[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2008D14450, datum: 2008-11-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Verdrag Qatar m.b.t. belastingen (2008D14448)

Preview document (šŸ”— origineel)


Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de
Regering van de Staat Qatar tot het vermijden van dubbele belasting en
het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot
belastingen naar het inkomen, met Protocol; ā€™s-Gravenhage, 24 april
2008 (Trb. 2008, 112).

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Het onderhavige Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der
Nederlanden en de Regering van de Staat Qatar tot het vermijden van
dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met
betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna: het ā€˜Verdragā€™)
bevat regels die aanwijzen welke van de verdragsluitende staten, het
Koninkrijk der Nederlanden voor wat betreft Nederland dan wel de Staat
Qatar voor wat betreft Qatar, bevoegd is om in overeenstemming met zijn
nationale wetgeving belasting te heffen van het inkomen van inwoners van
Ć©Ć©n of van beide staten; dit teneinde dubbele belasting te voorkomen.
Daarnaast regelt het Verdrag, onder meer met het oog op het voorkomen
van het ontgaan van belasting, de onderlinge uitwisseling van fiscale
gegevens. Het Verdrag sluit aan bij het streven naar een uitbreiding van
het netwerk van verdragen in de regio Midden-Oosten en past in het
netwerk van vergelijkbare belastingverdragen die het Koninkrijk der
Nederlanden is aangegaan met tal van andere landen ter wereld. 

2. Verloop van de onderhandelingen

In oktober 2007 hebben Nederland en Qatar in Den Haag voor het eerst
over het Verdrag onderhandeld. De tweede onderhandelingsronde vond in
januari 2008 in Doha, Qatar, plaats. In de tweede onderhandelingsronde
is op ambtelijk niveau overeenstemming bereikt over het Verdrag. De
aanleiding voor de onderhandelingen was de wens van beide partijen om de
bestaande verdragsloze situatie op te heffen, teneinde de economische
betrekkingen tussen en de wederzijdse investeringen door inwoners van
Nederland en Qatar te bevorderen. Het Verdrag biedt het Nederlandse
bedrijfsleven meer zekerheid ten aanzien van investeringen in Qatar.

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vijfde
lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Voor Nederland diende als basis voor de onderhandelingen een ten
behoeve van de verdragsonderhandelingen opgesteld ontwerp. Dit ontwerp
kwam nagenoeg overeen met de bijlage bij de notitie Algemeen fiscaal
verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs 1-2), met dien
verstande dat daaraan zijn toegevoegd de in het Nederlandse
verdragsbeleid ontwikkelde bepalingen, die zijn toegelicht in de notitie
Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal
fiscaal (verdragen)recht (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4;
hierna: Notitie Uitgangspunten), en dat de tekst op enige punten in
overeenstemming is gebracht met de tekst van het
OESO-modelbelastingverdrag 2005 (OESO-publicaties, Parijs 2005; zie
www.oecd.org; hierna: het OESO-modelverdrag). 

De Nederlandse inzet van de onderhandelingen was te komen tot een
verdrag dat zoveel mogelijk in overeenstemming zou zijn met het in
voormelde notities neergelegde beleid.

Naar de mening van de eerste ondertekenaar vormen de in het Verdrag
neergelegde regelingen een resultaat dat in het licht van de over en
weer naar voren gebrachte wensen als evenwichtig kan worden beschouwd en
waarin op bevredigende wijze rekening is gehouden met de belangen van
het Nederlandse bedrijfsleven. De door Nederland naar voren gebrachte
wensen konden bij de onderhandelingen voor een groot deel worden
verwezenlijkt. 

Daaronder kunnen de volgende punten worden genoemd.

Qatar onderschrijft het Nederlandse standpunt over de winsttoerekening
in geval van bedrijfsklare projecten (zogeheten ā€œturnkeyā€-projecten)
en over de zogenoemde cost-sharingbepaling bij gelieerde ondernemingen. 

Een bepaling op grond waarvan pensioenfondsen als verdragsgerechtigd
worden aangemerkt (artikel 4, tweede lid).

