[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Besluit

Bijlage

Nummer: 2008D11802, datum: 2008-10-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Besluit wijziging SDE en Informatie inzake benodigde middelen voor wind op zee bij wijziging van de veronderstellingen (2008D11773)

Preview document (šŸ”— origineel)


Besluit van ā€¦ā€¦ā€¦., houdende wijziging van het Besluit stimulering
duurzame energieproductie

	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz. 

	Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van ā€¦ā€¦ā€¦,
nr. ā€¦ā€¦WJZ; 

	Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

	De Raad van State gehoord (advies van ā€¦ā€¦ā€¦ā€¦nr. Wā€¦ā€¦ā€¦.);

	Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van
ā€¦ā€¦ā€¦., nr. WJZā€¦ā€¦..;	

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

	Het Besluit stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt
gewijzigd.

A

	Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 1, eerste lid,
onderdeel m, door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd,
luidende:

	n. gebundelde aanvraag: de bundeling van maximaal 250 aanvragen om
subsidieverlening voor productie-installaties die behoren tot dezelfde
categorie productie-installaties in Ć©Ć©n aanvraag om subsidieverlening;

o. productie-installatie voor de productie van hernieuwbare
elektriciteit met behulp van windenergie op zee: een
productie-installatie dieĀ is opgericht in de territoriale zee of in de
exclusieve economische zone, waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt
geproduceerd met behulp van windenergie.

B

	Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste tot en met het vierde lid,  komt onderdeel c telkens
te luiden:

	c. het een productie-installatie betreft die ingrijpend wordt
gerenoveerd en behoort tot een bij ministeriƫle regeling aangewezen
categorie te renoveren productie-installaties;

	2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid,
onderdeel d, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd,
luidende:

	e. er op de datum van de aanvraag van subsidie op grond van dit besluit
geen voorschotten op grond van artikel 72w van de Elektriciteitswet 1998
zoals dat luidde op 31 december 2006 zijn verstrekt en de periode
waarover op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 zoals
dat luidde op 31 december 2006 subsidie is verstrekt, is aangevangen op
31 december 2007. 

C

	Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

	1. De periode waarover subsidie wordt verstrekt vangt aan op het door
de subsidie-ontvanger in zijn aanvraag aangegeven en in de beschikking
tot subsidieverlening aangegeven tijdstip, met dien verstande dat de
periode waarover subsidie wordt verstrekt niet later aanvangt dan vijf
jaar, of indien op grond van artikel 61, eerste lid, bij ministeriƫle
regeling een kortere termijn wordt vastgesteld waarbinnen de
productie-installatie in gebruik moet worden genomen, de in die regeling
vastgestelde termijn, na de datum van de beschikking tot
subsidieverlening. Indien Onze Minister op grond van artikel 62, derde
lid, ontheffing aan de subsidie-ontvanger heeft verleend voor het
vertragen van het projectplan, vangt de periode waarover subsidie wordt
verstrekt aan op de in de ontheffing opgenomen datum.

	2. In het tweede lid wordt ā€œverstektā€ vervangen door: verstrekt.

	3. Het derde lid vervalt.

D

	In de artikelen 10, 27,  en 44 komt het eerste lid telkens te luiden: 

1. Bij ministeriƫle regeling wordt, na overleg met Onze Minister van
Financiƫn, per categorie productie-installaties een afzonderlijk
subsidieplafond of voor meerdere categorieƫn tezamen ƩƩn
subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de
productie van hernieuwbare elektriciteit. 

E

	Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding ā€œ1ā€ geplaatst.

	2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

	2. Binnen een categorie productie-installaties kunnen verschillende
basiselektriciteitsprijzen gelden die gerelateerd zijn aan de
hoeveelheid geproduceerde kWh die voor subsidie in aanmerking komt.

	3. De hoogte van de basiselektriciteitsprijs bedraagt tweederde van de
lange termijn elektriciteitsprijs. Indien hernieuwbare elektriciteit
wordt opgewekt uit wind, wordt de basiselektriciteitsprijs
vermenigvuldigd met de factor 1,25.

F

	Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het tweede tot en met het zevende lid tot het
vierde tot en met het negende lid, worden twee leden ingevoegd,
luidende:

	2. De elektriciteitsprijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
bedraagt de gemiddelde waarde voor elektriciteit, verminderd met de
profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en met de
onbalanskosten.

	3. Indien elektriciteit wordt opgewekt uit wind, wordt het bedrag,
bedoeld in het eerste lid vermenigvuldigd met de factor 1,25.

	2. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

	5. Bij ministeriƫle regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het
eerste en vierde lid bedoelde correcties en de in het tweede lid
bedoelde profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en
onbalanskosten voor het voorgaande kalenderjaar vastgesteld, die kunnen
verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie
productie-installaties indien op grond van artikel 12 verschillende
basiselektriciteitsprijzen voor een categorie productie-installaties
zijn vastgesteld.

	3. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:  	

	6. Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriƫle
regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en tweede lid
bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die
kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een
categorie productie-installaties indien op grond van artikel 12
verschillende basiselektriciteitsprijzen voor een categorie
productie-installaties zijn vastgesteld en waarbij voor de
elektriciteitsprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en
met 30 september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd en
voor de profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en
onbalanskosten de waarden die op grond van het vierde lid zijn
vastgesteld. Indien na 1 november bij ministeriƫle regeling een andere
categorie productie-installaties wordt aangewezen waarvoor subsidie kan
worden aangevraagd, worden de in het eerste en derde lid bedoelde
correctiebedragen ten behoeve van de voorschotverlening voor die
categorie productie-installaties bij die ministeriƫle regeling
vastgesteld.

