[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Kabinetsreactie onderzoek motieven zelfstandig ondernemerschap

Bijlage

Nummer: 2008D14680, datum: 2008-11-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Onderzoek motieven zelfstandig ondernemerschap (2008D14679)

Preview document (šŸ”— origineel)


Kabinetsreactie onderzoek motieven zelfstandig ondernemerschap

1. Inleiding

Zelfstandig ondernemerschap levert een belangrijke bijdrage aan de
groei, werkgelegenheid en innovatiekracht van Nederland. De
ondernemerszin in Nederland neemt toe en het aantal starters is
historisch hoog. In de afgelopen jaren is het aantal zelfstandige
ondernemers sterk toegenomen. Het totaal aantal zelfstandig ondernemers
in Nederland bedroeg in het tweede kwartaal van 2008 bijna Ć©Ć©n
miljoen. Het aantal zelfstandigen is sinds 1998 met circa 35%
toegenomen. In dezelfde periode nam het aantal werknemers toe met bijna
10%. 

Het kabinet heeft in eerdere brieven aan uw Kamer al ruim aandacht
besteed aan het belang van zelfstandig ondernemerschap en een visie op
de plaats van de zelfstandige ondernemer in het beleid. Het kabinet
stimuleert ondernemerschap omdat ondernemerschap belangrijk is voor de
groei van de productiviteit en werkgelegenheid. Vanuit de sociale
zekerheid bezien vormt zelfstandig ondernemerschap een reƫle
uitstroommogelijkheid en een gelijkwaardige optie ten opzichte van
uitstroom naar loondienst. 

Aandachtspunt bij het stimuleren van ondernemerschap betreft de relatie
tot de verzorgingsstaat. Enerzijds zou het niet zo moeten zijn dat een
werkgever werknemers dwingt  zelfstandige te zijn, omdat een werkgever
daardoor geen werknemersverzekeringspremies hoeft af te dragen. Als dit
op grote schaal gebeurt kan dit leiden tot ondergraving van de
verzorgingsstaat. Anderzijds kan een groei van het aantal zelfstandigen
impliceren dat goede risicoā€™s zich onttrekken aan de solidariteit die
kenmerkend is voor de financiering van collectieve voorzieningen. Ook
dit kan ten koste gaan van het draagvlak onder de Nederlandse
verzorgingsstaat. 

Om te beoordelen of bovenstaande risicoā€™s zich (structureel) voordoen,
is kennis over de omvang en samenstelling van de zelfstandigenpopulatie
en de motieven waarom voor ondernemerschap gekozen wordt van belang. In
de brief van 17 december 2007 heeft het kabinet aangegeven door middel
van een onderzoek meer inzicht te willen krijgen in de motieven van
zelfstandig ondernemerschap. Ook heeft uw Kamer aangegeven inzicht te
willen krijgen in de mate waarin ā€˜zelfstandigheid tegen wil en dankā€™
zich voordoet. In deze notitie wordt eerst kort ingegaan op de
voornaamste uitkomsten van het onderzoek. Daarna wordt - mede op basis
van de uitkomsten van het onderzoek - ingegaan op de rol van de overheid
ten aanzien van zelfstandigen. 

2. Uitkomsten van het onderzoek

2.1. Opzet onderzoek

Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een schriftelijke
vragenlijst onder circa 1600 zelfstandig ondernemers. Ook is gebruik
gemaakt van eerder onderzoek en zijn interviews met opdrachtgevers van
zelfstandigen gehouden. Met het oog op de vraagstelling is ten behoeve
van het onderzoek een specifieke groep zelfstandigen afgebakend. Een
belangrijk element in dit onderzoek was de vraag in hoeverre het
ondernemerschap zich verhoudt tot het werknemerschap, al dan niet
ā€˜tegen wil en dankā€™. Daarom is specifiek gekeken naar de groep
zelfstandigen die met werknemers kan worden vergeleken wat betreft de
arbeid die men verricht. Zodoende is in het onderzoek door EIM een
definitie opgesteld waarin de ā€˜verkoopā€™ van de eigen arbeid een
belangrijk definiƫrend element vormt. In dit onderzoek wordt dit type
zelfstandig ondernemer aangeduid als ā€˜zelfstandige zonder personeelā€™
ofwel ZZP-er. Deze groep is kleiner dan wanneer een letterlijke
definitie van het begrip ā€˜zelfstandige zonder personeelā€™ wordt
gevolgd. In het onderzoek zijn zelfstandigen (met Ć©n zonder personeel)
die zaken verkopen, zoals zelfstandigen in de detailhandel, buiten
beschouwing gelaten. Deze specifieke door EIM gehanteerde definitie
staat los van de lopende discussie over de wettelijke definitie van
zelfstandigen (waaronder ZZP-ers). Door het kabinet wordt momenteel
bezien of stroomlijning kan plaatsvinden in de definities die worden
gehanteerd voor zelfstandigen (motie-Blok). Daarover wordt uw Kamer
separaat geĆÆnformeerd. In de onderhavige notitie wordt met het begrip
ā€˜ZZP-erā€™ de door EIM afgebakende groep aangeduid. 

