[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nederlandse reactie

Bijlage

Nummer: 2008D13486, datum: 2008-11-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Nederlandse reactie op EG-groenboek over auteursrecht in de kenniseconomie (2008D13485)

Preview document (🔗 origineel)


NEDERLANDSE REACTIE OP HET

GROENBOEK ‘AUTEURSRECHT IN DE KENNISECONOMIE’  

Oktober 2008

1. Inleiding

De Europese Commissie (de Commissie) heeft een groenboek opgesteld over
auteursrecht in de kenniseconomie (het Groenboek). Doel van het
Groenboek is een debat bevorderen over de wijze waarop kennis voor
onderzoek, wetenschap en onderwijs optimaal kan worden verspreid in een
digitale omgeving. Daartoe stelt de Commissie enkele algemene vragen
over de in de Richtlijn auteursrecht opgenomen beperkingen op het
exclusieve auteursrecht en specifieke vragen over beperkingen ten gunste
van bibliotheken en archieven, beperkingen ten behoeve van mensen met
een handicap, verspreiding van werken voor onderwijs- en
onderzoeksdoeleinden en, ten slotte, over door de gebruiker gemaakte
inhoud (“user generated content”). De Commissie heeft
belanghebbenden verzocht op het Groenboek te reageren. Het onderhavige
document bevat uitsluitend de reactie van Nederland op het Groenboek en
behelst geen definitief standpunt van Nederland ten aanzien van een
eventuele herziening van het communautaire acquis. 

In deze reactie is gebruik gemaakt van de commentaren die ontvangen zijn
op een op 2 oktober 2008 gehouden consultatiebijeenkomst. Daarbij waren
de volgende organisaties aanwezig: het Verbond van Nederlandse
Ondernemingen (VNO-NCW), Midden- en Kleinbedrijf-Nederland, het
Nederlands Uitgeversverbond (NUV), de Stichting Auteursrechtbelangen,
CEDAR (facilitair bedrijf voor auteursrechtenorganisaties), de Stichting
Leenrecht, bibliothekenorganisatie FOBID, de Vereniging Openbare
Bibliotheken, Videma (beheert de vertoningsrechten van video- en
tv-producties), het Instituut voor Informatierecht van de Universiteit
van Amsterdam, de Vereniging Wikipedia Nederland en Dedicon, producent
en distributeur van alternatieve leesvormen voor gehandicapten. Diverse
organisaties zullen de Commissie separaat commentaar geven op het
Groenboek.

Waar in deze antwoorden wordt gesproken over archieven, bibliotheken en
musea wordt gedoeld op archieven, bibliotheken en musea die voor het
publiek toegankelijk zijn en die niet het behalen van direct of indirect
economisch of commercieel voordeel nastreven (artikel 5 lid 2 onder c
van de Richtlijn auteursrecht). Deze reactie volgt de vragen in de
volgorde waarin ze in het Groenboek zijn gesteld. 

2. Algemene vraagstukken

(1) Moeten contractuele afspraken tussen rechthebbenden en gebruikers
over de toepassing van auteursrechtbeperkingen worden aangemoedigd of
moeten daarvoor richtsnoeren worden opgesteld?

Het auteursrecht maakt onderdeel uit van het civiele recht waarover bij
uitstek contractuele afspraken gemaakt kunnen worden tussen
rechthebbenden en gebruikers die voor bepaalde handelingen de
toestemming van de rechthebbende nodig hebben dan wel een vergoeding
moeten betalen. Het auteursrecht is gebaseerd op dergelijke contractuele
afspraken. Ook daar waar de Europese Commissie met dergelijke afspraken
doelt op zelfregulering, is het auteursrecht daarvoor bij uitstek
geschikt. Afspraken tussen partijen en zelfregulering zijn inherent aan
het auteursrecht en zijn, omdat zelfregulering in de regel tot het beste
maatwerk leidt, uitgangspunt van het Nederlandse auteursrechtbeleid
(Kamerstukken II 2007/08, 29 838, nr. 6). Hierbij past wel de
kanttekening dat zelfregulering zijn begrenzing vindt in het (Europese)
mededingingsrecht.

	De overheid kan ten behoeve van de totstandkoming van
zelfreguleringsafspraken een stimulerende en initiërende rol spelen.
Dat geldt niet alleen voor de nationale overheid, maar – waar het gaat
om grensoverschrijdende situaties – juist ook voor de Europese
overheid. In de praktijk blijkt de wijze waarop de beperkingen en
uitzonderingen op het auteursrecht in de Richtlijn auteursrecht zijn
geformuleerd tot veel rechtsonzekerheid aanleiding te geven. Hier ligt
nadrukkelijk een rol voor en verantwoordelijkheid van de Europese
Commissie, die door middel van de uitvaardiging van richtsnoeren de
totstandkoming van zelfreguleringsafspraken, zoals modellicenties, zou
kunnen bevorderen. Soft-law-instrumenten, zoals een aanbeveling of
interpretatieve mededeling, vormen daartoe een geschikt middel. Ten
behoeve daarvan zou de Commissie, naar analogie van haar initiatief in
het thuiskopiedossier, stakeholderplatforms op Europees niveau kunnen
oprichten. Aan nader optreden van de Europese Commissie bestaat in het
bijzonder behoefte in die gevallen waarin de contractspartners geen
gelijkwaardige positie tegenover elkaar innemen. 

