[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Gezamenlijke landelijke IPPC-Toezichtactie 2008

Bijlage

Nummer: 2008D14233, datum: 2008-11-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Rapport "Gezamenlijke landelijke IPPC-Toezichtactie 2008" van VI en IVW (2008D14232)

Preview document (🔗 origineel)


VROM-Inspectie

Inspectie Verkeer en Waterstaat

oktober 2008

 

  TOC \o "1-3" \h \z    HYPERLINK \l "_Toc212869481"  Samenvatting	 
PAGEREF _Toc212869481 \h  4  

  HYPERLINK \l "_Toc212869482"  1	Inleiding	  PAGEREF _Toc212869482 \h 
8  

  HYPERLINK \l "_Toc212869483"  2	Werkwijze IPPC toezichtactie	  PAGEREF
_Toc212869483 \h  10  

  HYPERLINK \l "_Toc212869484"  2.1	Algemene toelichting	  PAGEREF
_Toc212869484 \h  10  

  HYPERLINK \l "_Toc212869485"  2.2	Voorbereiding	  PAGEREF
_Toc212869485 \h  10  

  HYPERLINK \l "_Toc212869486"  2.3	Vaststellen van de doelgroep	 
PAGEREF _Toc212869486 \h  11  

  HYPERLINK \l "_Toc212869487"  2.3.1	Gemeentespoor	  PAGEREF
_Toc212869487 \h  11  

  HYPERLINK \l "_Toc212869488"  2.3.2	Provinciespoor	  PAGEREF
_Toc212869488 \h  11  

  HYPERLINK \l "_Toc212869489"  2.3.3	Rijkswaterstaatspoor	  PAGEREF
_Toc212869489 \h  11  

  HYPERLINK \l "_Toc212869490"  2.4	Uitvoeren van de toezichtactie	 
PAGEREF _Toc212869490 \h  11  

  HYPERLINK \l "_Toc212869491"  2.4.1	Gemeentespoor	  PAGEREF
_Toc212869491 \h  11  

  HYPERLINK \l "_Toc212869492"  2.4.2	Provincie- en Rijkswaterstaatspoor
  PAGEREF _Toc212869492 \h  12  

  HYPERLINK \l "_Toc212869493"  2.5	Heranalyse IPPC-database	  PAGEREF
_Toc212869493 \h  12  

  HYPERLINK \l "_Toc212869494"  3	Overzicht resultaten	  PAGEREF
_Toc212869494 \h  12  

  HYPERLINK \l "_Toc212869495"  3.1	Gemeentespoor (incl. waterschappen)	
 PAGEREF _Toc212869495 \h  12  

  HYPERLINK \l "_Toc212869496"  3.1.1	Wm-vergunningen	  PAGEREF
_Toc212869496 \h  12  

  HYPERLINK \l "_Toc212869497"  3.1.2	Wvo-vergunningen	  PAGEREF
_Toc212869497 \h  12  

  HYPERLINK \l "_Toc212869498"  3.2	Provinciespoor (incl. DCMR)	 
PAGEREF _Toc212869498 \h  12  

  HYPERLINK \l "_Toc212869499"  3.3	Rijkswaterstaatspoor	  PAGEREF
_Toc212869499 \h  12  

  HYPERLINK \l "_Toc212869500"  4	Conclusies en aanbevelingen	  PAGEREF
_Toc212869500 \h  12  

  HYPERLINK \l "_Toc212869501"  4.1	Conclusies	  PAGEREF _Toc212869501
\h  12  

  HYPERLINK \l "_Toc212869502"  4.2	Aanbevelingen / Vervolg	  PAGEREF
_Toc212869502 \h  12  

  HYPERLINK \l "_Toc212869503"  5	Bijlagen	  PAGEREF _Toc212869503 \h 
12  

 

Samenvatting

Inrichtingen met installaties die onder de IPPC-richtlijn vallen, moeten
vanaf 31 oktober 2007 in overeenstemming zijn met de regels die de Wet
milieubeheer (Wm) en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo)
stellen aan de uitvoering van de IPPC-richtlijn. Uit rapportages van het
bevoegd gezag en uit onderzoek van de VROM-Inspectie (VI) en de
Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) in 2004 en 2006 blijkt dat
Nederland nog niet volledig uitvoering geeft aan de IPPC-richtlijn.
Daarom hebben deze Inspecties in 2008 opnieuw gezamenlijk een landelijke
toezichtactie uitgevoerd. 

Hiervoor hebben de Inspecties eerst de informatie van het bevoegd gezag
in de IPPC-database gecontroleerd. Bij ruim 250 gemeenten en alle
provincies zijn daarbij onvolkomenheden gevonden. 

Deze overheden is vervolgens verzocht om onduidelijkheden in de
rapportage weg te nemen en om achterstanden in de vergunningverlening
weg te werken. In april 2008 hebben de Inspecties een landelijke
toezichtactie uitgevoerd. Daarbij zijn, op basis van de gegevens in de
database, de gemeenten met de grootste achterstanden geselecteerd en
bezocht in de toezichtactie. Tijdens deze bezoeken is een interview
gehouden en zijn een aantal vergunningdossiers op adequaatheid
beoordeeld. Daarnaast heeft de VI onderzoek uitgevoerd naar de voortgang
van de implementatie van de IPPC-richtlijn bij provincies (inclusief
DCMR). De IVW heeft de voortgang van de implementatie bij de
regionale-Rijkswaterstaat-diensten gevolgd.

Tijdens de toezichtactie zijn door de Inspecties 40 gemeenten bezocht.
Bij deze gemeenten zijn naast de Wm-vergunningen ook de daarmee
samenhangende Wvo-vergunningen van 14 waterschappen en 4 regionale
diensten van Rijkswaterstaat beoordeeld. De Inspecties hebben op deze
manier in totaal 72 Wm- en 42 Wvo-dossiers beoordeeld van zogenoemde
“industriële” installaties. Ook hebben zij tijdens de toezichtactie
109 Wm-dossiers van intensieve veehouderijen beoordeeld. De resultaten
bij de intensieve veehouderijen zijn afzonderlijk uitgewerkt. 

Opgemerkt wordt dat de resultaten van de toezichtactie geen landelijk
beeld geven, omdat de toezichtactie gericht was op een steekproef van de
achterblijvers. Uitspraken kunnen alleen gedaan worden over de feitelijk
beoordeelde gemeenten, waterschappen en de onderzochte dossiers.

Gemeenten

In de categorie “industriële” installaties is door de gemeente als
bevoegd gezag bij 44% van de onderzochte Wm-dossiers geen toets
uitgevoerd naar de vereisten van de IPPC-richtlijn, de beste beschikbare
technieken (BBT) en in het bijzonder de Europese referentiedocumenten
voor beste beschikbare technieken (BREF’s). De Inspecties hebben de
betrokken gemeenten schriftelijk verzocht om alsnog tot toetsing over te
gaan. 

Uitgangspunt is dat, als uit de toets blijkt dat de installatie nog niet
voldoet aan BBT, de vergunning en installatie hierop spoedig aangepast
moeten worden. Bij 12 dossiers (17%) hebben de Inspecties een verzoek
tot ambtshalve wijziging dan wel intrekking van de vergunning gedaan,
omdat de BBT-toets naar het oordeel van de Inspecties onjuist of
onvolledig is uitgevoerd. Dit betekent dat bij ruim 64 % van de
onderzochte Wm-dossiers van “industriële” installaties de
installatie niet voldoet aan BBT of dat ten minste niet is gemotiveerd
waarom de vergunningeisen afwijken van de emissieniveaus die in de
BREF’s geassocieerd worden met BBT.

Bij de onderzochte Wm-dossiers van de intensieve veehouderijen is het
beeld positiever. Bij minder dan 15% is onduidelijk of de installatie
voldoet aan BBT. Een belangrijke oorzaak hiervan is dat de BBT-toets
inhoudelijk minder complex is vanwege de homogeniteit van deze
bedrijfstak. 

Een heranalyse van de ingevoerde gegevens in de IPPC-database door de 40
onderzochte gemeenten is in oktober 2008 uitgevoerd. Hieruit blijkt dat
het IPPC-bedrijvenbestand is opgeschoond. De heranalyse laat tevens een
sterke voortgang van de IPPC-implementatie zien. Begin oktober 2008
voldoet 73% van de 669 IPPC-bedrijven in de 40 onderzochte
achterblijvende gemeenten aan BBT (vergunning en installatie voldoen aan
IPPC/BBT). Deze vooruitgang is te danken aan de feitelijke voortgang in
de toetsing en zonodig aanpassing van vergunningen, maar is ook toe te
schrijven aan het wegwerken van een rapportage-achterstand.  

Op de brieven van de Inspecties is door de meeste gemeenten gereageerd
binnen een redelijke termijn en naar tevredenheid van de Inspecties. Bij
enkele gemeenten en dossiers is dat niet het geval, bijvoorbeeld in de
categorie keramische industrie.

Bij het vaststellen van de achterblijvende overheden is aangenomen dat
de database een goed beeld geeft van de feitelijke IPPC-implementatie
bij de bevoegde overheden. De resultaten laten zien dat dit een onjuiste
aanname is. Hiermee zijn niet alle achterblijvers geïdentificeerd en
zijn een aantal gemeenten ten onrechte als achterblijver aangemerkt. 

Waterschappen en Rijkswaterstaat

In de categorie “industriële” installaties is door het bevoegd
gezag bij 26 % van de onderzochte Wvo-dossiers nog niet getoetst aan BBT
en in het bijzonder aan de BREF’s. De Inspecties hebben het bevoegd
gezag verzocht om alsnog tot toetsing over te gaan. Ook hier geldt dat
indien uit de toets blijkt dat de installatie nog niet voldoet aan BBT,
de vergunning en installatie spoedig hierop aangepast moeten worden. 

Bij 7% van de Wvo-dossiers is door de Inspecties geadviseerd om tot
ambtshalve wijziging van de vergunning over te gaan, omdat de BBT-toets
naar het oordeel van de Inspecties onjuist of onvolledig is uitgevoerd. 

Dit betekent dat bij 33% van de onderzochte Wvo-dossiers de installatie
niet voldoet aan de IPPC-richtlijn of dat ten minste niet gemotiveerd is
waarom de vergunningeisen afwijken van de emissieniveaus die in de
BREF’s geassocieerd worden met BBT. 

Volgens informatie van Rijkswaterstaat voldeden op 1 juli 2008  94% van
de Wvo-vergunningen van Rijkswaterstaat aan de IPPC-richtlijn. Van de
overige 6% zijn de ontwerpbeschikkingen inmiddels gereed. In een aantal
gevallen wachten deze op coördinatie met de Wm-vergunning.

Provincies

Ook bij de provincies (inclusief DCMR) is sprake van een niet complete
rapportage in de landelijke database. De VI heeft gerichte verzoeken aan
de provincies gedaan om de database te actualiseren en heeft daarbij de
werkelijk achterblijvende vergunningen in kaart gebracht. Een analyse
van de invoer van de IPPC-database in augustus 2008 laat zien dat er in
het totaal 556 provinciale IPPC-bedrijven zijn, waarvan 93% voldoet aan
BBT. In april 2008 was dit nog maar 74%. Er is dus aanzienlijke
voortgang geboekt. 37 provinciale IPPC-bedrijven met achterblijvende
vergunningen voldoen nog niet aan BBT, of het is ten minste niet
duidelijk of zij voldoen aan BBT. 

Conclusies en aanbevelingen 

De beoordeelde decentrale overheden rapporteren onvoldoende over de
uitvoering van de IPPC-richtlijn. Daardoor is van sommige vergunningen
geen actuele informatie bekend. Intussen is er wel sprake van een
inhaalslag ten aanzien van de rapportage. De huidige opzet van het
verstrekken van informatie via een landelijke database door een groot
aantal overheden is kwetsbaar en geeft onvoldoende waarborgen voor een
volledig en uniform landelijk beeld. Binnen de rijksoverheid wordt de
mogelijkheid besproken om in samenwerking met decentrale overheden te
onderzoeken of het inwinnen van regionale voortgangsinformatie, die
landelijk moet worden gerapporteerd, effectiever en betrouwbaarder kan
worden uitgevoerd. 

Een deel van de decentrale overheden blijkt onvoldoende prioriteit te
geven aan een tijdige uitvoering van de IPPC-richtlijn. De onderlinge
verschillen in de implementatie-voortgang zijn groot. Bij een aantal
overheden is de implementatie van de IPPC-richtlijn gereed. Bij andere
overheden is sprake van grote achterstanden. Verder is gebleken dat de
keramische industrie achterloopt met de implementatie van de
IPPC-richtlijn. De Inspecties zullen bij het vervolg van dit onderzoek
zonodig “doorpakken”, waarbij het opleggen van sancties een reële
maatregel is.

Naar het oordeel van de Inspecties voldoet de kwaliteit van de
vergunningen niet in alle gevallen. Zo voldoet een belangrijk deel van
de beoordeelde vergunningen of installaties niet aan BBT of is niet
gemotiveerd waarom de vergunningvoorschriften afwijken van de BREF’s.
De kwaliteit van de vergunningen in de categorie intensieve veehouderij
is gemiddeld beter dan die in de categorie industriële installaties. 

Inhoudelijke beoordelingen van provinciale Wm-vergunningen zijn niet
uitgevoerd. Bij dit onderzoek was vooralsnog aangenomen dat de kwaliteit
van provinciale Wm-vergunningen voldoet. Echter recente uitspraken van
de Raad van State laten zien dat dit niet altijd het geval is. De
Inspecties hebben het voornemen om in 2009 een nieuwe toezichtactie uit
te voeren, gericht op de achterblijvende overheden en op de kwaliteit
van vergunningen, ook met betrekking tot de provincies. 

De Inspecties zullen naar aanleiding van dit rapport alle overheden
verder stimuleren en daarbij de nieuwe toezichtactie 2009 aankondigen. 

Inleiding

De VROM-Inspectie (VI) en de Toezichteenheid Waterbeheer van de
Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) hebben in 2004 en in 2006
onderzoek uitgevoerd naar de stand van zaken van de uitvoering van de
IPPC-richtlijn in Nederland. De belangrijkste conclusies waren dat er
grote achterstanden zijn en dat de voortgang traag verloopt. Naar
aanleiding van dit onderzoek is een gezamenlijk project van de VI en IVW
opgesteld met als doel de implementatieachterstand van de IPPC-richtlijn
zo veel mogelijk te verminderen. Hiervoor is een interventiestrategie
gehanteerd die in 2007 in twee sessies met betrokkenen is uitgewerkt,
één sessie voor de categorie industriële bedrijven en één sessie
voor de categorie intensieve veehouderij. Betrokkenen bij deze sessies
zijn interventiedeskundigen van de VI, beleidsmedewerkers van VROM,
medewerkers van de IVW, VI , IPO, VNG en Rijkswaterstaat, en een
communicatiedeskundige. 

De interventiesessies hebben opgeleverd dat de interventie met de
grootste slaagkans het uitvoeren van inspecties gericht op
achterblijvers is. Een andere conclusie is dat alleen inspecties niet
meer voldoende zijn, maar dat ook het opleggen van sancties en het
“doorpakken” essentieel is. De aanpak van de Inspecties was tot 1
januari 2008 vooral gebaseerd op “compliance assistance” en is
hiermee afgesloten. In verband met deze verwachte verscherping in de
aanpak is in 2007 door de Inspecties een pilot uitgevoerd naar de inzet
van de meer repressieve interbestuurlijke toezichtinstrumenten
“verzoek tot actualisatie van de vergunning” en “verzoek tot
intrekking van de vergunning”. Naar aanleiding van deze pilot is
besloten deze instrumenten verder in te zetten. Voor het
intrabestuurlijk toezicht (van IVW op RWS) is gekozen voor  een
ambtelijk hiërarchische insteek, aangezien de Staatssecretaris van V&W
als toezichthouder geen interventies aan zichzelf kan richten als
bevoegd gezag. 

Op basis hiervan is besloten in 2008 een landelijke IPPC-toezichtactie
uit te voeren met de focus op de achterblijvers.

De beoogde resultaten van de toezichtactie zijn:

Het vaststellen en rapporteren van de voortgang van de implementatie van
de IPPC-richtlijn bij “achterblijvende” overheden (bevoegd gezag) en
bedrijven.

Het verminderen van de implementatie-achterstand van de IPPC-richtlijn
bij overheden (bevoegd gezag) en bedrijven door middel van interventies.

De basis leggen voor effectieve nazorg en vervolgacties in 2008 en voor
een landelijke IPPC-toezichtactie in 2009.

In de voorliggende rapportage zijn de resultaten van de toezichtactie
uitgewerkt. Afgesloten wordt met conclusies en aanbevelingen.

Met de toezichtactie is niet beoogd om een landelijke verificatie uit te
voeren van de rapportages van het bevoegd gezag in de IPPC-database. De
belangrijkste doelstelling is om de naleving door bedrijven en bevoegd
gezag van de IPPC-richtlijn en de daarop gebaseerde nationale wetgeving
te verbeteren. De toezichtactie richt zich op de “achterblijvers”,
waarbij tevens een nauwkeuriger beeld wordt verkregen van de feitelijke
implementatie van de IPPC-richtlijn bij het achterblijvende bevoegd
gezag en bij de betreffende bedrijven.

Werkwijze IPPC toezichtactie

De werkwijze van de toezichtactie is nader toegelicht in het bijgevoegde
projectplan “Landelijke IPPC toezichtactie 2008: Bevoegd gezag en
bedrijven in beweging” (bijlage 1). In dit hoofdstuk worden de
hoofdpunten van de toezichtsactie kort weergegeven.

Algemene toelichting

De toezichtsactie bestaat uit de volgende hoofdactiviteiten:

voorbereiding;

vaststellen van de doelgroep;

daadwerkelijke uitvoering van de toezichtacties (inclusief nazorg);

heranalyse van de IPPC-database. 

Bij het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen het “gemeentespoor”
(incl. waterschappen), het “provinciespoor” (incl DCMR) en het
“Rijkswaterstaatspoor”. De waterschappen worden beoordeeld aan de
hand van de samenhangende Wm/Wvo-dossiers van de gemeenten en
provincies, aangezien in Nederland de Wm- en de Wvo-vergunning samen de
“IPPC-vergunning” vormen. Omdat alle provincies en regionale
diensten van Rijkswaterstaat in 2006 zijn bezocht, de implementatie
gemiddeld verder is en de bedrijven complexer zijn, is voor deze groep
een andere en beperktere aanpak gekozen dan voor gemeenten en
waterschappen.  

In het projectplan is aangegeven dat in bepaalde situaties bedrijven ook
direct kunnen worden benaderd (bedrijvenspoor). Tijdens de uitvoering
bleek het niet nodig te zijn bedrijven direct te benaderen. Daarom wordt
hieraan in de rapportage verder geen aandacht besteed.

Voorbereiding

Ter voorbereiding op de toezichtactie zijn enkele instrumenten opgesteld
en landelijk vastgesteld, te weten een werkwijzer, inhoudelijke
IPPC-toetsen, een toetsingkader (bijlage 2) en een juridisch kader
(bijlage 3). De toetsen en kaders zijn opgesteld voor de thema’s
“Intensieve veehouderij” en “Industriële installaties”
(thema’s lucht en water). Alle deelnemende inspecteurs hebben
introductiedagen gevolgd. InfoMil en de Waterdienst (Helpdesk Water)
hebben tijdens de voorbereiding, introductiedagen en uitvoering
inhoudelijke ondersteuning geleverd. 

Door deze voorbereiding en werkwijze is sprake van een landelijke
uniforme uitvoering van de  toezichtactie.

Vaststellen van de doelgroep 

Eind 2007 hebben de Inspecties per brief aan alle overheden aangegeven
dat de doelgroep van het onderzoek wordt geselecteerd op basis van de
door het bevoegde gezag ingevoerde gegevens in de IPPC-database. Begin
2008 is de IPPC-database geanalyseerd door de VI en IVW, waarbij er van
uit is gegaan dat de database een goed beeld weergeeft van de feitelijke
IPPC-implementatie bij de bevoegde instanties op dat moment. 

Gemeentespoor

Uit de gegevens van de landelijke IPPC-database zijn begin 2008 de
achterblijvende overheden geïdentificeerd. Een bevoegd gezag wordt als
achterblijver geoormerkt, als uit de invoer van de database niet is op
te maken of alle vergunningen en installaties voldoen aan de
IPPC-richtlijn. Alle achterblijvers hebben een brief (bijlage 5)
ontvangen met daarin de mededeling dat zij mogelijk bezocht zullen
worden door de VI en IVW tijdens de toezichtactie. In het totaal hebben
250 gemeenten deze brief ontvangen. Hieruit zijn 40 gemeenten
geselecteerd met de grootste implementatie-achterstand volgens de
IPPC-database. Deze gemeenten zijn vervolgens bezocht tijdens de
toezichtactie. 

Zoals eerder aangegeven is bij het vaststellen van de achterblijvende
overheden aangenomen dat de database een goed beeld weergeeft van de
feitelijke IPPC-implementatie bij de bevoegde instanties. Uit dit
onderzoek blijkt dat dit een onjuiste aanname is. Hiermee zijn niet alle
achterblijvers geïdentificeerd en zijn een aantal gemeenten ten
onrechte als achterblijver gekenmerkt. Daarom is ervoor gekozen de
bezochte gemeenten niet bij naam te noemen in deze rapportage.  

Provinciespoor

Uit de uitdraai van de landelijke IPPC-database in april 2008 is
gebleken dat bijna alle provincies volgens de database achterlopen met
de implementatie. Daarom is ervoor gekozen ook alle provincies alsnog te
betrekken bij deze toezichtactie. 

Rijkswaterstaatspoor

Naar aanleiding van de inspectieonderzoeken die in 2006 zijn uitgevoerd,
heeft Rijkswaterstaat een landelijke taskforce IPPC opgezet. Het doel
van de taskforce was om de vergunningverlening op tijd te laten voldoen
aan de IPPC-richtlijn.

De Inspecties hebben de regionale diensten van Rijkswaterstaat
schriftelijk gevraagd naar hun achterstanden en knelpunten op het gebied
van de IPPC-implementatie. Tevens is aan de taskforce IPPC gevraagd om
een landelijk overzicht van de voortgang door de regionale diensten van
Rijkswaterstaat.

Uitvoeren van de toezichtactie

Gemeentespoor

Alle bezoeken en interviews zijn uitgevoerd in april 2008. Tijdens de
toezichtactie zijn door de VI en IVW alleen gemeenten bezocht. Hierbij
is ook een beeld verkregen van de manier waarop waterschappen invulling
geven aan de implementatie van de IPPC-richtlijn (met name de
coördinatieregeling). Bezoeken aan waterschappen en regionale diensten
van Rijkswaterstaat zijn niet nodig gebleken. Indien naar het oordeel
van de Inspecties informatie over de Wvo-vergunningverlening in het
gemeentelijk dossier ontbrak, is dit telefonisch of per e-mail
opgevraagd. Hierdoor is de toezichtlast niet groter geweest dan strikt
noodzakelijk. 

Tijdens de bezoeken is een algemeen interview gehouden over de
implementatie van de IPPC-richtlijn en zijn de dossiers van Wm- en
Wvo-vergunningen inhoudelijk beoordeeld. Bij het algemene interview is
vooral aandacht besteed aan de IPPC-database en de manier waarop de
IPPC-richtlijn bij de gemeenten wordt uitgevoerd. 

Op dossierniveau zijn de volgende beoordelingen uitgevoerd:

Procedurele IPPC-toets;

Onderzoek naar de algemene IPPC-onderwerpen;

Bij de dossiers van industriële installaties zijn inhoudelijke
BBT-toetsen uitgevoerd betreffende de prioritaire thema’s NOx, VOS,
methaan, kwik, SOx, fijn stof, lachgas, cadmium en afvalwater. Een
allesomvattende BBT-toets is binnen de beschikbare tijd niet mogelijk
maar is ook niet noodzakelijk;

Bij de dossiers van intensieve-veehouderij zijn inhoudelijke toetsen
uitgevoerd met betrekking tot BBT van de stalsystemen, intern salderen,
overgangstermijnen, fijn stof  en omgevingstoets.

In bijlage 2 zijn de gebruikte vragenlijsten inclusief de bijhorende
werkinstructies opgenomen.

