[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2008D11388, datum: 2008-10-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Verdrag inzake de bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen Burundi (2008D11387)

Preview document (šŸ”— origineel)


Verdrag inzake de bevordering en wederzijdse bescherming van
investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek
Burundi; Bujumbura, 24 mei 2007 (Trb. 2007, 187 en Trb. 2008, 15)

TOELICHTENDE NOTA

Algemeen

	In deze nota wordt mede namens de Ministers van Buitenlandse Zaken en
van Financiƫn het op 24 mei 2007 te Bujumbura tot stand gekomen Verdrag
inzake de bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Burundi (hierna
ā€˜het Verdragā€™) toegelicht.

	Een verdrag inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van
investeringen heeft tot doel investeringen over en weer bescherming te
bieden bovenop en ter aanvulling van de bescherming op grond van de
wetten en regelingen van de verdragspartijen en daarmee zulke
investeringen te bevorderen.

	Het overleg inzake het onderhavige verdrag vond plaats op initiatief
van de VN-conventie over Handel en Ontwikkeling (UNCTAD), die in
november 2002 onderhandelingen organiseerde tussen enkele West-Europese
landen en een aantal ontwikkelingslanden, alsmede tussen deze
ontwikkelingslanden onderling, met als doel het sluiten van
investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBOā€™s) door
ontwikkelingslanden te bevorderen. 

	Het verdrag, dat grotendeels overeenkomt met het Nederlandse
modelverdrag van het Koninkrijk, garandeert aan investeerders
non-discriminatoire behandeling van investeringen door investeerders van
de ene verdragspartij op het grondgebied van de andere verdragspartij.
Investeerders hebben met betrekking tot hun investering recht op een
behandeling die niet slechter is dan de behandeling die investeerders
uit het land zelf krijgen (nationale behandeling), alsmede op een
behandeling die niet slechter is dan de behandeling die aan
investeerders uit derde landen wordt gegeven. Investeerders hebben recht
op de beste behandeling van deze twee. 

	Het verdrag waarborgt verder onder meer het kunnen overmaken van
betalingen verband houdend met een investering. Er worden tevens regels
gesteld omtrent onteigening van een investering. Eventuele geschillen
met overheden van het gastland kunnen door de investeerder worden
onderworpen aan onpartijdige internationale arbitrage.

	Het verdrag is alleen in het Frans gesloten (zie Trb. 2007, 187). De
Nederlandse vertaling is bekendgemaakt in Trb. 2008, 15.

Op 23 juni 2000 is te Cotonou tot stand gekomen de
Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in
Afrika, het CaraĆÆbisch gebied en de Stille Oceaan (hierna: ACS-staten),
enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, met
Bijlagen en Protocollen (Trb. 2001, 57, laatstelijk Trb. 2007, 209)
(hierna: de Partnerschapsovereenkomst). De overeenkomst, die op 1 april
2003 in werking is getreden, heeft als doelstelling de economische,
culturele en maatschappelijke ontwikkeling van ACS-staten te bevorderen
en te versnellen, teneinde tot vrede en veiligheid bij te dragen en een
stabiel en democratisch politiek klimaat te bevorderen. De kern van het
partnerschap wordt gevormd door de doelstelling armoede terug te dringen
en uiteindelijk uit te roeien, overeenkomstig de doelstellingen van
duurzame ontwikkeling en geleidelijke integratie van de ACS-staten in de
wereldeconomie. Het partnerschap biedt een samenhangend kader voor
ondersteuning van de ontwikkelingsstrategieƫn van elke ACS-staat.
Elementen van dit kader zijn duurzame economische groei, ontwikkeling
van de particuliere sector, stimulering van de werkgelegenheid en
verbetering van de toegang tot productiemiddelen. 

	De artikelen 75, 76, 77 en 78 van Hoofdstuk VII van de
Partnerschapsovereenkomst (Steun voor investeringen en ontwikkeling van
de particuliere sector) betreffen achtereenvolgens bevordering van
investeringen, financiering en ondersteuning van investeringen,
investeringsgaranties en bescherming van investeringen. Het eerste lid
van artikel 78 stelt dat de Gemeenschap en haar lidstaten het belang
onderstrepen van het sluiten van overeenkomsten inzake bevordering en
bescherming van investeringen. Wat het Koninkrijk der Nederlanden
betreft, geldt de Partnerschapsovereenkomst alleen voor Nederland. Dit
verdrag geeft derhalve in de relatie tussen Nederland en de Republiek
Burundi invulling aan deze bepaling. Artikel 15 van Hoofdstuk 5
(overeenkomsten inzake bescherming van investeringen) van Bijlage II
(Financieringsvoorwaarden) van de Partnerschapsovereenkomst bevat de
beginselen die de partijen bij de tenuitvoerlegging van artikel 78 van
de Partnerschapsovereenkomst in acht dienen te nemen. Bij het
onderhavige Verdrag is dienovereenkomstig met deze beginselen rekening
gehouden. 

