[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Relatiestatuut EZ-NMa

Bijlage

Nummer: 2008D11057, datum: 2008-10-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Relatiestatuut EZ-NMa (2008D11056)

Preview document (šŸ”— origineel)


Relatiestatuut EZ-NMa 2008

Algemeen Deel

Inleiding

De voorliggende afspraken geven een nadere invulling van hoe de Minister
van Economische Zaken

en de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit
voornemens zijn gestalte te geven

aan hun relatie, voor zover die relatie niet bij of krachtens wet is
geregeld. Uitgangspunt bij de

invulling van de relatie is dat de minister verantwoordelijk is voor het
marktordeningsbeleid en de

raad voor de uitvoering van de aan hem bij wet opgedragen taken.
Daarnaast weerspiegelt het statuut

de gedachte dat een goede wisselwerking tussen de minister en de raad
maakt dat beiden hun taken

optimaal kunnen uitvoeren. Dit relatiestatuut kent een inleiding,
hoofdtekst en appendices. De

beheersmatige en beleidsmatige afspraken uit de hoofdtekst gelden voor
alle taakgebieden van de raad.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Definities

1. In dit relatiestatuut wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Economische Zaken;

b. NMa: de Nederlandse Mededingingsautoriteit;

c. raad: de raad van bestuur van de NMa;

d. EZ: het ministerie van Economische Zaken;

e. kamer: een organisatorische eenheid binnen de NMa die wettelijke
sectorspecifieke taken uitoefent;

f. relatiestatuut: Relatiestatuut EZ-NMa 2008;

g. de wet: de Mededingingswet.

2. In dit relatiestatuut wordt onder publiceren verstaan het bekendmaken
in het Staatsblad of in de

Staatscourant, het ter inzage leggen van documenten alsmede het
beschikbaar stellen van

documenten via internet.

Hoofdstuk 2 Beheersmatige relatie

Paragraaf 1 Planning- en controlcyclus

Artikel 2 Financiƫn, planning en control

1. De raad is een zelfstandig bestuursorgaan zonder
rechtspersoonlijkheid.

2. De NMa maakt voor zowel de financiƫle, personele als de
bedrijfsvoeringsaspecten deel uit van het ministerie en de begroting van
de NMa is onderdeel van (artikel 1 van) de begroting van EZ. Hierop is
de bestaande wetgeving en de interne EZ regelgeving van toepassing. Dit
betekent dat de NMa deelneemt aan de reguliere begrotings- en
verantwoordingscyclus, de werkplancyclus, de toezicht- en controlecyclus
van EZ. De NMa neemt deel aan EZ-brede overleggen als het
bedrijfsvoeringscollege en het Administratieve Organisatie
coƶrdinatieteam.

2. De departementsleiding van EZ stelt het budget en de formatie van de
NMa vast. Inzake financiƫn, planning en control (bijvoorbeeld de
werkplancyclus) vinden tweemaal per jaar gesprekken plaats tussen de
raad en (namens de minister) de departementsleiding van EZ. 

Artikel 3 Verstrekken van informatie

De raad levert desgevraagd alle informatie die de directeur Financieel
Economische Zaken en de

directeur Auditdienst van EZ nodig hebben in het kader van de
uitoefening van hun functie.

Paragraaf 2 Personele bepalingen

Artikel 4 Personele en rechtpositionele bevoegdheden van de raad

1. De minister voorziet in een besluit mandaat, volmacht en machtiging
waarin personele en

rechtspositionele bevoegdheden aan de raad worden verleend, met het
oogmerk het

onafhankelijk functioneren van de NMa te waarborgen.

2. In het besluit wordt voorzien in de mogelijkheid om ondermandaat te
verlenen.

3. Bij de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden
zijn ten minste de EZ-specifieke

personeelsregelgeving en het beleid op personeelsgebied dat geldt voor
ambtelijke

medewerkers van EZ van toepassing.

Artikel 5 Management Developmentbeleid

1.Onverminderd het bepaalde in artikel 7 van het ARAR, vindt de
benoeming van een medewerker bij de NMa op een functie waaraan
salarisschaal 14 of hoger BBRA 1984 is verbonden en wiens functie
betrekking heeft op het verrichten van bedrijfsvoeringstaken, plaats via
het management development-beraad van EZ. Aangaande deze benoemingen
heeft de raad zeggenschap in dit management development-beraad.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 7 van het ARAR, vindt de
benoeming van een medewerker bij de NMa op een functie waaraan
salarisschaal 14 of hoger BBRA 1984 is verbonden, maar niet die
benoemingen als bedoeld in lid 1, plaats via de raad. De raad zal het
management development-beraad van EZ over (de procedure met betrekking
tot) deze benoeming informeren.