Bij alle dossiers is de procedurele IPPC-toets uitgevoerd. Alleen als er
sprake is van een actuele IPPC- vergunning is de kwaliteit van de
vergunning verder beoordeeld en zijn onderzoeken naar de algemene
IPPC-onderwerpen en de inhoudelijke aspecten uitgevoerd. Indien er geen
sprake was van een actuele IPPC-vergunning, voldoet de vergunning per
definitie niet aan de vereisten van de IPPC-richtlijn en de daarop
gebaseerde nationale wetgeving.

Als tijdens het bezoek tekortkomingen zijn geconstateerd, is overgegaan
tot gerichte interventies. Interventies betreffende de Wm zijn
uitgevoerd door de VI. Interventies betreffende de Wvo zijn uitgevoerd
door de IVW. De interventies van de VI en IVW zijn onderling afgestemd.
De interventies zijn uitgevoerd overeenkomstig de gezamenlijk
vastgestelde landelijke interventiestrategie zoals opgenomen in het
juridische kader (bijlage 3).

Uitgangspunt is dat de Inspecties een bedrijf bezoeken:

als de vergunning overgangstermijnen hanteert, waarvan naleving door het
bedrijf onzeker is.

als een vergunning overgangstermijnen hanteert, waarbij onduidelijk is
of en op welke wijze het bevoegd gezag toezicht houdt.

Tijdens de uitvoering bleek het niet nodig te zijn bedrijven direct te
benaderen. 

Alle resultaten zijn per brief gecommuniceerd naar het onderzochte
bevoegd gezag.

Provincie- en Rijkswaterstaatspoor

Alle provincies en regionale diensten van Rijkswaterstaat zijn in 2006
bezocht door de VI en IVW. De inspecties vonden voor deze groep een
nieuw bezoek niet opportuun. In plaats daarvoor is gekozen voor een
maatwerk-aanpak. Per brief, mail of interview is deze doelgroep gevraagd
naar de feitelijke status van de implementatie van de IPPC-richtlijn en
de knelpunten. Als uitgangspunt is hierbij gehanteerd dat de kwaliteit
van de uitgevoerde BBT-toetsen door provincies en de regionale diensten
van Rijkswaterstaat  voldoet. Ook is niet gecontroleerd of de invoer in
de database feitelijk juist is. 

Heranalyse IPPC-database

Begin oktober 2008 is een heranalyse van de ingevoerde gegevens van de
IPPC-database uitgevoerd en zijn de wijzigingen in de database sinds de
uitvoering van de toezichtacties in kaart gebracht. Dit geeft een beeld
van de implementatie-voortgang die sinds de IPPC-toezichtactie is
geboekt. 

Overzicht resultaten

De hier beschreven resultaten zijn niet geschikt voor vertaling naar een
algemeen landelijk beeld voor de voortgang van de IPPC-implmentatie,
omdat het onderzoek aan de hand van een selectieve steekproef (de
achterblijvers) is uitgevoerd.  

Gemeentespoor (incl. waterschappen)

Wm-vergunningen

Bevindingen

Tijdens de toezichtactie zijn in totaal 40 gemeenten bezocht en 181
dossiers beoordeeld (Wm-vergunningen), waarvan 72 dossiers van
industriële installaties en 109 dossiers van intensieve veehouderijen.
Bij alle dossiers is het algemene onderzoek (procedurele IPPC-toets)
uitgevoerd. Alleen als er sprake was van een actuele IPPC-vergunning is
ook de kwaliteit van de vergunning beoordeeld. Hierbij zijn een
onderzoek naar de algemene IPPC-onderwerpen en inhoudelijke toetsen
uitgevoerd. 



Tabel: Overzicht van aantallen onderzoeken en bevindingen bij gemeenten 

	Totaal aantal uitgevoerde onderzoeken	Aantal onderzoeken met positief
oordeel	Aandeel onderzoeken met positief oordeel

Totaal overzicht



	Wm bevoegd gezag (gemeenten)		40



Bedrijven dossiers	181	31	17%

- waarvan industriële installaties	72	4	6%

- waarvan intensieve veehouderij	109	27	25%

Algemeen onderzoek (procedurele IPPC-toets)



	Actuele IPPC-vergunning en BBT-toets,

waarvan	181	125	69%

waarvan industriële installaties	72	32	44%

waarvan intensieve veehouderij	109	93	85%

Actualiteit IPPC-database	181	63	35%

Inhoudelijk onderzoek dossiers industriële installaties



	Algemene IPPC-onderwerpen	42	11	26%

BBT-toets emissies	24	18	75%

Inhoudelijke onderzoek dossiers intensieve veehouderij



	Algemene IPPC-onderwerpen  uit Paragraaf 7	67	56	84%

BBT-toets stalsystemen	68	62	91%

Omgevingstoets	65	58	89%



In bovenstaande tabel staat een overzicht van de voornaamste
bevindingen. Naar aanleiding van deze tabel kan het volgende worden
toegelicht.

Algemeen onderzoek

Van alle 181 onderzochte dossiers is bij 69% sprake van een actuele
IPPC-vergunning volgens het bevoegd gezag, waarbij opvalt dat de
implementatie van de IPPC-richtlijn bij dossiers van intensieve
veehouderijen duidelijk voorop loopt ten opzichte van dossiers van
industriële installaties. Er is sprake van een actuele IPPC-vergunning
als een IPPC- en BBT-toets aantoonbaar is uitgevoerd door het bevoegd
gezag. Alleen deze dossiers zijn aansluitend ook inhoudelijk beoordeeld
door de VI. Ten aanzien van de overige 31% is geen verdergaand
dossieronderzoek uitgevoerd en is het bevoegd gezag verzocht om
uitvoering van een BBT-toets. 

Bij slechts 35% van de invoeren in de IPPC-database op dossierniveau is
sprake van een actuele en volledige invoer. In alle overige gevallen is
het bevoegd gezag verzocht de IPPC-database te actualiseren. Bij
nagenoeg alle onderzochte gemeenten was voor één of meer dossiers geen
sprake van volledige en actuele invoer, en is een verzoek tot
actualisatie gedaan. 

Onderzoek industriële installaties

Bij 24 dossiers is door de VI een BBT-toets betreffende de prioritaire
thema’s uitgevoerd. Bij 25% van de beoordeelde dossiers (6 dossiers)
heeft de VI geoordeeld dat de BBT-toets uitgevoerd door het bevoegd
gezag onjuist of onvolledig is. Verder blijkt dat in het merendeel van
de gevallen (74%) de algemene IPPC-onderwerpen in de vergunningen
onvoldoende aandacht krijgen. 

Samenvattend betekent dit dat bij 64 % van de onderzochte Wm-dossiers:

de installatie niet voldoet aan BBT, of

niet is gemotiveerd waarom de vergunningeisen afwijken van de
emissieniveaus die in de BREF’s geassocieerd worden met BBT (bij 6
dossiers van toepassing), of

ten minste onduidelijk is of de installatie voldoet aan BBT. Dit laatste
is het geval als door het bevoegd gezag geen IPPC- en BBT-toets
aantoonbaar is uitgevoerd (bij 40 dossiers van toepassing).

Onderzoek intensieve veehouderij

Bij 68 dossiers zijn door de VI inhoudelijke toetsen uitgevoerd
waaronder een BBT-toets van de stalsystemen. 91% van de dossiers zijn
positief beoordeeld. Zoals eerder opgemerkt, lijkt de implementatie van
de IPPC-richtlijn in de categorie intensieve veehouderij meer voortgang
te boeken dan in de categorie industriële installaties. Ook voldoen de
veehouderij-vergunningen gemiddeld beter aan de IPPC-voorschriften dan
de vergunningen van industriële installaties. Een belangrijke oorzaak
hiervan is waarschijnlijk dat een BBT-toets van intensieve veehouderijen
inhoudelijk minder complex is dan van industriële installaties, vanwege
de homogeniteit van de bedrijfstak. 

Interventies

De beoordelingen van de 181 dossiers (Wm-vergunningen) hebben in totaal
geresulteerd in 224 interventies. Per dossier zijn meerdere
tekortkomingen en interventies mogelijk. In de onderstaande tabel is een
overzicht gegeven van alle uitgevoerde interventies naar gemeenten
(Wm-bevoegd gezag).



Tabel: Overzicht van aantallen interventies bij gemeenten (getallen =
aantallen interventies; (%) = aandeel van de getoetste dossiers die niet
voldoen aan de toetscriteria en waarbij een interventie van het
aangegeven type is gedaan).

	Industriële

installatie	Intensieve veehouderij	Totaal

Verzoek om BBT-toets	32 (44%)	11 (10%)	43

Verzoek om actualisatie van de IPPC- database	48 (67%)	64 (59%)	112
(62%)

Advies om ambtshalve wijziging betreffende algemene voorschriften	26
(36%)	11 (10%)	37

Verzoek om uitvoering coördinatieonderzoek	7 (17%)	0	7

Verzoek om informatie betreffende de omgevingstoets	0	7 (8%)	7

Formeel verzoek wijziging vergunning	12	1	13

Overige verzoeken en adviezen	3	2	5

Totaal	128	96	224



Naar aanleiding van deze tabel kan het volgende worden toegelicht.

Verzoek om BBT-toets

Het bevoegd gezag is verzocht om zo spoedig mogelijk een BBT-toets uit
te voeren als bij het algemeen dossieronderzoek is geconstateerd dat de
beoordeelde vergunning geen actuele IPPC-vergunning is en er geen
BBT-toets is uitgevoerd door het bevoegd gezag. 

Een verzoek om BBT-toets is gedaan bij 43 dossiers. Dit betreft 44% van
de beoordeelde dossiers van industriële installaties en 10% van de
beoordeelde dossiers van intensieve veehouderijen.

Verzoek om actualisatie van de IPPC-database

Bij constatering van onvolledige en niet actuele invoer van de
IPPC-database is het bevoegd gezag verzocht om de IPPC-database te
actualiseren. Bij 112 (62 %) van de beoordeelde dossiers is verzocht om
actualisatie van de invoer van de IPPC-database, waarbij de situaties
voor dossiers van industriële installaties (67%) en van intensieve
veehouderijen (59%) niet sterk verschilden en even slecht waren.

Advies om ambtshalve wijziging betreffende algemene voorschriften

Conform de IPPC-richtlijn moeten in Wm-vergunningen voorschriften
opgenomen worden van meer algemene aard. Het niet opnemen van deze
voorschriften heeft niet direct nadelige gevolgen voor het milieu.
Gezien deze beperkte gevolgen is bij constatering het bevoegd gezag
alleen in overweging gegeven over te gaan tot een ambtshalve wijziging.
Dit advies is gegeven bij 37 dossiers. Dit betreft 36% van de
beoordeelde dossiers van industriële installaties en 10% van de
beoordeelde dossiers van intensieve veehouderijen. 

Verzoek om uitvoering coördinatieonderzoek

De Wm- en Wvo-vergunning van een inrichting moeten gecoördineerd
verleend worden. Als dit niet is gedaan, is onduidelijk of dit voor het
milieu extra nadelige gevolgen heeft gehad die door de coördinatie
hadden kunnen worden voorkomen. In deze situatie is verzocht om zo snel
mogelijk een onderzoek hiernaar uit te voeren. Dit speelde bij 17%  van
de inhoudelijke beoordeelde dossiers van de categorie industriële
installatie. Bij vergunningen van intensieve veehouderijen is overigens
doorgaans geen Wvo-vergunning nodig. Daarmee speelt dit
coördinatieaspect niet.

Verzoek om informatie betreffende de omgevingstoets

Bij intensieve veehouderijen moet bij de vergunningverlening een
omgevingstoets worden uitgevoerd om vast te stellen of strengere
emissiegrenswaarden moeten worden opgelegd in verband met bijvoorbeeld
de geografische ligging en/of de plaatselijke milieuomstandigheden. Bij
tekortkomingen wordt verzocht om aanvullende informatie betreffende het
resultaat en/of de motiveringen van de omgevingstoets. 

Dit speelde bij 8% van de inhoudelijk beoordeelde dossiers. 

Formeel verzoek wijziging vergunning

In het totaal is bij 13 dossiers een formeel verzoek ingediend. Dit
betrof vooral dossiers van industriële installaties en slechts bij
één enkel dossier betrof het een intensieve veehouderij. 

Tijdens het onderzoek is gebleken dat de keramische industrie
achterloopt wat betreft de implementatie van de IPPC-richtlijn. Daarom
is bij een aantal beoordeelde dossiers van steenfabrieken, waar nog geen
enkele actie was ondernomen betreffende de implementatie van de
IPPC-richtlijn, meteen een formeel verzoek tot wijziging van de
vergunning gedaan. Hierop hebben de betrokken gemeenten aangegeven dat
men wacht op de oplegnotitie “BBT in de keramische industrie”.
Inmiddels is tijdens de adviesgroep NeR vergadering van 11 september jl.
deze oplegnotitie vastgesteld. De VI zal naar aanleiding hiervan een
nazorgactie starten betreffende deze verzoeken. Hier is een actie
gericht op de branche zinvol. 

Geboekt resultaat

Onderstaande tabel geeft een overall overzicht van de voortgang van de
IPPC-implementatie bij de onderzochte gemeenten (bron: IPPC-database).

Tabel: Overzicht analyse van de invoer in de IPPC-database van de
onderzochte gemeenten.

Toelichting: 

(1) Wijzigingen = verwijdering van een bedrijf uit de database,
toevoeging van een nieuw bedrijf, wijziging van het BBT-oordeel in de
database; 

(2) Aandeel = aantal wijzigingen betrokken op het aantal van 2 oktober
2008;

(3) Aandeel van de bedrijven waarvan de vergunning en installatie
voldoen aan IPPC/BBT.

	Totaal van de 40 onderzochte gemeenten	Intensieve veehouderijen
Industriëlle installaties

Aantal IPPC-bedrijven begin 2008 	672	523	149

Aantal IPPC-bedrijven  op 2 oktober 2008	669	544	125

Absoluut aantal wijzigingen (1) / aandeel wijzigingen (2) 	153 / 23%	123
/ 23%	30 / 24%

Totale voortgang IPPC implementatie op 2 oktober 2008 (3)	73%	74%	70%



Naar aanleiding van deze tabel kan het volgende worden toegelicht.

Aantal IPPC-bedrijven

Het aantal IPPC-bedrijven van de 40 onderzochte gemeenten is nagenoeg
ongewijzigd naar aanleiding van de toezichtacties (2 oktober 2008 versus
begin 2008). Per gemeente zijn de aantallen echter wel duidelijk
gewijzigd. In het totaal zijn 153 wijzigingen uitgevoerd door de
onderzochte gemeenten. Dit betekent dat 23% van de invoeren zijn
gewijzigd. De bevindingen voor beide categorieën (intensieve
veehouderij en industriële installaties) verschillen weinig. Door de
toezichtactie is het IPPC-bedrijvenbestand van de onderzochte gemeenten
opgeschoond.   

Voortgang IPPC-implementatie

Een analyse van de invoer van de IPPC-database in oktober 2008 van de 40
onderzochte gemeenten laat een sterke voortgang van de
IPPC-implementatie zien. Van de 669 IPPC-bedrijven voldoet 73% aan BBT
(vergunning en installatie voldoen aan IPPC/BBT). De voortgang is te
danken aan de feitelijke vooruitgang van de IPPC-implementatie door de
onderzochte gemeenten, maar  is ook toe te schrijven aan het wegwerken
van een rapportage-achterstand.  

Interventies en nazorg

Op de brieven van de VI is door de meeste gemeenten binnen een redelijke
termijn gereageerd en naar tevredenheid van de Inspecties. Bij enkele
gemeenten en dossiers is dat niet het geval, bijvoorbeeld in de
categorie keramische industrie.

Wvo-vergunningen

Bevindingen

Tijdens de toezichtactie zijn in totaal 42 Wvo-vergunningen onderzocht
van 14 verschillende waterschappen en van 4 regionale diensten. Ook hier
is bij alle dossiers het algemene onderzoek (procedurele IPPC-toets)
uitgevoerd. De kwaliteit van de IPPC-vergunningen, die door het bevoegde
gezag in de database als actueel zijn aangemerkt, is nader beoordeeld.
In onderstaande tabel staat een overzicht van de voornaamste
bevindingen.

Tabel: Overzicht van aantallen onderzoeken en bevindingen met betrekking
tot Wvo.

	Totaal aantal uitgevoerde onderzoeken	Aantal onderzoeken met positief
oordeel	Aandeel onderzoeken met positief oordeel

Bij Wvo bevoegd gezag 	18



Onderzoek basisgegevens

	Actuele IPPC-vergunning en BBT-toets	42	28	67%

IPPC-database actueel	42	19	45%

Inhoudelijk onderzoek

	Toets emissievoorschriften	31	28	90%



Alle onderzochte dossiers vallen in de categorie van industriële
installaties. Wvo-vergunningen zijn bij intensieve veehouderijen
doorgaans niet van toepassing, omdat er geen sprake is van
Wvo-vergunningpichtige lozingen.

Algemeen onderzoek (onderzoek basisgegevens)

Van alle 42 onderzochte dossiers is bij 67% sprake van een actuele
IPPC-vergunning volgens het bevoegd gezag. Er is sprake van een actuele
IPPC-vergunning als een IPPC- en BBT-toets aantoonbaar is uitgevoerd
door het bevoegd gezag. Alleen deze dossiers zijn aansluitend ook
inhoudelijk beoordeeld door de IVW. Ten aanzien van de overige 33% is
geen verdergaand dossieronderzoek uitgevoerd en is het bevoegd gezag
verzocht om uitvoering van een BBT-toets. 

Bij 45% van de 42  onderzochte dossiers is sprake van een actuele en
volledige invoer in de IPPC-database. In alle overige gevallen is het
bevoegd gezag verzocht de IPPC-database te actualiseren. 

Inhoudelijk onderzoek

In totaal zijn 31 dossiers onderzocht, waarvan 28 dossiers (67%)
positief zijn beoordeeld. Drie dossiers  (7%) beschikten niet over een
actuele en gecoördineerde Wm-vergunning en bij 11 dossiers (26%)
ontbrak een BBT-toets. Dit betekent dat bij 33% van de onderzochte
Wvo-dossiers de installatie niet voldoet aan de vereisten van de
IPPC-richtlijn of dat ten minste niet gemotiveerd is waarom de
vergunningeisen afwijken van de emissieniveaus die in de BREF’s
geassocieerd worden met BBT. 

Interventies

In het totaal zijn door de IVW 14 brieven aan waterschappen en 4 brieven
aan Rijkswaterstaat verstuurd met 37 interventies. Dit betreft de
navolgende interventies.

Verzoek om BBT-toets

Het bevoegd gezag is verzocht om zo spoedig mogelijk een BBT-toets uit
te voeren als bij het algemeen dossieronderzoek is geconstateerd dat de
beoordeelde vergunning geen actuele IPPC-vergunning is en er geen
BBT-toets is uitgevoerd door het bevoegd gezag. Als bij deze toets
blijkt dat de installatie nog niet voldoet, moet hierop de vergunning en
installatie spoedig aangepast worden. 

Een verzoek om BBT-toets is gedaan bij 11 van de 42 dossiers (26%).

Verzoek om actualisatie van de IPPC-database

Bij constatering van onvolledige en niet actuele invoer van de
IPPC-database is het bevoegd gezag verzocht om de IPPC-database te
actualiseren. Bij 23 van de 42 beoordeelde dossiers (55%) is verzocht om
actualisatie van de invoer van de IPPC-database.

Advies tot ambtshalve wijziging

Bij 3 van de 31 inhoudelijk beoordeelde dossiers (10%) is geconstateerd
dat de BBT-toets inhoudelijk niet goed is uitgevoerd en is geadviseerd
tot ambtshalve wijziging van de Wvo-vergunning. 



Provinciespoor (incl. DCMR)

Alle provincies en DCMR zijn betrokken bij de toezichtactie. Ze zijn
gevraagd naar de feitelijke status van de implementatie van de
IPPC-richtlijn en de knelpunten. Dit is gedaan per brief, per mail of
telefonisch. Bij enkele provincies is door middel van ambtelijk en/of
bestuurlijk overleg druk uitgeoefend. Onderstaande tabel geeft een
overall overzicht van de voortgang van de IPPC-implementatie bij
provincies (bron: IPPC-database).

Tabel: Overzicht van aantal IPPC-bedrijven met provincie als bevoegd
gezag, en de voortgang (% van de vergunningen dat IPPC-proof is); 7
april en 28 augustus 2008 zijn de peildata waarop de IPPC-database is
uitgelezen.

Totaal aantal IPPC- bedrijven op

7 april 2008	Totaal aantal IPPC- bedrijven op

28 augustus 2008	Totale voortgang IPPC-implementatie op

7 april 2008	Totale voortgang IPPC-implementatie op

28 augustus 2008



560

	

556	

74%	

93%



Aantal IPPC-bedrijven

Het landelijk aantal IPPC-bedrijven met de provincie als bevoegd gezag
is nagenoeg ongewijzigd naar aanleiding van toezichtacties (augustus
versus april 2008). Per provincie zijn de aantallen echter wel duidelijk
gewijzigd. Tot april 2008 zijn de IPPC-bedrijven onvoldoende bijgewerkt
in de IPPC-database door provincies. Onderstaande grafiek laten de
wijzigingen voor elk van de provincies zien. Door de toezichtactie is
het IPPC-bedrijvenbestand opgeschoond.  

 

Voortgang IPPC-implementatie

Een analyse van de invoer van de IPPC-database in augustus 2008 laat
zien dat er in het totaal 558 provinciale IPPC-bedrijven zijn waarvan
93% voldoet aan BBT (vergunning en installatie voldoen aan IPPC/BBT). In
april 2008 was dit nog maar 74%.  37 provinciale IPPC-bedrijven (7%) met
achterblijvende vergunningen voldoen nog niet aan BBT of het is ten
minste niet duidelijk of zij voldoen aan BBT. 

Onderstaande tabel laat de wijzingen per provincie zien. De sterke
toename wordt deels veroorzaakt door de feitelijke vooruitgang van de
IPPC-implementatie door provincies en is ook toe te schrijven aan het
wegwerken van een rapportage-achterstand door provincies.  

 

Rijkswaterstaatspoor

Op 1 juli 2008 is opnieuw de landelijke IPPC-database voor wat betreft
de Wvo-vergunningen van Rijkswaterstaat uitgelezen. Hieruit blijkt dat
94% van de Wvo-vergunningen van Rijkswaterstaat voldoet aan de
IPPC-richtlijn. Van de overige 6% zijn de ontwerpbeschikkingen inmiddels
gereed. In een aantal gevallen wachten deze op de coördinatie met de
Wm-vergunning.

Uit de dossiers die tijdens de toezichtactie zijn beoordeeld in
samenhang met de gemeentelijke Wm-vergunning is het beeld bevestigd dat
Rijkswaterstaat de IPPC-richtlijn voldoende in de vergunningverlening
heeft geïmplementeerd. 

Conclusies en aanbevelingen

Op basis van het uitgevoerde onderzoek komen de Inspecties tot de
volgende conclusies en aanbevelingen.

Conclusies

Conclusies betreffende de rapportage

De beoordeelde decentrale overheden rapporteren onvoldoende over de
uitvoering van de IPPC-richtlijn. Daardoor is van sommige vergunningen
geen actuele informatie bekend. Intussen is er wel sprake van een
inhaalslag betreffende de rapportage. 

De toezichtactie heeft er aan bijgedragen dat overheden meer aandacht
geven aan het rapporteren in de database. Hierdoor ontstaat landelijk
een beter inzicht in de voortgang van de implementatie. 

De huidige opzet van het verstrekken van informatie via een landelijke
database door een groot aantal overheden is kwetsbaar en geeft
onvoldoende waarborgen voor een volledig en uniform landelijk beeld. 

Bij het vaststellen van de achterblijvende overheden is aangenomen dat
de database een goed beeld geeft van de feitelijke IPPC-implementatie
bij de bevoegde instanties. De resultaten laten zien dat dit een
onjuiste aanname is. Hiermee zijn niet alle achterblijvers
geïdentificeerd en zijn een aantal gemeenten ten onrechte als
achterblijver aangemerkt. 

Conclusies betreffende de implementatie

Een deel van de decentrale overheden blijkt onvoldoende prioriteit te
geven aan een tijdige uitvoering van de IPPC-richtlijn. De onderlinge
verschillen in de implementatie-voortgang zijn groot. Bij een aantal
overheden is geen sprake meer van een achterstand en is de implementatie
van de IPPC-richtlijn gereed. Bij andere overheden is sprake van een
sterk achterlopende voortgang en is de implementatie voor minder dan 50%
gereed.

