[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Internationaliseringsagenda – ‘Het Grenzeloze Goed’

Bijlage

Nummer: 2008D14800, datum: 2008-11-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Grenzeloos Goed; Internationaliseringsagenda Hoger Onderwijs-, Onderzoeks- en Wetenschapsbeleid (2008D14799)

Preview document (🔗 origineel)


Internationaliseringsagenda – ‘Het Grenzeloze Goed’

Inleiding

Bij de behandeling van ‘Het Hoogste Goed’, de strategische agenda
voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid, heb ik
toegezegd dieper in te gaan op de internationale aspecten van dit
beleid, in aanvulling op datgene wat hierover reeds in de strategische
agenda is opgenomen. Dat doe ik met deze notitie.  De kern van de
strategische agenda is leidend; het draait om kwaliteit.
Internationalisering draagt bij aan de kwaliteit van ons hoger
onderwijs, ons onderzoek en onze wetenschap én het vraagt kwaliteit om
aantrekkelijk te zijn voor buitenlandse studenten, docenten en
onderzoekers. Een hoge kwaliteit is het beste middel ter versterking van
de internationale reputatie.

Proces

In de aanloop tot deze internationaliseringsagenda ‘Het Grenzeloze
Goed’ is met veel organisaties gesproken. Niet alleen met koepels
zoals VSNU, HBO-raad, Paepon, SAIL, ISO, LSVb en NEWS, maar ook met
NUFFIC, NWO, KNAW, TNO en andere ministeries zoals Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit, Economische Zaken en Buitenlandse Zaken. Ook is een
ronde langs vele hogescholen en universiteiten gemaakt om te leren van
de ervaringen van Nederlandse en buitenlandse studenten, beleidsmakers
en buitenlandbureaus aan de instellingen. Deze agenda sluit aan op de
internationaliseringsbrief ‘Koers op Kwaliteit, van Marge naar
Mainstream’ van november 2004.

 

Leeswijzer

In deze notitie leest u kort iets over mondiale ontwikkelingen die ons
hoger onderwijs en onderzoek raken. Ik leg uit wat ik wil bereiken en
wat mijn sturingsfilosofie is. Verder worden de maatregelen beschreven
die ik heb genomen en nog ga nemen om internationalisering bij
studenten, onderzoekers en instellingen een extra impuls te geven om
hiermee de kwaliteit van het hoger onderwijs, onderzoek en de wetenschap
verder te verbeteren. 

Mondiale ontwikkelingen

In deze passage worden vier belangrijke ontwikkelingen kort beschreven. 
Belangrijk, omdat ze de urgentie van internationalisering van het
onderwijs, het onderzoek en de wetenschap vergroten. 

De concurrentie om de ‘kenniswerker’ op de arbeidsmarkt neemt toe.

Mondiale problemen vragen om mondiale oplossingen.

De Nederlandse arbeidsmarkt wordt steeds internationaler.

De concurrentie met instellingen in het buitenland om de beste
studenten, onderzoekers en docenten ‘binnen te halen’ neemt toe.

De concurrentie om de ‘kenniswerker’ op de internationale
arbeidsmarkt neemt toe

We leven in een steeds verder globaliserende wereld door toenemende
mobiliteit van werknemers, bedrijven en productieprocessen. De
arbeidsmarkt wordt steeds internationaler en de vraag naar hoog opgeleid
personeel neemt toe. Hierdoor ontstaat toenemende wereldwijde
concurrentie om kenniswerkers. Instellingen dragen bij aan een gunstig
vestigingsklimaat en dragen bij aan het aantrekken van kenniswerkers,
als ze kwalitatief van hoog niveau zijn. Het is dan ook belangrijk dat
de reputatie van het Nederlandse hoger onderwijs en onderzoek versterkt
wordt. Dit kan alleen als onze ‘kennisinfrastructuur’ van hoge
kwaliteit blijft en de beste mensen volop de ruimte krijgen.

Mondiale problemen vragen  om mondiale samenwerking 

Problemen als klimaatverandering, uitputting van energiebronnen en
veiligheid zijn wereldproblemen die niet binnen onze landsgrenzen zijn
op te lossen. Dat kan alleen maar door internationale samenwerking. Dit
betekent dat de onderlinge afhankelijkheid van landen toeneemt. Het
onderwijs, het onderzoek en de wetenschap dragen in belangrijke mate bij
aan de oplossing van de problemen waarvoor deze wereld, en dus ook
Nederland, zich gesteld ziet.

De Nederlandse arbeidsmarkt wordt steeds internationaler en vraagt
andere competenties

Een ander effect van de globalisering op de arbeidsmarkt is de vraag
naar andere competenties die afgestudeerden moeten ontwikkelen Ze hebben
deze competenties nodig om te kunnen slagen op deze internationale
arbeidsmarkt. Het hoger onderwijs heeft de taak hen hierop voor te
bereiden. Tegelijkertijd zijn niet alleen andere competenties nodig, er
zijn ook meer hoger opgeleiden nodig. Talentvolle buitenlandse studenten
die hier na hun afstuderen blijven, kunnen in een deel van de dringende
behoefte aan hoger opgeleiden voorzien.

De concurrentie tussen de instellingen om de beste studenten en docenten
‘binnen te halen’ neemt toe

Steeds meer studenten zijn mobiel. En, onder andere als gevolg van het
harmoniseren van de stelsels in Europa in het kader van het
Bologna-proces, kunnen die studenten uit steeds meer opleidingen in
geheel Europa en daarbuiten kiezen. Dit leidt tot sterke concurrentie
tussen instellingen in Europa en daarbuiten. Wie de beste studenten wil
binnenhalen, moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van zijn opleiding goed
is en goed bekend is.

Wat wil ik bereiken?

