Antwoorden
Bijlage
Nummer: 2008D14025, datum: 2008-11-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: G. Verburg, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit CDA kamerlid)
Bijlage bij: Lijst van vragen en antwoorden over de eerste voortgangsrapportage groot project Ecologische Hoofdstructuur (2008D14022)
Preview document (🔗 origineel)
Bijlage 1 1. Op welke wijze wordt in het project ‘Nulmeting op kaart’ meer gedetailleerd inzicht gegeven in de hoeveelheid ruilgrond die ten behoeve van de EHS is verworven en in de hoeveelheid ‘onderhanden werk’ bij de inrichting? In het project ‘Nulmeting op kaart’ wordt de vastgestelde begrenzing van de EHS op digitale kaarten vastgelegd. Voorts wordt aangegeven welk deel is verworven. Daarnaast wordt vastgelegd welke gronden buiten de begrenzing zijn verworven ten behoeve van de realisatie van de EHS (ruilgronden). Wat betreft de ruilgronden wordt op digitale kaarten en in tabellen aangegeven hoeveel hectares ruilgronden op 1 januari 2005 (alleen in tabellen) en op 1 januari 2007 ten behoeve van de EHS waren verworven. Wat betreft de binnen de begrenzing van de EHS verworven gronden wordt aangegeven welke gronden zijn ingericht en waar de inrichting in uitvoering is. Dit ‘onderhanden werk’ bij de inrichting wordt, eveneens voor de situatie op 1 januari 2005 en 1 januari 2007, op digitale kaarten aangegeven. 2. Bevat het project ‘Nulmeting op kaart’ naast kaartbeelden ook ‘harde’ hectare gegevens welke ter informatie zijn op te nemen in de voortgangsrapportages van het project EHS? Het project ‘Nulmeting op kaart’ heeft als doel de realisatie van de EHS per 1 januari 2005 en 1 januari 2007 op digitale kaarten te zetten en daaruit op te maken hoeveel hectares EHS ‘in het veld’ gerealiseerd zijn. Het project levert daarmee voor de genoemde peildata ‘harde’ hectarecijfers op, maar alleen voor die peildata. Op basis van de uitkomsten van de nulmeting zullen Rijk en provincies gezamenlijk bezien of en zo ja, op welke wijze de restanttaakstellingen en daarmee de prestatieafspraken moeten worden aangepast. 3. Op 31 december bedroeg de hoeveelheid ruilgrond ten behoeve van de EHS naar verwachting ongeveer 15.000 ha. Waar in de rapportages komen deze aantallen hectares ruilgrond in beeld en waar worden deze in de tussenfase tijdelijk meegeteld? Per 31 december 2007 is in totaal 98.500 ha grond verworven ten behoeve van de EHS. De 15.000 ha ruilgrond maakt hiervan onderdeel uit. De ruilgrondvoorraad wordt meegeteld met de realisatie, omdat met de beschikbaar gestelde (begrotings)middelen gronden zijn gekocht die uiteindelijk tot de EHS gaan behoren. 4. Op 31 december 2007 bedroeg de voorraad ‘onderhanden werk’ in de EHS naar verwachting ruim 20.000 ha. Waar in de rapportages komen deze aantallen hectares in beeld en waar worden deze in de tussenfase tijdelijk meegeteld? Per 31 december 2007 is ruim 53.000 ha grond ingericht ten behoeve van de EHS. De 20.000 ha voorraad ‘onderhanden werk’ maakt hiervan geen onderdeel uit. In tegenstelling tot de grondverwerving is het inrichten van grond voor de EHS een meerjarig proces, vaak in combinatie met andere (rijks)doelen. Hoewel bij ‘onderhanden werk’ reeds uitgaven zijn gedaan, worden deze hectares pas bij de voltooiing van de inrichting tot de realisatie van de EHS gerekend. 5. Hebben provincies bij de ontwikkeling van de nieuwe beheersystematiek ook als opdracht gekregen dat het behoud van biodiversiteit centraal dient te staan? De ontwikkeling van de nieuwe beheersystematiek betreft een stelselwijziging, waarbij het uitgangspunt wordt gehanteerd, dat deze beleidsneutraal en budgetneutraal wordt ingevoerd. De bestaande beleidsopgaven voor de EHS, met als primair doel het behoud van biodiversiteit, blijven daarmee centraal staan. 6. Levert de huidige extra investering in kansrijke weidevogelgebieden het gewenste resultaat op? Zo nee, worden naast de regie over de uitvoering van het actieprogramma ook de kennis en ervaring overgedragen vanaf 2009 aan het IPO? Het is nu nog te vroeg om een uitspraak te doen over de vraag of de extra impulsgelden, beschikbaar gesteld via amendementen op de LNV-begroting voor 2007 en 2008, de gewenste resultaten opleveren. Het IPO krijgt bij de coördinatie van het actieprogramma de ondersteuning van het Weidevogelverbond. Dit Weidevogelverbond bestaat uit de regiegroep Weidevogelverbond, de kenniskring weidevogels en de werkgroep weidevogels. Uiteraard wordt ook de bij mijn ministerie aanwezige kennis en ervaring over het weidevogelbeleid overgedragen aan het IPO. 7. Hoe wordt gewaarborgd dat de nieuwe beheersystematiek wel aansluit bij natuurtyperingen in internationale richtlijnen (habitatrichtlijnen van de Habitatrichtlijn, Kaderrichtlijn Water)? Bij de definiëring en beschrijvingen van de beheertypen van het nieuwe stelsel is erop gelet, dat de natuurtyperingen uit de Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water te vertalen zijn in de beheertypen. Wel kennen de beheertypen in de nieuwe beheersystematiek doorgaans een hoger aggregatieniveau dan de habitattypen van de Habitatrichtlijn en de watertypen van de Kaderrichtlijn Water. Bij Natura 2000-gebieden is het habitattype het uitgangspunt voor de beoogde natuurkwaliteit. Via de beheerplannen van Natura 2000 wordt invulling gegeven aan de benodigde maatregelen om de doelstellingen te halen. 8. Heeft administratieve lastendruk bij de ontwikkeling van de nieuwe beheersystematiek wel de aandacht? Ja. Bij de herziening van de beheersystematiek is vereenvoudiging van het stelsel door vermindering van de administratieve lastendruk voor beheerders en van de uitvoeringskosten voor de overheid een belangrijke doelstelling. De nieuwe regelingen zullen hier ook op worden getoetst. 9. Op welke wijze wordt door het Rijk bij het aanleggen van infrastructuur rekening gehouden met ecologische vereisten en zijn deze in beeld ter oplossing van de MJPO prioritaire knelpunten? Bij de besluitvorming over de aanleg van grote nieuwe rijksinfrastructuur wordt standaard een m.e.r.- procedure doorlopen. Daarin wordt gekeken naar de effecten van de infrastructuur, ook op het gebied van ecologie. Vervolgens worden zo nodig maatregelen getroffen om deze effecten te voorkomen of te mitigeren. Wanneer dat onvoldoende soelaas biedt, zijn compenserende maatregelen vereist. Op deze wijze wordt zoveel mogelijk voorkomen dat nieuwe knelpunten tussen natuur en infrastructuur ontstaan. Het MJPO is, zoals vermeld in de voortgangsrapportage, alleen gericht op bestaande rijksinfrastructuur. 