2.2. Aard en samenstelling van de ZZP-populatie 

Volgens de in het EIM-onderzoek gehanteerde definitie bedraagt het
aantal ZZP-ers circa 250.000 (op basis van een schatting van
CBS-cijfers). Daarvan is 73% man en 23% vrouw. De grootste groep ZZP-ers
is tussen de 50 en 61 jaar oud (39%). Qua opleidingsniveau zijn de
ZZP-ers redelijk gelijkmatig verdeeld: een derde is hoger opgeleid, 45%
is middelbaar opgeleid en 29% is lager opgeleid. 

Het overgrote deel van de ZZP-ers (95%) kiest vrijwillig en bewust voor
het ZZP-schap. Binnen de door EIM gedefinieerde groep ZZP-ers zijn in
het onderzoek twee subgroepen ā€˜ZZP-ers tegen wil en dankā€™
onderscheiden. De eerste groep is ā€˜gedwongen door de werkgeverā€™: hun
werk wordt niet meer in loondienst aangeboden en zij kunnen voor hun
werkgever uitsluitend nog als zelfstandige aan de slag. De tweede groep
is ā€˜gedwongenā€™ door de situatie op de arbeidsmarkt: het
ondernemerschap is voor hen de enige route uit een uitkeringssituatie.
Door EIM is onderzocht in welke mate deze beide groepen voorkomen. Het
blijkt in beide gevallen om een marginaal verschijnsel te gaan. De door
de werkgever gedwongen groep beslaat 1,2% van de ZZP-ers. De groep die
door de situatie op de arbeidsmarkt is gedwongen beslaat 3,6% van de
ZZP-ers. 

Omdat dit de eerste meting is waarbij deze definitie van ZZP-ers is
gebruikt kunnen geen ontwikkelingen in de tijd worden geschetst. Uit de
ontwikkelingen in het totaal aantal zelfstandigen kan echter worden
afgeleid dat het aantal ZZP-ers waarschijnlijk toeneemt. Het aantal
zelfstandigen in ā€˜traditioneleā€™ sectoren als landbouw neemt af,
terwijl de zakelijke dienstverlening - een sector met veel ZZP-ers - een
groei van het aantal zelfstandigen laat zien. Dit sluit aan bij de
ontwikkelingen in die sectoren.

In de komende jaren zal de ontwikkeling van het aantal zelfstandigen en
de aard van de zelfstandigenpopulatie blijvend worden gemonitord. 

2.3. Oordeel over ZZP-schap

Het EIM-onderzoek biedt een positief beeld over de ZZP-er. De meeste
ZZP-ers (95%) zijn tevreden over hun situatie als ZZP-er. Bij de start
van het ZZP-schap was het overgrote deel van de ZZP-ers positief tot
zeer positief. Vooral de eigen verantwoordelijkheid wordt door
ondernemers als positief ervaren. Het onderzoek laat dat duidelijk zien
Gevraagd naar de huidige situatie is men iets minder positief, maar nog
steeds is het overgrote deel van de ZZP-ers tevreden. Slechts 7% van de
ZZP-ers geeft aan dat men op dit moment liever werknemer zou zijn
geweest. Hiervan is een relatief groot deel afkomstig uit een uitkering.
Naar opleidingsniveau zijn de verschillen beperkt.

2.4. Inkomens- en verzekeringspositie van ZZP-ers

De inkomsten van de ZZP-ers lopen sterk uiteen. Dit wordt veroorzaakt
doordat een aantal ZZP-ers een baan heeft naast het ZZP-schap en ook het
aantal uren dat aan de onderneming wordt besteed varieert. Vooral
ZZP-ers met een laag inkomen uit de onderneming hebben vaak een ander
inkomen naast de onderneming. Een kwart van de ZZP-ers heeft een netto
maandinkomen (uit zijn activiteiten als zelfstandige) van ā‚¬ 1.250 of
minder. Het gaat hierbij vaak om deeltijd- of hybride ondernemers. Deze
groep heeft relatief vaak een baan of een andere inkomstenbron en
besteedt relatief weinig uren als zelfstandige. Het onderzoek geeft geen
zicht op het totale inkomen uit ondernemerschap en die uit andere
bronnen. 