Het belang van het verdrag

	Het belang van het investeringsbeschermingsverdrag voor investeerders
van het Koninkrijk is gelegen in het feit dat het verdrag regels bevat
die aan hen voor langere tijd zekerheid verschaffen over behandeling van
hun investeringen. Zij hebben in ieder geval recht op de meest gunstige
van de behandeling die investeerders van het eigen land of die uit een
derde land genieten. De bescherming die het verdrag verder biedt, zoals
het recht op het vrij overmaken van betalingen en de regels die gelden
bij onteigening, blijft bestaan ook als de nationale wetgeving gewijzigd
zou worden.

	Alle investeringsbeschermingsverdragen die het Koninkrijk der Nederland
sluit, zijn gebaseerd op de modelovereenkomst van het Koninkrijk. Deze
is in nauw overleg met het bedrijfsleven ontwikkeld en biedt het
bedrijfsleven een toezegging tot bescherming van de investeringen in het
andere land. Een investeringsbeschermingsverdrag vormt een kader waar
het bedrijfsleven in het buitenland een beroep op kan doen als er
bijvoorbeeld een investeringsgeschil is of dreigt.

Economie en bilaterale economische betrekkingen met de Republiek Burundi


Burundi is een van de kleinste landen van Afrika, dichtbevolkt en door
jarenlange oorlog een van de armste landen ter wereld. Met het Akkoord
van Arusha is er aan de burgeroorlog, die sinds 1994 woedde, een einde
gekomen. In augustus 2005 zijn democratische verkiezingen gehouden die
tot een nieuwe regering hebben geleid. De veiligheidssituatie in geheel
Burundi is fragiel, maar redelijk stabiel. Het einde van de burgeroorlog
betekende een positieve impuls voor de economie. Voor 2007 en 2008 wordt
jaarlijks een economische groei van meer dan 5 % verwacht. De
stabiliteit, de verbeterde toegang tot krediet voor de private sector en
de door donoren ondersteunde wederopbouw zorgt voor een flinke groei in
de bouwsector. Verder draagt de toename van de handel en productie bij
aan de groei. De hoge energieprijzen zorgen voor een opwaartse druk op
de inflatie, die gemiddeld 7 % bedraagt de komende jaren.

De Burundese economie is van oudsher zeer op de landbouw gericht. Meer
dan 95 % van de bevolking is werkzaam in de landbouw. Exportgewassen
zijn met name koffie en thee. Behalve door droogte en overstromingen
kampt de Burundese landbouw ook met sterk gefragmenteerd landeigendom en
lage productiviteit. Vanwege de grote bevolkingsdruk op de beperkte
landbouwgrond en grote productieschommelingen door het klimaat, is het
van belang dat de economie wordt gediversifieerd. 

Evenals voor veel andere landen in de regio, vormen voor Burundi de
energietekorten, een probleem. Op 1 juli 2007 is Burundi evenals
buurland Rwanda formeel toegetreden tot de East African Community (EAC),
een regionaal samenwerkingsverband dat in 1999 is opgericht door Kenia,
Tanzania en Uganda. De toetreding door deze twee landen is een
belangrijke stap in de Oost-Afrikaanse samenwerking, die voornamelijk
van economische aard is, en waarbij centraal staan een EAC douane-unie
en een gemeenschappelijke markt voor 2010.

De bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Burundi zijn goed en
hebben zich de afgelopen jaren uitgebreid. De Nederlandse ambitie voor
de middellange termijn in Burundi is het leveren van een bijdrage aan de
consolidatie van het vredesproces, het bevorderen van de politieke
stabiliteit en het ondersteunen van de Burundese autoriteiten bij de
eerste stappen van wederopbouw. Hierbij staan centraal het verbeteren
van toegang en kwaliteit van het onderwijs in Burundi, het leveren van
een bijdrage aan het (weer) op gang brengen van de Burundese economie
door middel van het stimuleren van investeringen in de private sector,
het ontwikkelen van de Burundese financiƫle sector en het verbeteren
van toegang tot financiƫle diensten. De Nederlandse bijdrage uit
ontwikkelingssamenwerking aan Burundi bedroeg in 2007 circa
ā‚¬Ā 22Ā miljoen.