Een bronstaatheffing voor pensioenen, uitkeringen op grond van een
socialezekerheidsstelsel, lijfrenten en voor afkoopsommen van pensioenen
en lijfrenten (artikel 18).

Geen ruime omschrijving van het begrip ā€˜vaste inrichtingā€™ (artikel
5, eerste en tweede lid) zoals in het VN-modelverdrag waarin
dienstverlening in algemene zin onder het begrip vaste inrichting wordt
gebracht.

0% bronheffing over deelnemingsdividenden bij een aandelenbelang van ten
minste 7,5% (artikel 10, tweede lid, onderdeel a).

Uitsluitende bronheffing over interest (artikel 11)

De mogelijkheid voor Nederland een conserverende aanslag op te leggen en
in te vorderen in geval van emigratie van een aanmerkelijkbelanghouder
(artikel 24, zesde lid).

Arbitrage (artikel 26, vijfde lid) en uitwisseling van inlichtingen
(artikel 27) zo veel mogelijk conform het OESO-model. De
arbitragebepaling is geƫnt op het concept voor het (nieuwe)
OESO-modelverdrag 2008. 

Op enkele punten is van het Nederlandse verdragsbeleid afgeweken
teneinde rekening te houden met de specifieke wensen van de Staat Qatar.
Deze specifieke wensen zijn onder andere tot uitdrukking gekomen in:

een zesmaandentermijn voor het vormen van een vaste inrichting bij de
uitvoering van een bouwwerk e.d. in plaats van de gebruikelijke
twaalfmaandentermijn;

een bronstaatheffing op royaltyā€™s van 5%;

een ruimere bronstaatheffing over inkomsten uit zelfstandige arbeid dan
onder het OESO-modelverdrag dat tot 2000 van toepassing was;

geen bepaling over bijstand bij invordering.

Aan het Verdrag is gehecht een Protocol, waarin nadere uitleg wordt
gegeven over een aantal begrippen in de afzonderlijke verdragsartikelen.
Dit Protocol vormt een integrerend onderdeel van het Verdrag. 

Hieronder zullen in paragraaf 4 de overeengekomen resultaten op
hoofdlijnen worden uiteengezet. Daarbij zullen per artikel de
belangrijkste afwijkingen van het Nederlandse verdragsbeleid worden
aangegeven. 

3. Budgettaire gevolgen

Over de omvang van de budgettaire gevolgen valt, gezien de huidige stand
van de investeringen, nog geen concrete aanwijzing te geven. Voor het
Nederlandse bedrijfsleven zal het Verdrag bij toenemende activiteiten en
investeringen in Qatar positief uitwerken. De grenzen van de
heffingsbevoegdheden van beide landen zijn duidelijk vastgelegd en er is
een goede grondslag gelegd voor overleg in die situaties waarin
toepassing van het Verdrag desalniettemin tot problemen zou kunnen
leiden. 

	

4. Artikelsgewijze toelichting

Titel en preambule

Het Verdrag geldt voor belastingen naar het inkomen, maar niet voor
belastingen naar het vermogen. Qatar kent geen vermogensbelasting. In
Nederland is de vermogensbelasting sinds 1 januari 2001 afgeschaft.
Hoewel de regeringen van beide landen als verdragsluitende partijen
worden genoemd, zal het Verdrag uiteraard gelden tussen beide staten.

Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is (artikel 2)

De Qatarese belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn de
ā€œTaxes on incomeā€. Qatar kent een inkomstenbelasting die alleen van
buitenlandse bedrijven wordt geheven. Natuurlijke personen zijn niet aan
belastingheffing onderworpen. Een vennootschap die voor 100% in Qatarese
handen is, betaalt ook geen belasting. In geval van een
samenwerkingsverband wordt alleen het buitenlandse aandeel belast.
Inwoners van de staten die lid zijn van de Gulf Co-operation Council
(GCC), zijn eveneens vrijgesteld. Niettemin is de verwachting dat in de
toekomst alle bedrijven aan belasting zullen worden onderworpen.

