bijlage 1, examinering voortgezet onderwijs
Bijlage
Nummer: 2008D11730, datum: 2008-10-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit CDA kamerlid)
Bijlage bij: Examinering voortgezet onderwijs (2008D11729)
Preview document (🔗 origineel)
Bijlage 1 1. Verscherpt toezicht/de escalatieladder: De opzet van de escalatieladder sluit aan bij het rapport van de inspectie over deze materie en bij het rapport van Cito “De verhouding tussen het schoolexamen en het centraal examen”. Belangrijk uitgangspunt bij de escalatieladder is de overtuiging bij scholen en de betrokken organisaties, dat het redelijk is om uit te gaan van een maximale afwijkingsmarge van 0,5 punt verschil. Als een school meerdere jaren achtereen een grotere afwijking dan 0,5 punt laat zien, dan heeft de school zich te verantwoorden. De escalatieladder onderscheidt twee categorieën scholen conform het rapport van de inspectie: scholen die in de gevarenzone zijn beland door meerjarig een groter verschil dan 0,5 punt maar kleiner dan 1,0 punt te scoren; scholen die in de alarmzone verkeren door meerjarig een groter verschil dan 1,0 punt te scoren. 1.1 Categorie I: verschil cijfers se/ce tussen 0,5 en 1,0 punt (gevarenzone) Stap Aantal jaren Norm Fase maatregel 1 1e 0,5 –1,0 Brief en toezicht Aangepast toezichtarrangement: School moet verbeterplan opstellen en uitvoeren 2. 2e 0,5 – 1,0 Toezicht, onderzoek en prestatieafspraken Aangepast toezichtarrangement: Specifiek onderzoek waarom verbeterplan niet werkt en concrete prestatieafspraken. 3 3e en 4e 0,5 – 1,0 Opleggen sanctie voor 2 jaar Inzet staatsexamencommissie 4. 5e 0,5 – 1,0 Nieuwe beoordeling van resultaat 1.2 Categorie II: verschil cijfers se/ce meer dan 1,0 punt (alarmzone) Stap Aantal jaren Norm Fase maatregel 1. 1e =/> 1,0 Toezicht en onderzoek Aangepast toezichtarrangement: Specifiek onderzoek (door bestuur en/of inspectie) naar oorzaken en een plan van aanpak met verbeteringsmaatregelen 2. 2e a. < 0,5 b. 0,5-1,0 c. > 1,0 a. n.v.t. b. - Toezicht c. Toezicht, onderzoek en prestatieafspraken a. Aangepast toezicht vervalt b - Aangepast toezichtarrangement: voortzetting verbeterplan (zoals hierboven beschreven) c. Specifiek onderzoek waarom verbeterplan niet werkt en resultaatafspraken: verschil naar <0,5 3. 3e en 4e a. < 0,5 b. 0,5 - 1,0 c. > 1,0 a. - b. Onderzoek c. Opleggen sanctie voor 2 jaar a. Geen actie of aangepast toezicht meer b. Specifiek onderzoek waarom verbeterplan niet werkt en resultaatafspraken: verschil naar <0,5 c. Inzet staatsexamencommissie 4. 5e Nieuwe beoordeling van resultaat 2. Niet door mij voorgestelde maatregelen Hier bespreek ik kort een aantal opties, die na het Cito-onderzoek en sondering van de stakeholders afvallen. 2.1 IJking schoolexamen aan centraal examen In de gedachtevorming rond de problematiek is van meet af aan gedacht aan de ijking van het cijfer van het schoolexamen aan dat van het centraal examen. Het gemiddelde van het centraal examen wordt dan ijkpunt voor het cijfer van het schoolexamen. Ik heb dan ook aan Cito verzocht alle mogelijkheden daarvoor te analyseren. Het resultaat hiervan kunt u nazien in het bijgevoegde rapport. Het ijken heeft weinig effect op de exactheid van de slaag-zakregeling, waarvan de meetonnauwkeurigheid zo rond de 6 % schommelt. Bovendien twijfelen de onderzoekers ernstig aan de uitvoerbaarheid van ijking en het draagvlak ervoor. De onderzoekers zien eigenlijk maar één haalbare optie voor ijking. “Als in het vorige jaar op een school over vakken heen een significant verschil tussen se en ce groter dan 0,4 wordt gevonden, dan wordt in het huidige jaar het verschil per vak aangepast aan het landelijke verschil.” Ik wil echter geen gebruik maken van deze mogelijkheid. Reden daarvoor is dat de prestaties van een leerling door de ijking lager worden gewaardeerd vanwege het disfunctioneren van de school (in eerdere jaren). Dat lijkt me oneerlijk en moeilijk juridisch verdedigbaar. Een bijkomende reden om niet te kiezen voor ijking is dat de inspectie heeft vastgesteld dat het gemiddelde cijfer voor de centrale examens de laatste jaren een tendentie vertoont om te dalen. Ik zal CEVO vragen om uit te zoeken hoe dat komt. 2.2 Afzonderlijk slagen Er bestaat ook een variant waarbij het centraal en het schoolexamen van elkaar worden gescheiden in de slaag-zakbeslissing. Leerlingen moeten dan dus voor beide examens afzonderlijk slagen. Deze is genoemd in het rapport Dijsselbloem. Deze optie leidt volgens Cito tot vijf keer zoveel gezakten: 29,3% tegen 6,4% nu. Bovendien stijgt de meetonnauwkeurigheid van 6,0% naar11,1%. Dat zijn 10.000 meer onterecht gezakte kandidaten. Het invoeren van dat systeem leidt dus tot méér gezakten op basis van een mínder valide toetsing. Dat is niet aanvaardbaar. Op scholen waar