Bij de onderzochte gemeenten voldoen gemiddeld 73% van de IPPC-bedrijven
aan de IPPC-richtlijn, waarbij bij beide categorieën de voortgang
ongeveer gelijk is (intensieve veehouderij 74%; industriële
installaties 70%).

Bij de provincies (incl. DCMR) voldoen gemiddeld 93% van de
IPPC-bedrijven aan de IPPC-richtlijn.

De Wvo-decentrale overheden lopen gemiddeld minder ver achter in de
uitvoering in vergelijking met de Wm-decentrale overheden.

Tijdens het onderzoek is gebleken dat de keramische industrie
achterloopt met de implementatie van de IPPC-richtlijn.

Conclusies betreffende de kwaliteit van IPPC-vergunningen

De kwaliteit van de beoordeelde vergunningen is naar het oordeel van de
Inspecties niet in alle gevallen voldoende. Zo voldoet een belangrijk
deel van de beoordeelde vergunningen of installaties niet aan BBT of is
niet gemotiveerd  waarom de vergunningvoorschriften afwijken van de
BREF’s.

De kwaliteit van de vergunningen in de categorie intensieve veehouderij
is gemiddeld beter dan van industriële installaties.

Bij de beoordelingen van 181 gemeentelijke Wm-vergunningen is een groot
aantal inhoudelijke tekortkomingen vastgesteld. Deze hebben geleid tot
112 inhoudelijke interventies. 

Bij de beoordelingen van 42 Wvo-vergunningen is een beperkter aantal
inhoudelijke tekortkomingen vastgesteld. Deze hebben geleid tot 14
inhoudelijke interventies. 

Inhoudelijke beoordelingen van provinciale Wm-vergunningen zijn niet
uitgevoerd. Bij dit onderzoek was aangenomen dat de kwaliteit van
provinciale Wm-vergunningen voldoet. Echter recente uitspraken van de
Raad van State RvSt laten zien dat dit niet altijd het geval is. 

Aanbevelingen / Vervolg

De Inspecties zullen bij het vervolg van dit onderzoek zonodig
“doorpakken”, waarbij het opleggen van sancties een reële maatregel
is.

De Inspecties hebben het voornemen om in 2009 een nieuwe toezichtactie
uit te voeren, gericht op de achterblijvende overheden en op de
kwaliteit van vergunningen, ook met betrekking tot de provincies. 

De Inspecties zullen naar aanleiding van dit rapport alle overheden
verder stimuleren en daarbij de nieuwe toezichtactie 2009 aankondigen. 

Binnen de rijksoverheid wordt de mogelijkheid besproken om in
samenwerking met decentrale overheden te onderzoeken of het inwinnen van
regionale voortgangsinformatie die landelijk moet worden gerapporteerd,
effectiever en betrouwbaarder kan worden uitgevoerd. Daarbij kan gedacht
worden aan het bouwen van ‘interfaces’ waarmee regionale en
landelijke informatiesystemen met elkaar kunnen communiceren. Voor
Wvo-vergunningen functioneert reeds zo’n interface waarmee dit soort
informatie grotendeels automatisch actueel wordt gehouden.

Bijlagen

Bijlage 1: Projectplan

Projectplan van de VI en IVW, Landelijke IPPC toezichtactie 2008 -
“Bevoegd gezag en bedrijven in beweging”, 14 februari 2008

Bijlage 2: Toetsingskader

Vragenlijsten en werkinstructies:

2.1 Algemene vragenlijst

2.2 Dossieronderzoek chemische installaties, procedurele toets

2.3 Dossieronderzoek chemische installaties, inhoudelijke toetsen lucht
en water

2.4 Dossieronderzoek intensieve veehouderij

Bijlage 3: Juridisch kader

Memo van VI en IVW d.d. 18 maart 2008



BIJLAGE 1 BIJ RAPPORT IPPC-TOEZICHTACTIE 2008:

PROJECTPLAN

PROJECTPLAN

< Landelijke IPPC toezichtactie 2008

"Bevoegd gezag en bedrijven in beweging"

Prioriteit product

Datum	14 februari 2008

Productcode TIM	7060303301	Versienr.	6, definitief

Programmacode BPS

Naam Auteur	BR Keller (VI) en H Emond (IVW)



1. Probleemanalyse

Algemeen

De implementatie van de IPPC-richtlijn staat hoog op de agenda van de
VROM-Inspectie (VI) en de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW), want:

De IPPC-richtlijn is van belang voor het behalen van
rijksdoelstellingen. De IPPC-richtlijn stelt eisen aan
milieuvergunningverlening en -toezicht met als doel verontreiniging door
industriële activiteiten en intensieve veehouderij te voorkomen en te
bestrijden. De milieumaatregelen voortvloeiende uit de IPPC-richtlijn
zijn noodzakelijk om de landelijke en Europese emissiereductiedoelen
(rijksdoelstellingen) voor bijvoorbeeld zwaveldioxide (SO2) en ammoniak
(NH3) te halen uit de NEC (national emission ceilings)-richtlijn en de
doelen van de kaderrichtlijn water. De milieumaatregelen kunnen ook
noodzakelijk zijn om de lokale milieukwaliteit te verbeteren,
bijvoorbeeld om stankoverlast te verminderen.

De politieke relevantie van de IPPC-richtlijn is hoog. De Europese
Commissie kan Nederland in gebreke stellen voor onvoldoende uitvoering
van de IPPC-richtlijn. Schrale troost is wellicht dat veel meer
Lidstaten achterstanden hebben, vaak zelfs grotere. Ook de Tweede Kamer
volgt het dossier. De Tweede Kamer wil de kwaliteit van
vergunningverlening en toezicht verbeteren, zowel met het oog op betere
dienstverlening als het halen van milieudoelen. Betere uitvoering van
milieuregelgeving is één van de prioriteiten van de Minister
(toekomstagenda Milieu).

Wat er vooraf ging / toelichting interventiestrategie

De VROM-Inspectie (VI) en de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW)
hebben in 2004 een eerste onderzoek uitgevoerd naar de stand van zaken
van de uitvoering van de IPPC-richtlijn in Nederland. Hieraan is in de
tweede helft van 2006 een vervolg gegeven. Er is wederom onderzoek
uitgevoerd bij het Wvo- en Wm-bevoegd gezag naar de stand van zaken ten
aanzien van de uitvoering van de verplichtingen die voortkomen uit de
IPPC-richtlijn en de gewijzigde Wm en Wvo van 1 december 2005. Bij dit
onderzoek bleek dat de uitvoering van de IPPC-richtlijn door het bevoegd
gezag onvoldoende is. In totaal vallen in Nederland circa 2500
inrichtingen onder de IPPC-richtlijn. Ongeveer eenderde van de
vergunningen en bedrijven voldeed toen niet aan de eisen van de
richtlijn (zie ook bijlage 2: conclusies uit het 2006-onderzoek).

Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek uitgevoerd in 2006
is een gezamenlijk projectplan van de VI en IVW opgesteld, getiteld
“IPPC project 2007 en doorkijk naar 2008”. In dit overkoepelende
projectplan is de algehele probleemanalyse, doelstelling en aanpak
beschreven. Overeenkomstig deze aanpak zijn intussen adviezen en
aanbevelingen uitgebracht (in het kader van compliance assistance) en
enkele algemene knelpunten opgelost (bijvoorbeeld van de thema’s 
RWZI’s en intensieve veehouderij). Hiernaast is in 2007 gestart met de
ontwikkeling van gezamenlijke toezichtinstrumenten voor de VI en IVW. In
2008 worden deze instrumenten ingezet. In het projectplan is
aangekondigd dat in 2008 mogelijk een landelijke toezichtactie wordt
uitgevoerd.

Tevens zijn in 2007 twee interventiestrategie-sessies uitgevoerd, één
voor het thema industrie en de tweede voor het thema intensieve
veehouderij. Interventiedeskundigen, de beleidsdirectie SB en BWL,
medewerkers van de IVW en de VI en een communicatiedeskundige hebben
deelgenomen aan de sessies. Hieruit is geconcludeerd dat voor een nieuwe
impuls voor verdere vermindering van de implementatie-achterstand
(kwantitatief en kwalitatief) de uitvoering van inspecties bij
achterblijvers (bevoegd gezag en bedrijven) de interventie is met de
grootste slaagkans. Alleen inspecties zijn niet voldoende; ook het
opleggen van sancties en het “doorpakken” is essentieel. De
“niet-weten fase” waarbij vooral compliance assistance is toegepast
is afgesloten. De beleidsdirectie SB hecht er grote waarde aan dat ook
echt “doorgepakt” wordt, want de EC moet ervan overtuigd worden dat
Nederland alle maatregelen heeft genomen voor het verminderen van de
implementatie achterstand van de IPPC-richtlijn. Ook voor het tijdig
bereiken van de milieudoelen is dit belangrijk. In verband hiermee is in
2007 een pilot uitgevoerd naar de inzet van de repressieve
interbestuurlijke toezicht instrumenten “verzoek tot actualisatie”
en “verzoek tot intrekking” aan de hand van (externe) signalen van
milieuorganisaties. Deze instrumenten worden ingezet in de toezichtactie
van 2008. Shaming by naming is eveneens als mogelijke sanctie genoemd.
Voor het intrabestuurlijk toezicht (IVW – RWS) wordt een ambtelijk
hiërarchische insteek gekozen, aangezien de staatssecretaris geen
interventies aan zich zelf kan richten.

Deze overgang van compliance assistance naar handhaving is afgestemd met
de (waarnemend) ig van de VI. Tevens geven eerste signalen uit het veld
aan dat voor het oplossen van concrete implementatie-knelpunten de
repressieve interbestuurlijk toezicht-instrumenten “verzoek tot
actualisatie” en “verzoek tot intrekking” inderdaad de juiste
middelen zijn. 

Overigens zal bij de invulling van deze interventiestrategie in
individuele gevallen maatwerk worden toegepast, waarbij het uitgangspunt
is dat de achterstand (kwantitatief en kwalitatief) bij zowel het
bevoegd gezag als de bedrijven wordt weggewerkt. Met betrekking tot het
desbetreffende bevoegd gezag (gemeente en provincie) zal daarbij worden
afgestemd met de regio-accounts van de VI, bijvoorbeeld omdat er ten
aanzien van vergunningverlening en toezicht in breder verband al een
verbetertraject loopt waar de VI bij betrokken is.  

Draagvlak voor de interventiestrategie

Naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek in 2006 schrijft de
minister van Ruimte en Milieu mede namens de staatssecretaris van
Verkeer en Waterstaat in een brief aan de Tweede Kamer (kenmerk
DGM/SB2007046125, dd13-06-2007): 

“De VROM-Inspectie en de Inspectie Verkeer en Waterstaat zullen hun
inspanningen om de betrokken overheden te stimuleren intensiveren. Tot 1
januari 2008 gebeurt dit door middel van ‘compliance assistance’,
waarbij in sectorspecifieke projecten het bevoegd gezag wordt
ondersteund.Gezien het Europeesrechtelijke belang van een juiste en
tijdige uitvoering van de IPPC-richtlijn zullen de VROM-Inspectie en de
Inspectie Verkeer en Waterstaat vanaf 1 januari 2008 het bevoegd gezag
op dit punt inspecteren uitgaande van een naleving- en
interventiestrategie die momenteel door de gezamenlijke inspecties wordt
ontwikkeld. Echter, met inspanningen van alle betrokkenen is het mijns
inziens mogelijk dat eind dit jaar het overgrote deel van de
vergunningen en bedrijven voldoet aan de IPPC-richtlijn.”

In de aanbiedingsbrief  “Circulaire wijziging ammoniakwetgeving en
uitvoering IPPC-richtlijn” (kenmerk 31 juli 2007 BWL/2007065530) aan
het Wm bevoegd gezag deelt de minister van Ruimte en Milieu wederom mee,
dat zij de VI heeft gevraagd toezicht te houden op een tijdige
uitvoering van de IPPC-richtlijn door het bevoegd gezag.

In het bilateraal overleg van juni tussen VI (Gerard Wolters) en DGM
(Jaap Enter) is afgesproken dat begin 2008 een toezichtactie IPPC wordt
uitgevoerd, wat begrepen kan worden als een invulling van het
aangekondigde toezicht door de minister van Ruimte en Milieu. 

In de brief “Rapportage en Interbestuurlijk toezicht IPPC-richtlijn”
 van 29 oktober 2007 van de minister van Ruimte en Milieu (mede namens
de staatssecretaris van Verkeer en Watersstaat) aan het Wm en Wvo
bevoegd gezag wordt de gezamelijke landelijke toezichtaktie IPPC
aangekondigd. 

Inhoudelijke afstemming heeft plaatsgevonden met de (waarnemend) ig van
de VI naar aanleiding van de in 2007 uitgevoerde pilot naar de inzet van
de repressieve interbestuurlijke toezicht-instrumenten “verzoek tot
actualisatie” en “verzoek tot intrekking”.

Het voorliggende projectplan is een product van het landelijke
projectteam IPPC/NEC, met vertegenwoordigers van de VI (afdelingen V&R,
afval en overheden), de IVW, DGM-SB, InfoMil en de vakspecialist
industrie. De aanpak betreffende intensieve veehouderij is afgestemd met
DGM-BWL.

Samen met IPO en VNG is onderkend dat bepaalde ontwikkelingen –zoals
de IPPC-richtlijn- zeer complex zijn en dat een verbeterslag
gerealiseerd moet worden bij de uitvoering. Hiervoor is het project KIVH
(kwaliteit impuls vergunningverlening en handhaving) opgestart,
getrokken door DGM-SB. Met deze ontwikkeling wordt rekening gehouden bij
de uitvoering van de toezichtactie.

Nieuw rapportage verzoek van de EC

Nadat de termijn van 30 oktober 2007 is verstreken, heeft de Europese
Commissie EC op 13 november 2007 Nederland verzocht binnen 2 maanden de
volgende gegevens aan te leveren:

het totale aantal bestaande IPPC-installaties in NL;

het aantal nieuwe, opnieuw getoetste en waar nodig bijgestelde
vergunningen voor bestaande IPPC-installaties.

Op basis van de landelijke IPPC-database zal deze informatie ingewonnen
en gerapporteerd worden aan de Europese Commissie. 

De toezichtactie is niet bedoeld als verificatieslag van de
IPPC-database maar primair als stimuleeractie van bedrijven en bevoegd
gezag die achterblijven bij de implementatie van de IPPC-richtlijn. De
toezichtactie richt zich dan ook vooral op de “achterblijvers” (zie
hoofdstuk 4.1), waarbij tevens een meer nauwkeurig beeld wordt verkregen
over de feitelijke implementatie van de IPPC-richtlijn bij het
achterblijvende bevoegd gezag en de bedrijven. 

Inbedding van de toezichtactie 

In het portefeuilleoverleg V&R is uitgesproken dat de toezichtactie IPPC
een plek moet krijgen binnen het lopende IPPC/NEC project 2007/2008. De
doelen van de toezichtactie dienen te passen binnen de algemene
doelstelling van het IPPC-NEC project. 

In de toezichtactie worden de ontwikkelde instrumenten zoals de
interventiestrategieën en toetsingmiddelen ingezet. Met deze
toetsingsmiddelen kan niet alleen de algemene status van de
implementatie van de IPPC-richtlijn door een bevoegd gezag beoordeeld
worden maar ook de kwaliteit van de vergunningen. Ook is in 2007
onderzoek gedaan naar de inzet van de repressieve ibt instrumenten
“verzoek tot actualisatie” en “verzoek tot intrekking” aan de
hand van (externe) signalen van milieuorganisaties. Deze instrumenten
worden ingezet in de toezichtactie van 2008.

2. Resultaten van het project

De resultaten van de toezichtactie dienen te passen binnen de algemene
doelstelling van het IPPC-NEC project.

De doelstelling van het lopende (overkoepelende) landelijke IPPC-NEC
project 2007 is:

Bevorderen van het verminderen van de implementatieachterstand van de
IPPC-richtlijn door gemeenten, provincies, regionale diensten
rijkswaterstaat en waterschappen; voor de rijksinspecties VI en IVW ligt
daarbij de nadruk op de resterende specifieke knelpunten intensieve
veehouderij, afval en RWZI’s.

Ontwikkelen van de instrumenten om in 2008 toezicht te houden op een
goede kwalitatieve invulling van IPPC bij installaties met “hoge”
emissies. 

Als logisch vervolg hierop is de doelstelling van het landelijke
IPPC-NEC project 2008:

Verminderen van de implementatieachterstand van de IPPC-richtlijn door
gebruik van de ontwikkelde interventiestrategie.

Toezicht houden op een goede kwalitatieve invulling van IPPC bij
installaties met “hoge” emissies met behulp van de ontwikkelde
toetsingsinstrumenten en interventiestrategie. 

De beoogde resultaten van de toezichtactie zijn:

Het vaststellen en rapporteren van de voortgang van de implementatie van
de IPPC-richtlijn bij “achterblijvende” overheden (bevoegd gezag) en
bedrijven.

Het verminderen van de implementatie-achterstand van de IPPC-richtlijn
bij overheden (bevoegd gezag) en bedrijven door middel van interventies.

Input leveren voor de follow-up van dit landelijke project IPPC/NEC in
2009.

De volgende ambities van het naleefgedrag zijn vastgesteld in overleg
met de beleidsdirectie DGM-SB:

Nulmeting (op eind 2006): 25 % is IPPC-proof, voor 25 % loopt de
procedure en is de verwachting dat ze per 30 oktober 2007 IPPC-proof zal
zijn, voor 50 % is de IPPC-situatie volledig onbekend.

Gewenst naleefgedrag op 30 oktober 2007: 80 % is IPPC-proof (incl.
lopende procedures) en voor max. 20 % is de IPPC-situatie onbekend op 30
oktober 2007. Op dit moment wordt het naleefgedrag door InfoMil in kaart
gebracht aan de hand van de landelijke IPPC-database ten behoeve van de
rapportage aan de EC. 

Omdat de toezichtactie een half jaar na het verstrijken van de datum van
30 oktober 2007 wordt uitgevoerd, zijn de streefcijfers verder
aangescherpt, namelijk als volgt. 

Gewenst naleefgedrag in april 2008: 98 % is IPPC-proof (incl. lopende
procedures en beschikkingen met overgangstermijnen) en voor max. 2 % is
de IPPC-situatie onbekend.

De volgende effecten worden beoogd:

Een volledige implementatie (98% naleefgedrag) van de IPPC-richtlijn bij
de bedrijven is van belang voor het behalen van rijksdoelstellingen (NEC
doelstellingen). Nadat de IPPC-richtlijn volledig is geïmplementeerd
kan onderzocht worden of en welke aanvullende maatregelen nodig zijn
voor het behalen van de rijksdoelstellingen (NEC doestellingen). De
volledige implementatie van de IPPC-richtlijn is dan ook een belangrijke
mijlpaal voor de beleidsdirectie KvI. 

Nederland wordt niet in gebreke gesteld door de EC.

Opmerking:

Zoals beschreven in hoofdstuk “Probleemanalyse” onder kop “Nieuw
rapporatageverzoek van de EC” is de toezichtactie niet bedoeld als
verificatieslag van de IPPC-database maar primair als stimuleeractie van
bedrijven en bevoegd gezag die achterblijven bij de implementatie van de
IPPC-richtlijn. Het implementatie-niveau van de IPPC-richtlijn
(naleefgedrag) wordt vastgesteld met behulp van de IPPC-database.
InfoMil voert de analyse van de implementatie uit. Nu is sprake van ca.
80 % implementatie van de IPPC-richtlijn (20 % implementatieachterstand)
. De toezichtactie is een belangrijke interventie om een verdere
verlaging van de implementatieachterstand te bewerkstelligen. Bij 98%
implementatie zijn geen interventies meer nodig van de VI en IVW. 

3. Activiteiten

De gehele toezichtactie bestaat uit de volgende 6
stappen/hoofdactiviteiten:

voorbereiding;

vaststellen doelgroep;

uitvoering toezichtactie;

nazorgacties;

communicatie;

rapportage en aanbevelingen.

evaluatie

Hieronder zijn deze hoofdactiviteiten afzonderlijk nader uitgewerkt.

Tevens is in bijlage 3 een flowdiagram bijgevoegd, ter verduidelijking
van het gehele proces van de toezichtactie (gemeentespoor,
provinciespoor en bedrijvenspoor).

3.1 Voorbereiding

In het lopende IPPC project worden de inhoudelijke IPPC toetsen,
toetsingkaders en de juridische kaders opgesteld voor de thema’s
intensieve veehouderijen en voor IPPC Installaties niet intensieve
veehouderijen zijnde (thema lucht, water en afval). Deze instrumenten
worden ingezet in de toezichtactie van 2008. 

In oktober 2007 is een pilot uitgevoerd, waarbij een deel van de
ontwikkelde toetsen en kaders is ingezet voor inhoudelijke beoordeling
van externe signalen betreffende installaties die niet aan de
IPPC-richtlijn zouden voldoen. Naar aanleiding van deze pilot zijn twee
verzoeken tot actualisatie van Wm-vergunningen gedaan. 

3.2 Vaststellen doelgroep

Met behulp van de landelijke IPPC-database worden begin 2008 de
achterblijvende bevoegde gezagen geïdentificeerd. Daarnaast worden
signalen over achterblijvende bedrijven geïnventariseerd. De signalen
kunnen afkomstig zijn van het bevoegd gezag, milieuorganisaties, intern,
enz. De toezichtactie is gericht zowel op de achterblijvende Wm en Wvo
bevoegde gezagen als op de achterblijvende bedrijven.

Er zijn twee categorieën achterblijvers. Een bevoegd gezag wordt als
achterblijver geoormerkt als vermoed wordt, dat de implementatie van de
IPPC richtlijn niet adequaat wordt opgepakt. Vermoedelijk zijn vooral
gemeenten en waterschappen achterblijvers en niet zo zeer provincie en
rijkswaterstaat. Bedrijven die (nog) niet bbt toepassen vormen de tweede
categorie achterblijvers. Als blijkt bij de toezichtactie dat
onvoldoende inspanningen worden geleverd om te voldoen aan de
IPPC-richtlijn wordt overgegaan tot gerichte interventies. De
interventies kunnen zich niet alleen richten op het betrokken bevoegd
gezag maar ook op het bedrijf. Zoals hiervoor genoemd zal de interventie
per geval maatwerk zijn, bijvoorbeeld omdat er al een interventietraject
loopt van de VI ten aanzien van vergunningverlening en toezicht door een
bepaalde gemeente.

Doelgroep bevoegd gezag:

In de volgende twee situaties kan een bevoegd gezag in de categorie
“achterblijver” vallen:

de invoer in de IPPC database is ondanks alle inspanningen (door VROM,
IVW, VI en InfoMil) onvolledig en/of onzorgvuldig; 

er zijn signalen van niet in orde zijnde vergunningen en installaties
bij bedrijven.

Afhankelijk van de omvang van de totale groep, worden alle of een
steekproef van de “achterblijvers”  bezocht tijdens de
toezichtweken. 

Vooral gemeenten zullen bezocht worden tijdens de toezichtactie. Tijdens
het bezoek aan de gemeenten wordt ook een beeld verkregen over de manier
waarop waterschappen invulling geven aan de implementatie van de
IPPC-richtlijn. Bezoeken aan waterschappen vinden alleen plaats als het
verkregen beeld bij de gemeenten hiervoor aanleiding geeft. Hierdoor
wordt de toezichtlast niet groter dan strikt noodzakelijk.  

Omdat alle provincies en directies in 2006 zijn bezocht en naar
aanleiding van de onderzoekresultaten van toen IPO en rijkswaterstaat
toezeggingen hebben gedaan inzake de tijdige implementatie van de
IPPC-richtlijn, kan voor deze groep een beperktere aanpak gekozen worden
dan voor gemeenten en waterschappen. Per brief/interview zal deze
doelgroep gevraagd worden naar bekende knelpunten bij de implementatie
van de IPPC-richtlijn. Deze knelpunten kunnen een plek krijgen in de
toezichtweken; grote knelpunten krijgen een maatwerk-aanpak en vallen
buiten de toezichtweken (te arbeidsintensief) en worden als follow-up
weggezet. Een bezoek aan provincies en/of directies kan niet op voorhand
uitgesloten worden.

 

Doelgroep bedrijven:

In de volgende situaties kan een bedrijf in de categorie
“achterblijver” vallen:

er is een signaal van het bevoegd gezag dat het bedrijf onvoldoende
meewerkt (zie ook alinea doelgroep bevoegd gezag);

er is een extern signaal van bijvoorbeeld milieuorganisaties;

het betreft bedrijven met vergunningen waarin overgangstermijnen genoemd
zijn.

