Gezamenlijke landelijke IPPC-Toezichtactie 2008
Bijlage
Nummer: 2008D14233, datum: 2008-11-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Rapport "Gezamenlijke landelijke IPPC-Toezichtactie 2008" van VI en IVW (2008D14232)
Preview document (🔗 origineel)
VROM-Inspectie Inspectie Verkeer en Waterstaat oktober 2008 TOC \o "1-3" \h \z HYPERLINK \l "_Toc212869481" Samenvatting PAGEREF _Toc212869481 \h 4 HYPERLINK \l "_Toc212869482" 1 Inleiding PAGEREF _Toc212869482 \h 8 HYPERLINK \l "_Toc212869483" 2 Werkwijze IPPC toezichtactie PAGEREF _Toc212869483 \h 10 HYPERLINK \l "_Toc212869484" 2.1 Algemene toelichting PAGEREF _Toc212869484 \h 10 HYPERLINK \l "_Toc212869485" 2.2 Voorbereiding PAGEREF _Toc212869485 \h 10 HYPERLINK \l "_Toc212869486" 2.3 Vaststellen van de doelgroep PAGEREF _Toc212869486 \h 11 HYPERLINK \l "_Toc212869487" 2.3.1 Gemeentespoor PAGEREF _Toc212869487 \h 11 HYPERLINK \l "_Toc212869488" 2.3.2 Provinciespoor PAGEREF _Toc212869488 \h 11 HYPERLINK \l "_Toc212869489" 2.3.3 Rijkswaterstaatspoor PAGEREF _Toc212869489 \h 11 HYPERLINK \l "_Toc212869490" 2.4 Uitvoeren van de toezichtactie PAGEREF _Toc212869490 \h 11 HYPERLINK \l "_Toc212869491" 2.4.1 Gemeentespoor PAGEREF _Toc212869491 \h 11 HYPERLINK \l "_Toc212869492" 2.4.2 Provincie- en Rijkswaterstaatspoor PAGEREF _Toc212869492 \h 12 HYPERLINK \l "_Toc212869493" 2.5 Heranalyse IPPC-database PAGEREF _Toc212869493 \h 12 HYPERLINK \l "_Toc212869494" 3 Overzicht resultaten PAGEREF _Toc212869494 \h 12 HYPERLINK \l "_Toc212869495" 3.1 Gemeentespoor (incl. waterschappen) PAGEREF _Toc212869495 \h 12 HYPERLINK \l "_Toc212869496" 3.1.1 Wm-vergunningen PAGEREF _Toc212869496 \h 12 HYPERLINK \l "_Toc212869497" 3.1.2 Wvo-vergunningen PAGEREF _Toc212869497 \h 12 HYPERLINK \l "_Toc212869498" 3.2 Provinciespoor (incl. DCMR) PAGEREF _Toc212869498 \h 12 HYPERLINK \l "_Toc212869499" 3.3 Rijkswaterstaatspoor PAGEREF _Toc212869499 \h 12 HYPERLINK \l "_Toc212869500" 4 Conclusies en aanbevelingen PAGEREF _Toc212869500 \h 12 HYPERLINK \l "_Toc212869501" 4.1 Conclusies PAGEREF _Toc212869501 \h 12 HYPERLINK \l "_Toc212869502" 4.2 Aanbevelingen / Vervolg PAGEREF _Toc212869502 \h 12 HYPERLINK \l "_Toc212869503" 5 Bijlagen PAGEREF _Toc212869503 \h 12 Samenvatting Inrichtingen met installaties die onder de IPPC-richtlijn vallen, moeten vanaf 31 oktober 2007 in overeenstemming zijn met de regels die de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) stellen aan de uitvoering van de IPPC-richtlijn. Uit rapportages van het bevoegd gezag en uit onderzoek van de VROM-Inspectie (VI) en de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) in 2004 en 2006 blijkt dat Nederland nog niet volledig uitvoering geeft aan de IPPC-richtlijn. Daarom hebben deze Inspecties in 2008 opnieuw gezamenlijk een landelijke toezichtactie uitgevoerd. Hiervoor hebben de Inspecties eerst de informatie van het bevoegd gezag in de IPPC-database gecontroleerd. Bij ruim 250 gemeenten en alle provincies zijn daarbij onvolkomenheden gevonden. Deze overheden is vervolgens verzocht om onduidelijkheden in de rapportage weg te nemen en om achterstanden in de vergunningverlening weg te werken. In april 2008 hebben de Inspecties een landelijke toezichtactie uitgevoerd. Daarbij zijn, op basis van de gegevens in de database, de gemeenten met de grootste achterstanden geselecteerd en bezocht in de toezichtactie. Tijdens deze bezoeken is een interview gehouden en zijn een aantal vergunningdossiers op adequaatheid beoordeeld. Daarnaast heeft de VI onderzoek uitgevoerd naar de voortgang van de implementatie van de IPPC-richtlijn bij provincies (inclusief DCMR). De IVW heeft de voortgang van de implementatie bij de regionale-Rijkswaterstaat-diensten gevolgd. Tijdens de toezichtactie zijn door de Inspecties 40 gemeenten bezocht. Bij deze gemeenten zijn naast de Wm-vergunningen ook de daarmee samenhangende Wvo-vergunningen van 14 waterschappen en 4 regionale diensten van Rijkswaterstaat beoordeeld. De Inspecties hebben op deze manier in totaal 72 Wm- en 42 Wvo-dossiers beoordeeld van zogenoemde “industriële” installaties. Ook hebben zij tijdens de toezichtactie 109 Wm-dossiers van intensieve veehouderijen beoordeeld. De resultaten bij de intensieve veehouderijen zijn afzonderlijk uitgewerkt. Opgemerkt wordt dat de resultaten van de toezichtactie geen landelijk beeld geven, omdat de toezichtactie gericht was op een steekproef van de achterblijvers. Uitspraken kunnen alleen gedaan worden over de feitelijk beoordeelde gemeenten, waterschappen en de onderzochte dossiers. Gemeenten In de categorie “industriële” installaties is door de gemeente als bevoegd gezag bij 44% van de onderzochte Wm-dossiers geen toets uitgevoerd naar de vereisten van de IPPC-richtlijn, de beste beschikbare technieken (BBT) en in het bijzonder de Europese referentiedocumenten voor beste beschikbare technieken (BREF’s). De Inspecties hebben de betrokken gemeenten schriftelijk verzocht om alsnog tot toetsing over te gaan. Uitgangspunt is dat, als uit de toets blijkt dat de installatie nog niet voldoet aan BBT, de vergunning en installatie hierop spoedig aangepast moeten worden. Bij 12 dossiers (17%) hebben de Inspecties een verzoek tot ambtshalve wijziging dan wel intrekking van de vergunning gedaan, omdat de BBT-toets naar het oordeel van de Inspecties onjuist of onvolledig is uitgevoerd. Dit betekent dat bij ruim 64 % van de onderzochte Wm-dossiers van “industriële” installaties de installatie niet voldoet aan BBT of dat ten minste niet is gemotiveerd waarom de vergunningeisen afwijken van de emissieniveaus die in de BREF’s geassocieerd worden met BBT. Bij de onderzochte Wm-dossiers van de intensieve veehouderijen is het beeld positiever. Bij minder dan 15% is onduidelijk of de installatie voldoet aan BBT. Een belangrijke oorzaak hiervan is dat de BBT-toets inhoudelijk minder complex is vanwege de homogeniteit van deze bedrijfstak. Een heranalyse van de ingevoerde gegevens in de IPPC-database door de 40 onderzochte gemeenten is in oktober 2008 uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het IPPC-bedrijvenbestand is opgeschoond. De heranalyse laat tevens een sterke voortgang van de IPPC-implementatie zien. Begin oktober 2008 voldoet 73% van de 669 IPPC-bedrijven in de 40 onderzochte achterblijvende gemeenten aan BBT (vergunning en installatie voldoen aan IPPC/BBT). Deze vooruitgang is te danken aan de feitelijke voortgang in de toetsing en zonodig aanpassing van vergunningen, maar is ook toe te schrijven aan het wegwerken van een rapportage-achterstand. Op de brieven van de Inspecties is door de meeste gemeenten gereageerd binnen een redelijke termijn en naar tevredenheid van de Inspecties. Bij enkele gemeenten en dossiers is dat niet het geval, bijvoorbeeld in de categorie keramische industrie. Bij het vaststellen van de achterblijvende overheden is aangenomen dat de database een goed beeld geeft van de feitelijke IPPC-implementatie bij de bevoegde overheden. De resultaten laten zien dat dit een onjuiste aanname is. Hiermee zijn niet alle achterblijvers geïdentificeerd en zijn een aantal gemeenten ten onrechte als achterblijver aangemerkt. Waterschappen en Rijkswaterstaat In de categorie “industriële” installaties is door het bevoegd gezag bij 26 % van de onderzochte Wvo-dossiers nog niet getoetst aan BBT en in het bijzonder aan de BREF’s. De Inspecties hebben het bevoegd gezag verzocht om alsnog tot toetsing over te gaan. Ook hier geldt dat indien uit de toets blijkt dat de installatie nog niet voldoet aan BBT, de vergunning en installatie spoedig hierop aangepast moeten worden. Bij 7% van de Wvo-dossiers is door de Inspecties geadviseerd om tot ambtshalve wijziging van de vergunning over te gaan, omdat de BBT-toets naar het oordeel van de Inspecties onjuist of onvolledig is uitgevoerd. Dit betekent dat bij 33% van de onderzochte Wvo-dossiers de installatie niet voldoet aan de IPPC-richtlijn of dat ten minste niet gemotiveerd is waarom de vergunningeisen afwijken van de emissieniveaus die in de BREF’s geassocieerd worden met BBT. Volgens informatie van Rijkswaterstaat voldeden op 1 juli 2008 94% van de Wvo-vergunningen van Rijkswaterstaat aan de IPPC-richtlijn. Van de overige 6% zijn de ontwerpbeschikkingen inmiddels gereed. In een aantal gevallen wachten deze op coördinatie met de Wm-vergunning. Provincies Ook bij de provincies (inclusief DCMR) is sprake van een niet complete rapportage in de landelijke database. De VI heeft gerichte verzoeken aan de provincies gedaan om de database te actualiseren en heeft daarbij de werkelijk achterblijvende vergunningen in kaart gebracht. Een analyse van de invoer van de IPPC-database in augustus 2008 laat zien dat er in het totaal 556 provinciale IPPC-bedrijven zijn, waarvan 93% voldoet aan BBT. In april 2008 was dit nog maar 74%. Er is dus aanzienlijke voortgang geboekt. 37 provinciale IPPC-bedrijven met achterblijvende vergunningen voldoen nog niet aan BBT, of het is ten minste niet duidelijk of zij voldoen aan BBT. Conclusies en aanbevelingen De beoordeelde decentrale overheden rapporteren onvoldoende over de uitvoering van de IPPC-richtlijn. Daardoor is van sommige vergunningen geen actuele informatie bekend. Intussen is er wel sprake van een inhaalslag ten aanzien van de rapportage. De huidige opzet van het verstrekken van informatie via een landelijke database door een groot aantal overheden is kwetsbaar en geeft onvoldoende waarborgen voor een volledig en uniform landelijk beeld. Binnen de rijksoverheid wordt de mogelijkheid besproken om in samenwerking met decentrale overheden te onderzoeken of het inwinnen van regionale voortgangsinformatie, die landelijk moet worden gerapporteerd, effectiever en betrouwbaarder kan worden uitgevoerd. Een deel van de decentrale overheden blijkt onvoldoende prioriteit te geven aan een tijdige uitvoering van de IPPC-richtlijn. De onderlinge verschillen in de implementatie-voortgang zijn groot. Bij een aantal overheden is de implementatie van de IPPC-richtlijn gereed. Bij andere overheden is sprake van grote achterstanden. Verder is gebleken dat de keramische industrie achterloopt met de implementatie van de IPPC-richtlijn. De Inspecties zullen bij het vervolg van dit onderzoek zonodig “doorpakken”, waarbij het opleggen van sancties een reële maatregel is. Naar het oordeel van de Inspecties voldoet de kwaliteit van de vergunningen niet in alle gevallen. Zo voldoet een belangrijk deel van de beoordeelde vergunningen of installaties niet aan BBT of is niet gemotiveerd waarom de vergunningvoorschriften afwijken van de BREF’s. De kwaliteit van de vergunningen in de categorie intensieve veehouderij is gemiddeld beter dan die in de categorie industriële installaties. Inhoudelijke beoordelingen van provinciale Wm-vergunningen zijn niet uitgevoerd. Bij dit onderzoek was vooralsnog aangenomen dat de kwaliteit van provinciale Wm-vergunningen voldoet. Echter recente uitspraken van de Raad van State laten zien dat dit niet altijd het geval is. De Inspecties hebben het voornemen om in 2009 een nieuwe toezichtactie uit te voeren, gericht op de achterblijvende overheden en op de kwaliteit van vergunningen, ook met betrekking tot de provincies. De Inspecties zullen naar aanleiding van dit rapport alle overheden verder stimuleren en daarbij de nieuwe toezichtactie 2009 aankondigen. Inleiding De VROM-Inspectie (VI) en de Toezichteenheid Waterbeheer van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) hebben in 2004 en in 2006 onderzoek uitgevoerd naar de stand van zaken van de uitvoering van de IPPC-richtlijn in Nederland. De belangrijkste conclusies waren dat er grote achterstanden zijn en dat de voortgang traag verloopt. Naar aanleiding van dit onderzoek is een gezamenlijk project van de VI en IVW opgesteld met als doel de implementatieachterstand van de IPPC-richtlijn zo veel mogelijk te verminderen. Hiervoor is een interventiestrategie gehanteerd die in 2007 in twee sessies met betrokkenen is uitgewerkt, één sessie voor de categorie industriële bedrijven en één sessie voor de categorie intensieve veehouderij. Betrokkenen bij deze sessies zijn interventiedeskundigen van de VI, beleidsmedewerkers van VROM, medewerkers van de IVW, VI , IPO, VNG en Rijkswaterstaat, en een communicatiedeskundige. De interventiesessies hebben opgeleverd dat de interventie met de grootste slaagkans het uitvoeren van inspecties gericht op achterblijvers is. Een andere conclusie is dat alleen inspecties niet meer voldoende zijn, maar dat ook het opleggen van sancties en het “doorpakken” essentieel is. De aanpak van de Inspecties was tot 1 januari 2008 vooral gebaseerd op “compliance assistance” en is hiermee afgesloten. In verband met deze verwachte verscherping in de aanpak is in 2007 door de Inspecties een pilot uitgevoerd naar de inzet van de meer repressieve interbestuurlijke toezichtinstrumenten “verzoek tot actualisatie van de vergunning” en “verzoek tot intrekking van de vergunning”. Naar aanleiding van deze pilot is besloten deze instrumenten verder in te zetten. Voor het intrabestuurlijk toezicht (van IVW op RWS) is gekozen voor een ambtelijk hiërarchische insteek, aangezien de Staatssecretaris van V&W als toezichthouder geen interventies aan zichzelf kan richten als bevoegd gezag. Op basis hiervan is besloten in 2008 een landelijke IPPC-toezichtactie uit te voeren met de focus op de achterblijvers. De beoogde resultaten van de toezichtactie zijn: Het vaststellen en rapporteren van de voortgang van de implementatie van de IPPC-richtlijn bij “achterblijvende” overheden (bevoegd gezag) en bedrijven. Het verminderen van de implementatie-achterstand van de IPPC-richtlijn bij overheden (bevoegd gezag) en bedrijven door middel van interventies. De basis leggen voor effectieve nazorg en vervolgacties in 2008 en voor een landelijke IPPC-toezichtactie in 2009. In de voorliggende rapportage zijn de resultaten van de toezichtactie uitgewerkt. Afgesloten wordt met conclusies en aanbevelingen. Met de toezichtactie is niet beoogd om een landelijke verificatie uit te voeren van de rapportages van het bevoegd gezag in de IPPC-database. De belangrijkste doelstelling is om de naleving door bedrijven en bevoegd gezag van de IPPC-richtlijn en de daarop gebaseerde nationale wetgeving te verbeteren. De toezichtactie richt zich op de “achterblijvers”, waarbij tevens een nauwkeuriger beeld wordt verkregen van de feitelijke implementatie van de IPPC-richtlijn bij het achterblijvende bevoegd gezag en bij de betreffende bedrijven. Werkwijze IPPC toezichtactie De werkwijze van de toezichtactie is nader toegelicht in het bijgevoegde projectplan “Landelijke IPPC toezichtactie 2008: Bevoegd gezag en bedrijven in beweging” (bijlage 1). In dit hoofdstuk worden de hoofdpunten van de toezichtsactie kort weergegeven. Algemene toelichting De toezichtsactie bestaat uit de volgende hoofdactiviteiten: voorbereiding; vaststellen van de doelgroep; daadwerkelijke uitvoering van de toezichtacties (inclusief nazorg); heranalyse van de IPPC-database. Bij het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen het “gemeentespoor” (incl. waterschappen), het “provinciespoor” (incl DCMR) en het “Rijkswaterstaatspoor”. De waterschappen worden beoordeeld aan de hand van de samenhangende Wm/Wvo-dossiers van de gemeenten en provincies, aangezien in Nederland de Wm- en de Wvo-vergunning samen de “IPPC-vergunning” vormen. Omdat alle provincies en regionale diensten van Rijkswaterstaat in 2006 zijn bezocht, de implementatie gemiddeld verder is en de bedrijven complexer zijn, is voor deze groep een andere en beperktere aanpak gekozen dan voor gemeenten en waterschappen. In het projectplan is aangegeven dat in bepaalde situaties bedrijven ook direct kunnen worden benaderd (bedrijvenspoor). Tijdens de uitvoering bleek het niet nodig te zijn bedrijven direct te benaderen. Daarom wordt hieraan in de rapportage verder geen aandacht besteed. Voorbereiding Ter voorbereiding op de toezichtactie zijn enkele instrumenten opgesteld en landelijk vastgesteld, te weten een werkwijzer, inhoudelijke IPPC-toetsen, een toetsingkader (bijlage 2) en een juridisch kader (bijlage 3). De toetsen en kaders zijn opgesteld voor de thema’s “Intensieve veehouderij” en “Industriële installaties” (thema’s lucht en water). Alle deelnemende inspecteurs hebben introductiedagen gevolgd. InfoMil en de Waterdienst (Helpdesk Water) hebben tijdens de voorbereiding, introductiedagen en uitvoering inhoudelijke ondersteuning geleverd. Door deze voorbereiding en werkwijze is sprake van een landelijke uniforme uitvoering van de toezichtactie. Vaststellen van de doelgroep Eind 2007 hebben de Inspecties per brief aan alle overheden aangegeven dat de doelgroep van het onderzoek wordt geselecteerd op basis van de door het bevoegde gezag ingevoerde gegevens in de IPPC-database. Begin 2008 is de IPPC-database geanalyseerd door de VI en IVW, waarbij er van uit is gegaan dat de database een goed beeld weergeeft van de feitelijke IPPC-implementatie bij de bevoegde instanties op dat moment. Gemeentespoor Uit de gegevens van de landelijke IPPC-database zijn begin 2008 de achterblijvende overheden geïdentificeerd. Een bevoegd gezag wordt als achterblijver geoormerkt, als uit de invoer van de database niet is op te maken of alle vergunningen en installaties voldoen aan de IPPC-richtlijn. Alle achterblijvers hebben een brief (bijlage 5) ontvangen met daarin de mededeling dat zij mogelijk bezocht zullen worden door de VI en IVW tijdens de toezichtactie. In het totaal hebben 250 gemeenten deze brief ontvangen. Hieruit zijn 40 gemeenten geselecteerd met de grootste implementatie-achterstand volgens de IPPC-database. Deze gemeenten zijn vervolgens bezocht tijdens de toezichtactie. Zoals eerder aangegeven is bij het vaststellen van de achterblijvende overheden aangenomen dat de database een goed beeld weergeeft van de feitelijke IPPC-implementatie bij de bevoegde instanties. Uit dit onderzoek blijkt dat dit een onjuiste aanname is. Hiermee zijn niet alle achterblijvers geïdentificeerd en zijn een aantal gemeenten ten onrechte als achterblijver gekenmerkt. Daarom is ervoor gekozen de bezochte gemeenten niet bij naam te noemen in deze rapportage. Provinciespoor Uit de uitdraai van de landelijke IPPC-database in april 2008 is gebleken dat bijna alle provincies volgens de database achterlopen met de implementatie. Daarom is ervoor gekozen ook alle provincies alsnog te betrekken bij deze toezichtactie. Rijkswaterstaatspoor Naar aanleiding van de inspectieonderzoeken die in 2006 zijn uitgevoerd, heeft Rijkswaterstaat een landelijke taskforce IPPC opgezet. Het doel van de taskforce was om de vergunningverlening op tijd te laten voldoen aan de IPPC-richtlijn. De Inspecties hebben de regionale diensten van Rijkswaterstaat schriftelijk gevraagd naar hun achterstanden en knelpunten op het gebied van de IPPC-implementatie. Tevens is aan de taskforce IPPC gevraagd om een landelijk overzicht van de voortgang door de regionale diensten van Rijkswaterstaat. Uitvoeren van de toezichtactie Gemeentespoor Alle bezoeken en interviews zijn uitgevoerd in april 2008. Tijdens de toezichtactie zijn door de VI en IVW alleen gemeenten bezocht. Hierbij is ook een beeld verkregen van de manier waarop waterschappen invulling geven aan de implementatie van de IPPC-richtlijn (met name de coördinatieregeling). Bezoeken aan waterschappen en regionale diensten van Rijkswaterstaat zijn niet nodig gebleken. Indien naar het oordeel van de Inspecties informatie over de Wvo-vergunningverlening in het gemeentelijk dossier ontbrak, is dit telefonisch of per e-mail opgevraagd. Hierdoor is de toezichtlast niet groter geweest dan strikt noodzakelijk. Tijdens de bezoeken is een algemeen interview gehouden over de implementatie van de IPPC-richtlijn en zijn de dossiers van Wm- en Wvo-vergunningen inhoudelijk beoordeeld. Bij het algemene interview is vooral aandacht besteed aan de IPPC-database en de manier waarop de IPPC-richtlijn bij de gemeenten wordt uitgevoerd. Op dossierniveau zijn de volgende