	In dit verband kan overigens ook aan de positie van consumenten worden
gedacht omdat het huidige EG-acquis niet specifiek rekening houdt met de
positie van de online-consument van auteursrechtelijk beschermde werken.
Een aandachtspunt is dat rechthebbenden soms (onredelijk) bezwarende
bedingen in algemene voorwaarden opnemen, waardoor bijvoorbeeld
beperkingen onnodig worden ‘weggecontracteerd’. Bovendien is het van
belang dat ook de (kleine institutionele) gebruikers, die geen
consumenten als zodanig zijn, maar die in een (stelselmatig) zwakkere
onderhandelingspositie verkeren, niet de dupe worden van dergelijke
contractuele praktijken van contentaanbieders op internet. De Commissie
zou deze bij uitstek grensoverschrijdende problematiek op het snijvlak
van auteursrecht en consumentenrecht nader moeten bestuderen, om te
bezien welke maatregelen eventueel nodig zijn. 

(2) Moeten contractuele afspraken tussen rechthebbenden en gebruikers
over andere aspecten die niet onder de auteursrechtbeperkingen vallen,
worden aangemoedigd of moeten daarvoor richtsnoeren of modellicenties
worden opgesteld? 

Hetgeen hierboven ten aanzien van vraag 1 is opgemerkt, geldt mutatis
mutandis voor de totstandkoming van contractuele afspraken tussen
rechthebbenden en gebruikers over aspecten die niet onder de
auteursrechtbeperkingen vallen. In dit verband kan met name gedacht
worden aan de uitvaardiging van richtsnoeren of de ontwikkeling van
modelcontracten ten behoeve van een beter ‘auteurscontractenrecht’,
waarbij bijvoorbeeld (onafhankelijke) journalisten en fotografen,
acteurs en uitvoerende artiesten een betere bescherming kunnen genieten
tegenover de grote (internationale) partijen, zoals uitgevers en
platenmaatschappijen, waarmee zij contracten moeten sluiten.
Ongelijkheid tussen partijen belemmert hier nogal eens de totstandkoming
van evenwichtige en rechtvaardige afspraken. Gelet op het vaak
grensoverschrijdende karakter van deze problematiek ligt ook hier bij
uitstek een rol voor de Europese Commissie, bijvoorbeeld via een
rechtsvergelijkende inventarisatie van ‘best practices’ of de
oprichting van een stakeholderplatform.

(3) Is een benadering op basis van een opsomming van niet-verplichte
beperkingen passend in het licht van de evoluerende internettechnologie
en de heersende economische en sociale verwachtingen?

Nee. Het feit dat de Richtlijn auteursrecht een stelsel van optionele en
bovendien maar in zeer beperkte mate geharmoniseerde beperkingen kent,
sluit niet aan bij de eisen die in het snel evoluerende internettijdperk
aan de interne markt en de grensoverschrijdende uitwisseling van
informatie gesteld zouden moeten worden. Het huidige optionele karakter
van de in totaal twintig beperkingen die de Richtlijn auteursrecht
biedt, en daarmee het uiteenlopende gebruik ervan in de verschillende
EU-lidstaten, leidt tot een onnodige versnippering van het auteursrecht,
negatieve repercussies voor de interne markt en vermijdbare
belemmeringen in de mogelijkheden voor grensoverschrijdende kennis- en
informatie-uitwisseling. Er heerst hierdoor veel onzekerheid in
EU-verband over wat wel of niet mag met een beschermd werk, waardoor
grensoverschrijdende projecten onnodig worden belemmerd. Dat geldt niet
alleen voor de reikwijdte van de beperkingen zelf, maar eveneens voor de
daarmee samenhangende drie-stappen-toets.

 In dit verband kan een kwalitatief onderscheid gemaakt worden tussen,
ten eerste, beperkingen die een constitutioneel karakter hebben omdat ze
raken aan de grondslagen van een sociale en democratische samenleving
(bijv. de onderwijs- en wetenschapsexceptie, de gehandicaptenexceptie,
de bibliotheekexceptie, de persovername-exceptie en het citaatrecht) en,
ten tweede, beperkingen die rechtstreeks van invloed zijn op de goede
werking van de interne markt (bijv. de thuiskopie-exceptie). 

