[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Taakopdracht Financiële verhouding rijk-provincies

Bijlage

Nummer: 2008D14329, datum: 2008-11-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Taakopdracht Financiële verhouding rijk-provincies (2008D14326)

Preview document (🔗 origineel)


Taakopdracht onderzoek ‘Financiële verhouding provincies-Rijk’

Inleiding

De financiële verhouding met de provincies staat in de belangstelling
van de fondsbeheerders, het IPO en de Raad voor de Financiële
verhoudingen (Rfv). Er is sprake van scheefheid in de financiële
mogelijkheden van provincies, die niet eenduidig te verklaren is vanuit
een verschil in takenpakket van de provincies of vanuit beleidsmatige en
financiële risico’s. Uit de opeenvolgende InterProvinciale
Vergelijkingen van BZK blijkt dat de financiële positie van provincies
als goed kan worden bestempeld: toenemende reserves, stijgende
opbrengsten van de opcenten en tevens een toenemende onbenutte
belastingcapaciteit illustreren dit beeld. 

In bovengeschetst licht – en gelet op de invoering van de
kilometerheffing waardoor de provinciale opcenten op termijn zullen
verdwijnen - achten de fondsbeheerders het gewenst om een adviesaanvraag
in te dienen bij de Rfv. De toekomstbestendigheid van de financiële
verhouding provincies-Rijk in relatie tot het takenpakket van de
provincies is daarbij onderwerp van onderzoek. De toekomstbestendigheid
heeft zowel betrekking op verdeling als omvang van de bestaande
geldstromen. Dit voornemen is gewisseld in het Bofv d.d. april 2008 en
is vervolgens vastgelegd in het bestuursakkoord Rijk – provincies
(juni 2008). 

Uitgangspunten financiële verhouding

De rode draad in de financiële verhoudingen met provincies (ook die met
de gemeenten) is het derde aspiratieniveau van Goedhart: uitgangspunt is
dat beoogd wordt dat alle provincies over een gelijkwaardig
voorzieningencapaciteit kunnen beschikken bij gelijke belastingdruk
rekeninghoudende met verschillen in objectieve kosten. Dit is wettelijk
vastgelegd in artikel 7 van de Financiële-verhoudingswet.

Meer specifiek zijn de uitgangspunten van de financiële verhouding
Rijk – provincies onder andere:

De maatstaven van het verdeelmodel moeten ontwikkelingen in de dynamiek
van het provinciale takenpakket in objectiveerbare kostenstructuren van
taken kunnen volgen. Daaruit volgt het criterium van herkenbaarheid in
relatie tot provinciale taakgebieden; NB Het huidige verdeelmodel is
niet geheel kosten georiënteerd maar kent een bestuurlijke annex.

Het verdeelmodel dient globaal te zijn, dat wil zeggen een beperkt
aantal maatstaven waarvan de waarden niet rechtstreeks op korte termijn
door de provincies te beïnvloeden zijn;

Het aantal eenheden van de maatstaven moet jaarlijks eenduidig en
objectief kunnen worden vastgesteld. Daartoe moeten de maatstaven in
goed waarneembare eenheden kunnen worden uitgedrukt. Liefst moet gebruik
kunnen worden gemaakt van een onafhankelijke bron. Voor een ordentelijke
uitvoering is het nodig dat de gegevens tijdig beschikbaar en de
ontwikkeling ervan in redelijke mate voorspelbaar is.

De verdeelmaatstaven dienen decentralisatiebestendig te zijn. 

Onderzoeksvragen

Bij het onderzoek dient het takenpakket van provincies helder te zijn.
Voorgesteld wordt om uit te gaan van het takenpakket van de provincies
zoals vastgesteld in het bestuursakkoord Rijk - provincies (juni 2008). 

De volgende onderzoeksvragen worden aan de Rfv voorgelegd in het licht
van de hierboven genoemde uitgangspunten van de financiële
verhoudingswet (derde aspiratieniveau), de doelmatige uitvoering van
taken door provincies en de functies van het provinciale belastinggebied
(ijkjaar rekening 2007):

Dienen de verschillende onderdelen van de financiële verhoudingen te
worden aangepast en zo ja op welke wijze ? 

de verdeling en de omvang van het provinciefonds, 

de verdeling en omvang van de overige eigen inkomsten, 

de verdeling en omvang van de overige eigen middelen, 

de verdeling en omvang van de specifieke uitkeringen, 

de omvang en vormgeving (geen autogerelateerde heffing) van een
eventueel belastinggebied van de provincies.

Hierbij zal expliciet ook aandacht moeten zijn voor de financiële
gevolgen van samenwerkingsverbanden/gemeenschappelijke regelingen, welke
– zo is het beeld – tot verschillen in takenpakket leiden. 

In welke mate zijn de extra opbrengsten MRB en OEM boven de “norm”
besteed aan activiteiten die tot het provinciale takenpakket kunnen
worden gerekend, dan wel activiteiten die mogelijk tot het
Rijkstakenpakket kunnen worden gerekend, maar waarvoor de bekostiging
door het Rijk ontoereikend is?

Procedurele aspecten

Het advies wordt aangevraagd door de beide fondsbeheerders; 

Zowel fondsbeheerders als het IPO kunnen – tot de aanvang van het
onderzoek – onderzoeksvragen aanleveren;

Het advies is niet bindend;

Het advies dient uiterlijk 1 maart 2009 beschikbaar te zijn;

De adviesaanvraag wordt belegd bij de Rfv. 

De beide fondsbeheerders en het IPO nemen zitting in een klankbordgroep.
Daarbij bestaat de mogelijkheid dat ook gebruik gemaakt wordt van
externe advisering.

De adviesaanvraag zal worden gefinancierd uit een nog in te stellen
onderzoeksartikel provinciefonds (vergelijkbaar aan het gemeentefonds).

Voordat de Rfv start met het onderzoek zal de Rfv een realistische
begroting opstellen die ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de beide
fondsbeheerders.

-0-