[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoorden

Bijlage

Nummer: 2008D14025, datum: 2008-11-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Lijst van vragen en antwoorden over de eerste voortgangsrapportage groot project Ecologische Hoofdstructuur (2008D14022)

Preview document (🔗 origineel)


Bijlage 1

1. Op welke wijze wordt in het project ‘Nulmeting op kaart’ meer
gedetailleerd inzicht gegeven in de hoeveelheid ruilgrond die ten
behoeve van de EHS is verworven en in de hoeveelheid ‘onderhanden
werk’ bij de inrichting?

In het project ‘Nulmeting op kaart’ wordt de vastgestelde begrenzing
van de EHS op digitale kaarten vastgelegd. Voorts wordt aangegeven welk
deel is verworven. Daarnaast wordt vastgelegd welke gronden buiten de
begrenzing zijn verworven ten behoeve van de realisatie van de EHS
(ruilgronden). Wat betreft de ruilgronden wordt op digitale kaarten en
in tabellen aangegeven hoeveel hectares ruilgronden op 1 januari 2005
(alleen in tabellen) en op 1 januari 2007 ten behoeve van de EHS waren
verworven. Wat betreft de binnen de begrenzing van de EHS verworven
gronden wordt aangegeven welke gronden zijn ingericht en waar de
inrichting in uitvoering is. Dit ‘onderhanden werk’ bij de
inrichting wordt, eveneens voor de situatie op 1 januari 2005 en 

1 januari 2007, op digitale kaarten aangegeven.

2. Bevat het project ‘Nulmeting op kaart’ naast kaartbeelden ook
‘harde’ hectare gegevens welke ter informatie zijn op te nemen in de
voortgangsrapportages van het project EHS?

Het project ‘Nulmeting op kaart’ heeft als doel de realisatie van de
EHS per 1 januari 2005 en 1 januari 2007 op digitale kaarten te zetten
en daaruit op te maken hoeveel hectares EHS ‘in het veld’
gerealiseerd zijn. Het project levert daarmee voor de genoemde peildata
‘harde’ hectarecijfers op, maar alleen voor die peildata. Op basis
van de uitkomsten van de nulmeting zullen Rijk en provincies gezamenlijk
bezien of en zo ja, op welke wijze de restanttaakstellingen en daarmee
de prestatieafspraken moeten worden aangepast. 

3. Op 31 december bedroeg de hoeveelheid ruilgrond ten behoeve van de
EHS naar verwachting ongeveer 15.000 ha. Waar in de rapportages komen
deze aantallen hectares ruilgrond in beeld en waar worden deze in de
tussenfase tijdelijk meegeteld?

 

Per 31 december 2007 is in totaal 98.500 ha grond verworven ten behoeve
van de EHS. De 15.000 ha ruilgrond maakt hiervan onderdeel uit. De
ruilgrondvoorraad wordt meegeteld met de realisatie, omdat met de
beschikbaar gestelde (begrotings)middelen gronden zijn gekocht die
uiteindelijk tot de EHS gaan behoren.

4. Op 31 december 2007 bedroeg de voorraad ‘onderhanden werk’ in de
EHS naar verwachting ruim 20.000 ha. Waar in de rapportages komen deze
aantallen hectares in beeld en waar worden deze in de tussenfase
tijdelijk meegeteld?

 

Per 31 december 2007 is ruim 53.000 ha grond ingericht ten behoeve van
de EHS. 

De 20.000 ha voorraad ‘onderhanden werk’ maakt hiervan geen
onderdeel uit. 

In tegenstelling tot de grondverwerving is het inrichten van grond voor
de EHS een meerjarig proces, vaak in combinatie met andere
(rijks)doelen. Hoewel bij ‘onderhanden werk’ reeds uitgaven zijn
gedaan, worden deze hectares pas bij de voltooiing van de inrichting tot
de realisatie van de EHS gerekend. 

5. Hebben provincies bij de ontwikkeling van de nieuwe beheersystematiek
ook als opdracht gekregen dat het behoud van biodiversiteit centraal
dient te staan? 

De ontwikkeling van de nieuwe beheersystematiek betreft een
stelselwijziging, waarbij het uitgangspunt wordt gehanteerd, dat deze
beleidsneutraal en budgetneutraal wordt ingevoerd. 

De bestaande beleidsopgaven voor de EHS, met als primair doel het behoud
van biodiversiteit, blijven daarmee centraal staan.

6. Levert de huidige extra investering in kansrijke weidevogelgebieden
het gewenste resultaat op? Zo nee, worden naast de regie over de
uitvoering van het actieprogramma ook de kennis en ervaring overgedragen
vanaf 2009 aan het IPO?

Het is nu nog te vroeg om een uitspraak te doen over de vraag of de
extra impulsgelden, beschikbaar gesteld via amendementen op de
LNV-begroting voor 2007 en 2008, de gewenste resultaten opleveren. 

Het IPO krijgt bij de coördinatie van het actieprogramma de
ondersteuning van het Weidevogelverbond. Dit Weidevogelverbond bestaat
uit de regiegroep Weidevogelverbond, de kenniskring weidevogels en de
werkgroep weidevogels. Uiteraard wordt ook de bij mijn ministerie
aanwezige kennis en ervaring over het weidevogelbeleid overgedragen aan
het IPO. 

7. Hoe wordt gewaarborgd dat de nieuwe beheersystematiek wel aansluit
bij natuurtyperingen in internationale richtlijnen (habitatrichtlijnen
van de Habitatrichtlijn, Kaderrichtlijn Water)?

 

Bij de definiëring en beschrijvingen van de beheertypen van het nieuwe
stelsel is erop gelet, dat de natuurtyperingen uit de Habitatrichtlijn
en de Kaderrichtlijn Water te vertalen zijn in de beheertypen. Wel
kennen de beheertypen in de nieuwe beheersystematiek doorgaans een hoger
aggregatieniveau dan de habitattypen van de Habitatrichtlijn en de
watertypen van de Kaderrichtlijn Water. Bij Natura 2000-gebieden is het
habitattype het uitgangspunt voor de beoogde natuurkwaliteit. Via de
beheerplannen van Natura 2000 wordt invulling gegeven aan de benodigde
maatregelen om de doelstellingen te halen.

8. Heeft administratieve lastendruk bij de ontwikkeling van de nieuwe
beheersystematiek wel de aandacht?

Ja. Bij de herziening van de beheersystematiek is vereenvoudiging van
het stelsel door vermindering van de administratieve lastendruk voor
beheerders en van de uitvoeringskosten voor de overheid een belangrijke
doelstelling. De nieuwe regelingen zullen hier ook op worden getoetst.

9. Op welke wijze wordt door het Rijk bij het aanleggen van
infrastructuur rekening gehouden met ecologische vereisten en zijn deze
in beeld ter oplossing van de MJPO prioritaire knelpunten?

Bij de besluitvorming over de aanleg van grote nieuwe
rijksinfrastructuur wordt standaard een m.e.r.- procedure doorlopen.
Daarin wordt gekeken naar de effecten van de infrastructuur, ook op het
gebied van ecologie. 

Vervolgens worden zo nodig maatregelen getroffen om deze effecten te
voorkomen of te mitigeren. Wanneer dat onvoldoende soelaas biedt, zijn
compenserende maatregelen vereist. Op deze wijze wordt zoveel mogelijk
voorkomen dat nieuwe knelpunten tussen natuur en infrastructuur
ontstaan. Het MJPO is, zoals vermeld in de voortgangsrapportage, alleen
gericht op bestaande rijksinfrastructuur.

