekbaar. In artikel 19a van het
Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 zijn enkele tegemoetkomingen
opgenomen die buiten beschouwing blijven bij de vaststelling of uitgaven
op de belastingplichtige drukken. Deze tegemoetkomingen worden dus niet
in mindering gebracht op de uitgaven voor specifieke zorgkosten.

Onderdeel B

In verband met de in de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en
gehandicapten opgenomen wijzigingen van de Wet inkomstenbelasting 2001
vervalt artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001.
De inhoud van die bepaling is overgeheveld naar de wet.  

Artikel 9

De tegemoetkoming arbeidsongeschikten (artikel 6 van de Wet
tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten) is een periodieke
uitkering die als eindheffingsbestanddeel in de loonbelastingheffing zal
worden betrokken. Daartoe wordt de genoemde tegemoetkoming - op basis
van artikel 34 van de Wet op de loonbelasting 1964 - in artikel 11,
eerste lid, onderdeel e, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965
onder de heffing van loonbelasting gebracht. Vervolgens zal deze
tegemoetkoming op basis van artikel 31, eerste lid, onderdeel c, van de
Wet op de loonbelasting 1964 in de Uitvoeringsregeling loonbelasting
2001 als eindheffingsbestanddeel worden aangewezen. 

Artikel 10 

Artikel 10 voorziet in de inwerkingtredingsbepaling. Er is bepaald dat
de inwerkingtreding van dit besluit bij koninklijk besluit wordt
vastgesteld en dat hierbij de mogelijkheid bestaat van terugwerkende
kracht tot en met 1 januari 2009. Van deze mogelijkheid zal ingeval de
datum van inwerkingtreding op een later moment ligt dan 1 januari 2009
in ieder geval gebruik worden gemaakt voor de bepalingen die betrekking
hebben op de fiscaliteit.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid,

Welzijn en Sport,

J. Bussemaker

De Minister van Sociale Zaken en

Werkgelegenheid

J.P.H. Donner

De Staatssecretaris van Financiën

J.C. de Jager

 Indien in deze memorie van toelichting wordt gesproken van het
vergoeden van Zvw zorg, ziet dit tevens op het verstrekken van deze zorg
in natura.

 PAGE   1 

 PAGE   11 

  IF   DOCPROPERTY "propArchiefkopie"  Fout! Onbekende naam voor
documenteigenschap.  = "Archiefkopie"   AUTOTEXT sysArchiefkopie 
AANGETEKEND  ""