10. Voor het behoud van biodiversiteit is bereikbaarheid belangrijk. Binnen het EHS-concept is dit vertaald in de (robuuste) ecologische verbindingen tussen kerngebieden die zorgen voor leefgebieden van voldoende omvang en uitwisseling tussen soorten. Wordt hier gedoeld op de leefge-biedenbenadering? Zo ja, is binnen de nieuwe beheersystematiek ruimte voor deze benadering? Nee, hiermee wordt niet gedoeld op de leefgebiedenbenadering. Verbetering van de bereikbaarheid en ruimtelijke samenhang van natuurgebieden is inderdaad van groot belang voor het behoud van biodiversiteit en de belangrijkste reden voor de realisatie van robuuste verbindingen in de EHS. De leefgebiedenbenadering gaat, ondersteunend aan de Flora- en faunawet, uit van de bescherming van de aanwezige soorten in een gebiedsgerichte aanpak (niet alleen in natuurgebieden) in relatie tot de ruimtelijke en economische ontwikkelingen. 11. Kan puntsgewijs aangegeven worden op welke wijze in de eerste voortgangsrapportage rekening is gehouden met de kwalitatieve uitgangspunten die de commissie LNV heeft geformuleerd in haar uitgangspuntennotitie (paragraaf 1.1)? Ik ben van oordeel dat de vijf genoemde aspecten in paragraaf 1.1 van de uitgangspuntennotitie, gevoegd bij de kabinetsreactie op deze uitgangspuntennotitie en de aanvullende afspraken met de vaste commissie voor LNV (zie pagina 1 van de voortgangsrapportage), voldoende tot hun recht komen in deze eerste voortgangsrapportage. Ik licht dit per aspect toe. Actualiteit: De informatie uit de voortgangsrapportage heeft, conform de uitgangspuntennotitie en zoals afgesproken met de Tweede Kamer, betrekking op het jaar 2007. Tijdigheid: De voortgangsrapportage is, conform de uitgangspuntennotitie en zoals afgesproken met de Tweede Kamer, in september 2008, (vrijwel) tegelijkertijd met de LNV-begroting 2009, aan de Tweede Kamer aangeboden. Consistentie: De gepresenteerde beleidsinformatie is in lijn met het geformuleerde EHS-beleid. Volledigheid: De gepresenteerde beleidsinformatie dekt de doelstellingen van het EHS-beleid voor het grootste deel af. Waar nog informatie ontbreekt, is dit eerder overeengekomen en/of wordt dit expliciet vermeld. Om zeker te stellen dat een zo compleet mogelijk beeld wordt verstrekt, is de indeling van de voortgangsrapportage (hoofdstukken 3 tot en met 8) identiek aan de indeling van de uitgangspuntennotitie (paragrafen 3 en 4). Juistheid: Zoals vermeld in de voortgangsrapportage, is de beleidsinformatie uit de voortgangsrapportage voor het grootste deel afkomstig uit bestaande informatiestromen en beleidsbronnen, zoals de ILG-voortgangsrapportages van provincies. Voor een uitgebreide beschrijving, verwijs ik u naar hoofdstuk 1 en de hierin opgenomen figuur 1 op pagina 3 van de voortgangsrapportage. Deze bronnen hebben elk hun eigen controle - en verantwoordingsystematiek. Dit geeft mijns inziens voldoende waarborgen voor de juistheid van de informatie. Waar nodig worden deze waarborgen in de toekomst op onderdelen nog verder versterkt. 12. Hoe is de juistheid en betrouwbaarheid van de voortgangsgegevens (financieel en niet-financieel) die door de provincies zijn aangeleverd gewaarborgd? Zijn de voorziene accountantsverklaringen bij de ILG-rapportages van de provincies goedkeurend van aard? Zo niet, wat zijn eventuele problemen? Zoals gemeld in mijn brief over de ILG-voortgangsrapportages (TK 29717, nr. 12) zijn nadere afspraken over controle op en borging van gegevens over het ILG nog in voorbereiding. Ik overleg hierover met het Interprovinciaal Overleg (IPO). Zodra ik hierover met de provincies afspraken heb gemaakt, zal ik de Tweede Kamer daarover informeren. Ik streef ernaar deze afspraken op een zodanig moment te maken, dat deze kunnen worden toegepast op de ILG-voortgangsrapportages over het jaar 2008. 13. Kan de Kamer zo snel mogelijk de ILG-voortgangsrapportages 2007 van de provincies ontvangen? Ja. Ik heb deze op 3 november jl. aan de Tweede Kamer aangeboden. 14. Is het percentage van ongeveer 45% die de Natura 2000-gebieden zouden beslaan van de hectares EHS op het land berekend op basis van de reeds gerealiseerde EHS of op de doelstelling van de 728500 ha? Van welke invloed is in dit verband de onduidelijkheid over de begrenzing van de Natura 2000-gebieden? Het percentage van ongeveer 45% is gebaseerd op de beoogde EHS van 728500 ha. De gesuggereerde onduidelijkheid over de begrenzing van de Natura 2000-gebieden is in de praktijk beperkt. 147 van de in totaal 162 aangemelde Natura 2000-gebieden zijn inmiddels in de inspraakprocedure gebracht. De zienswijzen en inspraakreacties die in deze procedure zijn ingebracht kunnen tot ecologisch onderbouwde wijzigingen leiden van de begrenzingen van Natura 2000-gebieden ten opzichte van de ontwerp-aanwijzingsbesluiten. 15. Waarom neemt u de werkelijk ingerichte hectares per jaar niet op in uw grafische weergave? 15. Figuur 2 brengt in beeld welk deel van de beoogde EHS op 1 januari 2007 reeds in beheer was genomen, en welk deel nog in beheer moest worden genomen. De inrichtingstaakstelling heeft alleen betrekking op nieuwe natuur. Daarom is deze taakstelling niet opgenomen in figuur 2, maar apart zichtbaar gemaakt in paragraaf 3.3 van de rapportage. 16. Aangegeven wordt dat de reeds verworven natuur nog wel moet worden beheerd. Welke vorm van beheer wordt hiervoor gebruikt en door wie wordt dit gedaan? Natuur die wordt verworven ten behoeve van de EHS wordt beheerd door ofwel een van de particuliere natuurbeschermingsorganisaties ofwel door Staatsbosbeheer. Dit kan geschieden door middel van verschillende soorten beheer. 17. Aan welke mogelijkheden wat betreft contractduur met betrekking tot de nieuwe beheersystematiek van de provincies denkt u? Vindt u ook dat een contract van zes jaar te kort is om ecologische effectiviteit te bereiken? De lengte van de contractduur in het nieuwe systeem wordt bepaald door de provincies. De ecologische effectiviteit vormt voor de provincies uiteraard een belangrijk aandachtspunt bij het ontwerpen van de nieuwe systematiek. Ik heb begrepen dat provincies op dit moment denken aan een contractduur van zes jaar, conform de huidige contractduur uit Programma Beheer. Ik ben van oordeel dat een contractduur van zes jaar op zichzelf voldoende waarborgen biedt voor het bereiken van ecologische effectiviteit. De continuïteit is verder gewaarborgd door verlenging van contracten voorrang te geven. 