Bedrijven met een actuele vergunning, waar de VI en IVW tot oordeel
komen dat er een beoordelingsfout is gemaakt door het bevoegd gezag,
vallen niet onder de categorie achterblijvers. In dit geval wordt alleen
richting bevoegd gezag geïntervenieerd.

Bedrijven behorende tot de branche intensieve veehouderij worden tijdens
de toezichtactie van april 2008 niet bezocht, ook al is bekend dat
binnen deze branche er een groot aantal achterblijvers zal zijn. De
stimulerende acties richten zich nu nog zuiver op het Wm bevoegd gezag,
omdat de “Circulaire wijziging ammoniakwetgeving en uitvoering
IPPC-richtlijn” (kenmerk 31 juli 2007 BWL/2007065530) van 31 juli 2007
pas voldoende duidelijkheid heeft gegeven over een aantal
uitvoeringsaspecten van de IPPC-richtlijn bij boeren bedrijven. Wel
wordt mogelijk een gerichte actie bij de “boerenbedrijven” eind van
dit jaar uitgevoerd als follow-up actie van de toezichtactie. Hiervoor
zal een specifieke interventiestrategie worden uitgewerkt, waarin ook
een mogelijke rol van LNV verkend zal worden. 

Uitbreidingsvergunningen en vergunningen van “varkensboerderijen”
dienen zo spoedig mogelijk te voldoen aan de bref en worden betrokken
bij dit onderzoek. De “pluimveeboerderijen voldoen tot 2010 aan de
bref en moeten pas na 2010 maatregelen nemen om te blijven voldoen aan
bbt en vallen hierdoor per definitie buiten de doelgroep achterblijvers.
In verband met milieurelevantie richt zich de toezichtactie van april op
de uitbreidingsvergunningen en vergunningen van “varkensboerderijen.

In twee situaties kan worden overgegaan tot bedrijfsbezoeken:

Een oordeel over achterblijvende bedrijven geschiedt in eerste instantie
aan de hand van een dossieronderzoek en interview bij het betrokken
bevoegd gezag. Alleen als het onderzoek bij het bevoegd gezag
onvoldoende duidelijkheid geeft over de feitelijke situatie bij het
bedrijf zal overgegaan worden tot een bedrijfsbezoek. 

Het bevoegd gezag vraagt om ondersteuning om het bedrijf in “beweging
te krijgen”. 

Opgemerkt dient te worden dat het niet binnen de bevoegdheid ligt van de
IVW om bedrijven te bezoeken. Zij zal daar dan ook terughoudend mee
omgaan en alleen meewerken onder verantwoordelijkheid van de VI én met
toestemming/uitnodiging van het Wvo bevoegd gezag.

3.3 Uitvoering toezichtactie

Gemeentespoor (incl. waterschappen)

De toezichtactie wordt getrapt uitgevoerd. Eerst wordt het Wm en Wvo
bevoegd gezag bezocht (fase 1). Naar aanleiding van deze inspectie kan
besloten worden om over te gaan tot een bezoek aan het betrokken bedrijf
(fase 2).

Fase 1, inspectie bij bevoegde gezagen:

Hierin wordt primair de Wm bevoegde gezagen bezocht die zijn
geïdentificeerd als achterblijvers. Naar aanleiding hiervan kan tevens
het betrokken Wvo bevoegd gezag geïnspecteerd worden. In deze stap
kunnen ook mogelijk nieuwe achterblijvende bedrijven geïdentificeerd
worden. 

Fase 2, inspectie bij bedrijven:

Een bezoek aan de achterblijvende bedrijven geschiedt alleen als
hiervoor voldoende aanleiding bestaat.

Bijvoorbeeld kunnen bedrijven met vergunningen waarin overgangstermijnen
zijn benoemd, bezocht worden. Dit ter verificatie of de termijnen
terecht zijn en zij nageleefd worden.  Bij uitvoeringsknelpunten bij het
bedrijf wordt geïntervenieerd (bv verzoek tot handhaving of shaming by
naming). 

Provinciespoor (incl. Rijkswaterstaat)

Omdat alle provincies en directies in 2006 zijn bezocht en naar
aanleiding van de onderzoekresultaten van toen IPO en rijkswaterstaat
toezeggingen hebben gedaan inzake de tijdige implementatie van de
IPPC-richtlijn, kan voor deze groep een gerichtere aanpak gekozen worden
dan voor gemeenten en waterschappen. Per brief/interview zal deze
doelgroep gevraagd worden naar bekende knelpunten bij de implementatie
van de IPPC-richtlijn. Dit bevindingen kunnen resulteren in interventies
in richting van het bevoegd gezag of de betrokken bedrijven (zie ook
bedrijven spoor), afhankelijk wie als verantwoordelijk voor de
geconstateerde tekortkoming wordt gezien.

Bedrijvenspoor

Mogelijke onderzoeken bij bedrijven die onvoldoende meewerken, zullen
deels ook bij de uitvoering van de IPPC-implementatie (geen
informatiedocument aanleveren) buiten de toezichtweken gepland worden.
Deze acties vallen onder de noemer follow-up (zie ook hoofdstuk
“vaststellen doelgroep”).

De realitycheck bij de bedrijven van overgangstermijnen in vergunningen
worden tijdens de toezichtweken uitgevoerd (tijdens fase 2).

Algemene opmerking

Zoals aangegeven worden bij geconstateerde tekortkomingen interventies
richting het beoordeelde bevoegd gezag of bedrijf gedaan. Hierover wordt
afgestemd met de regioaccount van de VI voor de betreffende gemeente. In
bijzondere gevallen kan bij uitzondering teruggevallen worden op een
afwijkende “zachtere” interventie. Voorop staat het behalen van het
resultaat.

3.4 Nazorg toezichtactie

Bij geconstateerde tekortkomingen worden interventies richting het
beoordeelde bevoegd gezag of bedrijf gedaan. Deze interventies zullen de
nodige nazorg vragen. Hiervoor is na de toezichtactie bij bevoegd gezag
en bedrijven ruimte gereserveerd. 

3.5 Communicatieplan

Om maximaal resultaat te boeken is communicatie op de juiste momenten
van groot belang. 

In het gehele IPPC-traject zijn de volgende programmeerbare persmomenten
voorzien:

    1. Op 1 november 2007 persbericht over casussen (vergunningen)
aangereikt door MOB of vanuit ons eigen netwerk; focussen op de
ibt-interventierol van VI (en IVW).

    2. In januari/februari 2008 persbericht naar aanleiding van de
nieuwe rapportage naar EC.

    3. Medio april 2008 persbericht over de resultaten (op
hoofdlijnen) van de toezichtactie

    4. In juni 2008 persbericht over de rapportage aan de Tweede
Kamer op basis van de toezichtactie

De uitvoering ligt primair bij de projectleiding ondersteund door de
afdeling communicatie.

3.6 Rapportage, aanbevelingen en follow-up

Een gezamenlijk rapport van de VI en IVW wordt opgesteld en wordt
aangeboden aan de minister van Ruimte en Milieu, de staatssecretaris van
Verkeer en Waterstaat en de Tweede Kamer.

De volgende zaken maken deel uit van de rapportage:

overzicht en omvang van de “achterblijvers”;

overzicht van de ondernomen interventies en nazorg (in zoverre gereed);

aanbevelingen (aan Wm en Wvo bevoegd gezag, IVW en VI en
beleidsdirecties).

Op basis van de rapportage kan vastgesteld worden of gezamenlijke
follow-up door VI en IVW gewenst en zinvol zijn. 

Met de volgende twee follow-up acties is nu al rekening gehouden:

maatwerk interventie bij bedrijven in verband met geconstateerde
knelpunten;

uitvoering toezichtactie bij “boerenbedrijven” in het najaar 2008,
afhankelijk van de verdere uitwerking van de interventiestrategie voor
deze sector.

3.7 Evaluatie

Een gezamenlijke evaluatie met IVW, VI en de betrokken beleidsdirectie
zal worden uitgevoerd in het najaar van 2008. 

4 Beheersing van het project

4.1 Planning

Overall planning en uitvoering IPPC/NEC project 2008

	

	Planning	Uitvoering door	Geplande Inzet in [md]

Vaststellen toetsinstrumenten en interventiestrategie IPPC	Januari –
Maart  2008	Landelijk project team lpt	VI: 90

IVW: ?

Uitvoering toezichtactie	Januari – Juli 2008	Projectgroep
toezichtactie	Vl: 285

IVW: 55

Follow-up bedrijven	April – December 2008	Primair door lpt	VI: 55

Follow-up intensieve veehouderij	Najaar 2008	Projectgroep toezichtactie
VI:80

Jaarrapportage	December 2008	lpt	VI: 15

IVW:



Hieronder is een meer gedetailleerde planning van de toezichtactie
weergeven:

Actie / periode	okt	nov	dec	jan	feb	ma	apr	mei	jun	jul

Algemeen / doorlopend











   Projectplan	X	X	X	X







   Inhoudelijke Voorbereiding en coördinatie	X	X	X	X	X	X	X	X	X

	   Communicatie	X

	X

	X

	X

   Opleiding en introductie



	X	X





   Rapportage







	X	X

Uitvoering toezichtactie











   Vaststelling doelgroep:











      Onderzoek doelgroep gemeenten



X	X	X





      Onderzoek doelgroep provincies



X	X	X





      Onderzoek doelgroep bedrijven



X	X	X	X



	      Onderzoek doelgroep waterschappen





	X



	   Uitvoering toezichtactie











      Gemeentespoor + waterschappen





	X



	      Bedrijvenspoor





	X



	   Nazorg







	X













	

In 2007 lopen allerlei voorbereidingen, vanaf februari 2008 moeten de
inspecteurs van de toezichtactie een eerste inzet leveren. Dit beperkt
zich tot enkele dagen in de eerste twee maanden. In maart en zekere in
april wordt de meeste inzet gevraagd. Doestelling is dat in juli alles
afgerond is (afgezien van enkele doorlopende nazorgacties). 

4.2 Middelen: tijd en geld

Tijd:

De inzet per VI afdeling van het gehele IPPC-NEC project is:

	V&R in [md]	Overheden in [md]	Afval in [md]

Vaststellen toetsinstrumenten en interventiestrategie IPPC	60	22	8

Uitvoering toezichtactie	175	85	35

Follow-up bedrijven	50	-	5

Follow-up intensieve veehouderij	5	65	-

Jaarrapportage	10	3	2

Totaal	300	175	50

In het jaarplan 2008 van de VI is in het totaal 525 md gereserveerd voor
het IPPC/NEC project (300 V&R, 175 Overheden en 50 afval).

Hieronder is een raming van de benodigde tijd gegeven van de
toezichtactie:

Actie	VI afd.

V&R	VI afd. Overheden	VI afd.

Afval	IVW	Totaal

Algemeen





	   Voorbereiding en coördinatie (2)	30 (pl)	5	5	10	50

   Communicatie (2)	15 (pl)

	10	25

   Opleiding en introductie	15	15

5	40

   Rapportage	20 (pl)

	5	25

Uitvoering toezichtactie





	   Vaststelling doelgroep:



	35

      Onderzoek doelgroep gemeenten	5	10



	      Onderzoek doelgroep provincies	10	10



	      Onderzoek doelgroep bedrijven	5





      Onderzoek doelgroep waterschappen



5

	   Uitvoering toezichtactie





	      Gemeentespoor	60	50

10	150

      Bedrijvenspoor	25

25	10	40

   Nazorg	10

5	5	15

Totaal 2007	20	5	0	5	30

Totaal 2008	175	85	35	55	340

Totaal toezichtactie	195	90	35	60	370

(1): Hulpmiddelen worden ontwikkeld binnen het lopende IPPC-NEC project
2007/2008

(2): een deel hiervan wordt uitgevoerd in 2007.

Geld:

Begroting geld:

Programmabudget: 25.000 tbv InfoMil

RIVM-budget: nvt

Financiële afhandeling van de cursus ligt bij de VIA.

Opmerkingen tav uitvoeringsaspecten:

Voorbereiding en coördinatie

De algemene voorbereiding en coördinatie (incl. projectplan) van de
toezichtactie gebeurt door de projectleiding en het landelijke
projectteam IPPC. 

Vaststellen doelgroep

Een klein landelijk team voert een doelgroepanalyse uit (samenstelling:
VI, IVW en InfoMil; trekker VI) aan de hand van de IPPC database van
begin januari 2008. 

Definitieve vaststelling van de doelgroep geschiedt op regionaal niveau.

Uitvoering toezichtactie

De uitvoering van de toezichtactie geschiedt primair door collega’s
van de afdelingen overheden, V&R en afval van de VI. Keuze van de
collegae is afhankelijk van het type IPPC-bedrijven (industrie, afval of
intensieve veehouderij) bij het te bezoeken bevoegd gezag. De
onderzoeken bij gemeenten en provincie worden door een duo’s of
trio’s van de VI uitgevoerd waarbij één persoon uit de afdeling V&R
altijd aanwezig is, eventueel aangevuld met één collega van IVW. De
bezoeken aan de waterschappen en RWS-diensten worden uitgevoerd in
duo’s met één persoon van IVW en één persoon van de VI. Hier heeft
de IVW de leidende rol.

De bezoeken aan bedrijven worden in duo’s uitgevoerd. De afdeling V&R
is altijd betrokken en als het een afvalbedrijf betreft zal inhoudelijke
ondersteuning gevraagd worden uit de afdeling afval.

Uitvoering van de toezichtactie geschiedt door vermoedelijk 2 teams per
regio (totaal 20 inspecteurs: 10 uit V&R afdeling, 10 uit overheden
afdeling, 5 uit afval afdeling en 5 IVW’ers).

Schatting tijdbeslag per inspectie/bezoek:

Bezoek aan Wm en Wvo bevoegd gezag: Per bezoek ½ dag voorbereiding (per
inspectie), ½ -1 dag uitvoering inspectie (pp), ½ dag afhandeling (per
inspectie); totaal 2-3 dagen per inspectie.

Bezoek aan bedrijven: 1 dag voorbereiding (per inspectie), ½ dag
uitvoering inspectie (pp), 1 dag afhandeling (per inspectie); totaal 3
dagen per inspectie

Schatting van het aantal inspecties:

Het aantal bezoeken aan Wm bevoegd gezag wordt geschat op 40 (opmerking:
het aantal wordt duidelijker nadat de doelgroepanalyse is uitgevoerd.
Ter vergelijking: in 2006 zijn alle provincies en 35 gemeenten bezocht.)

Hiernaast is het mogelijk nodig dat ook nog waterschappen bezocht dienen
te worden. Geschat wordt dat dit voor 5 waterschappen het geval zal
zijn. 

Het aantal bedrijfsbezoeken is nu nog volstrekt onduidelijk. De ambitie
is minimaal 5 en maximaal 15 bedrijfsbezoeken uit te voeren. De
bedrijfsbezoeken worden primair uitgevoerd door inspecteurs van de
afdeling V&R van de VI en waar zinvol aangevuld door collega’s van de
afvalafdeling van de VI en/of inspecteurs van de IVW. Zo zal voor de
bedrijfsbezoeken van “afvalbedrijven” een bijdrage gevraagd worden
uit de afvalafdeling. Hiervoor wordt tijd gereserveerd bij de hiervoor
genoemde afdelingen.

Getrapte uitvoering:

In de eerste twee weken van april 2008 (fase 1; week 14 en 15, 31 maart
t/m 11 april) worden de bezoeken aan het Wm bevoegd gezag uitgevoerd. De
twee weken daarna (fase 2) zijn gereserveerd voor mogelijke bezoeken aan
waterschappen en bedrijven.

Uitvoering onderzoek bij provincies en rijkswaterstaat

De uitvoering wordt op landelijk niveau door één team uitgevoerd (duo
bestaande uit één persoon van IVW + één persoon van de VI). 

Hiervoor zijn 15 dagen van de VI en 5 dagen van de IVW gereserveerd.

Uitvoeringsaspecten nazorg

De uitvoering van de nazorg geschiedt door VI of IVW afhankelijk of het
een Wm of Wvo thema betreft. 

Hiervoor zijn 10 dagen bij de VI en 5 dagen bij de IVW gereserveerd. De
uitvoering is start in week 20/21.

Ondersteuning / afstemming met accounts VI

De regio-accounts van de VI worden gevraagd input te leveren tijdens de
voorbereiding van de feitelijke toezichtactie bij gemeenten
(bijvoorbeeld gegevens uit gemeenteonderzoeken, actuele relevante
zaken).

Zoals aangegeven worden bij geconstateerde tekortkomingen interventies
richting het beoordeelde bevoegd gezag of bedrijf gedaan. Hierover wordt
afgestemd met de regioaccount van de betreffende gemeente. 

Binnen het provinciespoor worden de provincies aangeschreven nadat wij
de databaseanalyse hebben afgerond. De accounts worden hierbij
betrokken. Ook kan een ambtelijk overleg tussen account en de provincie
waardevol zijn. Dit is ter beoordeling van de account zelf. In de
begroting van de middelen voor dit project is geen rekening gehouden met
de inspanningen van de accounts omdat dit valt onder het reguliere werk
van de accounts.

4.3 Kwaliteit

De uitvoerders van de toezichtactie krijgen 1 á 2 dagen opleiding en
introductie. De opleiding wordt verzorgd door InfoMil en de introductie
door de projectleiding. Zo nodig worden specialisten ingeschakeld vanuit
InfoMil, DGM of extern. Tijdens de toezichtactie staat InfoMil klaar
voor gerichte ondersteuning (een tijdelijk backoffice wordt ingesteld).
Verder worden de inspecties door multidisciplinaire teams uitgevoerd.

De kwaliteit van de producten die ingezet zullen worden voor de
toezichtactie wordt gewaarborgd door de projectgroep IPPC. Hiervoor is
de projectgroep uitgebreid met de IPPC-coördinator van InfoMil, de
vakspecialist Industrie, DGM/SB, een communicatiespecialist en een
juriste. 

Door de accounts te betrekken bij de interventies wordt een maximale
effectiviteit beoogd en wordt er tevens voor gezorgd dat de VI eenduidig
optreedt.

4.4 Informatie

Holmes

Met de ontwerpers van Holmes wordt bepaald op welke wijze de
projectinformatie kan worden verwerkt en toegankelijk kan worden gemaakt
voor projectdeelnemers, voor de projectleider en voor
managementsrapportages.

Q-schijf

Voor zover nodig naast Holmes, wordt projectinformatie centraal
toegankelijk opgeslagen op de Q-schijf.

Tijdschrijven

De in het project bestede tijd schrijven we in TIM. Er wordt een
onderverdeling gemaakt tussen uitvoering toezichtactie en overige
projectteam-activiteiten.

Afdeling S&I (BZ)

Vanwege de specifieke expertises van de afdeling S&I van VI-BZ op het
gebied van statistische informatieverwerking en –analyse, zal waar
mogelijk de inzet van S&I benut worden voor het maximaliseren van de
bruikbaarheid van informatie uit het project en het vaststellen van de
doelgroep.

4.5 Organisatie

Het project maakt deel uit van het totale IPPC-NEC project en de
organisatie daarvan. 

Het IPPC-project is een samenwerkingsproject van de VI en IVW. Om alle
belanghebbende partijen goed te betrekken is gekozen voor een redelijk
brede en omvangrijke samenstelling van het landelijk inspectieteam IPPC.


Vanuit de VI zijn alle regio’s vertegenwoordigd vanuit uit de
afdelingen V&R, Overheden en Afval. 

De vertegenwoordigers van de IVW komen uit de afdelingen
vergunningverlening en handhaving en eveneens het RIZA is
vertegenwoordigd. 

Voor borging van de kwaliteit van de producten is het inspectieteam
uitgebreid met de IPPC-coördinator van InfoMil, de vakspecialist
Industrie, DGM/SB, communicatie specialist en een juriste.  

Hiermee wordt de samenstelling van het inspectieteam IPPC:

projectleiding: VI-NW (Bernd Keller) en IVW (Henri Emond)

juridische ondersteuning: VI-NW (Yvonne Nijmeijer)

ondersteuning communicatie: (Manon Nierkes) 

VI afdeling V&R: VI-Z (Domien Claessen), VI-N (Hans de Ruiter) en VI-O
(Stan Smeulders)

VI afdeling overheden: VI-O (Margot Spreuwenberg) en VI-NW (Gerarda
Graatman)

VI afdeling afval: VI-ZW (Gerard Delsman, tevens vakspecialist afval)

IVW afdeling handhaving (Jan-Willem Bil)

RIZA (Gerrit Niebeek)

InfoMil (Marcel Taal)

DGM/SB (Pieter Roos)

Vakspecialist Industrie (Peter van Loo) (tot 01-02-2008)

Een aantal van de teamleden trekken een klus/deelproject binnen het
gehele project.

Projectondersteuning wordt verzorgd door VI-NW (Jill Bode).

Robert Stammis (VI-NW) is de coach vanuit de werkgroep toezichtweken.

Gerarda Graatman (VI-NW) ondersteund bij de implementatie in Holmes.

4.6 Communicatie

De communicatie met Wvo bevoegd gezag wordt gedaan door IVW.

De communicatie met IPO en VNG geschiedt conform het
communicatieprotocol 2’de lijn.

De volgende stukken worden afgestemd met IPO en VNG:

het vastgestelde projectplan;

(zo nodig) de beoordelingsmethodiek;

de concept rapportage.

30 oktober 2007 is deze toezichtactie per brief landelijk aangekondigd.

Bijlage 1 bij projectplan

Uitgangspunten van de toezichtactie 

Met de volgende algemene uitgangspunten wordt rekening gehouden bij de
nadere uitwerking van de toezichtactie:

landelijke toezichtactie;

het betreft een interbestuurlijke toezichtactie;

uitvoering door collega’s van de VI en IVW;

uitvoering in de weken van 31 maart t/m 11 april 2008 (week 14 en 15);

ruimte maken voor intensieve voorbereiding (complex thema) en opleiding;

direct resultaat boeken (nazorg zo beperkt mogelijk);

zichtbare actie: communicatieplan en veel inspecteurs op pad;

brede integrale IPPC actie (thema’s intensieve veehouderij, afval en
industrie); 

samenwerking met IVW;

de afdelingen overheden, afval en V&R van de VI leveren bijdrage;

de afdeling strategie&informatie (S&I) wordt betrokken bij het opstellen
van het plan.

Enkele van deze uitgangspunten zijn hieronder nader toegelicht.

Bij de aanpak van de toezichtactie wordt tevens rekening gehouden met de
nieuwe rijksbrede visie op toezicht (kaderstellende visie op toezicht
2005 “Minder last, meer effect”). Hieronder is aangegeven hoe
invulling wordt gegeven aan de toezicht:

Selectief toezicht:

Achterblijvers krijgen versterkt aandacht. Opmerking: Er zijn twee
categorieën achterblijvers. Een bevoegd gezag wordt als achterblijver
geoormerkt als vermoed wordt, dat de implementatie van de IPPC richtlijn
niet adequaat wordt opgepakt. Bedrijven die (nog) niet bbt toepassen
vormen de tweede categorie achterblijvers.

Slagvaardig toezicht:

De fase van compliance assistance is voorbij. Per doelgroep en IPPC
thema worden interventiestrategieën opgesteld en in de toezichtactie
tot uitvoering gebracht. Repressieve interbestuurlijke toezicht middelen
worden ingezet.

Samenwerkend toezicht:

Dit project is een samenwerkingsproject van de VI en IVW, waarbij nauw
overleg met DGM-SB plaats vind. 

Er wordt gebruik gemaakt van de frontoffice chemie.

Onafhankelijk toezicht:

De toezichtactie wordt uitgevoerd in opdracht van de minister van Ruimte
en Milieu en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. De VI en IVW
zullen onafhankelijk van de opdrachtgever en de toezichtgenietende
invulling geven aan de toezichtactie.

IBT-Systeemtoezicht op lagere overheden “getrapt tenzij.... Hier geldt
rijkswetgeving waarvoor de bewindslieden ministeriele
verantwoordelijkheid dragen en het betreft  communautaire verplichtingen
als invulling van tenzij….”

De toezichtactie wordt uitgevoerd door VI en IVW medewerkers, er zal
geen extern bureau ingehuurd worden.

Transparant toezicht.

Professioneel toezicht: 

De uitvoering van de toezicht kent per IPPC thema (zoals intensieve
veehouderij, industrie en afval) zijn specifieke aanpak (maatwerk).