Bij de eerste categorie beperkingen is, vanwege hun fundamentele
karakter, zowel een wettelijke verplichtstelling als nadere harmonisatie
nodig. Hoewel bij de beperkingen die van belang zijn voor de goede
werking van de interne markt zou kunnen worden volstaan met handhaving
van het optionele karakter, bijvoorbeeld van de thuiskopie-exceptie, is
nadere harmonisatie van de voorwaarden waaronder een beperking
ingeroepen kan worden noodzakelijk. De huidige divergenties in de
nationale thuiskopiestelsels hebben dermate negatieve effecten op zowel
de inkomenspositie van rechthebbenden als op de onderlinge
mededingingsverhoudingen tussen de betalingsplichtige ondernemingen, dat
communautair optreden dringend gewenst is. Het door de Europese
Commissie in mei 2008 opgerichte stakeholderplatform, gericht op een
betere afstemming van de nationale thuiskopiestelsels, vormt daarvoor op
zich een goede aanzet. 

In meer algemene zin zij ten slotte opgemerkt dat de Richtlijn
auteursrecht een limitatieve lijst van beperkingen kent. Daarvan kan,
zeker in een tijd van snelle economische en technologische
ontwikkelingen, een zekere verstarrende werking uit gaan. Het zou daarom
goed zijn als de Commissie ook de voor- en nadelen van een aanvullende
open norm (bijvoorbeeld de redelijkheid en billijkheid of fair-use) in
de discussie zou willen betrekken.

(4) Dienen bepaalde categorieën van beperkingen verplicht te worden
gesteld om meer rechtszekerheid te waarborgen en de begunstigden van de
beperkingen een betere bescherming te garanderen?

(5) Zo ja, welke?

De volgende beperkingen zouden, wegens het constitutionele karakter
ervan, via een wijziging van de Richtlijn auteursrecht in ieder geval in
alle EU-landen verplicht gesteld moeten worden: het citaatrecht, de
persovername-exceptie, de onderwijs- en wetenschapsbeperking, de
bibliotheekexceptie alsmede de gehandicaptenexceptie. In dit verband
verdient ook de problematiek van de verweesde werken bij
niet-commerciële instellingen (bibliotheken, musea en archieven)
bijzondere aandacht. Vasthouden aan het beginsel van het primaat van
contractuele onderhandelingen kan bij verweesde werken teveel
hindernissen opwerpen voor de realisering van initiatieven als i2010
Digital Libraries (waaruit de Europese digitale bibliotheek Europeana
voortvloeit). Het gaat dan met name om formatwijziging, digitalisering
en beschikbaarstelling van digitale versies via internet. 

In algemene zin geldt dat uiteraard ook nadere harmonisatie vereist is
van de voorwaarden waaronder deze – straks wellicht verplichte
beperkingen – ingeroepen kunnen worden.

3.1. Beperkingen ten gunste van bibliotheken en archieven

(6) Dient de beperking voor bibliotheken en archieven ongewijzigd te
blijven omdat de uitgevers zelf onlinetoegang tot hun catalogi zullen
ontwikkelen? 

(7) Moeten voor het publiek toegankelijke bibliotheken,
onderwijsinstellingen, musea en archieven licentieregelingen aangaan met
de uitgevers om de toegankelijkheid van de werken te verhogen? Zijn er
voorbeelden van succesvolle licentieregelingen voor de onlinetoegang tot
ibliotheekverzamelingen?

Archieven, bibliotheken en musea hebben een eigen plicht tot
digitalisering van hun collectie en openbaarmaking van die
gedigitaliseerde werken via internet, mede ten gevolge van projecten als
i2010 Digital Libraries. Wanneer uitgevers zelf hun catalogi online
toegankelijk maken, staat dat los van genoemde plicht van die
instellingen en ook los van de beperking op het auteursrecht voor
archieven en bibliotheken. Een online toegang tot uitgeverscatalogi kan
het wellicht voor genoemde instellingen wel eenvoudiger maken om
contracten af te sluiten met de uitgevers, zodat ook het publiek van
archieven, bibliotheken en musea kan profiteren van toegang tot die
catalogi. Maar de beperking in de Richtlijn auteursrecht voor archieven
en bibliotheken behoeft geen aanpassing ten gevolge van onlinetoegang
tot catalogi van uitgevers. Deze beperking voorziet vooralsnog in een
behoefte. Dit geldt ook wanneer met de onlinetoegang tot catalogi van
uitgevers wordt gedoeld op de toegankelijkheid via internet van de
inhoud van alle uitgaven van een uitgeverij (bijv. via aanschaf van een
elektronisch boek dat via internet in een digitaal bestand geleverd
wordt of een digitaal abonnement op een tijdschrift).

