[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

EINDADVISERING HELDOORN

Bijlage

Nummer: 2008D11050, datum: 2008-10-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Advies Heldoorn mosselzaadvisserij (2008D11049)

Preview document (🔗 origineel)


EINDADVISERING HELDOORN

Ter aanbieding aan de Minister LNV op 21 oktober 2008

INHOUDSOPGAVE

  TOC \o "1-3" \h \z    HYPERLINK \l "_Toc212348419"  Bijlage 1:
Convenanttekst	  PAGEREF _Toc212348419 \h  2  

  HYPERLINK \l "_Toc212348420"  Voorwoord	  PAGEREF _Toc212348420 \h  3 


  HYPERLINK \l "_Toc212348421"  1. Inleiding	  PAGEREF _Toc212348421 \h 
4  

  HYPERLINK \l "_Toc212348422"  2. Roep om duidelijkheid	  PAGEREF
_Toc212348422 \h  7  

  HYPERLINK \l "_Toc212348423"  3. Kernadvies	  PAGEREF _Toc212348423 \h
 9  

  HYPERLINK \l "_Toc212348424"  4. Transitiemaatregelen	  PAGEREF
_Toc212348424 \h  14  

  HYPERLINK \l "_Toc212348425"  5. Natuurherstel	  PAGEREF _Toc212348425
\h  18  

  HYPERLINK \l "_Toc212348427"  6. Onderzoek en monitoring m.b.t.
mosselkweek en natuur	  PAGEREF _Toc212348427 \h  21  

  HYPERLINK \l "_Toc212348428"  7. Advies vervolg	  PAGEREF
_Toc212348428 \h  23  

  HYPERLINK \l "_Toc212348429"  Transitie mosselsector	  PAGEREF
_Toc212348429 \h  25  

  HYPERLINK \l "_Toc212348430"  Algemeen	  PAGEREF _Toc212348430 \h  26 


 

Bijlage 1: Convenanttekst

Voorwoord

Deze eindadvisering van dit informateurstraject beschouw ik nadrukkelijk
als het voorbereidende werk voor de afspraken die de betrokken partijen,
waaronder ook het ministerie zelf, dienen te maken over de mosselsector
en de instandhouding en het herstel van de beschermde natuur in de
Waddenzee. Ook het ministerie zelf heeft daar een rol in.

Afspraken die ertoe moeten leiden dat de mosselsector, de
natuurbeschermingsorganisaties en het ministerie elkaar voortaan niet
meer ontmoeten in de rechtszaal maar aan de overleg- en
onderhandelingstafel.

Ik beschouw met het aanleveren van deze eindadvisering, mijn
werkzaamheden vooralsnog als afgerond. Ik hoop dat mijn beschouwingen en
constateringen uit de verschillende gesprekken, bilateraal en plenair,
met de mosselsector en natuurorganisaties, voldoende informatie en
richting bevatten om met voldoende tempo en succes aan de toekomst
verder samen te werken. De minister van LNV is daarbij nadrukkelijk
(óók) contractspartner. Dit schept verplichtingen, maar zeker ook
kansen. Kansen voor LNV om zich tezamen met de mosselsector en de
natuurbeschermingsorganisaties sterk te maken voor een duurzaam
opererende mosselsector en een duurzaam, robuust Waddenecosysteem. 

Ik acht dat een kansrijke coalitie voor de nabije toekomst.

1. Inleiding

De aanleiding: de informateursopdracht

In het voorjaar van 2007 heb ik de opdracht van de Minister van LNV
aanvaard om een verkenning uit te voeren naar de mogelijkheden om tussen
LNV, de mosselsector en de betrokken natuurbeschermingsorganisaties
heldere afspraken voor de toekomst te maken. Aanleiding waren de diverse
bezwaar- en beroepsprocedures rondom de vergunningverlening aan deze
sector op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Partijen troffen
elkaar nog slechts in de rechtszaal en men raakte verder en verder
gepolariseerd. 

De opdracht was in fasen gesplitst. In de eerste fase zou ik nagaan of
er een soort ‘agenda’ te vormen was aan de hand waarvan de
natuurbeschermingsorganisaties, de mosselsector en het ministerie in een
eventuele tweede fase, over een aantal nader te benoemen onderwerpen,
tot overeenstemming zouden kunnen komen.

Tijdens het informateurstraject deed de rechter uitspraak in de zaak
omtrent de voorjaarsvergunning van 2006. De Raad van State stelde de
natuurorganisaties in het gelijk. De rechter vroeg aan het ministerie en
de mosselsector om een betere onderbouwing van de ecologische
toelaatbaarheid van de voorjaarsmosselvisserijen. Het in afwachting zijn
van nadere wetenschappelijke informatie over de exacte ecologische
effecten bleek onvoldoende; zonder die zekerheid, geen vergunning, geen
visserijen en geen zekere toekomst voor de mosselsector. 

Ik kan niet anders dan concluderen dat deze specifieke uitspraak het
karakter van de informateursgesprekken danig heeft gewijzigd. De
standpunten vanuit de mosselsector verhardden en de emoties in de
achterban van deze sector laaiden op. Diverse uitingen in de lokale,
regionale en landelijke media illustreerden dat.

De uitvoering

Vanuit de ‘eerste fase’ heb ik in juni en juli van 2007
oriënterende gesprekken gevoerd met alle relevante partijen. Vervolgens
heb ik mij in een plenaire setting gericht op het gezamenlijk benoemen
van de tussentijdse bevindingen. Er vond in dat kader in de periode van
november 2007 tot juni 2008 overleg plaats in Dordrecht, Utrecht en
Assen. 

In de coulissen van deze openbare bijeenkomsten heb ik daarnaast diverse
malen telefonisch contact gezocht met elk van mijn individuele
gesprekspartners. Soms om over concrete zaken van gedachten te wisselen,
maar ook om af en toe de sfeer tussen de partijen onderling te proeven.

Daarnaast heb ik met de Minister van LNV, Directeur-Generaal Wouters
alsmede met de betrokken directeuren binnen het Minister van LNV
gesproken. 

In de maanden september en oktober heb ik, tot slotte, tezamen met alle
partijen, zowel bilateraal als plenair, intensief toegewerkt naar mijn
eindadvisering en het komen tot convenant. 

Doel van al deze gesprekken was een positieve dialoog tussen de partijen
op gang te brengen om te zoeken naar oplossingen. Daarnaast heb ik met
name in de laatste gesprekken verschillende concrete bouwstenen
voorgelegd als input voor een pakket aan voorstellen en maatregelen die
voor zowel de natuurorganisaties als de mosselsector voldoende
vertrouwen voor de toekomst moeten bieden. Naar aanleiding van het
praten over die bouwstenen kwam nadrukkelijk een ‘transitiemodel’
ter sprake. Een model dat via transitie van de huidige, traditioneel
opererende mosselsector leidt naar een sector die innovatie- en
rendementsgericht haar produktie inricht.

Dhr. Van Kersen (Waddenvereniging) bood mij in de laatste fase van mijn
informateurschap het transitiedenken in modelvorm aan. Dit model vormt
een belangrijke basis binnen mijn advies.

Gedeputeerde Poppelaers heeft, na overleg, aan dhr. Sas de opdracht
verstrekt om hem te laten verkennen of een transitie van een
traditionele sector naar een meer innovatieve, mzi-gebaseerde sector,
tot de mogelijkheden zou kunnen behoren. Dhr. Sas heeft hiertoe mijn
gesprekspartners zelfstandig benaderd en gesproken. Zijn bevindingen heb
ik ook in dit advies meegenomen. 

Bij de uitwerking van dit advies ben ik, tot slot, uitgegaan van de
bestaande kaders zoals die gevormd worden door de PKB Waddenzee, de
Vogel- en Habitatrichtlijnen, de Natuurbeschermingswet en het
Beleidsbesluit Zilte Oogst. Het fundament voor het advies wordt gevormd
door de hoofddoelstelling ‘natuur’ met ruimte voor menselijk
medegebruik. Medegebruik binnen de grenzen die de natuurbeschermingswet-
en regelgeving biedt. Deze kaders zijn bepalend voor zowel het
streefbeeld van een duurzame Waddennatuur als het streefbeeld van een
mosselsector na haar transitie. De afweging tussen economie en ecologie
blijft een uiteindelijke verantwoordelijkheid van de Minister.