De Qatarese inkomstenbelasting geldt voor activiteiten in verschillende
sectoren, waaronder de olie- en gasindustrie en banken en
verzekeringsmaatschappijen. Er geldt een progressief tarief oplopend van
10% tot 35%. Er is (nog) geen bronbelasting op dividenden en interest.
Royaltyā€™s worden in de inkomstenbelasting betrokken. Het betalen van
Zakat (religieuze belasting) is geen wettelijke verplichting en valt
daarom buiten de belastingwet.

Inwoner (artikel 4 juncto artikel II en III van het Protocol)

Het eerste lid wijkt af van de tekst die Nederland normaliter opneemt in
zijn verdragen. De tekst is nu opgesplitst en er wordt per land een
definitie gegeven van wat een inwoner is van een Verdragsluitende Staat.
Voor Nederland geldt de tekst die Nederland voorstaat en deze tekst komt
grotendeels overeen met de tekst van het OESO-modelverdrag. Voor Qatar
wijkt de tekst enigszins daarvan af om rekening te houden met het feit
dat geen belasting wordt geheven met uitzondering van buitenlandse
bedrijven.

Op grond van artikel 4, tweede lid, zijn pensioenfondsen en collectieve
investeringsvehikels die worden erkend en gereguleerd in overeenstemming
met de wettelijke voorschriften van Ć©Ć©n van beide staten, eveneens
inwoner in de zin van het Verdrag. Voorts zijn dividenden die worden
betaald aan deze instellingen, op grond van artikel VI, eerste lid, van
het Protocol niet onderworpen aan bronheffing.

Teneinde veilig te stellen dat het Verdrag van toepassing is op
natuurlijke personen die, naar de feiten en omstandigheden beoordeeld,
wonen aan boord van een schip en niet beschikken over een feitelijke
woonplaats in Ć©Ć©n van de verdragsluitende staten, regelt artikel II
van het Protocol dat zij geacht worden inwoner te zijn van de
verdragsluitende staat waar het desbetreffende schip zijn thuishaven
heeft. 

Indien een lichaam inwoner is van beide staten, is op grond van artikel
4, vierde lid, in beginsel de plaats waar de feitelijke leiding is
gevestigd, doorslaggevend. Echter, in artikel III van het Protocol is
hierop een uitzondering gemaakt om ontwijking van dividendbelasting
tegen te gaan. Indien de feitelijke leiding in de drie voorafgaande
jaren in de andere staat (lees: Nederland) was gevestigd en de
bezittingen op enig moment in de periode twaalf maanden voorafgaand aan
de vestiging in de andere staat (lees: Qatar) uit liquide middelen
bestonden, is artikel 4, vierde lid, niet van toepassing. Als
uitzondering op de uitzondering is in artikel 4, vierde lid, weer wel
van toepassing indien er tussen de bevoegde autoriteiten wederzijds
overeenstemming bestaat dat de verplaatsing van de feitelijke leiding om
bona fide zakelijke redenen is geschied. 

Vaste inrichting (artikel 5)

Hoewel artikel 5 grotendeels het OESO-modelverdrag volgt, is op verzoek
van Qatar de opsomming wat onder een vaste inrichting kan worden
verstaan, uitgebreid. Dit wijkt af van de in de OESO gekozen definitie.
In artikel 5, tweede lid, zijn een verkoopgelegenheid en een boerderij
of plantage toegevoegd. Weliswaar zijn deze elementen niet expliciet in
de opsomming in artikel 5, tweede lid, van het OESO-model opgenomen,
maar het OESO-commentaar geeft aan dat de opsomming in het tweede lid
niet limitatief bedoeld is. Ook andere, niet specifiek genoemde
activiteiten kunnen een vaste inrichting vormen, mits aan de algemene
criteria op grond van het eerste lid is voldaan. 