Artikel 6 Medezeggenschap

De raad stelt een ondernemingsraad in voor het personeel dat ingevolge
artikel 5a, eerste lid

van de wet door de minister ten behoeve van de uitvoering van de taken
aan de raad ter

beschikking is gesteld.

Paragraaf 3 Werving Raad van Bestuur

Artikel 7 Procedure voor de werving van leden van de raad van bestuur

De werving en voordracht tot benoeming van nieuwe leden van de raad
geschieden volgens de in een

bijlage bij dit relatiestatuut op te nemen procedure. In deze procedure
staat ook de rol van de

ondernemingsraad van de NMa beschreven.

Artikel 8 Formatiebeheer

1. De departementsleiding van EZ stelt het budget en (wijzigingen in)
het organisatie- en formatieplan van de NMa vast. Binnen deze kaders
richt de raad de organisatie van de NMa in en beheert hij de
formatie,binnen de grenzen van het BBRA 1984 en de kaders van het
functiewaarderingssysteem van de Rijksoverheid (Fuwasys). 

2. De directeur Personeel en Organisatie (P&O) van EZ kan periodiek de
formatie van de NMa

doorlichten om het gevoerde formatiebeheer te toetsen.

3. De raad verstrekt de directeur P&O jaarlijks alle informatie die hij
nodig heeft voor zijn toetsende

functie.



Hoofdstuk 3 Beleidsmatige relatie

Paragraaf 1 Algemene afspraken

Artikel 9 Algemeen

De minister en de raad nemen de beleidsmatige relatie tussen de
verantwoordelijkheid van de minister

voor het mededingingsbeleid en van de raad voor de uitvoering van de wet
in acht in hun

werkzaamheden en in de communicatie daarover naar buiten.

Artikel 10 Vertrouwelijkheid

De minister en de raad nemen in hun onderlinge beleidsmatige relatie
over en ten opzichte van derden

vertrouwelijkheid in acht voor zover dit uit de wet of de aard der zaken
voortvloeit.

Artikel 11 Overleg

1. De minister en de raad overleggen vier maal per jaar. Onderwerpen van
het overleg zijn

onder meer ontwikkelingen op het gebied van de aan de raad opgedragen
wettelijke taken,

Europese ontwikkelingen en beleidsmatige ontwikkelingen als voorgenomen
wet- en regelgeving.

2. De minister inviteert de raad voor dit overleg. Minimaal een week
voor het overleg wordt met

wederzijdse inbreng de agenda vastgesteld.

Artikel 12 Informatie-uitwisseling ten behoeve van beider
taakuitoefening

1. De raad zal de minister desgevraagd of uit eigen beweging
schriftelijk verslag doen van zijn

bevindingen bij het uitvoeren van zijn taak indien hij of de minister
van oordeel is dat deze

informatie noodzakelijk is voor de ontwikkeling van beleid of
regelgeving.

2. De minister reageert op de door de raad verstrekte informatie binnen
een maand. Bij zijn

bevindingen geeft de minister aan op welke wijze de door de raad
verstrekte informatie bij de

besluitvorming is of zal worden betrokken.

Artikel 13 Afkeuring uitvoeringsregels 

1. De raad legt voorgenomen uitvoeringsregels zoals bedoeld in artikel
51 van de Mededingingswet of voorgenomen wijzigingen van
uitvoeringsregels, overeenkomstig artikel 9 van de Regeling
gegevensuitwisseling NMa-EZ, ten minste vier weken voor de vaststelling
van die regels aan de minister voor.

2. Indien voorgenomen uitvoeringsregels als bedoeld in artikel 5l van de
Mededingingswet of voorgenomen wijzigingen van uitvoeringsregels naar
het oordeel van de minister in strijd zijn met het algemeen belang van
een goede taakuitvoering van de NMa, geeft hij dit gemotiveerd
overeenkomstig artikel 9 van de Regeling gegevensuitwisseling NMa-EZ te
kennen binnen twee weken nadat deze aan hem zijn voorgelegd. 3. Indien
de minister een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid doet, stelt
de raad de uitvoeringsregels niet vast. De raad kan:

a. met inachtneming van het oordeel van de minister, besluiten een
herzien concept van de uitvoeringsregels voor te leggen; of 

b. indien hij zich niet kan vinden in het oordeel van de minister,
hierover in overleg treden met de minister.

Artikel 14 Kennismanagement

Ter bevordering van de inhoudelijke kennis op het gebied van de
mededinging, (sectorspecifieke)

regulering, toezicht en handhaving bij EZ en de NMa organiseren de
minister en de raad zo vaak als

wederzijds gewenst wordt geacht fora waarin kennis inzake zowel beleid
als uitvoeringsaspecten

uitgewisseld wordt. Ook interne activiteiten (opleidingen, seminars
etc.) ter verhoging van de

aanwezige kennis binnen beide organisaties worden zo veel mogelijk
wederzijds open gesteld. 