10. Voor het behoud van biodiversiteit is bereikbaarheid belangrijk.
Binnen het EHS-concept is dit vertaald in de (robuuste) ecologische
verbindingen tussen kerngebieden die zorgen voor leefgebieden van
voldoende omvang en uitwisseling tussen soorten. Wordt hier gedoeld op
de leefge-biedenbenadering? Zo ja, is binnen de nieuwe beheersystematiek
ruimte voor deze benadering? 

Nee, hiermee wordt niet gedoeld op de leefgebiedenbenadering.
Verbetering van de bereikbaarheid en ruimtelijke samenhang van
natuurgebieden is inderdaad van groot belang voor het behoud van
biodiversiteit en de belangrijkste reden voor de realisatie van robuuste
verbindingen in de EHS. 

De leefgebiedenbenadering gaat, ondersteunend aan de Flora- en faunawet,
uit van de bescherming van de aanwezige soorten in een gebiedsgerichte
aanpak (niet alleen in natuurgebieden) in relatie tot de ruimtelijke en
economische ontwikkelingen. 

11. Kan puntsgewijs aangegeven worden op welke wijze in de eerste
voortgangsrapportage rekening is gehouden met de kwalitatieve
uitgangspunten die de commissie LNV heeft geformuleerd in haar
uitgangspuntennotitie (paragraaf 1.1)?

Ik ben van oordeel dat de vijf genoemde aspecten in paragraaf 1.1 van de
uitgangspuntennotitie, gevoegd bij de kabinetsreactie op deze
uitgangspuntennotitie en de aanvullende afspraken met de vaste commissie
voor LNV (zie pagina 1 van de voortgangsrapportage), voldoende tot hun
recht komen in deze eerste voortgangsrapportage. Ik licht dit per aspect
toe.

Actualiteit: De informatie uit de voortgangsrapportage heeft, conform de
uitgangspuntennotitie en zoals afgesproken met de Tweede Kamer,
betrekking op het jaar 2007.

Tijdigheid: De voortgangsrapportage is, conform de uitgangspuntennotitie
en zoals afgesproken met de Tweede Kamer, in september 2008, (vrijwel)
tegelijkertijd met de LNV-begroting 2009, aan de Tweede Kamer
aangeboden. 

Consistentie: De gepresenteerde beleidsinformatie is in lijn met het
geformuleerde EHS-beleid. 

Volledigheid: De gepresenteerde beleidsinformatie dekt de doelstellingen
van het EHS-beleid voor het grootste deel af. Waar nog informatie
ontbreekt, is dit eerder overeengekomen en/of wordt dit expliciet
vermeld. Om zeker te stellen dat een zo compleet mogelijk beeld wordt
verstrekt, is de indeling van de voortgangsrapportage (hoofdstukken 3
tot en met 8) identiek aan de indeling van de uitgangspuntennotitie
(paragrafen 3 en 4).

Juistheid: Zoals vermeld in de voortgangsrapportage, is de
beleidsinformatie uit de voortgangsrapportage voor het grootste deel
afkomstig uit bestaande informatiestromen en beleidsbronnen, zoals de
ILG-voortgangsrapportages van provincies. Voor een uitgebreide
beschrijving, verwijs ik u naar hoofdstuk 1 en de hierin opgenomen
figuur 1 op pagina 3 van de voortgangsrapportage. Deze bronnen hebben
elk hun eigen controle - en verantwoordingsystematiek. Dit geeft mijns
inziens voldoende waarborgen voor de juistheid van de informatie. Waar
nodig worden deze waarborgen in de toekomst op onderdelen nog verder
versterkt. 

12. Hoe is de juistheid en betrouwbaarheid van de voortgangsgegevens
(financieel en niet-financieel) die door de provincies zijn aangeleverd
gewaarborgd? Zijn de voorziene accountantsverklaringen bij de
ILG-rapportages van de provincies goedkeurend van aard? Zo niet, wat
zijn eventuele problemen?

Zoals gemeld in mijn brief over de ILG-voortgangsrapportages (TK 29717,
nr. 12) zijn nadere afspraken over controle op en borging van gegevens
over het ILG nog in voorbereiding. Ik overleg hierover met het
Interprovinciaal Overleg (IPO). Zodra ik hierover met de provincies
afspraken heb gemaakt, zal ik de Tweede Kamer daarover informeren. Ik
streef ernaar deze afspraken op een zodanig moment te maken, dat deze
kunnen worden toegepast op de ILG-voortgangsrapportages over het jaar
2008.

13. Kan de Kamer zo snel mogelijk de ILG-voortgangsrapportages 2007 van
de provincies ontvangen?

Ja. Ik heb deze op 3 november jl. aan de Tweede Kamer aangeboden.

14. Is het percentage van ongeveer 45% die de Natura 2000-gebieden
zouden beslaan van de hectares EHS op het land berekend op basis van de
reeds gerealiseerde EHS of op de doelstelling van de 728500 ha? Van
welke invloed is in dit verband de onduidelijkheid over de begrenzing
van de Natura 2000-gebieden?

Het percentage van ongeveer 45% is gebaseerd op de beoogde EHS van
728500 ha.

De gesuggereerde onduidelijkheid over de begrenzing van de Natura
2000-gebieden is in de praktijk beperkt. 147 van de in totaal 162
aangemelde Natura 2000-gebieden zijn inmiddels in de inspraakprocedure
gebracht. De zienswijzen en inspraakreacties die in deze procedure zijn
ingebracht kunnen tot ecologisch onderbouwde wijzigingen leiden van de
begrenzingen van Natura 2000-gebieden ten opzichte van de
ontwerp-aanwijzingsbesluiten. 

15. Waarom neemt u de werkelijk ingerichte hectares per jaar niet op in
uw grafische weergave?

15. Figuur 2 brengt in beeld welk deel van de beoogde EHS op 1 januari
2007 reeds in beheer was genomen, en welk deel nog in beheer moest
worden genomen. 

De inrichtingstaakstelling heeft alleen betrekking op nieuwe natuur.
Daarom is deze taakstelling niet opgenomen in figuur 2, maar apart
zichtbaar gemaakt in paragraaf 3.3 van de rapportage. 

16. Aangegeven wordt dat de reeds verworven natuur nog wel moet worden
beheerd. Welke vorm van beheer wordt hiervoor gebruikt en door wie wordt
dit gedaan?

Natuur die wordt verworven ten behoeve van de EHS wordt beheerd door
ofwel een van de particuliere natuurbeschermingsorganisaties ofwel door
Staatsbosbeheer. Dit kan geschieden door middel van verschillende
soorten beheer.

17. Aan welke mogelijkheden wat betreft contractduur met betrekking tot
de nieuwe beheersystematiek van de provincies denkt u? Vindt u ook dat
een contract van zes jaar te kort is om ecologische effectiviteit te
bereiken? 

De lengte van de contractduur in het nieuwe systeem wordt bepaald door
de provincies. De ecologische effectiviteit vormt voor de provincies
uiteraard een belangrijk aandachtspunt bij het ontwerpen van de nieuwe
systematiek. Ik heb begrepen dat provincies op dit moment denken aan een
contractduur van zes jaar, conform de huidige contractduur uit Programma
Beheer. Ik ben van oordeel dat een contractduur van zes jaar op zichzelf
voldoende waarborgen biedt voor het bereiken van ecologische
effectiviteit. De continuïteit is verder gewaarborgd door verlenging
van contracten voorrang te geven. 

18. Wanneer zal het project Nulmeting op kaart zijn afgerond en in welke
voortgangsrapportage zal daarmee voor het eerst de relevante informatie
over de restanttaakstelling (en informatie over ruilgronden, onder
handen werk) beschikbaar zijn?

Op welke wijze gaat het project Nulmeting op kaart precies ‘bijdragen
tot het eenduidig maken van onderscheid van beheer binnen en buiten
EHS’? Wanneer zal het onderscheid tussen beheer binnen en buiten de
EHS op een juiste manier in de voortgangsrapportages worden weergegeven?