Zoals ik in de strategische agenda heb beschreven wil ik de kwaliteit
van het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek in Nederland
versterken. Zodat onze hogescholen, universiteiten en
onderzoeksinstituten tot de beste van de wereld behoren. Studenten die
aan deze instellingen afstuderen zijn voorbereid op de steeds
internationaler wordende arbeidsmarkt, onderzoekers doen excellent
wetenschappelijk en praktijkgericht onderzoek en zijn gewild in
internationale wetenschappelijke samenwerkingsprojecten. Buitenlandse
studenten, docenten en onderzoekers willen graag aan deze instellingen
studeren en werken.  

Sturingskader

In de strategische agenda heb ik mijn sturingsfilosofie uiteengezet. In
deze notitie zet ik die sturingsfilosofie in het perspectief van de
internationalisering van het hoger onderwijs, het onderzoek en de
wetenschap.  De kernboodschap is, dat instellingen, studenten en
onderzoekers autonoom zijn, ook op het gebied van internationalisering.
Het is aan hen om ook hun eigen visie, plannen en ambities te
formuleren. Hogescholen, universiteiten en onderzoeksinstellingen
bepalen zelf met welke instellingen in het buitenland zij gaan
samenwerken. En studenten en onderzoekers moeten meer de ruimte krijgen
om hun eigen keuzes te maken ten aanzien van de voortzetting van hun
opleiding of onderzoek. 

De taak van de overheid is om de door de studenten, onderzoekers en
instellingen gemaakte keuzes te stimuleren en faciliteren. Toenemende
internationale samenwerking door hogescholen, universiteiten en
onderzoeksinstellingen kan op overheidsniveau vragen om meer
internationale verdragen en wetgeving om die samenwerking mogelijk te
maken, denk bijvoorbeeld aan het mogelijk maken van ‘joint degrees’
of aan de invoering van het bachelor-master systeem in het kader van het
Bologna-proces. Maar ook om bilaterale verdragen met landen waarmee
internationale samenwerking niet zonder overheidssteun tot stand kan
komen, maar wel van grote toegevoegde waarde is voor het gehele hoger
onderwijs en onderzoeksbestel. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de
samenwerking met China (zie verderop in deze agenda). Ook heeft de
overheid een rol bij het oprichten van grote onderzoeksinfrastructuren
met een bijzonder belang voor de wetenschappelijke vooruitgang. Dit
betreft vaak faciliteiten die niet door  één enkel land te bekostigen
zijn en waar dus internationale samenwerking gewenst en vereist is.
Verder kan de overheid een rol spelen in de voorlichting en
reputatiemanagement van het Nederlands hoger onderwijs en onderzoek in
het buitenland en heeft de overheid een taak om onnodige
mobiliteitsbelemmeringen tegen te gaan. Tot slot vervult de overheid
middels de financiering van bijvoorbeeld mobiliteitsbeurzen voor
studenten en onderzoekers een stimulerende rol.

Wat doe ik?

De strategische agenda voor hoger onderwijs, onderzoek en
wetenschapsbeleid is het antwoord op de geschetste mondiale
ontwikkelingen: geen stelselwijzigingen, maar een kwaliteitsslag. In het
kader van internationalisering kan de overheid met name door mobiliteit
en transparantie te stimuleren bijdragen aan het realiseren van die
kwaliteitsslag. Kwaliteit, mobiliteit en transparantie vormen dan ook
mijn inzet in internationale verbanden zoals het Bologna-proces en de
Europese Unie.  In het nationale kader onderneem ik de volgende acties
op het gebied van internationalisering om deze kwaliteitsslag te
realiseren: 

Het vergroten van de mobiliteit van Nederlandse studenten.

Het stimuleren van een meer internationale oriëntatie van
onderwijsinstellingen.

Het vergroten van de zogenoemde brain circulation.

Het verbeteren van het vestigingsklimaat voor onderwijsinstellingen en
onderzoeksinstituten.

Het vergroten van de mobiliteit van Nederlandse studenten 

De internationale competenties van Nederlandse afgestudeerden moeten
worden versterkt. Dit kan door hen een gehele of een gedeelte van een
opleiding in het buitenland te laten volgen of door de international
classroom.  Dit betekent wel dat aan een aantal randvoorwaarden als
voldoende toegankelijkheid van opleidingen in het buitenland voor
Nederlandse studenten en duidelijkheid  wat betreft de te volgen
opleiding voldaan moet worden.

Nederlandse studenten scoren ‘gemiddeld’ als het gaat om het
gedeeltelijk volgen van een studie in het buitenland, maar het aantal
Nederlandse studenten dat deelneemt aan het Europese ERASMUS programma
stagneert. Verder scoren de Nederlandse studenten heel laag als het gaat
om het volgen van de gehele studie buiten Nederland. Slechts 2,3% van de
Nederlandse studenten volgt een gehele opleiding in het buitenland. Voor
een gedeeltelijke studie is dit 17%. 

Voor het aantal studenten dat ervoor kiest een gehele studie in het
buitenland te volgen wil ik geen streefwaarden formuleren: het is de
keus van de student zelf. Voor de Nederlandse studenten die in Nederland
onderwijs volgen, vind ik het van belang dat de opleiding meer aandacht
besteedt aan buitenlandervaring. Ik streef ernaar dat het percentage
Nederlandse studenten dat een opleiding in Nederland volgt en een deel
hiervan in het buitenland doet van 17% naar 25% in 2013 groeit. Zo kan
Nederland in dit opzicht in de Europese kopgroep terecht komen. Ik
streef er heel bewust niet naar om iedere student buitenlandervaring te
laten opdoen: weliswaar zijn er in vrijwel alle opleidingen
internationale aspecten te benoemen, maar die kunnen ook aan bod komen
door het vormgeven van een “international classroom”, door ervoor te
zorgen dat docenten met buitenlandervaring hebben en door het aanpassen
van het curriculum. Ik kom hierop in het onderstaande terug. 