De handel tussen Nederland en Burundi is beperkt van omvang. Na een
flinke daling van de Nederlandse uitvoer naar Burundi sinds 2001 is die
in 2005 weer gestegen naar ā‚¬Ā 5,9 miljoen om in 2006 te dalen naar
ā‚¬Ā 3,5 miljoen. De uitvoer bestaat vooral uit medicijnen, zuivel en
voedingsmiddelen. De omvang van de Nederlandse invoer uit Burundi is
zeer wisselend en betreft voornamelijk Burundese koffie en plantaardige
producten. In 2005 werd nog voor ā‚¬Ā 6,6 miljoen ingevoerd, in 2006
bedroeg dit slechts ā‚¬Ā 0,7 miljoen vanwege het grillige verloop van de
koffie-invoer.

De omvang van de Nederlandse investeringen in Burundi is zeer beperkt.
Een Nederlandse bierbrouwer heeft een vestiging in Burundi. In 2007 is
Burundi toegevoegd aan de landen waarvoor het Programma Samenwerking
Opkomende Markten beschikbaar is. Het programma stimuleert
pilot-investeringen door joint-ventures met lokale bedrijven door
bijdrage in de projectkosten. Deze investeringen genereren
werkgelegenheid, inkomen en kennis en dragen daarmee bij aan de
versterking en diversificatie van de lokale particuliere sector.

Koninkrijkspositie

	De regeringen van de Nederlandse Antillen en van Aruba hebben te kennen
gegeven medegelding van dit verdrag te wensen. De regering van de
Nederlandse Antillen beschouwt de Republiek Burundi als een potentiƫle
markt voor export en dienstverlening door bedrijven in de Nederlandse
Antillen.

	Investeringsbeschermingsverdragen kunnen een stimulans betekenen voor
de totstandkoming van buitenlandse investeringen en joint-ventures. De
regering van Aruba streeft naar diversificatie van de economie en ziet
daarbij het aantrekken van buitenlandse investeringen en het bevorderen
van de handelsbetrekkingen van Aruba als belangrijke instrumenten. Het
vastleggen van bindende normen inzake de behandeling van de
investeringen in een investeringsbeschermingsverdrag wordt gezien als
een van de middelen ter verbetering van de concurrentiepositie van
Aruba.

Artikelsgewijze toelichting

	Artikel 1 geeft een omschrijving van diverse in het verdrag voorkomende
begrippen. De omschrijving van de term investeringen (onderdeel a) is
niet limitatief. Het verdrag dekt zowel directe als indirecte
investeringen (investeringen gedaan door een in het gastland opgerichte
rechtspersoon of door een in een derde land opgerichte rechtspersoon die
onder toezicht staat van een onderdaan van de andere verdragspartij)
(onderdeel b). De definitie van het grondgebied van de verdragspartijen
is gebaseerd op de definitie uit de Nederlandse standaardtekst voor een
investeringsbeschermingsverdrag (onderdeel c).

	Artikel 2 bevestigt de bevoegdheid van de verdragspartijen om over de
toelating van investeringen te beslissen en om voorwaarden aan
investeerders op te leggen. 

	Artikel 3 gaat over de behandeling die investeringen na toelating op
het grondgebied van de andere partij zullen krijgen. Er wordt voorzien
in eerlijke en rechtvaardige behandeling van de investeringen en in een
verbod tot het nemen van onredelijke of discriminatoire maatregelen
jegens de investeerder. Dit wordt nader gespecificeerd als de meest
gunstige van de behandeling die investeringen van eigen onderdanen of
die van derde landen genieten. De voordelen die aan onderdanen van derde
landen worden gegeven in het kader van een douane-unie, een economische
unie, monetaire unie of een vergelijkbare instelling, behoeven niet aan
onderdanen van de andere verdragspartij gegeven te worden.

	Artikel 4 voorziet met betrekking tot belastingen, heffingen en
dergelijke en fiscale voordelen in een behandeling van de investeringen
die niet minder gunstig is dan de meest gunstige van de behandeling die
de investeringen van eigen onderdanen of die van derde landen in gelijke
omstandigheden genieten, alsmede in een aantal uitzonderingen op dit
beginsel.

	Artikel 5 garandeert dat alle betalingen die verband houden met een
investering kunnen worden overgemaakt in inwisselbare valuta zonder
beperking of vertraging. De opsomming van categorieƫn betalingen is
niet limitatief. Dit artikel garandeert eveneens het vrij kunnen
overmaken van de in artikel 7 bedoelde compensatie voor verliezen als
gevolg van bijvoorbeeld oorlog of een politieke omwenteling. 