	4. Het negende lid (nieuw) komt te luiden:

	9. Indien het ingevolge het eerste, vierde, zevende of achtste lid
geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

G

Aan de artikelen 15 en 22 wordt telkens een lid toegevoegd, luidende:

	4. Indien artikel 31c van de Elektriciteitswet 1998 van toepassing is
op de subsidie-ontvanger, wordt bij het eerste lid, onderdeel a, onder
1, de hoeveelheid garanties van oorsprong die aantonen dat de
subsidie-ontvanger in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid
hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op de eigen installatie
heeft ingevoed bijgeteld.

H

De artikelen 18, 35 en 51 komen telkens te luiden:

Bij ministeriƫle regeling wordt, na overleg met Onze Minister van
Financiƫn, per categorie productie-installaties een afzonderlijk
subsidieplafond of voor meerdere categorieƫn tezamen ƩƩn
subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de
productie van hernieuwbare elektriciteit. 

I

	Aan de artikelen 19, eerste lid, en 36, eerste lid, wordt telkens een
volzin toegevoegd, luidende: Bij een gebundelde aanvraag is het door de
producent opgegeven tenderbedrag van toepassing op alle aanvragen die
deel uitmaken van de gebundelde aanvraag.

J

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding ā€œ1ā€ geplaatst.

	2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

	2. Binnen een categorie productie-installaties kunnen verschillende
basiselektriciteitsprijzen gelden die gerelateerd zijn aan de
hoeveelheid geproduceerde kWh die voor subsidie in aanmerking komt.

	3. De hoogte van de basiselektriciteitsprijs bedraagt tweederde van de
lange termijn elektriciteitsprijs. Indien hernieuwbare elektriciteit
wordt opgewekt uit wind, wordt de basiselektriciteitsprijs
vermenigvuldigd met de factor 1,25.

K

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het tweede tot en met het zevende lid tot het
vierde tot en met het negende lid, worden twee leden ingevoegd,
luidende:

	2. De elektriciteitsprijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
bedraagt de gemiddelde waarde voor elektriciteit, verminderd met de
profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en met de
onbalanskosten.

	3. Indien elektriciteit wordt opgewekt uit wind, wordt het bedrag,
bedoeld in het eerste lid vermenigvuldigd met de factor 1,25.

	2. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

	5. Bij ministeriƫle regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het
eerste en vierde lid bedoelde correcties en de in het tweede lid
bedoelde profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en
onbalanskosten voor het voorgaande kalenderjaar vastgesteld, die kunnen
verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie
productie-installaties indien op grond van artikel 20 verschillende
basiselektriciteitsprijzen voor een categorie productie-installaties
zijn vastgesteld.

	3. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:  	

	6. Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriƫle
regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en tweede lid
bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die
kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een
categorie productie-installaties indien op grond van artikel 20
verschillende basiselektriciteitsprijzen voor een categorie
productie-installaties zijn vastgesteld en waarbij voor de
elektriciteitsprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en
met 30 september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd en
voor de profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en
onbalanskosten de waarden die op grond van het vierde lid zijn
vastgesteld. Indien na 1 november bij ministeriƫle regeling een andere
categorie productie-installaties wordt aangewezen waarvoor subsidie kan
worden aangevraagd, worden de in het eerste en derde lid bedoelde
correctiebedragen ten behoeve van de voorschotverlening voor die
categorie productie-installaties bij die ministeriƫle regeling
vastgesteld.

	4. Het negende lid (nieuw) komt te luiden:

	9. Indien het ingevolge het eerste, vierde, zevende of achtste lid
geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

L

Na artikel 24 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende: 

Ā 

Ā§ 3.4 Subsidie voor innovatieve windenergie op zee

Ā 

Artikel 24a

Ā 

1. Onze Minister kan op aanvraag aan een producent van hernieuwbare
elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de
productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op
zee, aan wie een subsidie als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is
verstrekt, subsidie verstrekken voor de bijzondere en risicovolle inzet
van innovatieve windmolens. 

2. Bij ministeriĆ«le regeling worden nadereĀ regels gesteld over de
verstrekking van deze subsidie, waarbij in ieder geval regels worden
gesteld overĀ de productie-installaties waarvoor deze subsidie wordt
verstrekt, de vorm van de subsidie, de aanvraag van een subsidie en de
besluitvorming daarover, het bedrag van de subsidie dan wel de wijze
waarop dit bedrag wordt bepaald, de vaststelling van de subsidie en de
betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten.Ā Ā 

M

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ā€œ1ā€ geplaatst.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. De hoogte van de basisgasprijs bedraagt tweederde van de lange
termijn gasprijs.

N

	Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met het zevende lid tot het
derde tot en met het achtste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

	2. De gasprijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt de
gemiddelde waarde voor gas.

	2. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

	4. Bij ministeriƫle regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het
eerste en derde lid bedoelde correcties vastgesteld, die kunnen
verschillen per categorie productie-installaties.

	3. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:  	

	5. Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriƫle
regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en tweede lid
bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die
kunnen verschillen per categorie productie-installaties, waarbij voor de
gasprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en met 30
september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd. Indien na 1
november bij ministeriƫle regeling een andere categorie
productie-installaties wordt aangewezen waarvoor subsidie kan worden
aangevraagd, worden de in het eerste en derde lid bedoelde
correctiebedragen ten behoeve van de voorschotverlening voor die
categorie productie-installaties bij die ministeriƫle regeling
vastgesteld.