Toegankelijkheid

Om de toegankelijkheid van internationale topopleidingen te vergroten
investeer ik extra in beurzen voor Nederlandse studenten via het Huygens
Scholarship Programme (HSP). Voor excellente studenten is jaarlijks
inmiddels €3 miljoen beschikbaar in het HSP. Dit bedrag is in deze
kabinetsperiode verhoogd met € 2 miljoen, zoals aangekondigd in de
strategische agenda. Verder heeft Nederland als één van de eerste
landen ervoor gezorgd dat studenten hun studiefinanciering kunnen
meenemen naar het buitenland. Dit is een grote verbetering. In het
verleden gaven studenten namelijk aan dat ze niet in het buitenland
gingen studeren vanwege geldgebrek. 

Kwaliteit opleidingen 

Er moet meer duidelijkheid komen over de kwaliteit van de verschillende
opleidingen, om zo de transparantie voor de individuele student te
vergroten. Het lijkt onhaalbaar deze transparantie op korte  termijn
wereldwijd te regelen. Op de langere termijn is het wellicht mogelijk in
UNESCO-verband dergelijke mondiale afspraken te maken. Binnen Europa
ligt dat anders. In Nederland wordt de kwaliteit van de opleidingen
getoetst via accreditatie. De kwaliteit van de Nederlandse
geaccrediteerde opleidingen wordt in Europees verband alom erkend. Ik
zou in Europees verband willen streven naar nog meer wederzijdse
erkenning van accreditatie van opleidingen. Het gaat hier om erkenning
van Nederlandse accreditatieoordelen door buitenlandse
kwaliteitszorgorganisaties en andersom. Dat komt de erkenning van
Nederlandse diploma's in het buitenland (en van buitenlandse diploma’s
in Nederland) ten goede.

Daarnaast willen zowel de Europese Commissie als Europese landen die de
Bolognaverklaring hebben ondertekend opleidingen en instellingen kunnen
vergelijken. Bij transparantie denk ik  dus ook aan duidelijkheid over
inhoud en niveau van kwalificaties mede ten behoeve van het Leven Lang
Leren programma. Maar ik denk ook aan een classificatie van de
instellingen in Europees verband, die verheldert welk profiel een
instelling heeft. Liefst ga ik nog een stap verder en zou het wat mij
betreft  voor studenten, instellingen en werkgevers duidelijk moeten
zijn waar een bepaalde instelling goed in is, wat een bepaalde opleiding
inhoudt en wat van een afgestudeerde aan een bepaalde opleiding verwacht
mag worden. In dat kader zal ik er voor zorgen dat het Diploma
Supplement naar Europees format ook in Nederland als standaard gebruikt
wordt.  Kwaliteit en transparantie zijn daarom  thema’s voor mijn
inzet in het Bologna-proces.

Stages

Bovenop de acties uit de strategische agenda wil ik buitenlandse stages
stimuleren. Ongeveer de helft van de studenten die gedeeltelijk in het
buitenland studeert, volgt een stage aan een buitenlandse universiteit.
Momenteel zijn er weinig voorzieningen om studenten te ondersteunen of
het aanbod van de stages te vergroten. In 2007 ging het om ongeveer 1300
stagebeurzen voor Nederlandse studenten. Het blijft lastig om een
buitenlandse stage goed in te passen in het curriculum en de stagiaire
goed te begeleiden. Dit hebben zowel de HBO-raad en de VSNU als de het
ISO dan ook als probleem aangedragen. Ik zal met de brancheorganisaties
verkennen welke de belangrijkste hobbels zijn en op welke wijze die het
beste kunnen worden aangepakt. Om hobbels te nemen en een tijdelijke
stimulans te geven reserveer ik hiervoor, in aanvulling op de gelden
genoemd in de strategische agenda, de komende 5 jaar in totaal € 8
miljoen. Voor het HBO kan bij de nadere invulling van deze tijdelijke
stimulering gedacht worden aan een inzet in een internationale variant
op het succesvolle RAAK-programma (Regionale Aandacht en Actie voor
Kenniscirculatie). In dit programma staat kenniscirculatie tussen
professionals in het afnemende beroepenveld en de hogescholen centraal.
Door het onderzoek, de studentuitwisseling en de stages in deze
programma's te verbinden aan duurzame internationale netwerken zal de
kwaliteit van de internationale stages van studenten toenemen en kunnen
de internatonaliseringsactiviteiten een structurele en heldere positie
krijgen in de opleidingen. 

International classroom

De vaardigheden die studenten nodig zullen hebben op de toekomstige
arbeidsmarkt worden zoals gezegd niet alleen verworven door het volgen
van een (deel) van de studie in het buitenland. Ook in Nederland kunnen
Nederlandse studenten internationale eraring opdoen: door college te
volgen met buitenlandse studenten, door colleges te krijgen van
internationale docenten, door het aanbieden van internationale curricula
en door met behulp van ict ,met buitenlandse studenten gezamenlijk aan
opdrachten te werken. Buitenlandse studenten dragen, volgens docenten,
zeer zeker bij aan de kwaliteit van het onderwijs. Ik kom hierop in het
volgende hoofdstuk terug.

Het stimuleren van de internationale positionering en oriëntering van
het Nederlandse hoger onderwijs

In de strategische agenda kondigde ik, in aanvulling op Koers op
kwaliteit, aan dat het Nederlandse hoger onderwijs goed geprofileerd
moet worden om tot een goede positionering en marketing te komen. En
kondigde ik aan de bestaande instrumenten voor het aantrekken van
buitenlandse studenten uit te breiden. Studenten zijn in toenemende mate
mobiel, waardoor dit ook in Europa dit tot een clustering van talent zal
leiden. De concurrentie om de kwalitatief goede student is dan ook sterk
toegenomen. Een voorbeeld hiervan is dat bijna alle Europese landen in
de afgelopen jaren beursprogramma’s hebben ontwikkeld om talent te
werven. In dit hoofdstuk werk ik de strategische agenda uit voor wat
betreft het aantrekken van buitenlandse studenten. In het tweede deel
van dit hoofdstuk staat de Nederlandse instelling, die de buitenlandse
studenten aantrekt centraal. Er gebeurt binnen de instellingen veel op
het gebied van internationalisering, afhankelijk van het
opleidingenaanbod en de ambities van de instelling. De vraag is hoe de
oriëntatie op internationalisering verder ondersteund kan worden.