beoordelingen uitgevoerd: Procedurele IPPC-toets; Onderzoek naar de algemene IPPC-onderwerpen; Bij de dossiers van industriële installaties zijn inhoudelijke BBT-toetsen uitgevoerd betreffende de prioritaire thema’s NOx, VOS, methaan, kwik, SOx, fijn stof, lachgas, cadmium en afvalwater. Een allesomvattende BBT-toets is binnen de beschikbare tijd niet mogelijk maar is ook niet noodzakelijk; Bij de dossiers van intensieve-veehouderij zijn inhoudelijke toetsen uitgevoerd met betrekking tot BBT van de stalsystemen, intern salderen, overgangstermijnen, fijn stof en omgevingstoets. In bijlage 2 zijn de gebruikte vragenlijsten inclusief de bijhorende werkinstructies opgenomen. Bij alle dossiers is de procedurele IPPC-toets uitgevoerd. Alleen als er sprake is van een actuele IPPC- vergunning is de kwaliteit van de vergunning verder beoordeeld en zijn onderzoeken naar de algemene IPPC-onderwerpen en de inhoudelijke aspecten uitgevoerd. Indien er geen sprake was van een actuele IPPC-vergunning, voldoet de vergunning per definitie niet aan de vereisten van de IPPC-richtlijn en de daarop gebaseerde nationale wetgeving. Als tijdens het bezoek tekortkomingen zijn geconstateerd, is overgegaan tot gerichte interventies. Interventies betreffende de Wm zijn uitgevoerd door de VI. Interventies betreffende de Wvo zijn uitgevoerd door de IVW. De interventies van de VI en IVW zijn onderling afgestemd. De interventies zijn uitgevoerd overeenkomstig de gezamenlijk vastgestelde landelijke interventiestrategie zoals opgenomen in het juridische kader (bijlage 3). Uitgangspunt is dat de Inspecties een bedrijf bezoeken: als de vergunning overgangstermijnen hanteert, waarvan naleving door het bedrijf onzeker is. als een vergunning overgangstermijnen hanteert, waarbij onduidelijk is of en op welke wijze het bevoegd gezag toezicht houdt. Tijdens de uitvoering bleek het niet nodig te zijn bedrijven direct te benaderen. Alle resultaten zijn per brief gecommuniceerd naar het onderzochte bevoegd gezag. Provincie- en Rijkswaterstaatspoor Alle provincies en regionale diensten van Rijkswaterstaat zijn in 2006 bezocht door de VI en IVW. De inspecties vonden voor deze groep een nieuw bezoek niet opportuun. In plaats daarvoor is gekozen voor een maatwerk-aanpak. Per brief, mail of interview is deze doelgroep gevraagd naar de feitelijke status van de implementatie van de IPPC-richtlijn en de knelpunten. Als uitgangspunt is hierbij gehanteerd dat de kwaliteit van de uitgevoerde BBT-toetsen door provincies en de regionale diensten van Rijkswaterstaat voldoet. Ook is niet gecontroleerd of de invoer in de database feitelijk juist is. Heranalyse IPPC-database Begin oktober 2008 is een heranalyse van de ingevoerde gegevens van de IPPC-database uitgevoerd en zijn de wijzigingen in de database sinds de uitvoering van de toezichtacties in kaart gebracht. Dit geeft een beeld van de implementatie-voortgang die sinds de IPPC-toezichtactie is geboekt. Overzicht resultaten De hier beschreven resultaten zijn niet geschikt voor vertaling naar een algemeen landelijk beeld voor de voortgang van de IPPC-implmentatie, omdat het onderzoek aan de hand van een selectieve steekproef (de achterblijvers) is uitgevoerd. Gemeentespoor (incl. waterschappen) Wm-vergunningen Bevindingen Tijdens de toezichtactie zijn in totaal 40 gemeenten bezocht en 181 dossiers beoordeeld (Wm-vergunningen), waarvan 72 dossiers van industriële installaties en 109 dossiers van intensieve veehouderijen. Bij alle dossiers is het algemene onderzoek (procedurele IPPC-toets) uitgevoerd. Alleen als er sprake was van een actuele IPPC-vergunning is ook de kwaliteit van de vergunning beoordeeld. Hierbij zijn een onderzoek naar de algemene IPPC-onderwerpen en inhoudelijke toetsen uitgevoerd. Tabel: Overzicht van aantallen onderzoeken en bevindingen bij gemeenten Totaal aantal uitgevoerde onderzoeken Aantal onderzoeken met positief oordeel Aandeel onderzoeken met positief oordeel Totaal overzicht Wm bevoegd gezag (gemeenten) 40 Bedrijven dossiers 181 31 17% - waarvan industriële installaties 72 4 6% - waarvan intensieve veehouderij 109 27 25% Algemeen onderzoek (procedurele IPPC-toets) Actuele IPPC-vergunning en BBT-toets, waarvan 181 125 69% waarvan industriële installaties 72 32 44% waarvan intensieve veehouderij 109 93 85% Actualiteit IPPC-database 181 63 35% Inhoudelijk onderzoek dossiers industriële installaties Algemene IPPC-onderwerpen 42 11 26% BBT-toets emissies 24 18 75% Inhoudelijke onderzoek dossiers intensieve veehouderij Algemene IPPC-onderwerpen uit Paragraaf 7 67 56 84% BBT-toets stalsystemen 68 62 91% Omgevingstoets 65 58 89% In bovenstaande tabel staat een overzicht van de voornaamste bevindingen. Naar aanleiding van deze tabel kan het volgende worden toegelicht. Algemeen onderzoek Van alle 181 onderzochte dossiers is bij 69% sprake van een actuele IPPC-vergunning volgens het bevoegd gezag, waarbij opvalt dat de implementatie van de IPPC-richtlijn bij dossiers van intensieve veehouderijen duidelijk voorop loopt ten opzichte van dossiers van industriële installaties. Er is sprake van een actuele IPPC-vergunning als een IPPC- en BBT-toets aantoonbaar is uitgevoerd door het bevoegd gezag. Alleen deze dossiers zijn aansluitend ook inhoudelijk beoordeeld door de VI. Ten aanzien van de overige 31% is geen verdergaand dossieronderzoek uitgevoerd en is het bevoegd gezag verzocht om uitvoering van een BBT-toets. Bij slechts 35% van de invoeren in de IPPC-database op dossierniveau is sprake van een actuele en volledige invoer. In alle overige gevallen is het bevoegd gezag verzocht de IPPC-database te actualiseren. Bij nagenoeg alle onderzochte gemeenten was voor één of meer dossiers geen sprake van volledige en actuele invoer, en is een verzoek tot actualisatie gedaan. Onderzoek industriële installaties Bij 24 dossiers is door de VI een BBT-toets betreffende de prioritaire thema’s uitgevoerd. Bij 25% van de beoordeelde dossiers (6 dossiers) heeft de VI geoordeeld dat de BBT-toets uitgevoerd door het bevoegd gezag onjuist of onvolledig is. Verder blijkt dat in het merendeel van de gevallen (74%) de algemene IPPC-onderwerpen in de vergunningen onvoldoende aandacht krijgen. Samenvattend betekent dit dat bij 64 % van de onderzochte Wm-dossiers: de installatie niet voldoet aan BBT, of niet is gemotiveerd waarom de vergunningeisen afwijken van de emissieniveaus die in de BREF’s geassocieerd worden met BBT (bij 6 dossiers van toepassing), of ten minste onduidelijk is of de installatie voldoet aan BBT. Dit laatste is het geval als door het bevoegd gezag geen IPPC- en BBT-toets aantoonbaar is uitgevoerd (bij 40 dossiers van toepassing). Onderzoek intensieve veehouderij Bij 68 dossiers zijn door de VI inhoudelijke toetsen uitgevoerd waaronder een BBT-toets van de stalsystemen. 91% van de dossiers zijn positief beoordeeld. Zoals eerder opgemerkt, lijkt de implementatie van de IPPC-richtlijn in de categorie intensieve veehouderij meer voortgang te boeken dan in de categorie industriële installaties. Ook voldoen de veehouderij-vergunningen gemiddeld beter aan de IPPC-voorschriften dan de vergunningen van industriële installaties. Een belangrijke oorzaak hiervan is waarschijnlijk dat een BBT-toets van intensieve veehouderijen inhoudelijk minder complex is dan van industriële installaties, vanwege de homogeniteit van de bedrijfstak. Interventies De beoordelingen van de 181 dossiers (Wm-vergunningen) hebben in totaal geresulteerd in 224 interventies. Per dossier zijn meerdere tekortkomingen en interventies mogelijk. In de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van alle uitgevoerde interventies naar gemeenten (Wm-bevoegd gezag). Tabel: Overzicht van aantallen interventies bij gemeenten (getallen = aantallen interventies; (%) = aandeel van de getoetste dossiers die niet voldoen aan de toetscriteria en waarbij een interventie van het aangegeven type is gedaan). Industriële installatie Intensieve veehouderij Totaal Verzoek om BBT-toets 32 (44%) 11 (10%) 43 Verzoek om actualisatie van de IPPC- database 48 (67%) 64 (59%) 112 (62%) Advies om ambtshalve wijziging betreffende algemene voorschriften 26 (36%) 11 (10%) 37 Verzoek om uitvoering coördinatieonderzoek 7 (17%) 0 7 Verzoek om informatie betreffende de omgevingstoets 0 7 (8%) 7 Formeel verzoek wijziging vergunning 12 1 13 Overige verzoeken en adviezen 3 2 5 Totaal 128 96 224 Naar aanleiding van deze tabel kan het volgende worden toegelicht. Verzoek om BBT-toets Het bevoegd gezag is verzocht om zo spoedig mogelijk een BBT-toets uit te voeren als bij het algemeen dossieronderzoek is geconstateerd dat de beoordeelde vergunning geen actuele IPPC-vergunning is en er geen BBT-toets is uitgevoerd door het bevoegd gezag. Een verzoek om BBT-toets is gedaan bij 43 dossiers. Dit betreft 44% van de beoordeelde dossiers van industriële installaties en 10% van de beoordeelde dossiers van intensieve veehouderijen. Verzoek om actualisatie van de IPPC-database Bij constatering van onvolledige en niet actuele invoer van de IPPC-database is het bevoegd gezag verzocht om de IPPC-database te actualiseren. Bij 112 (62 %) van de beoordeelde dossiers is verzocht om actualisatie van de invoer van de IPPC-database, waarbij de situaties voor dossiers van industriële installaties (67%) en van intensieve veehouderijen (59%) niet sterk verschilden en even slecht waren. Advies om ambtshalve wijziging betreffende algemene voorschriften Conform de IPPC-richtlijn moeten in Wm-vergunningen voorschriften opgenomen worden van meer algemene aard. Het niet opnemen van deze voorschriften heeft niet direct nadelige gevolgen voor het milieu. Gezien deze beperkte gevolgen is bij constatering het bevoegd gezag alleen in overweging gegeven over te gaan tot een ambtshalve wijziging. Dit advies is gegeven bij 37 dossiers. Dit betreft 36% van de beoordeelde dossiers van industriële installaties en 10% van de beoordeelde dossiers van intensieve veehouderijen. Verzoek om uitvoering coördinatieonderzoek De Wm- en Wvo-vergunning van een inrichting moeten gecoördineerd verleend worden. Als dit niet is gedaan, is onduidelijk of dit voor het milieu extra nadelige gevolgen heeft gehad die door de coördinatie hadden kunnen worden voorkomen. In deze situatie is verzocht om zo snel mogelijk een onderzoek hiernaar uit te voeren. Dit speelde bij 17% van de inhoudelijke beoordeelde dossiers van de categorie industriële installatie. Bij vergunningen van intensieve veehouderijen is overigens doorgaans geen Wvo-vergunning nodig. Daarmee speelt dit coördinatieaspect niet. Verzoek om informatie betreffende de omgevingstoets Bij intensieve veehouderijen moet bij de vergunningverlening een omgevingstoets worden uitgevoerd om vast te stellen of strengere emissiegrenswaarden moeten worden opgelegd in verband met bijvoorbeeld de geografische ligging en/of de plaatselijke milieuomstandigheden. Bij tekortkomingen wordt verzocht om aanvullende informatie betreffende het resultaat en/of de motiveringen van de omgevingstoets. Dit speelde bij 8% van de inhoudelijk beoordeelde dossiers. Formeel verzoek wijziging vergunning In het totaal is bij 13 dossiers een formeel verzoek ingediend. Dit betrof vooral dossiers van industriële installaties en slechts bij één enkel dossier betrof het een intensieve veehouderij. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de keramische industrie achterloopt wat betreft de implementatie van de IPPC-richtlijn. Daarom is bij een aantal beoordeelde dossiers van steenfabrieken, waar nog geen enkele actie was ondernomen betreffende de implementatie van de IPPC-richtlijn, meteen een formeel verzoek tot wijziging van de vergunning gedaan. Hierop hebben de betrokken gemeenten aangegeven dat men wacht op de oplegnotitie “BBT in de keramische industrie”. Inmiddels is tijdens de adviesgroep NeR vergadering van 11 september jl. deze oplegnotitie vastgesteld. De VI zal naar aanleiding hiervan een nazorgactie starten betreffende deze verzoeken. Hier is een actie gericht op de branche zinvol. Geboekt resultaat Onderstaande tabel geeft een overall overzicht van de voortgang van de IPPC-implementatie bij de onderzochte gemeenten (bron: IPPC-database). Tabel: Overzicht analyse van de invoer in de IPPC-database van de onderzochte gemeenten. Toelichting: (1) Wijzigingen = verwijdering van een bedrijf uit de database, toevoeging van een nieuw bedrijf, wijziging van het BBT-oordeel in de database; (2) Aandeel = aantal wijzigingen betrokken op het aantal van 2 oktober 2008; (3) Aandeel van de bedrijven waarvan de vergunning en installatie voldoen aan IPPC/BBT. Totaal van de 40 onderzochte gemeenten Intensieve veehouderijen Industriëlle installaties Aantal IPPC-bedrijven begin 2008 672 523 149 Aantal IPPC-bedrijven op 2 oktober 2008 669 544 125 Absoluut aantal wijzigingen (1) / aandeel wijzigingen (2) 153 / 23% 123 / 23% 30 / 24% Totale voortgang IPPC implementatie op 2 oktober 2008 (3) 73% 74% 70% Naar aanleiding van deze tabel kan het volgende worden toegelicht. Aantal IPPC-bedrijven Het aantal IPPC-bedrijven van de 40 onderzochte gemeenten is nagenoeg ongewijzigd naar aanleiding van de toezichtacties (2 oktober 2008 versus begin 2008). Per gemeente zijn de aantallen echter wel duidelijk gewijzigd. In het totaal zijn 153 wijzigingen uitgevoerd door de onderzochte gemeenten. Dit betekent dat 23% van de invoeren zijn gewijzigd. De bevindingen voor beide categorieën (intensieve veehouderij en industriële installaties) verschillen weinig. Door de toezichtactie is het IPPC-bedrijvenbestand van de onderzochte gemeenten opgeschoond. Voortgang IPPC-implementatie Een analyse van de invoer van de IPPC-database in oktober 2008 van de 40 onderzochte gemeenten laat een sterke voortgang van de IPPC-implementatie zien. Van de 669 IPPC-bedrijven voldoet 73% aan BBT (vergunning en installatie voldoen aan IPPC/BBT). De voortgang is te danken aan de feitelijke vooruitgang van de IPPC-implementatie door de onderzochte gemeenten, maar is ook toe te schrijven aan het wegwerken van een rapportage-achterstand. Interventies en nazorg Op de brieven van de VI is door de meeste gemeenten binnen een redelijke termijn gereageerd en naar tevredenheid van de Inspecties. Bij enkele gemeenten en dossiers is dat niet het geval, bijvoorbeeld in de categorie keramische industrie. Wvo-vergunningen Bevindingen Tijdens de toezichtactie zijn in totaal 42 Wvo-vergunningen onderzocht van 14 verschillende waterschappen en van 4 regionale diensten. Ook hier is bij alle dossiers het algemene onderzoek (procedurele IPPC-toets) uitgevoerd. De kwaliteit van de IPPC-vergunningen, die door het bevoegde gezag in de database als actueel zijn aangemerkt, is nader beoordeeld. In onderstaande tabel staat een overzicht van de voornaamste bevindingen. Tabel: Overzicht van aantallen onderzoeken en bevindingen met betrekking tot Wvo. Totaal aantal uitgevoerde onderzoeken Aantal onderzoeken met positief oordeel Aandeel onderzoeken met positief oordeel Bij Wvo bevoegd gezag 18 Onderzoek basisgegevens Actuele IPPC-vergunning en BBT-toets 42 28 67% IPPC-database actueel 42 19 45% Inhoudelijk onderzoek Toets emissievoorschriften 31 28 90% Alle onderzochte dossiers vallen in de categorie van industriële installaties. Wvo-vergunningen zijn bij intensieve veehouderijen doorgaans niet van toepassing, omdat er geen sprake is van Wvo-vergunningpichtige lozingen. Algemeen onderzoek (onderzoek basisgegevens) Van alle 42 onderzochte dossiers is bij 67% sprake van een actuele IPPC-vergunning volgens het bevoegd gezag. Er is sprake van een actuele IPPC-vergunning als een IPPC- en BBT-toets aantoonbaar is uitgevoerd door het bevoegd gezag. Alleen deze dossiers zijn aansluitend ook inhoudelijk beoordeeld door de IVW. Ten aanzien van de overige 33% is geen verdergaand dossieronderzoek uitgevoerd en is het bevoegd gezag verzocht om uitvoering van een BBT-toets. Bij 45% van de 42 onderzochte dossiers is sprake van een actuele en volledige invoer in de IPPC-database. In alle overige gevallen is het bevoegd gezag verzocht de IPPC-database te actualiseren. Inhoudelijk onderzoek In totaal zijn 31 dossiers onderzocht, waarvan 28 dossiers (67%) positief zijn beoordeeld. Drie dossiers (7%) beschikten niet over een actuele en gecoördineerde Wm-vergunning en bij 11 dossiers (26%) ontbrak een BBT-toets. Dit betekent dat bij 33% van de onderzochte Wvo-dossiers de installatie niet voldoet aan de vereisten van de IPPC-richtlijn of dat ten minste niet gemotiveerd is waarom de vergunningeisen afwijken van de emissieniveaus die in de BREF’s geassocieerd worden met BBT. Interventies In het totaal zijn door de IVW 14 brieven aan waterschappen en 4 brieven aan Rijkswaterstaat verstuurd met 37 interventies. Dit betreft de navolgende interventies. Verzoek om BBT-toets Het bevoegd gezag is verzocht om zo spoedig mogelijk een BBT-toets uit te voeren als bij het algemeen dossieronderzoek is geconstateerd dat de beoordeelde vergunning geen actuele IPPC-vergunning is en er geen BBT-toets is uitgevoerd door het bevoegd gezag. Als bij deze toets blijkt dat de installatie nog niet voldoet, moet hierop de vergunning en installatie spoedig aangepast worden. Een verzoek om BBT-toets is gedaan bij 11 van de 42 dossiers (26%). Verzoek om actualisatie van de IPPC-database Bij constatering van onvolledige en niet actuele invoer van de IPPC-database is het bevoegd gezag verzocht om de IPPC-database te actualiseren. Bij 23 van de 42 beoordeelde dossiers (55%) is verzocht om actualisatie van de invoer van de IPPC-database. Advies tot ambtshalve wijziging Bij 3 van de 31 inhoudelijk beoordeelde dossiers (10%) is geconstateerd dat de BBT-toets inhoudelijk niet goed is uitgevoerd en is geadviseerd tot ambtshalve wijziging van de Wvo-vergunning. Provinciespoor (incl. DCMR) Alle provincies en DCMR zijn betrokken bij de toezichtactie. Ze zijn gevraagd naar de feitelijke status van de implementatie van de IPPC-richtlijn en de knelpunten. Dit is gedaan per brief, per mail of telefonisch. Bij enkele provincies is door middel van ambtelijk en/of bestuurlijk overleg druk uitgeoefend. Onderstaande tabel geeft een overall overzicht van de voortgang van de IPPC-implementatie bij provincies (bron: IPPC-database). Tabel: Overzicht van aantal IPPC-bedrijven met provincie als bevoegd gezag, en de voortgang (% van de vergunningen dat IPPC-proof is); 7 april en 28 augustus 2008 zijn de peildata waarop de IPPC-database is uitgelezen. Totaal aantal IPPC- bedrijven op 7 april 2008 Totaal aantal IPPC- bedrijven op 28 augustus 2008 Totale voortgang IPPC-implementatie op 7 april 2008 Totale voortgang IPPC-implementatie op 28 augustus 2008 560 556 74% 93% Aantal IPPC-bedrijven Het landelijk aantal IPPC-bedrijven met de provincie als bevoegd gezag is nagenoeg ongewijzigd naar aanleiding van toezichtacties (augustus versus april 2008). Per provincie zijn de aantallen echter wel duidelijk gewijzigd. Tot april 2008 zijn de IPPC-bedrijven onvoldoende bijgewerkt in de IPPC-database door provincies. Onderstaande grafiek laten de wijzigingen voor elk van de provincies zien. Door de toezichtactie is het IPPC-bedrijvenbestand opgeschoond. Voortgang IPPC-implementatie Een analyse van de invoer van de IPPC-database in augustus 2008 laat zien dat er in het totaal 558 provinciale IPPC-bedrijven zijn waarvan 93% voldoet aan BBT (vergunning en installatie voldoen aan IPPC/BBT). In april 2008 was dit nog maar 74%. 