Het aangaan van licentieregelingen tegen redelijke voorwaarden is binnen
het kader van het huidige auteursrecht in beginsel het uitgangspunt
(verwezen zij ook naar hetgeen hiervoor in het antwoord bij vraag 1 is
opgemerkt). Daar waar het gaat om werken waarvan de rechthebbende of de
uitgever bekend is en die uitgevers nog zelf commercieel willen
exploiteren, is het niet wenselijk om hen te verplichten ook
licentieovereenkomsten te sluiten met publieke instellingen zodat deze
diezelfde werken digitaal zouden kunnen ontsluiten. Werken die eenmaal
digitaal via internet beschikbaar zijn, zijn moeilijk nog door de
rechthebbende zelf commercieel te exploiteren. Hierbij geldt dat
investeringen en bestaande businessmodellen niet genegeerd mogen worden.
Het beschikbaar stellen van auteursrechtelijk beschermde werken via
archieven, bibliotheken en musea zal via onderhandelingen met de
rechthebbende of diens vertegenwoordiger tot stand dienen te komen. Daar
waar het gaat om verweesde werken bestaat behoefte aan een wettelijke
regeling of andere maatregelen ter ondersteuning, waartoe de Europese
Commissie het initiatief zou dienen te nemen (zie verder paragraaf 3.1.
hieronder).

Een voorbeeld van een licentieregeling is de koepelovereenkomst tussen
de belangenorganisatie voor de Nederlandse platenindustrie NVPI en de
Centrale Discotheek Rotterdam (CDR) inzake het project
Digileen. Daarbij kunnen consumenten muziekopnamen 'online lenen' uit
de grote collectie geluidsdragers van de CDR. In feite is er geen sprake
van lenen omdat het niet om fysieke exemplaren gaat, maar is er wel
toestemming nodig van de rechthebbenden, het gaat immers om een “on
demand” online aanbod. Via Digileen kunnen geluidsopnamen worden
gedownload en deze downloads wissen zichzelf na de “uitleentermijn”
van zeven dagen. Via de NVPI-koepelovereenkomst kunnen
platenmaatschappijen meedoen aan het Digileen-project (zie
www.muziekweb.nl/digileen). Sinds 1 oktober 2008 is Digileen ook
uitgerold in België.

(8) Moet het toepassingsgebied van de beperking voor publiek
toegankelijke bibliotheken, onderwijsinstellingen, musea en archieven
worden verduidelijkt met betrekking tot:

(a) formaatwijziging;

(b) het aantal kopieën dat toegestaan is volgens de beperking;

(c) het scannen van volledige verzamelingen in het bezit van
bibliotheken?

Er bestaat onduidelijkheid bij archieven, bibliotheken en musea ten
aanzien van de wijze waarop zij kopieën kunnen maken teneinde werken
voor de toekomst te bewaren (preserveringskopie). Dit geldt niet alleen
voor het digitaliseren van papieren collecties (bijv. kranten), maar ook
om het behoud van kwetsbaar digitaal materiaal. Ook bij dit laatste
onderwerp speelt de vraag wat de auteursrechtelijke complicaties zijn
die zich kunnen voordoen bij formaatwijziging die nodig is om bestanden
toegankelijk te houden wanneer ten gevolge van de technische
ontwikkelingen een format in onbruik raakt. Het lijkt dan ook
noodzakelijk te verduidelijken in hoeverre formaatwijziging mogelijk is
onder het auteursrecht en zo nodig via EG-brede harmonisatie de
benodigde ruimere mogelijkheden te bieden om papieren Ă©n digitale
verzamelingen te behouden voor de toekomst.

Hetzelfde geldt voor het scannen van de volledige verzamelingen in het
bezit van archieven, bibliotheken en musea. Daarbij zij opgemerkt dat
het scannen de eerste stap is naar het bredere vraagstuk van de digitale
ontsluiting van archieven, bibliotheken en musea. Het scannen dient in
ieder geval mogelijk te zijn in het kader van het behoud van de
documenten (preservering) en de ontsluiting binnen de instelling. Met
name voor archieven betekent de mogelijkheid om het publiek de gescande
documenten in te laten zien in plaats van het origineel het behoud van
de vaak kwetsbare papieren stukken.

Het in een richtlijn of in een ander instrument geven van nadere
aanwijzingen omtrent aantallen kopieën, lijkt de flexibiliteit van
dergelijke beperkingen onnodig te beperken. Per geval zal bekeken moeten
worden wat een redelijk aantal kopieën is, gezien het belang van de
bibliotheek versus het belang van de rechthebbende.

(9) Dient de wet te worden verduidelijkt in verband met de vraag of het
scannen van werken in het bezit van bibliotheken met het doel om de
inhoud ervan doorzoekbaar te maken op het internet, buiten het
toepassingsgebied valt van de huidige beperkingen op het auteursrecht?