Het aantrekken van buitenlandse studenten

Op dit moment bevinden zich ongeveer 70.000 buitenlandse studenten in
Nederland, waarvan de helft uit de Europese Unie. Volgens de OESO is het
aantal buitenlandse studenten dat een gehele opleiding in Nederland
volgt tussen 2000 en 2005 meer dan verdubbeld van 16.500 naar 35.000.
Het marktaandeel van Nederland steeg van 1,2% naar 1,8%. De verschillen
tussen de instellingen zijn groot. Met name de hogescholen in het
kunstvakonderwijs zijn erg internationaal georiënteerd. Hetzelfde geldt
voor Universiteit Wageningen en Universiteit Maastricht. In absolute
aantallen zijn Universiteit Maastricht, Hogeschool Zuyd, Fontys Venlo,
Saxion Enschede en INHOLLAND de instellingen die de meeste buitenlandse
studenten aantrekken. De OESO meent dat Nederland veel meer studenten
zou kunnen aantrekken.

Waarom buitenlandse studenten aantrekken?

Talentvolle studenten dragen bij aan de verbetering van de kwaliteit van
het onderwijs in Nederland. Bovendien zal de concurrentie, onder druk
van een sterk afnemende jongerenpopulatie in Europa nog verder toenemen.
Veel Europese instellingen zullen hun studentenaantallen alleen op peil
kunnen houden door studenten uit andere landen aan te trekken. Nederland
wordt op termijn wijzer van het aantrekken van studenten: afgestudeerden
die Nederland weer verlaten hebben een ambassadeursfunctie (als ze hun
verblijf tenminste als waardevol en positief hebben ervaren) of, als ze
in Nederland blijven, dragen ze bij aan het bestrijden van de tekorten
op de Nederlandse arbeidsmarkt. Dit is een versterking van het beleid
uit de strategische agenda, om zoveel mogelijk goed opgeleiden mensen
beschikbaar te hebben voor onze arbeidsmarkt, bijvoorbeeld in de
techniek.  Buitenlandse studenten leveren daarnaast ook een directe
economische bijdrage. 

Welke studenten willen we aantrekken?

Meer toptalent leidt tot beter onderwijs en onderzoek in Nederland. Het
aantrekken van meer toptalent heeft dan ook prioriteit. Voor die
vakgebieden waarin Nederland als wereldtop geldt, bijvoorbeeld moderne
dans, is dat relatief eenvoudig. Voor de overige vakgebieden moet meer
moeite worden gedaan. Gerichte marketing en goede beurzen zijn
essentieel. Het aantal studenten in deze categorie is beperkt, maar de
ervaringen met het Huygens Scholarship Programme (HSP) toont aan dat het
plafond nog niet in zicht is: het aantal zeer goede aanvragen overstijgt
nog steeds het aantal plaatsen. 

Studenten van buiten de Europese Unie worden niet bekostigd, maar
betalen in de regel een meer dan kostendekkend collegegeld. De kwaliteit
van deze studenten wordt tegenwoordig goed gewaarborgd, door de
gedragscode, die op dit moment geëvalueerd wordt en, in het geval van
China, door het NESO-certificaat. Deze studenten dragen bij aan de
international classroom. Die is, zoals eerder geschetst, van groot
belang voor het ontwikkelen van de internationale competenties van
Nederlandse studenten. Het is ondenkbaar dat alleen toptalent een
bijdrage aan de international classroom zou geven: hiervoor is deze
groep veel te beperkt en bovendien zijn de toptalenten erg schaars.
Doordat de kwaliteit van de buitenlandse studenten wordt gegarandeerd
vormen de buitenlandse studenten -ook wanneer zij niet tot de wereldtop
behoren- een goede aanvulling in het Nederlands onderwijs. Zij
stimuleren de internationale omgeving die nodig is, ook in de breedte
van het onderwijs. Blijven nog over de Europese studenten.  Deze zijn om
twee redenen van groot belang: de concurrentie op korte termijn voor de
Nederlandse instellingen komt uit Europa. Dat betekent dat de
Nederlandse instellingen de Europese markt als ‘thuismarkt’ moeten
zien. De tweede reden is dat zíj bij uitstek aan de international
classroom bijdragen. 

Overigens kan bij de bekostiging geen onderscheid worden gemaakt tussen
Nederlandse en studenten uit andere EU-landen. Dit betekent dat Europese
studenten die in Nederland studeren en in Nederland of de buurlanden
wonen, ook bekostigd worden.

Beurzen en financiering studenten 

Allereerst moet een buitenlandse student weten dat in Nederland passend
en goed onderwijs is. Hier ligt een duidelijke taak voor de Nederlandse
vertegenwoordigingen in het buitenland: de Netherlands Education Support
Offices (NESO’s) en de Nederlandse (wetenschappelijke) instituten.
Deze succesvolle onderwijssteunpunten verzorgen, onder andere, de
marketing en generieke voorlichting het Nederlands hoger onderwijs en
ondersteunen de buitenlandse student bij het kiezen van een geschikte
opleiding in Nederland. 

Als een buitenlandse student eenmaal bekend is met het Nederlandse hoger
onderwijs, moeten we ervoor zorgen dat die student ook in Nederland kán
studeren. Studenten van buiten de EER zouden de mogelijkheid moeten
hebben om naar Nederland te komen, zonder dat de staatsfinanciën
hierbij in het geding zijn. De Nuffic heeft het voorstel gedaan een
international mind fund te ontwikkelen. Dit is een fonds, waarbij
Nederlandse banken aan studenten van buiten de EER geld lenen, terwijl
de Nederlandse overheid, of eventueel de Europese Investeringsbank voor
een beperkt deel garant staat.  Ik zal de Nuffic vragen dit idee verder
uit te werken.