	Artikel 6 omschrijft de voorwaarden die het onrechtmatig karakter
ontnemen aan maatregelen die leiden tot onvrijwillig bezitsverlies van
een investering. Er worden waarborgen gegeven voor de betaling van een
billijke schadeloosstelling, waarbij de werkelijke waarde van de
onteigende investering bepalend is en waarbij een vertraging in de
betaling daarvan tot leidt tot compensatie. Het recht op rentevergoeding
gaat in op het moment dat de investeerder recht heeft op compensatie in
verband met onteigening. Mocht daarover een geschil ontstaan, dan
beslist de instantie aan wie het geschil is voorgelegd (zie artikel 9
voor een omschrijving van de geschillenbeslechtingsprocedure).

Artikel 7 ziet op compensatie voor verliezen die door investeerders
worden geleden als gevolg van bijvoorbeeld een oorlog of een politieke
omwenteling. De verdragspartijen kennen elkaars investeerders geen
minder gunstige regeling toe dan die zij toekennen aan hun ā€˜eigenā€™
investeerders of aan investeerders van een derde staat.

	Artikel 8 bevat de erkenning van subrogatie met het oog op een
uitkering wegens niet-commerciƫle schade uit hoofde van een
investeringsverzekering, zoals op grond van de Tijdelijke Regeling
herverzekering investeringen 2004.

	Artikel 9 behandelt de geschillenbeslechting tussen de investeerder en
het gastland, ook wel 'diagonale arbitrage' genoemd. InĀ de eerste
alinea wordt bepaald dat de partijen bij een geschil eerst zoeken naar
een vriendschappelijke oplossing van het geschil. InĀ de tweede alinea
staat dat indien het geschil niet binnen een tijdsbestek van drie
maanden kan worden opgelost, de investeerder het recht heeft het geschil
voor beslechting voor te leggen aan een nationaal rechtscollege of een
internationaal arbitrage tribunaal. Daarbij heeft de investeerder de
keus uit meerdere tribunalen. Hij kan een geschil voorleggen aan het
Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen
(ICSID), op grond van het op 18 maart 1965 te Washington tot stand
gekomen Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot
investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten (Trb. 1966,
152, laatstelijk Trb. 1994, 126), hierna ICSID-verdrag. De Republiek
Burundi en het Koninkrijk zijn beiden partij bij dat verdrag. De
rechtskracht van een arbitrage-uitspraak wordt geregeld in artikel 53
van het ICSID-verdrag. Een geschil kan ook worden voorgelegd aan een
internationaal ad hoc arbitragetribunaal dat, tenzij anders tussen de
partijen bij het geschil is overeengekomen, de arbitrageregels van
UNCITRAL (Commissie voor Internationaal Handelsrecht van de Verenigde
Naties) zal toepassen. De verdragspartijen stemmen op voorhand ermee in
dat een geschil op verzoek van een investeerder wordt onderworpen aan
internationale arbitrage (derde alinea). De arbitrale uitspraken zijn
definitief en bindend voor de partijen bij het geschil en de
tenuitvoerlegging van een arbitrage-uitspraak geschiedt onder het
nationale recht van de verdragspartij op wiens grondgebied de
investering is gedaan (vierdeĀ alinea). Rechtspersonen, die
investeerders zijn van een verdragspartij en die, voordat het geschil
optreedt, onder toezicht stonden van een investeerder van de andere
verdragspartij, worden in overeenstemming met artikel 25, tweede lid,
onder b, van het ICSID-verdrag beschouwd als onderdaan van de andere
verdragspartij (vijfde alinea). 

	Artikel 11 omschrijft de behandeling van een geschil tussen
verdragspartijen. De voorzitter van het arbitragetribunaal, bedoeld in
dit artikel, moet een onderdaan zijn van een derde land (derdeĀ alinea).
InĀ de zevendeĀ alinea is bepaald dat het tribunaal beslist op basis van
eerbied voor het recht. Het arbitragetribunaal bepaalt ook de
kostenverdeling.

	Artikel 13 geeft aan dat het verdrag een looptijd heeft van 15 jaar,
waarna het stilzwijgend wordt verlengd met periodes van telkens 10 jaar,
behoudens opzegging met een termijn van zes maanden. In het laatste
geval zal een investering nog 15 jaar onder de beschermende werking van
het verdrag vallen. Verder wordt in dit artikel bepaald dat het verdrag
ook van toepassing is op investeringen die gedaan zijn vĆ³Ć³r het
tijdstip van de inwerkingtreding van het verdrag.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

 PAGE   6 

  PAGE  \* LOWER  2