[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van de leden De Pater-van der Meer en Omtzigt over de toerekening van vermogen uit vererving

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2008D12800, datum: 2008-10-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2008Z04345:

Preview document (šŸ”— origineel)


Hierbij doe ik u, mede namens de minister voor Wonen, Wijken en
Integratie en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
toekomen de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden De Pater-van
der Meer en Omtzigt over de toerekening van vermogen uit vererving.

Hoogachtend,

de staatssecretaris van Financiƫn,

mr. drs. J.C. de Jager



2008Z04345/2080902

Kamervragen van de leden De Pater - van der Meer en Omtzigt

1

Herkent u de volgende situatie: een man en vrouw waren gehuwd en hebben
tijdens dit huwelijk een aantal kinderen gekregen; na verloop van tijd
zijn de man en vrouw gescheiden en is de man overleden; de man had geen
testament, dus de minderjarige kinderen erven van rechtswege een
aanzienlijk vermogen; omdat de kinderen minderjarig zijn wordt het
vermogen van de kinderen in de belastingheffing van hun moeder
betrokken; dientengevolge is de moeder inkomstenbelasting verschuldigd
over dit belastbare inkomen uit sparen en beleggen?

2.

Deelt u de mening dat er indien mogelijk een oplossing voor dergelijke
situaties moet komen, omdat de vrouw nu min of meer is genoodzaakt om
vermogen te onttrekken aan het vermogen dat de kinderen van hun vader
geƫrfd hebben, terwijl dit vermogen eigenlijk niet voor dit doel
bestemd is?

Antwoord op vragen 1 en 2

Het is inderdaad zo dat de rendementsgrondslag voor het belastbare
inkomen uit sparen en beleggen van een minderjarig kind aan de ouder(s)
wordt toegerekend (artikel 2.15 van de Wet IB 2001). Bij die toerekening
is het niet van belang of het vermogen van het kind tot stand gekomen is
door het ontvangen van een erfenis of op een andere wijze.

Het volgt uit de Wet IB 2001 dat het vermogen van een natuurlijk persoon
in de heffing van inkomstenbelasting wordt betrokken, ook het vermogen
van een minderjarige. Dat de (opbrengsten uit) dat vermogen mede worden
aangewend om de verschuldigde belasting te voldoen ligt dan ook voor de
hand. In de Wet IB 2001 is gekozen om de belastingheffing van het
vermogen van minderjarigen vorm te geven door het vermogen toe te
rekenen aan de ouder(s). Deze vormgeving is mede ingegeven door het feit
dat, in het overgrote deel van de gevallen, de ouders op grond van het
civiele recht het vruchtgenot hebben van het vermogen van het kind. Het
saldo van de opbrengsten en de lasten van dat vermogen komt dan toe aan
de ouders, niet aan het kind. Het ligt in de rede dat de ouders dan ook
de belasting over dat vermogen betalen en daarvoor de opbrengst van het
vermogen mede aanwenden. De mening van de vragenstellers dat het
vermogen van het kind hier niet voor bestemd is, deel ik dan ook niet,
nog daargelaten dat de heffing niet het vermogen maar het rendement
treft.

Het komt overigens voor dat een ouder niet het vruchtgenot heeft van
(een deel van) het vermogen van een kind, bijvoorbeeld omdat dat bij
testament is uitgesloten. Ook in deze gevallen wordt het vermogen van
het kind aan de ouder toegerekend en heeft de ouder een verhaalsrecht op
het kind voor het deel van de door de ouder betaalde inkomstenbelasting
dat aan het vermogen van het kind valt toe te rekenen. 

Ik vind het niet wenselijk om het kind zelf in de belastingheffing te
betrekken. Het aantal belastingplichtigen zou dan immers sterk toenemen.
Verder zou dan ook jaarlijks de waarde van het vruchtgenot van het
vermogen van de kinderen moeten worden bepaald ten behoeve van de
aangifte van de ouders. Dit alles zou een aanzienlijke en in mijn ogen
onnodige complicatie creƫren in de belastingheffing.

3.

Heeft de toerekening van het vermogen van de kinderen consequenties voor
de huurtoeslag?