	4. Het achtste lid komt te luiden:

	8. Indien het ingevolge het eerste, derde, zesde of zevende lid
geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

O

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ā€œ1ā€ geplaatst.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. De hoogte van de basisgasprijs bedraagt tweederde van de lange
termijn gasprijs.

P

	Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met het zevende lid tot het
derde tot en met het achtste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

	2. De gasprijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt de
gemiddelde waarde voor gas.

	2. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

	4. Bij ministeriƫle regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het
eerste en derde lid bedoelde correcties vastgesteld, die kunnen
verschillen per categorie productie-installaties.

	3. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:  	

	5. Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriƫle
regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en tweede lid
bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die
kunnen verschillen per categorie productie-installaties, waarbij voor de
gasprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en met 30
september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd. Indien na 1
november bij ministeriƫle regeling een andere categorie
productie-installaties wordt aangewezen waarvoor subsidie kan worden
aangevraagd, worden de in het eerste en derde lid bedoelde
correctiebedragen ten behoeve van de voorschotverlening voor die
categorie productie-installaties bij die ministeriƫle regeling
vastgesteld.

	4. Het achtste lid komt te luiden:

	8. Indien het ingevolge het eerste, derde, zesde of zevende lid
geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

Q

	De artikelen 45, derde lid, en 52, derde lid, komen telkens te luiden:

	3. Voor de kWh die voor subsidie in aanmerking komen, kunnen
verschillende bedragen gelden die zijn gerelateerd aan het aantal
vollasturen van de productie-installatie.

R

	Aan artikel 52, vierde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij
een gebundelde aanvraag is het door de producent opgegeven percentage 
van toepassing op alle aanvragen die deel uitmaken van de gebundelde
aanvraag.

S

	Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij
ministeriƫle regeling kan een categorie productie-installaties worden
aangewezen waarvoor een gebundelde aanvraag kan worden ingediend.

	2. Het tweede lid, onderdelen a, b en d komen te luiden:

	a. een omschrijving van iedere productie-installatie waarvoor subsidie
wordt aangevraagd;

	b. een onderbouwde opgave van de hoeveelheid op te wekken en in te
voeden kWh of Nm3 per kalenderjaar gedurende de periode waarover
subsidie wordt verstrekt van iedere productie-installatie;

	d. een plan voor het in gebruik nemen en exploiteren van iedere
productie-installatie;

	3. In het tweede lid wordt onderdeel e geletterd onderdeel g.

	4. Na onderdeel d van het tweede lid worden twee onderdelen ingevoegd,
luidende:

	e. een financiƫle onderbouwing van iedere productie-installatie
waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

	f. indien de subsidie-aanvrager een samenwerkingsverband is, een
overzicht van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

	5. Het derde lid komt te luiden:

	3. Bij ministeriƫle regeling kunnen categorieƫn
productie-installaties worden aangewezen waarop lid 2, onderdeel c, ten
dele of niet van toepassing is en waarop lid 2, onderdeel d, niet van
toepassing is.

6. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. Bij ministeriƫle regeling kunnen nadere regels worden gesteld over
de gegevens die op grond van lid 2, onderdelen a tot en met g,
overgelegd moeten worden.

T

	Aan artikel 57 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	3. Indien een gebundelde aanvraag niet leidt tot subsidieverlening door
Onze Minister, kan een gebundelde aanvraag worden behandeld als Ć©Ć©n
aanvraag.

	4. Indien Onze Minister aan de aanvrager van een gebundelde aanvraag
subsidie verstrekt, verstrekt Onze Minister per productie-installatie
die onderdeel is van de gebundelde aanvraag een beschikking tot
subsidieverlening.

U

	Aan artikel 58 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. In geval van loting wordt een gebundelde aanvraag behandeld als
Ć©Ć©n aanvraag.

V

	Artikel 59, onderdeel b, komt te luiden:

	b. hij het onaannemelijk acht dat de productie-installatie binnen vier
jaar of binnen de bij of krachtens artikel  61, eerste lid, vastgestelde
termijn in gebruik wordt genomen;

W

	Aan artikel 60 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	4. Een gebundelde aanvraag wordt voor de toepassing van dit artikel
behandeld als Ć©Ć©n aanvraag.

	5. Ten behoeve van de rangschikking van aanvragen om subsidie voor een
productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit
met behulp van windenergie op zee kan Onze Minister het door de
producent opgegeven tenderbedrag met een bij ministeriƫle regeling
vastgesteld bedrag verminderen, dat gerelateerd is aan de afstand van
een productie-installatie tot de kust. 

X

	Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie zo spoedig
mogelijk na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in
gebruik. Bij ministeriƫle regeling wordt de periode vastgesteld
waarbinnen de subsidie-ontvanger de productie-installatie in gebruik
moet nemen. Deze periode kan per categorie productie-installaties
verschillen en bedraagt ten hoogste vijf jaar.

	2. Na het tweede lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

	3. Bij ministeriƫle regeling kan worden bepaald dat de beschikking tot
subsidieverlening wordt verleend onder de ontbindende voorwaarde dat de
subsidie-ontvanger verplicht is mee te werken aan het sluiten van een
uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36, tweede lid, van de
Algemene wet bestuursrecht. Bij ministeriƫle regeling kunnen nadere
eisen aan de uitvoeringsovereenkomst worden gesteld.	