18. Wanneer zal het project Nulmeting op kaart zijn afgerond en in welke voortgangsrapportage zal daarmee voor het eerst de relevante informatie over de restanttaakstelling (en informatie over ruilgronden, onder handen werk) beschikbaar zijn? Op welke wijze gaat het project Nulmeting op kaart precies ‘bijdragen tot het eenduidig maken van onderscheid van beheer binnen en buiten EHS’? Wanneer zal het onderscheid tussen beheer binnen en buiten de EHS op een juiste manier in de voortgangsrapportages worden weergegeven? Ik heb de provincies gevraagd vaart te zetten achter het project ‘Nulmeting op kaart’ omdat het streven is het medio 2009 te hebben afgerond. De eerste voortgangsrapportage die dan op basis van de eventueel gewijzigde restanttaakstellingen en prestatieafspraken kan worden opgesteld is de voortgangsrapportage over 2009. Het project Nulmeting op kaart geeft duidelijkheid over beheer binnen en buiten de EHS door een eenduidige scheidslijn te maken tussen EHS en buiten EHS en de beheerde hectares daaraan te ijken. In het kader van het project geven alle provincies aan waar hun provinciale EHS-grenzen liggen. Wanneer provincies en Rijk overeenstemming hebben over gebruik van deze methode en de daaruit volgende restanttaakstellingen, kan dit onderscheid definitief worden. Ik streef ernaar om dit onderscheid bij de voortgangsrapportage over 2009 te kunnen hanteren. 19. Waarom zijn, in afwijking van de uitgangspuntennotitie EHS van de commissie LNV, voor de verwerving, inrichting en beheer geen meerjarige gegevens (grafisch) opgenomen? Waarom is hiervoor niet aangesloten bij de grafische voorbeelden in de uitgangspuntennotitie? In de voortgangsrapportage is wel degelijk meerjarige informatie opgenomen (deels ook grafisch). Zowel voor verwerving, inrichting als beheer wordt, conform de uitgangspuntennotitie van de commissie LNV, aangegeven wat de einddoelstelling is voor 2018, de taakstelling voor de ILG-periode 2007-2013, de restanttaakstelling op 1 januari 2007, de gerealiseerde prestatie in 2007 en de restanttaakstelling op 31 december 2007. In verband met de systematiek van het ILG en de vrijheid die provincies daarbij hebben om de prestaties binnen de ILG-periode te realiseren, wordt geen inschatting vooraf gegeven van de jaarlijks te realiseren prestatie. In de kabinetsreactie op de uitgangspuntennotitie heb ik reeds gemeld dat ik op dat punt daarom niet zal voldoen aan de uitgangspuntennotitie (TK 30825, nr. 12, p. 4). Dat is ook de reden dat ik niet onverkort kan aansluiten bij de grafische voorbeelden uit de uitgangspuntennotitie. Wel ben ik bereid na te gaan in hoeverre de grafische weergave van de beleidsinformatie in de volgende voortgangsrapportages kan worden verbeterd. 20. Wanneer zal de nieuwe beheersystematiek van de provincies, ter vervanging van het huidige Programma Beheer, een feit zijn? Het streven is de nieuwe beheersystematiek in werking te laten treden op 1 januari 2010. 21. Welke concrete acties gaan de minister en LNV en V&W ondernemen om de benodigde extra inspanningen te bewerkstelligen voor respectievelijk de programma’s ICES natte natuur, NURG en Maaswerken? Is per programma een actieplan beschikbaar? Het programma ICES natte natuur grotendeels opgenomen in het Investeringsbudget Landelijk Gebied (Deltanatuur, Noord Nederland, Zandmaas pakket II). Via de jaarlijkse voortgangsrapportages ben ik in gesprek met de provincies over de voortgang van deze programma’s. Het project IJsselmeer staat onder rijksaansturing en wordt via een vastgesteld projectplan uitgevoerd. Met name de complexe situatie in het Markermeer en het IJmeer maakt dat de uitvoering niet meer zo vanzelfsprekend verloopt als in eerste instantie werd gedacht. In samenwerking met het ministerie van V&W beraad ik mij op deze situatie. Om de uitvoering van de NURG-projecten te ondersteunen, heb ik onlangs een programmaovereenkomst gesloten met de Dienst Landelijk Gebied. Daar waar nodig sluit de Dienst Landelijk Gebied overeenkomsten met andere overheden en partijen over de uitvoering. De NURG-projecten die een relatie hebben met de PKB Ruimte voor de Rivier kennen vanwege de veiligheidstaakstelling een verzwaarde projectaansturing. In het Grensmaascontract is vastgelegd dat in 2008 en 2012 de voortgang van het Grensmaasproject wordt geëvalueerd. Doel van deze evaluaties is om vast te stellen of de benoemde mijlpalen voor de hoogwaterdoelstelling in 2017 en het einde van het project in 2022 nog haalbaar zijn. Op basis van deze resultaten zal ik bezien wat de consequenties zijn voor de EHS-realisatie. De eerste evaluatie zal eind dit jaar gereed zijn. In het project Zandmaas is de realisatie van de EHS geënt op vrijwillige verwerving, waarbij de medewerking van de grondbezitters wordt gevraagd. In een aantal delen van Zandmaaspakket-I verloopt dit niet geheel volgens planning. Ik ben met de andere convenantpartners (provincie Limburg, ministerie van Verkeer en Waterstaat) in overleg om tot oplossingen te komen. Over de recente voortgang van het groot project Maaswerken bent u onlangs geïnformeerd door de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (TK 18106, nr. 190). 22. Waarom tellen de onderdelen van de ICES natte natuur (1a, 1b, 1c) in figuur 7 niet op tot het totaal ICES natte natuur van 6.500 ha? Volgens de oorspronkelijke ICES-afspraken gelden de volgende taakstellingen: 3.000 ha inrichting grootschalige natte natuur in het IJsselmeer 3.000 ha verwerving en inrichting waterrijke natuur in en langs de Zuid-Hollandse Delta. Daarnaast: 500 ha herstel en inrichting van natte natuurwaarden in Noord-Nederland (indicatieve taakstelling op basis van het beschikbare budget). De oorspronkelijke taakstelling voor de Zuid-Hollandse Delta is in overleg met de provincie Zuid-Holland verlaagd van 3.000 ha naar 2.400 ha. Deze gewijzigde taakstelling is opgenomen in het tweede meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland. Deze taakstelling is tevens opgenomen in de ILG-bestuursovereenkomst tussen het Rijk en de provincie Zuid-Holland. Van de resterende taakstelling is 460 ha. toegedeeld aan de natuurontwikkeling in de Maas (Zandmaaspakket-II). In Noord-Nederland is inmiddels niet 500 ha, maar reeds 724 ha gerealiseerd (zie figuur 7 in de voortgangsrapportage) gerealiseerd. De verwachte totale realisatie van het onderdeel ICES natte natuur zal daarmee uitkomen op (ruim) 6.500 ha. 23. Hoe is het ontstaan van de te betwisten restanttaakstelling te verklaren? Is er inmiddels duidelijkheid? In april 2006 zijn de restanttaakstellingen voor de EHS en Recreatie om de Stad (RodS) per 1 januari 2005 benoemd in het eindrapport van de ambtelijke werkgroep ‘Nulmeting restanttaakstelling MJP2-doelen in het ILG’. Vervolgens zijn deze restanttaakstellingen opgenomen in het tweede meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland en gebruikt als basis voor gesprekken met de provincies over de ILG-bestuursovereenkomsten 2007-2013. De provincies hebben daarbij aangegeven een voorbehoud te maken ten aanzien van de exacte cijfers van de restanttaakstellingen, omdat zij op onderdelen van oordeel waren dat andere definities moesten worden gehanteerd om de restanttaakstellingen vast te stellen. Daarop is besloten tot het gezamenlijke project ‘Nulmeting op kaart’. Duidelijkheid over de exacte restanttaakstellingen kan worden verkregen na afronding van het project. (zie ook het antwoord op vraag 1 en 2) 24. De minister van LNV wijst er in de voortgangsrapportage op dat het agrarisch natuurbeheer in 2007 licht is afgenomen en dat bij de ecologische evaluatie van Programma Beheer in 2007 de continuïteit (zesjarige contracten) en ecologische effectiviteit belangrijke aandachtspunten zijn. De minister wijst er op dat de provincies deze belangrijke aandachtspunten meenemen bij het omvormen van het huidige Programma Beheer tot een nieuwe beheersystematiek. Aan deze constatering heb ik niets toe te voegen. 