Ik wil attenderen op een natuurlijke ontwikkeling die van belang is voor
een duurzame Waddenzee en een mosselsector in transitie: de
klimaatsverandering. Met de opwarming van het klimaat loopt het
‘succes’ van de mosselzaadvallen op de Wadbodem al enkele jaren
terug. Die trend heeft inmiddels, naast het ontstane juridische
conflict, zijn directe weerslag op de bedrijfsruimte van de
mosselsector. Zonder deze op de wadbodem vallende grondstof zal er geen
traditionele mosselvisserij meer aan de orde kunnen zijn. Ook de natuur
zelf dwingt de mosselsector tot een duidelijke herbezinning.

Het sfeerbeeld

De gesprekken van de laatste periode verliepen goed, maar ook moeizaam.
De handreiking die in mijn beleving door de natuurorganisaties werd
gedaan in de richting van de mosselvissers werd in dat stadium niet
gezien en begrepen. Een impasse zonder duidelijke signalen van
doorbraak.

Deze doorbraak kwam gevoelsmatig wèl in de laatste bilaterale
gesprekken. Gesprekken waarbij ik diverse bouwstenen voor een, toen nog,
theoretisch akkoord voor de toekomst, op tafel heb gelegd. Met het idee
om partijen dan maar gewoon zaken te laten omarmen, af te schieten dan
wel even opzij te leggen voor nadere overweging. De partijen deelden een
hang en wens naar een doorbraak, hoe voorzichtig ook. Ik hoop met dit
advies deze ontwikkeling verder te stimuleren en dat dit ook de basis is
om met elkaar hierover afspraken te kunnen maken.

Dit advies

Onderstaand advies beschrijft mijn bevindingen van de afgelopen weken en
maanden en biedt een kader voor het vinden van een oplossing die voor
alle partijen een uitweg biedt uit de huidige situatie Een situatie die
voor geen van de partijen voordelig is. Met deze ‘bril’ van het
creëren van een win-win situatie voor beide partijen, zowel gericht op
het realiseren van een duurzame mosselsector (zoals de één het noemt)
dan wel een mosselsector in transitie (zoals de ander het noemt) als een
duurzame instandhouding van een rijke Waddenzee heb ik onderstaand
advies geschreven.

Pijnpunten bij elk van de betrokken partijen over het uiteindelijk
resultaat blijven onvermijdelijk. Maar het is wel mijn intentie geweest
om middels deze eindadvisering de Minister van LNV, maar ook de
mosselsector en de natuurorganisaties, een instrument aan te reiken dat
op de langere termijn, tot een duurzame toekomst voor zowel de
beschermde Waddennatuur als een daarbinnen opererende mosselsector zal
kunnen leiden.

In de volgende hoofdstukken beschrijf ik mijn bevindingen over de vraag
naar duidelijkheid op diverse terreinen èn ga ik in op het reeds
hierboven benoemde transitiemodel en het natuurherstelprogramma en
onderzoek & monitoring.

Advies leidend tot een convenant

Over de advisering hebben de partijen en ik, op voorzet van het
ministerie in de vorm van een concept-convenanttekst, op 10 en 17
oktober 2008 met elkaar gesproken. Deze uiteindelijke concepttekst is,
ter formele ondertekening op korte termijn na indiening van dit advies,
toegevoegd als bijlage.

Ik benadruk dat het overeengekomene in het convenant, in het relevante
beleid en de diverse wet- en regelgeving door het ministerie snel en
adequaat inpasbaar gemaakt zal moeten worden. Tevens dienen de gekozen
oplossingen en maatregelen rekening te houden met het diverse andere
gebruik van het Waddensysteem. Tot slot zal, waar nodig, tijdig en
robuust de bestuurlijke afstemming vanuit het ministerie geborgd moeten
worden, bijvoorbeeld middels het Regionaal College Waddengebied.

 



2. Roep om duidelijkheid

In elk van mijn gesprekken met de mosselsector en de
natuurbeschermingsorganisaties heb ik één punt gehoord die de beide
partijen gemeen hebben: de uniforme roep om duidelijkheid! Duidelijkheid
over de overlevingskansen van de mosselsector, duidelijkheid over het
habitattype 1110a, duidelijkheid over het vervolg van het
PRODUS-onderzoek en duidelijkheid over het natuurherstel binnen het
Waddengebied.

Elk van deze verzoeken waren gericht aan de Minister van LNV.

Voor een deel zal deze duidelijkheid de komende weken en maanden moeten
komen. Van de andere kant zijn er door LNV ook reeds duidelijke stappen
gezet op onderdelen om te komen tot deze duidelijkheid. Ik noem hier de
uitgevoerde PRODUS-review, de definiëring van habaitattype 1110a, het
opstarten van de werkzaamheden om te komen tot een
natuurherstelprogramma en de gezamenlijke aanpak voor de
najaarsmosselzaadvisserij. Ik merk op dat deze voortvarendheid in het
oppakken hiervan, positief heeft gewerkt bij zowel de
natuurbeschermingsorganisaties als de mosselsector. Er is hard gewerkt,
maar er is ook nog veel te doen.

Korte schets van de Nederlandse mosselsector

Met name in de media is het beeld opgeroepen dat er geen toekomst meer
is voor de mosselsector in Nederland. De mosselsector bestaat momenteel
uit een kleine 50 bedrijven; de Nederlandse mosselvloot bestaat uit 56
schepen met 170 opvarenden. Het totale aantal schepen (actief en
inactief) ligt tussen de 60 en 70 schepen. In het seizoen 2007/2008
bedroegen de aangevoerde hoeveelheden Nederlandse mosselen op de
veiling in Yerseke 42 miljoen kg. Gemiddeld over de laatste 5 jaar was
dit 50 miljoen kg per jaar.

Duidelijkheid over het habitattype 1110a

Zoals ik al in mijn inleiding aangaf was de primaire aanleiding van dit
traject, de door de Raad van State geconstateerde onduidelijkheid over
het habitattype 1110a. Inmiddels heeft LNV hierover
ecologisch-inhoudelijke duidelijkheid geboden met de inhoud van het
‘Profieldocument 1110’ (editie september 2008). Ik stel vast dat het
Profieldocument is opgesteld in lijn met het gehele bouwwerk welke door
elk van de Natura 2000-Profieldocumenten, landelijk, is gefundeerd. Het
document geeft de best beschikbare ecologische informatie weer. Met de
beantwoording van de door de Kamercommissie gestelde set van
inhoudelijke vragen zal het ministerie een nadere toelichting op het
document geven. 

Duidelijkheid over streefbeelden

Meer op een concreet niveau vroegen zowel de mosselsector als de
natuurbeschermingsorganisaties naar de exacte invulling van de beelden
bij ‘de mosselsector in 2020’. Het zijn deze streefbeelden die de
kern van mijn onderhavige advisering en opmaat naar bijgevoegd convenant
vormen. In hoofdstuk 3 heb ik gepoogd om, gefaseerd in tijd en onder
benoeming van de te nemen stappen en maatregelen, deze streefbeelden
nader te duiden. Zulks mede op basis van het gedachtengoed van dhr. M.
Scholten. Door vastlegging van deze streefbeelden krijgen de binnen de
mosselsector werkzame en hiervan direct afhankelijke personen en
bedrijven meer ondernemerszekerheid over ontwikkelingen, investeringen
en bedrijfscontinuïteit naar 2020 toe. De
natuurbeschermingsorganisaties zien, op hun beurt, meer concrete beelden
vastgelegd over hetgeen het ministerie, met nadrukkelijke input vanuit
de expertise van deze organisaties, in de komende jaren richting
natuurherstel zal ondernemen. Streefbeelden om met elkaar zicht te
hebben op een gedeeld eindresultaat: een robuust Waddenecosysteem
waarvan zowel de diverse natuurwaarden als de mosselsector profiteren. 

Inzicht in de procedures N2000 en het beheerplan

Bij zowel de mosselsector als de natuurbeschermingsorganisaties heb ik
een sterke gerichtheid op het aanwijzingsbesluit N2000 en het beheerplan
Waddenzee bemerkt. Men is bijzonder benieuwd naar hetgeen beide
producten aan helderheid voor de toekomst van de Waddenzee als
ecosysteem en de Waddenzee als productiegebied voor de mosselsector,
gaan opleveren. Inmiddels wordt met voortvarendheid aan beide produkten
gewerkt. In hoofdstuk 4 kom ik hierop terug.