Een opvallende uitkomst van het onderzoek is dat veel ZZP-ers vrij
nauwkeurig op de hoogte zijn van de belangrijkste gevolgen die het
ondernemerschap met zich meebrengt qua inkomens- en verzekeringspositie.
Meer dan 90% kent de gevolgen van ziekte, arbeidsongeschiktheid of
aansprakelijkheid. De situatie van de ā€˜ZZP-er die door de werkgever is
gedwongenā€™ wijkt daarbij niet af van de groep als geheel. Ook deze
groep is goed op de hoogte van de gevolgen van het ondernemerschap. Ook
hier is dus weinig reden tot zorg. Slechts een deel van de ZZP-ers
besluit echter op dit gebied verzekeringen te treffen. Iets meer dan de
helft heeft een verzekering voor arbeidsongeschiktheid. Ongeveer
tweederde van de ZZP-ers heeft een voorziening getroffen rondom
pensioen. 

2.5. ZZP-ers tegen wil en dank

Zelfstandig ondernemerschap ā€˜tegen wil en dankā€™ blijkt slechts
sporadisch voor te komen. Uit het onderzoek blijkt dat slechts een zeer
klein deel van de ZZP-ers (1,2%) door zijn werkgever is gedwongen
zelfstandige te worden. Dit komt neer op 3.000 personen. In het
overgrote deel van de gevallen is het ZZP-schap dus de keuze van de
ex-werknemer zelf. Er zijn wat dit betreft weinig verschillen te zien
naar sector. 

Wel kan het voorkomen dat de werkgever de werknemer heeft gestimuleerd
zelfstandige te worden. Dat hoeft niet te betekenen dat deze stap alleen
voordelen had voor de werkgever. Er is ook sprake van wederzijds
voordeel, zoals blijkt uit het feit dat het overgrote deel van de
ZZP-ers positief oordeelt over zijn positie. Het ondernemersprofiel
(aantal opdrachtgevers, spreiding van de omzet) en de inkomenspositie
van deze groep wijkt niet af voor de groep ZZP-ers als geheel. Ook in de
gevallen dat de voormalige werkgever wel een rol had bij de start van
het ZZP-schap, leidt dit niet tot een afhankelijke positie. De meeste
ZZP-ers hebben meerdere opdrachtgevers; dit geldt ook voor ZZP-ers die
door hun voormalige werkgever zijn gestimuleerd ZZP-er te worden. Dit
beeld wordt bevestigd door de interviews met de opdrachtgevers. ZZP-ers
worden vaak ingehuurd vanwege hun specifieke expertise, hun
flexibiliteit en het feit dat er geen personeel te krijgen is.  

De 1,2% van de ZZP-ers die aangeeft gedwongen te zijn ZZP-er te worden,
heeft wel een meer afhankelijke positie: deze groep genereert een groter
deel van de omzet bij slechts Ć©Ć©n opdrachtgever. Desondanks is ook
deze groep zeer tevreden over het ZZP-schap en is het inkomen van deze
groep niet lager dan dat van de groep als geheel. 

Deze uitkomsten leiden tot de conclusie dat het ZZP-schap zowel vanuit
de ZZP-er/werknemer als vanuit de opdrachtgever als positief wordt
ervaren en dat ZZP-schap ā€˜tegen wil en dank door dwang van de
werkgeverā€™ een marginaal verschijnsel is.

Van alle ZZP-ers is 9% afkomstig uit een uitkeringssituatie. Dat aandeel
kan als relatief hoog worden beschouwd, gegeven het feit dat het totaal
aantal voormalig uitkeringsgerechtigden beperkt is ten opzichte van de
beroepsbevolking als geheel. ZZP-schap is dus een populaire route om uit
een uitkeringssituatie te stromen. 

In het onderzoek is een groep ZZP-ers gedefinieerd die ā€˜gedwongenā€™
werden zelfstandige te worden door de situatie op de arbeidsmarkt. Deze
groep is afkomstig uit een uitkeringssituatie en ziet geen alternatief
om zelf een inkomen te verwerven dan om als ZZP-er te beginnen. Het gaat
om 3,6% van het totaal aantal ZZP-ers (9.000 personen). Uit het
onderzoek blijkt dat het om een relatief kwetsbare groep gaat. Men is
minder tevreden over het ZZP-schap dan de andere groepen. Echter, ook
van deze groep oordeelt de meerderheid nog steeds positief over het
ZZP-schap. Ook heeft deze groep minder vaak een verzekering tegen
arbeidsongeschiktheid en het inkomen uit de ondernemersactiviteiten is
doorgaans lager dan gemiddeld. Daar staat tegenover dat juist deze groep
vaak een andere inkomstenbron heeft naast de onderneming (zoals een
uitkering). En het ZZP-schap is ook voor deze groep een vrije keuze. De
ā€˜dwangā€™ om ZZP-er te worden wordt niet uitgeoefend door personen of
instanties maar door omstandigheden: er is geen werk in loondienst
beschikbaar. Het alternatief voor deze groep is een uitkering. Het is
daarom hoopgevend dat het ondernemerschap voor hen een route biedt
blijvend uit de uitkering te geraken. Ongeveer 70% van de
ex-uitkeringsgerechtigden slaagt er ook in om ZZPā€™er te blijven. In
dat licht beschouwt het kabinet het ZZP-schap voor deze groep ook
overwegend als positieve stap. 