37 provinciale IPPC-bedrijven (7%) met achterblijvende vergunningen voldoen nog niet aan BBT of het is ten minste niet duidelijk of zij voldoen aan BBT. Onderstaande tabel laat de wijzingen per provincie zien. De sterke toename wordt deels veroorzaakt door de feitelijke vooruitgang van de IPPC-implementatie door provincies en is ook toe te schrijven aan het wegwerken van een rapportage-achterstand door provincies. Rijkswaterstaatspoor Op 1 juli 2008 is opnieuw de landelijke IPPC-database voor wat betreft de Wvo-vergunningen van Rijkswaterstaat uitgelezen. Hieruit blijkt dat 94% van de Wvo-vergunningen van Rijkswaterstaat voldoet aan de IPPC-richtlijn. Van de overige 6% zijn de ontwerpbeschikkingen inmiddels gereed. In een aantal gevallen wachten deze op de coördinatie met de Wm-vergunning. Uit de dossiers die tijdens de toezichtactie zijn beoordeeld in samenhang met de gemeentelijke Wm-vergunning is het beeld bevestigd dat Rijkswaterstaat de IPPC-richtlijn voldoende in de vergunningverlening heeft geïmplementeerd. Conclusies en aanbevelingen Op basis van het uitgevoerde onderzoek komen de Inspecties tot de volgende conclusies en aanbevelingen. Conclusies Conclusies betreffende de rapportage De beoordeelde decentrale overheden rapporteren onvoldoende over de uitvoering van de IPPC-richtlijn. Daardoor is van sommige vergunningen geen actuele informatie bekend. Intussen is er wel sprake van een inhaalslag betreffende de rapportage. De toezichtactie heeft er aan bijgedragen dat overheden meer aandacht geven aan het rapporteren in de database. Hierdoor ontstaat landelijk een beter inzicht in de voortgang van de implementatie. De huidige opzet van het verstrekken van informatie via een landelijke database door een groot aantal overheden is kwetsbaar en geeft onvoldoende waarborgen voor een volledig en uniform landelijk beeld. Bij het vaststellen van de achterblijvende overheden is aangenomen dat de database een goed beeld geeft van de feitelijke IPPC-implementatie bij de bevoegde instanties. De resultaten laten zien dat dit een onjuiste aanname is. Hiermee zijn niet alle achterblijvers geïdentificeerd en zijn een aantal gemeenten ten onrechte als achterblijver aangemerkt. Conclusies betreffende de implementatie Een deel van de decentrale overheden blijkt onvoldoende prioriteit te geven aan een tijdige uitvoering van de IPPC-richtlijn. De onderlinge verschillen in de implementatie-voortgang zijn groot. Bij een aantal overheden is geen sprake meer van een achterstand en is de implementatie van de IPPC-richtlijn gereed. Bij andere overheden is sprake van een sterk achterlopende voortgang en is de implementatie voor minder dan 50% gereed. Bij de onderzochte gemeenten voldoen gemiddeld 73% van de IPPC-bedrijven aan de IPPC-richtlijn, waarbij bij beide categorieën de voortgang ongeveer gelijk is (intensieve veehouderij 74%; industriële installaties 70%). Bij de provincies (incl. DCMR) voldoen gemiddeld 93% van de IPPC-bedrijven aan de IPPC-richtlijn. De Wvo-decentrale overheden lopen gemiddeld minder ver achter in de uitvoering in vergelijking met de Wm-decentrale overheden. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de keramische industrie achterloopt met de implementatie van de IPPC-richtlijn. Conclusies betreffende de kwaliteit van IPPC-vergunningen De kwaliteit van de beoordeelde vergunningen is naar het oordeel van de Inspecties niet in alle gevallen voldoende. Zo voldoet een belangrijk deel van de beoordeelde vergunningen of installaties niet aan BBT of is niet gemotiveerd waarom de vergunningvoorschriften afwijken van de BREF’s. De kwaliteit van de vergunningen in de categorie intensieve veehouderij is gemiddeld beter dan van industriële installaties. Bij de beoordelingen van 181 gemeentelijke Wm-vergunningen is een groot aantal inhoudelijke tekortkomingen vastgesteld. Deze hebben geleid tot 112 inhoudelijke interventies. Bij de beoordelingen van 42 Wvo-vergunningen is een beperkter aantal inhoudelijke tekortkomingen vastgesteld. Deze hebben geleid tot 14 inhoudelijke interventies. Inhoudelijke beoordelingen van provinciale Wm-vergunningen zijn niet uitgevoerd. Bij dit onderzoek was aangenomen dat de kwaliteit van provinciale Wm-vergunningen voldoet. Echter recente uitspraken van de Raad van State RvSt laten zien dat dit niet altijd het geval is. Aanbevelingen / Vervolg De Inspecties zullen bij het vervolg van dit onderzoek zonodig “doorpakken”, waarbij het opleggen van sancties een reële maatregel is. De Inspecties hebben het voornemen om in 2009 een nieuwe toezichtactie uit te voeren, gericht op de achterblijvende overheden en op de kwaliteit van vergunningen, ook met betrekking tot de provincies. De Inspecties zullen naar aanleiding van dit rapport alle overheden verder stimuleren en daarbij de nieuwe toezichtactie 2009 aankondigen. Binnen de rijksoverheid wordt de mogelijkheid besproken om in samenwerking met decentrale overheden te onderzoeken of het inwinnen van regionale voortgangsinformatie die landelijk moet worden gerapporteerd, effectiever en betrouwbaarder kan worden uitgevoerd. Daarbij kan gedacht worden aan het bouwen van ‘interfaces’ waarmee regionale en landelijke informatiesystemen met elkaar kunnen communiceren. Voor Wvo-vergunningen functioneert reeds zo’n interface waarmee dit soort informatie grotendeels automatisch actueel wordt gehouden. Bijlagen Bijlage 1: Projectplan Projectplan van de VI en IVW, Landelijke IPPC toezichtactie 2008 - “Bevoegd gezag en bedrijven in beweging”, 14 februari 2008 Bijlage 2: Toetsingskader Vragenlijsten en werkinstructies: 2.1 Algemene vragenlijst 2.2 Dossieronderzoek chemische installaties, procedurele toets 2.3 Dossieronderzoek chemische installaties, inhoudelijke toetsen lucht en water 2.4 Dossieronderzoek intensieve veehouderij Bijlage 3: Juridisch kader Memo van VI en IVW d.d. 18 maart 2008 BIJLAGE 1 BIJ RAPPORT IPPC-TOEZICHTACTIE 2008: PROJECTPLAN PROJECTPLAN < Landelijke IPPC toezichtactie 2008 "Bevoegd gezag en bedrijven in beweging" Prioriteit product Datum 14 februari 2008 Productcode TIM 7060303301 Versienr. 6, definitief Programmacode BPS Naam Auteur BR Keller (VI) en H Emond (IVW) 1. Probleemanalyse Algemeen De implementatie van de IPPC-richtlijn staat hoog op de agenda van de VROM-Inspectie (VI) en de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW), want: De IPPC-richtlijn is van belang voor het behalen van rijksdoelstellingen. De IPPC-richtlijn stelt eisen aan milieuvergunningverlening en -toezicht met als doel verontreiniging door industriële activiteiten en intensieve veehouderij te voorkomen en te bestrijden. De milieumaatregelen voortvloeiende uit de IPPC-richtlijn zijn noodzakelijk om de landelijke en Europese emissiereductiedoelen (rijksdoelstellingen) voor bijvoorbeeld zwaveldioxide (SO2) en ammoniak (NH3) te halen uit de NEC (national emission ceilings)-richtlijn en de doelen van de kaderrichtlijn water. De milieumaatregelen kunnen ook noodzakelijk zijn om de lokale milieukwaliteit te verbeteren, bijvoorbeeld om stankoverlast te verminderen. De politieke relevantie van de IPPC-richtlijn is hoog. De Europese Commissie kan Nederland in gebreke stellen voor onvoldoende uitvoering van de IPPC-richtlijn. Schrale troost is wellicht dat veel meer Lidstaten achterstanden hebben, vaak zelfs grotere. Ook de Tweede Kamer volgt het dossier. De Tweede Kamer wil de kwaliteit van vergunningverlening en toezicht verbeteren, zowel met het oog op betere dienstverlening als het halen van milieudoelen. Betere uitvoering van milieuregelgeving is één van de prioriteiten van de Minister (toekomstagenda Milieu). Wat er vooraf ging / toelichting interventiestrategie De VROM-Inspectie (VI) en de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) hebben in 2004 een eerste onderzoek uitgevoerd naar de stand van zaken van de uitvoering van de IPPC-richtlijn in Nederland. Hieraan is in de tweede helft van 2006 een vervolg gegeven. Er is wederom onderzoek uitgevoerd bij het Wvo- en Wm-bevoegd gezag naar de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de verplichtingen die voortkomen uit de IPPC-richtlijn en de gewijzigde Wm en Wvo van 1 december 2005. Bij dit onderzoek bleek dat de uitvoering van de IPPC-richtlijn door het bevoegd gezag onvoldoende is. In totaal vallen in Nederland circa 2500 inrichtingen onder de IPPC-richtlijn. Ongeveer eenderde van de vergunningen en bedrijven voldeed toen niet aan de eisen van de richtlijn (zie ook bijlage 2: conclusies uit het 2006-onderzoek). Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek uitgevoerd in 2006 is een gezamenlijk projectplan van de VI en IVW opgesteld, getiteld “IPPC project 2007 en doorkijk naar 2008”. In dit overkoepelende projectplan is de algehele probleemanalyse, doelstelling en aanpak beschreven. Overeenkomstig deze aanpak zijn intussen adviezen en aanbevelingen uitgebracht (in het kader van compliance assistance) en enkele algemene knelpunten opgelost (bijvoorbeeld van de thema’s RWZI’s en intensieve veehouderij). Hiernaast is in 2007 gestart met de ontwikkeling van gezamenlijke toezichtinstrumenten voor de VI en IVW. In 2008 worden deze instrumenten ingezet. In het projectplan is aangekondigd dat in 2008 mogelijk een landelijke toezichtactie wordt uitgevoerd. Tevens zijn in 2007 twee interventiestrategie-sessies uitgevoerd, één voor het thema industrie en de tweede voor het thema intensieve veehouderij. Interventiedeskundigen, de beleidsdirectie SB en BWL, medewerkers van de IVW en de VI en een communicatiedeskundige hebben deelgenomen aan de sessies. Hieruit is geconcludeerd dat voor een nieuwe impuls voor verdere vermindering van de implementatie-achterstand (kwantitatief en kwalitatief) de uitvoering van inspecties bij achterblijvers (bevoegd gezag en bedrijven) de interventie is met de grootste slaagkans. Alleen inspecties zijn niet voldoende; ook het opleggen van sancties en het “doorpakken” is essentieel. De “niet-weten fase” waarbij vooral compliance assistance is toegepast is afgesloten. De beleidsdirectie SB hecht er grote waarde aan dat ook echt “doorgepakt” wordt, want de EC moet ervan overtuigd worden dat Nederland alle maatregelen heeft genomen voor het verminderen van de implementatie achterstand van de IPPC-richtlijn. Ook voor het tijdig bereiken van de milieudoelen is dit belangrijk. In verband hiermee is in 2007 een pilot uitgevoerd naar de inzet van de repressieve interbestuurlijke toezicht instrumenten “verzoek tot actualisatie” en “verzoek tot intrekking” aan de hand van (externe) signalen van milieuorganisaties. Deze instrumenten worden ingezet in de toezichtactie van 2008. Shaming by naming is eveneens als mogelijke sanctie genoemd. Voor het intrabestuurlijk toezicht (IVW – RWS) wordt een ambtelijk hiërarchische insteek gekozen, aangezien de staatssecretaris geen interventies aan zich zelf kan richten. Deze overgang van compliance assistance naar handhaving is afgestemd met de (waarnemend) ig van de VI. Tevens geven eerste signalen uit het veld aan dat voor het oplossen van concrete implementatie-knelpunten de repressieve interbestuurlijk toezicht-instrumenten “verzoek tot actualisatie” en “verzoek tot intrekking” inderdaad de juiste middelen zijn. Overigens zal bij de invulling van deze interventiestrategie in individuele gevallen maatwerk worden toegepast, waarbij het uitgangspunt is dat de achterstand (kwantitatief en kwalitatief) bij zowel het bevoegd gezag als de bedrijven wordt weggewerkt. Met betrekking tot het desbetreffende bevoegd gezag (gemeente en provincie) zal daarbij worden afgestemd met de regio-accounts van de VI, bijvoorbeeld omdat er ten aanzien van vergunningverlening en toezicht in breder verband al een verbetertraject loopt waar de VI bij betrokken is. Draagvlak voor de interventiestrategie Naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek in 2006 schrijft de minister van Ruimte en Milieu mede namens de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat in een brief aan de Tweede Kamer (kenmerk DGM/SB2007046125, dd13-06-2007): “De VROM-Inspectie en de Inspectie Verkeer en Waterstaat zullen hun inspanningen om de betrokken overheden te stimuleren intensiveren. Tot 1 januari 2008 gebeurt dit door middel van ‘compliance assistance’, waarbij in sectorspecifieke projecten het bevoegd gezag wordt ondersteund.Gezien het Europeesrechtelijke belang van een juiste en tijdige uitvoering van de IPPC-richtlijn zullen de VROM-Inspectie en de Inspectie Verkeer en Waterstaat vanaf 1 januari 2008 het bevoegd gezag op dit punt inspecteren uitgaande van een naleving- en interventiestrategie die momenteel door de gezamenlijke inspecties wordt ontwikkeld. Echter, met inspanningen van alle betrokkenen is het mijns inziens mogelijk dat eind dit jaar het overgrote deel van de vergunningen en bedrijven voldoet aan de IPPC-richtlijn.” In de aanbiedingsbrief “Circulaire wijziging ammoniakwetgeving en uitvoering IPPC-richtlijn” (kenmerk 31 juli 2007 BWL/2007065530) aan het Wm bevoegd gezag deelt de minister van Ruimte en Milieu wederom mee, dat zij de VI heeft gevraagd toezicht te houden op een tijdige uitvoering van de IPPC-richtlijn door het bevoegd gezag. In het bilateraal overleg van juni tussen VI (Gerard Wolters) en DGM (Jaap Enter) is afgesproken dat begin 2008 een toezichtactie IPPC wordt uitgevoerd, wat begrepen kan worden als een invulling van het aangekondigde toezicht door de minister van Ruimte en Milieu. In de brief “Rapportage en Interbestuurlijk toezicht IPPC-richtlijn” van 29 oktober 2007 van de minister van Ruimte en Milieu (mede namens de staatssecretaris van Verkeer en Watersstaat) aan het Wm en Wvo bevoegd gezag wordt de gezamelijke landelijke toezichtaktie IPPC aangekondigd. Inhoudelijke afstemming heeft plaatsgevonden met de (waarnemend) ig van de VI naar aanleiding van de in 2007 uitgevoerde pilot naar de inzet van de repressieve interbestuurlijke toezicht-instrumenten “verzoek tot actualisatie” en “verzoek tot intrekking”. Het voorliggende projectplan is een product van het landelijke projectteam IPPC/NEC, met vertegenwoordigers van de VI (afdelingen V&R, afval en overheden), de IVW, DGM-SB, InfoMil en de vakspecialist industrie. De aanpak betreffende intensieve veehouderij is afgestemd met DGM-BWL. Samen met IPO en VNG is onderkend dat bepaalde ontwikkelingen –zoals de IPPC-richtlijn- zeer complex zijn en dat een verbeterslag gerealiseerd moet worden bij de uitvoering. Hiervoor is het project KIVH (kwaliteit impuls vergunningverlening en handhaving) opgestart, getrokken door DGM-SB. Met deze ontwikkeling wordt rekening gehouden bij de uitvoering van de toezichtactie. Nieuw rapportage verzoek van de EC Nadat de termijn van 30 oktober 2007 is verstreken, heeft de Europese Commissie EC op 13 november 2007 Nederland verzocht binnen 2 maanden de volgende gegevens aan te leveren: het totale aantal bestaande IPPC-installaties in NL; het aantal nieuwe, opnieuw getoetste en waar nodig bijgestelde vergunningen voor bestaande IPPC-installaties. Op basis van de landelijke IPPC-database zal deze informatie ingewonnen en gerapporteerd worden aan de Europese Commissie. De toezichtactie is niet bedoeld als verificatieslag van de IPPC-database maar primair als stimuleeractie van bedrijven en bevoegd gezag die achterblijven bij de implementatie van de IPPC-richtlijn. De toezichtactie richt zich dan ook vooral op de “achterblijvers” (zie hoofdstuk 4.1), waarbij tevens een meer nauwkeurig beeld wordt verkregen over de feitelijke implementatie van de IPPC-richtlijn bij het achterblijvende bevoegd gezag en de bedrijven. Inbedding van de toezichtactie In het portefeuilleoverleg V&R is uitgesproken dat de toezichtactie IPPC een plek moet krijgen binnen het lopende IPPC/NEC project 2007/2008. De doelen van de toezichtactie dienen te passen binnen de algemene doelstelling van het IPPC-NEC project. In de toezichtactie worden de ontwikkelde instrumenten zoals de interventiestrategieën en toetsingmiddelen ingezet. Met deze toetsingsmiddelen kan niet alleen de algemene status van de implementatie van de IPPC-richtlijn door een bevoegd gezag beoordeeld worden maar ook de kwaliteit van de vergunningen. Ook is in 2007 onderzoek gedaan naar de inzet van de repressieve ibt instrumenten “verzoek tot actualisatie” en “verzoek tot intrekking” aan de hand van (externe) signalen van milieuorganisaties. Deze instrumenten worden ingezet in de toezichtactie van 2008. 2. Resultaten van het project De resultaten van de toezichtactie dienen te passen binnen de algemene doelstelling van het IPPC-NEC project. De doelstelling van het lopende (overkoepelende) landelijke IPPC-NEC project 2007 is: Bevorderen van het verminderen van de implementatieachterstand van de IPPC-richtlijn door gemeenten, provincies, regionale diensten rijkswaterstaat en waterschappen; voor de rijksinspecties VI en IVW ligt daarbij de nadruk op de resterende specifieke knelpunten intensieve veehouderij, afval en RWZI’s. Ontwikkelen van de instrumenten om in 2008 toezicht te houden op een goede kwalitatieve invulling van IPPC bij installaties met “hoge” emissies. Als logisch vervolg hierop is de doelstelling van het landelijke IPPC-NEC project 2008: Verminderen van de implementatieachterstand van de IPPC-richtlijn door gebruik van de ontwikkelde interventiestrategie. Toezicht houden op een goede kwalitatieve invulling van IPPC bij installaties met “hoge” emissies met behulp van de ontwikkelde toetsingsinstrumenten en interventiestrategie. De beoogde resultaten van de toezichtactie zijn: Het vaststellen en rapporteren van de voortgang van de implementatie van de IPPC-richtlijn bij “achterblijvende” overheden (bevoegd gezag) en bedrijven. Het verminderen van de implementatie-achterstand van de IPPC-richtlijn bij overheden (bevoegd gezag) en bedrijven door middel van interventies. Input leveren voor de follow-up van dit landelijke project IPPC/NEC in 2009. De volgende ambities van het naleefgedrag zijn vastgesteld in overleg met de beleidsdirectie DGM-SB: Nulmeting (op eind 2006): 25 % is IPPC-proof, voor 25 % loopt de procedure en is de verwachting dat ze per 30 oktober 2007 IPPC-proof zal zijn, voor 50 % is de IPPC-situatie volledig onbekend. Gewenst naleefgedrag op 30 oktober 2007: 80 % is IPPC-proof (incl. lopende procedures) en voor max. 20 % is de IPPC-situatie onbekend op 30 oktober 2007. Op dit moment wordt het naleefgedrag door InfoMil in kaart gebracht aan de hand van de landelijke IPPC-database ten behoeve van de rapportage aan de EC. Omdat de toezichtactie een half jaar na het verstrijken van de datum van 30 oktober 2007 wordt uitgevoerd, zijn de streefcijfers verder aangescherpt, namelijk als volgt. Gewenst naleefgedrag in april 2008: 98 % is IPPC-proof (incl. lopende procedures en beschikkingen met overgangstermijnen) en voor max. 2 % is de IPPC-situatie onbekend. De volgende effecten worden beoogd: Een volledige implementatie (98% naleefgedrag) van de IPPC-richtlijn bij de bedrijven is van belang voor het behalen van rijksdoelstellingen (NEC doelstellingen). Nadat de IPPC-richtlijn volledig is geïmplementeerd kan onderzocht worden of en welke aanvullende maatregelen nodig zijn voor het behalen van de rijksdoelstellingen (NEC doestellingen). De volledige implementatie van de IPPC-richtlijn is dan ook een belangrijke mijlpaal voor de beleidsdirectie KvI. Nederland wordt niet in gebreke gesteld door de EC. Opmerking: Zoals beschreven in hoofdstuk “Probleemanalyse” onder kop “Nieuw rapporatageverzoek van de EC” is de toezichtactie niet bedoeld als verificatieslag van de IPPC-database maar primair als stimuleeractie van bedrijven en bevoegd gezag die achterblijven bij de implementatie van de IPPC-richtlijn. Het implementatie-niveau van de IPPC-richtlijn (naleefgedrag) wordt vastgesteld met behulp van de IPPC-database. InfoMil voert de analyse van de implementatie uit. Nu is sprake van ca. 80 % implementatie van de IPPC-richtlijn (20 % implementatieachterstand) . De toezichtactie is een belangrijke interventie om een verdere verlaging van de implementatieachterstand te bewerkstelligen. Bij 98% implementatie zijn geen interventies meer nodig van de VI en IVW. 3. Activiteiten De gehele toezichtactie bestaat uit de volgende 6 stappen/hoofdactiviteiten: voorbereiding; vaststellen doelgroep; uitvoering toezichtactie; nazorgacties; communicatie; rapportage en aanbevelingen. evaluatie Hieronder zijn deze hoofdactiviteiten afzonderlijk nader uitgewerkt. Tevens is in bijlage 3 een flowdiagram bijgevoegd, ter verduidelijking van het gehele proces van de toezichtactie (gemeentespoor, provinciespoor en bedrijvenspoor). 