Vervolg van PRODUS

Een andere ontwikkeling welke zich binnen ons traject voordeed, is een
review van het lopend PRODUS-onderzoek. Dr. Ir A.A. Dijkhuizen
(voorzitter van de Raad van Bestuur WUR) werd bereid gevonden aan een
panel van enkele deskundigen leiding te geven. De uitkomsten van deze
review waren kritisch maar ook opbouwend in de vorm van adviezen over
hoe een verdere kwaliteitsslag te maken met dit onderzoek. Professor
Wolff heeft in een overleg met de partijen (Assen, juni 2008) een
duidelijke presentatie hierover gegeven. Deze presentatie, de rapportage
en de hierin vervatte brede en goed onderbouwde analyse heeft merkbare
waardering van zowel de mosselsector als de natuurorganisaties
opgeleverd. Ik constateer dat partijen content waren met het in opdracht
van het ministerie laten uitvoeren van deze review. Ik heb begrepen dat
binnen het ministerie momenteel gewerkt wordt aan de nadere uitwerking
van deze advisering. In hoofdstuk 6 ‘Onderzoek en monitoring’ kom ik
hier op terug.

Hoe ziet traject natuurherstelplan eruit ?

De natuurorganisaties waren direct, vanaf de start van mijn
informateurgesprekken, duidelijk in hun wens van een meer integrale
benadering van de bescherming van de Waddenzee-natuur. Dit vanwege de
gevoelde behoefte om vanuit het ministerie meer ‘handen en voeten’
te zien bij het spreken over natuurherstel.

Gesproken werd van een behoefte aan een helicopter-view over alle
gebruiksclaims op de Waddenzee en de impact op de beschermde
natuurwaarden vanuit elk van die claims. Eerst de balans opmaken en dan
kijken welke claims kunnen continueren en welke teruggeschroefd of
geweerd zouden moeten worden. Wederom behoefte aan duidelijkheid:
duidelijkheid over de exacte effecten van het kluwen van activiteiten in
en rondom de Waddenzee op de beschermde natuur. Ik constateer dat LNV,
met zowel de opmaat naar het beheerplan Waddenzee als de werkgroep
rondom het natuurherstelprogramma, hard werkt aan het verkrijgen van dit
integrale beeld. Ik adviseer het ministerie van LNV om alle betrokken
partijen goed geïnformeerd te houden over inhoud en proces.

De roep om natuurherstel is aanvullend. De natuurorganisaties wensen een
robuust Waddenecosysteem dat, ondanks bepaalde gebruiksclaims, voldoende
tegen incidentele tegenslagen is gebufferd. Het systeem moet niet op
haar eigen reserves gaan interen. Voorwaarde voor een dergelijk
natuurherstelplan is dat sprake is van heldere streefbeelden.

3. Kernadvies

Transitie en streefbeelden daarbij 

Uit mijn diverse gesprekken, en zeker in de laatste bilaterale
gesprekken, is mij gebleken dat er vanwege de ontwikkelingen van de
afgelopen maanden er langzaam een basis gevormd is om met elkaar een
concretere stap te zetten. Een extra stap richting een transitie van de
mosselsector. Een (door-)ontwikkeling naar een situatie waarin niet elke
door de minister van LNV afgegeven vergunning voor een voor- of
najaarsvisserij aangevochten zal worden. Een situatie ook waar de
mosselsector reeds nu naar aan het toegroeien is. Ik verwijs in dat
verband naar de opmars van de innovators binnen de mosselsector: de
bedrijven en individuele kwekers die de moedige, financiële stap
richting de mosselzaadinvanginstallaties (mzi’s) hebben gezet. 

Het zijn naar mijn mening juist de mzi’s, de nu nog veelal op
experimentele basis gehanteerde installaties, die de meest krachtige
sleutel tot het doorbreken van dit conflict kunnen vormen. In het
Beleidsbesluit “Ruimte voor een Zilte Oogst” is de kracht van deze
innovaties reeds onderstreept. In de afgelopen jaren is aan de
mosselsector vanuit LNV ook ruimte, middelen en denkkracht gegeven om
deze ontwikkeling verder door te zetten. Mzi’s vrijwaren de
mosselsector immers ook van de fluctuaties in de mosselzaadval: de
larven worden direct uit de waterkolom gehaald en beperken daarmee
evenredig de nu nog aanwezige afhankelijkheid van een succesvolle
zaadval op de bodem.

Naast het doorontwikkelen van mzi’s zal ook nadrukkelijk oog moeten
zijn voor andere innovatieve alternatieven. Ik denk hierbij aan de
toepassing van:

mzi’s op de Noordzee en 

hatcheries en nurseries. 

Ik constateer ook dat binnen de mosselsector voldoende innovatieve en
creatieve kracht aanwezig is om deze opdracht met voortvarendheid te
blijven oppakken. Innovatie binnen een sector moet kunnen! Het beleid
van LNV zal daarop ook gericht moeten zijn om voldoende uitdaging tot
innovatie te blijven creëren. 

De regie voor de transitie van mosselsector ligt naar mijn mening bij
haarzelf; de minister bevordert dat de beoogde transitie mogelijk
gemaakt wordt en ondersteunt de daarvoor benodigde innovaties (ook in
financiële zin). 

Wel merk ik daarbij op dat een resultaat van deze transitie zal zijn,
dat de mosselsector in haar huidige vorm en samenstelling over een
aantal jaren aanzienlijk gewijzigd zal zijn c.q. zich midden in het
proces naar deze verandering zal bevinden. Ik voorzie een mosselsector
die bestaat uit innovatieve, financieel draagkrachtige,
investeringsbereide bedrijven en kwekers. Bedrijven en personen die hun
creativiteit en basisvermogen willen inzetten om de sector te brengen
naar een mzi-gebaseerde sector. Een sector waarin de mate van innovatief
en rendementsverhogend vermogen van een bedrijf er toe doet, méér dan
de mate waarin men het traditionele ambachtsschap van de visserij met
mosselkorren meester is. Ook de importeurs van mosselzaad zullen
mogelijk een prominenter plek binnen de sector krijgen. 

Het gaat in de toekomst van de mosselsector om het borgen van voldoende
grondstof voor de mosselproduktie middels invang en mogelijk import.

Innovatie en verandering zal ook weer nieuwe, soms nog onvermoede,
mogelijkheden geven.

Transitiemodel

Tijdens mijn laatste gesprekken met de natuurbeschermingsorganisaties
kwam het concept van een opgang van de mzi’s onder gelijktijdige
terugschroeving van de traditionele bodemberoerende visserij naar voren.
Ik heb dat concept ook met de mosselsector besproken.

 

Een concretisering en nadere invulling in termen van een fasering en
opgang, in tijd uitgedrukt, leefde vooral bij de
natuurbeschermingsorganisaties. Bij de mosselsector proefde ik tevens
bereidwilligheid, mits LNV hiertoe de kaders biedt vanuit wet- en
regelgeving en de sector de tijd gunt om (gedegen) aan deze transitie te
kunnen werken. De mosselsector vindt dat er een duidelijke gelijkenis is
met de benadering zoals reeds formeel vastgelegd in het vigerende
Beleidsbesluit Schelpdiervisserij.

Op hoofdlijnen ziet dit transitiemodel er als volgt uit: 

Dhr. dr. Martin Scholten (zowel directeur van het onderzoeksinstituut
IMARES als algemeen directeur van de Animal Sciences Group; beiden
instituten vanuit Wageningen UR) heeft in een notitie zijn gedachten bij
bovengeschetst beeld (vanuit een ecologisch perspectief) verwoord. 

Meer in het algemeen stel ik mij, gehoord hebbende de partijen in de
laatste informateursgesprekken, bij specifiek de transitie binnen de
mosselsector, het volgende (gevisualiseerd) voor:

 

De in het figuur aangeduide lijnen geven de richting aan waarnaar toe
mzi’s op de Waddenzee, de mosselvisserij alsmede andere innovaties
zich in de richting naar 2020 zich zullen moeten bewegen. 