Ik heb de provincies gevraagd vaart te zetten achter het project
‘Nulmeting op kaart’ omdat het streven is het medio 2009 te hebben
afgerond. 

De eerste voortgangsrapportage die dan op basis van de eventueel
gewijzigde restanttaakstellingen en prestatieafspraken kan worden
opgesteld is de voortgangsrapportage over 2009.

Het project Nulmeting op kaart geeft duidelijkheid over beheer binnen en
buiten de EHS door een eenduidige scheidslijn te maken tussen EHS en
buiten EHS en de beheerde hectares daaraan te ijken. In het kader van
het project geven alle provincies aan waar hun provinciale EHS-grenzen
liggen. 

Wanneer provincies en Rijk overeenstemming hebben over gebruik van deze
methode en de daaruit volgende restanttaakstellingen, kan dit
onderscheid definitief worden. Ik streef ernaar om dit onderscheid bij
de voortgangsrapportage over 2009 te kunnen hanteren.

19. Waarom zijn, in afwijking van de uitgangspuntennotitie EHS van de
commissie LNV, voor de verwerving, inrichting en beheer geen meerjarige
gegevens (grafisch) opgenomen? Waarom is hiervoor niet aangesloten bij
de grafische voorbeelden in de uitgangspuntennotitie?

In de voortgangsrapportage is wel degelijk meerjarige informatie
opgenomen (deels ook grafisch). Zowel voor verwerving, inrichting als
beheer wordt, conform de uitgangspuntennotitie van de commissie LNV,
aangegeven wat de einddoelstelling is voor 2018, de taakstelling voor de
ILG-periode 2007-2013, de restanttaakstelling op 1 januari 2007, de
gerealiseerde prestatie in 2007 en de restanttaakstelling op 31 december
2007. In verband met de systematiek van het ILG en de vrijheid die
provincies daarbij hebben om de prestaties binnen de ILG-periode te
realiseren, wordt geen inschatting vooraf gegeven van de jaarlijks te
realiseren prestatie. In de kabinetsreactie op de uitgangspuntennotitie
heb ik reeds gemeld dat ik op dat punt daarom niet zal voldoen aan de
uitgangspuntennotitie (TK 30825, nr. 12, p. 4). Dat is ook de reden dat
ik niet onverkort kan aansluiten bij de grafische voorbeelden uit de
uitgangspuntennotitie. Wel ben ik bereid na te gaan in hoeverre de
grafische weergave van de beleidsinformatie in de volgende
voortgangsrapportages kan worden verbeterd.  

20. Wanneer zal de nieuwe beheersystematiek van de provincies, ter
vervanging van het huidige Programma Beheer, een feit zijn?

Het streven is de nieuwe beheersystematiek in werking te laten treden op
1 januari 2010. 

21. Welke concrete acties gaan de minister en LNV en V&W ondernemen om
de benodigde extra inspanningen te bewerkstelligen voor respectievelijk
de programma’s ICES natte natuur, NURG en Maaswerken? Is per programma
een actieplan beschikbaar? 

Het programma ICES natte natuur grotendeels opgenomen in het
Investeringsbudget Landelijk Gebied (Deltanatuur, Noord Nederland,
Zandmaas pakket II). Via de jaarlijkse voortgangsrapportages ben ik in
gesprek met de provincies over de voortgang van deze programma’s. 

Het project IJsselmeer staat onder rijksaansturing en wordt via een
vastgesteld projectplan uitgevoerd. Met name de complexe situatie in het
Markermeer en het IJmeer maakt dat de uitvoering niet meer zo
vanzelfsprekend verloopt als in eerste instantie werd gedacht. In
samenwerking met het ministerie van V&W beraad ik mij op deze situatie.

Om de uitvoering van de NURG-projecten te ondersteunen, heb ik onlangs
een programmaovereenkomst gesloten met de Dienst Landelijk Gebied. Daar
waar nodig sluit de Dienst Landelijk Gebied overeenkomsten met andere
overheden en partijen over de uitvoering. De NURG-projecten die een
relatie hebben met de PKB Ruimte voor de Rivier kennen vanwege de
veiligheidstaakstelling een verzwaarde projectaansturing. 

In het Grensmaascontract is vastgelegd dat in 2008 en 2012 de voortgang
van het Grensmaasproject wordt geëvalueerd. Doel van deze evaluaties is
om vast te stellen of de benoemde mijlpalen voor de
hoogwaterdoelstelling in 2017 en het einde van het project in 2022 nog
haalbaar zijn. Op basis van deze resultaten zal ik bezien wat de
consequenties zijn voor de EHS-realisatie. De eerste evaluatie zal eind
dit jaar gereed zijn.

In het project Zandmaas is de realisatie van de EHS geënt op
vrijwillige verwerving, waarbij de medewerking van de grondbezitters
wordt gevraagd. In een aantal delen van Zandmaaspakket-I verloopt dit
niet geheel volgens planning. Ik ben met de andere convenantpartners
(provincie Limburg, ministerie van Verkeer en Waterstaat) in overleg om
tot oplossingen te komen. 

Over de recente voortgang van het groot project Maaswerken bent u
onlangs geïnformeerd door de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat
(TK 18106, nr. 190).

22. Waarom tellen de onderdelen van de ICES natte natuur (1a, 1b, 1c) in
figuur 7 niet op tot het totaal ICES natte natuur van 6.500 ha?

Volgens de oorspronkelijke ICES-afspraken gelden de volgende
taakstellingen:

3.000 ha inrichting grootschalige natte natuur in het IJsselmeer

3.000 ha verwerving en inrichting waterrijke natuur in en langs de
Zuid-Hollandse Delta.

Daarnaast:

500 ha herstel en inrichting van natte natuurwaarden in Noord-Nederland
(indicatieve taakstelling op basis van het beschikbare budget).

De oorspronkelijke taakstelling voor de Zuid-Hollandse Delta is in
overleg met de provincie Zuid-Holland verlaagd van 3.000 ha naar 2.400
ha. Deze gewijzigde taakstelling is opgenomen in het tweede
meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland. 

Deze taakstelling is tevens opgenomen in de ILG-bestuursovereenkomst
tussen het Rijk en de provincie Zuid-Holland. Van de resterende
taakstelling is 460 ha. toegedeeld aan de natuurontwikkeling in de Maas
(Zandmaaspakket-II). In Noord-Nederland is inmiddels niet 500 ha, maar
reeds 724 ha gerealiseerd (zie figuur 7 in de voortgangsrapportage)
gerealiseerd. De verwachte totale realisatie van het onderdeel ICES
natte natuur zal daarmee uitkomen op (ruim) 6.500 ha.

23. Hoe is het ontstaan van de te betwisten restanttaakstelling te
verklaren? Is er inmiddels duidelijkheid?

In april 2006 zijn de restanttaakstellingen voor de EHS en Recreatie om
de Stad (RodS) per 1 januari 2005 benoemd in het eindrapport van de
ambtelijke werkgroep ‘Nulmeting restanttaakstelling MJP2-doelen in het
ILG’. Vervolgens zijn deze restanttaakstellingen opgenomen in het
tweede meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland en gebruikt
als basis voor gesprekken met de provincies over de
ILG-bestuursovereenkomsten 2007-2013. De provincies hebben daarbij
aangegeven een voorbehoud te maken ten aanzien van de exacte cijfers van
de restanttaakstellingen, omdat zij op onderdelen van oordeel waren dat
andere definities moesten worden gehanteerd om de restanttaakstellingen
vast te stellen. 