Op verzoek van Qatar is in artikel 5, derde lid, voor de uitvoering van
bouwwerken, constructie- en installatiewerkzaamheden een termijn
opgenomen van zes maanden, die tevens geldt voor met die werkzaamheden
verband houdende toezichthoudende activiteiten. Deze termijn is conform
de bepaling voor vaste inrichtingen in het VN-modelverdrag (United
Nations Model Double Taxation Convention between Developed and
Developing Countries, 2001, zie   HYPERLINK
"http://unpan1.un.org/intradoc/groups/public/documents/un/unpan002084.pd
f" 
http://unpan1.un.org/intradoc/groups/public/documents/un/unpan002084.pdf
). In het kader van een algeheel compromis heeft Nederland met deze
Qatarese wens ingestemd. Overeenkomstige bepalingen, waarbij de termijn
verschilt van de termijn in het OESO modelverdrag, zijn door Nederland
tevens overeengekomen in de verdragsrelatie met onder meer China (Trb.
1987, 93), Jordaniƫ (Trb. 2007, 22), Koeweit (Trb. 2001, 126), Korea
(Trb. 1979, 13), Maleisiƫ (Trb. 1988, 27), Mexico (Trb. 1993, 160),
Pakistan (Trb. 1982, 63), Portugal (Trb. 1999, 180), Singapore (Trb.
1971, 95) en Turkije (Trb. 1986, 67).

Op verzoek van Qatar is in het zesde lid tevens een aan het
VN-modelverdrag ontleende bepaling opgenomen op grond waarvan een
verzekeringsmaatschappij van de ene staat bij wijze van fictie wordt
geacht haar onderneming te drijven met behulp van een in de andere staat
gelegen vaste inrichting indien zij, behoudens in geval van
herverzekering, in de andere staat gelegen risico's verzekert of aldaar
premies int door tussenkomst van een andere persoon dan een
onafhankelijke agent. Een dergelijke bepaling is ook opgenomen in een
aantal andere Nederlandse belastingverdragen, waaronder die met Suriname
(Trb. 1975, 134), Sri Lanka (Trb. 1982, 191), Braziliƫ (Trb. 1990, 67),
Mexico (Trb. 1993, 160), Tunesiƫ (Trb. 1995, 164) en Indonesiƫ (Trb.
2002, 33).

Winst uit onderneming (artikel 7)

In artikel 7, derde lid, is, conform het OESO modelverdrag, opgenomen
dat voor de winstberekening van de vaste inrichting ondernemingskosten,
waaronder de algemene en de indirecte kosten van de algemene leiding, in
aftrek gebracht mogen worden. Dit mag ook als deze kosten gemaakt zijn
in andere landen dan waar de vaste inrichting is gevestigd. 

Qatar onderschrijft het Nederlandse standpunt over de winsttoerekening
in geval van bedrijfsklare projecten (zogeheten
ā€œturnkeyā€-projecten). Voor een nadere toelichting wordt verwezen
naar paragraaf 4.3.1.4.2. van de Notitie Uitgangspunten.

Internationaal vervoer (artikel 8)

De winst behaald met de exploitatie van schepen in het internationale
verkeer is ter belastingheffing toegewezen aan de verdragsluitende staat
waar de feitelijke leiding van de onderneming is gevestigd. 

Het heffingsrecht bij deelname in een ā€œpoolā€ is naar rato van die
deelname toegewezen aan de staat waar zich de feitelijke leiding van de
onderneming bevindt. Deze bepaling is opgenomen aangezien Qatar
deelneemt in de GCC Arab shipping company.

Het op 6 januari 2008 te Doha totstandgekomen Verdrag tussen de Regering
van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Staat Qatar tot
het vermijden van dubbele belasting van inkomsten en winsten verkregen
uit het internationale luchtverkeer (Trb. 2008, 59) zal ten aanzien van
inkomsten en winsten uit het luchtverkeer van toepassing zijn.

Gelieerde ondernemingen (artikel 9)

Qatar onderschrijft het Nederlandse standpunt ten aanzien van de
zogenoemde cost-sharingbepaling bij gelieerde ondernemingen. Voor een
nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4.3.1.4.3. van de
Notitie Uitgangspunten.