De inspectiemedewerkers volgen een opleiding over de IPPC-richtlijn en
de ontwikkelde toezichtmiddelen (inspectiekaders en interventies).

Tijdens de toezichtactie zal een backoffice ingericht worden bij InfoMil
en Waterdienst (voorheen Riza) ten behoeve inhoudelijke ondersteuning.
Ook kan InfoMil geraadpleegd worden tijdens de voorbereiding.

Bijlage 2 bij projectplan

Conclusies uit het 2006-onderzoek

De Inspecties constateren dat het totale aantal IPPC-inrichtingen in
Nederland circa 2600 bedraagt. Bij de bevoegde gezagen bestaat echter
nog veel discussie over de interpretatie van bepaalde IPPC-categorieën
(5.1 en 5.3), zodat dit aantal nog kan wijzigen. Voorts blijkt dat de
landelijke database voor IPPC-inrichtingen niet betrouwbaar is, omdat
deze niet adequaat door alle bevoegde gezagen wordt ingevoerd en
bijgehouden. Ingeschat wordt dat circa 10% van de inrichtingen hierin
niet is geregistreerd.

Volgens de bevoegde gezagen zijn thans 20% tot 25% van de dossiers
IPPC-proof (percentage verschilt per bevoegd gezag). Bij 8% tot 31% van
de inrichtingen loopt nog een actie (actualisatieprocedure, ambtshalve
wijziging of een aantekening in het dossier), zodat mag worden verwacht
dat deze voor de deadline zullen leiden tot een vergunning die
IPPC-proof is. Voor de rest van de vergunningen is de planning derhalve
onbekend. 

Uit de dossieronderzoeken blijkt dat – verschillend per bevoegd gezag
- tussen de 54% en 77% van de bedrijven bbt-proof kan zijn op 31 oktober
2007. Van de overige bedrijven is op dit moment te weinig informatie
beschikbaar om hierover een uitspraak te kunnen doen. Ook hier zitten de
waterbeheerders aan de “slechte kant” van de marge.

Van ongeveer 3% (circa 30) van de industriële inrichtingen wordt
verwacht dat zij niet kunnen voldoen aan BBT. Van de agrarische
IPPC-inrichtingen wordt verwacht dat een derde (circa 600) op 31 oktober
2007 niet zal voldoen aan BBT, indien door de ondernemer de bestaande
stallen niet worden aangepast. Het niet voldoen aan BBT is een grond om
de vergunning in te trekken. De bevoegde gezagen hebben hiervoor nog
geen duidelijk handhavingsbeleid. 

De onderzochte overheden hebben samen een groot aantal knelpunten in de
uitvoering genoemd. De belangrijkste daarbij waren:

De late invoering van de Wetswijziging en de beschikbaarheid van
BREF’s (bbt referentiedocumenten); 

Regelmatig nieuwe inzichten ten aanzien van de interpretatie van
IPPC-categorieën;

De technische en juridische complexiteit van de regelgeving;

Onvoldoende capaciteit bij het bevoegde gezag;

Langzame gegevensverstrekking door de bedrijven;

De handhaving van IPPC.

Opgemerkt wordt dat het complete rapport van dit onderzoek te vinden is
op de sites van IVW, VROM en InfoMil.



BIJLAGE 2  BIJ RAPPORT IPPC-TOEZICHTACTIE 2008



 	 	 	 	 	 	 

 	 	 	Werkinstructie Algemene vragenlijst Interview	 

 	 	 	(voor vragenljisten dossier onderzoek: zie andere tabbladen)	 

 	 	 	 	 	 	 

 	 

 	 	 	 

 

	Jaarplancode

Naam project / activiteit	 

 

	7060305100	 	Landelijke IPPC Toezichtsactie 2008	 

 





 

 	 	 	 	 	 	 

 

	Toelichting:	 	 	 

 

	In dit deel van de vragenlijst is voor het algemene interview met de
gemeente. Het algemene interview wordt gehouden nadat de dossiers zijn
onderzocht. 	 

 

	Als er vragen rijzen nav. het dossieronderzoek, dan kan hieraan in het
interview aandacht besteed worden. Het interview vindt dan ook ná het
dossieronderzoek plaats!!	 

 

	Voor intensieve veehouderij is een apart blok met vragen opgenomen of
zonodig apart aagegeven. 	 

 

	 	 	 	 

 

	 	 	 	 

 

	 	 

 

	 	 	 	 

 

	Noteer hier de gegevens die in het 1e tabblad in Holmes geregistreerd
moeten worden:	 

 

	In Holmes wordt de gemeente als 'geïnspecteerde' bij een controle
geregistreerd	 

 

	In blok  "Geïnspecteerde en adresgegevens"	:	 	 

 

	- Naam van de gemeente	:	 	 

 

	- Adresgegevens van de gemeente	:	 	 

 

	- Telefoonnummer van de gemeente	:	 	 

 

	- Contactpersoon gemeente 	:	 	 

 

	- Functie contactpersoon	:	 	 

 

	- Bereikbaarheid contactpersoon (telefoonnr./emailadres):	:	 	 

 

	 	 	 	 

 

	In blok "Overige betrokkenen" (naam-functie-telefonnr/email)	 

 

	- Verantwoordelijk afd.hfd/sectorhfd (= degene waarmee het interview
gehouden wordt)	:	 	 

 

	 	 	 	 

 





 

 	 	 	 	 	 	 

 	1	 	IPPC Database	 	 	 

 	1.1	 	Heeft het bevoegd gezag een eigen overzicht van alle
bedrijvennamen die onder de IPPC-richtlijn vallen? 	 	 0   Ja      0
Nee      	 

 	1.2	 	 Komt dit overzicht overeen met de bedrijvennamen uit de
database? 

Zo nee, wat zijn de afwijkingen?

(zet hier de bedrijvennamen die te weinig of te veel in de database
staan en noteer deze in Holmes bij de toelichting)	 	 0   Ja      0 Nee
     0 Nvt  	 

 	1.3	 	 Is de invoer van de IPPC-database actueel en volledig volgens
het bevoegd gezag? 

 Zo nee, wat zijn de afwijkingen? 

(opsomming van de afwijkingen: als afwijkingen niet bekend zijn ook dit
aangeven. Noteer deze in Holmes bij de toelichting)	 	 0   Ja      0
Nee      0 Onbekend	 

 	1.4	 	 Is er bij het bevoegd gezag een werkinstructie / werkwijzer
met werkafspraken voor de IPPC-database invoer?

 (Noteer wat er in de werkinstructie over invoer IPPC staat: wanneer er
wordt ingevoerd e.d.. Noteer deze in Holmes bij de toelichting)	 	 0  
Ja      0 Nee      	 

 	2	 	IPPC in het werkplan	 	 	 

 	2.1	 	Op welke manier zijn de IPPC-taken ingebed in de werkstructuur
van de gemeente?

(voor werkprocessen: zie vragen ook onder  3)	 	 	 

 	2.2	 	Is de actualisatie van IPPC vergunningen geborgd in een
werkplan? 

Toelichting: Dit kan zijn een werkplan, uitvoeringsplanning,
planning.... 	 	 0   Ja      0 Nee      	 

 	2.3	 	 Zo ja, is het plan vastgesteld door het bestuur? 	 	 0   Ja 
    0 Nee      	 

 	2.4	 	Zijn er middelen gereserveerd voor dit werk? 

Toelichting: middelen zijn geld en tijd.	 	 0   Ja      0 Nee    	 

 	2.5	 	 Sinds wanneer is IPPC specifiek opgenomen in het werkplan?	 
1 antwoord aanvinken

0    Vóór 30 October 2007

0    Na 30 October 2007

0    NIET	 

 	2.6	 	Is er een uiterlijke uitvoeringsdatum gesteld? 	 	 0   Ja    
 0 Nee      	 

 	2.7	 	Wanneer moet volgens de planning de inhaalslag van IPPC
vergunningen afgerond zijn?	 	1 antwoord aanvinken:

0   inhaalslag reeds afgerond

0   NIET gepland

0   ná 31-10-2007

(bij Holmes in toelichting zetten wanneer dan wel)	 

 	2.8	 	Houdt het werkplan ook rekening met handhaving? 	 	 0   Ja   
  0 Nee 	 

 	2.9	 	Wordt de uitvoering gemonitoord? 	 	 0   Ja      0 Nee      0
Nvt  	 

 	2.10	 	 Ligt de uitvoering op schema? 	 	 0   Ja      0 Nee      0
Nvt  	 

 	2.11	 	Welke knelpunten worden ervaren door het bevoegd bezag bij de
implementatie?	 	meerdere antwoorden mogelijk:

0   Juridische kennis ontbreekt

0   Wet is ingewikkeld en sluit niet aan bij de praktijk

0   Algemeen onbekendheid met IPPC

0   Technische kennis

0   Inhoud en toegankelijkheid van de brefs.

0   Onvoldoende/geen prioriteit bij het bestuur

0   Coördinatie met het Wvo bevoegd gezag

0   Gezien het aantal IPPC-inrichtingen is er sprake van een
onevenredige belasting

0   Overig....	 

 	3	 	IPPC in de werkprocessen	 	Indien bij de volgende JA geantwoord
wordt, dan in Holmes bij de toelichting een korte omschrijving geven!	 

 	3.1	 	Is er een werkprocedure voor het uitvoeren van een 
IPPC-toets?	 	 0   Ja      0 Nee  	 

 	3.2	 	Is er een werkprocedure voor het uitvoeren van een
omgevings-toets?

(geldt alleen voor intensieve veehouderij)	 	 0   Ja      0 Nee      0
Nvt  	 

 	3.3	 	Is er een werkprocedure voor het opstellen van een 
IPPC-vergunning?	 	 0   Ja      0 Nee      	 

 	3.4	 	Is er een werkprocedure voor het toezicht op naleving van de 
IPPC-richtlijn?	 	 0   Ja      0 Nee      	 

 	3.5	 	Houdt de gemeente toezicht op naleving van de  IPPC-richtlijn?
 	 0   Ja      0 Nee      	 

 	4	 	Intensieve veehouderij	 	 	 

 	4.1	 	Is de gemeente bekend met de brief van de Minister + bijlagen
van 30 juli 2007, ook bekend als de Circulaire wijziging
ammoniakwetgeving en uitvoering IPPC-richtlijn? 	 	 0   Ja      0 Nee  
   	 

 	4.2	 	Maakt de gemeente gebruik van deze stukken bij de uitvoering
van de IPPC-taken? 	 	 0   Ja      0 Nee      	 

 	4.3	 	Indien ja: is deze informatie bruikbaar?	 	 0   Ja      0 Nee
     0 Nvt  	 

 	4.4	 	Indien nee: waarom niet?

Welke informatie wordt wel gebruikt?	 	 	 

 	4.5	 	Is de IPPC-toets is voor het hele bestand aan intensieve
veehouderijen in de gemeente uitgevoerd?	 	 0   Ja      0 Nee      0
Nvt  	 

 	4.6	 	Hoe wordt het Besluit ammoniakemissie Huisvesting (BBT 2010)
in de IPPC-toets betrokken? 

	 	 	 

 	4.7	 	Hoe wordt rekening gehouden met de verwachte wijzigingen in de
eisen voor dierwelzijn per 2013? 

	 	 	 

 	4.8	 	Zijn er voorbeelden waarin de omgevingstoets leidde tot het
toepassen van strengere emissiegrenswaarden in de vergunning en de
eventuele weigering van (een deel van) een uitbreidings- of
wijzigingsvergunning?	 	 	 

 	4.9	 	Zijn er intensieve veehouderijen in de gemeente waarmee
problemen zijn met het actualiseren van de vergunning of de naleving
daarvan? Zo ja, geef een korte beschrijving van de problemen.	 	0   Ja 
    0 Nee  	 

 	4.10	 	Hoe gaat de gemeente deze problemen aanpakken?	 	 

	 

 	5	 	Feedback	 	 	 

 	5.1	 	Zijn er verder nog vragen of opmerkingen die de gemeente mee
wil geven aan de VROM inspectie?	 	0   Ja      0 Nee  	 

 

	 

 	 

 

	Opmerkingen	 	 	 

 

	 	 	 	 

 

	 	 	 	 

 	 	 	 	 	 	 



 	 	 	 	 

 	 	Werkinstructie Dossieronderzoek IPPC-beschikking Chemische
Installaties	 	 

 	 	DEEL 1 Algemeen (voor deel 2 of interview: zie andere tabbladen)
 	 

 	 	 	 	 

 

 	 	 



Jaarplancode

Naam project / activiteit









7060305100

Landelijke IPPC Toezichtsactie 2008







 	 	Toelichting: 	 	 

 

De vragenlijst voor het beoordelen van een IPPC beschikking is opgedeeld
in diverse delen verdeeld over 2 vragenlijsten:

In het eerste deel worden basisgegeven van het dossier (vergunning)
verzameld en wordt de beschikking getoetst aan de algemene
uitgangspunten van de IPPC-richtlijn. 

Afhankelijk van het aantal stoffen (welke in vraag 1.4) zijn
aangekruist, worden er per stof een aparte vragenlijst voor de BBT toets
van deze stof ingevuld. In Holmes kunnen dan de aspectvragen voor de
overige stoffen uitgevinkt blijven!! Per stof wordt nagegaan of de
noodzakelijke voorschriften opgenomen zijn, of de voorschriften juist
zijn en of de voorschriften goed zijn gemotiveerd. Tevens worden hier de
eventuele overgangstermijnen onderzocht, die in een IPPC-beschikking
opgenomen kunnen zijn. Wanneer een bedrijf nog niet aan BBT voldoet, kan
het bevoegd gezag besluiten het bedrijf een termijn toe te kennen
waarbinnen het bedrijf haar processen/installaties aan BBT kan laten
voldoen.

Afgesloten wordt met een conclusie, waarin een eindoordeel geveld wordt
over de kwaliteit van de beschikking, of zienswijzen/ adviezen ingediend
worden en of er nader onderzoek bij het bedrijf aageraden wordt. De
oordelen worden in Holmes automatisch.  

gegeneerd met een modeldocument en worden als bijlage opgenomen worden
in de brief aan het bevoegd gezag. Per bevoegd gezag 

zal maar 1 brief worden opgesteld. 

Als uit de vragen 3.2 en 3.3 blijkt dat het geen actuele IPPC-vergunning
betreft en dat er geen aantoonbare IPPC-toets heeft plaats-

gevonden, dan hoeven de vragen van de aspecten 4 en verder niet meer
beantwoord te worden.  



Opmerking: 

Bij het invullen van de vragenlijst kan van het notieveld in Holmes ruim
gebruik gemaakt worden. De meeste vragen zijn gesloten vragen, dit is om
een goede uitwerking van de resultaten mogelijk te maken. Alle
achtergrondinfo, toelichtingen en overige details kunnen in het
notitieveld geplaast worden. 





Toelichting Vragenlijst Deel 1	 	 



In dit deel van de vragenlijst worden vast basisgegevens verzameld van
de vergunning en het bevoegde gezag. Beantwoording geschiedt op basis
van een interview, de vergunning (considerans) en een recente/actuele 
uitdraai van de IPPC-database. De beantwoording van deze vragen is
verplicht. Opmerking: De steekproef van de gemeenten is bepaald aan de
hand van een uitdraai van de IPPC-datrabase van januarie 2008. Deze
uitdraai is niet gechikt voor invulling van deze vragen.



 	 	 



Noteer hier de gegevens die in het 1e tabblad in Holmes geregistreerd
moeten worden:



In blok  "Geïnspecteerde en adresgegevens"	:	 



- Naam van het bedrijf	:	 



- Adresgegevens van het bedrijf	:	 



- Telefoonnummer van het bedrijf	:	 



- Contactpersoon binnen het bedrijf	:	 



- Functie contactpersoon	:	 



- Bereikbaarheid contactpersoon (telefoonnr./emailadres):	:	 



 	 	 



In blok "Overige betrokkenen"	:	 



- Bevoegd gezag Wm van het bedrijf (gemeentenaam/provincie)	:	 



- Behandelaar 1 van het Wm-dossier (vergunningverlener)	:	 



- Behandelaar 2 van het Wm-dossier (handhaver)	:	 



- Bevoegd gezag WVO van het bedrijf (naam waterschap)	:	 



- Behandelaar 1 van het WVO-dossier (vergunningverlener)	:	 



- Behandelaar 2 van het WVO-dossier (handhaver)	:	 



 	 	 







Volgnr	Titel Aspect / Vraagtekst

Antwoorden Keuzelijst







1	 	IPPC Database                                                      
   

Doel aspect 1: registratie van de IPPC-database invoer op het moment van
onderzoek.

Opmerking: Beantwoording van dit aspect gebeurt aan de hand van de
recente/actuele uitdraai van de IPPC-database.	 	Verplichte vragen

1.1	 	Welk bevoegd gezag Wm staat in de database?

In het notieveld aangeven van welke datum de uitdraai is die gebruikt
wordt voor beantwoording van de vragen. 

1.2	 	Bevoegd gezag Rws van toepassing?

 0   Ja      0 Nee  

1.3	 	Bevoegd gezag WS van toepassing?

 0   Ja      0 Nee  

1.4	 	Welke IPPC kerncategorie is van toepassing?

 één antwoord mogelijk:

 0   cat. 2.6        0   cat. 3.5     0  cat. 4.1     0   cat. 6.4a)

 0   cat. 6.4b);    0   cat. 6.7     0  overig
..........................

Als 'overig' wordt aangevinkt, dan dient de categorie als notitie in
Holmes aangegeven te worden.

1.5	 	Is de Wm-vergunning BBT (volgens database)?

 0   Ja      0 Nee      0   Onbekend

1.6	 	Is de wm-installatie BBT (volgens database)?

 0   Ja      0 Nee      0   Onbekend

1.7	 	Is de WVO-vergunning BBT (volgens database)?

 0   Ja      0 Nee      0   Onbekend

1.8	 	Is de WVO-installatie BBT (volgens database)?

 0   Ja      0 Nee      0   Onbekend

2	 	Prioritaire Thema's                                                
    

Doel aspect 2: Inventariseren van de inhoudelijke kenmerken van de
vergunning.

Opmerking: Beantwoording van dit aspect aan de hand van de considerans
van de vergunning.

Verplichte vragen

2.1	 	Is de categorie indeling gemotiveerd? 

 0   Ja      0 Nee                                                      
                        

Een motivatie van de IPPC categorie is wezenlijk, want bepalend voor
vaststelling van de referentiedocumenten. 

2.2	 	Wordt volgens de VI de juiste categorie indeling toegepast?

 0   Ja      0 Nee                                                      
                       

Deze vraag alleen beantwoorden voor de IPPC categorie 4.1 (Chemie) aan
de hand van de info van 13 maart jl (toelichting op de Bref Chemie). Bij
twijfel InfoMil om advies vragen.  

2.3	 	Is het thema LUCHT van belang voor de voorliggende vergunning?

 0   Ja      0 Nee                                                      
                           

Ja aanvinken, als er sprake is van luchtemmisies in algemene zin.

2.4	 	Zo ja, welke stof(fen)?

meerdere antwoorden mogelijk:

 0   geen       0   NOx         0   SOx       

 0   VOS       0   Fijn Stof   0   Methaan 

 0   Lachgas  0   Kwik        0   Cadmium

Opmerkingen:

* Per aangevinkte stof een 'LUCHT' vragenlijst invullen.

* Voor de overige stoffen kunnen in HOLMES de aspectvragen uitgevinkt
blijven. 

* Aan de hand van de factsheet kan onderzocht worden of mogelijk een
priritair thema gemist wordt in de beoordeelde vergunning. Als dit
mogelijk het geval is, altijd advies inwinnen bij InfoMil.

2.5	 	Is het thema AFVALWATER van belang voor de voorliggende
vergunning?

 0   Ja      0 Nee                                                      
                          

 Ja aanvinken, als voor de inrichting tevens een Wvo-vergunning is
verleend (zie ook vragen 1.7 en 1.8)

2.6	 	Is het thema AFVAL van belang voor de voorliggende vergunning?

 0   Ja      0 Nee                                                      
                               

Ja aanvinken, als in de considerans tevens de IPPC-categorie 5 staat
genoemd. Bij ja, via landelijke projectleiding checken of tevens een
afval oordeel is gewenst (maatwerk).

3	 	Algemene gegevens vergunning                            

Doel aspect 3: Vaststellen op procedureel nivo of gemeente een IPPC/bbt
toest heeft uitgevoerd bij de voorliggende vergunning.

Opmerking: Beantwoording aan de hand van de considerans, evtl. IPPC
briefje, evtl. informatiedocument en het interview

Verplichte vragen

3.1	 	Betreft het een vergunning van na 2000?

 0   Ja      0 Nee  

3.2	 	Betreft het een actuele IPPC-vergunning?

 0   Ja      0 Nee  

Ja aanvinken, als de vergunning van na 1997 is en IPPC genoemd staat in
de considerans

3.3	 	Zo nee, heeft er aantoobaar een IPPC-toets plaats gevonden?

 0   Ja      0 Nee      0 Nvt  

Ja aanvinken, als 3.2 met Ja is beantwoord of als een IPPC brief in het
vergunningdossier aanwezig is.  

Toelichting  IPPC brief: als aan de hand van een aantoonbare IPPC toets
blijkt dat een oude vergunning van voldoende kwaliteit is, dan is een
wijziging van de vergunning ivm IPPC niet strikt nodig. Wel moet dan een
IPPC-brief aan het bedrijf en IPPC onderzoek in het dossier zijn, waarin
staat dat een IPPC toets (bbt toets) is uitgevoerd en dat de installatie
aan bbt voldoet. 

3.4	 	Zo nee, welke reden geeft het bevoegd gezag als reden aan?

 

3.5	 	Is er een informatiedocument van de installatie aanwezig?

 0   Ja      0 Nee     0 Nvt                                            
                    

Toelichting: De basis van een IPPC toets van het bevoegd gezag is een
informatiedocument van de drijver van de inrichting, waarin staat welke
maatregelen zijn genomen en of deze maatregelen volgens het bedrijf
voldoen aan bbt. Als een drijver van een inrichting dit documnet niet
aanlevert, heeft het bg veelal onvoldoende informatie voor uitvoering
van een bbt/ippc toets.

3.6	 	Zo nee, welke reden geeft het bevoegd gezag als reden aan?

meerdere antwoorden mogeijk

0   geen tijd                                          0   onvoldoende
middelen    

0   bedrijf werkt niet/onvoldoende mee     0   onbekend

0   overig ....

Indien 'overig', dan in notitieveld van HOLMES registreren welke reden
genoemd wordt door bg.

3.7	 	Is een mogelijk bedrijfsbezoek -bij voorkeur gezamenlijk met het
bevoegd gezag- zinvol om het bedrijf te stimuleren spoedig een BBT
informatiedocument aan te leveren? 

 0   Ja      0 Nee      0 Nvt  

Toelichting:
........................................................................
.....

........................................................................
........................

In notitieveld van HOLMES de toelichting registreren

3.8	 	Is de invoer in de IPPC database actueel en volledig?

 0   Ja      0 Nee     

Ja: De invoer is actueel en volledig voor het onderzochte dossier als de
IPPC invoer overeen komt met de vergunde situatie. In alle andere
gevallen nee aanvinken en in de toelichting aangeven wat de tekortkoming
is.



 

 

	 	Samenvatting bevindingen basisgegevens vergunning	 	 

	 	* Is het een actuele IPPC vergunning (vraag 3.2)?	:	 0   Ja      0
Nee  

	 	* Is een IPPC toets uitgevoerd (vraag 3.3)?	:	 0   Ja      0 Nee  

	 	* Is een bedrijfsbezoek gewenst/zinvol (vraag 3.7)?	:	 0   Ja      0
Nee  

	 	* IPPC database invoer actueel (vraag 3.8)?	:	 0   Ja      0 Nee  

	 	 	 	 

	 	Opmerking:	 	 

	 	Op basis van de basisgegeven kan geconcludeerd worden dat dieper
dossieronderzoek nu niet de juist actie is en dat meteen overgegaan kan
worden tot een verzoek tot aanpassing van de vergunning ('IPPC-brief in
dossier' blijft een optie). Dit is het geval als 3.2 en 3.3 met 'Nee'
zijn beantwoord.

	 	 	 	 



 	 	 

 	 	 	 	 



Toelichting aspect considerans en aspect algemenen onderwerpen :	 	 



In dit deel van de vragenlijst komen een aantal algemene punten aan de
orde waaraan een IPPC beschikking dient te voldoen. Hiertoe behoren de
eventuele coördinatie tussen Wm- en Wvo-beschikkingen (die samen de
IPPC-beschikking vormen) en de wettelijke vereisten volgens artikel 8.12
a en 8.12 b van de Wm. 