Realisatie van het streefbeeld: basisideeën voor het Plan van
Uitvoering

Kerngedachte achter het transitiemodel is het geven van ruimte voor
uitvoering van de traditionele visserij, onder vrijgeving van (andere)
ruimte ten behoeve van de alternatieven wijze van verkrijging van
grondstof (mzi’s of anderszins). In de tijd zullen dus traditionele
visgronden, langzamerhand gesloten worden. Binnen dit model kunnen
tegelijkertijd steeds meer van deze ingegeven visgronden zich ongestoord
ontwikkelen tot meerjarige biogene structuren die een kenmerkend
onderdeel van het habitattype 1110a kunnen vormen. Deze locaties worden
voor een onbepaalde tijd afgesloten voor alle vormen van bodemberoerende
visserij, ook als de betreffende mosselbank uiteindelijk aldaar
verdwijnt. Dit vraagt tevens afstemming met andere, aldaar opererende,
visserijsectoren c.q. individuele vissers. Mogelijk is inzet van
ongebruikte/ingeruilde mosselkweekpercelen een mogelijkheid tot
compensatie van deze groep(en).

Ik benadruk dat de najaarsmosselvisserijen op instabiel gelegen
mosselzaad van groot belang zijn voor het door de mosselsector
financieel kunnen voeden van de gewenste transitiemaatregelen.

Figuur 2 behelst in feite een terugdringing van de traditionele
visserij, onder primair inzet van de eerste generatie van mzi’s en
secundair een latere opmars van andere bronnen van grondstof
gevisualiseerd. Binnen de blokken van steeds twee jaren zal sprake zijn
van een bepaalde mix van traditionele visserij, mzi’s op de Waddenzee
& andere innovaties. 

Het hierbij benoemen van zeer specifieke en absolute streefgetallen
binnen zou naar mijn mening geen recht doen aan de natuurlijke dynamiek
van het Waddenzee-systeem. Ik denk veeleer aan het werken met
percentages, waarmee geborgd wordt dat wat de natuur niet biedt, ook
niet vergeven kan worden; niet aan de sector en niet aan het
natuurherstel.

De uiteindelijke, exacte percentages zijn een functie van het
daadwerkelijk neervallende mosselzaad per jaar (de zaadval). Groei en
schaarste beïnvloeden daarmee op gelijke wijze de ontwikkeling van de
natuur in de gesloten gebieden en de hoeveelheid daadwerkelijk aan de
mosselsector tot haar beschikking staande hoeveelheid grondstof in een
bepaald jaar.

In deze methodiek zal het areaal aan natuurlijke en oudere mosselbanken
in de Waddenzee geleidelijk gaan toenemen (behoudens de natuurlijke,
jaarlijkse fluctuaties). In de concrete uitwerking zal bezien moeten
worden of slim gekoppeld kan worden met projecten inzake herstel van
mosselbanken in de Waddenzee (bv. vanuit het EUCC en de RUG).

Ik ben van mening dat bovengeschetst transitiemodel voldoet aan de door
de mosselsector gewenste continuïteit van produktiemogelijkheden,
binnen de grenzen van de dynamische natuur, gedurende het traject van
innovaties dat voor de periode tot 2020 staat ingepland.

Wel zal nog door partijen vastgesteld worden, mede op basis van
informatie van het LEI, welke ‘produktiestreefwaarde’ voor de
mosselsector als geheel dient te gelden. De omvang van de behoefte aan
mosselzaad zal vastgesteld worden in relatie tot de (gewenste) omvang en
samenstelling van een duurzame, economisch gezonde mosselsector.

De nadere invulling hiervan dient te geschieden in het Plan van
Uitvoering.

Vergunningverlening

Uitgaande van te behalen percentages in een blok van twee jaren, zal
versnelde en mogelijk zelfs meerjarige voor- en
najaarsvergunningverlening (vanuit eenzelfde meerjarig bestandbeheer op
basis van het transitiemodel) mogelijk zijn. De surveyresultaten zijn
hierin leidend. 

Dynamisch of statisch beeld ?

Ik adviseer de partijen om nader met elkaar in overleg te treden over de
mate van dynamiek/flexibiliteit binnen het transitiemodel, in reactie op
factoren die op de haalbaarheid van dat streefbeeld kunnen c.q. zullen
inwerken. Hiertoe zouden partijen assistentie van adviseurs zoals IMARES
en MarinX kunnen inroepen. Afspraken over dergelijke keuzes zullen hun
beslag moeten krijgen in het Plan van Uitvoering.

Royale en krappe jaren

In het Plan van Uitvoering zullen specifieke inhoudelijke en
procesmatige afspraken tussen de betrokken partijen vastgelegd moeten
worden over hoe om te gaan met het gestelde streefbeeld in krappe c.q.
royale jaren van zaadval. Gezocht zal moeten worden naar een juiste
balans tussen het consistent willen doorwerken aan het beoogde
streefbeeld en het recht willen doen aan de feitelijke omstandigheden op
een bepaald moment in tijd in de periode waarin aan de transitie gewerkt
wordt.

Gezamenlijk onderzoek

Teneinde de validiteit van het gestelde streefbeeld vanuit de
natuurlijke dynamiek van de zaadvallen te kunnen bepalen, zouden de
betrokken partijen per 2009, ecologisch-inhoudelijk onderzoek naar de
factoren die de afnemende zaadvallen (kunnen) verklaren, moeten
initiëren. Deze onderzoeksresultaten kunnen leiden tot een bijstelling
van het streefbeeld. 

Evaluatie

Een uiteindelijke evaluatie van de transitie en de hieruit
voortvloeiende opvolgende acties c.q. maatregelen zullen vastgelegd
moeten worden in de opvolger van het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij
(derhalve na 2020).

4. Transitiemaatregelen

In het onderstaande benoem ik specifiek enkele maatregelen die
uitgewerkt dienen te worden in een opvolgend Plan van Uitvoering. Elk
van de beschreven maatregelen zal kunnen leiden tot of bijdragen aan de
gewenste transitie.

Naarmate het Waddenecosysteem robuuster wordt middels maatregelen uit
het Beheerplan Waddenzee zal ook de transitie sneller c.q. makkelijker
kunnen plaatsvinden vanuit de mosselsector. Hoofdstuk 5 gaat daartoe in
op het zgn. ‘natuurherstelprogramma’.

Onderzoek dient als belangrijke onderlegger voor de gehele transitie.
Hierover in hoofdstuk 6 meer.

“Traditionele visserij”

De traditionele visserijen zullen in het streefbeeld stap voor stap in
omvang op de Waddenzee afnemen. Een opgang van de mzi’s op de
Waddenzee en ook andere innovatieve alternatieven (buiten de Waddenzee)
betekent een min of meer evenredige sluiting van de huidige
visserijgronden en daarmee een afname van deze traditionele
visserij-activiteiten op de Waddenzee.

In overleg met de betrokken partijen en IMARES en MarinX zal LNV moeten
komen tot de bepaling van de locatie en omvang van de gebieden in het
sublitoraal die t.b.v. het herstel van mosselbanken worden gesloten voor
de bodemberoerende visserij. Deze gesloten gebieden bieden de
mogelijkheid tot het ontstaan van mosselbanken in diverse stadia van
ontwikkeling.

In het oostelijk deel van de Waddenzee vindt per definitie geen
mosselzaadvisserij plaats, behoudens de mogelijkheden die het
Beleidsbesluit Schelpdiervisserij hiertoe biedt.

“Mzi’s op de Waddenzee”

Het opschalingsbeleid voor de momenteel in experimentele fase
plaatsvindende toepassing van mzi’s op de Waddenzee en in de Delta is
in wording. Specifieke afstemming met andere sectoren (garnalen,
toerisme) is noodzakelijk, zonder de rechten van deze sectoren te
benadelen. Waar mogelijk dient gestreefd te worden naar zo veel mogelijk
concentratie van gebieden waarbinnen deze opschaling zal dienen plaats
te gaan vinden. Dit met het oog op milieu-efficiency en de beperking van
hinder van andere gebruikers en landschapsschade. De Minister dient zich
er toe in te zetten, elk van de betrokken belangen, ook reeds in relatie
tot de additionele 160 ha. in 2009, dusdanig af te stemmen dat deze
opschaling ook daadwerkelijk door de mosselsector geëffectueerd kan
worden.