De minister en de raad bevorderen de tijdelijke uitwisseling van
medewerkers tussen de NMa en EZ.

Paragraaf 2 Contacten met EZ en informatievoorziening

Artikel 15 Regulier overleg beleidsrelatie

1. Binnen de verantwoordelijke beleidsdirecties van EZ worden
relatiebeheerders aangewezen voor

de verschillende werkterreinen van de raad. Deze relatiebeheerder vormt
voor de raad en de

desbetreffende kamer het eerste aanspreekpunt in beleidsmatige kwesties
op werkniveau.

2. Door de raad worden relatiebeheerders aangewezen voor de
verschillende toezichtsterreinen. De

relatiebeheerder vormt voor EZ het centrale aanspreekpunt in
beleidsmatige kwesties op

werkniveau.

3. Vier maal per jaar vindt overleg plaats tussen de directeur-generaal
Economische Politiek danwel de Secretaris-Generaal en de raad over
politiek strategische aspecten van de NMa, mede ter voorbereiding op het
overleg tussen de minister en de raad, zoals bedoeld in artikel 11.
Tussentijds vindt overleg plaats indien daaraan bij EZ of de raad
behoefte is.

4. Elke vier weken vindt overleg plaats tussen de directeur van de
verantwoordelijke beleidsdirectie van EZ en het daartoe door de raad
aangewezen lid van de raad. Tussentijds vindt overleg plaats indien
daaraan bij EZ of de raad behoefte is.

5. Drie maal per jaar vindt overleg plaats tussen de directeur Wetgeving
en Juridische Zaken van EZ,

een lid van de raad en de directeur Juridische Dienst NMa.

Artikel 16 Notificatie

Indien een besluit van de raad regels bevat die ingevolge Europese
regelgeving of andere

verdragsverplichtingen moeten worden genotificeerd, draagt de raad zorg
voor deze notificatie,

overeenkomstig de daarvoor voor de ministeries geldende handleidingen.

Paragraaf 3 Functioneren NMa

Artikel 17 Taakverwaarlozing

1. Indien naar het oordeel van de minister de raad zijn taak
verwaarloost, stelt de minister de raad

hiervan ā€“ spoedeisende gevallen uitgezonderd ā€“ schriftelijk op de
hoogte.

2. De in artikel 5f, tweede lid, van de wet bedoelde termijn is minimaal
vier weken.

Paragraaf 4 Beleidsmatige relatie: uitvoeringsonderzoeken en rapportages

Artikel 18 De uitvoeringstoets

1. De minister legt voorgenomen wet- en regelgeving en beleidsvoornemens
welke na invoering van

invloed zijn of kunnen zijn op de uitoefening van aan de raad opgedragen
taken ten behoeve van

een uitvoeringstoets voor aan de raad. De raad kan ook zonder verzoek
daartoe een

uitvoeringstoets uitbrengen.

2. De raad zendt het resultaat van elke uitvoeringstoets aan de
minister. De minister reageert op de

door de raad uitgevoerde uitvoeringstoets binnen een maand. Bij zijn
bevindingen geeft de

minister aan op welke wijze de uitvoeringstoets bij de besluitvorming is
of zal worden betrokken

en op welke termijn de uitvoeringstoets openbaar zal worden gemaakt.

3. De minister stelt bij een verzoek om een uitvoeringstoets een termijn
waarbinnen de raad geacht

wordt te reageren. Deze termijn is vier of zes weken, afhankelijk van de
omvang van de voorgenomen wet- en regelgeving of beleidsvoornemens.Ā De
regel isĀ dat bij omvangrijke voorgenomen wet- en regelgeving of
beleidsvoornemensĀ de termijn zes weken is en dat bijĀ niet omvangrijke
voorgenomen wet- en regelgeving de termijn vier weken is; in zeer
dringende gevallen kunnen de

minister en de raad in overleg een andere termijn vaststellen.

4. De raad stelt de minister op de hoogte van de intentie uit eigen
beweging een uitvoeringstoets uit

te voeren.

5. De raad beziet de conceptteksten voor wet- of regelgeving of het
beleidsvoornemen in ieder geval

op:

a. uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid;

b. gevolgen voor de NMa in termen van personeel, organisatie en
financiƫn; en

c. mogelijkheden om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het
beleidsvoornemen te

vergroten.

6. Bij voorgenomen wetgeving die de taakuitoefening van de raad kan
beĆÆnvloeden en niet (mede)

afkomstig is van de minister, zal de minister de betrokken
bewindspersoon of ā€“personen

verzoeken eveneens de raad een uitvoeringstoets te laten verrichten.