3.1 Voorbereiding In het lopende IPPC project worden de inhoudelijke IPPC toetsen, toetsingkaders en de juridische kaders opgesteld voor de thema’s intensieve veehouderijen en voor IPPC Installaties niet intensieve veehouderijen zijnde (thema lucht, water en afval). Deze instrumenten worden ingezet in de toezichtactie van 2008. In oktober 2007 is een pilot uitgevoerd, waarbij een deel van de ontwikkelde toetsen en kaders is ingezet voor inhoudelijke beoordeling van externe signalen betreffende installaties die niet aan de IPPC-richtlijn zouden voldoen. Naar aanleiding van deze pilot zijn twee verzoeken tot actualisatie van Wm-vergunningen gedaan. 3.2 Vaststellen doelgroep Met behulp van de landelijke IPPC-database worden begin 2008 de achterblijvende bevoegde gezagen geïdentificeerd. Daarnaast worden signalen over achterblijvende bedrijven geïnventariseerd. De signalen kunnen afkomstig zijn van het bevoegd gezag, milieuorganisaties, intern, enz. De toezichtactie is gericht zowel op de achterblijvende Wm en Wvo bevoegde gezagen als op de achterblijvende bedrijven. Er zijn twee categorieën achterblijvers. Een bevoegd gezag wordt als achterblijver geoormerkt als vermoed wordt, dat de implementatie van de IPPC richtlijn niet adequaat wordt opgepakt. Vermoedelijk zijn vooral gemeenten en waterschappen achterblijvers en niet zo zeer provincie en rijkswaterstaat. Bedrijven die (nog) niet bbt toepassen vormen de tweede categorie achterblijvers. Als blijkt bij de toezichtactie dat onvoldoende inspanningen worden geleverd om te voldoen aan de IPPC-richtlijn wordt overgegaan tot gerichte interventies. De interventies kunnen zich niet alleen richten op het betrokken bevoegd gezag maar ook op het bedrijf. Zoals hiervoor genoemd zal de interventie per geval maatwerk zijn, bijvoorbeeld omdat er al een interventietraject loopt van de VI ten aanzien van vergunningverlening en toezicht door een bepaalde gemeente. Doelgroep bevoegd gezag: In de volgende twee situaties kan een bevoegd gezag in de categorie “achterblijver” vallen: de invoer in de IPPC database is ondanks alle inspanningen (door VROM, IVW, VI en InfoMil) onvolledig en/of onzorgvuldig; er zijn signalen van niet in orde zijnde vergunningen en installaties bij bedrijven. Afhankelijk van de omvang van de totale groep, worden alle of een steekproef van de “achterblijvers” bezocht tijdens de toezichtweken. Vooral gemeenten zullen bezocht worden tijdens de toezichtactie. Tijdens het bezoek aan de gemeenten wordt ook een beeld verkregen over de manier waarop waterschappen invulling geven aan de implementatie van de IPPC-richtlijn. Bezoeken aan waterschappen vinden alleen plaats als het verkregen beeld bij de gemeenten hiervoor aanleiding geeft. Hierdoor wordt de toezichtlast niet groter dan strikt noodzakelijk. Omdat alle provincies en directies in 2006 zijn bezocht en naar aanleiding van de onderzoekresultaten van toen IPO en rijkswaterstaat toezeggingen hebben gedaan inzake de tijdige implementatie van de IPPC-richtlijn, kan voor deze groep een beperktere aanpak gekozen worden dan voor gemeenten en waterschappen. Per brief/interview zal deze doelgroep gevraagd worden naar bekende knelpunten bij de implementatie van de IPPC-richtlijn. Deze knelpunten kunnen een plek krijgen in de toezichtweken; grote knelpunten krijgen een maatwerk-aanpak en vallen buiten de toezichtweken (te arbeidsintensief) en worden als follow-up weggezet. Een bezoek aan provincies en/of directies kan niet op voorhand uitgesloten worden. Doelgroep bedrijven: In de volgende situaties kan een bedrijf in de categorie “achterblijver” vallen: er is een signaal van het bevoegd gezag dat het bedrijf onvoldoende meewerkt (zie ook alinea doelgroep bevoegd gezag); er is een extern signaal van bijvoorbeeld milieuorganisaties; het betreft bedrijven met vergunningen waarin overgangstermijnen genoemd zijn. Bedrijven met een actuele vergunning, waar de VI en IVW tot oordeel komen dat er een beoordelingsfout is gemaakt door het bevoegd gezag, vallen niet onder de categorie achterblijvers. In dit geval wordt alleen richting bevoegd gezag geïntervenieerd. Bedrijven behorende tot de branche intensieve veehouderij worden tijdens de toezichtactie van april 2008 niet bezocht, ook al is bekend dat binnen deze branche er een groot aantal achterblijvers zal zijn. De stimulerende acties richten zich nu nog zuiver op het Wm bevoegd gezag, omdat de “Circulaire wijziging ammoniakwetgeving en uitvoering IPPC-richtlijn” (kenmerk 31 juli 2007 BWL/2007065530) van 31 juli 2007 pas voldoende duidelijkheid heeft gegeven over een aantal uitvoeringsaspecten van de IPPC-richtlijn bij boeren bedrijven. Wel wordt mogelijk een gerichte actie bij de “boerenbedrijven” eind van dit jaar uitgevoerd als follow-up actie van de toezichtactie. Hiervoor zal een specifieke interventiestrategie worden uitgewerkt, waarin ook een mogelijke rol van LNV verkend zal worden. Uitbreidingsvergunningen en vergunningen van “varkensboerderijen” dienen zo spoedig mogelijk te voldoen aan de bref en worden betrokken bij dit onderzoek. De “pluimveeboerderijen voldoen tot 2010 aan de bref en moeten pas na 2010 maatregelen nemen om te blijven voldoen aan bbt en vallen hierdoor per definitie buiten de doelgroep achterblijvers. In verband met milieurelevantie richt zich de toezichtactie van april op de uitbreidingsvergunningen en vergunningen van “varkensboerderijen. In twee situaties kan worden overgegaan tot bedrijfsbezoeken: Een oordeel over achterblijvende bedrijven geschiedt in eerste instantie aan de hand van een dossieronderzoek en interview bij het betrokken bevoegd gezag. Alleen als het onderzoek bij het bevoegd gezag onvoldoende duidelijkheid geeft over de feitelijke situatie bij het bedrijf zal overgegaan worden tot een bedrijfsbezoek. Het bevoegd gezag vraagt om ondersteuning om het bedrijf in “beweging te krijgen”. Opgemerkt dient te worden dat het niet binnen de bevoegdheid ligt van de IVW om bedrijven te bezoeken. Zij zal daar dan ook terughoudend mee omgaan en alleen meewerken onder verantwoordelijkheid van de VI én met toestemming/uitnodiging van het Wvo bevoegd gezag. 3.3 Uitvoering toezichtactie Gemeentespoor (incl. waterschappen) De toezichtactie wordt getrapt uitgevoerd. Eerst wordt het Wm en Wvo bevoegd gezag bezocht (fase 1). Naar aanleiding van deze inspectie kan besloten worden om over te gaan tot een bezoek aan het betrokken bedrijf (fase 2). Fase 1, inspectie bij bevoegde gezagen: Hierin wordt primair de Wm bevoegde gezagen bezocht die zijn geïdentificeerd als achterblijvers. Naar aanleiding hiervan kan tevens het betrokken Wvo bevoegd gezag geïnspecteerd worden. In deze stap kunnen ook mogelijk nieuwe achterblijvende bedrijven geïdentificeerd worden. Fase 2, inspectie bij bedrijven: Een bezoek aan de achterblijvende bedrijven geschiedt alleen als hiervoor voldoende aanleiding bestaat. Bijvoorbeeld kunnen bedrijven met vergunningen waarin overgangstermijnen zijn benoemd, bezocht worden. Dit ter verificatie of de termijnen terecht zijn en zij nageleefd worden. Bij uitvoeringsknelpunten bij het bedrijf wordt geïntervenieerd (bv verzoek tot handhaving of shaming by naming). Provinciespoor (incl. Rijkswaterstaat) Omdat alle provincies en directies in 2006 zijn bezocht en naar aanleiding van de onderzoekresultaten van toen IPO en rijkswaterstaat toezeggingen hebben gedaan inzake de tijdige implementatie van de IPPC-richtlijn, kan voor deze groep een gerichtere aanpak gekozen worden dan voor gemeenten en waterschappen. Per brief/interview zal deze doelgroep gevraagd worden naar bekende knelpunten bij de implementatie van de IPPC-richtlijn. Dit bevindingen kunnen resulteren in interventies in richting van het bevoegd gezag of de betrokken bedrijven (zie ook bedrijven spoor), afhankelijk wie als verantwoordelijk voor de geconstateerde tekortkoming wordt gezien. Bedrijvenspoor Mogelijke onderzoeken bij bedrijven die onvoldoende meewerken, zullen deels ook bij de uitvoering van de IPPC-implementatie (geen informatiedocument aanleveren) buiten de toezichtweken gepland worden. Deze acties vallen onder de noemer follow-up (zie ook hoofdstuk “vaststellen doelgroep”). De realitycheck bij de bedrijven van overgangstermijnen in vergunningen worden tijdens de toezichtweken uitgevoerd (tijdens fase 2). Algemene opmerking Zoals aangegeven worden bij geconstateerde tekortkomingen interventies richting het beoordeelde bevoegd gezag of bedrijf gedaan. Hierover wordt afgestemd met de regioaccount van de VI voor de betreffende gemeente. In bijzondere gevallen kan bij uitzondering teruggevallen worden op een afwijkende “zachtere” interventie. Voorop staat het behalen van het resultaat. 3.4 Nazorg toezichtactie Bij geconstateerde tekortkomingen worden interventies richting het beoordeelde bevoegd gezag of bedrijf gedaan. Deze interventies zullen de nodige nazorg vragen. Hiervoor is na de toezichtactie bij bevoegd gezag en bedrijven ruimte gereserveerd. 3.5 Communicatieplan Om maximaal resultaat te boeken is communicatie op de juiste momenten van groot belang. In het gehele IPPC-traject zijn de volgende programmeerbare persmomenten voorzien: 1. Op 1 november 2007 persbericht over casussen (vergunningen) aangereikt door MOB of vanuit ons eigen netwerk; focussen op de ibt-interventierol van VI (en IVW). 2. In januari/februari 2008 persbericht naar aanleiding van de nieuwe rapportage naar EC. 3. Medio april 2008 persbericht over de resultaten (op hoofdlijnen) van de toezichtactie 4. In juni 2008 persbericht over de rapportage aan de Tweede Kamer op basis van de toezichtactie De uitvoering ligt primair bij de projectleiding ondersteund door de afdeling communicatie. 3.6 Rapportage, aanbevelingen en follow-up Een gezamenlijk rapport van de VI en IVW wordt opgesteld en wordt aangeboden aan de minister van Ruimte en Milieu, de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Tweede Kamer. De volgende zaken maken deel uit van de rapportage: overzicht en omvang van de “achterblijvers”; overzicht van de ondernomen interventies en nazorg (in zoverre gereed); aanbevelingen (aan Wm en Wvo bevoegd gezag, IVW en VI en beleidsdirecties). Op basis van de rapportage kan vastgesteld worden of gezamenlijke follow-up door VI en IVW gewenst en zinvol zijn. Met de volgende twee follow-up acties is nu al rekening gehouden: maatwerk interventie bij bedrijven in verband met geconstateerde knelpunten; uitvoering toezichtactie bij “boerenbedrijven” in het najaar 2008, afhankelijk van de verdere uitwerking van de interventiestrategie voor deze sector. 3.7 Evaluatie Een gezamenlijke evaluatie met IVW, VI en de betrokken beleidsdirectie zal worden uitgevoerd in het najaar van 2008. 4 Beheersing van het project 4.1 Planning Overall planning en uitvoering IPPC/NEC project 2008 Planning Uitvoering door Geplande Inzet in [md] Vaststellen toetsinstrumenten en interventiestrategie IPPC Januari – Maart 2008 Landelijk project team lpt VI: 90 IVW: ? Uitvoering toezichtactie Januari – Juli 2008 Projectgroep toezichtactie Vl: 285 IVW: 55 Follow-up bedrijven April – December 2008 Primair door lpt VI: 55 Follow-up intensieve veehouderij Najaar 2008 Projectgroep toezichtactie VI:80 Jaarrapportage December 2008 lpt VI: 15 IVW: Hieronder is een meer gedetailleerde planning van de toezichtactie weergeven: Actie / periode okt nov dec jan feb ma apr mei jun jul Algemeen / doorlopend Projectplan X X X X Inhoudelijke Voorbereiding en coördinatie X X X X X X X X X Communicatie X X X X Opleiding en introductie X X Rapportage X X Uitvoering toezichtactie Vaststelling doelgroep: Onderzoek doelgroep gemeenten X X X Onderzoek doelgroep provincies X X X Onderzoek doelgroep bedrijven X X X X Onderzoek doelgroep waterschappen X Uitvoering toezichtactie Gemeentespoor + waterschappen X Bedrijvenspoor X Nazorg X In 2007 lopen allerlei voorbereidingen, vanaf februari 2008 moeten de inspecteurs van de toezichtactie een eerste inzet leveren. Dit beperkt zich tot enkele dagen in de eerste twee maanden. In maart en zekere in april wordt de meeste inzet gevraagd. Doestelling is dat in juli alles afgerond is (afgezien van enkele doorlopende nazorgacties). 4.2 Middelen: tijd en geld Tijd: De inzet per VI afdeling van het gehele IPPC-NEC project is: V&R in [md] Overheden in [md] Afval in [md] Vaststellen toetsinstrumenten en interventiestrategie IPPC 60 22 8 Uitvoering toezichtactie 175 85 35 Follow-up bedrijven 50 - 5 Follow-up intensieve veehouderij 5 65 - Jaarrapportage 10 3 2 Totaal 300 175 50 In het jaarplan 2008 van de VI is in het totaal 525 md gereserveerd voor het IPPC/NEC project (300 V&R, 175 Overheden en 50 afval). Hieronder is een raming van de benodigde tijd gegeven van de toezichtactie: Actie VI afd. V&R VI afd. Overheden VI afd. Afval IVW Totaal Algemeen Voorbereiding en coördinatie (2) 30 (pl) 5 5 10 50 Communicatie (2) 15 (pl) 10 25 Opleiding en introductie 15 15 5 40 Rapportage 20 (pl) 5 25 Uitvoering toezichtactie Vaststelling doelgroep: 35 Onderzoek doelgroep gemeenten 5 10 Onderzoek doelgroep provincies 10 10 Onderzoek doelgroep bedrijven 5 Onderzoek doelgroep waterschappen 5 Uitvoering toezichtactie Gemeentespoor 60 50 10 150 Bedrijvenspoor 25 25 10 40 Nazorg 10 5 5 15 Totaal 2007 20 5 0 5 30 Totaal 2008 175 85 35 55 340 Totaal toezichtactie 195 90 35 60 370 (1): Hulpmiddelen worden ontwikkeld binnen het lopende IPPC-NEC project 2007/2008 (2): een deel hiervan wordt uitgevoerd in 2007. Geld: Begroting geld: Programmabudget: 25.000 tbv InfoMil RIVM-budget: nvt Financiële afhandeling van de cursus ligt bij de VIA. Opmerkingen tav uitvoeringsaspecten: Voorbereiding en coördinatie De algemene voorbereiding en coördinatie (incl. projectplan) van de toezichtactie gebeurt door de projectleiding en het landelijke projectteam IPPC. Vaststellen doelgroep Een klein landelijk team voert een doelgroepanalyse uit (samenstelling: VI, IVW en InfoMil; trekker VI) aan de hand van de IPPC database van begin januari 2008. Definitieve vaststelling van de doelgroep geschiedt op regionaal niveau. Uitvoering toezichtactie De uitvoering van de toezichtactie geschiedt primair door collega’s van de afdelingen overheden, V&R en afval van de VI. Keuze van de collegae is afhankelijk van het type IPPC-bedrijven (industrie, afval of intensieve veehouderij) bij het te bezoeken bevoegd gezag. De onderzoeken bij gemeenten en provincie worden door een duo’s of trio’s van de VI uitgevoerd waarbij één persoon uit de afdeling V&R altijd aanwezig is, eventueel aangevuld met één collega van IVW. De bezoeken aan de waterschappen en RWS-diensten worden uitgevoerd in duo’s met één persoon van IVW en één persoon van de VI. Hier heeft de IVW de leidende rol. De bezoeken aan bedrijven worden in duo’s uitgevoerd. De afdeling V&R is altijd betrokken en als het een afvalbedrijf betreft zal inhoudelijke ondersteuning gevraagd worden uit de afdeling afval. Uitvoering van de toezichtactie geschiedt door vermoedelijk 2 teams per regio (totaal 20 inspecteurs: 10 uit V&R afdeling, 10 uit overheden afdeling, 5 uit afval afdeling en 5 IVW’ers). Schatting tijdbeslag per inspectie/bezoek: Bezoek aan Wm en Wvo bevoegd gezag: Per bezoek ½ dag voorbereiding (per inspectie), ½ -1 dag uitvoering inspectie (pp), ½ dag afhandeling (per inspectie); totaal 2-3 dagen per inspectie. Bezoek aan bedrijven: 1 dag voorbereiding (per inspectie), ½ dag uitvoering inspectie (pp), 1 dag afhandeling (per inspectie); totaal 3 dagen per inspectie Schatting van het aantal inspecties: Het aantal bezoeken aan Wm bevoegd gezag wordt geschat op 40 (opmerking: het aantal wordt duidelijker nadat de doelgroepanalyse is uitgevoerd. Ter vergelijking: in 2006 zijn alle provincies en 35 gemeenten bezocht.) Hiernaast is het mogelijk nodig dat ook nog waterschappen bezocht dienen te worden. Geschat wordt dat dit voor 5 waterschappen het geval zal zijn. Het aantal bedrijfsbezoeken is nu nog volstrekt onduidelijk. De ambitie is minimaal 5 en maximaal 15 bedrijfsbezoeken uit te voeren. De bedrijfsbezoeken worden primair uitgevoerd door inspecteurs van de afdeling V&R van de VI en waar zinvol aangevuld door collega’s van de afvalafdeling van de VI en/of inspecteurs van de IVW. Zo zal voor de bedrijfsbezoeken van “afvalbedrijven” een bijdrage gevraagd worden uit de afvalafdeling. Hiervoor wordt tijd gereserveerd bij de hiervoor genoemde afdelingen. Getrapte uitvoering: In de eerste twee weken van april 2008 (fase 1; week 14 en 15, 31 maart t/m 11 april) worden de bezoeken aan het Wm bevoegd gezag uitgevoerd. De twee weken daarna (fase 2) zijn gereserveerd voor mogelijke bezoeken aan waterschappen en bedrijven. Uitvoering onderzoek bij provincies en rijkswaterstaat De uitvoering wordt op landelijk niveau door één team uitgevoerd (duo bestaande uit één persoon van IVW + één persoon van de VI). Hiervoor zijn 15 dagen van de VI en 5 dagen van de IVW gereserveerd. Uitvoeringsaspecten nazorg De uitvoering van de nazorg geschiedt door VI of IVW afhankelijk of het een Wm of Wvo thema betreft. Hiervoor zijn 10 dagen bij de VI en 5 dagen bij de IVW gereserveerd. De uitvoering is start in week 20/21. Ondersteuning / afstemming met accounts VI De regio-accounts van de VI worden gevraagd input te leveren tijdens de voorbereiding van de feitelijke toezichtactie bij gemeenten (bijvoorbeeld gegevens uit gemeenteonderzoeken, actuele relevante zaken). Zoals aangegeven worden bij geconstateerde tekortkomingen interventies richting het beoordeelde bevoegd gezag of bedrijf gedaan. Hierover wordt afgestemd met de regioaccount van de betreffende gemeente. Binnen het provinciespoor worden de provincies aangeschreven nadat wij de databaseanalyse hebben afgerond. De accounts worden hierbij betrokken. Ook kan een ambtelijk overleg tussen account en de provincie waardevol zijn. Dit is ter beoordeling van de account zelf. In de begroting van de middelen voor dit project is geen rekening gehouden met de inspanningen van de accounts omdat dit valt onder het reguliere werk van de accounts. 4.3 Kwaliteit De uitvoerders van de toezichtactie krijgen 1 á 2 dagen opleiding en introductie. De opleiding wordt verzorgd door InfoMil en de introductie door de projectleiding. Zo nodig worden specialisten ingeschakeld vanuit InfoMil, DGM of extern. Tijdens de toezichtactie staat InfoMil klaar voor gerichte ondersteuning (een tijdelijk backoffice wordt ingesteld). Verder worden de inspecties door multidisciplinaire teams uitgevoerd. De kwaliteit van de producten die ingezet zullen worden voor de toezichtactie wordt gewaarborgd door de projectgroep IPPC. Hiervoor is de projectgroep uitgebreid met de IPPC-coördinator van InfoMil, de vakspecialist Industrie, DGM/SB, een communicatiespecialist en een juriste. Door de accounts te betrekken bij de interventies wordt een maximale effectiviteit beoogd en wordt er tevens voor gezorgd dat de VI eenduidig optreedt. 4.4 Informatie Holmes Met de ontwerpers van Holmes wordt bepaald op welke wijze de projectinformatie kan worden verwerkt en toegankelijk kan worden gemaakt voor projectdeelnemers, voor de projectleider en voor managementsrapportages. Q-schijf Voor zover nodig naast Holmes, wordt projectinformatie centraal toegankelijk opgeslagen op de Q-schijf. Tijdschrijven De in het project bestede tijd schrijven we in TIM. Er wordt een onderverdeling gemaakt tussen uitvoering toezichtactie en overige projectteam-activiteiten. Afdeling S&I (BZ) Vanwege de specifieke expertises van de afdeling S&I van VI-BZ op het gebied van statistische informatieverwerking en –analyse, zal waar mogelijk de inzet van S&I benut worden voor het maximaliseren van de bruikbaarheid van informatie uit het project en het vaststellen van de doelgroep. 