25. Wat is de slagingskans van het schuiven van nodige hectares die nu nog als ruilgronden voor de realisatie zijn aangeworven, deze ruilgronden worden namelijk “op een later moment alsnog op de beoogde plek binnen de EHS neergelegd”? Hoe zeker is het dat die ruilgronden daadwerkelijk voor realisatie van EHS worden benut? In het kader van de gebiedgerichte inrichting van het landelijk gebied vindt op vrij grote schaal herverkaveling van gronden plaats, zowel in het kader van landinrichtingsprojecten alsook door middel van vrijwillige kavelruil. Het overgrote deel van de ruilgronden EHS zal kunnen worden geruild binnen de EHS-begrenzing. 26. Kunt u aangeven of u bij de realisatie van de EHS onverkort vasthoudt aan de bestaande taakstelling van het aantal hectares om te zetten landbouwgrond in natuur? Ja, ik houd vast aan deze taakstelling. Ook de Tweede Kamer heeft de wenselijkheid hiervan onlangs nog eens onderstreept door het aanvaarden van de motie-Ouwehand (TK 29576, nr. 69). 27. Hoeveel ruilgrond is er (naar schatting) in 2007 op de beoogde plek binnen de EHS neergelegd? Hoe verhoudt dit zich tot de jaren ervoor? Maken provincies voldoende gebruik van het instrument ‘ruilgrond’? Hoeveel ruilgrond in het jaar 2007 binnen de beoogde plek is geruild, is niet bekend. Na afronding van het project ‘Nulmeting op kaart’ kan worden bepaald hoeveel grond jaarlijks binnen de begrenzing van de EHS wordt geruild. Zoals vermeld in de voortgangsrapportage, is wel bekend dat eind 2007 de hoeveelheid ruilgrond ten behoeve van de EHS ongeveer 15.000 ha bedroeg. Van deze 15.000 ha grond ligt ongeveer 3.000 ha in zogeheten landinrichtingsprojecten waar via de akte van toedeling de grond op de juiste plaats wordt gepositioneerd. Uiterlijk in 2011 is het laatste klassieke landinrichtingsproject gereed. De overige 12.000 ha dient binnen de ILG-periode 2007-2013 doorgeleverd te worden. Hierover zijn afspraken gemaakt in de ILG-bestuursovereenkomsten tussen het Rijk en de provincies. In 2013 zal alle ruilgrond ten behoeve van EHS die in bezit is bij BBL zijn doorgeleverd aan de eindbeheerder. Provincies maken optimaal gebruik van de beschikbare ruilgronden om de EHS te realiseren. 28. Vallen in de praktijk alle verworven ruilgronden ten behoeve van de EHS uiteindelijk toe aan de EHS? Zo nee, welk deel van de ruilgronden wordt uiteindelijk ingezet voor natuurontwikkeling buiten de EHS? De verworven ruilgronden EHS worden ingezet voor ruiltransacties om daarmee de EHS te realiseren. Ruilgronden die niet in ruiltransacties kunnen worden ingezet, worden verkocht. De opbrengst van deze verkoop wordt aangewend om de EHS alsnog op de juiste plek te realiseren. 29. Uit de tabel blijkt dat de realisatie voor de inrichting achterblijft bij de taakstelling, als je er van uit gaat dat per jaar ongeveer 1/7 deel van de ILG periode 2007-2013 gerealiseerd moet worden. Als we in aanmerking nemen dat juist eerst het “laaghangend fruit” aan de beurt is gekomen en later meer de moeilijkere gebieden aan bod komen, klopt dan de conclusie dat de achterstand in de inrichting substantieel is? Is er met name zorg over het tempo van realisatie, zoals ook de natuurbalans 2008 stelt? Ja, het tempo van de inrichting blijft al enige jaren achter bij het gewenste schema. Zoals ik heb gemeld in de voortgangsrapportage (p. 13), zal ik samen met provincies bezien welke belemmeringen een snellere inrichting van de EHS in de weg staan en hoe het tempo kan worden opgeschroefd. 30. Wanneer zal het beheer binnen de EHS en buiten de EHS op een juiste manier in de voortgangsrapportages worden weergegeven? Zie het antwoord op vraag 18. 31. Wat is de verklaring voor de afname van het areaal agrarisch natuurbeheer en wat is de prognose voor de komende jaren? Op basis van de ter beschikking staande informatie is geen eenduidige verklaring te geven voor de afname van het areaal agrarisch natuurbeheer. Per 1 januari 2007 is het instrument agrarisch natuurbeheer overgegaan in handen van de provincies. Zij werken momenteel aan een geheel nieuw subsidiestelsel voor agrarisch natuurbeheer. Voor dit nieuwe stelsel zijn uitgangspunten dat het stelsel eenvoudiger in gebruik moet worden en effectiever voor de natuur. 32. Wat is de verklaring van de afname in Agrarisch natuurbeheer (p-SAN)? En wat is de beoordeling van de afname? Zie het antwoord op vraag 31. 33. Het aandeel particulier natuurbeheer met functiewijziging is relatief klein, maar in 2007 wel toegenomen met meer dan 10%. Wat is de (verwachte) potentie van deze categorie? Mijn inschatting is dat er voldoende potentiële deelnemers zijn aan particulier met functiewijziging. Betrokken organisaties als de Federatie Particulier Grondbezit (FPG) en de Stichting Beheer Natuur en Landelijk Gebied (SBNL) onderschrijven dit. Ondanks het relatief kleine aandeel van particulier natuurbeheer met functiewijziging, hecht ik grote waarde aan een toename in deze categorie. Daarom ben ik met betrokken partijen in gesprek om te bezien op welke wijze de belangstelling voor particulier natuurbeheer verder kan worden gestimuleerd en eventuele knelpunten kunnen worden opgelost. 34. Hoe betrouwbaar zijn de aannames gedaan voor het beheer binnen en buiten de EHS door respectievelijk SBB en particuliere natuurbeschermingsorganisaties van 5/6 EHS en 1/6 buiten EHS, en voor agrarisch natuurbeheer van 2/3 in EHS en 1/3 buiten EHS? Hoe betrouwbaar is met het oog op deze aannames de opgave van de restanttaakstelling? Deze aanname is voor het eerst gehanteerd in de LNV-begroting 2006 (TK 30300-XIV, nr. 1, p.51) en was gebaseerd op een inschatting van de verdeling in de praktijk (p.51). Na afronding van het project ‘Nulmeting op kaart’ kan inzicht worden verschaft in de daadwerkelijke verhoudingen tussen het beheer binnen de EHS en het beheer buiten de EHS. 35. Het streven is dat er in de toekomst wel een onderscheid is van hectares binnen en buiten de EHS kan worden gemaakt. Kan u aangeven waar de hectares liggen buiten de EHS? En om hoeveel hectares gaat het? Worden deze hectares ook nog binnen de EHS begrensd? Informatie over hoeveel hectares precies buiten de EHS liggen en over de vraag waar deze exact liggen, is op dit moment niet beschikbaar. Pas na afronding van het project ‘Nulmeting op kaart’ kan hierover een uitspraak worden gedaan. 