Artikel 19 Rapportages aan de minister en andere bewindslieden

1. Bij een opdracht aan de raad om een rapportage als bedoeld in artikel
5c van de wet uit te brengen

stelt de minister een termijn van in beginsel 3 maanden waarbinnen deze
rapportage wordt

verwacht. Mocht de raad voorzien dat de rapportage niet binnen de
gegeven termijn kan worden

uitgebracht, dan stelt de raad de minister hiervan Ć©Ć©n maand voor het
verstrijken van deze termijn

onder opgaaf van redenen in kennis.

2. Indien de raad voornemens is uit eigen beweging een rapportage uit te
brengen inzake de effecten

voor de mededinging van voorgenomen of geldende regelgeving of besluiten
op of buiten het

terrein van de minister, dan stelt de raad de minister hiervan tijdig op
de hoogte. De raad geeft aan

op welke termijn de raad de rapportage uitbrengt.

3. De raad zendt elke rapportage naar de minister. De minister reageert
op de rapportage van de raad

binnen een maand. Bij zijn bevindingen geeft de minister aan op welke
wijze de rapportage bij de

besluitvorming is of zal worden betrokken en op welke termijn de
rapportage openbaar wordt

gemaakt.

4. Mocht een verzoek van andere bewindspersonen om een rapportage inzake
het werkterrein van de

raad aan de raad zijn gericht, dan maakt de raad daarvan onverwijld
melding aan de minister. De

termijn waarbinnen de minister besluit de raad al dan niet op te dragen
aan het verzoek gevolg te

geven, is vier weken. In overleg kan van deze termijn worden afgeweken.

Artikel 20 Afstemming verzoeken om informatie

De raad stemt de behandeling van verzoeken van derden om informatie af
met de minister indien het

verzoek betrekking heeft op informatie als bedoeld in de artikelen 12,
18, 19 of daarmee vergelijkbare

informatie, die nog niet openbaar is gemaakt.

Paragraaf 5 Externe relaties NMa

Artikel 21 Relatie met andere toezichthouders ā€“ afspraken

1. Alvorens de raad algemene afspraken maakt met een andere
toezichthouder om tot afbakening van

werkzaamheden, uitwisseling van gegevens zoals bedoeld in artikel 91 van
de wet of

samenwerking te komen stelt de raad de minister op de hoogte van zijn
voornemen. De raad zendt

hiertoe de minister ten minste vier weken voor de vaststelling de tekst
van de voorgenomen

afspraken.

2. Mocht de minister voornemens zijn een reactie te geven op de
voorgenomen afspraken, dan stelt

hij binnen twee weken na ontvangst van de tekst van de afspraken de raad
hiervan op de hoogte.

3. Na het kenbaar maken van zijn voornemen om te reageren geeft de
minister binnen twee weken

een schriftelijke reactie aan de raad.

Artikel 22 Relatie NMa met de Staten-Generaal

1. De raad licht de minister voorafgaand in over contacten met de
Staten-Generaal en vermeldt daarbij waarop het contact betrekking zal
hebben. 

2. Contacten tussen de Staten-Generaal en de raad of het personeel van
de NMa namens de raad in het kader van hoorzittingen waaraan de raad of
dat personeel vanwege zijn specifieke expertise deelneemt, worden gemeld
aan de minister. Indien de minister daartegen bezwaren heeft, treedt hij
in overleg met de raad. De contacten in het kader van de hoorzittingen
vinden slechts plaats nadat de minister hiermee heeft ingestemd.

3. Zo nodig vindt overleg plaats tussen de minister en de raad over wie
de door de Staten-Generaal gevraagde informatie verstrekt, dan wel hoe
om te gaan met een verzoek om contact aan de raad vanuit de
Staten-Generaal. 

Artikel 23 Internationale contacten

De minister kan zich bij Europees of ander internationaal overleg inzake

mededingingsaangelegenheden doen bijstaan of vertegenwoordigen door de
raad.

Paragraaf 6 Evaluatie en wijziging van het relatiestatuut

Artikel 24 Evaluatie relatiestatuut

1. Het beheer van dit relatiestatuut is een zorg van de minister en de
raad. Daartoe evalueren minister

en de raad binnen drie jaar na ondertekening dit relatiestatuut. In deze
evaluatie worden ook de

appendices bij dit relatiestatuut meegenomen.

2. De minister kan de raad verzoeken bij de evaluatie aan bepaalde
punten bijzondere aandacht te

besteden. Daarbij wordt rekening gehouden met de opvattingen van de
andere bij de appendices

betrokken bewindspersonen. De minister kan concrete tekstaanpassingen
voor het relatiestatuut

voorstellen.