Samenstelling van de beroepsbevolking

De werkzame beroepsbevolking bestaat voor meer dan driekwart uit
werknemers, die voor het overgrote deel een vast contract hebben.
Zelfstandigen vormen in totaal een groep van circa 1 miljoen mensen. Het
grootste deel van deze groep wordt gevormd door de meer traditionele
ondernemers, zoals winkeliers (al dan niet met personeel in dienst). De
door EIM gedefinieerde groep ZZP-ers die voornamelijk eigen arbeid
verkoopt bestaat uit 250.000 personen (3,3%). Deze groep bestaat vrijwel
uitsluitend uit mensen die uit vrije wil voor het ZZP-schap hebben
gekozen. 

De ā€˜ZZP-ers tegen wil en dankā€™ maken 0,2% uit van de
beroepsbevolking. In aantallen komt dit neer op circa 12.500 personen.
De groep ZZP-ers die door de situatie op de arbeidsmarkt is gedwongen
telt 9.000 personen. De groep ZZP-ers die door zijn werkgever is
gedwongen telt 3.000 personen. De overige paar honderd zijn de door EIM
gedefinieerde groep die door regels ten aanzien van pensioen- of
VUTleeftijd is gedwongen. 

3. Rol van de overheid ten aanzien van zelfstandigen 

In de navolgende paragrafen wordt ingegaan op de rol van de overheid ten
aanzien van zelfstandigen. Deze heeft betrekking op de groep
zelfstandigen in het algemeen en niet specifiek op de in het onderzoek
van EIM omschreven groep. Ten aanzien van de vraagstukken van
bescherming van zelfstandigen in relatie tot werknemers zijn de
hierboven geschetste ontwikkelingen in de door EIM onderscheiden groep
uiteraard wel van belang. 

In de visie van het kabinet is een toename van het aantal ondernemers
een gunstige ontwikkeling voor de Nederlandse economie. Als gevolg van
toenemende internationale concurrentie zoeken bedrijven naar
mogelijkheden om arbeid op een flexibele manier in te zetten.
Zelfstandigen zorgen voor dynamiek en vernieuwing. Ondernemers hebben
een positieve invloed op de werking van de arbeidsmarkt. Ondernemerschap
kan de arbeidsparticipatie gunstig beĆÆnvloeden; het kan de match tussen
vraag en aanbod op de arbeidsmarkt helpen verbeteren. Daarnaast biedt
het werkenden ook meer flexibiliteit en vrijheid om als ondernemer aan
het werk te gaan; het biedt werkenden de mogelijkheid hun vaardigheden
flexibel in te zetten waar grote behoefte bestaat. Daarnaast kan
ondernemerschap voor sommigen uitmonden in doorgroei van het eigen
bedrijf, met gunstige effecten voor de werkgelegenheid. Het
ondernemerschap biedt ook kansen voor groepen die het moeilijk hebben op
de arbeidsmarkt. Hierbij kan gedacht worden aan ouderen en allochtonen
die hun ervaring en netwerk kunnen gebruiken om als ondernemer te
beginnen. Ook mensen die werkloos dreigen te worden, kunnen door als
zelfstandige te beginnen hun arbeid op een andere manier aanbieden. Voor
mensen die al in een uitkeringssituatie zitten biedt het ondernemerschap
een mogelijkheid om uit de uitkeringssituatie te komen. 

Bescherming van zelfstandigen 

De rol van de overheid bij bescherming van zelfstandigen op het gebied
van werk en inkomen vloeit voort uit de verantwoordelijkheid die de
overheid heeft ten aanzien van de bescherming van al haar burgers. Het
gaat dan om het bieden van bestaanszekerheid en het waarborgen van de
gezondheid. De plicht voor de overheid om in deze situaties bescherming
te bieden is tevens omschreven in grondrechten en internationale
verdragen.