Dividenden (artikel 10 junctis artikel VI en artikel VII van het
Protocol)

Bij een deelneming van ten minste 7,5 % is een bronheffing van 0%
toepassing. Voor portfoliodividenden geldt een percentage van 10%.
Aanvankelijk wilde Qatar een tarief van 5%, aangezien men in Qatar
verwacht dat relatief veel particulieren aandelen in Nederlandse
vennootschappen zullen verwerven. Nederland heeft echter nog nooit een
lager tarief dan 10% afgesproken voor portfoliodividenden. Nederland is
Qatar tegemoetgekomen door het opnemen van een most favoured nation
clause in artikel VI, tweede lid, van het Protocol; als Nederland ooit
nog een lager tarief dan 10% zou overeenkomen met een derde land, dan
geldt dit lagere tarief automatisch in de verhouding met Qatar.

Om oneigenlijk gebruik van het 0% voor deelnemingsdividenden te
voorkomen is in het zevende lid een zogeheten main purpose test
opgenomen. Deze test houdt in dat het 0%-tarief niet zal gelden indien
dit tariefsvoordeel de belangrijkste reden of Ć©Ć©n van de belangrijkste
redenen is geweest om een vennootschap in Ć©Ć©n van beide staten
(bedoeld is Qatar) te vestigen. Op voorstel van Nederland is opgenomen
dat de ene bevoegde autoriteit de andere bevoegde autoriteit zal
raadplegen indien de eerstgenoemde bevoegde autoriteit van plan is
toepassing van het 0% te weigeren op basis van de main purpose test.

Interest (artikel 11)

Voor interestbetalingen geldt een uitsluitende woonstaatheffing. 

Royaltyā€™s (artikel 12)

In het Verdrag is een bronheffing van 5% overeengekomen. Betalingen voor
het gebruik van apparatuur of voor inlichtingen omtrent ervaringen op
het gebied van nijverheid, handel of wetenschap vallen niet onder
toepassing van dit artikel zoals aanvankelijk door Qatar was
voorgesteld.

Zelfstandige arbeid (artikel 14)

Op verzoek van Qatar is een artikel in het Verdrag opgenomen over
zelfstandige arbeid. De door Qatar voorgestelde bepaling volgt de tekst
en het commentaar van artikelĀ 14 van het VN-modelverdrag. Dit betekent
dat hetzij de aanwezigheid van een vast middelpunt (fixed base) in de
bronstaat, hetzij een verblijf in de bronstaat van in totaal meer dan
183 dagen in een tijdvak van twaalf maanden, leidt tot een heffingsrecht
voor de bronstaat over de inkomsten die met de in de bronstaat verrichte
arbeid zijn verkregen. Soortgelijke bepalingen zijn onder andere
opgenomen in de belastingverdragen van Nederland met Albaniƫ (Trb,
2004, 281), Kroatiƫ (Trb. 2000, 64) en Mongoliƫ (Trb. 2002, 88). 

Bestuurders- en commissarissenbeloningen (artikel 16)

Beloningen van bestuurders en commissarissen mogen worden belast in de
staat waar het lichaam (als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel
f) is gevestigd waarvan een inwoner van de andere staat bestuurder of
commissaris is.

In het tweede lid is nader toegelicht dat onder de reikwijdte van dit
artikel zowel uitvoerende als toezichthoudende bestuurders vallen die
zijn benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders.

Artiesten en sportbeoefenaars (artikel 17)

De belastingheffing van inkomsten van artiesten en sportbeoefenaars is
in beginsel evenals in het OESO-modelverdrag en in bijna alle
Nederlandse belastingverdragen toegewezen aan de staat waar deze
personen hun activiteiten ontplooien. Op dit beginsel is de uitzondering
gemaakt dat de inkomsten slechts in de woonstaat van de artiest of
sportbeoefenaar mogen worden belast als diens bezoek aan het andere land
geheel of grotendeels wordt gefinancierd uit overheidsfondsen van Ć©Ć©n
of van beide staten, of als de activiteiten plaatsvinden in het kader
van een cultureel of sportief uitwisselingsprogramma tussen de
regeringen van beide staten. Een dergelijke bepaling komt voor in tal
van Nederlandse belastingverdragen, zoals met Argentiniƫ (Trb. 1997,
63), Macedoniƫ (Trb. 1998, 238), Turkije (Trb. 1986, 67) en ook Letland
(Trb. 1994, 83 en 166) en vele andere landen.