3. De raad kan schriftelijk reageren op de bevindingen van de minister
en zijn eigen ervaringen met

het relatiestatuut weergeven. In deze reactie kan de raad suggesties
voor tekstaanpassingen in het

relatiestatuut doen. De raad wordt geacht deze reactie binnen drie
maanden na ontvangst van het

verzoek aan de minister te doen toekomen.

4. In dringende gevallen kan in onderling overleg tussen de minister en
de raad ook tussentijds tot

aanpassing van de hoofdtekst van het relatiestatuut worden besloten.

Paragraaf 7 Overige bepalingen

Artikel 25 Intrekking

Het Relatiestatuut EZ-NMa, dat is gepubliceerd in de Staatscourant op 20
december 2005 (Stcrt. 2005, 247), vervalt op het tijdstip van
inwerkingtreding van dit relatiestatuut.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Dit relatiestatuut treedt in werking met ingang van 1 november 2008. 

Artikel 27 Citeertitel

Dit relatiestatuut wordt aangehaald als: Relatiestatuut EZ-NMa 2008.

Dit relatiestatuut zal in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Economische Zaken, De Raad van Bestuur van de
Nederlandse

Mededingingsautoriteit, namens deze,

M.J.A. van der Hoeven  	mr. P. Kalbfleisch

Den Haag,  w.g. 20-10-2008	Den Haag, w.g. 14-10-2008



Relatiestatuut EZ-NMa

Appendix I Specifieke bepalingen voor de uitvoering van de
Elektriciteitswet 1998 en

de Gaswet

Hoofdstuk 1 Doel en toepassingsbereik

Artikel 1 Inleiding

Deze afspraken zien op de relatie tussen de verantwoordelijkheid van de
minister voor het

elektriciteits- en gasbeleid en de verantwoordelijkheid van de raad voor
uitvoering- en

toezichtwerkzaamheden ten behoeve van de naleving van de
Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en

Verordening (EG) nr. 1128/2003 van het Europees Parlement en de Raad van
16 juni 2003 tot

wijziging van Verordening van Verordening (EG) nr. 999/2001 wat betreft
de verlenging van de

geldigheidsduur van overgangsmaatregelen.1

Artikel 2 Definities

In deze appendix wordt verstaan onder:

a. Energiekamer: de directie die binnen de NMa is belast met uitvoering
en toezicht

energie op grond van Hoofdstuk 2 van de Elektriciteitswet 1998 en
paragraaf 5.5, 5.5a en 5.6 van

de Gaswet;

b. directeur: directeur van de Energiekamer;

c. beleidsdirectie: de binnen EZ verantwoordelijke beleidsdirectie.

Hoofdstuk 2: Algemene afspraken

Artikel 3 Reguliere overleggen beleidsrelatie

1. Er vindt twee maal per jaar overleg plaats tussen de
directeur-generaal Energie en Telecom en de

raad. Tussentijds vindt overleg plaats indien daaraan bij EZ of de raad
behoefte is.

2. Er vindt tenminste 1 maal per maand overleg plaats tussen de
directeur van de

beleidsdirectie en de directeur.

Relatiestatuut EZ-NMa

Appendix II: specifieke bepalingen betreffende de relatie tussen de
minister van EZ, de minister

van V&W en de Vervoerkamer

Hoofdstuk 1 ā€“ Doel en toepassingenbereik

Artikel 1 Definities

V&W: het ministerie van Verkeer en Waterstaat;

Vervoerkamer de kamer die binnen de NMa is belast met sectorspecifiek
toezicht op het terrein van

vervoer.

Artikel 2 De wettelijke taken van de Vervoerkamer

1. De Vervoerkamer verricht werkzaamheden ter uitvoering van wettelijke
taken die de raad heeft

op grond van de

(i) Wet Personenvervoer 2000;

(ii) Spoorwegwet.

2. Voorts verricht de Vervoerkamer werkzaamheden ter voorbereiding op
wettelijke taken die de

raad zal hebben op grond van de volgende voorgestelde wetgeving:

(i) de Wet Luchtvaart;

(ii) de Loodsenwet.

Artikel 3 Uitgangspunten

1. De raad is primair verantwoordelijk voor de zelfstandige en
onafhankelijke uitvoering van de in

artikel 2 van deze Appendix aan hem opgedragen wettelijke taken.

2. De Minister van V&W is politiek en beleidsmatig verantwoordelijk voor
de in artikel 2 van

deze appendix genoemde wetgeving.

3. De taken waarmee de Vervoerkamer binnen de NMa is belast, worden
uitgevoerd op basis van

de wetten aangevuld door een toezichtvisie. Deze visie wordt voordat de
raad deze vaststelt

voorgelegd aan V&W en EZ.

4. Daar waar het de algemene bedrijfsvoering betreft, is de
plaatsvervangend secretaris-generaal

EZ verantwoordelijk.