36. Wordt er voor weidevogelbeheer ook op andere soorten dan de grutto gelet? Zijn daarover gegevens beschikbaar? Ja. Het beleid richt zich ook op de andere weidevogelsoorten, zoals de kievit, de scholekster en de kemphaan. Ook over deze soorten zijn gegevens beschikbaar. Zo heeft de vereniging SOVON Vogelonderzoek Nederland in augustus 2008 de Vogelbalans 2008 uitgebracht, waarin de actuele stand van zaken wordt weergegeven van de toestand van de vogels in Nederland. De grutto fungeert, mede vanwege zijn bijzondere belang in internationaal verband, als een ‘voorbeeldsoort’ voor het Nederlandse weidevogelbeleid. 37. Kunt u de Kamer informeren over de oorzaken van de stagnatie bij het inrichten van nieuwe natuur? Zie het antwoord op vraag 29. 38. Welke maatregelen gaat u treffen om deze stagnatie op te heffen? Zie het antwoord op vraag 29. 39. Kunt u inzicht geven in de prestaties per provincie? Ja, voor zover het de EHS-onderdelen betreft die zijn opgenomen in het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). In de bijlage van deze beantwoording treft u de prestatiegegevens per provincie in 2007 aan voor wat betreft verwerving, inrichting en beheer EHS. 40. In 2007 is voortgang geboekt bij de verwerving van nieuwe natuur, een aanzienlijk deel betreft ruilgronden, kunt u aangeven op welke wijze en op welke termijn de gronden worden geruild, ingericht en overgedragen aan de eindbeheerder? Zie antwoord op vraag 27. 41. Kunt u inzicht geven in de opbouw van het aantal gerealiseerde ha particulier natuurbeheer naar natuurdoel en naar aard van de beheerder (landgoedeigenaar, agrariër, ander)? Nee. Een verdeling naar natuurdoel en soort beheerder binnen het aantal gerealiseerde hectares particulier natuurbeheer is op basis van de thans beschikbare gegevens en systemen niet mogelijk. 42. Kunt u in figuur 8 de kwantitatieve doelstelling van de EHS toevoegen? De kwantitatieve doelstellingen voor de toenmalige 27 landelijke natuurdoelen zijn in 2000 opgenomen in de nota ‘Natuur voor mensen, mensen voor natuur’ (TK 27235, nr. 1). Zoals gemeld in de voortgangsrapportage, wordt op dit moment gewerkt aan een nieuw sturingssysteem voor natuurkwaliteit, met 18 natuurtypen. Op basis van deze 18 nieuwe natuurtypen zullen kwantitatieve doelstellingen per natuurtype worden geformuleerd. Overigens vindt deze wijziging beleidsneutraal plaats, dus zonder dat de totale doelstellingen voor de EHS worden herzien. 43. Kunt u aangeven of deze kwantitatieve landelijke ambitie overeenkomt met de som van de provinciale plannen? Op basis van de in ‘Natuur voor mensen, mensen voor natuur’ geformuleerde kwantitatieve doelen per natuurdoel (zie het antwoord op vraag 42) zijn destijds gesprekken gevoerd met provincies teneinde de landelijke doelen af te stemmen op de provinciale doelstellingen, geformuleerd in provinciale natuurdoeltypenkaarten. Daarbij bleek enerzijds dat de provinciale natuurdoeltypenkaarten door verschil in systematiek niet goed optelbaar waren en anderzijds dat de landelijke doelen op onderdelen niet goed aansloten op de provinciale ambities. Bij het formuleren van de kwantitatieve doelstellingen op basis van de 18 nieuwe natuurtypen, is de rijkstaakstelling duidelijk. De provincies zijn voornemens om de natuurgebiedplannen om te vormen op basis van deze 18 natuurtypen. 44. Bent u voornemens maatregelen voor te stellen om het aantal hectares ganzenfoerageergebieden omhoog te krijgen van 30.000 naar 65.000? En aan welke maatregelen denkt u? Zoals gemeld in de voortgangsrapportage, zijn in 2007 naast terughoudendheid bij agrariërs om zesjarige verbintenissen aan te gaan, twee knelpunten aan het licht gekomen die de animo voor het ganzenbeheer mogelijk belemmeren: het ontbreken van gewasrotatie en de hoogte van de maximale vergoeding. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft voorstellen gedaan die deze belemmeringen zouden kunnen wegnemen of verminderen. Deze voorstellen zijn goedgekeurd door de Europese Commissie. 45. Hoe kan de minister –met het oog op de problemen omtrent het verbeteren van de milieucondities en de problemen in de voortgang- er voor zorgen dat Nederland aan de vogel - en habitatrichtlijn blijft voldoen? Ik werk aan de implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn onder andere door het aanmelden en aanwijzen van Natura 2000-gebieden. De Natura 2000-gebieden liggen bijna helemaal in de EHS. In Natura 2000-gebieden staat behoud en herstel van de biodiversiteit, waaraan op Europese schaal bijzondere waarde wordt gehecht, centraal. Met de aanwijzing van in totaal 162 Natura 2000-gebieden levert Nederland haar bijdrage aan een Europees ecologisch netwerk. Het proces van aanwijzing van Natura 2000-gebieden is nu in volle gang. Er zit voldoende voortgang in dit proces. Inmiddels zijn 147 gebieden in procedure gebracht en zijn drie gebieden definitief aangewezen. Ook ben ik voornemens om voor 1 januari 2009 gebieden op de Noordzee aan te melden bij de Europese Commissie. Als onderdeel van de implementatie van Natura 2000 wordt inmiddels ook gewerkt aan het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Hierin worden maatregelen opgenomen die nodig zijn voor het behoud of het herstel van de te beschermen habitattypen en soorten. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan het verbeteren van de noodzakelijke milieucondities, zoals het bestrijden van verdroging, verzuring en vermesting. Zoals vermeld, zijn daarnaast in de ILG-bestuursovereenkomsten concrete afspraken met provincies gemaakt over het verbeteren van de milieucondities en draagt ook het generieke milieubeleid bij aan het verbeteren hiervan. 46. Kan de minister uitgebreider ingaan op de hoeveelheid hectares die door de provincies zijn aangepakt met het oog op het verbeteren van de milieucondities (verdroging, verzuring en vermesting) en de specifieke problemen in de voortgang. Hoe beoordeelt de minister de voortgang op dit terrein en wat kan daar aan worden gedaan? De gerealiseerde prestaties van de provincies in 2007 zijn voor verminderen verdroging 363 ha en voor verminderen verzuring en vermesting 30 ha. Het gaat hierbij om prestaties in uitvoering. Zoals vermeld in de voortgangsrapportage, is in 2007 vooral voorbereidend werk gedaan en moet de daadwerkelijke uitvoering nog op gang komen. Voor wat betreft maatregelen ter bestrijding van verdroging wordt dit mede veroorzaakt door het feit dat de provinciale TOP-lijsten op verzoek van de Tweede Kamer (motie Koppejan / Jacobi, TK 30800-XIV, nr. 93) pas eind 2007 formeel zijn vastgesteld. Ik vertrouw erop dat de voortgang de komende jaren aanzienlijk verbetert en zal daarbij uiteraard de vinger aan de pols houden. 