Hiernaast geldt voor de echt excellente studenten, zowel uit de EU als
uit niet-EU landen dat zij gebruik kunnen maken van het Huygens
Scholarship Programme (HSP). Dit zijn dan ook de studenten die zo goed
zijn, dat Nederlandse instellingen en Nederlands onderwijs een
duidelijke impuls krijgen door het aantrekken van deze talenten. Het
deel van het HSP dat bestemd is voor buitenlandse studenten is afgelopen
jaar opgehoogd van € 4 miljoen tot € 7 miljoen. De instellingen
krijgen de wettelijke mogelijkheid om, los van HSP, zelf ook beurzen te
verstrekken aan niet-bekostigde studenten van buiten de EER. Deze
mogelijkheid werd in het verleden Kennisbeurzen genoemd. Voor studenten
die in het kader van ontwikkelingssamenwerking naar Nederland komen, is
het Netherlands Fellowship Programme (NFP) van de minister voor
Ontwikkelingssamenwerking bedoeld. 

Het is natuurlijk van belang dat buitenlandse studenten, als ze in
Nederland zijn aangekomen, niet teleurgesteld worden in wat zij
aantreffen. Voor het onderwijsdeel geldt dat ik juist van de kwaliteit
van het onderwijs werk maak. Ik verwijs hiervoor naar de meergenoemde
Strategische Agenda hoger onderwijs, onderzoek en wetenschap. Op de
dienstverlening  waarmee buitenlandse studenten te maken krijgen kom ik
terug in het laatste hoofdstuk.

Alumnibeleid

Na afstuderen zijn alumni de ambassadeurs van de instelling én van het
Nederlandse hoger onderwijs. Denk bijvoorbeeld aan het ISS (Institute
for Social Studies in Den Haag), dat voor het grootste deel buitenlandse
studenten heeft. Dit instituut heeft bijna niet in zijn naamsbekendheid
geïnvesteerd. De mond-op-mond reclame van oud-studenten resulteert in
meer dan genoeg belangstelling. Om ook de vruchten te plukken van de
internationale studenten voor de Nederlandse arbeidsmarkt wordt, via
stimuleringsmaatregelen, gepoogd een deel van de alumni voor de
Nederlandse arbeidsmarkt te behouden (indien zij voldoen aan de
wettelijke eisen, zoals die in het Modern Migratiebeleid zijn
geformuleerd). Zo kunnen zij een bijdrage leveren aan de kenniseconomie.
OCW gaat in samenwerking met de Nuffic het alumnibeleid verder
ontwikkelen.

Oriëntatie instelling

Uit de agenda’s van en de gesprekken met de brancheorgansaties blijkt
dat zij en de instellingen actief zijn in het meer internationaal
oriënteren van de instellingen. De gedachte uit Koers op Kwaliteit, dat
internationalisering meer centraal in het beleid van de instellingen
moet staan krijgt vorm. Dit proces wil ik verder faciliteren, zoals in
de strategische agenda aangegeven. Naast het aantrekken van studenten
zal ook de internationale oriëntatie verder worden ontwikkeld, door
joint degrees en offshore onderwijs mogelijk te maken, door het
verbeteren van de internationale ervaring van het onderwijspersoneel en
door het verder invoeren van Bologna afspraken.

Joint Degrees

Nederlandse onderwijsinstellingen werken bijna allemaal in en met
verschillende internationale netwerken. Vaak worden binnen deze
netwerken gezamenlijke opleidingen aangeboden. De student ontvangt dan
een diploma van beide instellingen gezamenlijk. Nederlandse instellingen
zijn hier in het nadeel, omdat zij deze joint degrees niet kunnen
aanbieden. Om ze de kans te geven hierin de juiste keuzes te maken en
deze netwerken verder uit te breiden, komt er een wettelijke grondslag
voor joint degrees. In de notitie 'Naar een volwassen
bachelor-masterstructuur', die 31 oktober 2008 naar de TK is gezonden,
is opgenomen dat voor internationale samenwerking in een joint degree,
de studieduur van de masterfase flexibeler kan worden vastgesteld.
Momenteel is voor een masteropleiding één jaar studiefinanciering
beschikbaar; de minister kan een opleiding aanmerken als een opleiding
met 120 studiepunten waarvoor twee jaar studiefinanciering beschikbaar
is. Voor internationale joint degrees wordt studiefinanciering vooreen
opleiding van 90 studiepunten mogelijk,   omdat  voor masteropleidingen
van 60 studiepunten (één jaar) de studieduur vaak een knelpunt is om
internationaal samen te werken. De duur van de masteropleidingen
verschilt vaak tussen landen. 

Aanbieden van onderwijs in het buitenland

Nederlandse instellingen opereren in een steeds veranderend speelveld.
De achtertuin van instellingen is niet langer Nederland, maar Europa en
voor sommige is het de wereld. Eén van de effecten hiervan is dat een
aantal instellingen in het buitenland onderwijs aanbiedt, of van plan is
dit te gaan doen. Met de huidige wetgeving is het afgeven van
Nederlandse graden in het buitenland niet mogelijk. Nederlandse
instellingen mogen geen erkende Nederlandse graden en getuigschriften
afgeven in het buitenland. Ik wil voorstellen dit wordt in de toekomst
wel mogelijk te maken. Hiervoor moet dan wel een accreditatieprocedure
worden doorlopen, zodat helder is dat het diploma aan de kwaliteitseisen
voldoet. Studenten die aan een Nederlandse instelling in het buitenland
studeren, kunnen niet voor bekostiging worden opgevoerd.