Pensioenen, lijfrenten en sociale zekerheidsuitkeringen (artikel 18)

Voor pensioenen, lijfrenten, socialezekerheidsuitkeringen en
afkoopsommen van een pensioen of lijfrente geldt op grond van artikel 18
een bronstaatheffing, omdat Qatar hierover geen belasting heft.

Werkzaamheden buitengaats (artikel 23)

Voor een algemene toelichting op deze sinds een aantal jaren
gebruikelijke bepaling wordt verwezen naar de schriftelijke
beantwoording van technische vragen naar aanleiding van de notitie
Internationaal fiscaal (verdrags)beleid (Kamerstukken II 1996/97, 25
087, nr. 3, blz. 5-6) en paragraaf 4.3.1.4.4. van de eerder vermelde
Notitie Uitgangspunten. Op grond van het zevende lid zal Nederland
indien een inwoner van Nederland werkzaamheden buitengaats in Qatar
verricht, vermindering van belasting geven op grondslag van de
vrijstellingsmethode, als aangetoond kan worden dat in Qatar daarover
belasting is betaald dan wel door Qatar een belastingvrijstelling is
verleend voor wat betreft de inkomsten uit die werkzaamheden.

Vermijding van dubbele belasting (artikel 24)

Nederland verleent ter vermijding van dubbele belasting ten aanzien van
de inkomsten die in Qatar mogen worden belast, in beginsel vermindering
volgens de vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud (artikel 24,
tweede lid). Voor een aantal andere inkomensbestanddelen verleent
Nederland echter een vermindering ter vermijding van dubbele belasting
volgens de verrekeningsmethode met evenredigheidslimiet (artikel 24,
derde lid). 

In overeenstemming met het Nederlandse fiscale verdragsbeleid wordt de
vrijstellingsmethode voor in Qatar gelegen vaste inrichtingen onder
bepaalde voorwaarden, namelijk indien sprake is van een zogeheten
passieve financierings-vaste-inrichting, teruggenomen en geldt een
vermindering volgens de verrekeningsmethode (artikel 24, vierde lid).

Qatar hanteert als methode ter voorkoming van dubbele belasting de
verrekeningsmethode met evenredigheidslimiet (artikel 24, vijfde lid).

Op grond van het zesde lid behoudt Nederland het heffingsrecht over in
Nederland opgebouwde winsten van houders van een aanmerkelijk belang in
de zin van afdeling 4.3 Wet inkomstenbelasting 2001 indien een zogeheten
conserverende aanslag is opgelegd. Een conserverende aanslag wordt
opgelegd aan de aanmerkelijkbelanghouder die emigreert naar het
buitenland. Nederland behoudt zo het heffingsrecht over de in Nederland
opgebouwde winstreserves. Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie
bij gelegenheid van zijn emigratie uit Nederland een conserverende
aanslag met betrekking tot de aanmerkelijkbelangwinst is opgelegd, wordt
deze heffing slechts geƫffectueerd met betrekking tot dat deel van de
conserverende aanslag dat op het moment van daadwerkelijke vervreemding
van het aanmerkelijke belang nog openstaat. 

Non-discriminatie (artikel 25)

De non-discriminatiebepaling die door Nederland is voorgesteld, is
grotendeels overgenomen. Net als bij de overige landen van de GCC heeft
Nederland ingestemd met een uitzondering op de non-discriminatiebepaling
voor wat betreft de belastingvrijstelling voor GCC onderdanen. In
overeenstemming met het Nederlandse verdragsbeleid bevat dit artikel in
het zesde lid een bepaling voor een non-discriminatoire aftrek in de
werkstaat van pensioenpremies die natuurlijke personen betalen bij een
voortgezette deelname aan een fiscaal erkende pensioenregeling in de
andere staat. Het maakt hierbij niet uit of de betrokken persoon inwoner
van de werkstaat is geworden of niet, en evenmin of hij in
dienstbetrekking werkzaam is in de werkstaat of niet. Voor een algemene
toelichting op de bepaling van het zesde lid wordt verwezen naar de
notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20
365, nrs.1-2, blz. 23).