Daarop is besloten tot het gezamenlijke project ‘Nulmeting op
kaart’. Duidelijkheid over de exacte restanttaakstellingen kan worden
verkregen na afronding van het project. 

(zie ook het antwoord op vraag 1 en 2)

24. De minister van LNV wijst er in de voortgangsrapportage op dat het
agrarisch natuurbeheer in 2007 licht is afgenomen en dat bij de
ecologische evaluatie van Programma Beheer in 2007 de continuïteit
(zesjarige contracten) en ecologische effectiviteit belangrijke
aandachtspunten zijn. 

De minister wijst er op dat de provincies deze belangrijke
aandachtspunten meenemen bij het omvormen van het huidige Programma
Beheer tot een nieuwe beheersystematiek.  

Aan deze constatering heb ik niets toe te voegen.

25. Wat is de slagingskans van het schuiven van nodige hectares die nu
nog als ruilgronden voor de realisatie zijn aangeworven, deze
ruilgronden worden namelijk “op een later moment alsnog op de beoogde
plek binnen de EHS neergelegd”? Hoe zeker is het dat die ruilgronden
daadwerkelijk voor realisatie van EHS worden benut?

In het kader van de gebiedgerichte inrichting van het landelijk gebied
vindt op vrij grote schaal herverkaveling van gronden plaats, zowel in
het kader van landinrichtingsprojecten alsook door middel van
vrijwillige kavelruil. Het overgrote deel van de ruilgronden EHS zal 
kunnen worden geruild binnen de EHS-begrenzing.

26. Kunt u aangeven of u bij de realisatie van de EHS onverkort
vasthoudt aan de bestaande taakstelling van het aantal hectares om te
zetten landbouwgrond in natuur?

Ja, ik houd vast aan deze taakstelling. Ook de Tweede Kamer heeft de
wenselijkheid hiervan onlangs nog eens onderstreept door het aanvaarden
van de motie-Ouwehand (TK 29576, nr. 69).

27. Hoeveel ruilgrond is er (naar schatting) in 2007 op de beoogde plek
binnen de EHS neergelegd? Hoe verhoudt dit zich tot de jaren ervoor?
Maken provincies voldoende gebruik van het instrument ‘ruilgrond’?

Hoeveel ruilgrond in het jaar 2007 binnen de beoogde plek is geruild, is
niet bekend. 

Na afronding van het project ‘Nulmeting op kaart’ kan worden bepaald
hoeveel grond jaarlijks binnen de begrenzing van de EHS wordt geruild.

Zoals vermeld in de voortgangsrapportage, is wel bekend dat eind 2007 de
hoeveelheid ruilgrond ten behoeve van de EHS ongeveer 15.000 ha bedroeg.
Van deze 15.000 ha grond ligt ongeveer 3.000 ha in zogeheten
landinrichtingsprojecten waar via de akte van toedeling de grond op de
juiste plaats wordt gepositioneerd. 

Uiterlijk in 2011 is het laatste klassieke landinrichtingsproject
gereed. De overige 12.000 ha dient binnen de ILG-periode 2007-2013
doorgeleverd te worden. Hierover zijn afspraken gemaakt in de
ILG-bestuursovereenkomsten tussen het Rijk en de provincies. In 2013 zal
alle ruilgrond ten behoeve van EHS die in bezit is bij BBL zijn
doorgeleverd aan de eindbeheerder. 

Provincies maken optimaal gebruik van de beschikbare ruilgronden om de
EHS te realiseren.

28. Vallen in de praktijk alle verworven ruilgronden ten behoeve van de
EHS uiteindelijk toe aan de EHS? Zo nee, welk deel van de ruilgronden
wordt uiteindelijk ingezet voor natuurontwikkeling buiten de EHS?

De verworven ruilgronden EHS worden ingezet voor ruiltransacties om
daarmee de EHS te realiseren. Ruilgronden die niet in ruiltransacties
kunnen worden ingezet, worden verkocht. De opbrengst van deze verkoop
wordt aangewend om de EHS alsnog op de juiste plek te realiseren.   

29. Uit de tabel blijkt dat de realisatie voor de inrichting
achterblijft bij de taakstelling, als je er van uit gaat dat per jaar
ongeveer 1/7 deel van de ILG periode 2007-2013 gerealiseerd moet worden.
Als we in aanmerking nemen dat juist eerst het “laaghangend fruit”
aan de beurt is gekomen en later meer de moeilijkere gebieden aan bod
komen, klopt dan de conclusie dat de achterstand in de inrichting
substantieel is? Is er met name zorg over het tempo van realisatie,
zoals ook de natuurbalans 2008 stelt?

Ja, het tempo van de inrichting blijft al enige jaren achter bij het
gewenste schema. Zoals ik heb gemeld in de voortgangsrapportage (p. 13),
zal ik samen met provincies bezien welke belemmeringen een snellere
inrichting van de EHS in de weg staan en hoe het tempo kan worden
opgeschroefd.

30. Wanneer zal het beheer binnen de EHS en buiten de EHS op een juiste
manier in de voortgangsrapportages worden weergegeven?

Zie het antwoord op vraag 18.

31. Wat is de verklaring voor de afname van het areaal agrarisch
natuurbeheer en wat is de prognose voor de komende jaren?

Op basis van de ter beschikking staande informatie is geen eenduidige
verklaring te geven voor de afname van het areaal agrarisch
natuurbeheer. Per 1 januari 2007 is het instrument agrarisch
natuurbeheer overgegaan in handen van de provincies. Zij werken
momenteel aan een geheel nieuw subsidiestelsel voor agrarisch
natuurbeheer. Voor dit nieuwe stelsel zijn uitgangspunten dat het
stelsel eenvoudiger in gebruik moet worden en effectiever voor de
natuur.

32. Wat is de verklaring van de afname in Agrarisch natuurbeheer
(p-SAN)? En wat is de beoordeling van de afname?

Zie het antwoord op vraag 31.

33. Het aandeel particulier natuurbeheer met functiewijziging is
relatief klein, maar in 2007 wel toegenomen met meer dan 10%. Wat is de
(verwachte) potentie van deze categorie?

Mijn inschatting is dat er voldoende potentiële deelnemers zijn aan
particulier met functiewijziging. Betrokken organisaties als de
Federatie Particulier Grondbezit (FPG) en de Stichting Beheer Natuur en
Landelijk Gebied (SBNL) onderschrijven dit.

Ondanks het relatief kleine aandeel van particulier natuurbeheer met
functiewijziging, hecht ik grote waarde aan een toename in deze
categorie. 

Daarom ben ik met betrokken partijen in gesprek om te bezien op welke
wijze de belangstelling voor particulier natuurbeheer verder kan worden
gestimuleerd en eventuele knelpunten kunnen worden opgelost.

34. Hoe betrouwbaar zijn de aannames gedaan voor het beheer binnen en
buiten de EHS door respectievelijk SBB en particuliere
natuurbeschermingsorganisaties van 5/6 EHS en 1/6 buiten EHS, en voor
agrarisch natuurbeheer van 2/3 in EHS en 1/3 buiten EHS? Hoe betrouwbaar
is met het oog op deze aannames de opgave van de restanttaakstelling?

Deze aanname is voor het eerst gehanteerd in de LNV-begroting 2006 (TK
30300-XIV, nr. 1, p.51) en was gebaseerd op een inschatting van de
verdeling in de praktijk (p.51). Na afronding van het project
‘Nulmeting op kaart’ kan inzicht worden verschaft in de
daadwerkelijke verhoudingen tussen het beheer binnen de EHS en het
beheer buiten de EHS. 

35. Het streven is dat er in de toekomst wel een onderscheid is van
hectares binnen en buiten de EHS kan worden gemaakt. Kan u aangeven waar
de hectares liggen buiten de EHS? En om hoeveel hectares gaat het?
Worden deze hectares ook nog binnen de EHS begrensd?