	4. Indien artikel 3, eerste lid, onderdeel e van toepassing is,
verzoekt de subsidie-ontvanger binnen vier weken na de datum van de
beschikking tot subsidieverlening Onze Minister de beschikking tot
subsidieverlening op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998
zoals dat artikel luidde op 31 december 2006, in te trekken.

Y

	Artikel 63, eerste lid, komt te luiden:

1. In de beschikking tot subsidieverlening kunnen aan de
subsidie-ontvanger rapportageverplichtingen worden opgelegd over:

	a. de duurzaamheid van biomassa waarmee hernieuwbare elektriciteit,
hernieuwbaar gas en elektriciteit opgewekt door middel van
warmtekrachtkoppeling wordt opgewekt;

	b. monitorgegevens over de bouw, productie, uitval en onderhoud van de
productie-installatie.

Z

	Na artikel 67, vierde lid, wordt een lid toegevoegde, luidende:

	5. Indien de meetgegevens niet beschikbaar zijn in het kalenderjaar,
bedoeld in het eerste en derde lid, wordt in afwijking van het eerste en
derde lid het voorschotĀ uiterlijk vastgesteld in hetĀ eerstvolgendeĀ 
kalenderjaarĀ nadat de meetgegevens beschikbaar zijn. 

Aa

	Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Onze Minister verstrekt de in artikel 67, eerste en tweede lid,
bedoelde voorschotten in maandelijkse bedragen, tenzij bij ministeriƫle
regeling is bepaald dat voor een bepaalde categorie
productie-installaties het voorschot in een jaarlijks bedrag wordt
verstrekt. De som van de maandelijkse bedragen of van het jaarlijkse
bedrag bedraagt niet meer dan 80% van het product van:

	a. het in de aanvraag om een voorschot vermelde aantal kWh of Nm3
aardgasequivalent, en 

b. het basisbedrag dan wel het tenderbedrag verminderd met de op grond
van artikel 14, vierde lid of artikel 31, vierde lid, dan wel artikel
22, vierde lid, of artikel 39, vierde lid, vastgestelde correcties.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Indien de som van de maandelijkse bedragen of van het jaarlijkse
bedrag die in een kalenderjaar zijn verstrekt minder dan wel meer
bedraagt dan de hoogte van het voorschot dat na afloop van het
kalenderjaar wordt vastgesteld, kan Onze Minister dit verrekenen met de
nog te verstrekken maandelijkse of jaarlijkse bedragen.

	3. Het derde lid komt te luiden: 

3. Onze Minister verstrekt het in artikel 67, derde lid, bedoelde
voorschot in maandelijkse bedragen met dien verstande dat de som van de
maandelijkse bedragen niet meer bedraagt dan 80% van dat voorschot.

	4. Het vierde lid komt te luiden:

	4. Bij ministeriƫle regeling worden regels gesteld over de berekening
van de maandelijkse bedragen en van het jaarlijkse bedrag.

Ab

	De artikelen 73 en 74 vervallen.

Artikel II

1. Artikel I, onderdeel G, werkt terug tot 1 april 2008.

2. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip.

	Lasten en bevelen dat dit besluit met de bijbehorende nota van
toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Economische Zaken, 

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel, aanleiding en inhoud

Met het onderhavige besluit wordt het Besluit stimulering duurzame
energieproductie van 16 oktober 2007 (verder het Besluit SDE) op een
aantal punten gewijzigd. Een aantal van de wijzigingen vloeit voort uit
toezeggingen richting de Tweede Kamer. Het gaat dan om het mogelijk
maken van de subsidiƫring van het eigen verbruik bij kleinschalige
systemen en het onderbrengen van de stabiele elementen uit de
ministeriƫle regelingen voor 2008 naar het Besluit SDE. Daarnaast is
gebleken dat er aan de kant van de overheid behoefte is tot het kunnen
verkrijgen van meer zekerheid omtrent de realisatie van grootschalige
projecten met een lange doorlooptijd. Daarbij moet vooral worden gedacht
aan wind op zee projecten. In dat kader wordt met dit wijzigingsbesluit
de mogelijkheid toegevoegd om het sluiten van een
uitvoeringsovereenkomst verplicht te stellen. Tot besluit is in het
onderhavige wijzigingsbesluit een aantal kleinere verbeteringen
doorgevoerd op basis van reacties uit de markt en de praktijkervaring
met de uitvoering van de regeling in 2008. 

In paragraaf II worden de betreffende wijzigingen per artikel meer
uitgebreid nader toegelicht. 

2. Administratieve lasten

De wijzigingen die met het onderhavige besluit worden doorgevoerd hebben
geen gevolgen voor de administratieve lasten. Hierbij moet worden
aangetekend dat Ć©Ć©n van de wijzigingen bij invulling via de
ministeriƫle regeling kan leiden tot een beperkte verlichting van de
administratieve lasten. Het gaat om de introductie van de mogelijkheid
om voor bij ministeriƫle regelingen te benoemen categorieƫn gebundelde
aanvragen te kunnen indienen. Pas bij de nadere invulling van het
Besluit SDE via de betreffende ministeriƫle regelingen zal dit effect
op de administratieve lasten gekwantificeerd kunnen worden.