Beantwoording geschiedt aan de hand van wat is opgenomen in de
considerans. 

De beantwoording van deze vragen is verplicht, zodra de vragen 3.2 en
3.3 met 'Ja' zijn beantwoord.



 	 	 







4	 	Considerans

Doel aspect 4: Procedurele beoordeling van de Wm/Wvo coördinatie. 

Opmerkingen: 

1) Motivatie zelf wordt niet beoordeelt, er wordt alleen onderzocht of
er een motivatie ja of te nee aanwezig is.

2) Vragen 4.2 en 4.3 alleen beantwoorden als IVW de Wvo vergunning
beoordeelt van het dossier.

 

4.1	 	Bestaat de IPPC-vergunning naast de Wm-vergunning ook uit een WVO
vergunning?

 0   Ja      0 Nee                                                      
              

Opmerking: deze vraag is niet nieuw, zie ook vragen 1.7, 1.8 en 2.5. 
Het antwoord is gelijk aan antwoord van vraag 2.5 

4.2	 	Indien tevens WVO vergunning verleend wordt, Worden in beide
considerans de andere vergunningen genoemd?

 0   Ja      0 Nee      0 Nvt                                           
                             

NVT aanvinken, als 4.1 beantwoord wordt met Nee.

Zo nee, in welke vergunning wordt de andere vergunning niet
genoemd?....................(Zet dit in Holmes bij de toelichting)      
                                   

Opmerking: Vraag is niet helemaal juist geformuleerd. "Wordt" moet "is"
zijn en "worden" moet "zijn" zijn.  

4.3	 	Zijn voor beide vergunningen IPPC toetsen uitgevoerd?

 0   Ja      0 Nee      0 Nvt                                           
                      

NVT aanvinken, als 4.1 beantwoord wordt met Nee.

Bij nee, aangeven welke niet: ..................(Zet in Holmes bij de
toelichting welke niet)

4.4	 	Worden de vergunningen gecoördineerd verleend?

 0   Ja      0 Nee      0 Nvt                                           
                      

NVT aanvinken, als 4.1 beantwoord wordt met Nee.                        
                   

Opmerkingen: 

1) Vraag is niet helemaal juist geformuleerd. "Worden" moet "zijn" zijn.

2) Beantwoorden aan de hand van de considerans Wm-vergunning.

4.5	 	Zo nee, is gemotiveerd waarom niet gecoördineerd is?

 0   Ja      0 Nee      0 Nvt                                           
                      

NVT aanvinken, als 4.1 beantwoord wordt met Nee.                        

Ja aanvinken, als gemotiveerd is dat een coördinatie niet nodig of
zinvol is (vanuit oogpunt milieu)

4.6	 	Is de coördinatieplicht Wm/WVO voldoende uitgevoerd?

 0   Ja      0 Nee   

Ja aanvinken, als de vragen 4.2 t/m 4.4 met ja zijn beantwoord of als
bij 4.5 is vast gesteld dat de coördinatie niet nodig of zinvol is.  

5	 	Algemene onderwerpen vergunningDoel van aspect 5: Procedurele
beoordeling van de Wm-verplichtingen zoals genoemd in 8.12a en 8.12b
Wm.Opmerkingen: 1) Alle verplichtingen uit artikel 8.12a en 8.12b Wm
moeten volgens de Wm genoemd zijn in de considerans van een vergunning.
Als een verplichting voor een inrichting niet van toespaasing is, moet
dit strikt genomen aangegeven worden in de considerans. 2) Hier wordt
geen inhoudelijke beoordeling uitgevoerd maar alleen beoordeelt op
aanwezigheid.

Deze vragen kunnen beantwoord worden aan de hand van de considerans van
de vergunning. Aanbevolen wordt de uitkomsten te verifiëren door middel
van een interview met de vergunningverlener.

5.1	 	- In hoeverre is HET TREFFEN VAN TECHNISCHE MAATREGELEN van
toepassing?

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;

5.2	 	- In hoeverre zijn MEET- en REGISTRATIEVERPLICHTINGEN betreffende
deze technische maatregelen van toepassing?

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;

5.3	 	- In hoeverre is DOELMATIG GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN van
toepassing?

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;

5.4	 	- In hoeverre is DOELMATIG GEBRUIK VAN ENERGIE van toepassing?

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;

5.5	 	- In hoeverre is de bescherming van BODEM en GRONDWATER van
toepassing?

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;

5.6	 	- In hoeverre is het voorkomen van het ONTSTAAN van AFVALSTOFFEN
en AFVALWATER van toepassing?

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;

5.7	 	- In hoeverre is het BEHEER van AFVALSTOFFEN en AFVALWATER van
toepassing?

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;

5.8	 	- In hoeverre is het BEPERKEN van VERONTREINIGINGEN over LANGE
AFSTAND van toepassing?

Opmerking: Lange afstand kan begrepen worden als "grensoverschrijdend"
en is alleen van toepassing bij installaties in "grensbgebieden"

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;

5.9	 	- In hoeverre zijn BIJZONDERE BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN van
toepassing?

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;

5.10	 	- In hoeverre is DEFINITIEVE BEDRIJFSBEEINDIGING van toepassing?

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;

5.11	 	- In hoeverre is het BEPERKEN van GEVOLGEN VAN ONGEVALLEN van
toepassing?

Opmerking: Dit betreft mileiuongevallen

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;

5.12	 	- In hoeverre is het SCHOONMAKEN VAN HET TERREIN bij
bedrijfsbeëindiging van toepassing?

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;

5.13	 	Zijn 'Voorschriften ingevolge artikel 8.12a en 8.12b Wm' - voor
zover relevant- opgenomen?

 0   Ja      0 Nee   

Met 'Nee' beantwoorden indien 1 of meer keer onder aspect 5 geantwoord
is dat de 'voorschriften afwezig' zijn. 



 

 

	 	samenvatting bevindingen vergunning algemeen:	 	 

	 	* Coördinatieplicht Wm/Wvo uitgevoerd  (vraag 4.6)?	:	 0   Ja     
0 Nee       0   Nvt  

	 	 	 	 

	 	* Voorschriften ingevolge artikel 8.12a en 8.12b Wm zijn voor zover
relevant opgenomen (vraag 5.13)?	:	 0   Ja      0 Nee  

	 	 	 	 

	 	 	 	 



 	 	 

 	 	 	 	 



Toelichting:	 	 



De volgende conclusies zijn pas bekend nadat alle vragen (ook deel 2:
lucth/water-vragen) zijn beantwoord. 

Indien in 1 van de samenvattingen van de ingevulde vragenlijsten een NEE
voorkomt, dan hier 'Nee' invullen (m.a.w. alleen 'Ja' invullen als voor
ALLE prioritaire thema's JA is ingevuld).  Als NEE wordt aangevinkt,
moet een toelichting worden gegeven in het notieveld van Holmes.



 	 	 



Bevindingen Inspectie

 

	 	*Zijn voor alle prioritaire thema's de emissie-eisen in de
vergunning opgenomen?	:	 0   Ja      0 Nee 

Alleen 'Ja' invullen als voor ALLE prioritaire thema's JA is ingevuld
(vraag 6.1 etc...)

	 	* Zijn de voorgeschreven eisen voor alle prioritaire thema's
voldoende gemotiveerd?	:	 0   Ja      0 Nee      0 Nvt  

Alleen 'Ja' invullen als voor ALLE prioritaire thema's JA is ingevuld
(vraag 6.7 etc...)

	 	* Zijn er meet- en rapportagevoorschriften van voldoende kwaliteit
opgenomen voor een prioritair thema?	:	 0   Ja      0 Nee  

'Ja' invullen als voor >=1 prioritair thema een JA is ingevuld (vraag
6.9 etc...) 

	 	* Wordt nu BBT toegepast voor alle prioritaire thema's?	:	 0   Ja   
  0 Nee      0 Nvt  

Alleen 'Ja' invullen als voor ALLE prioritaire thema's JA is ingevuld
(vraag 6.11 etc...)

	 	* 'Zo nee, voor welk(e) prioritaire thema('s) nog niet?

meerdere antwoorden mogelijk:

 0   geen       0   NOx         0   SOx       

 0   VOS       0   Fijn Stof   0   Methaan 

 0   Lachgas  0   Kwik        0   Cadmium 

 0   Afvalwater 

Beantwoorden aan de hand van vraag 6.13 en 6.15 etc...

Hier ook aangeven of een prioritair thema mogelijk onterecht niet
genoemd staat in de vergunning (zie vraag 2.4).

	 	 

 

	 	* Zijn er overgangstermijnen voor dit/deze prioritair(e) thema('s)
in de vergunning voorgeschreven (vraag 15)?	:	 0   Ja      0 Nee      0
Nvt  

'Ja' invullen als voor >=1 prioritair thema een JA is ingevuld (vraag
6.15 etc...)

	 	* Hoe realistisch Is de verwachting dat op termijn BBT wordt
toegepast voor alle prioritaire thema's?	:	meerdere keuzes mogelijk:

0   noodzaak overgangstermijn OK;

0   noodzaak overgangstermijn NIET OK;

0   termijn realistisch;

0   termijn kort;

0   termijn lang.

Beantwoorden aan de hand van vraag 6.18 etc...

	 	* Wordt een bedrijfsbezoek gewenst/zinvol geacht (vraag 20)?	:	 0  
Ja      0 Nee

'Ja' invullen als voor >=1 prioritair thema een JA is ingevuld (vraag
6.21 etc..._



 	 	 

 	 	 	 	 

 	 	 	 	 





 	 	 	 	 	 	 

 	 	 	Werkinstructie Dossieronderzoek IPPC-beschikking Chemische
Installaties	 

 	 	 	Deel 2   LUCHT EMISSIES (voor deel 1 of interview: zie andere
tabbladen)	 

 	 	 	 	 	 	 

 	 

 	 	 	 

 

	Jaarplancode

Naam project / activiteit	 

 

	7060503100	 	Landelijke IPPC Toezichtsactie 2008	 

 





 

 	 	 	 	 	 	 

 

	Toelichting:	 	 	 

 

	In dit deel van de vragenlijst is gericht op de BBT toets van
prioritaire thema's. Dit zijn de emissies van: 

-  NOx         -  VOS          -  Methaan          -  Kwik

-  SOx         -  Fijn stof      -  Lachgas          -  Cadmium

-  Afvalwater	 

 

	De onderstaande vragen worden beantwoord aan de hand van de vergunning
(considerans + voorschriften), de factsheets en InfoMil (internet of
helpdesk of backoffice)	 	 	 

 

	De onderstaande vragen hoeven alleen beantwoord te worden indien de
betreffende emissie van toepassing is (dit is vastgesteld in het eerste
deel van de vragenlijst bij vraag 2.2 en 2.3). Achtereenvolgens worden
per stof de emissie-eisen, de meet- en rapportagevoorschriften en de
toepassing van BBT getoetst.In Holmes worden alleen de aspecten
aangevinkt voor de stoffen die van toepassing zijn. De vragen voor de
overige stofnamen worden dan automatisch verwijderd.	 

 

	Deze vragen worden beantwoord aan de hand van de considerans en de
voorschriften. Beantwoording is verplicht zodra de vragen 3.2 en 3.3 uit
deel 1 met 'Ja' zijn beantwoord.	 

 

	 	 

 

	Voor iedere stof die aangevinkt is in vraag 2.2  een aparte vragenlijst
invullen!!. Indien bij vraag 2.3 JA is gevuld kan ook nog eens een
aparte vragenlijst voor afvalwater ingevuld worden; dit wordt uitgevoerd
door de IVW.

(Op de Puntjes kan de stofnaam gelezen/ ingevuld worden).	 

 

	 	 	 	 

 

	Deze lijst betreft de antwoorden voor 

(stofnaam invullen)	:	

     .............................................	 

 

	 	 	 	 

 





 

 	 	 	 	 	 	 

 	6	 	BBT toets van de IPPC-beschikking voor ...........

(lees/schrijf op de puntjes de stofnaam)

Doel van aspect 6:

Inhoudelijke beoordeling van de voorschriften en de motiveringen in de
vergunning.	 	(.....voor iedere stof aangevinkt in vraag 2.2  of
afvalwater een aparte vragenlijst gebruiken)	 

 	6.1	 	Zijn emissie-eisen voor ........... zijn opgenomen in de
voorschriften?

Aan de hand van vraag 6.1 t/m 6.7 worden de voorgeschreven emissie-eisen
per beoordeelt. 	 	 0   Ja      0 Nee      	 

 	6.2	 	Met welk referentiedocument worden de emissie-eisen voor
.......... in de considerans gemotiveerd?	 	 	 

 	6.3	 	Zijn de juiste en alle relevante referentiedocumenten voor
.......... toegepast in de motivatie?	 	 0   Ja      0 Nee             
                 Beantwoording aan de hand van de factsheet en
InfoMil-site. Bij twijfel InfoMil vragen.  	 

 	6.4	 	Indien in een relevant referentiedocument een emissierange is
vastgesteld: vallen de emissie-eisen voor .......... binnen de range die
is gesteld in het referentiedocument?	 	 0   Ja      0 Nee 

Opmerking: als bij 6.3 nee is aangevinkt heeft het bevoegd gezag niet
het juiste referentiedocument toegepast en is de kans aanwezig dat
hierdoor 6.4 met nee zal worden beantwoord.  Bij vraag 6.4 wordt immers
onderzocht, of de voorgeschreven emissie-eisen in overeensetmming zijn
met de missierange van het juiste referentiedocument. 	 

 	6.5	 	Is in de motivatie van de emissie-eisen voor ..........
rekening gehouden met lokale milieuommstandigheden?

Indien dit de vragenlijst voor afvalwater is, dan luidt de vraag:

Is voor de motivatie van de emissie eisen voor afvalwater in de WVO
vergunning gebruik gemaakt van de immissietoets?	 	 0   Ja      0 Nee  
   0 Nvt  	 

 	6.6	 	Zo ja, wijken emissie eisen op grond hiervan af van de
emissierange?	 	 0   Ja      0 Nee      0 Nvt  	 

 	6.7 	 	Zijn de voorgeschreven emissie eisen goed gemotiveerd?	 	 0 
 Ja      0 Nee                                          Ja aanvinken,
als enigzins iets op papier staat wat op een motivatie lijkt.	 

 	6.8	 	Zijn er meet- en rapportagevoorschriften voor ..........
opgenomen?

Aan de hand van vraag 6.8 en 6.9 worden de meet- en
rapportagevoorschriften beoordeelt.	 	 0   Ja      0 Nee      

Opmerkingen:

Zet in de toelichting van Holmes op welke bronnen deze zijn gebaseerd	 

 	6.9	 	Zijn de meet- en rapportagevoorschriften voor ...... van
voldoende kwaliteit?	 	 0   Ja      0 Nee                              
 Toelichting: de 8 toestkriteria voor beoordeling van de kwaliteit zijn
toegelicht in hoofdstuk 2 van de memo monitoring/controle verplichtingen
van 25 maart. 	 

 	6.10	 	Worden volgens de considerans BBT voor .......... toegepast
en komen deze overeen met de relevante BBT uit de referentiedocumenten?

Aan de hand van vraag 6.10 en 6.14 op procedureel nivo een bbt toest
uitgevoerd.	 	 0   Ja      0 Nee   

Zet bij de toelichting in Holmes welke BBT worden toegepast.   	 

 	6.11	 	Wordt in de considerans expliciet geconcludeerd dat BBT voor
.......... wordt toegepast?	 	 0   Ja      0 Nee      	 

 	6.12	 	Wordt in de considerans voor .......... gemotiveerd afgeweken
van BBT?	 	 0   Ja      0 Nee 	 

 	6.13	 	Indien voor .......... gemotiveerd wordt afgeweken van BBT:
is de afwijking van BBT gemotiveerd met behulp van relevante
referentiedocumenten? Welke? Is dit op technische of economische
gronden?	 	Als een overgangstermijn wordt gesteld worden vraag 6.13 en
6.14 niet beantwoord.	 

 	6.14	 	Is de motivatie zodanig, dat volgens de VI terecht wordt
geconcludeerd dat bbt wordt toegepast?	 	 0   Ja      0 Nee            
                             Ja aanvinken, als enigzins iets op papier
staat wat op een motivatie lijkt.	 

 	6.15	 	Indien voor .......... wordt afgeweken van BBT: wordt in de
voorschriften een termijn gesteld waarbinnen de processen/installaties
binnen de inrichting moeten voldoen aan BBT?

Aan de hand van vraag 6.15 t/m 6.21 worden de mogelijke
overgangstermijnen beoordeelt.	 	 0   Ja      0 Nee      0 Nvt  

NVT aanvinken als niet wordt afgeweken van bbt.

Nee aanvinken, als wel wordt afgeweken van bbt, maar geen
overgangstermijn is genoemd.

Alleen bij Ja, is beantwoording van de vragen 6.16 t/m 6.21 zinvol. 	 

 	6.16	 	Indien voor .......... een termijn is gesteld:  hoe lang is
deze overgangstermijn?	 	één antwoord mogelijk:

0   korter dan 1 jaar;

0   tussen 1-2 jaar;

0   langer dan 2 jaar	 

 	6.17	 	Indien voor .......... een termijn is gesteld:  wat is de
motivatie van de noodzaak en de duur van de toegepaste overgangstermijn?
 	 	 

 	6.18	 	Indien voor NOx een termijn is gesteld:  wat is het
subjectieve oordeel van de VI betreffende de motivatie?	 	meerdere
keuzes mogelijk:

0   noodzaak overgangstermijn OK;

0   noozaak overgangstermijn NIET OK;

0   termijn realistisch;

0   termijn kort;

0   termijn lang.                                     Opmerkingen:
noodzaak NIET OK, als geen sprake is van onwil en getreuzel etc... /
termijn kort: theoretisch geen optie /  zie interne memo over het
toepassen van overgangstermijnen ivm IPPC. 	 

 	6.19	 	Zijn er twijfels of het bedrijf zich zal houden aan de
vastgestelde termijnen voor ..........?	 	 0   Ja      0 Nee           
                           Nee aanvinken: als er in het dossier gegevens
zijn, waaruit blijkt dat er "werk" van wordt gemaakt.                   
             De twijfesl kunnen worden bevestigd of afgezwakt tijdens
het interview.	 

 	6.20	 	Zijn er twijfels of het bevoegd gezag voldoende toezicht
houdt op de vastgestelde termijnen voor ..........?	 	 0   Ja      0
Nee      

Is de voortgang binnen de overgangstermijn controleerbaar voor het
bevoegd gezag? Is er bijvoorbeeld een voorschrift opgenomen mbt.
Tussentijdse rapportages van onderzoeksresultaten aanwezig/gepland?	 

 	6.21	 	Indien er twijfels zijn: is een realitycheck bij het bedrijf
zinvol?	 	 0   Ja      0 Nee                                         
Ja aanvinken: als de overgangstermijn binnen één jaar is vertereken en
als vragen 6.19 en 6.20 met Nee zijn beantwoord.	 

 

	 

 	 

 

	overige opmerkingen:	 

 



 

 



 

 



 

 



 

 





 

 

 	Samenvatting bevindingen BBT toets Luchtemissies voor .......	 

 

 	*Zijn de emissie-eisen in de vergunning opgenomen (vraag 6.1)?	:	 0  
Ja      0 Nee  	 

 

 	* Zijn de voorgeschreven eisen voldoende gemotiveerd (vraag 6.7)?	:	
0   Ja      0 Nee     	 

 

 	* Zijn er meet- en rapportagevoorschriften van voldoende kwaliteit
opgenomen (vraag 6.99)?	:	 0   Ja      0 Nee  	 

 

 	* Wordt nu BBT toegepast (vraag 6.14 )?	:	 0   Ja      0 Nee      	 

 

 	* Zijn overgangstermijnen in de vergunning voorgeschreven (vraag
6.15)?	:	 0   Ja      0 Nee      0 Nvt  	 

 

 	* Wordt een bedrijfsbezoek gewenst/zinvol geacht (vraag 6.21)?	:	 0  
Ja      0 Nee    	 

 

 	 	 	 	 

 

 	Deze samenvatting wordt door Holmes zelf gegenereerd.	 	 	 

 	 	 	 	 	 	 





 	 	 	 	 	 	 

 	 	 	Werkinstructie Dossieronderzoek IPPC-beschikking Intensieve
Veehouderij	 

 	 	 	(voor vragenljisten interview: zie andere tabblad)	 	 	 

 	 	 	 	 	 	 

 	 	 	 	 	 	 

 

	Jaarplancode

Naam project / activiteit	 

 





 

 

	7060305100

Landelijke IPPC Toezichtsactie 2008	 

 





 

 	 	 	 	 	 	 

 	 

'De vragenlijst voor het beoordelen van een IPPC beschikking Intensieve
veehouderij is opgedeeld in 4 delen met 1 of meerdere aspecten:

>>  In het eerste deel woren basisgegeven van het dossier (vergunning)
verzameld, waarbij de eerste vraag vooraf beantwoord kan worden met de
gegevens uit de database (aspect 1: stukje voorbereiding en 2).

>>  In het tweede deel wordt de beschikking getoetst aan de algemene
uitgangspunten van de oplegnotitie van de Bref voor Intensieve pluimvee-
en varkenshouderij (aspect 3). 

>>  Het derde deel van de vragenlijst behandelt de procedurele kant van
de BBT-toets van de stalsystemen. Tevens worden hier de eventuele
overgangstermijnen die in een IPPC-beschikking opgenomen kunnen zijn
onderzocht, evenals het intern salderen (aspect 4 t/m 7).

>>  In het vierde deel wordt beoordeelt of er een gemotiveerde
omgevingstoets is uitgevoerd (aspect 8)

>> Afgesloten wordt met een conclusie, waarin een eindoordeel geveld
wordt over de kwaliteit van de beschikking, of zienswijzen/ adviezen
ingediend worden. 

Per dossier wordt een vragenlijst ingevuld. De oordelen en de overall
conclusie worden in Holmes automatisch gegeneerd met een modeldocument
en worden als bijlage opgenomen worden in de brief aan het bevoegd
gezag. Per bevoegd gezag zal maar 1 brief worden opgesteld.

Als uit de vragen 2.1 en 2.2 blijkt dat het geen actuele IPPC-vergunning
betreft en dat er geen aantoonbare IPPC-toets heeft plaats-

gevonden, dan hoeven de overige vragen niet meer ingevuld te worden. 

N.B. De samenvattingen worden door Holmes automatisch gegenereerd uit de
voorgaande vragen!	 

 





 

 

	DEEL I	 

 

	Toelichting:	 	 	 

 

	In dit deel van de vragenlijst worden vast basisgegevens verzameld van
de vergunning en het bevoegde gezag. Beantwoording geschiedt op basis
van een interview en de considerans. De beantwoording van deze vragen is
verplicht.	 

 

	 	 	 	 

 

	Noteer hier de gegevens die in het 1e tabblad in Holmes geregistreerd
moeten worden:	 

 

	In blok  "Geïnspecteerde en adresgegevens"	:	 	 

 

	- Naam van het bedrijf	:	 	 

 

	- Adresgegevens van het bedrijf	:	 	 

 

	- Telefoonnummer van het bedrijf	:	 	 

 

	 	 	 	 

 

	In blok "Overige betrokkenen"	:	 	 

 

	- Bevoegd gezag Wm van het bedrijf (gemeentenaam/provincie)	:	 	 

 

	- Behandelaar 1 van het Wm-dossier (vergunningverlener)	:	 	 

 

	- Behandelaar 2 van het Wm-dossier (handhaver)	:	 	 

 

	- Bevoegd gezag WVO van het bedrijf 

   (naam waterkwalitweitsbeheerder)	:	 	 

 

	 	 	 	 

 





 

 	Volgnr	Titel Aspect / Vraagtekst

Antwoorden Keuzelijst	 

 





 

 	1	 	IPPC Database

(voorbereiding)

Verplichte vragen

(deze gegevens volgen uit de database -selectie die ten grondslag ligt
aan de dossierselectie.)	 

 	1.1	 	Welk bevoegd gezag Wm staat in de database?

 	 

 	1.2	 	Bevoegd gezag WVO van toepassing?

 0   Ja      0 Nee 

Zet in Holmes bij de toelichting om welke kwaliteitsbeheerder het gaat.
 