47. Welke rol speelt de beoogde nieuwe beheersystematiek voor de EHS in de midterm review van het ILG? Zal er voldoende ervaring zijn opgedaan om hierop in de midterm review in te gaan? De nieuwe beheersystematiek zal pas ingaan per 1 januari 2010 en kan dus geen rol spelen bij het evalueren van de ontwikkelingen van 2007 tot 2010 in het kader van het ILG. Wel zal bij de ‘midtermreview’ een actueel beeld gegeven worden van de arealen van de in 2018 gewenste natuurtypen (zie ook het antwoord op de vragen 42 en 43). Op basis daarvan kan na 2010 worden gestuurd. 48. Wanneer zal het nieuwe monitoringprotocol voor de kwaliteitsturing gereed zijn en wanneer zal deze gegevens genereren die opgenomen kunnen worden in de voortgangsrapportage EHS? Het monitoringprotocol voor de kwaliteitsturing zal in 2009 in zijn eerste fase gereed zijn. In de jaren tot 2013 zullen er echter nog geen volledige gegevens beschikbaar zijn, omdat de cycli van waarnemingen langer duren dan de periode van 3 jaar. Zoals toegezegd zal ik u in de jaarlijkse voortgangsrapportages wel op de hoogte houden van de voortgang van het proces. 49. Wat zijn de belangrijkste knelpunten bij de realisatie van de robuuste verbindingen? Het belangrijkste knelpunt is dat in een aantal provincies de begrenzing van de robuuste verbindingen nog niet is voltooid. Provincies proberen in de betreffende gebieden draagvlak voor de realisatie van de verbindingen te creëren. Zoals uiteengezet in de voortgangsrapportage, leidt dit ertoe dat sommige provincies eerst op gebiedsniveau met de betrokkenen tot afspraken komen, alvorens tot (planologische) begrenzing over te gaan. 50. Zullen over 2008 wel alle provincies rapporteren over de voortgang in de aanleg van de robuuste verbindingen? Zo nee, waarom niet? Kunnen de provincies met terugwerkende kracht ook rapporteren over de voortgang in de aanleg van de robuuste verbindingen? Zo nee, waarom niet? Ik zal de provincies die over 2007 niet hebben gerapporteerd over robuuste verbindingen, vragen om dat over 2008 wel te doen. Dit is in overeenstemming met de afspraken uit de bestuursovereenkomsten, waarin voor de rapportage over robuuste verbindingen is opgenomen dat zij aangeven hoeveel hectares zijn verworven en ingericht. Rijk en provincies zijn inmiddels in overleg om verbeteringen aan te brengen in de rapportages. 51. Op 1 januari 2007 was slechts 10% aangekocht van de te verwerven grond voor de robuuste verbindingen. Wanneer ontstaat inzicht in de verwerving van de andere 90%, is daarvoor een tijdsplan en plan? Hoe staat het met de planologische bescherming van deze cruciale verbindingen? In de bestuursovereenkomsten heb ik voor de periode 2007-2013 met de provincies afspraken gemaakt over de verwerving van de robuuste verbindingen als onderdeel van de nieuwe EHS. Uitgangspunt hierbij zijn de bestaande afspraken (onder andere begrenzing van de verbindingen voor 2008) uit het Afsprakendocument Robuuste Verbindingen uit 2003 en de Nota Ruimte. De verdeling van de middelen voor hectares robuuste verbindingen over de provincies voor de periode 2007-2013 is als onderdeel van de taakstelling nieuwe EHS in deze bestuursovereenkomst opgenomen. Zoals gemeld in de voortgangsrapportage, wordt het streven dat de robuuste verbindingen in 2008 zullen zijn begrensd, waarschijnlijk niet gehaald. Zie ook het natwoord op vraag 49. 52. Er zijn 27 natuurtypen. Hoe verhouden deze zich met de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden? Welke invloed heeft het verschuiven van 27 naar 18 natuurtypen op de aanwijzing van Natura 2000-gebieden? Voor wat betreft de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden wordt er gewerkt met de systematiek van de Europese Commissie. Hierin gaat het voor Nederland om 51 habitattypen. Op basis van deze 51 habitattypen geschiedt de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden. Voor veel Natura 2000-gebieden is de bestaande natuurkwaliteit wel de basis geweest voor zowel de aanwijzing van het Natura 2000-gebied als voor de benoeming van een specifiek natuurdoel. De 51 habitattypen passen ook binnen het geheel van de 27 natuurdoelen en de 18 nieuwe natuurtypen. De vervanging van het systeem van 27 landelijke natuurdoelen door het systeem van 18 natuurtypen heeft geen gevolgen voor de aanwijzing van Natura 2000-gebieden. 53. Hoe beoordeelt de minister op dit moment de kwaliteit van de provinciale voortgangsrapportages, mede in het licht van de informatievoorziening over het groot project EHS aan de Kamer? Welke verbeteringen zullen worden doorgevoerd voor de volgende voortgangsrapportages? Zullen over 2008 wel alle provincies rapporteren over de voortgang in de aanleg van de robuuste verbindingen? Zoals vermeld in mijn brief over de ILG-voortgangsrapportages van de provincies (29717, nr. 12), ben ik van oordeel dat de kwaliteit van de ILG-voortgangsrapportages kan worden verbeterd. Momenteel werk ik met de provincies aan een Handboek ILG-voortgangsrapportages teneinde de kwaliteit en de eenduidigheid van de huidige ILG-voortgangsrapportages te verbeteren. Daarnaast zal ik met provincies bezien of ten behoeve van de informatievoorziening voor het groot project EHS voor onder andere de onderdelen robuuste verbindingen en beheer EHS nog aanpassingen en verfijningen in het ILG-voortgangsrapportages kunnen worden doorgevoerd. Zie voor de vraag over de robuuste verbindingen het antwoord op vraag 50. 54. Wat is het oordeel van de minister over de grote variëteit in aanpak tussen provincies als het gaat om de begrenzing van de robuuste verbindingen? Met provincies is in een eerder stadium afgesproken dat eerst de robuuste verbindingen in 2008 zouden zijn begrensd, alvorens tot realisatie over te gaan. In de praktijk blijkt dat zo niet bij elke potentiële verbinding te werken. Provincies vinden het soms noodzakelijk dat in een bepaald gebied eerst voldoende draagvlak wordt gecreëerd. Zonder draagvlak zal de realisatie van de robuuste verbinding moeizaam verlopen. Sommige provincies kiezen daarom voor die andere aanpak. Zolang dat de uiteindelijk beoogde doel niet in de weg staat, heb ik daartegen geen bezwaar. 55. Kan aangegeven worden op welke wijze (wie, wat en wanneer) de minister met de provincies zal bezien hoe knelpunten in de realisatie van de robuuste verbindingen kunnen worden opgeheven en processen kunnen worden versneld? In mijn reguliere bestuurlijke overleggen met de provincies stel ik, onder andere op basis van deze voortgangsrapportage, de voortgang van de realisatie van de robuuste verbindingen als integraal onderdeel van de EHS, aan de orde. Daarnaast ben ik voornemens om- gelet op het streven dat de robuuste verbindingen in 2008 zouden zijn begrensd- begin 2009 de balans op te maken ten aanzien van de begrenzingen en op basis daarvan het gesprek aan te gaan met de provincies. Ik zal hen daarbij vragen welk vervolgproces hen voor ogen staat teneinde de robuuste verbindingen succesvol te realiseren. 