4.5 Organisatie Het project maakt deel uit van het totale IPPC-NEC project en de organisatie daarvan. Het IPPC-project is een samenwerkingsproject van de VI en IVW. Om alle belanghebbende partijen goed te betrekken is gekozen voor een redelijk brede en omvangrijke samenstelling van het landelijk inspectieteam IPPC. Vanuit de VI zijn alle regio’s vertegenwoordigd vanuit uit de afdelingen V&R, Overheden en Afval. De vertegenwoordigers van de IVW komen uit de afdelingen vergunningverlening en handhaving en eveneens het RIZA is vertegenwoordigd. Voor borging van de kwaliteit van de producten is het inspectieteam uitgebreid met de IPPC-coördinator van InfoMil, de vakspecialist Industrie, DGM/SB, communicatie specialist en een juriste. Hiermee wordt de samenstelling van het inspectieteam IPPC: projectleiding: VI-NW (Bernd Keller) en IVW (Henri Emond) juridische ondersteuning: VI-NW (Yvonne Nijmeijer) ondersteuning communicatie: (Manon Nierkes) VI afdeling V&R: VI-Z (Domien Claessen), VI-N (Hans de Ruiter) en VI-O (Stan Smeulders) VI afdeling overheden: VI-O (Margot Spreuwenberg) en VI-NW (Gerarda Graatman) VI afdeling afval: VI-ZW (Gerard Delsman, tevens vakspecialist afval) IVW afdeling handhaving (Jan-Willem Bil) RIZA (Gerrit Niebeek) InfoMil (Marcel Taal) DGM/SB (Pieter Roos) Vakspecialist Industrie (Peter van Loo) (tot 01-02-2008) Een aantal van de teamleden trekken een klus/deelproject binnen het gehele project. Projectondersteuning wordt verzorgd door VI-NW (Jill Bode). Robert Stammis (VI-NW) is de coach vanuit de werkgroep toezichtweken. Gerarda Graatman (VI-NW) ondersteund bij de implementatie in Holmes. 4.6 Communicatie De communicatie met Wvo bevoegd gezag wordt gedaan door IVW. De communicatie met IPO en VNG geschiedt conform het communicatieprotocol 2’de lijn. De volgende stukken worden afgestemd met IPO en VNG: het vastgestelde projectplan; (zo nodig) de beoordelingsmethodiek; de concept rapportage. 30 oktober 2007 is deze toezichtactie per brief landelijk aangekondigd. Bijlage 1 bij projectplan Uitgangspunten van de toezichtactie Met de volgende algemene uitgangspunten wordt rekening gehouden bij de nadere uitwerking van de toezichtactie: landelijke toezichtactie; het betreft een interbestuurlijke toezichtactie; uitvoering door collega’s van de VI en IVW; uitvoering in de weken van 31 maart t/m 11 april 2008 (week 14 en 15); ruimte maken voor intensieve voorbereiding (complex thema) en opleiding; direct resultaat boeken (nazorg zo beperkt mogelijk); zichtbare actie: communicatieplan en veel inspecteurs op pad; brede integrale IPPC actie (thema’s intensieve veehouderij, afval en industrie); samenwerking met IVW; de afdelingen overheden, afval en V&R van de VI leveren bijdrage; de afdeling strategie&informatie (S&I) wordt betrokken bij het opstellen van het plan. Enkele van deze uitgangspunten zijn hieronder nader toegelicht. Bij de aanpak van de toezichtactie wordt tevens rekening gehouden met de nieuwe rijksbrede visie op toezicht (kaderstellende visie op toezicht 2005 “Minder last, meer effect”). Hieronder is aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan de toezicht: Selectief toezicht: Achterblijvers krijgen versterkt aandacht. Opmerking: Er zijn twee categorieën achterblijvers. Een bevoegd gezag wordt als achterblijver geoormerkt als vermoed wordt, dat de implementatie van de IPPC richtlijn niet adequaat wordt opgepakt. Bedrijven die (nog) niet bbt toepassen vormen de tweede categorie achterblijvers. Slagvaardig toezicht: De fase van compliance assistance is voorbij. Per doelgroep en IPPC thema worden interventiestrategieën opgesteld en in de toezichtactie tot uitvoering gebracht. Repressieve interbestuurlijke toezicht middelen worden ingezet. Samenwerkend toezicht: Dit project is een samenwerkingsproject van de VI en IVW, waarbij nauw overleg met DGM-SB plaats vind. Er wordt gebruik gemaakt van de frontoffice chemie. Onafhankelijk toezicht: De toezichtactie wordt uitgevoerd in opdracht van de minister van Ruimte en Milieu en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. De VI en IVW zullen onafhankelijk van de opdrachtgever en de toezichtgenietende invulling geven aan de toezichtactie. IBT-Systeemtoezicht op lagere overheden “getrapt tenzij.... Hier geldt rijkswetgeving waarvoor de bewindslieden ministeriele verantwoordelijkheid dragen en het betreft communautaire verplichtingen als invulling van tenzij….” De toezichtactie wordt uitgevoerd door VI en IVW medewerkers, er zal geen extern bureau ingehuurd worden. Transparant toezicht. Professioneel toezicht: De uitvoering van de toezicht kent per IPPC thema (zoals intensieve veehouderij, industrie en afval) zijn specifieke aanpak (maatwerk). De inspectiemedewerkers volgen een opleiding over de IPPC-richtlijn en de ontwikkelde toezichtmiddelen (inspectiekaders en interventies). Tijdens de toezichtactie zal een backoffice ingericht worden bij InfoMil en Waterdienst (voorheen Riza) ten behoeve inhoudelijke ondersteuning. Ook kan InfoMil geraadpleegd worden tijdens de voorbereiding. Bijlage 2 bij projectplan Conclusies uit het 2006-onderzoek De Inspecties constateren dat het totale aantal IPPC-inrichtingen in Nederland circa 2600 bedraagt. Bij de bevoegde gezagen bestaat echter nog veel discussie over de interpretatie van bepaalde IPPC-categorieën (5.1 en 5.3), zodat dit aantal nog kan wijzigen. Voorts blijkt dat de landelijke database voor IPPC-inrichtingen niet betrouwbaar is, omdat deze niet adequaat door alle bevoegde gezagen wordt ingevoerd en bijgehouden. Ingeschat wordt dat circa 10% van de inrichtingen hierin niet is geregistreerd. Volgens de bevoegde gezagen zijn thans 20% tot 25% van de dossiers IPPC-proof (percentage verschilt per bevoegd gezag). Bij 8% tot 31% van de inrichtingen loopt nog een actie (actualisatieprocedure, ambtshalve wijziging of een aantekening in het dossier), zodat mag worden verwacht dat deze voor de deadline zullen leiden tot een vergunning die IPPC-proof is. Voor de rest van de vergunningen is de planning derhalve onbekend. Uit de dossieronderzoeken blijkt dat – verschillend per bevoegd gezag - tussen de 54% en 77% van de bedrijven bbt-proof kan zijn op 31 oktober 2007. Van de overige bedrijven is op dit moment te weinig informatie beschikbaar om hierover een uitspraak te kunnen doen. Ook hier zitten de waterbeheerders aan de “slechte kant” van de marge. Van ongeveer 3% (circa 30) van de industriële inrichtingen wordt verwacht dat zij niet kunnen voldoen aan BBT. Van de agrarische IPPC-inrichtingen wordt verwacht dat een derde (circa 600) op 31 oktober 2007 niet zal voldoen aan BBT, indien door de ondernemer de bestaande stallen niet worden aangepast. Het niet voldoen aan BBT is een grond om de vergunning in te trekken. De bevoegde gezagen hebben hiervoor nog geen duidelijk handhavingsbeleid. De onderzochte overheden hebben samen een groot aantal knelpunten in de uitvoering genoemd. De belangrijkste daarbij waren: De late invoering van de Wetswijziging en de beschikbaarheid van BREF’s (bbt referentiedocumenten); Regelmatig nieuwe inzichten ten aanzien van de interpretatie van IPPC-categorieën; De technische en juridische complexiteit van de regelgeving; Onvoldoende capaciteit bij het bevoegde gezag; Langzame gegevensverstrekking door de bedrijven; De handhaving van IPPC. Opgemerkt wordt dat het complete rapport van dit onderzoek te vinden is op de sites van IVW, VROM en InfoMil. BIJLAGE 2 BIJ RAPPORT IPPC-TOEZICHTACTIE 2008 Werkinstructie Algemene vragenlijst Interview (voor vragenljisten dossier onderzoek: zie andere tabbladen) Jaarplancode Naam project / activiteit 7060305100 Landelijke IPPC Toezichtsactie 2008 Toelichting: In dit deel van de vragenlijst is voor het algemene interview met de gemeente. Het algemene interview wordt gehouden nadat de dossiers zijn onderzocht. Als er vragen rijzen nav. het dossieronderzoek, dan kan hieraan in het interview aandacht besteed worden. Het interview vindt dan ook ná het dossieronderzoek plaats!! Voor intensieve veehouderij is een apart blok met vragen opgenomen of zonodig apart aagegeven. Noteer hier de gegevens die in het 1e tabblad in Holmes geregistreerd moeten worden: In Holmes wordt de gemeente als 'geïnspecteerde' bij een controle geregistreerd In blok "Geïnspecteerde en adresgegevens" : - Naam van de gemeente : - Adresgegevens van de gemeente : - Telefoonnummer van de gemeente : - Contactpersoon gemeente : - Functie contactpersoon : - Bereikbaarheid contactpersoon (telefoonnr./emailadres): : In blok "Overige betrokkenen" (naam-functie-telefonnr/email) - Verantwoordelijk afd.hfd/sectorhfd (= degene waarmee het interview gehouden wordt) : 1 IPPC Database 1.1 Heeft het bevoegd gezag een eigen overzicht van alle bedrijvennamen die onder de IPPC-richtlijn vallen? 0 Ja 0 Nee 1.2 Komt dit overzicht overeen met de bedrijvennamen uit de database? Zo nee, wat zijn de afwijkingen? (zet hier de bedrijvennamen die te weinig of te veel in de database staan en noteer deze in Holmes bij de toelichting) 0 Ja 0 Nee 0 Nvt 1.3 Is de invoer van de IPPC-database actueel en volledig volgens het bevoegd gezag? Zo nee, wat zijn de afwijkingen? (opsomming van de afwijkingen: als afwijkingen niet bekend zijn ook dit aangeven. Noteer deze in Holmes bij de toelichting) 0 Ja 0 Nee 0 Onbekend 1.4 Is er bij het bevoegd gezag een werkinstructie / werkwijzer met werkafspraken voor de IPPC-database invoer? (Noteer wat er in de werkinstructie over invoer IPPC staat: wanneer er wordt ingevoerd e.d.. Noteer deze in Holmes bij de toelichting) 0 Ja 0 Nee 2 IPPC in het werkplan 2.1 Op welke manier zijn de IPPC-taken ingebed in de werkstructuur van de gemeente? (voor werkprocessen: zie vragen ook onder 3) 2.2 Is de actualisatie van IPPC vergunningen geborgd in een werkplan? Toelichting: Dit kan zijn een werkplan, uitvoeringsplanning, planning.... 0 Ja 0 Nee 2.3 Zo ja, is het plan vastgesteld door het bestuur? 0 Ja 0 Nee 2.4 Zijn er middelen gereserveerd voor dit werk? Toelichting: middelen zijn geld en tijd. 0 Ja 0 Nee 2.5 Sinds wanneer is IPPC specifiek opgenomen in het werkplan? 1 antwoord aanvinken 0 Vóór 30 October 2007 0 Na 30 October 2007 0 NIET 2.6 Is er een uiterlijke uitvoeringsdatum gesteld? 0 Ja 0 Nee 2.7 Wanneer moet volgens de planning de inhaalslag van IPPC vergunningen afgerond zijn? 1 antwoord aanvinken: 0 inhaalslag reeds afgerond 0 NIET gepland 0 ná 31-10-2007 (bij Holmes in toelichting zetten wanneer dan wel) 2.8 Houdt het werkplan ook rekening met handhaving? 0 Ja 0 Nee 2.9 Wordt de uitvoering gemonitoord? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt 2.10 Ligt de uitvoering op schema? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt 2.11 Welke knelpunten worden ervaren door het bevoegd bezag bij de implementatie? meerdere antwoorden mogelijk: 0 Juridische kennis ontbreekt 0 Wet is ingewikkeld en sluit niet aan bij de praktijk 0 Algemeen onbekendheid met IPPC 0 Technische kennis 0 Inhoud en toegankelijkheid van de brefs. 0 Onvoldoende/geen prioriteit bij het bestuur 0 Coördinatie met het Wvo bevoegd gezag 0 Gezien het aantal IPPC-inrichtingen is er sprake van een onevenredige belasting 0 Overig.... 3 IPPC in de werkprocessen Indien bij de volgende JA geantwoord wordt, dan in Holmes bij de toelichting een korte omschrijving geven! 3.1 Is er een werkprocedure voor het uitvoeren van een IPPC-toets? 0 Ja 0 Nee 3.2 Is er een werkprocedure voor het uitvoeren van een omgevings-toets? (geldt alleen voor intensieve veehouderij) 0 Ja 0 Nee 0 Nvt 3.3 Is er een werkprocedure voor het opstellen van een IPPC-vergunning? 0 Ja 0 Nee 3.4 Is er een werkprocedure voor het toezicht op naleving van de IPPC-richtlijn? 0 Ja 0 Nee 3.5 Houdt de gemeente toezicht op naleving van de IPPC-richtlijn? 0 Ja 0 Nee 4 Intensieve veehouderij 4.1 Is de gemeente bekend met de brief van de Minister + bijlagen van 30 juli 2007, ook bekend als de Circulaire wijziging ammoniakwetgeving en uitvoering IPPC-richtlijn? 0 Ja 0 Nee 4.2 Maakt de gemeente gebruik van deze stukken bij de uitvoering van de IPPC-taken? 0 Ja 0 Nee 4.3 Indien ja: is deze informatie bruikbaar? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt 4.4 Indien nee: waarom niet? Welke informatie wordt wel gebruikt? 4.5 Is de IPPC-toets is voor het hele bestand aan intensieve veehouderijen in de gemeente uitgevoerd? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt 4.6 Hoe wordt het Besluit ammoniakemissie Huisvesting (BBT 2010) in de IPPC-toets betrokken? 4.7 Hoe wordt rekening gehouden met de verwachte wijzigingen in de eisen voor dierwelzijn per 2013? 4.8 Zijn er voorbeelden waarin de omgevingstoets leidde tot het toepassen van strengere emissiegrenswaarden in de vergunning en de eventuele weigering van (een deel van) een uitbreidings- of wijzigingsvergunning? 4.9 Zijn er intensieve veehouderijen in de gemeente waarmee problemen zijn met het actualiseren van de vergunning of de naleving daarvan? Zo ja, geef een korte beschrijving van de problemen. 0 Ja 0 Nee 4.10 Hoe gaat de gemeente deze problemen aanpakken? 5 Feedback 5.1 Zijn er verder nog vragen of opmerkingen die de gemeente mee wil geven aan de VROM inspectie? 0 Ja 0 Nee Opmerkingen Werkinstructie Dossieronderzoek IPPC-beschikking Chemische Installaties DEEL 1 Algemeen (voor deel 2 of interview: zie andere tabbladen) Jaarplancode Naam project / activiteit 7060305100 Landelijke IPPC Toezichtsactie 2008 Toelichting: De vragenlijst voor het beoordelen van een IPPC beschikking is opgedeeld in diverse delen verdeeld over 2 vragenlijsten: In het eerste deel worden basisgegeven van het dossier (vergunning) verzameld en wordt de beschikking getoetst aan de algemene uitgangspunten van de IPPC-richtlijn. Afhankelijk van het aantal stoffen (welke in vraag 1.4) zijn aangekruist, worden er per stof een aparte vragenlijst voor de BBT toets van deze stof ingevuld. In Holmes kunnen dan de aspectvragen voor de overige stoffen uitgevinkt blijven!! Per stof wordt nagegaan of de noodzakelijke voorschriften opgenomen zijn, of de voorschriften juist zijn en of de voorschriften goed zijn gemotiveerd. Tevens worden hier de eventuele overgangstermijnen onderzocht, die in een IPPC-beschikking opgenomen kunnen zijn. Wanneer een bedrijf nog niet aan BBT voldoet, kan het bevoegd gezag besluiten het bedrijf een termijn toe te kennen waarbinnen het bedrijf haar processen/installaties aan BBT kan laten voldoen. Afgesloten wordt met een conclusie, waarin een eindoordeel geveld wordt over de kwaliteit van de beschikking, of zienswijzen/ adviezen ingediend worden en of er nader onderzoek bij het bedrijf aageraden wordt. De oordelen worden in Holmes automatisch. gegeneerd met een modeldocument en worden als bijlage opgenomen worden in de brief aan het bevoegd gezag. Per bevoegd gezag zal maar 1 brief worden opgesteld. Als uit de vragen 3.2 en 3.3 blijkt dat het geen actuele IPPC-vergunning betreft en dat er geen aantoonbare IPPC-toets heeft plaats- gevonden, dan hoeven de vragen van de aspecten 4 en verder niet meer beantwoord te worden. Opmerking: Bij het invullen van de vragenlijst kan van het notieveld in Holmes ruim gebruik gemaakt worden. De meeste vragen zijn gesloten vragen, dit is om een goede uitwerking van de resultaten mogelijk te maken. Alle achtergrondinfo, toelichtingen en overige details kunnen in het notitieveld geplaast worden. Toelichting Vragenlijst Deel 1 In dit deel van de vragenlijst worden vast basisgegevens verzameld van de vergunning en het bevoegde gezag. Beantwoording geschiedt op basis van een interview, de vergunning (considerans) en een recente/actuele uitdraai van de IPPC-database. De beantwoording van deze vragen is verplicht. Opmerking: De steekproef van de gemeenten is bepaald aan de hand van een uitdraai van de IPPC-datrabase van januarie 2008. Deze uitdraai is niet gechikt voor invulling van deze vragen. Noteer hier de gegevens die in het 1e tabblad in Holmes geregistreerd moeten worden: In blok "Geïnspecteerde en adresgegevens" : - Naam van het bedrijf : - Adresgegevens van het bedrijf : - Telefoonnummer van het bedrijf : - Contactpersoon binnen het bedrijf : - Functie contactpersoon : - Bereikbaarheid contactpersoon (telefoonnr./emailadres): : In blok "Overige betrokkenen" : - Bevoegd gezag Wm van het bedrijf (gemeentenaam/provincie) : - Behandelaar 1 van het Wm-dossier (vergunningverlener) : - Behandelaar 2 van het Wm-dossier (handhaver) : - Bevoegd gezag WVO van het bedrijf (naam waterschap) : - Behandelaar 1 van het WVO-dossier (vergunningverlener) : - Behandelaar 2 van het WVO-dossier (handhaver) : Volgnr Titel Aspect / Vraagtekst Antwoorden Keuzelijst 1 IPPC Database Doel aspect 1: registratie van de IPPC-database invoer op het moment van onderzoek. Opmerking: Beantwoording van dit aspect gebeurt aan de hand van de recente/actuele uitdraai van de IPPC-database. Verplichte vragen 1.1 Welk bevoegd gezag Wm staat in de database? In het notieveld aangeven van welke datum de uitdraai is die gebruikt wordt voor beantwoording van de vragen. 1.2 Bevoegd gezag Rws van toepassing? 0 Ja 0 Nee 1.3 Bevoegd gezag WS van toepassing? 0 Ja 0 Nee 1.4 Welke IPPC kerncategorie is van toepassing? één antwoord mogelijk: 0 cat. 2.6 0 cat. 3.5 0 cat. 4.1 0 cat. 6.4a) 0 cat. 6.4b); 0 cat. 6.7 0 overig .......................... Als 'overig' wordt aangevinkt, dan dient de categorie als notitie in Holmes aangegeven te worden. 1.5 Is de Wm-vergunning BBT (volgens database)? 0 Ja 0 Nee 0 Onbekend 1.6 Is de wm-installatie BBT (volgens database)? 0 Ja 0 Nee 0 Onbekend 1.7 Is de WVO-vergunning BBT (volgens database)? 0 Ja 0 Nee 0 Onbekend 1.8 Is de WVO-installatie BBT (volgens database)? 0 Ja 0 Nee 0 Onbekend 2 Prioritaire Thema's Doel aspect 2: Inventariseren van de inhoudelijke kenmerken van de vergunning. Opmerking: Beantwoording van dit aspect aan de hand van de considerans van de vergunning. Verplichte vragen 2.1 Is de categorie indeling gemotiveerd? 0 Ja 0 Nee Een motivatie van de IPPC categorie is wezenlijk, want bepalend voor vaststelling van de referentiedocumenten. 2.2 Wordt volgens de VI de juiste categorie indeling toegepast? 0 Ja 0 Nee Deze vraag alleen beantwoorden voor de IPPC categorie 4.1 (Chemie) aan de hand van de info van 13 maart jl (toelichting op de Bref Chemie). Bij twijfel InfoMil om advies vragen. 2.3 Is het thema LUCHT van belang voor de voorliggende vergunning? 0 Ja 0 Nee Ja aanvinken, als er sprake is van luchtemmisies in algemene zin. 2.4 Zo ja, welke stof(fen)? meerdere antwoorden mogelijk: 0 geen 0 NOx 0 SOx 0 VOS 0 Fijn Stof 0 Methaan 0 Lachgas 0 Kwik 0 Cadmium Opmerkingen: * Per aangevinkte stof een 'LUCHT' vragenlijst invullen. * Voor de overige stoffen kunnen in HOLMES de aspectvragen uitgevinkt blijven. * Aan de hand van de factsheet kan onderzocht worden of mogelijk een priritair thema gemist wordt in de beoordeelde vergunning. Als dit mogelijk het geval is, altijd advies inwinnen bij InfoMil. 2.5 Is het thema AFVALWATER van belang voor de voorliggende vergunning? 0 Ja 0 Nee Ja aanvinken, als voor de inrichting tevens een Wvo-vergunning is verleend (zie ook vragen 1.7 en 1.8) 2.6 Is het thema AFVAL van belang voor de voorliggende vergunning? 0 Ja 0 Nee Ja aanvinken, als in de considerans tevens de IPPC-categorie 5 staat genoemd. Bij ja, via landelijke projectleiding checken of tevens een afval oordeel is gewenst (maatwerk). 3 Algemene gegevens vergunning Doel aspect 3: Vaststellen op procedureel nivo of gemeente een IPPC/bbt toest heeft uitgevoerd bij de voorliggende vergunning. Opmerking: Beantwoording aan de hand van de considerans, evtl. IPPC briefje, evtl. informatiedocument en het interview Verplichte vragen 3.1 Betreft het een vergunning van na 2000? 0 Ja 0 Nee 3.2 Betreft het een actuele IPPC-vergunning? 0 Ja 0 Nee Ja aanvinken, als de vergunning van na 1997 is en IPPC genoemd staat in de considerans 3.3 Zo nee, heeft er aantoobaar een IPPC-toets plaats gevonden? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt Ja aanvinken, als 3.2 met Ja is beantwoord of als een IPPC brief in het vergunningdossier aanwezig is. Toelichting IPPC brief: als aan de hand van een aantoonbare IPPC toets blijkt dat een oude vergunning van voldoende kwaliteit is, dan is een wijziging van de vergunning ivm IPPC niet strikt nodig. Wel moet dan een IPPC-brief aan het bedrijf en IPPC onderzoek in het dossier zijn, waarin staat dat een IPPC toets (bbt toets) is uitgevoerd en dat de installatie aan bbt voldoet. 