3. Europese aspecten

Met haar beschikking van 21 december 2007 heeft de Commissie van de
Europese Gemeenschappen aangegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen het
Besluit stimulering duurzame energieproductie van 16 oktober 2007. Bij
het onderhavige wijzigingsbesluit gaat het om wijzigingen die geen
gevolgen hebben voor de staatssteunaspecten. Daarmee valt dit
wijzigingsbesluit onder bovengenoemde beschikking. Bij de uitwerking van
artikel 24a van dit besluit zal uiteraard afzonderlijk aan de
staatssteun-aspecten van de subsidie voor innovatieve windmolens op zee
aandacht worden besteed. 

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdelen A, I, R, S, T en U (artikelen 1, 19, eerste lid,
36, eerste lid, 52, 56, eerste lid, 57 en 58)

Thans moet er voor iedere productie-installatie een aparte aanvraag
worden ingediend. Een aantal marktpartijen heeft aangegeven dat het voor
hen handig zou zijn wanneer zij in Ć©Ć©n aanvraag voor meerdere
productie-installaties subsidie kunnen aanvragen. Het gaat dan met name
om projectontwikkelaars die voor nieuwbouwhuizen zon-pv willen
aanvragen. Voor hen is het onhandig als zij slechts voor een deel van
een nieuwbouwproject subsidie ontvangen. Aan deze wens tegemoet te komen
door de gebundelde aanvraag mogelijk te maken. In een gebundelde
aanvraag kan voor maximaal 250 productie-installaties subsidie worden
aangevraagd. De subsidie-aanvrager bepaalt zelf of hij meerdere
aanvragen als een gebundelde aanvraag of als individuele aanvragen
indient. De productie-installaties moeten wel tot dezelfde categorie
productie-installaties behoren. In Ć©Ć©n aanvraag kan dus niet subsidie
voor wind en zon-pv worden aangevraagd. Indien de subsidie wordt
verdeeld op volgorde van rangschikking, geldt het tenderbedrag dat de
aanvrager in de aanvraag opgeeft voor alle productie-installaties die
deel uitmaken van de gebundelde aanvraag. Indien de aanvraag wordt
toegewezen, wordt een beschikking per productie-installatie afgegeven.
Indien de aanvraag wordt afgewezen, is het uitgangspunt dat dit middels
Ć©Ć©n beschikking wordt gedaan. Alleen in uitzonderlijke gevallen wordt
hier van afgeweken. Een voorbeeld hiervan is de situatie dat Ć©Ć©n
aanvraag uit de bundel incompleet is. In geval de subsidie wordt
verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, en honorering van
de aanvragen die op Ć©Ć©n dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het
subsidieplafond zou worden overschreden, vindt de verdeling plaats door
middel van loting. Dit is reeds is artikel 58 van het besluit geregeld.
Aan dit artikel wordt een lid toegevoegd, waarin wordt bepaald dat in
geval van loting een gebundelde aanvraag wordt behandeld als Ć©Ć©n
aanvraag. Als de gebundelde aanvraag van de subsidie-aanvrager wordt
ingeloot, wordt voor alle productie-installaties binnen die aanvraag
subsidie verstrekt. Omgekeerd betekent dit dat als de gebundelde
aanvraag wordt uitgeloot, voor geen enkele productie-installatie binnen
die aanvraag subsidie verstrekt.

Artikel I, onderdeel B (artikel 3)

In artikel 3 is opgenomen dat gerenoveerde productie-installaties alleen
in aanmerking komen voor subsidie indien zij behoren tot een aangewezen
categorie productie-installaties en wanneer zij ingrijpend worden
gerenoveerd. Deze formulering is aangescherpt om de exacte bedoeling
beter te verwoorden. Een gerenoveerde productie-installatie komt alleen
in aanmerking voor subsidie indien in de ministeriƫle regeling die
strekt tot het aanwijzen van de categorie productie-installaties
expliciet wordt vermeld dat aanwijzing ook gerenoveerde installaties
betreft.

Artikel I, onderdeel C (artikel 6)

De datum waarop de periode waarover subsidie wordt verstrekt aanvangt is
van groot belang voor de subsidie-ontvanger. Thans is in artikel 6,
eerste lid, van het besluit bepaald dat deze periode aanvangt op het
moment dat de productie-installatie in gebruik wordt genomen. Dat moment
is echter niet altijd eenduidig. Bijvoorbeeld bij een groot windpark
zullen de afzonderlijke windturbines niet tegelijkertijd in gebruik
worden genomen; hier is in de meeste gevallen sprake van een groeimodel.
Om die reden wordt deze bepaling vervangen door de bepaling dat de
subsidie-ontvanger zelf de datum van aanvang van de subsidieperiode mag
opgeven.

Artikel I, onderdeel D en H (artikelen 10, 18, 27, 35, 44 en 51)

De wijziging van deze artikelen strekt ertoe om voor meerdere
categorieƫn productie-installaties ƩƩn subsidieplafond te kunnen
vaststellen.  

Artikel I, onderdeel E, J, M en O (artikel 12, 20, 29 en 37) 

Bij ministeriƫle regeling worden een basiselektriciteitsprijs en een
basisgasprijs vastgesteld. Daarmee wordt voorkomen dat het maximale
subsidietarief gelijk wordt aan het eerder genoemde basisbedrag of
tenderbedrag. En dit voorkomt op zijn beurt dat het met een
subsidiebeschikking vast te leggen maximale subsidiebedrag veel hoger
komt te liggen dan het naar verwachting daadwerkelijk uit te keren
subsidiebedrag voor de looptijd ven de beschikking. Deze basisprijzen
gelden voor de gehele voor subsidie in aanmerking komende periode.

De basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs vertegenwoordigen de
laagste waarde van de elektriciteit- en gasprijs waarmee zal worden
gecorrigeerd in de SDE. Dit is de grens tot waar vanuit de SDE de
elektriciteit- en gasprijs worden aangevuld met subsidie tot het
basisbedrag.

Met de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs
wordt voorkomen dat het subsidietarief bij sterk dalende elektriciteit-
en gasprijzen kan blijven oplopen. Door het vaststellen van een minimum
elektriciteit- en gasprijs wordt voorkomen dat relatief grote
budgettaire reserveringen zijn vereist. Dit zou ten koste gaan van het
aantal beschikkingen dat kan worden afgegeven op basis van het Besluit
SDE. 

De basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs vertegenwoordigen een
risico voor de producent. Indien de daadwerkelijke energieprijs lager is
dan de basiselektriciteits- of gasprijs, zal het subsidietarief immers
niet langer voldoende zijn om de gemiddelde kosten per kWh te dekken.
Het is dus van belang om bij de vaststelling van de
basiselektriciteitsprijs of de basisgasprijs de twee bovengeschetste
belangen tegen elkaar af te wegen. In overleg met deskundigen en
vertegenwoordigers van marktpartijen is ervoor gekozen om de
basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs vast te stellen op 2/3 van
de voor de lange termijn verwachte voor de betreffende categorie
relevante energieprijs. Het risico van de producent is bij dit niveau
relatief gering, terwijl de regeling budgettair beheersbaar blijft
zonder noodzaak om onevenredig grote overreserveringen te hoeven
aanhouden.

De elektriciteit die geproduceerd wordt door installaties waarop artikel
31c, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 van toepassing is kunnen
voor het in dat wetsartikel bepaalde aantal kWh een vergoeding voor de
geproduceerde elektriciteit krijgen gelijk aan de aanschafprijs voor
kleinverbruikers. Indien een producent op jaarbasis meer teruglevert dan
dit volume, is de vergoeding voor het resterende deel van de productie
lager. Op grond hiervan is het wenselijk om de mogelijkheid te hebben om
voor bij ministeriƫle regeling aan te wijzen categorieƫn productie
installaties de hoogte van het basisbedrag, de basiselektriciteitsprijs
en de ten behoeve van de correctie te gebruiken elektriciteitsprijs
afhankelijk te maken van de hoeveelheid geproduceerde kWh die voor
subsidie in aanmerking komt. Deze mogelijkheid bestond ingeval van
toepassing van verdeling op volgorde van binnenkomst al voor het
basisbedrag (artikel 11, derde lid, onderdeel a) maar wordt nu ook
geĆÆntroduceerd voor de basiselektriciteitsprijs (artikel 12, tweede
lid) en de ten behoeve van de correctie te gebruiken elektriciteitsprijs
(artikel 14, eerste lid, onderdeel a). 

Bij windenergie wordt bij het vaststellen van het basisbedrag uitgegaan
van een gemiddeld aantal vollasturen per jaar gedurende de looptijd van
de beschikking. Windenergie heeft echter als kenmerk dat de opbrengst in
extreme situaties in enig kalenderjaar tot wel 20% kan afwijken van het
verwachte gemiddelde. Voor de opbrengst aan elektriciteitsinkomsten over
de totale looptijd van de beschikking maakt dit niet uit, aangezien een
slecht jaar gemiddeld gecompenseerd zal worden door een goed jaar. Dit
geeft ook gelijk een prikkel aan de exploitant om te streven naar
maximale efficiency, goede locaties en zo hoog mogelijke beschikbaarheid
voor de windmolen vanwege de extra elektriciteitsinkomsten. Voor de
subsidie ligt dit anders. In deze regeling wordt het maximaal aantal
vollasturen vastgesteld waarover per jaar subsidie kan worden
uitgekeerd. Het ligt in de rede om dat aantal vast te stellen op het
aantal dat is gebruikt bij het vaststellen van subsidie. Dit maximum zou
echter met zich meebrengen dat een windmolenexploitant in een slecht
windjaar minder subsidie krijgt, terwijl dit niet kan worden
gecompenseerd in een goed wind jaar, omdatĀ de subsidie is gemaximeerd.
Over de totale looptijd van de beschikking krijgt de exploitant dan
minder subsidie dan gewenst wordt geacht. Om dit te voorkomen,Ā wordt de
subsidie uitgekeerd over maximaal 80% van het veronderstelde gemiddelde
aantalĀ vollasturen. Om er voor te zorgen dat exploitanten bij dit
bijgestelde maximum van 80% van de vollasturen geen lager subsidiebedrag
ontvangen, wordt bij de vaststelling van het basisbedrag een
correctiefactor van 1,25 gebruikt (= 1/80%). Dezelfde correctie wordt
ook toegepast bij het vaststellen van de basiselektriciteitsprijs en bij
het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag. 

Artikel I, onderdeel F en K (artikel 14 en 22)

Net als bij de basiselektriciteitsprijs wordt ook voor de ten behoeve
van de jaarlijkse correctie te gebruiken elektriciteitsprijs ingeval van
toepassing van verdeling op volgorde van binnenkomst de mogelijkheid
geĆÆntroduceerd om deze afhankelijk te maken van de hoeveelheid
geproduceerde kWh die voor subsidie in aanmerking komt. Daarnaast wordt
eveneens net als bij de basiselektriciteitsprijs de correctiefactor voor
windenergie van 1,25 expliciet benoemd. Zie verder de toelichting bij de
artikelen 12 en 20.   