Internationale ervaring van onderwijspersoneel

Een internationaal profiel vraagt om een internationaal georiënteerde
staf.  In aanvulling op de nascholingsbudgetten kunnen instellingen
gebruik maken van Europese mobiliteitsbeurzen voor onderwijspersoneel
(in 2007 ging het om bijna 700 docenten die een Erasmustoelage hebben
ontvangen). Veel instellingen geven aan dat zij toch grote moeite hebben
om meer stafmobiliteit te ontwikkelen. Kwaliteit van de docenten en
verdere ontwikkeling van de staf is in essentie een zaak van de
instellingen zelf, maar gezien de moeite die de instellingen hebben om
de internationale stafmobiliteit te vergroten, ga ik hiervoor een pilot
ontwikkelen. De bedoeling is om het verwerven van buitenlandse ervaring
van docenten een impuls te geven. Het wordt voor docenten mogelijk om
een beperkte periode met een mobiliteitsprogramma in het buitenland te
doceren. Hiervoor wil ik, aanvullend op de gelden genoemd in de
strategische agenda € 8,6 miljoen reserveren, verspreid overde komende
4 jaar. De selectie zal zich, net als bij bijvoorbeeld HSP, richten op
excellentie. Dit aspect werd nog niet benoemd in de strategische agenda,
maar vind ik wel belangrijk om te ontwikkelen. In het geval van de
hogescholen zal samen met de HBO-raad worden verkend of dit in een
internationale variant van RAAK-internationaal kan worden uitgevoerd. Zo
kunnen zowel de internationale stages van studenten (zie pagina 5) als
de versterking van de internationale ervaring van docenten met de
kenniscirculatie met het afnemende beroepenveld meer focus krijgen en
zal de kwaliteit van de uitwisseling van docenten toenemen doordat deze
is ingebed in meer duurzame, internationale samenwerkingsrelaties.

 Daarnaast vereist de internationale concurrentie een meer
dienstverlenende houding van de staf. Om alle ontwikkelingen te kunnen
beoordelen, gaat het ministerie van OCW de ervaringen en oordelen van
internationale studenten nauwlettend monitoren, om daarmee de
instellingen in staat te stellen hun beleid tegen het licht te houden en
zonodig aan te passen.

 

Afspraken uit de Bologna-verklaring

De verworvenheden van het Bolognaproces hebben ervoor gezorgd dat Europa
zich heeft gepositioneerd en de wereld met belangstelling naar het
Europese hoger onderwijs kijkt. Ik vind het juist daarom belangrijk dat
de oorspronkelijke afspraken uit de Bologna-verklaring verder worden
geïmplementeerd. Deze afspraken dragen bij aan de internationale
kwalitatieve concurrentiepositie maar ook aan de internationale
transparantie en mobiliteit van het hoger onderwijs. Kwaliteit,
transparantie en mobiliteit zijn daarom ook de drie aspecten waarop ik
zal inzetten voor de ministeriële Bologna-conferentie in
Leuven/Louvain-la-Neuve in april 2009. 

Versterking van de kwaliteit van het hoger onderwijs in Europa en
wederzijdse Europese erkenning van accreditatie heeft en zal in de
toekomst steeds meer effect hebben op de Nederlandse instellingen. De
kwaliteit die zij leveren zal dan over de grenzen heen inzichtelijk
zijn. Als daarnaast de institutionele diversiteit van instellingen
inzichtelijk wordt via classificatie, krijgen instellingen een beeld van
welke instellingen hun peers zijn en kunnen zij zich daarmee
vergelijken. Op die manier kunnen instellingen hun profiel aanscherpen.
Een goede classificatie kan bovendien een basis zijn voor goede
rankings. Kwaliteit en transparantie zijn wat mij betreft een voorwaarde
voor de mobiliteit van studenten en staf en belangrijk voor het
aantrekken van studenten en het aangaan van partnerships met andere
instellingen. Ik ben ervan overtuigd dat op deze wijze excellente
onderzoekers, studenten en docenten elkaar vanzelf opzoeken. 

Internationale Onderwijsinstellingen

Een aparte positie wordt ingenomen door de vijf internationale
onderwijsinstellingen (IHS, ISS, ITC, MSM, UNESCO-IHE). Zij hebben
internationaal een goede reputatie verworven voor wat betreft
versterking van onderwijscapaciteit van landen in ontwikkeling. De
recente integratie van de IO-instellingen in het wetenschappelijk
onderwijs biedt een nieuw en sterker kader voor de uitvoering van de
missie van de IO-instellingen. Het ondersteunt de eigen
verantwoordelijkheid van Nederlandse universiteiten om mee bij te dragen
aan ontwikkelingsvraagstukken en capaciteitsontwikkeling. De middelen
van de IO-instellingen blijven ook in de toekomst met een ODA-oormerking
toegevoegd aan de begroting van de betrokken universiteiten.

Brain Circulation

In de strijd om de knapste koppen is het van groot belang aansluiting te
houden bij de besten van de wereld. Nederland heeft deze aansluiting,
maar de internationalisering van de onderzoekswereld zet verder door en
de internationale concurrentiestrijd zal heviger worden. Daarbij zal de
druk op het wetenschappelijk toptalent groter worden. De arbeidsmarkt
voor onderzoekers wordt steeds internationaler. De mobiliteit neemt
steeds meer toe. In het rapport van het Nederlands Observatorium voor
Wetenschap en Technologie (NOWT) van maart 2008 is geconstateerd dat
Nederland een exporteur van onderzoekers is. Dat betekent dat wij
potentieel talent kwijtraken. Bovendien blijkt dat Nederland onvoldoende
aantrekkelijk is voor buitenlands onderzoekers  én dat Nederlandse
onderzoekers die naar het buitenland zijn gegaan niet snel terugkomen.
Dat is een zorgelijke ontwikkeling. Een internationaal talentbeleid voor
onderzoekers, waarbij het uitgangspunt zou moeten zijn een gezonde
internationale ‘brain circulation’, verdient daarom aandacht. OCW
wil meer aandacht besteden aan:

internationale samenwerking tussen onderzoekers;

onderzoekers ondersteunen bij internationale fondsenwerving;

ervoor zorgen dat onderzoekers mobiel kunnen zijn;

de kennismigrantenregeling verbeteren;

het aantrekken van extra PhD’s.