In het oostelijk deel van de Waddenzee worden geen mzi’s geplaatst.

“Andere alternatieven”

1. Optimalisatie kweek

Er dient een optimalisatieslag plaats te vinden voor de kweekpercelen.
Conform het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij zal 500 ha suboptimaal
kweekperceel worden vervangen door betere kweeklocaties. Hierbij moet
rekening worden gehouden met de geschiktheid voor habitattype 1110a in
die zin dat de optimalisatie niet ten koste gaat van de kwaliteit van
dit habitattype en zo mogelijk bijdraagt aan de verbetering ervan. Ook
dient voorkomen te worden dat als gevolg van deze optimalisatieslag
schadelijke neveneffecten ontstaan.

De mosselkweek op de percelen dient zelf ook te worden geoptimaliseerd
door diverse maatregelen welke het overlevingspercentage van het
mosselzaad vergroten. Een kweekoptimalisatie vermindert immers
uiteindelijk de vereiste hoeveelheid mosselzaad welke nodig is om een
bepaalde produktie te bereiken en draagt daarmee bij aan de gewenste
transitie.

2. Mzi’s buiten de Waddenzee en een tweede generatie ‘mzi’s’

Omdat de draagkracht en ook het draagvlak voor mzi’s in de Waddenzee
en de Delta zijn grenzen kent, dient bij de ontwikkeling van een tweede
generatie mzi’s voldoende aandacht te zijn voor mogelijkheden buiten
deze gebieden. Het gaat dan o.a. om de ontwikkeling van mzi’s in de
Noordzee; bijvoorbeeld welke mogelijkheden zijn er om tussen offshore
windturbines, mosselzaadinvangnetten te hangen.

Deze mzi’s dienen mijns inziens eerst in de vorm van een experiment
(vanwege de ecologische toelaatbaarheid in relatie tot de
Noordzee(kustzone) en het toekomstig aanwijzen van bepaalde delen van de
Noordzee als Natura 2000-gebied) op de Noordzee toegepast te worden. Bij
gebleken technisch rendement en ecologische toelaatbaarheid komt een
opschaling aan de orde.

3. Hatcheries en nurseries 

Vanuit de mosselsector wordt reeds gewerkt aan het werken met de kweek
van mossels op land in broedhuizen (zgn. hatcheries en nurseries) en het
binnendijks (in vijvers) binnendijks opkweken van mosselbestand). Deze
methoden dienen verder (ook mede vanuit het ministerie) te worden
gestimuleerd, gezien hun grote potenties voor een succesvolle bijdrage
aan de transitie van de mosselsector. Deze sector zou de inzet op deze
innovaties onverminderd en intensief moeten stimuleren.

5. Import van buitenlands mosselzaad 

Op experimentele schaal zou vanaf 2009 in mijn visie gestart kunnen
worden met de import van Noors en Zweeds mosselzaad naar de percelen op
de Waddenzee. Bij gebleken technisch rendement en ecologische
toelaatbaarheid kan een opschaling in de toekomst aan de orde zijn,
zulks uiteraard binnen de geldende wettelijke kaders. Ik ben mij er van
bewust dat de P.O. Mosselcultuur hierin niet de leidende partij is; dat
is de groep van specifiek betrokken importeurs en kwekers zelf.

6. Toestaan van ‘Zuid-Noord verplaatsingen’ 

Momenteel is het verboden (vanuit het geldend beleid) om mosselbestand
welke reeds in de Zeeuwse wateren aanwezig is (daar in opkweek is) (weer
terug) te transporteren naar de Waddenzee. De mogelijkheid om een
dergelijke Zuid-Noord verplaatsing wel toe te staan, zou de sector een
geoptimaliseerd kweekvoordeel kunnen opleveren. 

Vanaf 2009 zou op experimentele wijze naar mijn mening gestart kunnen
worden met dit type verplaatsing, zij het uitsluitend met mosselzaad
afkomstig van mzi’s, zulks binnen de ruimte binnen het huidig (nog
verder te optimaliseren) bestand aan kweekpercelen.

7. Koppeling Jan Louw-bevissing met herstelprojecten

Reeds nu wordt beleidsmatig voorzien in een Jan Louw-experiment. Bij dit
experiment worden litorale mosselbanken uitgedund met de verwachting dat
hiermee de omvang van die specifiek mosselbank uiteindelijk kwalitatief
beter en in grotere omvang zal teruggroeien.

Ik adviseer de partijen om in de toekomst alert te blijven kijken naar
de mogelijkheden om uitvoering aan de mogelijkheid van deze
experimentele bevissing te kunnen geven. Zulks met oog voor de eventuele
kansen om in dat kader aan te sluiten bij initiatieven rondom het
stimuleren van de ontwikkeling van mosselbanken. 

Algemene bouwstenen

Duurzaamheidspredikaat mosselsector

Gelijk de garnalensector adviseer ik de mosselsector om te gaan werken
aan het verkrijgen van een soort duurzaamheidspredikaat. De specifieke
maatregelen die noodzakelijk zijn ter verkrijging hiervan, zouden mede
in overleg met de natuurbeschermingsorganisaties tot stand gebracht
moeten worden. In dat kader adviseer ik de sector om exact na te gaan in
hoeverre het spoor van het MSC-predikaat gevolgd kan worden. 

Elektronisch zakboekje

De P.O. Mosselcultuur zal moeten zorgen dat ten behoeve van validatie en
monitoring van het in figuur 2 geschetste beeld, het elektronisch
zakboekje vanaf 2009 sectorbreed is ingevoerd en de data,
geanonimiseerd, ter beschikking gesteld kan worden aan het ministerie en
overige belanghebbenden, waaronder de direct betrokken
natuurbeschermingsorganisaties.

Vergunningverlening 

Per definitie mag in mijn visie altijd (dus bv. ook nog in 2018) al het
klasse 1 en 2-zaad, voorkomend in bevisbare dichtheden, in het najaar
bevist worden. Over klasse 3 zullen de mosselsector, de
natuurbeschermingsorganisaties en het ministerie van LNV middels een
‘veldschouw’ de vergunbaarheid ter plekke moeten beoordelen. Ook
spreken de sector, LNV en de natuurbeschermingsorganisaties elkaar (waar
mogelijk) vóór indiening van de vergunningaanvraag over de inhoud en
volledigheid daarvan, maar in ieder geval op zijn minst daarover rondom
de besluitvorming over diezelfde aanvraag. Deze methodiek zal ook in
relatie tot opvolgende najaarsvisserijen gehanteerd worden (idem qua
proces in relatie tot de voorjaarsvisserijen). Daarbij merk ik op dat
naar mijn mening op korte termijn het ministerie, de mosselsector en de
betrokken natuurbeschermingsorganisaties zullen moeten werken aan een
gedeeld beeld over de bruikbaarheid van de stabiliteitsklassen, met
specifieke aandacht voor de zeesterren.

Vereenvoudiging en stroomlijning vergunningtraject.

LNV zou de mogelijkheden moeten onderzoeken om haar beleid, wet- en
regelgeving alsmede concrete vergunningtraject meer flexibel c.q.
sneller te kunnen laten inspringen op gewenste momenten van bevissing en
de voorziene opschaling van de mzi’s en andere innovaties. Hiertoe
dient o.a. de mogelijkheid tot het werken met een (meerjarige)
kadervergunning te worden bezien. 

De conformiteit aan de regels van de Natuurbeschermingswet 1998 en de
bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht vormen uiteraard wel
hierbij de beperkende kaders in het zoeken naar de mogelijkheden.

Financiële middelen

Er zijn middelen uit het Europees Visserij Fonds beschikbaar die
aangewend kunnen worden voor onderdelen binnen de transitie van de
mosselsector.

Hoe verder ?

Ten behoeve van de nadere uitwerking van al het voorgaande voorzie ik de
noodzaak tot het op korte termijn (uiterlijk februari 2009 gereed) komen
tot een ‘Plan van Uitvoering’. Dit plan dient het door
transitiemodel concreet uit te werken, binnen de kaders en intenties die
de artikelen uit het convenant daarbij stellen. 