Artikel I, onderdeel G (artikel 15 en 22)

Op grond  van het Besluit SDE wordt alleen opgewekte elektriciteit
gesubsidieerd die op een net (in de zin van artikel 1 van de
Elektriciteitswet 1998). Voor het invoeden op een installatie wordt geen
subsidie verstrekt. Kleinverbruikers die hernieuwbare elektriciteit
opwekken voeden in de regel eerst in op de installatie (de
elektriciteitsverbruikende apparaten in een huishouden. Pas als de
apparaten niet alle opgewekte elektriciteit gebruiken wordt
elektriciteit op het net ingevoed. Het Besluit SDE houdt hier rekening
mee, terwijl juist het stimuleren van het eigen verbruik door
kleingebruikers een impuls kan gebruiken. Alle elektriciteit die zij
zelf opwekken hoeven zij immers niet af te nemen van een leverancier. Om
die reden wordt het eigen verbruik door kleinverbruikers ook
gesubsidieerd. Hierbij is geen beperking aangebracht in de soort
productie-installatie. Hoewel kleinverbruikers op dit moment veelal
gebruik maken van een zonnepaneel, kunnen andere systemen in de toekomst
niet worden uitgesloten. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan kleine
windturbines. Het eigen verbruik wordt gesubsidieerd tot de grens die is
opgenomen in artikel 31c van de Elektriciteitswet 1998 (3000 kWh).

Artikel I, onderdeel L (artikel 24a)

De SDE richt zich in eerste instantie op het stimuleren van duurzame
energie tegen zo laag mogelijke kosten. Dit betekent dat er in zijn
algemeenheid wordt uitgegaan van de toepassing van zogenaamde bewezen
technologieƫn. Het kan echter van belang zijn om ook de toepassing van
meer innovatieve technieken te stimuleren. Dit speelt met name bij de
categorie windenergie op zee. Zowel nationaal als internationaal is nog
niet veel ervaring opgedaan met wind op zee. Juist in deze categorie
vinden in de ontwikkeling van bv. turbinetechniek, fundering en
corrosiebestrijding innovaties plaats. Het toepassen van deze
innovatieve technieken kan er toe leiden dat de zogenaamde leercurve
versneld wordt doorlopen, waardoor op termijn de kosten lager zullen
kunnen uitvallen en er meer vermogen kan worden gerealiseerd . Dit is
van belang voor de realisatie van de toekomstige ambities op het gebied
van wind op zee. Toepassing van innovatieve technieken gaat echter
veelal gepaard met extra kosten, onder meer als gevolg van additionele
risicoā€™s, waardoor deze niet zonder meer van de grond zullen komen. 

Daarom wordt in dit artikel de mogelijkheid gecreƫerd om een
additionele subsidie te verstrekken voor de bijzondere en risicovolle
toepassing van innovatieve windmolens op zee. Deze subsidie zal
uitsluitend kunnen worden verstrekt aan een producent aan wie reeds op
grond van de onderhavige regeling subsidie is verstrekt. 

Bij ministeriƫle regeling zullen nadere regels worden gesteld over de
verstrekking van de subsidie. Daarbij zal in ieder geval worden
vastgesteld in welke vorm de additionele subsidie wordt verstrekt en
welke innovatieve installaties voor de subsidie in aanmerking komen.
Voor wat betreft de vorm kan daarbij naast een bedrag per geproduceerde
kWh ook worden gedacht aan bijvoorbeeld het verstrekken van een krediet
of een garantie. 

Daarnaast zullen in ieder geval ook nadere regels worden gesteld over de
aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover, het bedrag van
de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald, de
vaststelling van de subsidie en de betaling van de subsidie en het
verlenen van voorschotten.Ā Ā  

Artikel I, onderdeel Q (artikel 45 en 52)

Zoals beschreven in de toelichtingĀ bij het Besluit van 16 oktober 2007
is bedoeldĀ om met de artikelen 45 lid 3 en 52 lid 3 van het Besluit de
mogelijkheid te biedenĀ om binnen een aangewezen categorie
productie-installaties verschillende subsidietarieven te laten gelden
die gerelateerd zijn aan de omvang van de productie.Ā Gebleken is dat de
betreffende artikelen de geschetste differentiatie-mogelijkheid in de
praktijk niet boden. Met de wijziging vanĀ dezeĀ artikelenĀ wordt deze
mogelijkheid wel geboden.Ā Deze wijziging houdt geen verband met de
vraagĀ of daadwerkelijk subsidie zal worden verleend aan WKK.Ā 

Artikel I, onderdeel S (artikel 56)

Aan artikel 56, tweede lid, worden twee onderdelen toegevoegd. Dit zijn
gegevens die aanvrager bij de aanvraag moet overleggen en betreffen een
financiƫle onderbouwing van de productie-installatie en indien de
aanvrager een samenwerkingsverband is, een overzicht van de gegevens van
het samenwerkingsverband. De eis om een financiƫle onderbouwing te
overleggen komt voort uit een afwijzingseis die reeds in het Besluit SDE
is opgenomen. De aanvraag kan op grond van artikel 59 van het Besluit
SDE worden afgewezen indien de minister onvoldoende vertrouwen heeft in
de economische haalbaarheid. Dat kan alleen getoetst worden indien er
een financiƫle onderbouwing wordt overgelegd. 