Het is in beginsel aan de burger zelf om daarnaast in een eigen inkomen
te voorzien en zelf een inschatting te maken van de risicoā€™s die hij
loopt. De overheid wil daarbij zo min mogelijk treden in de
keuzevrijheid van mensen. 

Voor werknemers zijn de implicaties van deze rol van de overheid anders
dan voor zelfstandigen. De keuzevrijheid van werknemers is door de aard
van zijn arbeidsovereenkomst in principe kleiner dan die van
zelfstandigen. Werknemers verplichten zich contractueel om opdrachten
van de werkgever op te volgen. Deze gezagsverhouding maakt dat een
werknemer slechts tot op zekere hoogte kan kiezen welke werkzaamheden
hij onder welke omstandigheden uitvoert. Dat kan ertoe leiden dat een
werknemer door de werkgever kan worden verplicht (of zich praktisch
gedwongen voelt door het perspectief van het eventueel kunnen verliezen
van zijn baan) arbeid te verrichten die gevaarlijk is of waarvan hij de
gevolgen niet kan overzien. Om dat te voorkomen biedt de overheid aan
alle werknemers beschermingsmaatregelen. 

Voor zelfstandigen geldt deze beperking van de gezagsverhouding niet.
Werken als zelfstandige impliceert dat men zelf kiest voor het dragen
van verantwoordelijkheid en de daaraan verbonden risicoā€™s. Wel dienen
zelfstandigen vanuit de optiek van veiligheid en gezondheid beschermd te
worden tegen ernstige risicoā€™s en dient gevaar voor derden te worden
voorkomen. 

Uitgangspunt van zelfstandig ondernemerschap is ook dat de ondernemer
zelf verantwoordelijk is voor het inkomen en ook voor het treffen van
voorzieningen zoals ziekte/arbeidsongeschiktheid en pensioen. Aan dit
uitgangspunt wil het kabinet niet tornen. 

De voornaamste rol van de overheid ten aanzien van zelfstandigen is dan
ook gelegen in het wegnemen van onnodige belemmeringen zodat
zelfstandigen in staat worden gesteld op de markt zelf
inkomensvoorzieningen te treffen. Uiteraard hebben hierin de relevante
marktpartijen (verzekeraars en banken als aanbieders van derde
pijlerproducten) een belangrijke taak. Daarnaast kan de ondernemer zich
- evenals een werknemer- aansluiten bij collectieve verbanden die hun
belangen behartigen en bepaalde vormen van dienstverlening bieden. De
groei van de zelfstandigenorganisaties in de afgelopen jaren laat zien
dat zelfstandigen deze weg steeds vaker weten te vinden.

4. Maatregelen gericht op zelfstandig ondernemerschap 

Het kabinet heeft in eerdere brieven aan uw Kamer al ruim aandacht
besteed aan het belang van zelfstandig ondernemerschap en een visie op
de plaats van de zelfstandige ondernemer in het beleid. Hieronder volgt
op een aantal punten nog een nadere toelichting specifiek in het kader
van bescherming van zelfstandigen.

Arbeidsongeschiktheid

Zoals in de brief van het kabinet van 31 maart 2008 is aangegeven hebben
zelfstandige ondernemers verschillende mogelijkheden om zich te
verzekeren tegen het risico van arbeidsongeschiktheid. Daartoe staan op
dit moment de volgende mogelijkheden open:

een startende en of bestaande zelfstandige kan een
verzekeringsovereenkomst sluiten met een private verzekeraar;

een startende zelfstandige die wordt geweigerd voor een reguliere
dekking kan tot 3 maanden na de start gebruik maken van een door
verzekeraars ingestelde vangnetvoorziening;

een zelfstandige die start vanuit een dienstverband of uitkering op
basis van werknemersverzekeringen kan tot 4 weken na beƫindiging van de
verplichte verzekering, deze verzekering voor ZW en WIA op vrijwillige
basis voortzetten. Het kabinet heeft een wetsvoorstel aanhangig gemaakt
waarmee deze aanmeldtermijn per 4 juni 2008 is verlengd van 4 naar 13
weken, zodat startende zelfstandigen ruimer de tijd hebben om zich aan
te melden.