Hoofdstuk 2: Beheersmatige relatie

Artikel 4 Jaarwerkplan

1. De door de Vervoerkamer op grond van de in artikel 2 van deze
appendix te verrichten

werkzaamheden worden jaarlijks uitgewerkt in het jaarwerkplan NMa. In
dit jaarwerkplan zijn

de door de Vervoerkamer uit te voeren werkzaamheden uitgesplitst per
wet.

2. Voor de opdrachten aan de Vervoerkamer die niet zijn opgenomen in het
jaarwerkplan zal de

NMa met de opdrachtgever voorafgaand financiƫle afspraken maken. Voor
de kosten die met

deze aanvullende afspraken samenhangen worden separaat
begrotingsmiddelen ter

beschikking gesteld.

Artikel 5 Werkwijze begroting en financiering

1. Het jaarwerkplan NMa bevat een begroting voor de werkzaamheden van de
Vervoerkamer.

Wat betreft de Vervoerkamer dient het jaarwerkplan NMa te worden
overeengekomen tussen de

betrokken directeuren van V&W en NMa en te worden geaccordeerd door de
directeur-generaal

Mobiliteit namens V&W en de plaatsvervangend secretaris-generaal van EZ.
Voor zover

het jaarwerkplan NMa geen inzicht geeft in de kosten per wet, zullen
deze in een afzonderlijke

bijlage worden weergegeven die jaarlijks voorafgaand aan het
kalenderjaar waarop deze

betrekking heeft wordt vastgesteld door de directeur-generaal Mobiliteit
namens V&W.

V&W zendt daartoe jaarlijks voorafgaand aan het kalenderjaar waarop deze
betrekking heeft,

een brief aan NMa met afschrift aan EZ ter accordering van de begroting.

2. Indien er sprake is van wijzigingen in het jaarwerkplan NMa met de
begroting van het lopende

kalenderjaar, worden deze besproken in de relevante overleggen zoals
omschreven in artikel 10

van deze appendix.

3. De Vervoerkamer voert de werkzaamheden die voortvloeien uit de in
artikel 2 van deze

appendix genoemde wetgeving uit voor rekening van V&W. Er vindt eenmaal
per jaar

verrekening plaats van de kosten tussen V&W en EZ door middel van een

begrotingsoverheveling aansluitend op de cyclus van de najaarsnota.

4. De aan V&W door te berekenen kosten van de Vervoerkamer en de wijze
van berekening

daarvan worden vastgelegd in het jaarwerkplan en begroting.

5. Verschillen tussen de voor enig jaar begrote en gerealiseerde kosten
worden opgenomen in de

Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische
Zaken (XIII) behorend

bij de begroting van EZ van dat jaar (Slotwet).

6. Indien alle in artikel 2 van deze appendix genoemde wetten tenminste
Ć©Ć©n jaar in werking zijn

zullen de ministers van EZ en V&W en de raad de minister van Financiƫn
voorstellen om de

Tweede Kamer in een begrotingswet voor te leggen de begrotingsmiddelen
voor de

Vervoerkamer structureel over te hevelen naar de EZ begroting.

Artikel 6 Halfjaarrapportage

1. Het onderdeel van de halfjaarrapportage van de NMa dat ziet op
werkzaamheden van de

Vervoerkamer wordt besproken door de directeur van de Vervoerkamer met
de directeur Spoorvervoer

namens V&W, alvorens deze wordt besproken met de plaatsvervangend
secretaris-generaal EZ

en de raad.

2. Voor zover de halfjaarrapportage van de NMa geen inzicht geeft in de
kosten per wet, zullen

deze in een afzonderlijke bijlage worden weergegeven, die gelijktijdig
met de halfjaarrapportage

wordt aangeboden aan V&W.

3. Indien de directeur van de Vervoerkamer, de directeur Spoorvervoer
namens V&W of de

plaatsvervangend secretaris-generaal EZ wijzigingen ten opzichte van het
jaarwerkplan voorstelt

met financiƫle consequenties, zijn deze herkenbaar beschreven in de
halfjaarrapportage.

Artikel 7 Jaarrapportage

1. De Vervoerkamer legt verantwoording af over de uitgevoerde
werkzaamheden in de

jaarrapportage van de NMa die wordt uitgebracht in het kader van de
werkplancyclus van EZ.

2. Het in het eerste lid van dit artikel genoemde onderdeel wordt
besproken door de directeur van

de Vervoerkamer met de directeur Spoorvervoer van V&W, alvorens het
wordt besproken met de

plaatsvervangend secretaris-generaal EZ en de raad.