Artikel I, onderdeel V en X (artikel 59 en 61)  

De realisatietermijn van drie jaar wordt door marktpartijen in sommige
gevallen als tekort ervaren. Dit speelt met name bij omvangrijke
projecten zoals wind op zee. Daarbij spelen zowel de bouw zelf als de
leveringstermijn van onderdelen zoals de turbines. Deze termijn wordt
daarom gemaximeerd op vier jaar. Op grond van artikel van het Besluit
SDE kan deze termijn op verzoek van de subsidie-ontvanger nog met een
jaar worden verlengd als er tijdens de bouw ernstige tegenvallers waren.
Tegelijkertijd kunnen vele typen productie-installaties sneller in
gebruik worden genomen. Om die reden wordt de termijn vastgesteld
waarbinnen de installatie in gebruik moet worden genomen voortaan bij
ministeriƫle regeling (bij de aanwijzing van de te subsidiƫren
categorieƫn productie-installaties) vastgesteld. Tevens wordt aan
artikel 61 een nieuw lid toegevoegd. Met name bij wind op zee is de
periode tussen het aanvragen van subsidie en het in productie nemen van
de installatie vrij groot. Dat betekent dat de subsidie-aanvrager de
kosten van de productie-installatie en de subsidiebehoefte per kWh goed
moet berekenen om de productie-installatie te realiseren. Het is niet
wenselijk subsidie te verstrekken aan een partij die zijn verplichtingen
uiteindelijk niet zal nakomen. Pas na enkele jaren zal duidelijk zijn of
de productie-installatie zal worden gerealiseerd. Indien dat niet het
geval is, zal de minister de subsidie intrekken. De minister kan de
subsidie dan echter niet meer aan een andere aanvrager verstrekken omdat
die aanvrager op dat moment niet meer zal beschikken over een vergunning
op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken. Om het risico op het
niet realiseren van de productie-installatie zo gering mogelijk te
maken, wordt de subsidie verstrekt onder de ontbindende voorwaarde dat
de subsidie-ontvanger meewerkt aan het sluiten van een
uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36, tweede lid, van de
Algemene wet bestuursrecht. Dit betreft een zogenaamde
afdwingovereenkomst: de subsidie-ontvanger en de Staat spreken
civielrechtelijk met elkaar af dat de productie-installatie waarvoor
subsidie wordt verstrekt ook daadwerkelijk gerealiseerd zal worden. De
nakoming van de overeenkomst kan via de civiele rechter worden
afgedwongen. Bij ministeriƫle regeling kunnen nadere eisen aan de
uitvoeringsovereenkomst worden gesteld. Hierbij kan worden gedacht aan
een bepaling dat de subsidie-ontvanger een bepaalde financiƫle
zekerheid moet stellen gedurende de periode die gemoeid is met de bouw
van de productie-installatie. Die zekerheid wordt verbeurd indien de
subsidie-ontvanger zijn verplichtingen niet nakomt. Een dergelijke eis
zorgt op voorhand dat partijen goed nadenken over het aanvragen van
subsidie. 

Artikel I, onderdeel W (artikel 60)

Bij windenergie op zee is sprake van een groot aantal initiatieven, die
op verschillende afstanden uit de kust zijn gesitueerd.Ā Een deel van de
kosten van wind op zee projecten is direct gerelateerd aan de afstand
tot de kust. Daarbij moet worden gedacht aan funderingskosten (de zee
wordt dieper naarmate men verder uit de kust komt), kabelkosten (voor de
aansluiting van het park op het Nederlandse elektriciteitsnet) en de
kosten van bouw en onderhoud (langere vaarafstand). Dit brengt met zich
mee dat partijen verder uit de kust voor wat betreft deze kosten
aspecten in een nadeligere positie zitten dan partijen dichter bij de
kust. Teneinde het speelveld voor de verschillende partijen op het
aspect afstand tot de kust meer gelijk te kunnen maken, en windmolens
die ver uit de kust liggen niet of minder te benadelen in een tender,
biedt het vierde lid van artikel 60 een nuancering van de tender. Dit
artikellid biedt de mogelijkheid om bij ministeriƫle regeling aan de
afstand tot de kust gerelateerde bedragen vast te stellen. . Deze
bedragen zullen in het kader van de tender voor wind op zee in mindering
worden gebracht op de door de aanvrager opgegeven tenderbedragen, waarna
de aldus bijgestelde tenderbedragen worden gehanteerd voor de
rangschikking van de ingediende voorstellen. Indien subsidie wordt
verleend, wordt dit uiteraard gedaan aan de hand van het opgegeven
tenderbedrag, en niet het ten behoeve van de tender verminderde bedrag. 

Artikel I, onderdeel Y (artikel 63)

Sommige typen productie-installaties zijn nog niet zo lang op de markt
en is nog maar weinig ervaring opgedaan. Om zoveel mogelijk te leren
over de bouw, productie, uitval en onderhoud van die
productie-installaties is het wenselijk dat de subsidie-ontvanger
jaarlijks monitorgegevens met betrekking tot de genoemde aspecten aan de
minister overlegt. Uit deze gegevens kan blijken of bepaalde typen
productie-installaties vaker uitvallen of vaker grootschalig onderhoud
nodig hebben dan vooraf was voorzien. Dergelijke productie-installaties
zijn dan in de praktijk niet erg productief: zij wekken minder
elektriciteit of gas op dan was verwacht. Deze gegevens kan de minister
betrekken in de besluitvorming rondom het aanwijzen van categorieƫn
productie-installaties die in latere jaren gesubsidieerd worden.

De Minister van Economische Zaken, 

Ontwerpbesluit dd 24-10-2008. Bijlage bij brief met nummer 8127886