3.4 Zo nee, welke reden geeft het bevoegd gezag als reden aan? 3.5 Is er een informatiedocument van de installatie aanwezig? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt Toelichting: De basis van een IPPC toets van het bevoegd gezag is een informatiedocument van de drijver van de inrichting, waarin staat welke maatregelen zijn genomen en of deze maatregelen volgens het bedrijf voldoen aan bbt. Als een drijver van een inrichting dit documnet niet aanlevert, heeft het bg veelal onvoldoende informatie voor uitvoering van een bbt/ippc toets. 3.6 Zo nee, welke reden geeft het bevoegd gezag als reden aan? meerdere antwoorden mogeijk 0 geen tijd 0 onvoldoende middelen 0 bedrijf werkt niet/onvoldoende mee 0 onbekend 0 overig .... Indien 'overig', dan in notitieveld van HOLMES registreren welke reden genoemd wordt door bg. 3.7 Is een mogelijk bedrijfsbezoek -bij voorkeur gezamenlijk met het bevoegd gezag- zinvol om het bedrijf te stimuleren spoedig een BBT informatiedocument aan te leveren? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt Toelichting: ........................................................................ ..... ........................................................................ ........................ In notitieveld van HOLMES de toelichting registreren 3.8 Is de invoer in de IPPC database actueel en volledig? 0 Ja 0 Nee Ja: De invoer is actueel en volledig voor het onderzochte dossier als de IPPC invoer overeen komt met de vergunde situatie. In alle andere gevallen nee aanvinken en in de toelichting aangeven wat de tekortkoming is. Samenvatting bevindingen basisgegevens vergunning * Is het een actuele IPPC vergunning (vraag 3.2)? : 0 Ja 0 Nee * Is een IPPC toets uitgevoerd (vraag 3.3)? : 0 Ja 0 Nee * Is een bedrijfsbezoek gewenst/zinvol (vraag 3.7)? : 0 Ja 0 Nee * IPPC database invoer actueel (vraag 3.8)? : 0 Ja 0 Nee Opmerking: Op basis van de basisgegeven kan geconcludeerd worden dat dieper dossieronderzoek nu niet de juist actie is en dat meteen overgegaan kan worden tot een verzoek tot aanpassing van de vergunning ('IPPC-brief in dossier' blijft een optie). Dit is het geval als 3.2 en 3.3 met 'Nee' zijn beantwoord. Toelichting aspect considerans en aspect algemenen onderwerpen : In dit deel van de vragenlijst komen een aantal algemene punten aan de orde waaraan een IPPC beschikking dient te voldoen. Hiertoe behoren de eventuele coördinatie tussen Wm- en Wvo-beschikkingen (die samen de IPPC-beschikking vormen) en de wettelijke vereisten volgens artikel 8.12 a en 8.12 b van de Wm. Beantwoording geschiedt aan de hand van wat is opgenomen in de considerans. De beantwoording van deze vragen is verplicht, zodra de vragen 3.2 en 3.3 met 'Ja' zijn beantwoord. 4 Considerans Doel aspect 4: Procedurele beoordeling van de Wm/Wvo coördinatie. Opmerkingen: 1) Motivatie zelf wordt niet beoordeelt, er wordt alleen onderzocht of er een motivatie ja of te nee aanwezig is. 2) Vragen 4.2 en 4.3 alleen beantwoorden als IVW de Wvo vergunning beoordeelt van het dossier. 4.1 Bestaat de IPPC-vergunning naast de Wm-vergunning ook uit een WVO vergunning? 0 Ja 0 Nee Opmerking: deze vraag is niet nieuw, zie ook vragen 1.7, 1.8 en 2.5. Het antwoord is gelijk aan antwoord van vraag 2.5 4.2 Indien tevens WVO vergunning verleend wordt, Worden in beide considerans de andere vergunningen genoemd? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt NVT aanvinken, als 4.1 beantwoord wordt met Nee. Zo nee, in welke vergunning wordt de andere vergunning niet genoemd?....................(Zet dit in Holmes bij de toelichting) Opmerking: Vraag is niet helemaal juist geformuleerd. "Wordt" moet "is" zijn en "worden" moet "zijn" zijn. 4.3 Zijn voor beide vergunningen IPPC toetsen uitgevoerd? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt NVT aanvinken, als 4.1 beantwoord wordt met Nee. Bij nee, aangeven welke niet: ..................(Zet in Holmes bij de toelichting welke niet) 4.4 Worden de vergunningen gecoördineerd verleend? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt NVT aanvinken, als 4.1 beantwoord wordt met Nee. Opmerkingen: 1) Vraag is niet helemaal juist geformuleerd. "Worden" moet "zijn" zijn. 2) Beantwoorden aan de hand van de considerans Wm-vergunning. 4.5 Zo nee, is gemotiveerd waarom niet gecoördineerd is? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt NVT aanvinken, als 4.1 beantwoord wordt met Nee. Ja aanvinken, als gemotiveerd is dat een coördinatie niet nodig of zinvol is (vanuit oogpunt milieu) 4.6 Is de coördinatieplicht Wm/WVO voldoende uitgevoerd? 0 Ja 0 Nee Ja aanvinken, als de vragen 4.2 t/m 4.4 met ja zijn beantwoord of als bij 4.5 is vast gesteld dat de coördinatie niet nodig of zinvol is. 5 Algemene onderwerpen vergunningDoel van aspect 5: Procedurele beoordeling van de Wm-verplichtingen zoals genoemd in 8.12a en 8.12b Wm.Opmerkingen: 1) Alle verplichtingen uit artikel 8.12a en 8.12b Wm moeten volgens de Wm genoemd zijn in de considerans van een vergunning. Als een verplichting voor een inrichting niet van toespaasing is, moet dit strikt genomen aangegeven worden in de considerans. 2) Hier wordt geen inhoudelijke beoordeling uitgevoerd maar alleen beoordeelt op aanwezigheid. Deze vragen kunnen beantwoord worden aan de hand van de considerans van de vergunning. Aanbevolen wordt de uitkomsten te verifiëren door middel van een interview met de vergunningverlener. 5.1 - In hoeverre is HET TREFFEN VAN TECHNISCHE MAATREGELEN van toepassing? Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 5.2 - In hoeverre zijn MEET- en REGISTRATIEVERPLICHTINGEN betreffende deze technische maatregelen van toepassing? Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 5.3 - In hoeverre is DOELMATIG GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN van toepassing? Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 5.4 - In hoeverre is DOELMATIG GEBRUIK VAN ENERGIE van toepassing? Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 5.5 - In hoeverre is de bescherming van BODEM en GRONDWATER van toepassing? Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 5.6 - In hoeverre is het voorkomen van het ONTSTAAN van AFVALSTOFFEN en AFVALWATER van toepassing? Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 5.7 - In hoeverre is het BEHEER van AFVALSTOFFEN en AFVALWATER van toepassing? Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 5.8 - In hoeverre is het BEPERKEN van VERONTREINIGINGEN over LANGE AFSTAND van toepassing? Opmerking: Lange afstand kan begrepen worden als "grensoverschrijdend" en is alleen van toepassing bij installaties in "grensbgebieden" Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 5.9 - In hoeverre zijn BIJZONDERE BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN van toepassing? Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 5.10 - In hoeverre is DEFINITIEVE BEDRIJFSBEEINDIGING van toepassing? Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 5.11 - In hoeverre is het BEPERKEN van GEVOLGEN VAN ONGEVALLEN van toepassing? Opmerking: Dit betreft mileiuongevallen Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 5.12 - In hoeverre is het SCHOONMAKEN VAN HET TERREIN bij bedrijfsbeëindiging van toepassing? Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 5.13 Zijn 'Voorschriften ingevolge artikel 8.12a en 8.12b Wm' - voor zover relevant- opgenomen? 0 Ja 0 Nee Met 'Nee' beantwoorden indien 1 of meer keer onder aspect 5 geantwoord is dat de 'voorschriften afwezig' zijn. samenvatting bevindingen vergunning algemeen: * Coördinatieplicht Wm/Wvo uitgevoerd (vraag 4.6)? : 0 Ja 0 Nee 0 Nvt * Voorschriften ingevolge artikel 8.12a en 8.12b Wm zijn voor zover relevant opgenomen (vraag 5.13)? : 0 Ja 0 Nee Toelichting: De volgende conclusies zijn pas bekend nadat alle vragen (ook deel 2: lucth/water-vragen) zijn beantwoord. Indien in 1 van de samenvattingen van de ingevulde vragenlijsten een NEE voorkomt, dan hier 'Nee' invullen (m.a.w. alleen 'Ja' invullen als voor ALLE prioritaire thema's JA is ingevuld). Als NEE wordt aangevinkt, moet een toelichting worden gegeven in het notieveld van Holmes. Bevindingen Inspectie *Zijn voor alle prioritaire thema's de emissie-eisen in de vergunning opgenomen? : 0 Ja 0 Nee Alleen 'Ja' invullen als voor ALLE prioritaire thema's JA is ingevuld (vraag 6.1 etc...) * Zijn de voorgeschreven eisen voor alle prioritaire thema's voldoende gemotiveerd? : 0 Ja 0 Nee 0 Nvt Alleen 'Ja' invullen als voor ALLE prioritaire thema's JA is ingevuld (vraag 6.7 etc...) * Zijn er meet- en rapportagevoorschriften van voldoende kwaliteit opgenomen voor een prioritair thema? : 0 Ja 0 Nee 'Ja' invullen als voor >=1 prioritair thema een JA is ingevuld (vraag 6.9 etc...) * Wordt nu BBT toegepast voor alle prioritaire thema's? : 0 Ja 0 Nee 0 Nvt Alleen 'Ja' invullen als voor ALLE prioritaire thema's JA is ingevuld (vraag 6.11 etc...) * 'Zo nee, voor welk(e) prioritaire thema('s) nog niet? meerdere antwoorden mogelijk: 0 geen 0 NOx 0 SOx 0 VOS 0 Fijn Stof 0 Methaan 0 Lachgas 0 Kwik 0 Cadmium 0 Afvalwater Beantwoorden aan de hand van vraag 6.13 en 6.15 etc... Hier ook aangeven of een prioritair thema mogelijk onterecht niet genoemd staat in de vergunning (zie vraag 2.4). * Zijn er overgangstermijnen voor dit/deze prioritair(e) thema('s) in de vergunning voorgeschreven (vraag 15)? : 0 Ja 0 Nee 0 Nvt 'Ja' invullen als voor >=1 prioritair thema een JA is ingevuld (vraag 6.15 etc...) * Hoe realistisch Is de verwachting dat op termijn BBT wordt toegepast voor alle prioritaire thema's? : meerdere keuzes mogelijk: 0 noodzaak overgangstermijn OK; 0 noodzaak overgangstermijn NIET OK; 0 termijn realistisch; 0 termijn kort; 0 termijn lang. Beantwoorden aan de hand van vraag 6.18 etc... * Wordt een bedrijfsbezoek gewenst/zinvol geacht (vraag 20)? : 0 Ja 0 Nee 'Ja' invullen als voor >=1 prioritair thema een JA is ingevuld (vraag 6.21 etc..._ Werkinstructie Dossieronderzoek IPPC-beschikking Chemische Installaties Deel 2 LUCHT EMISSIES (voor deel 1 of interview: zie andere tabbladen) Jaarplancode Naam project / activiteit 7060503100 Landelijke IPPC Toezichtsactie 2008 Toelichting: In dit deel van de vragenlijst is gericht op de BBT toets van prioritaire thema's. Dit zijn de emissies van: - NOx - VOS - Methaan - Kwik - SOx - Fijn stof - Lachgas - Cadmium - Afvalwater De onderstaande vragen worden beantwoord aan de hand van de vergunning (considerans + voorschriften), de factsheets en InfoMil (internet of helpdesk of backoffice) De onderstaande vragen hoeven alleen beantwoord te worden indien de betreffende emissie van toepassing is (dit is vastgesteld in het eerste deel van de vragenlijst bij vraag 2.2 en 2.3). Achtereenvolgens worden per stof de emissie-eisen, de meet- en rapportagevoorschriften en de toepassing van BBT getoetst.In Holmes worden alleen de aspecten aangevinkt voor de stoffen die van toepassing zijn. De vragen voor de overige stofnamen worden dan automatisch verwijderd. Deze vragen worden beantwoord aan de hand van de considerans en de voorschriften. Beantwoording is verplicht zodra de vragen 3.2 en 3.3 uit deel 1 met 'Ja' zijn beantwoord. Voor iedere stof die aangevinkt is in vraag 2.2 een aparte vragenlijst invullen!!. Indien bij vraag 2.3 JA is gevuld kan ook nog eens een aparte vragenlijst voor afvalwater ingevuld worden; dit wordt uitgevoerd door de IVW. (Op de Puntjes kan de stofnaam gelezen/ ingevuld worden). Deze lijst betreft de antwoorden voor (stofnaam invullen) : ............................................. 6 BBT toets van de IPPC-beschikking voor ........... (lees/schrijf op de puntjes de stofnaam) Doel van aspect 6: Inhoudelijke beoordeling van de voorschriften en de motiveringen in de vergunning. (.....voor iedere stof aangevinkt in vraag 2.2 of afvalwater een aparte vragenlijst gebruiken) 6.1 Zijn emissie-eisen voor ........... zijn opgenomen in de voorschriften? Aan de hand van vraag 6.1 t/m 6.7 worden de voorgeschreven emissie-eisen per beoordeelt. 0 Ja 0 Nee 6.2 Met welk referentiedocument worden de emissie-eisen voor .......... in de considerans gemotiveerd? 6.3 Zijn de juiste en alle relevante referentiedocumenten voor .......... toegepast in de motivatie? 0 Ja 0 Nee Beantwoording aan de hand van de factsheet en InfoMil-site. Bij twijfel InfoMil vragen. 6.4 Indien in een relevant referentiedocument een emissierange is vastgesteld: vallen de emissie-eisen voor .......... binnen de range die is gesteld in het referentiedocument? 0 Ja 0 Nee Opmerking: als bij 6.3 nee is aangevinkt heeft het bevoegd gezag niet het juiste referentiedocument toegepast en is de kans aanwezig dat hierdoor 6.4 met nee zal worden beantwoord. Bij vraag 6.4 wordt immers onderzocht, of de voorgeschreven emissie-eisen in overeensetmming zijn met de missierange van het juiste referentiedocument. 6.5 Is in de motivatie van de emissie-eisen voor .......... rekening gehouden met lokale milieuommstandigheden? Indien dit de vragenlijst voor afvalwater is, dan luidt de vraag: Is voor de motivatie van de emissie eisen voor afvalwater in de WVO vergunning gebruik gemaakt van de immissietoets? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt 6.6 Zo ja, wijken emissie eisen op grond hiervan af van de emissierange? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt 6.7 Zijn de voorgeschreven emissie eisen goed gemotiveerd? 0 Ja 0 Nee Ja aanvinken, als enigzins iets op papier staat wat op een motivatie lijkt. 6.8 Zijn er meet- en rapportagevoorschriften voor .......... opgenomen? Aan de hand van vraag 6.8 en 6.9 worden de meet- en rapportagevoorschriften beoordeelt. 0 Ja 0 Nee Opmerkingen: Zet in de toelichting van Holmes op welke bronnen deze zijn gebaseerd 6.9 Zijn de meet- en rapportagevoorschriften voor ...... van voldoende kwaliteit? 0 Ja 0 Nee Toelichting: de 8 toestkriteria voor beoordeling van de kwaliteit zijn toegelicht in hoofdstuk 2 van de memo monitoring/controle verplichtingen van 25 maart. 6.10 Worden volgens de considerans BBT voor .......... toegepast en komen deze overeen met de relevante BBT uit de referentiedocumenten? Aan de hand van vraag 6.10 en 6.14 op procedureel nivo een bbt toest uitgevoerd. 0 Ja 0 Nee Zet bij de toelichting in Holmes welke BBT worden toegepast. 6.11 Wordt in de considerans expliciet geconcludeerd dat BBT voor .......... wordt toegepast? 0 Ja 0 Nee 6.12 Wordt in de considerans voor .......... gemotiveerd afgeweken van BBT? 0 Ja 0 Nee 6.13 Indien voor .......... gemotiveerd wordt afgeweken van BBT: is de afwijking van BBT gemotiveerd met behulp van relevante referentiedocumenten? Welke? Is dit op technische of economische gronden? Als een overgangstermijn wordt gesteld worden vraag 6.13 en 6.14 niet beantwoord. 6.14 Is de motivatie zodanig, dat volgens de VI terecht wordt geconcludeerd dat bbt wordt toegepast? 0 Ja 0 Nee Ja aanvinken, als enigzins iets op papier staat wat op een motivatie lijkt. 6.15 Indien voor .......... wordt afgeweken van BBT: wordt in de voorschriften een termijn gesteld waarbinnen de processen/installaties binnen de inrichting moeten voldoen aan BBT? Aan de hand van vraag 6.15 t/m 6.21 worden de mogelijke overgangstermijnen beoordeelt. 0 Ja 0 Nee 0 Nvt NVT aanvinken als niet wordt afgeweken van bbt. Nee aanvinken, als wel wordt afgeweken van bbt, maar geen overgangstermijn is genoemd. Alleen bij Ja, is beantwoording van de vragen 6.16 t/m 6.21 zinvol. 6.16 Indien voor .......... een termijn is gesteld: hoe lang is deze overgangstermijn? één antwoord mogelijk: 0 korter dan 1 jaar; 0 tussen 1-2 jaar; 0 langer dan 2 jaar 6.17 Indien voor .......... een termijn is gesteld: wat is de motivatie van de noodzaak en de duur van de toegepaste overgangstermijn? 6.18 Indien voor NOx een termijn is gesteld: wat is het subjectieve oordeel van de VI betreffende de motivatie? meerdere keuzes mogelijk: 0 noodzaak overgangstermijn OK; 0 noozaak overgangstermijn NIET OK; 0 termijn realistisch; 0 termijn kort; 0 termijn lang. Opmerkingen: noodzaak NIET OK, als geen sprake is van onwil en getreuzel etc... / termijn kort: theoretisch geen optie / zie interne memo over het toepassen van overgangstermijnen ivm IPPC. 6.19 Zijn er twijfels of het bedrijf zich zal houden aan de vastgestelde termijnen voor ..........? 0 Ja 0 Nee Nee aanvinken: als er in het dossier gegevens zijn, waaruit blijkt dat er "werk" van wordt gemaakt. De twijfesl kunnen worden bevestigd of afgezwakt tijdens het interview. 6.20 Zijn er twijfels of het bevoegd gezag voldoende toezicht houdt op de vastgestelde termijnen voor ..........? 0 Ja 0 Nee Is de voortgang binnen de overgangstermijn controleerbaar voor het bevoegd gezag? Is er bijvoorbeeld een voorschrift opgenomen mbt. Tussentijdse rapportages van onderzoeksresultaten aanwezig/gepland? 6.21 Indien er twijfels zijn: is een realitycheck bij het bedrijf zinvol? 0 Ja 0 Nee Ja aanvinken: als de overgangstermijn binnen één jaar is vertereken en als vragen 6.19 en 6.20 met Nee zijn beantwoord. overige opmerkingen: Samenvatting bevindingen BBT toets Luchtemissies voor ....... *Zijn de emissie-eisen in de vergunning opgenomen (vraag 6.1)? : 0 Ja 0 Nee * Zijn de voorgeschreven eisen voldoende gemotiveerd (vraag 6.7)? : 0 Ja 0 Nee * Zijn er meet- en rapportagevoorschriften van voldoende kwaliteit opgenomen (vraag 6.99)? : 0 Ja 0 Nee * Wordt nu BBT toegepast (vraag 6.14 )? : 0 Ja 0 Nee * Zijn overgangstermijnen in de vergunning voorgeschreven (vraag 6.15)? : 0 Ja 0 Nee 0 Nvt * Wordt een bedrijfsbezoek gewenst/zinvol geacht (vraag 6.21)? : 0 Ja 0 Nee Deze samenvatting wordt door Holmes zelf gegenereerd. Werkinstructie Dossieronderzoek IPPC-beschikking Intensieve Veehouderij (voor vragenljisten interview: zie andere tabblad) Jaarplancode Naam project / activiteit 7060305100 Landelijke IPPC Toezichtsactie 2008 'De vragenlijst voor het beoordelen van een IPPC beschikking Intensieve veehouderij is opgedeeld in 4 delen met 1 of meerdere aspecten: >> In het eerste deel woren basisgegeven van het dossier (vergunning) verzameld, waarbij de eerste vraag vooraf beantwoord kan worden met de gegevens uit de database (aspect 1: stukje voorbereiding en 2). >> In het tweede deel wordt de beschikking getoetst aan de algemene uitgangspunten van de oplegnotitie van de Bref voor Intensieve pluimvee- en varkenshouderij (aspect 3). >> Het derde deel van de vragenlijst behandelt de procedurele kant van de BBT-toets van de stalsystemen. Tevens worden hier de eventuele overgangstermijnen die in een IPPC-beschikking opgenomen kunnen zijn onderzocht, evenals het intern salderen (aspect 4 t/m 7). >> In het vierde deel wordt beoordeelt of er een gemotiveerde omgevingstoets is uitgevoerd (aspect 8) >> Afgesloten wordt met een conclusie, waarin een eindoordeel geveld wordt over de kwaliteit van de beschikking, of zienswijzen/ adviezen ingediend worden. Per dossier wordt een vragenlijst ingevuld. De oordelen en de overall conclusie worden in Holmes automatisch gegeneerd met een modeldocument en worden als bijlage opgenomen worden in de brief aan het bevoegd gezag. Per bevoegd gezag zal maar 1 brief worden opgesteld. Als uit de vragen 2.1 en 2.2 blijkt dat het geen actuele IPPC-vergunning betreft en dat er geen aantoonbare IPPC-toets heeft plaats- gevonden, dan hoeven de overige vragen niet meer ingevuld te worden. N.B. De samenvattingen worden door Holmes automatisch gegenereerd uit de voorgaande vragen! DEEL I Toelichting: In dit deel van de vragenlijst worden vast basisgegevens verzameld van de vergunning en het bevoegde gezag. Beantwoording geschiedt op basis van een interview en de considerans. De beantwoording van deze vragen is verplicht. Noteer hier de gegevens die in het 1e tabblad in Holmes geregistreerd moeten worden: In blok "Geïnspecteerde en adresgegevens" : - Naam van het bedrijf : - Adresgegevens van het bedrijf : - Telefoonnummer van het bedrijf : In blok "Overige betrokkenen" : - Bevoegd gezag Wm van het bedrijf (gemeentenaam/provincie) : - Behandelaar 1 van het Wm-dossier (vergunningverlener) : - Behandelaar 2 van het Wm-dossier (handhaver) : - Bevoegd gezag WVO van het bedrijf (naam waterkwalitweitsbeheerder) : Volgnr Titel Aspect / Vraagtekst Antwoorden Keuzelijst 1 IPPC Database (voorbereiding) Verplichte vragen (deze gegevens volgen uit de database -selectie die ten grondslag ligt aan de dossierselectie.) 