3. Deze jaarrapportage wordt ook ter beschikking gesteld aan de minister
van V&W.

Artikel 8 Jaarverslag

1. Het jaarverslag van de NMa is openbaar en bevat een verslag van de
werkzaamheden van de

Vervoerkamer.

2. Bij het opstellen van het verslag wordt het bepaalde in de onder
artikel 2 van deze appendix

genoemde wetgeving inzake de wettelijke rapportering aan de minister van
V&W in acht

genomen.



Artikel 9 Personeel

1. V&W heeft geen bemoeienis met het personeelsbeleid van de raad ten
aanzien van de

Vervoerkamer. V&W en EZ worden door middel van de jaarrapportage over
het

personeelsbeleid geĆÆnformeerd.

2. V&W wordt betrokken in de procedure van de benoeming van de directeur
van de

Vervoerkamer.

Hoofdstuk 3: Beleidsmatige relatie

Artikel 10 Overleg en informatieuitwisseling EZ-V&W

1. De directeur-generaal Mobiliteit, de directeur-generaal Economische
Politiek en de raad

overleggen twee maal per jaar indien noodzakelijk voor
politiek-strategische aspecten van de

Vervoerkamer.

2. De relevante directeuren van V&W en de directeur Vervoerkamer
overleggen eenmaal per

kwartaal. Tijdens dit overleg komen het beheer en het beleid ten aanzien
van de Vervoerkamer

aan de orde (jaarwerkplan, halfjaarrapportage, jaarrapportage en
jaarverslag). Bij de overige

contacten wordt per geval de noodzakelijkheid van betrokkenheid van EZ
en/of V&W bekeken

en daarnaar gehandeld.

3. V&W en EZ wijzen een relatiebeheerder Vervoerkamer aan.

4. Gezien de organisatorische verantwoordelijkheid van de minister van
EZ voor de NMa zendt de

minister van V&W alle informatie die relevant zou kunnen zijn voor de
uitoefening van die

verantwoordelijkheid aan de minister van EZ. De minister van EZ geleidt
deze ontvangen

informatie door naar de raad.

5. Gezien de politieke en beleidsmatige verantwoordelijkheid van de
minister van V&W voor de

in artikel 2 van deze appendix genoemde wetgeving, zendt de minister van
EZ alle informatie

die relevant zou kunnen zijn voor de uitoefening van die
verantwoordelijkheid aan de minister

van V&W. De ministers van EZ zendt deze informatie tevens naar de raad.

6. Na inwerkingtreding van de Wet inzake de exploitatie van de NV
Luchthaven Schiphol zal in de

in het tweede lid genoemde overleggen of zoveel vaker als nodig is mede
afstemming en

informatie-uitwisseling plaatsvinden voor zover dat wettelijk is
toegestaan, met betrekking tot

de toezichthoudende taken van de minister van V&W respectievelijk de
Vervoerkamer op grond

van die wet. Deze afstemming en informatie-uitwisseling zal betrekking
hebben op

voorgenomen besluiten, inhoudelijke motivering en mogelijke
consequenties voor de capaciteit

van en de kwaliteit van de dienstverlening door de NV Luchthaven
Schiphol.

Artikel 11 Uitvoerings- en handhavingstoets

Artikel 18, lid 1 tot en met lid 5 van dit relatiestatuut zijn van
overeenkomstige toepassing

tussen de minister van Verkeer en Waterstaat en de raad.

Artikel 12 Informatie uitwisseling Vervoerkamer ā€“ V&W

1 De raad levert op verzoek van de minister van V&W de gegevens die door
de minister van

V&W noodzakelijk worden geacht voor de ontwikkeling en uitvoering van
beleid en wet- en

regelgeving, politieke besluitvorming en de beantwoording van door de
Staten-Generaal

gestelde vragen op het gebied van, dan wel relevant voor de taken op
grond van de wetten

genoemd in artikel 2 van deze appendix.

2 Wat betreft de taken van de Vervoerkamer, verstrekt de minister van
V&W in ieder geval

aan de raad de aan het criterium van het eerste lid beantwoordende:

a) ontwerpen van wet, inclusief de memorie van toelichting;

b) ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur;

c) ontwerp-ministeriƫle regelingen;

d) reacties op adviezen van de Raad van State en op de schriftelijke
inbreng van de Staten-

Generaal;

3 De raad levert op verzoek van de minister van V&W of uit eigen
beweging bepaalde (feitelijke)

gegevens, die noodzakelijk worden geacht ten behoeve van de ontwikkeling
en uitvoering van

beleid en wet- en regelgeving, politieke besluitvorming en de
beantwoording van door de

Staten-Generaal gestelde vragen betreffende de taken van de
Vervoerkamer.

4 De minister van V&W en de raad informeren elkaar vroegtijdig over
onderwerpen die in de

publiciteit kunnen komen en waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen
dat het van belang

is voor de andere partij om daarvan op de hoogte te zijn.