56. Kan de minister aangeven welke van de 14 prioritaire knelpunten uit het MJPO naar verwachting wel en welke niet in 2010 opgelost zullen zijn? Wat gaat de minister doen om deze prioritaire knelpunten alsnog op te lossen voor deze termijn? 4 van de 14 knelpunten zullen (vrijwel) geheel zijn opgelost in 2010. Dit betreft: Ooievaarsplas/ Lepelaarstocht De Mortelen Kerkeindse Heide en Groote Heide 8 andere knelpunten zijn nu geheel of gedeeltelijk in voorbereiding of in uitvoering. Volgens de programmering wordt vóór of in 2010 begonnen aan het oplossen van deze knelpunten. Dit houdt in dat deze projecten eind 2010 gevorderd zijn tot in de uitvoeringsfase en wellicht zelfs gereed zijn. Dit betreft: Midden- Veluwe Zaarderheide Nagelbeek Beneden- Geuldal Beekdal van de Reusel Bosberg Doorn Huis ter Heide Bij de overige 2 knelpunten zal de uitvoering pas in 2010 of kort daarna van start gaan. Ik zal de betrokken partijen op korte termijn vragen waar hier eventuele knelpunten liggen die een vlotte realisatie in de weg staan. Dit betreft: Kabeljauw Leenderbos - Kempen 57. Kunt u verklaren waarom- tegen de afspraak in- niet alle 14 prioritaire knelpunten tussen de EHS en infrastructuur (MJPO) in 2010 zullen zijn opgelost? Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 56, ga ik ervan uit dat in 2010 het grootste deel van de aanpak van de knelpunten is uitgevoerd of in uitvoering is. Een belangrijke voorwaarde voor het uitvoeren van maatregelen in het kader van het MJPO is een gebiedsgerichte aanpak. Onderdeel hiervan zijn draagvlak in een gebied en een goed beeld van de ecologische vereisten die de omgeving stelt aan de oplossing van een knelpunt. Dit vergt bij sommige knelpunten meer tijd dan aanvankelijk was voorzien. Ik heb er echter alle vertrouwen in dat ook de laatste prioritaire knelpunten kort na 2010 worden opgelost. Daarnaast wijs ik erop dat naast de 14 prioritaire knelpunten ook een aanzienlijk aantal knelpunten (geheel of gedeeltelijk) zijn opgelost die niet op de lijst van prioritaire knelpunten staan. Zoals gemeld in de voortgangsrapportage, speelt hierbij een rol dat ook bij deze knelpunten kansen die zich voordoen om mee te liften met geplande werkzaamheden aan de infrastructuur, optimaal worden benut. 58. Kan er inzicht worden gegeven in de nadere planning van Rijkswaterstaat zodat we kunnen zien dat de 167 nog op te lossen knelpunten vóór 2018 aangepakt zullen worden? Hoe reëel is dan de ambitie om alle 208 geïnventariseerde knelpunten voor 2018 te hebben opgelost, met het oog op de achterstand en de planning dat van de 14 prioriteiten slechts de helft daadwerkelijk voor 2010 worden afgewerkt? Het is mijn ambitie de EHS in 2018 gereed te hebben. Het oplossen van de knelpunten uit het MJPO geeft een duidelijke impuls aan de kwalitatieve taakstelling. De ambitie blijft dus overeind. Het MJPO is in 2004 verschenen en in 2005 met de Tweede Kamer besproken. Na een voorbereidende fase van planning en aanloop is de uitvoering nu in volle gang. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat het programma in 2018 niet gereed zal zijn. De programmering van het programma laat op dit moment het volgende beeld zien: Tot en met 2013 is 75% van de knelpunten rondom wegen geprogrammeerd Tot en met 2015 is 100% van de knelpunten rondom waterwegen geprogrammeerd Tot en met 2013 is 38% van de knelpunten rondom spoorwegen geprogrammeerd Tot en met 2013 is 72% van de knelpunten binnen een robuuste verbinding geprogrammeerd Zoals gemeld in de voortgangsrapportage, zal in het voorjaar van 2009 de tussentijdse evaluatie van het MJPO naar de Tweede Kamer worden gestuurd. 59. De Natuurbalans 2008 geeft aan dat de Kaderrichtlijn Water onvoldoende bijdraagt om alle ecologische doelen te behalen. Hoe is dat te rijmen met de opmerking dat deze KRW de kwaliteit van de EHS aanzienlijk zal bevorderen? De Natuurbalans geeft aan dat de voorgenomen maatregelen van Nederland in het kader van de Kaderrichtlijn Water aanzienlijke gunstige effecten zal hebben op de ecologische waterkwaliteit (en daarmee op de milieucondities in de EHS), maar vermoedelijk vooralsnog onvoldoende om alle voorgestelde doelen uit de Kaderrichtlijn Water te halen. Dit is voor mij een belangrijk signaal. Zoals vermeld in de kabinetsreactie op de Natuurbalans (TK 31709, nr. 1) stelt het kabinet € 75 miljoen beschikbaar voor het stimuleren van innovaties om hardnekkige knelpunten op te lossen. In de eerste generatie stroomgebiedbeheerplannen van de Kaderrichtlijn Water (2009-2015) ligt de nadruk op maatregelen in de Natura 2000-gebieden. Maatregelen in de overige EHS-gebieden zullen voornamelijk aan de orde komen in de tweede generatie (2015-2021). Aanvullend op en in samenhang met de maatregelen uit de Kaderrichtlijn Water dragen ook de maatregelen uit de ILG-bestuursovereenkomsten en het generieke milieubeleid bij aan het verder versterken van de kwaliteit van de EHS. 60. Kan de minister nog eens aangeven wat de concrete doelstellingen zijn voor de planologische bescherming van de EHS, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het rijks, provinciaal en gemeentelijke ruimtelijke ordeningsniveau? In welke jaar moeten respectievelijk provincies en gemeenten de EHS hebben vastgelegd in hun streekplannen en bestemmingsplannen en met welk beschermingsregime? Zijn de doelstellingen die hiervoor in de Nota Ruimte zijn geformuleerd nog steeds actueel, en zo ja, hoe staat het met de voortgang daarvan? Doelstelling van het Rijk is een planologische bescherming van de EHS in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen die voldoet aan hetgeen daarover in de Nota Ruimte is gesteld. Dat betekent dat op provinciaal niveau de EHS en het bijbehorende beschermingsregime in het streekplan (onder de nieuwe Wro: structuurvisie) en op gemeentelijk niveau in het bestemmingsplan worden opgenomen. Voor zowel de provinciale als de gemeentelijke doorwerking geldt dat dit uiterlijk in 2008 gebeurd moet zijn (Nota Ruimte, Uitvoeringsagenda Nota Ruimte). Het beschermingsregime dat voor de EHS wordt gehanteerd is het ‘nee, tenzij-regime’: nieuwe plannen, projecten en handelingen in de EHS die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het betreffende gebied zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn èn er sprake is van redenen van groot openbaar belang. De Nota Ruimte is het geldende beleidskader op het gebied van ruimtelijk beleid. De daarin geformuleerde doelstellingen zijn dus nog steeds actueel. Wat betreft de voortgang van de doorwerking in