Informatie over hoeveel hectares precies buiten de EHS liggen en over de
vraag waar deze exact liggen, is op dit moment niet beschikbaar. Pas na
afronding van het project ‘Nulmeting op kaart’ kan hierover een
uitspraak worden gedaan. 

36. Wordt er voor weidevogelbeheer ook op andere soorten dan de grutto
gelet? Zijn daarover gegevens beschikbaar?

Ja. Het beleid richt zich ook op de andere weidevogelsoorten, zoals de
kievit, de scholekster en de kemphaan. Ook over deze soorten zijn
gegevens beschikbaar. Zo heeft de vereniging SOVON Vogelonderzoek
Nederland in augustus 2008 de Vogelbalans 2008 uitgebracht, waarin de
actuele stand van zaken wordt weergegeven van de toestand van de vogels
in Nederland. 

De grutto fungeert, mede vanwege zijn bijzondere belang in
internationaal verband, als een ‘voorbeeldsoort’ voor het
Nederlandse weidevogelbeleid.  

37. Kunt u de Kamer informeren over de oorzaken van de stagnatie bij het
inrichten van nieuwe natuur?

Zie het antwoord op vraag 29.

38. Welke maatregelen gaat u treffen om deze stagnatie op te heffen?

Zie het antwoord op vraag 29.

39. Kunt u inzicht geven in de prestaties per provincie?

Ja, voor zover het de EHS-onderdelen betreft die zijn opgenomen in het
Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). In de bijlage van deze
beantwoording treft u de prestatiegegevens per provincie in 2007 aan
voor wat betreft verwerving, inrichting en beheer EHS.  

40. In 2007 is voortgang geboekt bij de verwerving van nieuwe natuur,
een aanzienlijk deel betreft ruilgronden, kunt u aangeven op welke wijze
en op welke termijn de gronden worden geruild, ingericht en overgedragen
aan de eindbeheerder?

Zie antwoord op vraag 27.

41. Kunt u inzicht geven in de opbouw van het aantal gerealiseerde ha
particulier natuurbeheer naar natuurdoel en naar aard van de beheerder
(landgoedeigenaar, agrariër, ander)?

Nee. Een verdeling naar natuurdoel en soort beheerder binnen het aantal
gerealiseerde hectares particulier natuurbeheer is op basis van de thans
beschikbare gegevens en systemen niet mogelijk.

42. Kunt u in figuur 8 de kwantitatieve doelstelling van de EHS
toevoegen?

De kwantitatieve doelstellingen voor de toenmalige 27 landelijke
natuurdoelen zijn in 2000 opgenomen in de nota ‘Natuur voor mensen,
mensen voor natuur’ (TK 27235, nr. 1). Zoals gemeld in de
voortgangsrapportage, wordt op dit moment gewerkt aan een nieuw
sturingssysteem voor natuurkwaliteit, met 18 natuurtypen. Op basis van
deze 18 nieuwe natuurtypen zullen kwantitatieve doelstellingen per
natuurtype worden geformuleerd. Overigens vindt deze wijziging
beleidsneutraal plaats, dus zonder dat de totale doelstellingen voor de
EHS worden herzien. 

43. Kunt u aangeven of deze kwantitatieve landelijke ambitie overeenkomt
met de som van de provinciale plannen?

Op basis van de in ‘Natuur voor mensen, mensen voor natuur’
geformuleerde kwantitatieve doelen per natuurdoel (zie het antwoord op
vraag 42) zijn destijds gesprekken gevoerd met provincies teneinde de
landelijke doelen af te stemmen op de provinciale doelstellingen,
geformuleerd in provinciale natuurdoeltypenkaarten. Daarbij bleek
enerzijds dat de provinciale natuurdoeltypenkaarten door verschil in
systematiek niet goed optelbaar waren en anderzijds dat de landelijke
doelen op onderdelen niet goed aansloten op de provinciale ambities. Bij
het formuleren van de kwantitatieve doelstellingen op basis van de 18
nieuwe natuurtypen, is de rijkstaakstelling duidelijk.

De provincies zijn voornemens om de natuurgebiedplannen om te vormen op
basis van deze 18 natuurtypen.   

44. Bent u voornemens maatregelen voor te stellen om het aantal hectares
ganzenfoerageergebieden omhoog te krijgen van 30.000 naar 65.000? En aan
welke maatregelen denkt u?

Zoals gemeld in de voortgangsrapportage, zijn in 2007 naast
terughoudendheid bij agrariërs om zesjarige verbintenissen aan te gaan,
twee knelpunten aan het licht gekomen die de animo voor het ganzenbeheer
mogelijk belemmeren: het ontbreken van gewasrotatie en de hoogte van de
maximale vergoeding. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft
voorstellen gedaan die deze belemmeringen zouden kunnen wegnemen of
verminderen. Deze voorstellen zijn goedgekeurd door de Europese
Commissie. 

45. Hoe kan de minister –met het oog op de problemen omtrent het
verbeteren van de milieucondities en de problemen in de voortgang- er
voor zorgen dat Nederland aan de vogel - en habitatrichtlijn blijft
voldoen?

Ik werk aan de implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn onder
andere door het aanmelden en aanwijzen van Natura 2000-gebieden. 

De Natura 2000-gebieden liggen bijna helemaal in de EHS. In Natura
2000-gebieden staat behoud en herstel van de biodiversiteit, waaraan op
Europese schaal bijzondere waarde wordt gehecht, centraal. Met de
aanwijzing van in totaal 162 Natura 2000-gebieden levert Nederland haar
bijdrage aan een Europees ecologisch netwerk. Het proces van aanwijzing
van Natura 2000-gebieden is nu in volle gang. Er zit voldoende voortgang
in dit proces. Inmiddels zijn 147 gebieden in procedure gebracht en zijn
drie gebieden definitief aangewezen. Ook ben ik voornemens om voor 1
januari 2009 gebieden op de Noordzee aan te melden bij de Europese
Commissie. 

Als onderdeel van de implementatie van Natura 2000 wordt inmiddels ook
gewerkt aan het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Hierin worden
maatregelen opgenomen die nodig zijn voor het behoud of het herstel van
de te beschermen habitattypen en soorten. Daarbij wordt ook aandacht
geschonken aan het verbeteren van de noodzakelijke milieucondities,
zoals het bestrijden van verdroging, verzuring en vermesting. Zoals
vermeld, zijn daarnaast in de ILG-bestuursovereenkomsten concrete
afspraken met provincies gemaakt over het verbeteren van de
milieucondities en draagt ook het generieke milieubeleid bij aan het
verbeteren hiervan.  

46. Kan de minister uitgebreider ingaan op de hoeveelheid hectares die
door de provincies zijn aangepakt met het oog op het verbeteren van de
milieucondities (verdroging, verzuring en vermesting) en de specifieke
problemen in de voortgang. Hoe beoordeelt de minister de voortgang op
dit terrein en wat kan daar aan worden gedaan?

De gerealiseerde prestaties van de provincies in 2007 zijn voor
verminderen verdroging 363 ha en voor verminderen verzuring en
vermesting 30 ha. Het gaat hierbij om prestaties in uitvoering.

Zoals vermeld in de voortgangsrapportage, is in 2007 vooral
voorbereidend werk gedaan en moet de daadwerkelijke uitvoering nog op
gang komen. Voor wat betreft maatregelen ter bestrijding van verdroging
wordt dit mede veroorzaakt door het feit dat de provinciale TOP-lijsten
op verzoek van de Tweede Kamer (motie Koppejan / Jacobi, TK 30800-XIV,
nr. 93) pas eind 2007 formeel zijn vastgesteld.