Het verdient aanbeveling om bibliotheken, archieven en musea beter te
faciliteren om binnen de mogelijkheden van het auteursrecht, hun
collectie via internet te ontsluiten, zodat zij kunnen voldoen aan hun
taak en de beleidsdoelstellingen zoals die voortvloeien uit
programma’s zoals i2010 Digital Library. Het gaat hier om voor het
publiek toegankelijke instellingen met een publieke taak op het gebied
van het ontsluiten van het cultureel erfgoed, die geen commercieel of
economisch voordeel nastreven. Hun dient zekerheid geboden te worden hoe
zij aan hun taak kunnen voldoen, zonder in strijd te komen met het
auteursrecht. Zoals hiervoor in het antwoord op vragen 6 en 7 is
aangegeven, dient daarbij onderscheid gemaakt te worden tussen werken
waarvan de rechthebbende of uitgever bekend is en die nog door uitgevers
zelf geëxploiteerd worden of kunnen worden enerzijds en verweesde
werken anderzijds. 

(10) Is er nog een wettelijk instrument van de Gemeenschap nodig om het
probleem van de verweesde werken te behandelen, dat verder gaat dan de
Aanbeveling van de Commissie van 24 augustus 2006 (2006/585/EG)?

(11) Indien dat het geval is, moet dit dan gebeuren via een wijziging
van de Richtlijn van 2001 betreffende het auteursrecht in de
informatiemaatschappij of via een afzonderlijk instrument?

(12) Hoe moeten de grensoverschrijdende aspecten van het vraagstuk van
de verweesde werken worden aangepakt om ervoor te zorgen dat de
oplossingen waarvoor in de verschillende lidstaten wordt gekozen in de
hele EU worden erkend?

Zoals hiervoor al verschillende keren is geconstateerd, bevinden
bibliotheken, archieven en musea zich in een spagaat. Enerzijds worden
zij geacht het cultureel erfgoed dat zij beheren via internet
toegankelijk te maken, zodat gebruikers zonder de instelling te
bezoeken, de documenten e.d. via internet kunnen inzien. Anderzijds
dienen zij het auteursrecht te respecteren. Die twee uitgangspunten zijn
bijzonder lastig met elkaar te verenigen waar het gaat om de zogenaamde
verweesde werken. 

In het kader van zelfregulering van de problematiek van verweesde werken
hebben  betrokkenen in Nederland een interessant initiatief genomen.
Bibliothekenorganisatie FOBID en de Stichting Auteursrechtbelangen
(waarin de Nederlandse organisaties van auteursrechthebbenden verenigd
zijn) hebben op 22 april 2008 een intentieverklaring ondertekend die
inhoudt dat bibliotheken hun collecties kunnen gaan digitaliseren, mits
zij daarover per project overeenstemming bereiken met de betrokken
organisaties van rechthebbenden over de voor dat project benodigde
regelingen. Stichting Auteursrechtbelangen en ‘VOI@E’, de nieuwe
branchevereniging voor collectieve beheersorganisaties, zorgen voor
Ă©Ă©n loket dat bibliotheken en archieven kan adviseren en kan helpen
bij het treffen van benodigde regelingen met Nederlandse rechthebbenden.
Het akkoord voorziet in een gestructureerd gezamenlijk overleg, waarbij
per project afspraken worden gemaakt over de werken die gedigitaliseerd
mogen worden, de manier waarop die werken vervolgens beschikbaar mogen
worden gemaakt en de eventuele vergoeding die daarvoor moet worden
betaald (zie hierover   HYPERLINK "http://auteursrecht.nl" 
http://auteursrecht.nl  onder “nieuws”).

Maar de omvang van de problematiek is hier dermate groot en concreet,
dat ondersteuning gewenst is. Archieven, bibliotheken en musea dienen
als erfgoedinstellingen beter gefaciliteerd te worden om aan hun taken
en verplichtingen te voldoen. Dat dient te geschieden in de vorm van een
wettelijk instrument (EG-harmonisatie) of ondersteuning bij EG-brede
zelfregulering. De  vraag welk model daarbij de voorkeur heeft, zou aan
nader onderzoek onderworpen moeten worden. In Nederland is zeer recent
een studie afgerond naar praktijkvoorbeelden uit Canada (licentie door
een overheidsorgaan), de VS (beperking van aansprakelijkheid), Engeland
en Duitsland (specifieke wettelijke beperkingen), Zweden (vrijwillig
collectief beheer dat bij wet wordt uitgebreid) en Frankrijk (verplichte
vertegenwoordiging voor verweesde werken door een collectieve
organisatie). Deze studie is bijgevoegd. Het Nederlandse kabinet zal
over deze studie de betrokken organisaties raadplegen en naar aanleiding
van de uitkomsten daarvan zal het kabinet zich beraden over de meest
wenselijke oplossing. Het is echter vooral van belang dat dit onderwerp
in EG-verband wordt opgepakt, en liever nog in een ruimer internationaal
verband (WIPO). Het grensoverschrijdend karakter van internet maakt een
gecoördineerde actie noodzakelijk en daarom ligt hier bij uitstek een
taak voor de Commissie. De enkele wederzijdse erkenning van elkaars
systemen is hier niet afdoende. Ten eerste kennen lang niet alle
lidstaten een systeem en zo zij dit wel hebben, verschillen die
stystemen onderling sterk. Ten tweede is wederzijdse erkenning een notie
die betrekking heeft op het vrij verkeer van goederen en is zij daarmee
moeilijk inpasbaar in het vraagstuk van de verweesde werken.