de cijfers voor het schoolexamen meestal lager zijn dan die voor het centraal examen, zouden leerlingen zakken die wellicht met compensatie door het centraal examen terecht geslaagd zouden zijn. Ook al daarom valt deze optie wat mij betreft af. 3.1 Voortgangsrapportage pilot Meerdere Examenmomenten De pilot meerdere examenmomenten is nodig om de effecten van spreiding van examentijdstippen (centraal examen) op de inrichting van het onderwijs op schoolniveau in kaart te brengen en inzicht te krijgen in de effecten op de kwaliteit van de afsluiting op het niveau van de scholen en de overheid. Op grond van de resultaten van het eerste jaar van uitvoering zijn nog geen harde conclusies te trekken. Het is duidelijk dat de scholen en de bij de pilot betrokken examenorganisaties meer ervaring moeten opdoen gedurende het tweede en derde jaar. De tekenen zijn positief. Het aantal deelnemers aan het examen in januari 2008 is aanzienlijk groter dan in 2007, het is gestegen van 400 naar ruim 800. Het aantal examenafnames laat een stijging zien van ruim 700 naar meer dan 1800. Uit deze forse toename kan geconcludeerd worden dat de mogelijkheid om op meerdere momenten centraal examen af te leggen, bij de leerlingen van de pilotscholen in een behoefte voorziet. Mede door die toename zal het, naar verwachting, mogelijk zijn na het tweede jaar verdergaande conclusies te trekken. In volgende rapportages zal nader worden ingegaan worden op gevolgen voor de inrichting van het onderwijs op de scholen, de meerwaarde voor de leerlingen, de aansluiting op het vervolgonderwijs en de effecten op het niveau. 3.2 Rapport GION betreffende examenresultaten allochtone leerlingen Door het GION is een onderzoek gedaan naar de examenresultaten van allochtone leerlingen (zie bijlage). De onderzoekers hebben onder meer gekeken naar de gegevens van ruim 15.000 leerlingen uit het landelijke VOCL-’99 schoolloopbaanonderzoek (Voortgezet Onderwijs Cohort Leerlingen) en van landelijke vwo-eindexamencijfers uit 2006, en zij bevroegen docenten. Het onderzoek stelt vast dat de leerlingen voor hun schoolexamen gemiddeld een 0,1 punt hoger cijfer halen dan voor hun centraal examen. Bij allochtone leerlingen is dit cijferverschil groter: gemiddeld 0,2 tot 0,3 punt. Dit geldt voor alle schooltypen, maar vooral de cijfers van Turkse en Marokkaanse leerlingen op havo en vmbo (theoretische en gemengde leerweg) springen eruit: voor alle vakken samen is het gat tussen beide examencijfers bij Turkse leerlingen 0,6 punt en bij Marokkaanse leerlingen 0,4 punt groter dan bij hun autochtone klasgenoten. Kijken we specifiek naar exacte vakken, moderne talen en economische vakken, dan lopen de verschillen voor deze leerlingen op tot bijna 1 cijferpunt. Docenten blijken zich niet bewust van deze grotere discrepantie. De onderzoekers noemen enkele mogelijke verklaringen voor de grotere verschillen. Leerlingen met een relatief groot gat tussen beide examencijfers, bleken ook al lagere scores te halen bij enkele objectieve – landelijk identieke en genormeerde – toetsen in de onderbouw. Daarnaast vallen deze leerlingen op door hun werkhouding: ze willen goed presteren, zijn sterker gericht op het herhalen en inprenten van de lesstof, en ze besteden meer tijd aan huiswerk. Dit geldt overigens voor allochtone én autochtone leerlingen bij wie het verschil groot is. Maar allochtone leerlingen zijn ijveriger en ze scoren vaker laag op de objectieve toetsen. Hun rapportcijfers wijken echter nauwelijks af. Dit bevestigt de indruk dat docenten (ijverige) allochtone leerlingen – bewust of onbewust – overwaarderen. Allochtone leerlingen hebben volgens docenten bovendien meer moeite met het talige karakter van de vragen op het centraal examen. Opvallend is dat scholen met weinig extra cijferverschil ‘strenge’ scholen zijn. Ze houden onverkort vast aan een bepaald niveau op het schoolexamen en selecteren leerlingen al in de onderbouw. De bevindingen en de aanbevelingen van de onderzoekers ondersteunen mijn beleid zoals hiervoor in de brief verwoord. Ik denk dan vooral aan de aanbeveling om scholen in staat te stellen te sturen op de examenresultaten en actief te werken aan verbetering van de kwaliteit van de schoolexamens. Bovendien is het een steun in de rug voor het pas ingezette beleid ten aanzien van de doorlopende leerlijnen taal en rekenen. In de betreffende beleidsreactie is voorzien in acties om op korte termijn voor het voortgezet onderwijs objectieve toetsen beschikbaar te stellen die in te zetten zijn gedurende de schoolloopbaan van de leerling en waarvan de resultaten kunnen worden gebruikt bij een goed ontwikkeld taalbeleid binnen de school. Hiermee wordt een structureel taalbeleid op de scholen, zoals door de onderzoekers aanbevolen, ondersteund.