Hiertoe zou een werkgroep ingesteld kunnen worden. De werkgroep zou zich
in relatie tot de uitwerking van de transitie kunnen buigen over de
opties zoals in het voorgaande door mij beschreven. De groep kan
hiertoe, waar gewenst, externe expertise inschakelen. Hierbij kan
gedacht worden aan onderzoeksinstituten zoals IMARES, SOVON en het LEI
alsmede het adviesbureau MarinX.

De (initiatiefnemers binnen de) mosselsector en het ministerie zouden
zich er toe moeten inzetten dat de ontwikkeling van mzi’s op de
Waddenzee en alle andere hierboven genoemde elementen, snel
geïmplementeerd kunnen worden door de afstemming met de andere
gebruikers van de Waddenzee en overige belanghebbenden, zulks door het
ministerie af te dekken in haar beleid, wet- en regelgeving en
vergunningverlening.

5. Natuurherstel

De natuurorganisaties waren direct, vanaf de start van mijn
informateurgesprekken, duidelijk in hun wens van een meer integrale
benadering van de bescherming van de Waddenzee-natuur. Naast het
Beheerplan N2000 is de behoefte dat de Minister van LNV meer ‘handen
en voeten’ geeft aan het natuurherstel in de Waddenzee. 

Aanwijzing en beheerplan N2000 

Ik heb geconstateerd dat na de start van de aanwijzingsprocedure in de
zomer van 2007 het definitieve aanwijzingsbesluit ‘Waddenzee’, met
bijbehorende instandhoudingsdoelen eind van dit jaar vastgesteld zal
worden. Dit besluit zal eind 2008 gereed zijn en is ook mede gebaseerd
op de uiteindelijke definiëring van habitattype 1110a.

Het inmiddels verspreide Profieldocument dient als onderlegger voor het
aanwijzingsbesluit Waddenzee.

De uitwerking van de instandhoudingsdoelen vindt plaats in het
beheerplan. Het beheerplan (in 2011 gereed) wordt voor 6 jaren
vastgesteld en is gericht op specifieke beheersmaatregelen voor de
realisatie van de gestelde instandhoudingdoelen, alsmede van belang als
instrument voor de regulering van bestaand gebruik. Ook biedt het
beheerplan een kader voor het vastleggen van een bandbreedte voor de
vergunningverlening van de voor- en najaarsmosselvisserijen.Het
beheerplan zal daarmee ook het inzicht moeten geven in de concrete
maatregelen c.q. verboden die voortvloeien uit de gestelde doelstelling
voor het in dit verband belangrijke habitattype 1110a

Op dit moment wordt samen met Rijkswaterstaat gewerkt aan de toetsing
van het bestaand gebruik. Het concept-beheerplan zal waarschijnlijk
gereed zijn september 2009. Van belang is dat het dit ingezette tempo
vast wordt gehouden teneinde, voor zover mogelijk, snel duidelijkheid te
geven over de benodigde beheermaatregelen 

Naar mijn mening is het beheerplan Waddenzee hèt instrument om de
diverse gebruiksclaims op het natuurlijk systeem van de Waddenzee te
wegen en hierin uiteindelijke keuzes te maken. In dit kader zie ik in
het beheerplan ook als het formele kader waarbinnen de afspraken die u
onderling zult gaan maken, vastgelegd moeten gaan worden. Dit geeft u
een helder en eenduidig tijdspad in het werken aan een gezamenlijk
akkoord, met tegelijkertijd de verplichting om de uitkomsten hiervan met
de andere gebruikers op het Wad goed af te stemmen. 

Natuurherstelprogramma

Op dit moment wordt natuurbehoud en –herstel in de Waddenzee
uitgewerkt in een aantal plannen, waaronder het de Kaderrichtlijn Water
en, zoals gezegd, het Beheerplan Natura2000. Daarnaast hebben de
natuurorganisaties samen met verschillende wetenschappelijke instituten
gewerkt aan het in beeld brengen van de opgaven voor het herstel van de
Waddenzee. In de gesprekken met de natuurorganisaties is met name
aangedrongen op het opstellen van een overkoepelend
natuurherstelprogramma. Dit natuurherstelprogramma zou zich kunnen
richten op:

natuurherstel in het natte wad; het scheppen van condities en realisatie
van herstelprojecten;

versterken van de natuur op de overgangszone tussen wad en
wal/zoet-zout;

biotoopherstel van kwalificerende dier- en plantensoorten;

het herstel van rust op hoogwatervluchtplaatsen voor vogels; 

de internationale relatie met verwante gebieden in met name West-Afrika.

Ook binnen het RCW-verband zijn bepaalde ambities in relatie tot
natuurherstel uitgesproken door de deelnemende partijen. Heel concreet:
als onderdeel van het recente, door het RCW, opgestelde B&O-plan deel A,
is de samenstelling van een natuurherstelprogramma voor de Waddenzee
benoemd. Binnen RCW-verband is afgesproken om gezamenlijk, en dus ook
met input van de natuurorganisaties, te komen tot dit
natuurherstelprogramma met een concrete uitwerking in maatregelen,
projecten en tijd.

Voor het nemen van de juiste maatregelen voor het natuurherstel is op
dit moment het eerste belang dat een systematisch herstelplan wordt
opgesteld. Een stappenplan met als eindresultaat een rijke Waddenzee.
Het gaat daarbij enerzijds om het formuleren van een helder streefbeeld
voor de natuur in het Waddengebied, het beantwoorden van nog openstaande
vragen als welke processen ten grondslag liggen aan het ontstaan en de
ontwikkeling van biogene structuren zoals mosselbanken, alsmede het
benoemen van concrete herstelmaatregelen. Daarnaast zal het de basis
moeten zijn de programmatische aansturing van projecten in het kader van
het Waddenfonds. Het natuurherstelprogramma is daarmee min of meer een
‘condensatiepunt’ van de vele plannen en maatregelen voor
natuurherstel vanuit verschillende trajecten in het Waddengebied en
geeft sturing aan de onderzoeksvragen op het gebied van natuurherstel en
initiëren van nieuwe projecten alsmede het in de toekomst behouden van
gerealiseerd natuurherstel.

In schema:

Ik heb geconstateerd dat het opstellen van een natuurherstelprogramma
inmiddels door LNV is opgepakt. Voor het nader concretiseren van de
aanpak en resultaat hebben reeds een tweetal bijeenkomsten plaatsgehad
met vertegenwoordigers van natuurorganisaties en Rijkswaterstaat. Ik
denk dat het van belang is dat LNV ook daar de regierol op zich neemt.
De natuurorganisaties dienen blijvend betrokken te worden bij het
aanleveren van waardevolle en concrete inbreng over natuurherstel. Net
zo goed als diverse terreinbeherende instanties, wetenschappers en
velddeskundigen moeten worden gevraagd om ingrediënten voor dit
natuurherstel aan te leveren. Het opstellen van een
natuurherstelprogramma schept verplichtingen, naar beide kanten.

Voor zowel het beheerplan N2000 als het natuurherstelplan is het van
belang vooral helder en transparant te blijven communiceren over de
stappen in die beide processen. Neem elk van de partijen bij de hand in
de overwegingen en processen, inclusief de overwegingen daarbij.

Advisering over hoe nu verder met het natuurherstelprogramma: 

Formuleer een streefbeeld voor natuur in 2020;

Formuleer samen met de natuurorganisaties en in afstemming met de andere
gebruikers van het Wad een natuurherstelprogramma onder regie van de
Minister van LNV (gereed ca. medio 2009, parallel aan concept/ontwerp
beheerplan N2000);

Benut documenten zoals ‘Het Tij Geleerd’ en ‘Het Tij Gekeerd’
als specifieke input vanuit de natuur(beschermings)organisaties in het
opstellen van het natuurherstelprogramma;

Laat het natuurherstelprogramma dienen als input voor de programmatische
aansturing van projecten in het Waddenfonds; deze notie is inmiddels
door LNV omarmd;

Financiering van projecten kan vanuit diverse mogelijke bronnen
plaatsvinden, bijvoorbeeld middels aanvragen door de
natuur(beschermings)organisaties richting het Waddenfonds. De Minister
van LNV dient zich ertoe in te spannen om de voorbereidingskosten voor
projectaanvragen richting het Waddenfonds, ook uit ditzelfde fonds
gefinancierd te krijgen;

De Minister van LNV dient zich ertoe in te spannen om de voor projecten
en maatregelen vanuit het natuurherstelprogramma vereiste
vergunningprocedures, zo efficiënt en snel mogelijk te laten verlopen.