Ik vertrouw erop dat de voortgang de komende jaren aanzienlijk verbetert
en zal daarbij uiteraard de vinger aan de pols houden.

47. Welke rol speelt de beoogde nieuwe beheersystematiek voor de EHS in
de midterm review van het ILG? Zal er voldoende ervaring zijn opgedaan
om hierop in de midterm review in te gaan? 

De nieuwe beheersystematiek zal pas ingaan per 1 januari 2010 en kan dus
geen rol spelen bij het evalueren van de ontwikkelingen van 2007 tot
2010 in het kader van het ILG. Wel zal bij de ‘midtermreview’ een
actueel beeld gegeven worden van de arealen van de in 2018 gewenste
natuurtypen (zie ook het antwoord op de vragen 42 en 43). Op basis
daarvan kan na 2010 worden gestuurd.

48. Wanneer zal het nieuwe monitoringprotocol voor de kwaliteitsturing
gereed zijn en wanneer zal deze gegevens genereren die opgenomen kunnen
worden in de voortgangsrapportage EHS?

Het monitoringprotocol voor de kwaliteitsturing zal in 2009 in zijn
eerste fase gereed zijn. In de jaren tot 2013 zullen er echter nog geen
volledige gegevens beschikbaar zijn, omdat de cycli van waarnemingen
langer duren dan de periode van 3 jaar. Zoals toegezegd zal ik u in de
jaarlijkse voortgangsrapportages wel op de hoogte houden van de
voortgang van het proces.

49. Wat zijn de belangrijkste knelpunten bij de realisatie van de
robuuste verbindingen?

Het belangrijkste knelpunt is dat in een aantal provincies de begrenzing
van de robuuste verbindingen nog niet is voltooid. Provincies proberen
in de betreffende gebieden draagvlak voor de realisatie van de
verbindingen te creëren. Zoals uiteengezet in de voortgangsrapportage,
leidt dit ertoe dat sommige provincies eerst op gebiedsniveau met de
betrokkenen tot afspraken komen, alvorens tot (planologische) begrenzing
over te gaan. 

50. Zullen over 2008 wel alle provincies rapporteren over de voortgang
in de aanleg van de robuuste verbindingen? Zo nee, waarom niet? Kunnen
de provincies met terugwerkende kracht ook rapporteren over de voortgang
in de aanleg van de robuuste verbindingen? Zo nee, waarom niet?

Ik zal de provincies die over 2007 niet hebben gerapporteerd over
robuuste verbindingen, vragen om dat over 2008 wel te doen. 

Dit is in overeenstemming met de afspraken uit de
bestuursovereenkomsten, waarin voor de rapportage over robuuste
verbindingen is opgenomen dat zij aangeven hoeveel hectares zijn
verworven en ingericht. Rijk en provincies zijn inmiddels in overleg om
verbeteringen aan te brengen in de rapportages.

51. Op 1 januari 2007 was slechts 10% aangekocht van de te verwerven
grond voor de robuuste verbindingen. Wanneer ontstaat inzicht in de
verwerving van de andere 90%, is daarvoor een tijdsplan en plan? Hoe
staat het met de planologische bescherming van deze cruciale
verbindingen?

In de bestuursovereenkomsten heb ik voor de periode 2007-2013 met de
provincies afspraken gemaakt over de verwerving van de robuuste
verbindingen als onderdeel van de nieuwe EHS. Uitgangspunt hierbij zijn
de bestaande afspraken (onder andere begrenzing van de verbindingen voor
2008) uit het Afsprakendocument Robuuste Verbindingen uit 2003 en de
Nota Ruimte. 

De verdeling van de middelen voor hectares robuuste verbindingen over de
provincies voor de periode 2007-2013 is als onderdeel van de
taakstelling nieuwe EHS in deze bestuursovereenkomst opgenomen.

Zoals gemeld in de voortgangsrapportage, wordt het streven dat de
robuuste verbindingen in 2008 zullen zijn begrensd, waarschijnlijk niet
gehaald. Zie ook het natwoord op vraag 49. 

52. Er zijn 27 natuurtypen. Hoe verhouden deze zich met de aanwijzing
van de Natura 2000-gebieden? Welke invloed heeft het verschuiven van 27
naar 18 natuurtypen op de aanwijzing van Natura 2000-gebieden?

Voor wat betreft de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden wordt er
gewerkt met de systematiek van de Europese Commissie. Hierin gaat het
voor Nederland om 51 habitattypen. Op basis van deze 51 habitattypen
geschiedt de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden. 

Voor veel Natura 2000-gebieden is de bestaande natuurkwaliteit wel de
basis geweest voor zowel de aanwijzing van het Natura 2000-gebied als
voor de benoeming van een specifiek natuurdoel. De 51 habitattypen
passen ook binnen het geheel van de 27 natuurdoelen en de 18 nieuwe
natuurtypen.

De vervanging van het systeem van 27 landelijke natuurdoelen door het
systeem van 18 natuurtypen heeft geen gevolgen voor de aanwijzing van
Natura 2000-gebieden. 

53. Hoe beoordeelt de minister op dit moment de kwaliteit van de
provinciale voortgangsrapportages, mede in het licht van de
informatievoorziening over het groot project EHS aan de Kamer? Welke
verbeteringen zullen worden doorgevoerd voor de volgende
voortgangsrapportages? Zullen over 2008 wel alle provincies rapporteren
over de voortgang in de aanleg van de robuuste verbindingen? 

Zoals vermeld in mijn brief over de ILG-voortgangsrapportages van de
provincies (29717, nr. 12), ben ik van oordeel dat de kwaliteit van de
ILG-voortgangsrapportages kan worden verbeterd. 

Momenteel werk ik met de provincies aan een Handboek
ILG-voortgangsrapportages teneinde de kwaliteit en de eenduidigheid van
de huidige ILG-voortgangsrapportages te verbeteren. 

Daarnaast zal ik met provincies bezien of ten behoeve van de
informatievoorziening voor het groot project EHS voor onder andere de
onderdelen robuuste verbindingen en beheer EHS nog aanpassingen en
verfijningen in het ILG-voortgangsrapportages kunnen worden doorgevoerd.
  

Zie voor de vraag over de robuuste verbindingen het antwoord op vraag
50. 

54. Wat is het oordeel van de minister over de grote variëteit in
aanpak tussen provincies als het gaat om de begrenzing van de robuuste
verbindingen?

Met provincies is in een eerder stadium afgesproken dat eerst de
robuuste verbindingen in 2008 zouden zijn begrensd, alvorens tot
realisatie over te gaan. In de praktijk blijkt dat zo niet bij elke
potentiële verbinding te werken. Provincies vinden het soms
noodzakelijk dat in een bepaald gebied eerst voldoende draagvlak wordt
gecreëerd. Zonder draagvlak zal de realisatie van de robuuste
verbinding moeizaam verlopen. Sommige provincies kiezen daarom voor die
andere aanpak. Zolang dat de uiteindelijk beoogde doel niet in de weg
staat, heb ik daartegen geen bezwaar. 

55. Kan aangegeven worden op welke wijze (wie, wat en wanneer) de
minister met de provincies zal bezien hoe knelpunten in de realisatie
van de robuuste verbindingen kunnen worden opgeheven en processen kunnen
worden versneld?

In mijn reguliere bestuurlijke overleggen met de provincies stel ik,
onder andere op basis van deze voortgangsrapportage, de voortgang van de
realisatie van de robuuste verbindingen als integraal onderdeel van de
EHS, aan de orde. 

Daarnaast ben ik voornemens om- gelet op het streven dat de robuuste
verbindingen in 2008 zouden zijn begrensd- begin 2009 de balans op te
maken ten aanzien van de begrenzingen en op basis daarvan het gesprek
aan te gaan met de provincies. Ik zal hen daarbij vragen welk
vervolgproces hen voor ogen staat teneinde de robuuste verbindingen
succesvol te realiseren.