provinciaal beleid, verwijs ik u naar hoofdstuk 6 van de voortgangsrapportage. In de kabinetsreactie op de uitgangspuntennotitie voor de informatievoorziening over het groot project EHS (kamerstuk 30 825, nr. 12) heb ik aangegeven dat ik het leveren van de informatie op bestemmingsplanniveau niet als een verantwoordelijkheid van het Rijk zie, gezien de getrapte wijze waarop het ruimtelijk beleid in Nederland is vormgegeven. Deze zienswijze heb ik herhaald tijdens het algemeen overleg hierover op 2 juli jl. 61. Welke ideeën heeft het kabinet omtrent de planologische doorwerking van de Rijksuitgangspunten voor de bescherming van de EHS via de Algemene Maatregel van Bestuur Ruimte (die in 2009 aan de Kamer zal worden aangeboden) naar het gemeentelijke bestemmingsplanniveau? In de algemene maatregel van bestuur (amvb Ruimte) zal het rijksbeleid voor de planologische bescherming van de EHS, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 60, juridisch worden veranderd. De amvb Ruimte wordt, zoals in de vraag al gemeld, pas in 2009 aan de Kamer aangeboden en is momenteel dus nog volop in ontwikkeling. Daarom vind ik het nu te vroeg om gedetailleerd in te gaan op de inhoud van de amvb. Algemeen geldt dat het vigerende ruimtelijke beleid, zoals geformuleerd in de Nota Ruimte en aangevuld met latere afspraken, zoals de Spelregels EHS, beleidsneutraal in de amvb Ruimte wordt opgenomen. Overigens heeft de minister van VROM de Tweede Kamer in juni 2008 de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid toegestuurd (TK 31500, nr.1). De Realisatieparagraaf beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het beleid van de PKB-teksten wordt gerealiseerd en anderzijds voor de andere vigerende ruimtelijke nota’s hoe de PKB-teksten daarin die bedoeld zijn om door te werken tot op lokaal niveau, worden gerealiseerd. 62. Kan er inzicht gegeven worden hoe het op het niveau van het (gemeentelijk) bestemmingsplan gesteld is met de voortgang, hier is immers de ultieme planologische bescherming van de EHS? De nieuwe WRO biedt naast gemeente ook andere overheden de mogelijkheid de planologische bescherming te borgen. Is er inzicht te geven of en welke provincies daar gebruik van (gaan) maken? In de kabinetsreactie op de uitgangspuntennotitie voor de informatievoorziening over het groot project EHS (kamerstuk 30 825, nr. 12) heb ik aangegeven dat ik het leveren van de informatie op bestemmingsplanniveau niet als een verantwoordelijkheid van het Rijk zie, gezien de getrapte wijze waarop het ruimtelijk beleid in Nederland is vormgegeven. Deze zienswijze heb ik herhaald tijdens het algemeen overleg hierover op 2 juli jongstleden. De pro-actieve borging van de planologische bescherming kan verlopen via provinciale verordeningen, naast of in aanvulling op de amvb Ruimte. Een reactieve manier van borging is het indienen van een zienswijze op een bestemmingsplan, het geven van een reactieve aanwijzing of het maken van een inpassingsplan. Mij is op dit moment niet bekend in welke mate provincies de verschillende instrumenten zullen gaan inzetten. 63. Hoe groot zijn de nuanceverschillen tussen provincies als het gaat over de definiëring en bescherming van de EHS? Hoe flexibel mogen provincies zijn ten aanzien van definiëring en bescherming en hoe flexibel stellen zij zich in werkelijkheid op? Centraal staat de realisatie van de EHS als netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang. De inspanningen van een provincie moeten daarop gericht zijn en de omschrijving van de EHS die een provincie hanteert, moet daarbij aansluiten. Het door de provincie gehanteerde beschermingsregime moet gelijk zijn aan of in lijn liggen met het ‘nee, tenzij-regime’ (voor streekplannen van voor het verschijnen van de Nota Ruimte: het beschermingsregime uit het Structuurschema Groene ruimte). Zoals uit de voortgangsrapportage blijkt, voldoen alle provincies hieraan. De nuanceverschillen komen voort uit verschillen in inrichting van het ruimtelijk beleid, specifieke kenmerken van (delen van) provincies die speciale aandacht krijgen in het streekplan of een verschillende wijze van formuleren. Voorbeelden van nuanceverschillen: - Sommige provincies geven in de omschrijving van de EHS een opsomming van gebieden die tot de EHS behoren, andere geven daarbij ook aan wat het doel van de EHS is. - Sommige provincies hanteren voor een deel van de beheersgebieden binnen EHS een ‘nee,tenzij-regime’. - De provincie Fryslân besteedt speciale aandacht aan (compensatie van) weidevogelwaarden en hanteert een aangepast ‘nee, tenzij-regime’ voor de Waddeneilanden. - De provincie Gelderland maakt binnen de EHS onderscheid in een EHS-natuur en een EHS-verweving. - De provincie Groningen geeft als onderdeel van het EHS-beschermingsregime expliciet aan om kenmerkende waarden als duisternis in de nacht, stilte en rust zoveel mogelijk te willen behouden. - De provincies Utrecht en Zuid-Holland hanteren een contourenbeleid met rode en groene contouren, waarbij de planologische bescherming gekoppeld is aan een groene contour. 64. Kan puntsgewijs aangegeven worden op welke wijze in de eerste voortgangsrapportage rekening is gehouden met de kwalitatieve uitgangspunten die de commissie LNV heeft geformuleerd in haar uitgangspuntennotitie (paragraaf 1.1)? Zie het antwoord op vraag 11. 65. Kan puntsgewijs aangegeven worden op welke wijze in de eerste voortgangsrapportage rekening is gehouden met de kwalitatieve uitgangspunten die de commissie LNV heeft geformuleerd in haar uitgangspuntennotitie (paragraaf 1.1)? Zie het antwoord op vraag 11. 66. Hoe is de juistheid en betrouwbaarheid van de voortgangsgegevens (financieel en niet-financieel) die door de provincies zijn aangeleverd gewaarborgd? Zijn de voorziene accountantsverklaringen bij de ILG-rapportages van de provincies goedkeurend van aard? Zo niet, wat zijn eventuele problemen? Zie het antwoord op vraag 12. 67. Hoeveel meer of minder budget dan verwacht is in 2007 besteed aan verwerving? In verband met de systematiek van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) en de vrijheid die provincies daarbij hebben om de prestaties binnen de zevenjarige ILG-periode te realiseren, wordt sinds 2007 geen inschatting vooraf gegeven van de jaarlijks te realiseren prestatie. Zie ook het antwoord op vraag 19. 68. Wanneer kan de nieuwe beheersystematiek voor particulier en agrarisch natuurbeheer afgrond zijn? Wat is de stand van zaken? Zie het antwoord op vraag 20. 69. Wat zijn de voorlopige contouren van de nieuwe beheersystematiek voor particulier en agrarisch natuurbeheer? De provincies zijn volop bezig met het ontwerpen van de nieuwe systematiek. Wanneer de provincies mij een afgerond voorstel hebben toegestuurd, zal ik de Tweede Kamer daarover informeren.