1.1 Welk bevoegd gezag Wm staat in de database? 1.2 Bevoegd gezag WVO van toepassing? 0 Ja 0 Nee Zet in Holmes bij de toelichting om welke kwaliteitsbeheerder het gaat. 1.3 Is de Wm-vergunning BBT (volgens database)? 0 Ja 0 Nee 0 Onbekend 2 Algemene gegevens vergunning verplichte vragen 2.1 Betreft het een actuele IPPC-vergunning? 0 Ja 0 Nee een vergunnng wordt i.h.k.v. IPPC 'actueel' beschouwd als IPPC genoemd staat in de considerans. De vergunning zelf is actueel als deze voldoet aan de Wm en onherroepelijk is. 2.2 Heeft er aantoonbaar een IPPC-toets plaats gevonden door het bevoegd gezag? 0 Ja 0 Nee "ja" aanvinken als 2.1 met Ja is beantwoord 2.3 Zo nee, welke reden geeft het bevoegd gezag? Dit meenemen in het interview meerdere antwoorden mogelijk: 0 nvt 0 geen tijd 0 onvoldoende middelen 0 bedrijf werkt niet/onvoldoende mee 0 onbekend 0 overig .... Indien 'overig', dan in notitieveld van HOLMES registreren welke reden 2.4 Indien een IPPC-toets heeft plaatsgevonden: is de veehouderij geïnformeerd over de uitkomst? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt 2.5 Indien de IPPC-toets tot de conclusie “niet actueel” leidt, heeft dat tot vervolgacties geleid? meerdere antwoorden mogelijk: 0 nvt.0 aanschrijving 0 verguning aanvraag 0 vooroverleg 0 ontwerpbeschikking0 overige acties (controle, handhaving, bestuursrechtelijke acties)Indien 'overig', dan in notitieveld van HOLMES registreren welke 2.6 Is de invoer in de IPPC database actueel en volledig? 0 Ja 0 Nee Projectvraag: de invoer is actueel en volledig als de IPPC invoer overeen komt met de vergunde en werkelijke situatie? 2.7 Is de vergunning van kracht? Evt. gekoppeld aan bouwvergunning van kracht : vergunning is afgegeven onherroepelijk: RvS zaken afgerond (uitspraak of voorlopige voorzieningen) 0 Ja 0 Nee 0 Nvt Samenvatting bevindingen basisgegevens vergunning * Is het een actuele IPPC vergunning (vraag 2.1)? : 0 Ja 0 Nee * Is een IPPC toets uitgevoerd (vraag 2.2)? : 0 Ja 0 Nee * IPPC database invoer actueel (vraag 2.6)? : 0 Ja 0 Nee opmerking: Op basis van de basisgegeven kan geconcludeerd worden dat dieper dossieronderzoek nu niet de juist actie is en dat meteen overgegaan kan worden tot een veroek tot aanpassing van de vergunning ('briefje in dossier' blijft een optie). Dit is het geval als 2.1 en 2.2 met 'Nee' zijn beantwoord. DEEL 2 Toelichting: In dit deel van de vragenlijst komt een aantal algemene punten aan de orde waaraan een IPPC-beschikking dient te voldoen. Deze punten zijn omschreven in paragraaf 7 van de Oplegnotitie bij de BREF voor de intensieve pluimvee- en varkenshouderij (Bijlage 5 van de Circulaire wijziging ammoniakwetgeving en uitvoering IPPC-richtlijn). Wanneer de oplegnotitie een uitgebreidere beschrijving geeft is dat aangegeven met “zie oplegnotitie”. Deze vragen kunnen worden beantwoord aan de hand van de considerans en de voorschriften. Vraag 2.1 mestverwerking: hiervoor bestaat nog geen toetsingskader, beoordeling door bevoegd gezag volgens de Wm. Paragraaf 5.7 van de oplegnotitie geeft hier uitleg over. De beantwoording van deze vragen is verplicht, zodra de vragen 2.1 en 2.2. met 'Ja' zijn beantwoord. 3. Algemene onderwerpen vergunning / considerans verplichte vragen 3.1 - In hoeverre is REGISTRATIE VAN HET WATER- en ENERGIEVERBRUIK EN DE HOEVEELHEID GEPRODUCEERDE AFVALSTOFFEN genoemd en gemotiveerd in de considerans van de IPPC-beschikking? Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 3.2 - In hoeverre is een INTEGRAAL OORDEEL OVER HET WEL OF NIET BBT ZIJN VOOR AMMONIAK EN ANDERE RELEVANTE MILIEUASPECTEN VAN HET STALSYSTEEM/ -SYSTEMEN genoemd en gemotiveerd in de considerans van de IPPC-beschikking? Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 3.3 - In hoeverre zijn de MOGELIJKHEDEN VOOR WATERBESPARING genoemd en gemotiveerd In DE considerans VAN DE IPPC-beschikking? (zie oplegnotitie) Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 3.4 - In hoeverre zijn de MOGELIJKHEDEN VOOR ENERGIEBESPARING genoemd en gemotiveerd in de considerans van de IPPC-beschikking? (zie energie-informatieblad veehouderijen) Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 3.5 - In hoeverre is HET STELLEN VAN EISEN VOOR DE OPSLAG VAN VLOEIBARE VARKENSMEST IN EEN MESTBASSIN genoemd en gemotiveerd in de considerans van de IPPC-beschikking? (zie oplegnotitie: indien Besluit mestbassins niet van toepassing is!) Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 0 Niet van toepassing. 3.6 - In hoeverre is HET STELLEN VAN EISEN VOOR DE OPSLAG VAN KIPPENMEST genoemd en gemotiveerd in de considerans van de IPPC-beschikking? (zie oplegnotitie) Meerdere keuzes mogelijk: 0 Genoemd in considerans; 0 Niet genoemd in considerans; 0 Voorschriften aanwezig; 0 Voorschriften afwezig; 0 Niet van toepassing. 3.7 - In hoeverre is het BEOORDELING VAN INITIATIEVEN VOOR MESTVERWERKING genoemd en gemotiveerd in de considerans van de IPPC-beschikking? Meerdere keuzes mogelijk:0 Genoemd in considerans;0 Niet genoemd in considerans;0 Voorschriften aanwezig;0 Voorschriften afwezig;0 Niet van toepassing. 3.8 - Zijn de voorschriften ingevolge paragraaf 7 van de oplegnotitie (voor zover relevant) opgenomen in de vergunning? (zie oplegnotitie) 0 Ja 0 Nee 0 Gedeeltelijk samenvatting bevindingen vergunning algemeen: * Zijn de voorschriften ingevolge paragraaf 7 van de oplegnotitie (voor zover relevant) opgenomen in de vergunning (vraag 3.7)? : 0 Ja 0 Nee DEEL 3 Toelichting: Het onderstaande deel van de vragenlijst is gericht op de BBT toets van de stalsytemen en het prioritaire thema fijn stof. Het resultaat van de BBT-toets door het bevoegd gezag hoeft niet gecontroleerd te worden. Bij de beoordeling van de IPPC-toets wordt ook de eventuele toepassing van een juiste methode van interne saldering beoordeeld, maar niet de rekenkundige juistheid beoordeeld. Deze vragen kunnen worden beantwoord aan de hand van de considerans en de voorschriften. Datum vergunning stalsysteem: BBT? · vóór 1 januari 1997 : meeste traditionele huisvestingsystemen niet BBT · na 1 januari 1997 en vóór 19 juli 2003 : traditioneel systeem BBT tot ten minste 1 januari 2010 · na 19 juli 2003 en voor 30 oktober 2007 : Bref wél van toepassing, besluit huisvesting NIET indien op 1 januari 2007 gerealiseerd, dan BBT tot ten minste 1 jan 2010 · na 30 oktober 2007 : Aan Besluit huisvesting voldoen is BBT Voor nuanceringen: zie Bijlagen 1, 2, 3 en 4 van de Circulaire wijziging ammoniakwetgeving en uitvoering IPPC-richtlijn. De vergunningdatum voor een stal is die van de vergunning voor de oprichting, wijziging of revisievergunning voor de betreffende stal. Indien de stal al vergund en gerealiseerd was voordat de revisievergunning is afgegeven, geldt de datum van de voorgaande vergunning. Stalsystemen moeten in 2010/2012/2013 voldoen aan het Besluit huisvesting en het Besluit dierwelzijn. Tot die datum, kunnen stallen die dan niet meer BBT zijn, nog wel BBT zijn. Het verdient aanbeveling dat een gemeente de vergunningaanvrager daarop wijst. 4. BBT toets voor de stalsystemen verplichte vragen 4.1 Hoe veel stallen zijn vergund? één antwoord mogelijk: 0 1; 0 2; 0 3; 0 meer: Indien meer dan in de toelichting aangeven hoeveel 4.2 Op welke datum is/zijn de vergunning(en) voor de stal(len) afgegeven? Opm. Van belang voor verworven rechten: < 1997 traditionele stal (nooit BBT) DUS hele dossier nodig indien niet vermeld in considerans Meerdere antwoorden mogelijk: 0 stal 1: 0 stal 2: 0 stal 3: 0 overig: In Holmes bij de toelichting datum, soort (oprichting, verandering, revisie) en evt. nummer van de vergunning vermelden 4.3 Is een verifiëerbare toets uitgevoerd of de stalsystemen BBT zijn? 0 Ja 0 Nee 0 alleen voor ammoniak Indien NEE, in Holmes bij de toelichting zetten voor welke vergunning dit geldt (ivm. latere aanschrijving gemeente). 4.4 Wordt in de considerans(en) expliciet geconcludeerd dat BBT wordt toegepast? 0 Ja 0 Nee 0 Alleen voor ammoniak Zodra in 1 vergunning niet gemotiveerd (maar wel had gemoeten), dan 'Nee' aanvinken Indien NEE, in Holmes bij de toelichting zetten voor welke vergunning dit geldt (ivm. latere aanchrijving gemeente). 4.5 Welke documenten zijn toegepast bij de toets en is dat in de motivering aangegeven? Meerdere antwoorden mogelijk: 0 BREF intensieve veehouderij; 0 de Nederlandse samenvatting van het BREF; 0 de Oplegnotitie; 0 het Besluit huisvesting 0 de Nota van toelichting van het Besluit huisvesting 0 overig..... Indien 'overig', dn in Holmes bij de toelichting zetten welke. 4.6 Is in één of meerdere consideransen gemotiveerd dat een systeem (dat in verschillende documenten niet meer als BBT worden gezien) toch als BBT wordt beschouwd?Kan ook in oudere vergunning al zijn geconcludeerd 0 Ja 0 Nee 0 nvt.Geef in Holmes bij de toelichting aan welke motivering. 4.7 Zo ja, is dit gemotiveerd met behulp van relevante documenten? Meerdere antwoorden mogelijk: 0 BREF intensieve veehouderij; 0 de Nederlandse samenvatting van het BREF; 0 de Oplegnotitie; 0 het Besluit huisvesting 0 de Nota van toelichting van het Besluit huisvesting 0 overig..... Indien 'overig', dn in Holmes bij de toelichting zetten welke en of dit . gebaseerd is op technische of economische gronden 0 Technische; 0 Economische; 5 Intern salderen verplichte vragen 5.1 Is in een vergunning gebruik gemaakt van interne saldering? 0 Ja 0 Nee 5.2 Zo ja, is het salderen in de considerans verfieerbaar gemotiveerd met een berekening over de aanwezige stalsystemen? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt 5.3 Zo ja, voldoen de stalsystemen tezamen (na intern salderen) aan BBT? 0 Ja 0 Nee Indien NEE, in Holmes bij de toelichting zetten voor welke vergunning dit geldt (ivm. latere aanschrijving gemeente). 6 Overgangstermijnen verplichte vragen 6.1 Indien voor het toepassen van interne saldering nieuwe stalsystemen zijn vergund, wordt in de voorschriften een overgangstermijn gesteld waarbinnen de stalsystemen gerealiseerd moeten zijn? Speelt bij intern salderen of vervanging van oudere stal 0 Ja 0 Nee 0 nvt. Geef in Holmes bij de toelichting aan welke motivering. 6.2 Zo ja, Is deze overgangstermijn in de considerans gemotiveerd? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt 6.3 Zo ja, Is deze overgangstermijn in overeenstemming met het gewijzigde Besluit huisvesting? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt Indien NEE, in Holmes bij de toelichting zetten wat de afwijking is (ivm. latere aanschrijving gemeente). 6.4 Is de voortgang binnen de overgangstermijn controleerbaar voor het bevoegd gezag? (Is er bijvoorbeeld een voorschrift opgenomen mbt. Tussentijdse rapportages van de stand van zaken?) 0 Ja 0 Nee 0 Nvt In Holmes bij de toelichting zetten hoe het bevoegd gezag dit doet. 7 Fijn stof verplichte vragen 7.1 Wordt in de considerans gemotiveerd of er al dan niet sprake is van een toename van fijn stof? 0 Ja 0 Nee 7.2 Zo ja, zijn er voorschriften voor fijn stof in de vergunning opgenomen? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt 7.3 Zo ja, welke? Antwoord kort houden (In Holmes kunnen voorlopig niet meer dan 256 karakters in een tekstveld genoteerd worden : anders wordt de tekst niet opgeslagen). De overige tekst kan bij de toelichting vermeld worden samenvatting bevindingen BBT toets voor stalsystemen: * Wordt in de considerans(en) expliciet geconcludeerd dat BBT wordt toegepast (vraag 4.4)? : 0 Ja 0 Nee * Voldoen de stalsystemen tezamen (na intern salderen) aan BBT (vraag 5.3)? 0 Ja 0 Nee * Is er een overgangstermijn opgenomen in de vergunning (vraag 6.1)? 0 Ja 0 Nee Is de overgangstermijn in overeenstemming met het gewijzigde Besluit huisvesting (vraag 6.3)? 0 Ja 0 Nee 0 Nvt DEEL 4 Toelichting: De omgevingstoets vloeit voort uit de verplichting uit de IPPC-richtlijn om bij de vaststelling van emissiegrenswaarden rekening te houden met de technische kenmerken, geografische ligging en de plaatstelijke milieuomstandigheden. Dit kan leiden tot strengere eisen dan BBT (IPPC art. 9 3e en 4e lid; Wm art. 8.8, 8.11 en 8.12; Wav art. 3. 3e lid). In zeer kwetsbare gebieden (door de provincies aangewezen op bais van de Wav) en een zone van 250 meter daaromheen, is oprichten intensieve veehouderij niet mogelijk en uitbreiding zeer beperkt. Buiten die gebieden en zones kunnen strengere eisen nodig zijn, als de jaarlijkse ammoniakemissies bij toepassing van BBT hoger is dan 5000 kg. Daar zijn uitzonderingen op mogelijk; zie bijlage 2 van de circulaire. 8 Omgevingstoets van de IPPC vergunning verplichte vragen 8.1 Is er een omgevingstoest gedaan? 0 Ja 0 Nee 8.2 Welke aspecten zijn in de omgevingstoets betrokken? Meer antwoorden mogelijk: 0 Zeer kwetsbare gebieden als bedoel in de Wav; 0 Natuurbeschermingswetgebieden (Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten); 0 Achtergronddepositie; 0 Overig ..... Indien overig, dan het aspectie vermelden bij de toelichting in Holmes zetten 8.3 Is het stellen van strengere emissiegrenswaarden, of het afzien daarvan, in de considerans gemotiveerd? Zie ook 5.2 0 Ja 0 Nee 0 onvoldoende Indien onvoldoende, dan toelichten 8.4 Leidt de omgevingstoets tot strengere emissiegrenswaarden in de vergunning? 0 Ja 0 Nee Geef een omschrijving bij de toelichting in Holmes samenvatting omgevingstoets van de IPPC vergunning: * Is een omgevingstoets gedaan (vraag 8.1)? : 0 Ja 0 Nee * Is de omgevingstoets gemotiveerd (vraag 8.3)? 0 Ja 0 Nee * Leidt de omgevingstoets tot strengere emissiegrenswaarden (vraag 8.4)? 0 Ja 0 Nee Toelichting: Dit betreft de overall conclusie en worden door Holmes automatisch gegeneerd. p.m. Instructie voor interventie volgt nog! Bevindingen Inspectie * Is er een IPPC toets uitgevoerd (vraag 2.2.)? : 0 Ja 0 Nee * Voldoen de stalsystemen tezamen (na intern salderen) aan BBT (vraag 5.3)? 0 Ja 0 Nee * Zijn er overgangstermijnen opgenomen in de vergunning (vraag 6.1)? 0 Ja 0 Nee * Is de omgevingstoets uitgevoerd en gemotiveerd (vraag 8.3)? : 0 Ja 0 Nee * Geven de bevindingen aanleiding om het onderhavige bedrijf nader te onderzoeken (vraag 6.6)? : 0 Ja 0 Nee Opmerkingen BIJLAGE 3 BIJ RAPPORT IPPC-TOEZICHTACTIE 2008: JURIDISCH KADER 1. Inleiding De Europese IPPC-richtlijn verplicht de lidstaten van de EU om grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren door middel van een integrale vergunning gebaseerd op de beste beschikbare technieken (BBT). In Nederland is de richtlijn geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). Het Wm- en het Wvo-bevoegd gezag dienen ervoor zorg te dragen dat de vergunningen van inrichtingen, die vallen onder de werkingssfeer van bijlage I van de IPPC-richtlijn, uiterlijk op 31 oktober 2007 in overeenstemming zijn met de vereisten van de richtlijn. Op die datum dient ook de werking van de inrichtingen in overeenstemming te zijn met de richtlijn. Om het nakomen van genoemde internationale verplichtingen te waarborgen is het noodzakelijk dat de Minister van VROM en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat kunnen interveniëren bij de vergunningverlening aan individuele inrichtingen. De VROM-Inspectie (VI) en de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) hebben als taak het uitoefenen van interbestuurlijk toezicht namens achtereenvolgens de Minister van VROM en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. Dit memo is opgesteld in het kader van het IPPC-project onder andere ter ondersteuning van de toezichtactie IPPC. Bij het gebruik van de memo door de IVW bij andere projecten zal de inhoud opnieuw door de IVW moeten worden getoetst aan het doel waarvoor het wordt ingezet. Het doel van dit memo is om inzichtelijk te maken welke juridische middelen de VROM-Inspectie (VI) en de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) hebben voor interbestuurlijk toezicht indien milieuvergunningen op 31 oktober 2007 niet IPPC-proof zijn, en hoe zij deze middelen zullen inzetten. Daartoe zal eerst worden aangegeven welke juridische mogelijkheden het Wm- en het Wvo-bevoegd gezag hebben om vergunningen IPPC-proof te maken, en daarna zal worden ingegaan op de juridische middelen van de VI en de IVW en de inzet daarvan. Bij het tot standkomen van dit juridisch kader zijn alle juridische handhavingsinstrumenten uit de Wm, Wvo en Gemeente- en Provinciewet tegen het licht gehouden. Uiteindelijk zijn de juridische instrumenten opgenomen die van toepassing zijn bij het interbestuurlijk toezicht door de VI en de IVW om de vergunningen IPPC proof te krijgen. Een overzicht van de artikelen uit de Wm, Wvo en uit het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (Ivb), die in dit memo genoemd worden, is opgenomen in bijlage 1. 2. Juridische instrumenten Wm- en Wvo-bevoegd gezag Het Wm- en Wvo-bevoegd gezag hebben de actualiseringsplicht, ambtshalve wijziging en intrekken van de vergunning tot hun beschikking om bedrijven ertoe te bewegen de vergunningen aan te passen conform IPPC. Het Wm-bevoegd gezag heeft daarnaast ook nog de mogelijkheid tot het eisen van een revisievergunning. Het bevoegd gezag heeft bij het gebruik van deze instrumenten een zekere beoordelingsvrijheid om vast te stellen wat nodig is ter bescherming van het milieu en in zijn algemeenheid om aan wettelijke eisen te voldoen. Hieronder wordt nader op deze instrumenten ingegaan. Actualiseringsplicht De actualiseringsplicht uit artikel 8.22 Wm houdt in dat het bevoegd gezag regelmatig moet nagaan of de bestaande vergunningvoorschriften nog toereikend zijn, gelet op de stand der techniek en de toestand van het milieu, en zonodig moet overgaan tot aanscherping van de vergunning (ambtshalve wijziging ex artikel 8.22 lid 2). Het oogmerk van deze bepaling is dat ook na verloop van vele jaren de vergunning nog een zo groot mogelijke bescherming aan het milieu geeft, dat redelijkerwijs kan worden gevergd. In artikel 8a.1 Ivb is vastgelegd wanneer het bevoegd gezag in ieder geval toepassing moet geven aan de actualiseringsplicht van artikel 8.22 eerste lid Wm. Toetsing van de vergunning moet in ieder geval plaatsvinden indien: de door de inrichting of onderdelen daarvan veroorzaakte verontreiniging van dien aard is dat de emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld in de aan de vergunning verbonden voorschriften, gewijzigd moeten worden of daarin nieuwe emissiegrenswaarden vastgesteld moeten worden; belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een aanmerkelijke beperking van de emissies zonder buitensporige kosten mogelijk maken; de noodzaak om ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken de toepassing van andere technieken vereist. In de toelichting bij artikel 8a.1 Ivb, gepubliceerd in het Staatsblad, is bij bovengenoemde punten het volgende opgenomen: Ad 1) Een wijziging van de emissiegrenswaarden van een vergunning is bijvoorbeeld nodig wanneer een verslechtering van de lokale milieuomstandigheden een aanscherping van emissiegrenswaarden vereist. Daarbij zal het bevoegd gezag moeten afwegen in hoeverre de verslechtering van de milieukwaliteit het ingrijpen bij deze bron van milieubelasting rechtvaardigt. Ad 2) Het kan hier bijvoorbeeld gaan om technieken die een significante energiebesparing mogelijk maken en zich daarmee bijna altijd terugverdienen. Indien de terugverdientijd redelijk is, kunnen de nieuwe technieken voorgeschreven worden. Ad 3) Ontwikkelingen in de techniek om ongevallen te voorkomen kunnen, wanneer daartoe vanuit veiligheidsoogpunt aanleiding toe is, voor het bevoegd gezag leiden tot de conclusie om de voorschriften aan te scherpen. Hierbij kunnen ook praktijkervaringen met het ontstaan van ongevallen of van gevaarlijke situaties een rol spelen. Ambtshalve wijziging Artikel 8.23 geeft de grondslag voor het bevoegd gezag tot wijziging, aanvulling of intrekking van voorschriften of beperkingen, die aan een vergunning zijn verbonden in het belang van de bescherming