Daarnaast heeft het Verbond van Verzekeraars de leden van het Verbond in
overweging gegeven de voorwaarden van de eigen vangnetvoorziening te
verruimen. Met name door de tijdelijke openstelling van de verbeterde
vangnetvoorziening voor bestaande zelfstandigen, wordt tegemoet gekomen
aan de positie van bestaande zelfstandigen die soms geconfronteerd
worden met problemen om zich tegen arbeidsongeschiktheid te verzekeren.
De beoogde inwerkingtreding van de tijdelijke openstelling van drie
maanden is vanaf 1 november 2008. De tijdelijke openstelling wordt
gecommuniceerd in een bredere campagne waarbij zelfstandige ondernemers
bewust worden gemaakt van het arbeidsongeschiktheidsrisico. Deze
campagne wordt gefinancierd door het Verbond van Verzekeraars en de
ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken.
De campagne wordt daarnaast ook begeleid door FNV Zelfstandigen, PZO en
CNV Zelfstandigen. In de campagne zal informatie verstrekt worden over
de aard van het arbeidsongeschiktheidsrisico en de mogelijkheden die
openstaan om dit risico af te dekken. Hierbij komen alle mogelijkheden
aan bod. Zo zal aandacht besteed worden aan de reguliere private
verzekering bij de verzekeraar, de verbeterde vangnetverzekering en de
vrijwillige verzekering voor de Ziektewet en de Wet WIA bij het UWV, die
openstaat voor ex-werknemers. 

Starten uit een uitkering

Het kabinet streeft ernaar het starten van een onderneming vanuit een
uitkeringssituatie te bevorderen. Dit streven is neergelegd in het
Nationaal Actieplan Armoedebestrijding en participatiebevordering.
EenĀ WW-gerechtigde heeft sinds juli 2006 de mogelijkheid om gedurende
maximaal zes maanden te starten als zelfstandige met behoud vanĀ zijn
WW-uitkering. Er isĀ gedurende die periode geen sollicitatieplicht. Na
deze zes maanden durende oriƫntatieperiode stopt de uitkering, als men
besluit door te gaan met het bedrijf. Gedurende de oriƫntatieperiode
worden inkomsten voor 70% verrekend met de uitkering.Ā De startende
zelfstandige is zo gedurende 6 maanden van inkomen verzekerd. Dit
betekent dus dat er vrijwel zonder risico op inkomensverlies een eigen
bedrijf kan worden gestart.

Voor bijstandgerechtigden en gedeeltelijk arbeidsgeschikten zijn al
langer wettelijke regels die het starten van een zelfstandig bedrijf of
beroep ondersteunen. SZW is in juli 2006 gestart met de pilot
ā€œTijdelijke borgstellingregeling starters vanuit een uitkeringā€. In
de gemeenten Rotterdam, Lelystad en Leeuwarden wordt geƫxperimenteerd
met het verlenen van starterskredieten via het bancaire circuit, waarbij
het Rijk borg staat. Uit een in april gehouden tussenevaluatie blijkt
dat de regeling op zich succesvol is, banken zijn bereid om
uitkeringsgerechtigden onder borgstelling een starterskrediet te
verlenen. Besloten is om het experiment uit te breiden met de gemeenten
Tilburg en Hengelo en om het experiment door te laten lopen tot 1
januari 2011.

Veiligheid en gezondheid

Vanuit de optiek van veiligheid en gezondheid dienen zelfstandigen
beschermd te worden tegen ernstige risicoā€™s en dient gevaar voor
derden te worden voorkomen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om asbest,
explosie- en valgevaar en andere ernstige risicoā€™s. Wat betreft
veiligheid en gezondheid zijn daarom de verplichtingen uit de Arbowet
die zich richten op het voorkomen van ernstige risicoā€™s of situaties
die levensbedreigend kunnen zijn ook van toepassing voor de zelfstandige
en derden die in de omgeving van de zelfstandige werken. 

Een belangrijk aspect daarbij betreft de vraag of ondernemers
gevaarlijker werk doen dan werknemers. Dit blijkt weinig voor te komen.
Uit het onderzoek van EIM blijkt dat een klein deel van de ZZP-ers (8%)
gevaarlijker werk zegt te doen dan als zij in loondienst zouden werken.
Overigens zegt dit niets over de vraag of zij feitelijk gevaarlijker
werk zijn gaan doen en of daarbij de arboregels zijn overtreden. Ook kan
het zijn dat de ZZP-er ander werk is gaan doen dan tijdens loondienst.
Uit CBS-cijfers, verwerkt in de Monitor Arbeidsongevallen in Nederland,
blijkt dat van 2000 tot 2005 werknemers twee keer zoveel kans hebben op
een arbeidsongeval als een zelfstandige. Dit wordt mogelijk deels
veroorzaakt doordat zelfstandigen minder snel verzuimen na een ongeval. 

De sector bouw heeft de indruk dat er bij ongevallen relatief veel
zelfstandigen betrokken zijn. Er zijn geen (recente CBS-) cijfers die
dat beeld bevestigen. 