3.2. Beperkingen ten behoeve van mensen met een handicap

(13) Moeten mensen met een handicap licentieregelingen sluiten met de
uitgevers om hun toegang tot werken te verbeteren? Zo ja, welke vormen
van licentieregeling zouden hier het beste passen? Bestaan er al
licentieregelingen om mensen met een handicap een betere toegang te
verlenen tot werken?

In Nederland is artikel 5, derde lid, onder b, van de Richtlijn
auteursrecht omgezet in artikel 15i van de Auteurswet. Dat voorziet in
een beperking op het auteursrecht, voor zowel visueel als auditief
gehandicapten, mits een billijke vergoeding wordt betaald. Er bestaat in
Nederland, met name tussen uitgevers en vertegenwoordigende organisaties
van gehandicapten, een zeer bevredigende praktijk van zelfregulering
voor het gebruik van beschermde werken. 

Dat laat onverlet dat er zich in de praktijk, zo blijkt uit de
consultatie, juist in het grensoverschrijdende verkeer problemen voor
blijken te doen. Zo kan het zijn dat een in het Verenigd Koninkrijk
ingesproken Engelstalig hoorboek niet zonder meer tegen een vergoeding
aan in Nederland wonende visueel gehandicapten beschikbaar gesteld kan
worden. Bijgevolg moet een dergelijk boek, als daarvoor toestemming
wordt verleend, in Nederland opnieuw ingesproken worden, hetgeen
uiteraard tot nodeloze kosten aanleiding geeft bij organisaties, die
doorgaans toch al over beperkte budgetten beschikken. Gelet hierop ware
het zinvol als de Commissie nader onderzoek zou doen naar deze
problematiek en zonodig zou optreden om het grensoverschrijdend verkeer
van specifiek voor gehandicapten geproduceerde werken te
vergemakkelijken. 

Ook in deze context kan, naast wetgevend optreden, worden gedacht aan de
oprichting van een Europees stakeholderforum onder voorzitterschap van
de Europese Commissie, waarin belanghebbende organisaties, zoals de
European Blind Union (EBU) en de Federation of European Publishers
(FEP), toegangskwesties kunnen bespreken en oplossen.

(14) Dienen er dwingende voorschriften te zijn die bepalen dat werken in
een welbepaald formaat beschikbaar moeten worden gemaakt voor mensen met
een handicap?

Vanuit de optiek van gezondheids- en gehandicaptenbeleid ware het
wenselijk om informatie zo breed mogelijk en zoveel mogelijk in passende
formats beschikbaar te hebben. Een algehele wettelijke verplichting
daartoe, ongeacht de concrete behoefte, zou echter te ver gaan, omdat
dit ertoe zou leiden dat ieder werk structureel in een voor
gehandicapten passend format beschikbaar zou moeten zijn, ongeacht de
vraag of daaraan ook in concreto een behoefte bestaat. Dat zou tot
onnodige kosten voor exploitanten kunnen leiden, zonder dat daar een
maatschappelijke behoefte tegenover staat. Het is echter wel denkbaar om
te voorzien in een verplichting tot het beschikbaar stellen van werken
voor omzetting in een voor en naar het oordeel van gehandicapten passend
format als daartoe een concreet verzoek wordt gedaan, waarbij uiteraard
ook rekening moet worden gehouden met het kostenaspect en het belang van
passende voorzieningen om anderssoortig gebruik te voorkomen.

(15) Moet er een verduidelijking komen dat de huidige beperking voor
mensen met een handicap van toepassing is op andere handicaps dan
visuele en auditieve handicaps?

(16) Zo ja, welke andere handicaps moeten worden opgenomen als zijnde
relevant voor de verspreiding van kennis via het internet?

Ja, een verduidelijking is wenselijk. Naast auditieve en visuele
handicaps kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een toepassing van de
beperking bij bepaalde vormen van dyslexie en nader te bepalen gevallen
van cognitieve functiestoornissen, zoals afasie. Een dergelijke
verduidelijking moet overigens niet tot een beperking van de exceptie
leiden, gegeven het feit dat de Richtlijn auteursrecht in algemene zin
ziet op “mensen met een handicap”.