Internationale samenwerking tussen onderzoekers

Als onderzoekers over de gehele wereld met elkaar samenwerken vergroot
dat de ‘brain circulation’. Nu weten onderzoekers zelf het beste
waar op hun vakterrein de expertise zit. De kwaliteit en het netwerk van
onderzoekers is de grootste magneet voor talent. Daarom is het ook goed
als Nederlandse onderzoekers hun netwerk verbreden door internationaal
samen te werken. De rol van de overheid hierbij is beperkt. Er zijn drie
vormen waarin de overheid bijdraagt aan internationale samenwerking
tussen onderzoekers:

bilaterale samenwerking,

Europese samenwerking,

Intergouvernementele samenwerking.

De overheid ondersteunt bilaterale samenwerking daar waar onderzoekers
of instituties moeilijk toegang krijgen tot andere landen. In zo’n
geval kan de overheid middels Memoranda of Understanding (MoU’s) een
faciliterende rol spelen. Een goed voorbeeld hiervan is China. Op dit
moment wordt er met China gewerkt aan één nieuw gezamenlijk programma
waarin Nederland (OCW/KNAW/NWO) en China (MOE/MOST/CAS/CASS/NSFC) met
allerlei organisaties participeren. Dit programma is gericht op
verdieping van de samenwerking, verhoging van de kwaliteit van het
gezamenlijk onderzoek en gemeenschappelijke wetenschappelijke
publicaties. In dit hernieuwde programma investeert Nederland € 2,25
miljoen vanaf 2009. 

Op dit moment wordt ook gekeken of, daar waar wenselijk, bijvoorbeeld
NESO’s en Technisch Wetenschappelijke Attachés (TWA’s) versterkt
zouden kunnen worden met een ‘scientific officer’, die zich
specifiek richt op onderzoekers en mogelijke onderzoekssamenwerking. Dit
idee wordt in eerste instantie uitgewerkt voor de onderzoekssamenwerking
met China.  

De overheid onderhandelt in de Europese Raad over de besteding van de
Europese gelden ter versterking van de Europese onderzoekssamenwerking.
De Europese Commissie voert het Europese Kaderprogramma voor onderzoek
en technologie uit, dat als hoofdtaak heeft de onderzoekssamenwerking
binnen Europa te versterken middels de financiering van concrete
onderzoekssamenwerkingsprojecten. Hierover meer in de volgende
paragraaf. Naast dit concrete programma wordt in Europa een debat
gevoerd over het beter op elkaar afstemmen van het onderzoeksbeleid van
de Europese lidstaten. De Europese Commissie is in 2000 gestart met een
bredere discussie onder de titel ‘de Europese Onderzoeksruimte’
(ERA) en richt zich primair op het tegengaan van versnippering in het
onderzoeksbeleid van de lidstaten. In april 2007 publiceerde de
Commissie een Groenboek Europese Onderzoeksruimte, waarna in 2008 vijf
nieuwe mededelingen zijn gepubliceerd om de onderzoekssamenwerking in
Europa te versterken. Ik zet in dit debat vooral in op een verbetering
van de kwaliteit van onderzoek, de realisering van grote
onderzoeksfaciliteiten en de mobiliteit van onderzoekers in Europa.

Synergie en het creëren van massa door intergouvernementele
samenwerking kan grote toegevoegde waarde hebben. Nederland is daarom
medeoprichter en al jaren lid van de grote intergouvernementele
onderzoeksorganisaties, zoals  Europese Raad voor Kernonderzoek (CERN),
European Molecular Biology Laboratory (EMBL), European Molecular Biology
Conference (EMBC), International Thermonuclear Experimental Reactor
(ITER), European Organisation for Astronomy Research (ESO) en European
Space Agency (ESA). Dit lidmaatschap gaat gepaard met financiële
verplichtingen (zie financiële hoofdstuk), maar biedt de onderzoekers
toegang tot de onderzoeksfaciliteiten die zij nodig hebben voor
wetenschappelijke vooruitgang en die qua omvang niet te bekostigen zijn
door één enkel land. De concentratie van onderzoekers binnen deze
onderzoeksorganisaties levert grote wetenschappelijke meerwaarde.
Nederland is binnen deze organisaties actief in de vorm van
wetenschappelijke en bestuurlijke participatie.

Onderzoekers ondersteunen bij internationale fondsenwerving 

Het belangrijkste internationale onderzoeksfonds voor Nederlandse
onderzoekers is het hierboven genoemde ‘Europese kaderprogramma voor
onderzoek en technologie’. Het budget van dit onderzoeksprogramma is
in tien jaar tijd gegroeid van 3 miljard per jaar naar € 7,5 miljard
euro per jaar. De Nederlandse deelnemers aan dit programma (waarvan voor
60% de universiteiten en verder TNO, andere onderzoeksinstellingen en
bedrijven) halen al jaren relatief meer geld uit het Europese
Kaderprogramma dan de Nederlandse staat afdraagt aan de EU-begroting.
Budgettair gezien gaat het over aanzienlijke bedragen die deze Europese
onderzoeksprojecten opleveren. 