De sector vindt verder dat er een oneigenlijke concurrentie plaatsvindt
op arbeidsomstandigheden doordat de regels over fysieke belasting niet
van toepassing zijn op zelfstandigen. Onlangs hebben partijen in de
bouwsector in een brief aan Minister Donner bepleit voor ondernemers
dezelfde Arbowet- en regelgeving toe te passen als voor werknemers en
dat zou ook moeten gelden voor de op te stellen arbocatalogus in deze
sector. Er is nu alleen regelgeving over ernstige risico's en gevaar
voor derden van toepassing op ondernemers. Zoals toegezegd aan de Tweede
Kamer heeft met de bouwsector een gesprek plaatsgevonden. Hierin is
afgesproken dat SZW onderzoek gaat doen naar de feitelijke situatie op
de bouwplaats, waar ondernemers en werknemers naast elkaar werken.
Afspraak is verder dat de uitkomsten van dit onderzoek opnieuw met
partijen in de bouw worden besproken. 

Inkomen op het bestaansminimum 

De Grondwet schrijft voor dat aan iedere Nederlander een
inkomenszekerheid op het bestaansminimum dient te worden geboden. De
overheid dient dus ook voor zelfstandigen zorg te dragen voor bijstand
als het bedrijf (tijdelijk) niet genoeg oplevert om in het bestaan te
voorzien. Uiteraard gelden voor (oud-)zelfstandigen dezelfde
randvoorwaarden als voor andere uitkeringsgerechtigden wat betreft
inspanningen voor re-integratie. EĆ©n van de taken van de overheid
hierbij is het voorlichten over rechten en plichten ten aanzien van
Bijstand. Zelfstandigen zijn voor de gemeente een moeilijk te bereiken
groep als het gaat om het verstrekken van bijzondere bijstand. In het
kader van het IPW-programma (Innovatie Programma Wet werk en bijstand)
wordt in 2008 gestart met een project gericht op het benaderen van
kleine zelfstandigen. 

Ook na pensionering hebben zelfstandigen van overheidswege recht op een
inkomen op het bestaansminimum (AOW). Van belang is dat dit in het geval
van zelfstandigen geen ongewenste neveneffecten moet genereren. De
regels van de bijstand ten aanzien van de vermogenstoets leiden voor
zelfstandigen tot de consequentie dat vermogen dat bestemd is voor
pensioenopbouw in sommige gevallen moet worden aangesproken voordat men
recht heeft op bijstand. Het kabinet vindt deze situatie ongewenst, ook
al gaat het waarschijnlijk om een beperkt aantal gevallen. Per brief van
30 mei jl. heeft het kabinet de Kamer geĆÆnformeerd over deze
problematiek.. Het kabinet zal de gemeenten bij eerstvolgende
verzamelbrief wijzen op de mogelijkheid dat een dergelijk ongewenste
situatie zich voordoet en de gemeenten erop attenderen dat het
individualiseringsbeginsel in de bijstand de mogelijkheid biedt om in
voorkomende gevallen, het vermogen dat bestaat uit een fiscaal
gefaciliteerde pensioenreservering in de 3e pijler, voor de beoordeling
van het recht op bijstand geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing te
laten.

5. Conclusie en implicaties voor beleid

De uitkomsten van het onderzoek laten zien dat ZZP-ers een factor van
belang vormen op de arbeidsmarkt en dat het over het algemeen gaat om
een groep werkenden die vanuit positieve motieven kiest voor een bestaan
als zelfstandige. Zelfstandig ondernemerschap tegen wil en dank is een
marginaal verschijnsel. Het feit dat sommige ondernemers qua omzet
mindere jaren zullen kennen, en zich dus soms in een kwetsbare positie
kunnen bevinden, doet niet af aan het feit dat zelfstandig ondernemen
voor vrijwel alle ondernemers een vrije keuze is. Juist de eigen
verantwoordelijkheid wordt door ondernemers als positief ervaren. Dit
onderzoek laat dat ook duidelijk zien. Het kabinet ziet dan ook geen
noodzaak tot het nemen van collectieve beschermingsmaatregelen met het
oog op het vergroten van de sociale bescherming van ondernemers. Het
uitgangspunt van eigen verantwoordelijkheid blijft derhalve voor deze
groep voorop staan. In de visie van het kabinet moeten zelfstandigen
geen onnodige belemmeringen ondervinden bij de uitoefening van hun werk.
Het beleid van de overheid blijft hier dan ook op gericht. Het is echter
niet uit te sluiten dat hierin in een verre toekomst verandering kan
komen. Indien bepaald werk ooit vrijwel uitsluitend als ZZP-er zou
kunnen worden uitgevoerd, kan dit leiden tot een de facto beperking van
de keuzevrijheid van werkenden. De onderlinge concurrentie kan er in dat
geval toe leiden dat ondernemers zich gedwongen voelen opdrachten uit te
voeren die gevaarlijk zijn of waarvan zij de gevolgen niet kunnen
overzien. Daarmee komt de ondernemersvrijheid onder druk te staan. Een
dergelijke situatie kan een reden zijn om de positie van ondernemers
binnen het wettelijke kader te herzien. Het onderzoek geeft echter geen
aanleiding te veronderstellen dat deze situaties zich op dit moment
structureel voordoen. Gezien de vooralsnog constante sterke voorkeur van
werkgevers voor werknemers met vaste contracten - vanwege de zekerheid
die deze ook aan werkgevers bieden - ligt een majeure verschuiving op
dit gebied niet in de rede. 