56. Kan de minister aangeven welke van de 14 prioritaire knelpunten uit
het MJPO naar verwachting wel en welke niet in 2010 opgelost zullen
zijn? Wat gaat de minister doen om deze prioritaire knelpunten alsnog op
te lossen voor deze termijn?

4 van de 14 knelpunten zullen (vrijwel) geheel zijn opgelost in 2010.
Dit betreft:

Ooievaarsplas/ Lepelaarstocht

De Mortelen

Kerkeindse Heide

en Groote Heide 

8 andere knelpunten zijn nu geheel of gedeeltelijk in voorbereiding of
in uitvoering. Volgens de programmering wordt vóór of in 2010 begonnen
aan het oplossen van deze knelpunten. 

Dit houdt in dat deze projecten eind 2010 gevorderd zijn tot in de
uitvoeringsfase en wellicht zelfs gereed zijn. Dit betreft:

Midden- Veluwe

Zaarderheide 

Nagelbeek

Beneden- Geuldal

Beekdal van de Reusel

Bosberg

Doorn

Huis ter Heide

Bij de overige 2 knelpunten zal de uitvoering pas in 2010 of kort daarna
van start gaan. Ik zal de betrokken partijen op korte termijn vragen
waar hier eventuele knelpunten liggen die een vlotte realisatie in de
weg staan. Dit betreft:

Kabeljauw 

Leenderbos - Kempen 

57. Kunt u verklaren waarom- tegen de afspraak in- niet alle 14
prioritaire knelpunten tussen de EHS en infrastructuur (MJPO) in 2010
zullen zijn opgelost?

Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 56, ga ik ervan uit dat in 2010
het grootste deel van de aanpak van de knelpunten is uitgevoerd of in
uitvoering is. Een belangrijke voorwaarde voor het uitvoeren van
maatregelen in het kader van het MJPO is een gebiedsgerichte aanpak.
Onderdeel hiervan zijn draagvlak in een gebied en een goed beeld van de
ecologische vereisten die de omgeving stelt aan de oplossing van een
knelpunt. Dit vergt bij sommige knelpunten meer tijd dan aanvankelijk
was voorzien. Ik heb er echter alle vertrouwen in dat ook de laatste
prioritaire knelpunten kort na 2010 worden opgelost. 

Daarnaast wijs ik erop dat naast de 14 prioritaire knelpunten ook een
aanzienlijk aantal knelpunten (geheel of gedeeltelijk) zijn opgelost die
niet op de lijst van prioritaire knelpunten staan. Zoals gemeld in de
voortgangsrapportage, speelt hierbij een rol dat ook bij deze knelpunten
kansen die zich voordoen om mee te liften met geplande werkzaamheden aan
de infrastructuur, optimaal worden benut. 

58. Kan er inzicht worden gegeven in de nadere planning van
Rijkswaterstaat zodat we kunnen zien dat de 167 nog op te lossen
knelpunten vóór 2018 aangepakt zullen worden?

Hoe reëel is dan de ambitie om alle 208 geïnventariseerde knelpunten
voor 2018 te hebben opgelost, met het oog op de achterstand en de
planning dat van de 14 prioriteiten slechts de helft daadwerkelijk voor
2010 worden afgewerkt?

Het is mijn ambitie de EHS in 2018 gereed te hebben. Het oplossen van de
knelpunten uit het MJPO geeft een duidelijke impuls aan de kwalitatieve
taakstelling. De ambitie blijft dus overeind. 

Het MJPO is in 2004 verschenen en in 2005 met de Tweede Kamer besproken.
Na een voorbereidende fase van planning en aanloop is de uitvoering nu
in volle gang. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te
veronderstellen dat het programma in 2018 niet gereed zal zijn.

De programmering van het programma laat op dit moment het volgende beeld
zien:

Tot en met 2013 is 75% van de knelpunten rondom wegen geprogrammeerd

Tot en met 2015 is 100% van de knelpunten rondom waterwegen
geprogrammeerd

Tot en met 2013 is 38% van de knelpunten rondom spoorwegen
geprogrammeerd

Tot en met 2013 is 72% van de knelpunten binnen een robuuste verbinding
geprogrammeerd

Zoals gemeld in de voortgangsrapportage, zal in het voorjaar van 2009 de
tussentijdse evaluatie van het MJPO naar de Tweede Kamer worden
gestuurd. 

59. De Natuurbalans 2008 geeft aan dat de Kaderrichtlijn Water
onvoldoende bijdraagt om alle ecologische doelen te behalen. Hoe is dat
te rijmen met de opmerking dat deze KRW de kwaliteit van de EHS
aanzienlijk zal bevorderen?

De Natuurbalans geeft aan dat de voorgenomen maatregelen van Nederland
in het kader van de Kaderrichtlijn Water aanzienlijke gunstige effecten
zal hebben op de ecologische waterkwaliteit (en daarmee op de
milieucondities in de EHS), maar vermoedelijk vooralsnog onvoldoende om
alle voorgestelde doelen uit de Kaderrichtlijn Water te halen. 

Dit is voor mij een belangrijk signaal. Zoals vermeld in de
kabinetsreactie op de Natuurbalans 

(TK 31709, nr. 1) stelt het kabinet € 75 miljoen beschikbaar voor het
stimuleren van innovaties om hardnekkige knelpunten op te lossen. 

In de eerste generatie stroomgebiedbeheerplannen van de Kaderrichtlijn
Water (2009-2015) ligt de nadruk op maatregelen in de Natura
2000-gebieden. Maatregelen in de overige EHS-gebieden zullen
voornamelijk aan de orde komen in de tweede generatie (2015-2021).   

Aanvullend op en in samenhang met de maatregelen uit de Kaderrichtlijn
Water dragen ook de maatregelen uit de ILG-bestuursovereenkomsten en het
generieke milieubeleid bij aan het verder versterken van de kwaliteit
van de EHS.   

60. Kan de minister nog eens aangeven wat de concrete doelstellingen
zijn voor de planologische bescherming van de EHS, waarbij onderscheid
wordt gemaakt tussen het rijks, provinciaal en gemeentelijke ruimtelijke
ordeningsniveau? In welke jaar moeten respectievelijk provincies en
gemeenten de EHS hebben vastgelegd in hun streekplannen en
bestemmingsplannen en met welk beschermingsregime? Zijn de
doelstellingen die hiervoor in de Nota Ruimte zijn geformuleerd nog
steeds actueel, en zo ja, hoe staat het met de voortgang daarvan?

Doelstelling van het Rijk is een planologische bescherming van de EHS in
provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen die voldoet aan hetgeen
daarover in de Nota Ruimte is gesteld. Dat betekent dat op provinciaal
niveau de EHS en het bijbehorende beschermingsregime in het streekplan
(onder de nieuwe Wro: structuurvisie) en op gemeentelijk niveau in het
bestemmingsplan worden opgenomen. Voor zowel de provinciale als de
gemeentelijke doorwerking geldt dat dit uiterlijk in 2008 gebeurd moet
zijn (Nota Ruimte, Uitvoeringsagenda Nota Ruimte).

Het beschermingsregime dat voor de EHS wordt gehanteerd is het ‘nee,
tenzij-regime’: nieuwe plannen, projecten en handelingen in de EHS die
een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en
waarden van het betreffende gebied zijn niet toegestaan, tenzij er geen
reële alternatieven zijn èn er sprake is van redenen van groot
openbaar belang.

De Nota Ruimte is het geldende beleidskader op het gebied van ruimtelijk
beleid. 