Pas binnen het natuurherstelprogramma maatregelen in welke synchroon
lopen met of identiek zijn aan de maatregelen in het tijdpad van
transitie van de mosselsector;

Maak als LNV extra capaciteit vrij om leiding te geven aan het
programma; 

Laat de natuurorganisaties deel uitmaken van het programmateam. 

Uitgangspunt voor het ambitieniveau is het ontwikkelingsperspectief uit
de PKB Waddenzee. De programmaopdracht dient te sporen met de PKB
Waddenzee en het Beheer- en ontwikkelingsplan van de RCW. Het programma
wordt opgesteld in nauwe samenwerking met het Natura 2000-beheerplan en
levert input voor het Uitvoeringsplan Waddenfonds. 

6. Onderzoek en monitoring m.b.t. mosselkweek en natuur

Wetenschappelijk onderzoek en de stand van kennis vervult binnen dit
dossier een sleutelrol. Zeker in de rechtszaal stonden de wetenschap en
het onderzoek centraal in de beoordeling van de verleende vergunningen
voor de mosselzaadvisserij. De Vogel- en Habitatrichtlijn, de
Natuurbeschermingswet 1998 en de rechtspraak die deze wet- en
regelgeving inmiddels hebben opgeleverd, hebben wetenschappelijk
onderzoek en de verplichting tot een zo volledig mogelijke inzet van
sluitende kennis tot allesbepalende elementen gemaakt. Er moet voldoende
zekerheid bestaan dat activiteiten geen schade voor natuur opleveren. De
uitspraak van de Raad van State van 27 februari jl. inzake de
voorjaarsmosselzaadvisserij heeft dit meer dan eens onderstreept en een
duidelijke motiveringsverplichting bij zowel de mosselsector als bij LNV
neergelegd.

Het ondersteunende onderzoek en monitoring voor de transitie van de
mosselsector en het natuurherstel in een rijke Waddenzee kent naar mijn
mening twee hoofdelementen: een vervolg op basis van de Produs-review en
een Waddenzee brede onderzoeksagenda met een gefaseerde
onderzoeksprogrammering, waarin het PRODUS onderzoek een plaats heeft.

Vervolg Produs review 

Nu het profieldocument H1110A beschikbaar is, vindt op basis van de
aanbevelingen van de reviewcommissie een herijking plaats van het de
opzet en uitvoering van het PRODUS-onderzoek deel 3 (onderzoek effecten
mosselvisserij op sublitorale natuurwaarden). De planning is dat eind
oktober 2008 de consequenties van de PRODUS review voor het huidig
lopende onderzoek bekend zullen zijn. Indicatief kan al wel worden
aangegeven dat 

de omvang van het onderzoek en de aanpak op een aantal punten worden
aangepast conform de aanbevelingen. Ik adviseer de Minister om de
betrokken natuurbeschermingsorganisaties vroegtijdig en in consulterende
sfeer te betrekken in deze aanpassingen en daartoe op korte termijn een
werkstructuur bij te vormen.

Onderzoeksagenda en programmering

Daarnaast zal onder regie van LNV samen met betrokken partijen, en met
de natuurbeschermingsorganisaties in het bijzonder, gewerkt moeten gaan
worden aan een robuuste en breed gedragen onderzoeks- en
monitoringagenda voor de Waddenzee. 

Naar ik heb vernomen zal in januari 2009 een overleg plaatsvinden met
alle betrokken partijen. Doel van dit overleg is te inventariseren welke
kennis de partijen nodig hebben om de nog op te stellen streefbeelden
voor mosselkweek en natuur te kunnen realiseren. Op basis van deze
consultatie, het lopende onderzoek – waaronder het NWO
draagkrachtonderzoek - en de aanpassingen m.b.t. het lopend
PRODUS-onderzoek zal een concept kennisagenda worden opgesteld. De
minister heeft de mogelijkheid om, gelet op de taakopdracht van de
Waddenacademie, laatstgenoemde hiervoor in te schakelen. Deze agenda
wordt vervolgens door LNV vertaald in een meerjarig onderzoeksprogramma
(tot 2020). Elementen die in het programma een plaats moeten krijgen
zijn onder meer:

‘Onderzoek Waddenzee: ontwikkeling en dynamiek van het systeem in
relatie tot de mosselkweekactiviteiten’;

Meerjarige monitoring van de sublitorale natuur;

Gegevensverzameling t.b.v. een Waddenzee stabiliteit/instabiliteitkaart;

Explorerend en experimenterend onderzoek m.b.t. natuurherstel;

Begeleiding van herstelmaatregelen middels onderzoek en monitoring;

Bestandsopname t.b.v. de vergunningverlening met behulp van een
transparant en gezamenlijk proces met betrokkenen;

Onderzoek t.b.v. de mzi’s/nurseries/hatcheries.

Naar verwachting zal dit programma in maart 2009 worden voorgelegd aan
de betrokken partijen. Medio 2009 dient het programma gereed te zijn.
Periodiek (om de 5 jaar) vindt een tussenevaluatie plaats.

Voor de uitvoering van het programma dienen vanuit LNV en mogelijk de
andere partners extra middelen vrijgemaakt te worden. 

7. Advies vervolg

Ik wil, naast de hiernavolgende convenanttekst en de basisideeën voor
een opvolgend Plan van Uitvoering, nog enkele meer algemenere
aanbevelingen meegeven voor het verdere vervolg.

Voor het realiseren van een duurzame oplossing is samenwerking het
sleutelwoord. Geen van de partijen kan het zich veroorloven zijn eigen
weg te gaan. Aan het eind levert dit altijd verlies op, voor beide
kanten.

Belangrijk in het vinden van een oplossing is dat de Minister van LNV de
regie heeft en houdt. Van LNV mag duidelijkheid verwacht worden ten
aanzien van de doelen voor de Waddenzee en wat dit betekent voor de
toekomst van de mosselsector. 

Stel een gedragen onderzoeksagenda op ten behoeve van het begeleiden van
de transitie van de mosselsector, betrek de Waddenacademie daarbij.

Beantwoord zo snel en adequaat als mogelijk de kennisvragen die
voortkomen uit het natuurherstelprogramma en zet dit in werking.
Minister: zet de Waddenacademie in waar U dat nodig acht.

Stel een onafhankelijk procesbegeleider en een ondersteunend
secretariaat aan voor het vervolgtraject.

Geen rechtszaken meer; los conflicten en verschillen van inzicht buiten
de rechtszaal op. 

Vergunningenaanvragen en passende beoordelingen worden bij voorkeur in
gezamenlijkheid opgesteld, mede op basis van het transitiebeeld.

Een duurzame oplossing betekent ook dat terdege rekening moet worden
gehouden met de andere gebruikers in de Waddenzee. Het is van belang,
daar waar relevant, andere overheidsinstanties (bijvoorbeeld middels het
Regionaal College Waddengebied) daarbij te betrekken.Het interimbeleid
voor de mzi’s maakte goed duidelijk dat afstemming met bijvoorbeeld de
garnalensector en de recreatie een voorwaarde is. 

Een duurzame oplossing voor zowel de mosselsector als voor een rijke
Waddenzee betekent ook dat bij het zoeken naar oplossingen ingespeeld
moet worden op de heersende klimaatinvloeden.