Antwoord vraag 3

Ja. In de eerste plaats doordat voor de inkomstenbelasting het vermogen
van minderjarige kinderen wordt toegerekend aan de ouder die het gezag
over het kind uitoefent. Indien dit vermogen boven de vrijstellingen van
box 3 uitkomt, is er geen recht op huurtoeslag (artikel 7, derde en
vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en
artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag). Hierbij moet
echter niet uit het oog worden verloren dat de ouders wel het
vruchtgenot hebben van het vermogen van het kind.

In de tweede plaats geldt op grond van het hiervoor genoemde artikel van
de Wet op de huurtoeslag, dat voor de vaststelling van het recht op en
de hoogte van de huurtoeslag, ook de draagkracht - waaronder het
vermogen - van medebewoners van de huurder meetelt. Onder het begrip
medebewoner vallen op grond van artikel 2, eerste lid onder g van de
Awir ook de kinderen van de huurder. Slechts wanneer het gaat om het
vermogen van een inwonend pleegkind of wanneer het gaat om vermogen van
een minderjarig kind waarover de huurder, diens partner, andere
medebewoners noch het kind zelf kan beschikken, kan op verzoek van de
belanghebbende een uitzondering op deze bepalingen worden gemaakt. Dit
ligt vast in artikel 9, eerste lid onder a van de Uitvoeringsregeling
Awir.

4.

Heeft de toerekening van het vermogen van de kinderen consequenties voor
de middelentoets bij het aanvragen van de bijstanduitkering?

Antwoord vraag 4

In de Wet werk en bijstand (WWB) geldt als uitgangspunt dat rekening
wordt gehouden met alle middelen waarover wordt beschikt of
redelijkerwijs kan worden beschikt door in de bijstand begrepen
personen. Omdat de bijstand als gezinsbijstand wordt verstrekt, dienen
ā€“ behoudens het bepaalde in artikel 31, tweede lid, onder h van de WWB
ā€“ de middelen van alle gezinsleden in aanmerking te worden genomen.
Dit betekent dat ook met het vermogen van de ten laste komende
minderjarige kinderen bij de bijstandsverlening aan de ouder in beginsel
rekening moet worden gehouden. De bijstand wordt immers mede ten behoeve
van het levensonderhoud van die kinderen verstrekt.

5.

Deelt u de mening dat het een oplossing zou kunnen zijn om vermogen uit
te sluiten van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en dus box
III van de

belastingplichtige, mits belastingplichtige kan aantonen ā€“bijvoorbeeld
door middel van een notarisverklaring ā€“ dat de belastingplichtige het
vermogen van

de kinderen niet aanspreekt?

Antwoord vraag 5

Nee. Voor de heffing van inkomstenbelasting in box 3 maakt het niet uit
of iemand vermogen wel of niet aanspreekt. Ook is het, zoals bij het
antwoord op de vragen 1 en 2 is aangegeven, niet wenselijk de kinderen
zelf als belastingplichtige in de heffing te betrekken. Verder werkt de
toerekening in box 3 voor de huurtoeslag uit overeenkomstig de bedoeling
van de wetgever. De middelentoets in de WWB staat los van de toerekening
in de inkomstenbelasting. 

6.

Bent u bereid de antwoorden op deze vragen vĆ³Ć³r het wetgevingsoverleg

over het Belastingplan 2009 op 30 oktober a.s. aan de Kamer te doen

toekomen?

Antwoord vraag 6

Ja

 In artikel 31, tweede lid, WWB is opgenomen dat de inkomsten uit arbeid
van de tot zijn last komende kinderen, alsmede door hen ontvangen
uitkeringen inzake werkloosheid en arbeidsongeschiktheid niet tot de
middelen van het gezin worden gerekend, tenzij het de verlening van
bijzondere bijstand betreft voor bijzondere noodzakelijke kosten van het
bestaan van die kinderen.

	 PAGE  4  /  NUMPAGES \* ARABIC \* MERGEFORMAT  4 

De voorzitter van de Tweede Kamer 

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG 

Directie Directe Belastingen



Datum

Uw brief (Kenmerk)

Ons kenmerk

30 oktober 2008

2008Z04345/2080902580

DB/2008/580 U

Onderwerp

Vragen van de leden De Pater- van der Meer en Omtzigt



Inlichtingen

dhr. mr.Ā A.J.M.Uijens 

T 070-3428506

F 070-3427992

E a.j.m.uijens@minfin.nl



Geachte voorzitter,