Ook op een andere manier kan de opkomst van het zelfstandig
ondernemerschap van invloed zijn op de verzorgingsstaat, namelijk als
zelfstandig ondernemerschap juist voor bepaalde groepen werknemers
populair wordt. In beginsel is het een goede zaak als talentvolle mensen
kiezen voor het ondernemerschap. Indien echter veel goede risicoā€™s
(jong, gezond, hoog opgeleid e.d.) zich via het ondernemerschap
onttrekken aan het werknemerschap bestaat de kans dat op termijn de
grondslag voor de verzorgingsstaat beperkter wordt. De solidariteit in
regelingen als WW en WIA komt dan mogelijkĀ op termijn onder druk te
staan. Het CPB concludeert in het CEP 2008 dat de toename van het aantal
jongeren dat zelfstandige wordt kan duiden op een dergelijke vorm van
risicoselectie. Dit geldt ook voor de toename van het aantal
hoogopgeleiden in de groep zelfstandigen over de afgelopen jaren. Op
basis van cijfers over de samenstellingĀ en de omvangĀ van de huidige
groep zelfstandigen ten opzichte van de
samenstellingĀ enĀ deĀ omvangĀ van de huidige groep werknemers moet
geconcludeerd worden dat eer vooralsnog geen sprake is van zichtbare
verschillen (in termen van een groter risico) in de samenstelling van de
beide populaties. Zo verschilt het opleidingsniveau van de groep
zelfstandigen en de groep werknemers nauwelijks van elkaar. En het
aandeel ouderen in de totale groep van zelfstandigen is in 2006 zelfs
hoger dan het aandeel ouderen in de groep werknemers. Daarbij is in het
EIM-onderzoek, waar specifiek de groep die met werknemers kan worden
vergeleken naar arbeid die men verricht is onderzocht, geconcludeerd dat
ZZP-ers afkomstig zijn uit alle sectoren en uit alle lagen van de
bevolking. ZZP'ers zijn niet in overwegende mate jonger of hoger
opgeleid dan werknemers, aldus het EIM-onderzoek. Daarnaast blijkt uit
het EIM-onderzoek dat financiƫle motieven slechts een beperkte rol
spelen in het totale scala aan motieven voor het ondernemerschap. Op
basis van het onderzoek van EIM kunnen voor specifiek deze groep geen
trends in de tijd worden vastgesteld. Het kabinet zal de ontwikkeling in
het aantal zelfstandigen en hun positie op de arbeidsmarkt ook in de
komende jaren blijven monitoren. 

 Bron: CBS.

 Tweede Kamer, 2007  -2008, 31 311, nr. 1

 Tweede Kamer, 2007  -2008, 31 311, nr. 1

 Tweede Kamer,  2007 - 2008, 31Ā 200 XV, nr. 63.

 In de CBS-cijfers worden alleen zelfstandigen meegenomen die 15 uur of
meer per week werken. EIM heeft hiervoor een correctie toegepast. Voor
sommige sectoren kan dit echter leiden tot een onderschatting. In de
zorg zijn bijvoorbeeld veel zelfstandigen die minder dan 15 uur per week
werken. 

 De derde groep, die gedwongen is door wettelijke regels rondom
pensioenleeftijd, blijft hieronder buiten beschouwing omdat deze groep
qua omvang te beperkt is. 

 Hierbij moet worden benadrukt dat het deels gaat om ex-werknemers die
vervolgens voor zzp-schap hebben gekozen of hybride ondernemers. Er kan
dan wel degelijk sprake zijn van een tijdens het werknemerschap
opgebouwd tweede pijlerpensioen (over het loon). 

 Tweede Kamer,  2007  -2008, 31 311 nr. 1

 Tweede Kamer,  2007  -2008, 31 311 nr. 1

 Tweede Kamer, 2007 - 2008, 31 311, nr. 2

 Tweede Kamer, 2007 - 2008, 27 818, nr. 30

 TK 30545, nr.Ā 53

 PAGE   9 

 PAGE   1