BIJLAGE 1

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelend als
bestuursorgaan, (hierna: de minister)

En de volgende organisaties, hierna aan te duiden als ‘partijen’:

De vereniging “Vogelbescherming Nederland”, gevestigd te Zeist

De Waddenvereniging, gevestigd te Harlingen,

Stichting Wad, gevestigd te Groningen,

De Vereniging Natuurmonumenten, gevestigd te ’s Graveland,

Producentenorganisatie Mosselcultuur, gevestigd te Yerseke (hierna: de
mosselsector);

Overwegende:

dat de Waddenzee een uniek getijdengebied is met internationale
natuurwaarde;

dat de Waddenzee een Natura 2000-gebied is dat wordt beschermd onder het
regime van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn alsmede dat
van de Natuurbeschermingswet 1998;

de hoofddoelstelling voor de Waddenzee duurzame bescherming en
ontwikkeling als natuurgebied en het behoud van het unieke open
landschap is;

dat menselijke activiteiten in de Waddenzee zijn toegestaan voor zover
zij verenigbaar zijn met de hoofddoelstelling voor de Waddenzee zoals
verwoord in de Planologische Kernbeslissing ‘Waddenzee’ en vanuit de
aanwijzing als Natura 2000-gebied;

dat de visie dat de mosselsector een in de Waddenzee actieve sector is
met recht op behoud van perspectief voor de toekomst door alle partijen
gedeeld wordt;

dat de ondertekenende natuur(beschermings)organisaties vinden dat
natuurherstel mede kan worden bevorderd door een transitie van de
mosselsector; 

dat partijen baat hebben bij en streven naar een duurzaam herstel van
meerjarige, stabiele mosselbanken in de Waddenzee, in het litoraal zowel
als het sublitoraal;

dat het een gedeeld belang is dat de mosselsector voor de winning van
mosselzaad minder afhankelijk wordt van de Waddenzee, en met name de
bodemzaadvisserij daarbinnen; 

dat op het vlak van natuurherstel in de Waddenzee en een transitie van
de mosselsector door alle betrokken partijen wezenlijke stappen gezet
moeten worden, ieder op zijn terrein;

dat partijen en de minister hun waardering uitspreken voor het werk en
de rapportage van dhr. Heldoorn en dat zij de gedane aanbevelingen
beschouwen als een wezenlijke richting voor het vervolg van dit traject,
dat verder uitgewerkt wordt zoals hierna is verwoord.

KOMEN OVEREEN:

Transitie mosselsector

Minister en partijen stemmen, ieder vanuit hun specifieke rol en eigen
verantwoordelijkheid, ermee in dat met het ‘Eindadvies Heldoorn’ als
wezenlijk vertrekpunt gewerkt gaat worden aan de verdere invulling van
de bepalingen van onderhavige convenant in relatie tot de transitie van
de mosselsector richting 2020. 

Minister en partijen zijn, ieder vanuit hun specifieke rol, gezamenlijk
verantwoordelijk voor het opstellen van een ‘Plan van Uitvoering’.
Dit plan neemt hetgeen in de hoofdstukken drie en vier van het
‘Eindadvies Heldoorn’ is vervat als vertrekpunt en zal uiterlijk
februari 2009 gereed zijn en de instemming van elk van de partijen
moeten krijgen. 

Het Plan van Uitvoering bevat maatregelen en afspraken welke uitgaan van
een zodanige tijdsfasering dat het perspectief van een economisch
gezonde mosselsector blijft bestaan. 

De minister zal de acties en maatregelen uit het Plan van Uitvoering
faciliteren en bevorderen.

De transitie van de mosselvisserij wordt onderbouwd door herijking van
de opzet en uitvoering van het PRODUS-onderzoek op basis van de
aanbevelingen van de reviewcommissie en uitwerking daarvan in een
monitoringsprogramma. Het monitoringsprogramma wordt in januari 2009 in
concept voorgelegd aan partijen en zal op 1 maart 2009 gereed zijn.

Partijen zullen in een constructieve samenwerking werken aan de
transitie van de mosselsector, waarbij verschillen van inzicht niet via
gerechtelijke procedures worden opgelost en op elkaar gerichte publieke
acties worden vermeden. 

 

Natuurherstel

Het ambitieniveau van het natuurherstel is het terugwinnen van een rijke
zee, aansluiting bij het ontwikkelingsperspectief van de PKB Waddenzee
en realisatie van de Natura 2000-doelen. Uitvoering zal door de minister
worden gefaciliteerd en bevorderd.

De minister ontwikkelt hiertoe, in nauwe samenwerking en afstemming met
de ondertekenende natuurbeschermingsorganisaties en terreinbeherende
instanties in de Waddenzee, een natuurherstelprogramma. De aan de
mosselsector gerelateerde maatregelen sluiten aan bij het tijdpad en
maatregelen voor transitie van deze sector. Er wordt rekening gehouden
met de verschillende gebruiksvormen van de Waddenzee.

De minister bevordert dat het ontwerp van de maatregelen van het
natuurherstelprogramma tot stand zal komen en dat deze maatregelen, waar
mogelijk en relevant, opgenomen zullen worden in het Natura
2000-beheerplan ‘Waddenzee’.

De minister zal inzetten op de ontwikkeling van een breed gedragen
onderzoeksagenda voor de Waddenzee en uitwerking daarvan in een
onderzoeks- monitorings- en evaluatieprogramma ten behoeve van het
natuurherstelprogramma, zulks in wisselwerking met het onderzoek rondom
en ter ondersteuning van de transitie van de mosselsector.

Algemeen

Voor de uitvoering van dit convenant zal waar nodig afstemming
plaatshebben met derden, waar mogelijk vindt dit contact plaats in het
kader van het Regionaal College Waddengebied. 

De minister onderzoekt mogelijkheden voor vereenvoudiging en
stroomlijning van de procedure van vergunningverlening welke binnen haar
eigen bevoegdheid liggen (de Natuurbeschermingswet 1998), zoals welke
mogelijkheid er voor initiatiefnemers is om (binnen de randvoorwaarden
van de Habitatrichtlijn) een meerjarige vergunning aan te vragen en een
mogelijke beperking van de doorlooptijden van deze vergunningprocedures.
Dit laat onverlet dat er op basis van de bestandsopname - rekening
houdend met de ecologische randvoorwaarden – halfjaarlijks bepaald zal
worden hoeveel er gevist zal worden. 

De minister zal verder, waar mogelijk faciliteren in bijvoorbeeld een
goede stroomlijning van de relevante vergunningprocedures rondom de
opschaling van de mosselzaadinvanginstallaties en vergunningprocedures
in relatie tot de uitvoering van maatregelen vanuit het
natuurherstelprogramma.

De resultaten van de uitgevoerde onderzoeken rondom de transitie van de
mosselsector en het natuurherstelprogramma, dienen mede als basis voor
een tussenbalans in 2014 van de lange termijn afspraken, op grond
waarvan zonodig bijstelling van deze afspraken zal plaatsvinden.

Dit convenant is niet afdwingbaar in rechte.

Het convenant treedt in werking na ondertekening door de partijen.
Alvorens op te zeggen, verplichten partijen zich om met elkaar in
overleg te gaan. 

De minister stelt een onafhankelijke procesbegeleider aan voor het
opstellen en implementeren van het Plan van Uitvoering; deze
procesbegeleider ziet tevens toe op de voortgang van de uitvoering van
de onderhavige convenantbepalingen, dit onverminderd en zonder afbreuk
te doen aan de eigen juridische, bestuurlijke en politieke
verantwoordelijkheden van de minister. Deze procesbegeleider dient het
vertrouwen van de partijen te dragen.

Het convenant wordt aangehaald als: “Convenant transitie mosselsector
en natuurherstel Waddenzee”. 

Binnen 2 maanden nadat alle partijen dit convenant hebben ondertekend,
wordt de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant.

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT,

……………………………………..

G. Verburg

P.O. Mosselcultuur, ir. D. van Doorn

……………………………………..

Waddenvereniging, drs. H.J. van Kersen

……………………………………..

Vereniging Natuurmonumenten, drs. W.F.G. Alblas

……………………………………..

Vogelbescherming, ir. A.J.M. Wouters

……………………………………..

Stichting WAD, L. Hofstee

……………………………………..

21 oktober 2008

 PAGE   28 

 PAGE   28 

Figuur 1

p.m.

innovatiespoor

Natuurherstelprogramma

Behoud en herstel-opgaven instand-houdingsdoelen

Maatregelenpakket

Beheerplan N2000

Initiatieven natuurorg. w.o. Tij geleerd

(natuurorg.)

Uitvoerings-programma Waddenfondss

Maatregelenpakket

Kaderrichtlijn Water

Uitvoeringsprojecten

Commissie 

Meijer

BenO-plan (deel C), etc. 

Overige maatregelen

KRW-doelen

Kennisvragen

PKB, WSP, 

B&O (deel A), etc

Streefbeeld