 	1.3	 	Is de Wm-vergunning BBT (volgens database)?

 0   Ja      0 Nee      0   Onbekend	 

 	2	 	Algemene gegevens vergunning

verplichte vragen	 

 	2.1	 	Betreft het een actuele IPPC-vergunning?

 0   Ja      0 Nee  

een vergunnng wordt i.h.k.v. IPPC 'actueel' beschouwd als IPPC genoemd
staat in de considerans. De vergunning zelf is actueel als deze voldoet
aan de Wm en onherroepelijk is.	 

 	2.2	 	Heeft er aantoonbaar een IPPC-toets plaats gevonden door het
bevoegd gezag?

 0   Ja      0 Nee      

"ja" aanvinken als 2.1 met Ja is beantwoord	 

 	2.3	 	Zo nee, welke reden geeft het bevoegd gezag?

Dit meenemen in het interview

meerdere antwoorden mogelijk:              0   nvt                      
                          

0   geen tijd                                              0  
onvoldoende middelen    

0   bedrijf werkt niet/onvoldoende mee     0   onbekend

0   overig ....  

Indien 'overig', dan in notitieveld van HOLMES registreren welke reden
 

 	2.4	 	Indien een IPPC-toets heeft plaatsgevonden: is de veehouderij
geïnformeerd over de uitkomst?

 0   Ja      0 Nee      0 Nvt  	 

 	2.5	 	Indien de IPPC-toets tot de conclusie “niet actueel”
leidt, heeft dat tot vervolgacties geleid?

meerdere antwoorden mogelijk:         0 nvt.0   aanschrijving          
             0  verguning aanvraag    0   vooroverleg                  
        0   ontwerpbeschikking0   overige acties (controle, handhaving,
bestuursrechtelijke acties)Indien 'overig', dan in notitieveld van
HOLMES registreren welke	 

 	2.6	 	Is de invoer in de IPPC database actueel en volledig?

 0   Ja      0 Nee     

Projectvraag: de invoer is actueel en volledig als de IPPC invoer
overeen komt met de vergunde en werkelijke situatie? 	 

 	2.7	 	Is de vergunning van kracht?

Evt. gekoppeld aan bouwvergunning

van kracht     : vergunning is afgegeven

onherroepelijk: RvS zaken afgerond (uitspraak of voorlopige
voorzieningen)

 0   Ja      0 Nee      0 Nvt  	 

 

	 

 	 

 

 	Samenvatting bevindingen basisgegevens vergunning	 	 	 

 

 	* Is het een actuele IPPC vergunning (vraag 2.1)?	:	 0   Ja      0
Nee  	 

 

 	* Is een IPPC toets uitgevoerd (vraag 2.2)?	:	 0   Ja      0 Nee  	 

 

 	* IPPC database invoer actueel (vraag 2.6)?	:	 0   Ja      0 Nee  	 

 

 	 	 	 	 

 

 	opmerking:	 	 	 

 

 	Op basis van de basisgegeven kan geconcludeerd worden dat dieper
dossieronderzoek nu niet de juist actie is en dat meteen overgegaan kan
worden tot een veroek tot aanpassing van de vergunning ('briefje in
dossier' blijft een optie). Dit is het geval als 2.1 en 2.2 met 'Nee'
zijn beantwoord.	 

 

 	 	 	 	 

 

	 	 	 	 

 	 	 	 	 	 	 

 

	DEEL 2	 

 

	Toelichting:	 	 	 

 

	In dit deel van de vragenlijst komt een aantal algemene punten aan de
orde waaraan een IPPC-beschikking dient te voldoen. Deze punten zijn
omschreven in paragraaf 7 van de Oplegnotitie bij de BREF voor de
intensieve pluimvee- en varkenshouderij (Bijlage 5 van de Circulaire
wijziging ammoniakwetgeving en uitvoering IPPC-richtlijn). Wanneer de
oplegnotitie een uitgebreidere beschrijving geeft is dat aangegeven met
“zie oplegnotitie”.

Deze vragen kunnen worden beantwoord aan de hand van de considerans en
de voorschriften. Vraag 2.1 mestverwerking: hiervoor bestaat nog geen
toetsingskader, beoordeling door bevoegd gezag volgens de Wm. Paragraaf
5.7 van de oplegnotitie geeft hier uitleg over.

De beantwoording van deze vragen is verplicht, zodra de vragen 2.1 en
2.2. met 'Ja' zijn beantwoord.	 

 

	 	 	 	 

 





 

 	3.	 	Algemene onderwerpen vergunning / considerans

verplichte vragen	 

 	3.1	 	- In hoeverre is REGISTRATIE VAN HET WATER- en ENERGIEVERBRUIK
EN DE HOEVEELHEID GEPRODUCEERDE AFVALSTOFFEN genoemd en gemotiveerd in
de considerans van de IPPC-beschikking?

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;	 

 	3.2	 	- In hoeverre is een INTEGRAAL OORDEEL OVER HET WEL OF NIET
BBT ZIJN VOOR AMMONIAK EN ANDERE RELEVANTE MILIEUASPECTEN VAN HET
STALSYSTEEM/ -SYSTEMEN genoemd en gemotiveerd in de considerans van de
IPPC-beschikking?

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;	 

 	3.3	 	- In hoeverre zijn de MOGELIJKHEDEN VOOR WATERBESPARING
genoemd en gemotiveerd In DE considerans VAN DE IPPC-beschikking?

(zie oplegnotitie)

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;	 

 	3.4	 	- In hoeverre zijn de MOGELIJKHEDEN VOOR ENERGIEBESPARING
genoemd en gemotiveerd in de considerans van de IPPC-beschikking?

(zie energie-informatieblad veehouderijen)

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;	 

 	3.5	 	- In hoeverre is HET STELLEN VAN EISEN VOOR DE OPSLAG VAN
VLOEIBARE VARKENSMEST IN EEN MESTBASSIN genoemd en gemotiveerd in de
considerans van de IPPC-beschikking?

(zie oplegnotitie: indien Besluit mestbassins niet van toepassing is!)

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;

0   Niet van toepassing.	 

 	3.6	 	- In hoeverre is HET STELLEN VAN EISEN VOOR DE OPSLAG VAN
KIPPENMEST genoemd en gemotiveerd in de considerans van de
IPPC-beschikking?

(zie oplegnotitie)

Meerdere keuzes mogelijk:

0   Genoemd in considerans;

0   Niet genoemd in considerans;

0   Voorschriften aanwezig;

0   Voorschriften afwezig;

0   Niet van toepassing.	 

 	3.7	 	- In hoeverre is het BEOORDELING VAN INITIATIEVEN VOOR
MESTVERWERKING genoemd en gemotiveerd in de considerans van de
IPPC-beschikking?

Meerdere keuzes mogelijk:0   Genoemd in considerans;0   Niet genoemd
in considerans;0   Voorschriften aanwezig;0   Voorschriften afwezig;0
  Niet van toepassing.	 

 	3.8	 	- Zijn de voorschriften ingevolge paragraaf 7 van de
oplegnotitie (voor zover relevant) opgenomen in de vergunning?

(zie oplegnotitie)

 0   Ja      0 Nee       0 Gedeeltelijk	 

 

	 

 	 

 

 	samenvatting bevindingen vergunning algemeen:	 	 	 

 

 	* Zijn de voorschriften ingevolge paragraaf 7 van de oplegnotitie
(voor zover relevant) opgenomen in de vergunning (vraag 3.7)?	:	 0   Ja 
    0 Nee  	 

 

 	 	 	 	 

 

 	 	 	 	 

 

	 	 	 	 

 	 	 	 	 	 	 

 

	DEEL 3	 

 

	Toelichting:	 	 	 

 

	Het onderstaande deel van de vragenlijst is gericht op de BBT toets van
de stalsytemen en het prioritaire thema fijn stof. Het resultaat van de
BBT-toets door het bevoegd gezag hoeft niet gecontroleerd te worden.

Bij de beoordeling van de IPPC-toets wordt ook de eventuele toepassing
van een juiste methode van interne saldering beoordeeld, maar niet de
rekenkundige juistheid beoordeeld.

Deze vragen kunnen worden beantwoord aan de hand van de considerans en
de voorschriften.	 

 

	 	 	 	 

 

	Datum vergunning stalsysteem:	 	BBT?	 

 

	· vóór 1 januari 1997	:	meeste traditionele huisvestingsystemen niet
BBT	 

 

	· na 1 januari 1997 en vóór 19 juli 2003	:	traditioneel systeem BBT
tot ten minste 1 januari 2010 	 

 

	· na 19 juli 2003 en voor 30 oktober 2007	:	Bref wél van toepassing,
besluit huisvesting NIET

indien op 1 januari 2007 gerealiseerd, dan BBT tot ten minste 1 jan 2010
 

 

	· na 30 oktober 2007	:	Aan Besluit huisvesting voldoen is BBT	 

 

	Voor nuanceringen:  zie Bijlagen 1, 2, 3 en 4 van de Circulaire
wijziging ammoniakwetgeving en uitvoering IPPC-richtlijn.

De vergunningdatum voor een stal is die van de vergunning voor de
oprichting, wijziging of revisievergunning voor de betreffende stal.
Indien de stal al vergund en gerealiseerd was voordat de
revisievergunning is afgegeven, geldt de datum van de voorgaande
vergunning.

Stalsystemen moeten in 2010/2012/2013 voldoen aan het Besluit
huisvesting en het Besluit dierwelzijn. Tot die datum, kunnen stallen
die dan niet meer BBT zijn, nog wel BBT zijn. Het verdient aanbeveling
dat een gemeente de vergunningaanvrager daarop wijst.	 

 





 

 	4.	 	BBT toets voor de stalsystemen

verplichte vragen	 

 	4.1	 	Hoe veel stallen zijn vergund?

één antwoord mogelijk:

0   1;

0   2;

0   3;

0   meer:

Indien meer dan in de toelichting aangeven hoeveel	 

 	4.2	 	Op welke datum is/zijn de vergunning(en) voor de stal(len)
afgegeven?

Opm.

Van belang voor verworven rechten: < 1997 traditionele stal (nooit BBT)

DUS hele dossier nodig indien niet vermeld in considerans

Meerdere antwoorden mogelijk:

0   stal 1:

0   stal 2:

0   stal 3:

0   overig:

In Holmes bij de toelichting datum, soort  (oprichting, verandering,
revisie) en evt. nummer van de vergunning vermelden	 

 	4.3	 	Is een verifiëerbare toets uitgevoerd of de stalsystemen BBT
zijn?

 0   Ja      0 Nee    0 alleen voor ammoniak

Indien NEE, in Holmes bij de toelichting zetten voor welke vergunning
dit geldt (ivm. latere aanschrijving gemeente).	 

 	4.4	 	Wordt in de considerans(en) expliciet geconcludeerd dat BBT
wordt toegepast?

 0   Ja      0 Nee     0 Alleen voor ammoniak

Zodra in 1 vergunning niet gemotiveerd (maar wel had gemoeten), dan
'Nee' aanvinken

Indien NEE, in Holmes bij de toelichting zetten voor welke vergunning
dit geldt (ivm. latere aanchrijving gemeente).	 

 	4.5	 	Welke documenten zijn toegepast bij de toets en is dat in de
motivering aangegeven?

Meerdere antwoorden mogelijk:

0   BREF intensieve veehouderij;

0   de Nederlandse samenvatting van het BREF;

0   de Oplegnotitie;

0   het Besluit huisvesting

0   de Nota van toelichting van het Besluit huisvesting

0   overig.....

Indien 'overig', dn in Holmes bij de toelichting zetten welke.	 

 	4.6	 	Is in één of meerdere consideransen gemotiveerd dat een
systeem (dat in verschillende documenten niet meer als BBT worden
gezien) toch als BBT wordt beschouwd?Kan ook in oudere vergunning al
zijn geconcludeerd

 0   Ja      0 Nee    0 nvt.Geef in Holmes bij de toelichting aan welke
motivering.	 

 	4.7	 	Zo ja, is dit gemotiveerd met behulp van relevante documenten?

Meerdere antwoorden mogelijk:

0   BREF intensieve veehouderij;

0   de Nederlandse samenvatting van het BREF;

0   de Oplegnotitie;

0   het Besluit huisvesting

0   de Nota van toelichting van het Besluit huisvesting

0   overig.....

Indien 'overig', dn in Holmes bij de toelichting zetten welke en of dit
.

gebaseerd is op technische of economische gronden

0   Technische;

0   Economische;	 

 	5	 	Intern salderen

verplichte vragen	 

 	5.1	 	Is in een vergunning gebruik gemaakt van interne saldering?

 0   Ja      0 Nee  	 

 	5.2	 	Zo ja, is het salderen in de considerans verfieerbaar
gemotiveerd met een berekening over de aanwezige stalsystemen?

 0   Ja      0 Nee      0 Nvt  	 

 	5.3	 	Zo ja, voldoen de stalsystemen tezamen (na intern salderen)
aan BBT?

 0   Ja      0 Nee  

Indien NEE, in Holmes bij de toelichting zetten voor welke vergunning
dit geldt (ivm. latere aanschrijving gemeente).	 

 	6	 	Overgangstermijnen

verplichte vragen	 

 	6.1	 	Indien voor het toepassen van interne saldering nieuwe
stalsystemen zijn vergund, wordt in de voorschriften een
overgangstermijn gesteld waarbinnen de stalsystemen gerealiseerd moeten
zijn?

Speelt bij intern salderen of vervanging van oudere stal

 0   Ja      0 Nee      0 nvt.

Geef in Holmes bij de toelichting aan welke motivering.

	 

 	6.2	 	Zo ja, Is deze overgangstermijn in de considerans gemotiveerd?

 0   Ja      0 Nee      0 Nvt  	 

 	6.3	 	Zo ja, Is deze overgangstermijn in overeenstemming met het
gewijzigde Besluit huisvesting?

 0   Ja      0 Nee      0 Nvt    

Indien NEE, in Holmes bij de toelichting zetten wat de afwijking is
(ivm. latere aanschrijving gemeente).	 

 	6.4	 	Is de voortgang binnen de overgangstermijn controleerbaar voor
het bevoegd gezag? 

(Is er bijvoorbeeld een voorschrift opgenomen mbt. Tussentijdse
rapportages van de stand van zaken?)	 	 0   Ja      0 Nee      0 Nvt   


In Holmes bij de toelichting zetten hoe het bevoegd gezag dit doet.	 

 	7	 	Fijn stof

verplichte vragen	 

 	7.1	 	Wordt in de considerans gemotiveerd of er al dan niet sprake
is van een toename van fijn stof?

 0   Ja      0 Nee  	 

 	7.2	 	Zo ja, zijn er voorschriften voor fijn stof in de vergunning
opgenomen?

 0   Ja      0 Nee      0 Nvt  	 

 	7.3	 	Zo ja, welke?

Antwoord kort houden (In Holmes kunnen voorlopig niet meer dan 256
karakters in een tekstveld genoteerd worden : anders wordt de tekst niet
opgeslagen). De overige tekst kan bij de toelichting vermeld worden



	 

 

	 

 	 

 

 	samenvatting bevindingen BBT toets voor stalsystemen:	 	 	 

 

 	* Wordt in de considerans(en) expliciet geconcludeerd dat BBT wordt
toegepast (vraag 4.4)?	:	 0   Ja      0 Nee  	 

 

 	* Voldoen de stalsystemen tezamen (na intern salderen) aan BBT (vraag
5.3)?	 	 0   Ja      0 Nee  	 

 

 	* Is er een overgangstermijn opgenomen in de vergunning (vraag 6.1)?
 	 0   Ja      0 Nee  	 

 

 	Is de overgangstermijn in overeenstemming met het gewijzigde Besluit
huisvesting (vraag 6.3)?	 	 0   Ja      0 Nee      0 Nvt  	 

 

 	 	 	 	 

 

	 	 	 	 

 	 	 	 	 	 	 

 

	DEEL 4	 

 

	Toelichting:	 	 	 

 

	De omgevingstoets vloeit voort uit de verplichting uit de
IPPC-richtlijn om bij de vaststelling van emissiegrenswaarden rekening
te houden met de technische kenmerken, geografische ligging en de
plaatstelijke milieuomstandigheden. Dit kan leiden tot strengere eisen
dan BBT (IPPC art. 9 3e en 4e lid; Wm art. 8.8, 8.11 en 8.12; Wav art.
3. 3e lid).

In zeer kwetsbare gebieden (door de provincies aangewezen op bais van de
Wav) en een zone van 250 meter daaromheen, is oprichten intensieve
veehouderij niet mogelijk en uitbreiding zeer beperkt.

Buiten die gebieden en zones kunnen strengere eisen nodig zijn, als de
jaarlijkse ammoniakemissies bij toepassing van BBT hoger is dan 5000 kg.
Daar zijn uitzonderingen op mogelijk; zie bijlage 2 van de circulaire.
 

 

	 	 	 	 

 	8	 	Omgevingstoets van de IPPC vergunning

verplichte vragen	 

 	8.1	 	Is er een omgevingstoest gedaan?

 0   Ja      0 Nee  	 

 	8.2	 	Welke aspecten zijn in de omgevingstoets betrokken?

Meer antwoorden mogelijk:

0    Zeer kwetsbare gebieden als bedoel in de Wav;

0    Natuurbeschermingswetgebieden (Natura 2000-gebieden en beschermde
natuurmonumenten);

0    Achtergronddepositie;

0    Overig .....

Indien overig, dan het aspectie vermelden bij de toelichting in Holmes
zetten	 

 	8.3	 	Is het stellen van strengere emissiegrenswaarden, of het
afzien daarvan, in de considerans gemotiveerd?

Zie ook 5.2

 0   Ja      0 Nee     0 onvoldoende

Indien onvoldoende, dan toelichten	 

 	8.4	 	Leidt de omgevingstoets tot strengere emissiegrenswaarden in
de vergunning?

 0   Ja      0 Nee  

Geef een omschrijving bij de toelichting in Holmes	 

 



	 	 

 

 	samenvatting omgevingstoets van de IPPC vergunning:	 	 	 

 

 	* Is een omgevingstoets gedaan (vraag 8.1)?	:	 0   Ja      0 Nee  	 

 

 	* Is de omgevingstoets gemotiveerd (vraag 8.3)?	 	 0   Ja      0 Nee
 	 

 

 	* Leidt de omgevingstoets tot strengere emissiegrenswaarden (vraag
8.4)?	 	 0   Ja      0 Nee  	 

 

 	 	 	 	 

 

	 	 	 	 

 	 	 	 	 	 	 

 

	Toelichting:	 	 	 

 

	Dit betreft de overall conclusie en worden door Holmes automatisch
gegeneerd.

p.m.  Instructie voor interventie volgt nog!	 

 

	 	 	 	 

 

	Bevindingen Inspectie	 	 	 

 

 	* Is er een IPPC toets uitgevoerd (vraag 2.2.)?	:	 0   Ja      0 Nee 
 

 

 	* Voldoen de stalsystemen tezamen (na intern salderen) aan BBT (vraag
5.3)?	 	 0   Ja      0 Nee  	 

 

 	* Zijn er overgangstermijnen opgenomen in de vergunning (vraag 6.1)?
 	 0   Ja      0 Nee  	 

 

 	* Is de omgevingstoets uitgevoerd en gemotiveerd (vraag 8.3)?	:	 0  
Ja      0 Nee    	 

 

 	* Geven de bevindingen aanleiding om het onderhavige bedrijf nader te
onderzoeken (vraag 6.6)?	:	 0   Ja      0 Nee  	 

 



 	 	 

 

	Opmerkingen	 	 	 

 

	 	 

 



 	 	 

 	 	 	 	 	 	 





BIJLAGE 3 BIJ RAPPORT IPPC-TOEZICHTACTIE 2008:

JURIDISCH KADER

1. Inleiding

De Europese IPPC-richtlijn verplicht de lidstaten van de EU om grote
milieuvervuilende bedrijven te reguleren door middel van een integrale
vergunning gebaseerd op de beste beschikbare technieken (BBT). In
Nederland is de richtlijn geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm)
en in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo).

Het Wm- en het Wvo-bevoegd gezag dienen ervoor zorg te dragen dat de
vergunningen van inrichtingen, die vallen onder de werkingssfeer van
bijlage I van de IPPC-richtlijn, uiterlijk op 31 oktober 2007 in
overeenstemming zijn met de vereisten van de richtlijn. Op die datum
dient ook de werking van de inrichtingen in overeenstemming te zijn met
de richtlijn.

Om het nakomen van genoemde internationale verplichtingen te waarborgen
is het noodzakelijk dat de Minister van VROM en de Staatssecretaris van
Verkeer en Waterstaat kunnen interveniëren bij de vergunningverlening
aan individuele inrichtingen. 

De VROM-Inspectie (VI) en de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW)
hebben als taak het uitoefenen van interbestuurlijk toezicht namens
achtereenvolgens de Minister van VROM en de Staatssecretaris van Verkeer
en Waterstaat.

Dit memo is opgesteld in het kader van het IPPC-project onder andere ter
ondersteuning van de toezichtactie IPPC. Bij het gebruik van de memo
door de IVW bij andere projecten zal de inhoud opnieuw door de IVW
moeten worden getoetst aan het doel waarvoor het wordt ingezet. 

Het doel van dit memo is om inzichtelijk te maken welke juridische
middelen de VROM-Inspectie (VI) en de Inspectie Verkeer en Waterstaat
(IVW) hebben voor interbestuurlijk toezicht indien milieuvergunningen op
31 oktober 2007 niet IPPC-proof zijn, en hoe zij deze middelen zullen
inzetten. Daartoe zal eerst worden aangegeven welke juridische
mogelijkheden het Wm- en het Wvo-bevoegd gezag hebben om vergunningen
IPPC-proof te maken, en daarna zal worden ingegaan op de juridische
middelen van de VI en de IVW en de inzet daarvan.

 

Bij het tot standkomen van dit juridisch kader zijn alle juridische
handhavingsinstrumenten uit de Wm, Wvo en Gemeente- en Provinciewet
tegen het licht gehouden. Uiteindelijk zijn de juridische instrumenten
opgenomen die van toepassing zijn bij het interbestuurlijk toezicht door
de VI en de IVW om de vergunningen IPPC proof te krijgen.

Een overzicht van de artikelen uit de Wm, Wvo en uit het Inrichtingen-
en vergunningenbesluit (Ivb), die in dit memo genoemd worden, is
opgenomen in bijlage 1. 

2. Juridische instrumenten Wm- en Wvo-bevoegd gezag

Het Wm- en Wvo-bevoegd gezag hebben de actualiseringsplicht, ambtshalve
wijziging en intrekken van de vergunning tot hun beschikking om
bedrijven ertoe te bewegen de vergunningen aan te passen conform IPPC.
Het Wm-bevoegd gezag heeft daarnaast ook nog de mogelijkheid tot het
eisen van een revisievergunning. Het bevoegd gezag heeft bij het gebruik
van deze instrumenten een zekere beoordelingsvrijheid om vast te stellen
wat nodig is ter bescherming van het milieu en in zijn algemeenheid om
aan wettelijke eisen te voldoen. Hieronder wordt nader op deze
instrumenten ingegaan.

Actualiseringsplicht

De actualiseringsplicht uit artikel 8.22 Wm houdt in dat het bevoegd
gezag regelmatig moet nagaan of de bestaande vergunningvoorschriften nog
toereikend zijn, gelet op de stand der techniek en de toestand van het
milieu, en zonodig moet overgaan tot aanscherping van de vergunning
(ambtshalve wijziging ex artikel 8.22 lid 2). Het oogmerk van deze
bepaling is dat ook na verloop van vele jaren de vergunning nog een zo
groot mogelijke bescherming aan het milieu geeft, dat redelijkerwijs kan
worden gevergd.

In artikel 8a.1 Ivb is vastgelegd wanneer het bevoegd gezag in ieder
geval toepassing moet geven aan de actualiseringsplicht van artikel 8.22
eerste lid Wm. Toetsing van de vergunning moet in ieder geval
plaatsvinden indien:

de door de inrichting of onderdelen daarvan veroorzaakte verontreiniging
van dien aard is dat de emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld in de
aan de vergunning verbonden voorschriften, gewijzigd moeten worden of
daarin nieuwe emissiegrenswaarden vastgesteld moeten worden;

belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een
aanmerkelijke beperking van de emissies zonder buitensporige kosten
mogelijk maken;

de noodzaak om ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het
milieu te beperken de toepassing van andere technieken vereist.