Artikel 13 Externe relaties

V&W en EZ informeren elkaar over contacten met externe relaties
aangaande de Vervoerkamer, voor

zover deze niet reeds vallen onder contacten genoemd in hoofdstuk 3 van
het algemeen gedeelte van

dit relatiestatuut.

Artikel 14 Inwerkingtreding en wijzigingen

Zodra de verhouding van de NMa ten opzichte van EZ en of V&W wijzigt, of
zodra een van de

in artikel 2 van deze appendix genoemde wetten en daaruit voortvloeiende
taken wijzigen,

wordt deze appendix geƫvalueerd en zonodig aangepast aan de nieuwe
situatie.

De Minister van Economische Zaken, De Minister van Verkeer en
Waterstaat,

M.J.A. van der Hoeven, 	ir. C.M.P.S. Eurlings

Den Haag, w.g. 20-10-2008 	Den Haag, w.g. 21-10-2008 

De Raad van Bestuur van de Nederlandse

Mededingingsautoriteit, namens deze,

mr. P. Kalbfleisch

Den Haag, w.g. 14-10-2008

Relatiestatuut EZ-NMa 

Bijlage: Procedure voor de werving van leden van de raad van bestuur van
de NMa

1. Een commissie bestaande uit:

- een door de raad van bestuur van de NMa (RvB) aangewezen persoon;

- een door de secretaris-generaal van EZ (SG) aangewezen persoon;

stelt een concept profielschets op.Deze wordt voorgelegd aan de (wnd.)
voorzitter van de RvB en aan de SG.

2. De (wnd.) voorzitter van de RvB vraagt de ondernemingsraad van de NMa
naar zijn opvattingen over de concept profielschets (geen formele
adviesaanvraag). De SG vraagt in ieder geval de directeur-generaal
Economische Politiek (EP) naar zijn opvattingen over de concept
profielschets.

3. De SG en de (wnd.) voorzitter van de RvB besluiten, de ingebrachte
opvattingen meewegend, gezamenlijk over de profielschets die ter
vaststelling aan de Minister van Economische Zaken wordt voorgelegd.

4. De Minister van Economische Zaken stelt de profielschets vast.

5. Dezelfde commissie als bij punt 1 stelt op basis van de vastgestelde
profielschets een wervingstekst op.

6. Met deze tekst laat de commissie een wervingsadvertentie plaatsen.

7. De commissie vraagt de Algemene Bestuursdienst op basis van de
vastgestelde profielschets potentiƫle

kandidaten aan te dragen.

8. Zo nodig zullen ook andere bronnen worden aangeboord om over
voldoende kandidaten te beschikken.

9. Op basis van de schriftelijke informatie (brieven, CV's, en
dergelijke) voeren de SG en de (wnd.) voorzitter van de RvB gezamenlijk
een eerste selectie uit.

10. Alle kandidaten die door de eerste selectie zijn gekomen worden
uitgenodigd voor een tweede selectieronde die zal bestaan uit een
gesprek dat gezamenlijk wordt gevoerd door de directeur-generaal
Economische Politiek en een lid van de RvB. Deze worden daarbij
ondersteund en geadviseerd door een onafhankelijke deskundige op het
gebied van het voeren van selectiegesprekken. De DG EP en het lid van de
RvB besluiten gezamenlijk welke kandidaten doorgaan naar de eindronde
(maximaal vier).

11. De eindronde bestaat uit gesprekken die de SG en de (wnd.)
voorzitter van de RvB gezamenlijk met de

kandidaten voeren.

12. De SG en de (wnd.) voorzitter van de RvB maken gezamenlijk een
voordracht van twee kandidaten voor de minister.

13. Op basis van de voordracht formuleert de Minister van Economische
Zaken, al dan niet na een gesprek met een of allebei de kandidaten, een
voorgenomen benoemingsvoordracht van het nieuwe lid van de RvB ten
behoeve van Hare Majesteit de Koningin.

14. De voorgenomen benoemingsvoordracht wordt door de (wnd.) voorzitter
van de RvB voor advies voorgelegd aan de ondernemingsraad van de NMa.
Tegelijkertijd wordt de voor benoeming beoogde kandidaat

voorgesteld aan de ondernemingsraad en wordt de gelegenheid geboden voor
een gesprek. In dezelfde

vergadering brengt de ondernemingsraad zijn advies uit. De (wnd.)
voorzitter van de RvB leidt dit advies

terstond door naar de minister.

15. Het advies van de ondernemingsraad meewegend doet de Minister van
Economische Zaken een voorstel aan de ministerraad over de voordracht
aan Hare Majesteit de Koningin.

 PB L160 van 28.6.2003, blz. 1.