(17) Moeten de nationale wetgevingen verduidelijken dat aan de
begunstigden van de beperking voor mensen met een handicap geen
vergoeding mag worden gevraagd voor het gebruik van een werk om dit in
een toegankelijk formaat te laten omzetten?

In de consultatie is niet gebleken van problemen met het
vergoedingsrecht, waarin de Nederlandse wetgeving op grond van de door
de Richtlijn auteursrecht geboden beleidsvrijheid voorziet. Het ware
echter denkbaar om in de Richtlijn auteursrecht te preciseren dat een
loutere formatshift ten behoeve van gehandicapten niet
vergoedingsplichtig is, vanwege het geringe economisch nadeel dat
daaruit volgt (vgl. ook overweging 35 van de richtlijn). Dat laat
onverlet dat het toegestaan blijft om voor de verveelvoudiging en
openbaarmaking een billijke vergoeding te vragen. Gelet op het
specifieke karakter van deze beperking ligt het dan wel in de rede,
zoals in de Nederlandse zelfreguleringpraktijk gebruikelijk, om daarvoor
een gereduceerd tarief te laten gelden.

(18) Moet Richtlijn 96/9/EG betreffende de rechtsbescherming van
databanken een specifieke beperking bevatten ten gunste van mensen met
een handicap die zowel zou gelden voor originele als sui generis
databanken?

Zoals in het consultatiedocument van de Commissie terecht is opgemerkt,
kan de effectieve werking van de gehandicaptenexceptie, althans in
theorie, worden ondermijnd door een beroep op het databankenrecht.
Richtlijn nr. 96/9 bevat immers geen beperking, zoals voorzien in
artikel 5, derde lid, onderdeel b, van de Richtlijn auteursrecht. Het
betreft hier een onbedoelde en ongewenste omissie in de
databankenrichtlijn, die zou moeten worden verholpen door in Richtlijn
nr. 96/9 eveneens, zoals in de Richtlijn auteursrecht, een
gehandicaptenexceptie op te nemen. 

3.3. Verspreiding van werken voor onderwijs- en onderzoeksdoeleinden

(19) Moet de wetenschappelijke en onderzoeksgemeenschap
licentieregelingen afsluiten met uitgevers om hun toegang tot werken
voor onderwijs- en onderzoeksdoeleinden te verbeteren? Zijn er
voorbeelden van succesvolle licentieregelingen die het onlinegebruik van
werken voor onderwijs en onderzoek mogelijk maken?

Het sluiten van licentieregelingen tussen de wetenschappelijke en
onderzoeksgemeenschap enerzijds en uitgevers anderzijds teneinde toegang
te krijgen voor onderwijs- en onderzoeksdoeleinden, is wat (in
Nederland) al jarenlang gebeurt. Dat is ook de meest voor de hand
liggende wijze van exploitatie van informatie die door tussenkomst van
uitgevers verspreid wordt. Daarnaast biedt internet mogelijkheden voor
de wetenschappelijke en onderzoeksgemeenschap om alternatieven te
ontwikkelen voor de uitwisseling van publicaties. 

De belangenorganisatie voor de Nederlandse platenindustrie NVPI heeft
samen met een groot aantal andere rechthebbenden een archiefovereenkomst
met het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid gesloten. In de
archiefovereenkomst wordt door organisaties van
rechthebbenden toestemming verleend voor openbaarmakings- en
verveelvoudigingshandelingen die plaatsvinden bij de uitoefening van de
archieffuncties, culturele functies en educatieve functies van het
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid. Aan de archiefovereenkomst
zijn een tweetal projectovereenkomsten gekoppeld. 

Ten eerste de “Academia”-overeenkomst (zie www.academia.nl). Hierin
verlenen de organisaties van rechthebbenden, waaronder de NVPI,
toestemming aan hogeronderwijsinstellingen zodat studenten en
onderwijspersoneel in het kader van een studieprogramma of het
verrichten van onderzoek via een besloten netwerk auteursrechtelijk
beschermde werken kunnen raadplegen. Deelnemende partijen zijn enerzijds
omroeporganisatie NOS, auteursrechtenorganisaties CEDAR, BUMA, STEMRA,
LIRA, BURAFO, Beeldrecht, Nieuwswaarde en NORMA, brancheorganisaties
NVPI en Onafhankelijke Televisieproducenten OTP alsmede de
kunstenaarsvakbonden Kunstenbond FNV en de Nederlandse
Toonkunstenaarsbond NTB, en anderzijds het Nederlands Instituut voor
Beeld en Geluid. Laatstgenoemde selecteert uit zijn archief programma's
en gedeelten van programma's die zich goed lenen voor toepassing binnen
het hoger onderwijs. Materiaal wordt in streaming technologie
aangeboden. 