van het milieu. Een verschil met artikel 8.22 Wm is dat artikel 8.23 Wm, dat als een bevoegdheid is geformuleerd, een grotere beleidsvrijheid kent. Een ander verschil tussen artikel 8.22 en artikel 8.23 Wm is dat artikel 8.22 Wm uitgaat van aanscherping van de milieuvergunning, terwijl artikel 8.23 Wm ook kan worden gebruikt om de voorschriften te verduidelijken zonder enige aanscherping. Intrekken vergunning Op basis van de actualiseringsplicht kan blijken dat een milieuvergunning moet worden aangepast om ervoor te zorgen dat deze in overeenstemming wordt gebracht met de BBT. Volgens gevestigde jurisprudentie van de Raad van State kunnen de artikelen 8.22 en 8.23 Wm echter niet worden toegepast als dat zou leiden tot een andere inrichting. Daarvan kan sprake zijn, indien -op basis van artikel 8.22 Wm- nieuwe, andere technieken moeten worden voorgeschreven. Daarom is artikel 8.25 Wm aangevuld met de bepaling dat in het geval niet door wijziging van de vergunning kan worden bewerkstelligd dat in de betrokken inrichting (op termijn) weer ten minste de BBT zullen worden toegepast, de voor die inrichting verleende vergunning moet worden ingetrokken (art. 8.25 lid 2 Wm). In de Memorie van Toelichting is hierbij overwogen, dat een dergelijke situatie zich slechts bij uitzondering zal voordoen, omdat in het algemeen een bedrijf ofwel via ambtshalve actualisering van de vergunning tijdig zal kunnen overstappen van de verouderde techniek naar de nieuwe, beste beschikbare techniek, en dat zonodig ook voor die overschakeling een termijn kan worden gegeven. Met betrekking tot toepassing van artikel 8.23 Wm heeft de Raad van State overwogen dat dit er niet toe mag leiden dat de grondslag van de aanvraag van de onderliggende vergunning wordt verlaten. Evenmin mag die toepassing tot gevolg hebben dat de vergunde bedrijfsvoering onmogelijk wordt, want dat zou leiden tot intrekking van de vergunning waartoe artikel 8.23 Wm niet de bevoegdheid geeft. Revisievergunning Op grond van artikel 8.4 Wm kan het Wm-bevoegd gezag ambtshalve of op verzoek een revisievergunning eisen indien voor een inrichting een uitbreiding of wijziging is aangevraagd. De revisievergunning vervangt de eerder verleende vergunningen en zou in beginsel ook kunnen leiden tot reparatie van die eerder verleende vergunningen, zodat wordt voldaan aan IPPC. Hierbij moet het bevoegd gezag wel rekening houden met twee beperkingen. In de eerste plaats is het bevoegd gezag beperkt in zijn beleidsvrijheid. Een revisievergunning eisen is namelijk alleen mogelijk als er sprake is van een onoverzichtelijke vergunningsituatie, als onvoldoende onderscheid kan worden gemaakt tussen het oude en het nieuwe vergunde gedeelte van de inrichting of als gevolg van de wijziging een wezenlijk andere inrichting zou ontstaan. In de tweede plaats kan het bevoegd gezag de rechten die de vergunninghouder aan de al verleende vergunningen ontleent, niet wijzigen anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van de artikelen 8.22 –8.26a Wm. Artikel 8.4 Wm is niet van overeenkomstige toepassing voor de Wvo-vergunning. Een Wvo vergunning kan worden gewijzigd of er kan een nieuwe de hele lozing betreffende vergunning worden verleend onder gelijktijdige intrekking van de oude. Het proces van vergunningverlening door het bevoegd gezag in relatie tot IPPC is weergeven in het schema “Stappenplan Handreiking IPPC” opgenomen in bijlage 2. 3. Juridische instrumenten VI en IVW Overzicht instrumenten Indien vergunningen van IPPC inrichtingen 31 oktober 2007 niet voldoen aan de vereisten van de IPPC richtlijn dan hebben de VI en de IVW de volgende instrumenten tot interbestuurlijk toezicht: 1. Verzoek tot ambtshalve wijziging vergunning (art. 8.23 lid 2 Wm juncto art. 7a lid 1 Wvo): Een belanghebbende, met uitzondering van de vergunninghouder, kan het bevoegd gezag verzoeken een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu met toepassing van het eerste lid te wijzigen. Uitgangspunt is dat de VI en de IVW op grond van artikel 1:2 lid 2 Awb als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Bij het indienen van een dergelijk verzoek dient rekening te worden gehouden met het feit dat BBT afdwingen slechts mogelijk is, indien conform de jurisprudentie van de Afdeling de grondslag van de aanvraag niet wordt verlaten. Daarbij moet daarmee rekening worden gehouden dat met een dergelijk verzoek niet zonder meer BBT kan worden afgedwongen doch slechts wijziging van de voorschriften. Tevens dient een verzoek met een onafhankelijk deskundigenrapport te worden onderbouwd. VROM is van mening dat een onderbouwing op basis van BREF’s en de analyse daarvan volstaat. Ook moet ermee rekening worden gehouden dat de voorgeschreven norm naleefbaar is. Verzoek tot intrekken vergunning (art. 8.25 lid 3 juncto artikel 8.25, eerste lid, sub a Wm juncto art. 7a lid 1 Wvo): Een belanghebbende, met uitzondering van de vergunninghouder, kan het bevoegd gezag verzoeken een vergunning met toepassing van artikel 8.25 eerste lid Wm in te trekken. Uitgangspunt is dat de VI en de IVW op grond van artikel 1:2 lid 2 Awb als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Een verzoek om intrekking kan slechts op een intrekkingsgrond van het eerste lid van artikel 8.25 Wm worden gebaseerd. Dit betekent in deze dat er sprake moet zijn van ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu. 3. Bindende aanwijzing m.b.t. vergunning (art. 8.27 Wm): De Minister van VROM (artikel 8.27 Wm) en/of de Minister van Verkeer en Waterstaat (artikel 7a lid 4 Wvo in samenhang met artikel 8.27 Wm) kunnen, indien dat in het algemeen belang geboden is, aan het bevoegd gezag een bindende aanwijzing geven ter zake van het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een vergunning of ten aanzien van een reeds verleende vergunning. De Minister houdt daarbij rekening met het geldende nationale milieubeleidsplan. De Minister zou op basis van deze bijvoegheid het bevoegd gezag een bindende aanwijzing kunnen geven tot wijziging of intrekken van de vergunning. 4. Inzet juridische instrumenten door VI en IVW De Minister van VROM heeft mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat per brief d.d. 29 oktober 2007 het bevoegd gezag verzocht uiterlijk per 1 januari 2008 te voldoen aan de rapportageverplichting uit artikel 21.2a Wm. In de brief is aangegeven dat rapportage kan plaatsvinden via de IPPC-database. In de brief is gemeld dat de rapportage de basis zal vormen voor een landelijke toezichtsactie in voorjaar 2008 door de VI en de IVW naar de naleving van het bevoegd gezag van de regels die de Wm en Wvo stellen ter uitvoering van de IPPC-richtlijn. In de brief is eveneens vermeld dat niet is uitgesloten dat in het najaar van 2007 al enige gerichte inspecties zullen plaatsvinden In onderstaande paragrafen zal worden aangegeven hoe en wanneer de in hoofdstuk 3 genoemde instrumenten voor interbestuurlijk toezicht door de VI en de IVW zullen worden toegepast. 4.1. Inzet VI bij Wm-vergunningen: Indien er sprake is van milieurelevantie dan zal de VI overgaan tot een verzoek tot ambtshalve wijziging ex artikel 8.23 lid 2 Wm dan wel een verzoek tot intrekken van de vergunning ex artikel 8.25 lid 3 Wm. De keuze tussen wijzigen of intrekken wordt overgelaten aan het bevoegd gezag. Het verzoek dient daarom als volgt te worden geformuleerd: ”Onder verwijzing naar artikel 8.23 lid 2 Wm verzoek ik u vergunning x in het belang van de bescherming van het milieu te wijzigen. Indien dit geen oplossing biedt verzoek ik u onder verwijzing naar artikel 8.25 lid 3 juncto 8.25 lid 1 onder a Wm de ontoelaatbare gevolgen voor het milieu van deze inrichting door intrekken van de vergunning te beëindigen.” De aanwijzing door de Minister op grond van artikel 8.27 Wm kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden gegeven. Te denken is aan gevallen waarin het algemeen belang (waaronder ook het milieubelang) in het geding is en overleg niet tot overeenstemming leidt. Het is onzeker of in relatie tot IPPC van de aanwijzingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt. Het is namelijk een zware bevoegdheid. Gelet op de aard van deze bevoegdheid kan deze sowieso niet door de Minister gemandateerd worden. De bevoegdheid is voor bijzondere gevallen en het voornemen dient dan ook aan de Staten Generaal te worden gemeld. Ook dient vooraf overleg met het bevoegd gezag te worden gepleegd. Ingevolge artikel 20.2 Wm staat geen beroep open tegen een aanwijzing als bedoeld in artikel 8.27 Wm. Indien de VI meent dat de Minister van VROM gebruik zou moeten maken van deze bevoegdheid dan zal zij met een zeer goed onderbouwd voorstel hiertoe aan de Minister moeten komen. Bij Dienst Juridische Zaken van VROM zijn overigens geen gevallen bekend waarin deze bevoegdheid op milieugebied is toegepast. Juridisch procedure? Na het indienen van het verzoek tot ambtshalve wijziging vergunning of intrekken vergunning kunnen de volgende drie situaties zich voordoen: Het bevoegd gezag besluit over te gaan tot wijzigen dan wel intrekken van de vergunning. Het bevoegd gezag besluit niet over te gaan tot wijzigen dan wel intrekken van de vergunning Het bevoegd gezag reageert niet en/of beslist niet tijdig (binnen 8 weken). Ad 1) Het bevoegd gezag besluit over te gaan tot wijzigen dan wel intrekken van de vergunning. Op dit traject is Afdeling 3.4 Awb (de uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van toepassing. Dit betekent dat de VI als belanghebbende een afschrift zal ontvangen van de concept beschikking gericht aan het bedrijf waarin wordt gemeld dat men het voornemen heeft over te gaan tot ambtshalve wijziging of intrekking van de vergunning. De inrichting en de belanghebbenden wordt gelegenheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Na het nemen van de definitieve beschikking is er voor het bedrijf en de belanghebbenden gelegenheid voor beroep. Ad 2) Het bevoegd gezag besluit niet over te gaan tot wijzigen dan wel intrekken van de vergunning. De VI heeft dan twee mogelijkheden: 1. De VI is het hiermee niet eens en besluit -na het afwegen van alle feiten en omstandigheden- om hiertegen in bezwaar en (eventueel later) in beroep te gaan. Let op: Op grond van artikel 3:10 lid 2 Awb is Afd. 3.4. van de Awb niet van toepassing op de voorbereiding van het besluit tot afwijzing van het verzoek tot wijzigen of intrekken van de vergunning, tenzij dit bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan anders is bepaald. 2. De VI is het hiermee eens en besluit op grond van nadere informatie en/of na afweging van alle feiten en omstandigheden om van verdere actie af te zien. Volgende zaken kunnen hier bijvoorbeeld aan de orde zijn: het bevoegd gezag kan aantonen dat het al op de juiste weg bezig is en/of kan aantonen dat de zaak toch anders moet worden geïnterpreteerd dan de VI had beoordeeld. Ad 3) Het bevoegd gezag reageert niet en/of beslist niet tijdig (binnen 8 weken) Het niet tijdig nemen van een besluit wordt op grond van artikel 6:2 onder b Awb met een besluit gelijk gesteld. Op basis van artikel 4:13 lid 1 Awb dient een beschikking te worden afgegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Volgens lid 2 van het artikel is de redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag nog geen beschikking heeft gegeven en evenmin aan de aanvrager heeft medegedeeld binnen welke redelijke termijn hij de beschikking wel tegemoet kan zien. Dit betekent dat bezwaar en beroep tegen het fictieve besluit mogelijk is. Indien dit geval zich voordoet dient de VI alle feiten en omstandigheden af te wegen en vervolgens te beslissen of zij tegen het fictieve besluit bezwaar zal indienen. 4.2. Inzet IVW bij Wvo-vergunningen van Rijkswaterstaat (RWS) : De IVW kan bij Wvo-vergunningen van de Regionale diensten van RWS geen gebruik maken van de juridische instrumenten inzake interbestuurlijk toezicht. Dit komt door het feit dat zowel RWS als de IVW handelen namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. De interventies van de IVW zijn relationeel en/of publicitair van aard. De interventies naar de Regionale diensten van RWS zullen veelal beperkt blijven tot een brief met een dringend verzoek om tot wijziging dan wel intrekking van de vergunning over te gaan. Wanneer blijkt dat een vergunning niet conform de regels is die de Wm en Wvo stellen ter uitvoering van de IPPC-richtlijn dan rapporteert de Inspectie hierover naar de ambtelijke en politieke top van het ministerie. Dit moet voorkomen dat de Staatssecretaris een interventie aan zich zelf moet doen. Voor interventie bij RWS wordt het volgende opschalingsmodel gehanteerd. Intrabestuurlijk (IVW ( RWS): aanspreken Directeur Water brief aan directeur Water, afschrift HID brief van HI aan HID afschrift DG-RWS ingrijpen Stas en/of SG 4.3. Inzet IVW bij Wvo-vergunningen van waterschappen: De IVW zou bij Wvo-vergunningen van waterschappen gebruik kunnen maken van de juridische instrumenten inzake interbestuurlijk toezicht. De wettelijke mogelijkheden zijn hiertoe aanwezig, maar de IVW kiest voor voor relationele of publicitaire interventies. Het waterschap zal door de IVW worden verzocht om de vergunning aan te passen. Mocht het dringende verzoek echter niet tot resultaat leiden dan kan de Inspecteur Generaal of de Staatssecretaris uiteindelijk besluiten om over te gaan tot het sturen van een formele brief aan het waterschap. Het is aan de Staatssecretaris om uiteindelijk te besluiten om een bindende aanwijzing te geven (artikel 7a lid 4 Wvo in samenhang met artikel 8.27 Wm). Het uitgangspunt is dat de IVW signaleert en de provincie of de Staatssecretaris intervenieert. Dit zie je terug in onderstaand opschalingsmodel: een formele brief van de Staatssecretaris en het informeren van de Tweede Kamer is de uiterste interventie. Voor interventie bij de waterschappen wordt het volgende opschalingsmodel gehanteerd. Interbestuurlijk (IVW ( Waterschap/provincie): Unitmanager( Hoofd inspecteur ( Inspecteur Generaal ( Staatssecretaris formele brief aan Dijkgraaf of waterschaps-bestuur informeren Tweede Kamer over handhavend optreden 4.4. Inzet VI bij Wvo-vergunningen; inzet IVW bij Wm-vergunningen: Het is twijfelachtig of de VI als belanghebbende inzake Wvo-vergunningen is aan te merken en of de IVW als belanghebbende inzake Wm-vergunningen is aan te merken. Dit hoeft in de praktijk geen problemen op te leveren, omdat voor het indienen van een aanvraag voor een Wm- en Wvo-vergunning de verplichte coördinatieregeling geldt (zie de artikelen 8.28 t/m 8.34 Wm en 7b t/m 7d Wvo en hfd 14 Wm). In de considerans van de Wm-vergunning en de Wvo-vergunning dient een integrale IPPC afweging gemaakt te worden. Indien de VI het niet eens is met de afweging die wordt gemaakt in de considerans van de Wm-vergunning, dan kan de VI na afstemming met de IVW het Wm-bevoegd gezag hierop aanspreken. De IVW zou na de afstemming met de VI over kunnen gaan tot het aanspreken van het Wvo-bevoegd gezag. Het aanspreken door de VI van het Wvo-bevoegd gezag en het aanspreken door de IVW van het Wm-bevoegd gezag is daardoor niet nodig. 4.5. Inzet VI en IVW gezamenlijk (afstemmingszaken i.v.m. integraal karakter): Er zal zover mogelijk samen opgetrokken worden omdat het immers één IPPC-vergunning betreft. Maar als het uiteindelijk komt tot interventie dan is het afhankelijk onder welke bevoegdheid het noodzakelijk is om wijzigingen te verzoeken. Betreft het een Wm-aspect, dan stuurt de VI een brief en als het een Wvo-aspect betreft dan onderneemt de IVW actie. Betreft het beide aspecten dan zal apart beoordeeld moeten worden tot hoe ver gezamenlijk opgetreden kan worden. Mogelijk dat er uiteindelijk twee brieven verstuurt worden waarbij de inhoud op elkaar afgestemd is. Richtlijn 96/61 van 24 september 2006 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging. IPPC is de Engelse afkorting van de titel van de richtlijn: Integrated pollution prevention and control. De IPPC-database is een digitaal informatiesysteem voor gemeenten, provincies en waterkwaliteitbeheerders. Door het bijhouden van dit informatiesysteem kunnen de overheden voldoen aan hun rapportageverplichting. De IPPC-richtlijn verplicht de lidstaten van de EU om grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren middels een integrale vergunning gebaseerd op de beste beschikbare technieken (BBT). BBT wordt vastgesteld aan de hand van referentiedocumeten, waaronder de Europese BREF’s (BBT referentie document) DCMR is beschouwd als een provincie, net als in het voorgaande IPPC-onderzoek van 2006/2007. Richtlijn 96/61 van 24 september 2006 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging. IPPC is de Engelse afkorting van de titel van de richtlijn: integrated pollution prevention and control. Richtlijn 96/61/EG van 24 september 2006 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging. IPPC is de Engelse afkorting van de titel van de richtlijn: integrated pollution prevention and control. Zie de artikelen 22.1a Wm en 31c Wvo. Respectievelijk artikel 8.22 lid 1, 8.22 lid 2. 8.23 lid 1 en 8.25 lid 2 Wm. Artikel 8.22 Wm is op grond van artikel 7 lid 5 Wvo van overeenkomstige toepassing op een Wvo-vergunning, met dien verstande dat voor die toepassing onder “Onze Minister”wordt verstaan: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat. Verder geldt met betrekking tot het wijzigen en intrekken van een Wvo-vergunning dat op grond van artikel 7a lid 1 Wvo afdeling 8.1.2 van de Wm van overeenkomstige toepassing is. Dit betreft artikel 8.4 lid 1 Wm. P.C. Roos, Inhaalslag implementatie IPPC-richtlijn, M & R 2007/6 p. 345. M. van Megen, Ambtshalve wijziging vergunningen, notitie VROM DGM/SB d.d. 20 juni 2006, p. 1. Staatsblad 2005 527 pag. 18. M. van Megen, Ambtshalve wijziging vergunningen, notitie VROM DGM/SB d.d. 20 juni 2006, p. 1. J.H.G. van den Broek, IPPC-proof op 30 oktober 2007, M & R, p. 85; ABRvS 4 februari 2004, nr. 200302964/1; Kamerstukken II 2003-2004, 29 711, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p. 35. Kamerstukken II 2003-2004, 29 711, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p. 35. ABRvS 12 juli 2006, nr. 200507336/1 (Scheepswerf en metaaldraaierij Gelderland). J.H.G. van den Broek, IPPC-proof op 30 oktober 2007, M & R, p. 84-85. Dit schema is afkomstig uit de “Handreiking IPPC”. Deze handreiking is opgesteld door InfoMil in opdracht van VROM en in samenwerking met RIZA, en vanaf 1 december 2005 beschikbaar gesteld. In de handreiking is een stappenplan opgenomen voor het bevoegd gezag om te komen tot actualisering van bestaande vergunningen (nieuwe bedrijven dienen direct aan de voorschriften te voldoen). De handreiking is bedoeld om het bevoegd gezag te helpen bij de veranderingen in de Wm en de Wvo. De aanpassingen in Wm en Wvo hebben tot gevolg gehad dat alle bedrijven de BBT dienen toe te passen. Bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van bijlage I van de IPPC-richtlijn moeten aan de eisen uit de richtlijn voldoen. ABRvS 17 mei 2006, nr. 200507105. ABRvS 14 februari 2007, nr. 200601361. M. Welschen, IPPC en aanpassing vergunningen: eerste reactie van DJZ, Marianne Welschen, op vragen van VI , notitie d.d. 8 oktober 2007, p. 2. Zie artikel 8.25 lid 1 onder a Wm. Zie MvT, TK 21087, nr.3, p.19. M. Welschen, IPPC en aanpassing vergunningen: eerste reactie van DJZ, Marianne Welschen, op vragen van VI , notitie d.d. 8 oktober 2007, p. 2. Kennemerplein 6-8 Postbus 1180 2001 BD Haarlem Gezamenlijke landelijke IPPC-Toezichtactie 2008 Ministerie van VROM 15 oktober 2008 Gezamenlijke landelijke IPPC-Toezichtactie 2008 Pagina PAGE 3 / NUMPAGES 12 REF bmVeld1 Ministerie van VROM REF bmVeld2 15 oktober 2008 Gezamenlijke landelijke IPPC-Toezichtactie 2008 Pagina PAGE 44 / NUMPAGES 44 REF bmVeld1 Ministerie van VROM REF bmVeld2 15 oktober 2008 Gezamenlijke landelijke IPPC-Toezichtactie 2008 Pagina PAGE 55 / NUMPAGES 55 REF bmVeld1 Ministerie van VROM REF bmVeld2 15 oktober 2008 Gezamenlijke landelijke IPPC-Toezichtactie 2008 Pagina PAGE 76 / NUMPAGES 76