In overeenstemming met het Nederlandse fiscale verdragsbeleid is het
non-discriminatieartikel van toepassing op alle belastingen en niet
slechts beperkt tot de belastingen die onder artikel 2 van het Verdrag
vallen (zevende lid).

Regeling voor onderling overleg (artikel 26)

	De regeling voor onderling overleg komt overeen met hetgeen daaromtrent
in het OESO-modelverdrag is opgenomen. In het vijfde lid is een bepaling
opgenomen die voorziet in arbitrage indien de bevoegde autoriteiten niet
tot een akkoord zijn gekomen. Deze arbitragebepaling is geƫnt op het
concept voor het (nieuwe) OESO-modelverdrag 2008.

Uitwisseling van inlichtingen (artikel 27)

De bepaling inzake uitwisseling van inlichtingen ziet op de belastingen
waarop het Verdrag van toepassing is. De uitwisseling van inlichtingen
is beperkt tot de belastingen waarop het Verdrag betrekking heeft. In
het tweede lid is geregeld hoe de staat die inlichtingen ontvangt van de
andere staat, hiermee dient om te gaan, en regelt dus de
geheimhoudingsverplichting. De algemene grenzen van de verplichting tot
de uitwisseling van inlichtingen (de weigeringsgronden) zijn neergelegd
in het derde lid. Deze weigeringsgronden mogen op grond van het vierde
lid niet zo worden uitgelegd dat een staat kan weigeren inlichtingen te
verstrekken uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal
belang heeft bij dergelijke inlichtingen. Voorts mag op grond van het
vijfde lid een staat niet weigeren inlichtingen te verschaffen
uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende gegevens berusten
bij een bank, een andere financiƫle instelling, een gevolmachtigde, of
een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als
vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking hebben op
eigendomsbelangen in een persoon.

Bijstand bij invordering

Omdat de Qatarese belastingdienst onvoldoende toegerust is om afspraken
over wederzijdse bijstand bij invordering te kunnen nakomen, is een
dergelijke bepaling niet opgenomen. Mocht de capaciteit van de Qatarese
belastingdienst in de toekomst wel deze mogelijkheid bieden, dan is
Qatar bereid hierover besprekingen aan te gaan. 

Inwerkingtreding (artikel 30)

Het Verdrag treedt in werking op de dertigste dag volgende op de dag
waarop de Nederlandse en de Qatarese regering elkaar schriftelijk hebben
medegedeeld dat de in hun onderscheiden staten (grond)wettelijk vereiste
formaliteiten zijn vervuld.

Het Verdrag vindt met betrekking tot bronbelastingen toepassing op
bedragen betaald op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op
het jaar waarin het Verdrag in werking is getreden. Met betrekking tot
andere belastingen vindt het Verdrag toepassing op belastingjaren en
-tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat
volgt op het jaar waarin het Verdrag in werking is getreden. 

Beƫindiging (artikel 31)

	Het Verdrag wordt in beginsel voor onbepaalde tijd aangegaan. Na
verloop van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding
van het Verdrag kan het echter door elk van beide staten, langs
diplomatieke weg, worden beƫindigd met inachtneming van een
opzegtermijn van ten minste zes maanden vĆ³Ć³r het verstrijken van een
kalenderjaar. Het Verdrag houdt in dat geval met betrekking tot
bronbelastingen op van toepassing te zijn op bedragen betaald na het
einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beƫindiging is
gedaan. 

Met betrekking tot andere belastingen houdt het Verdrag voor Nederland
op van toepassing te zijn op belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen
na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van
beƫindiging is gedaan. 

5. Koninkrijkspositie

Het Verdrag wordt, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, aangegaan
voor Nederland. Ingevolge artikel 29 kan het Verdrag na de
inwerkingtreding, hetzij in het geheel, hetzij in gewijzigde vorm, door
middel van een notawisseling worden uitgebreid tot de Nederlandse
Antillen en Aruba. Een dergelijke notawisseling zal een afzonderlijk
verdrag vormen in de zin van de Grondwet.

De Staatssecretaris van Financiƫn,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 PAGE   11 

 PAGE   1