Ten tweede wordt in de Teleblik-overeenkomst door de organisaties van
rechthebbenden, waaronder de NVPI, toestemming verleend voor het via een
besloten netwerk door instellingen op het gebied van basis-, voortgezet-
en beroepsonderwijs raadpleegbaar te doen zijn voor leerlingen en
docenten in het kader van het leerprogramma (zie www.teleblik.nl).
Deelnemende partijen zijn dezelfde als hiervoor genoemd.
Omroeporganisatie Teleac/NOT selecteert uit haar archief programma's en
gedeelten van programma's die zich goed lenen voor toepassing binnen het
onderwijs. Materiaal wordt in streaming technologie aangeboden.

Een ander voorbeeld is de UKB-licentie (UKB is een samenwerkingsverband
van de universiteitsbibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek). De UKB
heeft in samenwerking met het SURF Licentiebureau (SURF is een
organisatie waarin het hoger onderwijs samenwerkt aan ICT-innovatie) een
twintigtal consortiumovereenkomsten afgesloten met uitgevers voor met
name de levering van elektronische tijdschriften. Vier grote
overeenkomsten kwamen tot stand met daarin voor de UKB toegang tot het
volledige aanbod van grote internationale wetenschappelijke uitgevers.
Hierdoor werden aanzienlijke kostenbesparingen gerealiseerd. Er worden
nu experimenten op het gebied van "open access" business modellen
opgestart, waarbij zowel rekening wordt gehouden met de belangen van
bibliotheken als met de belangen van de uitgevers.

(20) Moet de beperking voor onderwijs en onderzoek worden verduidelijkt
om tegemoet te komen aan moderne vormen van leren op afstand? 

(21) Moet er worden verduidelijkt dat de beperking voor onderwijs en
onderzoek niet alleen betrekking heeft op materiaal dat in klaslokalen
of onderwijsinstellingen wordt gebruikt, maar ook voor gebruik van
werken voor thuisstudie?

De beperking voor  onderwijs en onderzoek moet worden verduidelijkt om
tegemoet te komen aan de eisen die e-learning stelt. Er moet meer ruimte
komen om  de mogelijkheden die digitaal lesmateriaal biedt, op
verschillende plaatsen te benutten. 

(22) Moeten er verplichte minimumvoorschriften komen ten aanzien van de
lengte van de uittreksels van werken die gereproduceerd of beschikbaar
gesteld mogen worden voor onderwijs- en onderzoeksdoeleinden?

Het in een richtlijn of ander instrument geven van nadere voorschriften
omtrent de lengte van uittreksels beperkt de flexibiliteit van deze
beperkingen onnodig. Hiervoor zijn geen allesomvattende standaarden te
formuleren. Per geval zal bekeken moeten worden wat een redelijk
uittreksel is, gezien het belang van het onderwijs en onderzoek versus
het belang van de rechthebbende.

(23) Moet er een verplichte minimumvereiste zijn dat de beperking zowel
betrekking heeft op onderwijs als op onderzoek?

Het expliciet toepassen van de beperking op onderzoek lijkt vooralsnog
niet nodig, aangezien reeds andere bepalingen in voldoende mate voorzien
in de behoefte aan vrijheid van gebruik van beschermd materiaal in het
kader van wetenschappelijk onderzoek, zoals het citaatrecht, de
onderwijs-exceptie en de kopie voor eigen oefening, studie of gebruik.

3.4. Door de gebruiker gemaakte inhoud

(24) Moeten er nauwkeuriger regels zijn over de handelingen die
eindgebruikers al dan niet mogen verrichten wanneer ze gebruik maken van
materiaal dat door het auteursrecht is beschermd?

(25) Moet er in de Richtlijn een beperking worden opgenomen voor door de
gebruiker gemaakte inhoud?

In de consultatie is niet gebleken van een specifieke noodzaak tot
opname van nieuwe beperkingen ten behoeve van zogenaamde
‘user-generated-content’. In meer algemene zin ware het voor
gebruikers en collectieve grensoverschrijdende projecten, zoals
Wikipedia, wel wenselijk om, meer dan thans het geval is, duidelijkheid
te krijgen over de mate waarin (her)gebruik van auteursrechtelijk
beschermd materiaal krachtens de Richtlijn auteursrecht is toegestaan.
Weliswaar dragen nieuwe exploitatievormen, zoals de Creative
Commons-licenties, al bij aan meer duidelijkheid in de digitale
omgeving. Dat laat echter onverlet dat het hierbij - grosso modo - gaat
om een sterk vereenvoudigd exploitatiemodel voor de internetomgeving,
dat is gebaseerd op de klassieke grondslagen van het auteursrecht. De
noodzaak tot verdere verduidelijking en stroomlijning van de in de
Richtlijn auteursrecht opgenomen beperkingen, en de daarmee
samenhangende drie-stappen-toets, komt daardoor niet te vervallen.

 Richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001
 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht
en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, PbEG 2001 L167.

 PAGE    

 PAGE   15