De daarin geformuleerde doelstellingen zijn dus nog steeds actueel. Wat
betreft de voortgang van de doorwerking in provinciaal beleid, verwijs
ik u naar hoofdstuk 6 van de voortgangsrapportage. In de kabinetsreactie
op de uitgangspuntennotitie voor de informatievoorziening over het groot
project EHS (kamerstuk 30 825, nr. 12) heb ik aangegeven dat ik het
leveren van de informatie op bestemmingsplanniveau niet als een
verantwoordelijkheid van het Rijk zie, gezien de getrapte wijze waarop
het ruimtelijk beleid in Nederland is vormgegeven. Deze zienswijze heb
ik herhaald tijdens het algemeen overleg hierover op 2 juli jl.

61. Welke ideeën heeft het kabinet omtrent de planologische doorwerking
van de Rijksuitgangspunten voor de bescherming van de EHS via de
Algemene Maatregel van Bestuur Ruimte (die in 2009 aan de Kamer zal
worden aangeboden) naar het gemeentelijke bestemmingsplanniveau?

In de algemene maatregel van bestuur (amvb Ruimte) zal het rijksbeleid
voor de planologische bescherming van de EHS, zoals uiteengezet in het
antwoord op vraag 60, juridisch worden veranderd.

De amvb Ruimte wordt, zoals in de vraag al gemeld, pas in 2009 aan de
Kamer aangeboden en is momenteel dus nog volop in ontwikkeling. Daarom
vind ik het nu te vroeg om gedetailleerd in te gaan op de inhoud van de
amvb.

Algemeen geldt dat het vigerende ruimtelijke beleid, zoals geformuleerd
in de Nota Ruimte en aangevuld met latere afspraken, zoals de Spelregels
EHS, beleidsneutraal in de amvb Ruimte wordt opgenomen. Overigens heeft
de minister van VROM de Tweede Kamer in juni 2008 de Realisatieparagraaf
Nationaal Ruimtelijk Beleid toegestuurd (TK 31500, nr.1). De
Realisatieparagraaf beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het
beleid van de PKB-teksten wordt gerealiseerd en anderzijds voor de
andere vigerende ruimtelijke nota’s hoe de PKB-teksten daarin die
bedoeld zijn om door te werken tot op lokaal niveau, worden
gerealiseerd.

62. Kan er inzicht gegeven worden hoe het op het niveau van het
(gemeentelijk) bestemmingsplan gesteld is met de voortgang, hier is
immers de ultieme planologische bescherming van de EHS? De nieuwe WRO
biedt naast gemeente ook andere overheden de mogelijkheid de
planologische bescherming te borgen. Is er inzicht te geven of en welke
provincies daar gebruik van (gaan) maken?

In de kabinetsreactie op de uitgangspuntennotitie voor de
informatievoorziening over het groot project EHS (kamerstuk 30 825, nr.
12) heb ik aangegeven dat ik het leveren van de informatie op
bestemmingsplanniveau niet als een verantwoordelijkheid van het Rijk
zie, gezien de getrapte wijze waarop het ruimtelijk beleid in Nederland
is vormgegeven. Deze zienswijze heb ik herhaald tijdens het algemeen
overleg hierover op 2 juli jongstleden.

De pro-actieve borging van de planologische bescherming kan verlopen via
provinciale verordeningen, naast of in aanvulling op de amvb Ruimte. Een
reactieve manier van borging is het indienen van een zienswijze op een
bestemmingsplan, het geven van een reactieve aanwijzing of het maken van
een inpassingsplan. Mij is op dit moment niet bekend in welke mate
provincies de verschillende instrumenten zullen gaan inzetten.

63. Hoe groot zijn de nuanceverschillen tussen provincies als het gaat
over de definiëring en bescherming van de EHS? Hoe flexibel mogen
provincies zijn ten aanzien van definiëring en bescherming en hoe
flexibel stellen zij zich in werkelijkheid op?

Centraal staat de realisatie van de EHS als netwerk van natuurgebieden
van (inter)nationaal belang. De inspanningen van een provincie moeten
daarop gericht zijn en de omschrijving van de EHS die een provincie
hanteert, moet daarbij aansluiten. Het door de provincie gehanteerde
beschermingsregime moet gelijk zijn aan of in lijn liggen met het
‘nee, tenzij-regime’ (voor streekplannen van voor het verschijnen
van de Nota Ruimte: het beschermingsregime uit het Structuurschema
Groene ruimte).

Zoals uit de voortgangsrapportage blijkt, voldoen alle provincies
hieraan. De nuanceverschillen komen voort uit verschillen in inrichting
van het ruimtelijk beleid, specifieke kenmerken van (delen van)
provincies die speciale aandacht krijgen in het streekplan of een
verschillende wijze van formuleren. 

Voorbeelden van nuanceverschillen:

-	Sommige provincies geven in de omschrijving van de EHS een opsomming
van gebieden die tot de EHS behoren, andere geven daarbij ook aan wat
het doel van de EHS is.

-	Sommige provincies hanteren voor een deel van de beheersgebieden
binnen EHS een ‘nee,tenzij-regime’.

-	De provincie Fryslân besteedt speciale aandacht aan (compensatie van)
weidevogelwaarden en hanteert een aangepast ‘nee, tenzij-regime’
voor de Waddeneilanden.

-	De provincie Gelderland maakt binnen de EHS onderscheid in een
EHS-natuur en een EHS-verweving.

-	De provincie Groningen geeft als onderdeel van het
EHS-beschermingsregime expliciet aan om kenmerkende waarden als
duisternis in de nacht, stilte en rust zoveel mogelijk te willen
behouden.

-	De provincies Utrecht en Zuid-Holland hanteren een contourenbeleid met
rode en groene contouren, waarbij de planologische bescherming gekoppeld
is aan een groene contour.

64. Kan puntsgewijs aangegeven worden op welke wijze in de eerste
voortgangsrapportage rekening is gehouden met de kwalitatieve
uitgangspunten die de commissie LNV heeft geformuleerd in haar
uitgangspuntennotitie (paragraaf 1.1)?

Zie het antwoord op vraag 11.

65. Kan puntsgewijs aangegeven worden op welke wijze in de eerste
voortgangsrapportage rekening is gehouden met de kwalitatieve
uitgangspunten die de commissie LNV heeft geformuleerd in haar
uitgangspuntennotitie (paragraaf 1.1)?

Zie het antwoord op vraag 11.

66. Hoe is de juistheid en betrouwbaarheid van de voortgangsgegevens
(financieel en niet-financieel) die door de provincies zijn aangeleverd
gewaarborgd? Zijn de voorziene accountantsverklaringen bij de
ILG-rapportages van de provincies goedkeurend van aard? Zo niet, wat
zijn eventuele problemen?

Zie het antwoord op vraag 12.

67. Hoeveel meer of minder budget dan verwacht is in 2007 besteed aan
verwerving?

In verband met de systematiek van het Investeringsbudget Landelijk
Gebied (ILG) en de vrijheid die provincies daarbij hebben om de
prestaties binnen de zevenjarige ILG-periode te realiseren, wordt sinds
2007 geen inschatting vooraf gegeven van de jaarlijks te realiseren
prestatie. Zie ook het antwoord op vraag 19.

68. Wanneer kan de nieuwe beheersystematiek voor particulier en
agrarisch natuurbeheer afgrond zijn? Wat is de stand van zaken?

Zie het antwoord op vraag 20.

69. Wat zijn de voorlopige contouren van de nieuwe beheersystematiek
voor particulier en agrarisch natuurbeheer?

De provincies zijn volop bezig met het ontwerpen van de nieuwe
systematiek. Wanneer de provincies mij een afgerond voorstel hebben
toegestuurd, zal ik de Tweede Kamer daarover informeren.