In de toelichting bij artikel 8a.1 Ivb, gepubliceerd in het Staatsblad,
is bij bovengenoemde punten het volgende opgenomen:

Ad 1) 

Een wijziging van de emissiegrenswaarden van een vergunning is
bijvoorbeeld nodig wanneer een verslechtering van de lokale
milieuomstandigheden een aanscherping van emissiegrenswaarden vereist.
Daarbij zal het bevoegd gezag moeten afwegen in hoeverre de
verslechtering van de milieukwaliteit het ingrijpen bij deze bron van
milieubelasting rechtvaardigt.

Ad 2)

Het kan hier bijvoorbeeld gaan om technieken die een significante
energiebesparing mogelijk maken en zich daarmee bijna altijd
terugverdienen. Indien de terugverdientijd redelijk is, kunnen de nieuwe
technieken voorgeschreven worden.

Ad 3)

Ontwikkelingen in de techniek om ongevallen te voorkomen kunnen, wanneer
daartoe vanuit veiligheidsoogpunt aanleiding toe is, voor het bevoegd
gezag leiden tot de conclusie om de voorschriften aan te scherpen.
Hierbij kunnen ook praktijkervaringen met het ontstaan van ongevallen of
van gevaarlijke situaties een rol spelen.

Ambtshalve wijziging

Artikel 8.23 geeft de grondslag voor het bevoegd gezag tot wijziging,
aanvulling of intrekking van voorschriften of beperkingen, die aan een
vergunning zijn verbonden in het belang van de bescherming van het
milieu. 

Een verschil met artikel 8.22 Wm is dat artikel 8.23 Wm, dat als een
bevoegdheid is geformuleerd, een grotere beleidsvrijheid kent. Een ander
verschil tussen artikel 8.22 en artikel 8.23 Wm is dat artikel 8.22 Wm
uitgaat van aanscherping van de milieuvergunning, terwijl artikel 8.23
Wm ook kan worden gebruikt om de voorschriften te verduidelijken zonder
enige aanscherping.

Intrekken vergunning

Op basis van de actualiseringsplicht kan blijken dat een
milieuvergunning moet worden aangepast om ervoor te zorgen dat deze in
overeenstemming wordt gebracht met de BBT. Volgens gevestigde
jurisprudentie van de Raad van State kunnen de artikelen 8.22 en 8.23 Wm
echter niet worden toegepast als dat zou leiden tot een andere
inrichting. Daarvan kan sprake zijn, indien -op basis van artikel 8.22
Wm- nieuwe, andere technieken moeten worden voorgeschreven. Daarom is
artikel 8.25 Wm aangevuld met de bepaling dat in het geval niet door
wijziging van de vergunning kan worden bewerkstelligd dat in de
betrokken inrichting (op termijn) weer ten minste de BBT zullen worden
toegepast, de voor die inrichting verleende vergunning moet worden
ingetrokken (art. 8.25 lid 2 Wm). In de Memorie van Toelichting is
hierbij overwogen, dat een dergelijke situatie zich slechts bij
uitzondering zal voordoen, omdat in het algemeen een bedrijf ofwel via
ambtshalve actualisering van de vergunning tijdig zal kunnen overstappen
van de verouderde techniek naar de nieuwe, beste beschikbare techniek,
en dat zonodig ook voor die overschakeling een termijn kan worden
gegeven.

Met betrekking tot toepassing van artikel 8.23 Wm heeft de Raad van
State overwogen dat dit er niet toe mag leiden dat de grondslag van de
aanvraag van de onderliggende vergunning wordt verlaten. Evenmin mag die
toepassing tot gevolg hebben dat de vergunde bedrijfsvoering onmogelijk
wordt, want dat zou leiden tot intrekking van de vergunning waartoe
artikel 8.23 Wm niet de bevoegdheid geeft.

Revisievergunning

Op grond van artikel 8.4 Wm kan het Wm-bevoegd gezag ambtshalve of op
verzoek een revisievergunning eisen indien voor een inrichting een
uitbreiding of wijziging is aangevraagd. De revisievergunning vervangt
de eerder verleende vergunningen en zou in beginsel ook kunnen leiden
tot reparatie van die eerder verleende vergunningen, zodat wordt voldaan
aan IPPC. Hierbij moet het bevoegd gezag wel rekening houden met twee
beperkingen. In de eerste plaats is het bevoegd gezag beperkt in zijn
beleidsvrijheid. Een revisievergunning eisen is namelijk alleen mogelijk
als er sprake is van een onoverzichtelijke vergunningsituatie, als
onvoldoende onderscheid kan worden gemaakt tussen het oude en het nieuwe
vergunde gedeelte van de inrichting of als gevolg van de wijziging een
wezenlijk andere inrichting zou ontstaan. In de tweede plaats kan het
bevoegd gezag de rechten die de vergunninghouder aan de al verleende
vergunningen ontleent, niet wijzigen anders dan mogelijk zou zijn met
toepassing van de artikelen 8.22 –8.26a Wm. Artikel 8.4 Wm is niet van
overeenkomstige toepassing voor de Wvo-vergunning. Een Wvo vergunning
kan worden gewijzigd of er kan een nieuwe de hele lozing betreffende
vergunning worden verleend onder gelijktijdige intrekking van de oude.

Het proces van vergunningverlening door het bevoegd gezag in relatie tot
IPPC is weergeven in het schema “Stappenplan Handreiking IPPC”
opgenomen in bijlage 2. 

3. Juridische instrumenten VI en IVW 

Overzicht instrumenten

Indien vergunningen van IPPC inrichtingen 31 oktober 2007 niet voldoen
aan de vereisten van de IPPC richtlijn dan hebben de VI en de IVW de
volgende instrumenten tot interbestuurlijk toezicht:

1.	Verzoek tot ambtshalve wijziging vergunning (art. 8.23 lid 2 Wm
juncto art. 7a lid 1 Wvo):

Een belanghebbende, met uitzondering van de vergunninghouder, kan het
bevoegd gezag verzoeken een vergunning in het belang van de bescherming
van het milieu met toepassing van het eerste lid te wijzigen.

Uitgangspunt is dat de VI en de IVW op grond van artikel 1:2 lid 2 Awb
als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Bij het indienen van een
dergelijk verzoek dient rekening te worden gehouden met het feit dat BBT
afdwingen slechts mogelijk is, indien conform de jurisprudentie van de
Afdeling de grondslag van de aanvraag niet wordt verlaten. Daarbij moet
daarmee rekening worden gehouden dat met een dergelijk verzoek niet
zonder meer BBT kan worden afgedwongen doch slechts wijziging van de
voorschriften. Tevens dient een verzoek met een onafhankelijk
deskundigenrapport te worden onderbouwd. VROM is van mening dat een
onderbouwing op basis van BREF’s en de analyse daarvan volstaat. Ook
moet ermee rekening worden gehouden dat de voorgeschreven norm
naleefbaar is.

Verzoek tot intrekken vergunning (art. 8.25 lid 3 juncto artikel 8.25,
eerste lid, sub a Wm juncto art. 7a lid 1 Wvo):

Een belanghebbende, met uitzondering van de vergunninghouder, kan het
bevoegd gezag verzoeken een vergunning met toepassing van artikel 8.25
eerste lid Wm in te trekken.

Uitgangspunt is dat de VI en de IVW op grond van artikel 1:2 lid 2 Awb
als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Een verzoek om intrekking
kan slechts op een intrekkingsgrond van het eerste lid van artikel 8.25
Wm worden gebaseerd. Dit betekent in deze dat er sprake moet zijn van
ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu.

3.	Bindende aanwijzing m.b.t. vergunning (art. 8.27 Wm):

De Minister van VROM (artikel 8.27 Wm) en/of de Minister van Verkeer en
Waterstaat (artikel 7a lid 4 Wvo in samenhang met artikel 8.27 Wm)
kunnen, indien dat in het algemeen belang geboden is, aan het bevoegd
gezag een bindende aanwijzing geven ter zake van het nemen van een
besluit ten aanzien van een aanvraag om een vergunning of ten aanzien
van een reeds verleende vergunning. De Minister houdt daarbij rekening
met het geldende nationale milieubeleidsplan. De Minister zou op basis
van deze bijvoegheid het bevoegd gezag een bindende aanwijzing kunnen
geven tot wijziging of intrekken van de vergunning. 

4. Inzet juridische instrumenten door VI en IVW 

De Minister van VROM heeft mede namens de Staatssecretaris van Verkeer
en Waterstaat per brief d.d. 29 oktober 2007 het bevoegd gezag verzocht
uiterlijk per 1 januari 2008 te voldoen aan de rapportageverplichting
uit artikel 21.2a Wm. In de brief is aangegeven dat rapportage kan
plaatsvinden via de IPPC-database. In de brief is gemeld dat de
rapportage de basis zal vormen voor een landelijke toezichtsactie in
voorjaar 2008 door de VI en de IVW naar de naleving van het bevoegd
gezag van de regels die de Wm en Wvo stellen ter uitvoering van de
IPPC-richtlijn. In de brief is eveneens vermeld dat niet is uitgesloten
dat in het najaar van 2007 al enige gerichte inspecties zullen
plaatsvinden

In onderstaande paragrafen zal worden aangegeven hoe en wanneer de in
hoofdstuk 3 genoemde instrumenten voor interbestuurlijk toezicht door de
VI en de IVW zullen worden toegepast. 

4.1.  Inzet VI bij Wm-vergunningen:

Indien er sprake is van milieurelevantie dan zal de VI overgaan tot een
verzoek tot ambtshalve wijziging ex artikel 8.23 lid 2 Wm dan wel een
verzoek tot intrekken van de vergunning ex artikel 8.25 lid 3 Wm. De
keuze tussen wijzigen of intrekken wordt overgelaten aan het bevoegd
gezag. Het verzoek dient daarom als volgt te worden geformuleerd: 

”Onder verwijzing naar artikel 8.23 lid 2 Wm verzoek ik u vergunning x
in het belang van de bescherming van het milieu te wijzigen. Indien dit
geen oplossing biedt verzoek ik u onder verwijzing naar artikel 8.25 lid
3 juncto 8.25 lid 1 onder a Wm de ontoelaatbare gevolgen voor het milieu
van deze inrichting door intrekken van de vergunning te beëindigen.”

De aanwijzing door de Minister op grond van artikel 8.27 Wm kan slechts
in uitzonderlijke gevallen worden gegeven. Te denken is aan gevallen
waarin het algemeen belang (waaronder ook het milieubelang) in het
geding is en overleg niet tot overeenstemming leidt.  

Het is onzeker of in relatie tot IPPC van de aanwijzingsbevoegdheid
gebruik kan worden gemaakt. Het is namelijk een zware bevoegdheid. Gelet
op de aard van deze bevoegdheid kan deze sowieso niet door de Minister
gemandateerd worden. De bevoegdheid is voor bijzondere gevallen en het
voornemen dient dan ook aan de Staten Generaal te worden gemeld. Ook
dient vooraf overleg met het bevoegd gezag te worden gepleegd. Ingevolge
artikel 20.2 Wm staat geen beroep open tegen een aanwijzing als bedoeld
in artikel 8.27 Wm. Indien de VI meent dat de Minister van VROM gebruik
zou moeten maken van deze bevoegdheid dan zal zij met een zeer goed
onderbouwd voorstel hiertoe aan de Minister moeten komen. Bij Dienst
Juridische Zaken van VROM zijn overigens geen gevallen bekend waarin
deze bevoegdheid op milieugebied is toegepast. 

Juridisch procedure?

Na het indienen van het verzoek tot ambtshalve wijziging vergunning of
intrekken vergunning kunnen de volgende drie situaties zich voordoen: 

Het bevoegd gezag besluit over te gaan tot wijzigen dan wel intrekken
van de vergunning.

Het bevoegd gezag besluit niet over te gaan tot wijzigen dan wel
intrekken van de vergunning

Het bevoegd gezag reageert niet en/of beslist niet tijdig (binnen 8
weken).

Ad 1)	Het bevoegd gezag besluit over te gaan tot wijzigen dan wel
intrekken van de vergunning. Op dit traject is Afdeling 3.4 Awb (de
uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van toepassing. Dit betekent
dat de VI als belanghebbende een afschrift zal ontvangen van de concept
beschikking gericht aan het bedrijf waarin wordt gemeld dat men het
voornemen heeft over te gaan tot ambtshalve wijziging of intrekking van
de vergunning. De inrichting en de belanghebbenden wordt gelegenheid
geboden voor het indienen van zienswijzen. Na het nemen van de
definitieve beschikking is er voor het bedrijf en de belanghebbenden
gelegenheid voor beroep. 

Ad 2)	Het bevoegd gezag besluit niet over te gaan tot wijzigen dan wel
intrekken van de vergunning. De VI heeft dan twee mogelijkheden: 

1. De VI is het hiermee niet eens en besluit -na het afwegen van alle
feiten en omstandigheden-  om hiertegen in bezwaar en (eventueel later)
in beroep te gaan.

Let op: Op grond van artikel 3:10 lid 2 Awb is Afd. 3.4. van de Awb niet
van toepassing op de voorbereiding van het besluit tot afwijzing van het
verzoek tot wijzigen of intrekken van de vergunning, tenzij dit bij
wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan anders is
bepaald. 

2. De VI is het hiermee eens en besluit op grond van nadere informatie
en/of na afweging van alle feiten en omstandigheden om van verdere actie
af te zien. 

Volgende zaken kunnen hier bijvoorbeeld aan de orde zijn: het bevoegd
gezag kan aantonen dat het al op de juiste weg bezig is en/of kan
aantonen dat de zaak toch anders moet worden geïnterpreteerd dan de VI
had beoordeeld. 

		

Ad 3)	Het bevoegd gezag reageert niet en/of beslist niet tijdig (binnen
8 weken) Het niet tijdig nemen van een besluit wordt op grond van
artikel 6:2 onder b Awb met een besluit gelijk gesteld. Op basis van
artikel 4:13 lid 1 Awb dient een beschikking te worden afgegeven binnen
de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van
zulk een termijn binnen een redelijke termijn na ontvangst van de
aanvraag. Volgens lid 2 van het artikel is de redelijke termijn in ieder
geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na
ontvangst van de aanvraag nog geen beschikking heeft gegeven en evenmin
aan de aanvrager heeft medegedeeld binnen welke redelijke termijn hij de
beschikking wel tegemoet kan zien. Dit betekent dat bezwaar en beroep
tegen het fictieve besluit mogelijk is. 

Indien dit geval zich voordoet dient de VI alle feiten en omstandigheden
af te wegen en vervolgens te beslissen of zij tegen het fictieve besluit
bezwaar zal indienen.

4.2.  Inzet IVW bij Wvo-vergunningen van Rijkswaterstaat (RWS) :

De IVW kan bij Wvo-vergunningen van de Regionale diensten van RWS geen
gebruik maken van de juridische instrumenten inzake interbestuurlijk
toezicht. Dit komt door het feit dat zowel RWS als de IVW handelen
namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. 

De interventies van de IVW zijn relationeel en/of publicitair van aard.
De interventies naar de Regionale diensten van RWS zullen veelal beperkt
blijven tot een brief met een dringend verzoek om tot wijziging dan wel
intrekking van de vergunning over te gaan.

Wanneer blijkt dat een vergunning  niet conform de regels is die de Wm
en Wvo stellen ter uitvoering van de IPPC-richtlijn  dan rapporteert de
Inspectie hierover naar de ambtelijke en politieke top van het
ministerie. Dit moet voorkomen dat de Staatssecretaris een interventie
aan zich zelf moet doen.

Voor interventie bij RWS wordt het volgende opschalingsmodel gehanteerd.



Intrabestuurlijk (IVW ( RWS):









	aanspreken Directeur Water

brief aan directeur Water, afschrift HID













brief van HI aan HID afschrift DG-RWS





















	ingrijpen Stas en/of SG



4.3.  Inzet IVW bij Wvo-vergunningen van waterschappen:

De IVW zou bij Wvo-vergunningen van waterschappen gebruik kunnen maken
van de juridische instrumenten inzake interbestuurlijk toezicht. De
wettelijke mogelijkheden zijn hiertoe aanwezig, maar de IVW kiest voor
voor relationele of publicitaire interventies. 

Het waterschap zal door de IVW worden verzocht om de vergunning aan te
passen. Mocht het dringende verzoek echter niet tot resultaat leiden dan
kan de Inspecteur Generaal of de Staatssecretaris uiteindelijk besluiten
om over te gaan tot het sturen van een formele brief aan het waterschap.
Het is aan de Staatssecretaris om uiteindelijk te besluiten om een
bindende aanwijzing te geven (artikel 7a lid 4 Wvo in samenhang met
artikel 8.27 Wm).

Het uitgangspunt is dat de IVW signaleert en de provincie of de
Staatssecretaris intervenieert. Dit zie je terug in onderstaand
opschalingsmodel: een formele brief van de Staatssecretaris en het
informeren van de Tweede Kamer is de uiterste interventie.

Voor interventie bij de waterschappen wordt het volgende
opschalingsmodel gehanteerd.

Interbestuurlijk (IVW ( Waterschap/provincie):

Unitmanager(

	Hoofd

inspecteur (	Inspecteur Generaal (	Staatssecretaris



formele brief aan Dijkgraaf of waterschaps-bestuur









	informeren Tweede Kamer over handhavend optreden



 

4.4.  Inzet VI bij Wvo-vergunningen; inzet IVW bij Wm-vergunningen:

Het is twijfelachtig of de VI als belanghebbende inzake Wvo-vergunningen
is aan te merken en of de IVW als belanghebbende inzake Wm-vergunningen
is aan te merken. Dit hoeft in de praktijk geen problemen op te leveren,
omdat voor het indienen van een aanvraag voor een Wm- en Wvo-vergunning
de verplichte coördinatieregeling geldt (zie de artikelen 8.28 t/m 8.34
Wm en 7b t/m 7d Wvo en hfd 14 Wm). In de considerans van de
Wm-vergunning en de Wvo-vergunning dient een integrale IPPC afweging
gemaakt te worden. Indien de VI het niet eens is met de afweging die
wordt gemaakt in de considerans van de Wm-vergunning, dan kan de VI na
afstemming met de IVW het Wm-bevoegd gezag hierop aanspreken. De IVW zou
na de afstemming met de VI over kunnen gaan tot het aanspreken van het
Wvo-bevoegd gezag. Het aanspreken door de VI van het Wvo-bevoegd gezag
en het aanspreken door de IVW van het Wm-bevoegd gezag is daardoor niet
nodig.

4.5.  Inzet VI en IVW gezamenlijk (afstemmingszaken i.v.m. integraal
karakter):

Er zal zover mogelijk samen opgetrokken worden omdat het immers één
IPPC-vergunning betreft. Maar als het uiteindelijk komt tot interventie
dan is het afhankelijk onder welke bevoegdheid het noodzakelijk is om
wijzigingen te verzoeken. Betreft het een Wm-aspect, dan stuurt de VI
een brief en als het een Wvo-aspect betreft dan onderneemt de IVW actie.
Betreft het beide aspecten dan zal apart beoordeeld moeten worden tot
hoe ver gezamenlijk opgetreden kan worden. Mogelijk dat er uiteindelijk
twee brieven verstuurt worden waarbij de inhoud op elkaar afgestemd is.

 Richtlijn 96/61 van 24 september 2006 inzake geïntegreerde preventie
en bestrijding van verontreiniging. IPPC is de Engelse afkorting van de
titel van de richtlijn: Integrated pollution prevention and control.

 De IPPC-database is een digitaal informatiesysteem voor gemeenten,
provincies en waterkwaliteitbeheerders. Door het bijhouden van dit
informatiesysteem kunnen de overheden voldoen aan hun
rapportageverplichting.

 De IPPC-richtlijn verplicht de lidstaten van de EU om grote
milieuvervuilende bedrijven te reguleren middels een integrale
vergunning gebaseerd op de beste beschikbare technieken (BBT). BBT wordt
vastgesteld aan de hand van referentiedocumeten, waaronder de Europese
BREF’s (BBT referentie document)

 DCMR is beschouwd als een provincie, net als in het voorgaande
IPPC-onderzoek van 2006/2007.

 Richtlijn 96/61 van 24 september 2006 inzake geïntegreerde preventie
en bestrijding van verontreiniging. IPPC is de Engelse afkorting van de
titel van de richtlijn: integrated pollution prevention and control.

 	Richtlijn 96/61/EG van 24 september 2006 inzake geïntegreerde
preventie en bestrijding van verontreiniging. IPPC is de Engelse
afkorting van de titel van de richtlijn: integrated pollution prevention
and control.

 	Zie de artikelen 22.1a Wm en 31c Wvo.

 	Respectievelijk artikel 8.22 lid 1, 8.22 lid 2. 8.23 lid 1 en 8.25 lid
2 Wm. Artikel 8.22 Wm is op grond van artikel 7 lid 5 Wvo van
overeenkomstige toepassing op een Wvo-vergunning, met dien verstande dat
voor die toepassing onder “Onze Minister”wordt verstaan: Onze
Minister van Verkeer en Waterstaat. Verder geldt met betrekking tot het
wijzigen en intrekken van een Wvo-vergunning dat op grond van artikel 7a
lid 1 Wvo afdeling 8.1.2 van de Wm van overeenkomstige toepassing is.

 	Dit betreft artikel 8.4 lid 1 Wm.

 	P.C. Roos, Inhaalslag implementatie IPPC-richtlijn, M & R 2007/6 p.
345.

 	M. van Megen, Ambtshalve wijziging vergunningen, notitie VROM DGM/SB
d.d. 20 juni 2006, p. 1.

 	Staatsblad 2005 527 pag. 18.

 	M. van Megen, Ambtshalve wijziging vergunningen, notitie VROM DGM/SB
d.d. 20 juni 2006, p. 1.

 	J.H.G. van den Broek, IPPC-proof op 30 oktober 2007, M & R, p. 85;
ABRvS 4 februari 2004, nr. 200302964/1; Kamerstukken II 2003-2004, 29
711, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p. 35.

 	Kamerstukken II 2003-2004, 29 711, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p.
35.

 	ABRvS 12 juli 2006, nr. 200507336/1 (Scheepswerf en metaaldraaierij
Gelderland).

 	J.H.G. van den Broek, IPPC-proof op 30 oktober 2007, M & R, p. 84-85.

 	Dit schema is afkomstig uit de “Handreiking IPPC”. Deze
handreiking is opgesteld door InfoMil in opdracht van VROM en in
samenwerking met RIZA, en vanaf 1 december 2005 beschikbaar gesteld. In
de handreiking is een stappenplan opgenomen voor het bevoegd gezag om te
komen tot actualisering van bestaande vergunningen (nieuwe bedrijven
dienen direct aan de voorschriften te voldoen). De handreiking is
bedoeld om het bevoegd gezag te helpen bij de veranderingen in de Wm en
de Wvo. De aanpassingen in Wm en Wvo hebben tot gevolg gehad dat alle
bedrijven de BBT dienen toe te passen. Bedrijven die vallen onder de
werkingssfeer van bijlage I van de IPPC-richtlijn moeten aan de eisen
uit de richtlijn voldoen.

 	ABRvS 17 mei 2006, nr. 200507105.

 	ABRvS 14 februari 2007, nr. 200601361.

 	M. Welschen, IPPC en aanpassing vergunningen: eerste reactie van DJZ,
Marianne Welschen, op vragen van VI , notitie d.d. 8 oktober 2007, p. 2.

 	Zie artikel 8.25 lid 1 onder a Wm.

 	Zie MvT, TK 21087, nr.3, p.19.

 	M. Welschen, IPPC en aanpassing vergunningen: eerste reactie van DJZ,
Marianne Welschen, op vragen van VI , notitie d.d. 8 oktober 2007, p. 2.

 	

















	Kennemerplein 6-8





	Postbus 1180





	2001 BD Haarlem









Gezamenlijke landelijke IPPC-Toezichtactie 2008

		

Ministerie van VROM 15 oktober 2008 Gezamenlijke landelijke
IPPC-Toezichtactie 2008	Pagina   PAGE  3 /  NUMPAGES  12 

		

  REF bmVeld1  Ministerie van VROM    REF bmVeld2  15 oktober 2008
Gezamenlijke landelijke IPPC-Toezichtactie 2008 	Pagina   PAGE  44 / 
NUMPAGES  44 

  REF bmVeld1  Ministerie van VROM    REF bmVeld2  15 oktober 2008
Gezamenlijke landelijke IPPC-Toezichtactie 2008 	Pagina   PAGE  55 / 
NUMPAGES  55 

  REF bmVeld1  Ministerie van VROM    REF bmVeld2  15 oktober 2008
Gezamenlijke landelijke IPPC-Toezichtactie 2008 	Pagina   PAGE  76 / 
NUMPAGES  76