 Tabel 1a: Relatieve bijdrage en inkomsten uit KP5, KP6 en KP7

 	NL bijdrage aan 

KP budget	Inkomsten NL uit 

KP budget	Verschil

KP5 (1998 – 2002)	6,0%	6,7%	0,7 procentpunt

KP6 (2003 - 2006)	5,3%	6,3%	1,0 procentpunt

KP7 (2007 – heden)	5,0%	6,6%	1,6 procentpunt

 

Tabel 1b: Absolute bijdrage en inkomsten uit KP5, KP6 en KP7 

 In miljoenen euro’s	NL bijdrage aan KP budget	KP budget	Inkomsten NL
uit KP budget

 KP5 (1998 - 2002)	€ 763	€ 12.720	€ 852

 KP6 (2003 – 2006)	€ 1.013 	€ 19.113	€ 1.204

 KP7 (2007 – 2013)	 € 2.663     	€ 53.272	nog niet bekend,
schatting (o.b.v. 6% retour) € 3.000

 

De ambitie is om in de komende jaren ons retour van ruim 6% (zie tabel)
te continueren. Dit zal gezien het toenemende aantal deelnemende landen
en het toenemend budget van dit programma een lastige opgave zijn. Ik
zet middelen in om de deelname van Nederlandse onderzoekers aan dit
Europese Kaderprogramma te stimuleren en daarmee de internationale
onderzoekssamenwerking te ondersteunen. Dit betreft middelen aan
SenterNovem/EG Liaison, die als Nationaal Contactpunt voor het Europese
Kaderprogramma optreedt. SenterNovem/EG Liaison geeft voorlichting,
trainingen en financieel en juridisch advies aan onderzoekers bij het
indienen van onderzoeksvoorstellen. Daarnaast wordt instellingen
geadviseerd om een zogenoemde ‘liaison officer’ in te zetten om
zoveel mogelijk profijt te hebben van het Europese programma. Verder
financiert OCW de eerste vijf oprichtingsjaren (tot en met 2010) van
NetHER (Netherlands House for Higher Education and Research). Op deze
manier wordt de positie van onze hoger onderwijs- en
onderzoeksinstellingen versterkt in Brussel.

Om meer zicht te krijgen op de impact van dit Europese programma op de
Nederlandse kenniseconomie laten EZ, OCW en LNV dit najaar een studie
verrichten. Naast de inhoud, het budget en de ervaringen uit het
verleden kunnen de uitkomsten van dit onderzoek over de impact van het
Europese programma mede bijdragen aan de bepaling van de Nederlandse
inzet bij de onderhandelingen over het achtste Europese Kaderprogramma.
Deze onderhandelingen gaan binnenkort van start.

Zorgen dat onderzoekers mobiel kunnen zijn 

Nederland kent al de nodige stimuleringsinstrumenten om mobiliteit te
bevorderen. Zo zijn er de mobiliteitsbeurzen (NWO
Rubicon-mobiliteitsbeurzen en beurzen van universiteiten), is de
Vernieuwingsimpuls voor buitenlands talent opengesteld en nemen
Nederlandse onderzoekers actief deel aan Europese programma’s, zoals
Marie Curie acties en ERC beurzen. 

Naast deze stimuleringsinstrumenten zijn er ook maatregelen nodig om de
barrières die onderzoekers ervan weerhouden om mobiel te worden, weg te
nemen.  De Europese Commissie heeft naar aanleiding van deze problemen
een ‘Europees partnerschap voor onderzoekers’ ingesteld. De gedachte
daarachter  is dat lidstaten de punten uit deze notitie uitwerken in een
eigen actieplan en daarmee hun beleid verbeteren en het vrij verkeer van
onderzoekers binnen de EU stimuleren. De punten uit dit plan zijn:

transparantie in het vervullen van vacatures en meeneembaarheid van
beurzen (ook over de grens);

wegnemen van barrières in de sociale zekerheid (aanvullend pensioen);

aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden voor onderzoekers en

mogelijkheden voor training en vaardigheden van onderzoekers.

Ik vind dit een goed initiatief. Wel zijn er vragen over de
subsidiariteitskwestie en wil ik vooral Europees samenwerken daar waar
een duidelijke Europese toegevoegde waarde te bereiken is. Naar
aanleiding van het actieplan ga ik beter in kaart brengen waar
belemmeringen zijn voor internationale mobiliteit van onderzoekers. Dit
zijn vermoedelijk vooral belemmeringen op het gebied van de sociale
zekerheid en pensioenen. Daar waar mogelijk, wil ik in samenwerking met
andere ministeries en andere lidstaten kijken hoe we ervoor kunnen
zorgen dat onderzoekers beter mobiel kunnen zijn.

Aantrekken van extra PhD-talent

Ik wil graag meer talent aantrekken omdat Nederland internationaal
gezien achterblijft in rekrutering van jong talent, terwijl juist dit
jonge talent nodig is om tegemoet te komen aan de eisen van een
kennisintensieve samenleving. Daarom ondersteun ik het Innovatieplatform
in zijn streven om samen met VSNU, KNAW en NWO extra internationale
toppromovendi en gepromoveerden naar Nederland te halen.

Het verbeteren van het vestigingsklimaat voor onderwijsinstellingen en
onderzoeksinstituten

Hierdoor wordt de aantrekkingskracht van Nederland op buitenlandse
onderzoekers groter. In opdracht van het ministerie van OCW heeft
Dialogic in 2007 een onderzoek uitgevoerd naar de 

tevredenheid van buitenlandse wetenschappers over het wonen en werken in
Nederland. In het algemeen zijn buitenlandse onderzoekers tevreden,
alleen de administratieve rompslomp om naar Nederland te komen moet
worden teruggebracht én het HRM-beleid van universiteiten moet
verbeterd worden. Om het vestigingsklimaat voor talent in Nederland te
verbeteren zet OCW in op:

verbetering van de kennismigrantenregeling;

vermindering van bureaucratie bij binnenkomst en een goede
ondersteuning;

een hoge kwaliteit van de onderzoeksinfrastructuur in Nederland en

goede opleiding van onderzoekers.

Kennismigrantenregeling verbeteren

Nederland lijkt onvoldoende aantrekkingskracht op buitenlands talent te
hebben. Dit heeft te maken met praktische barrières voor buitenlandse
onderzoekers op het vlak van het immigratiebeleid: met name het
verkrijgen van visa en vergunningen. In interdepartementaal verband is
zowel op beleids-, als op uitvoeringsniveau actie ondernomen om de
toegangsregels en procedures voor ‘kenniswerkers’ aan te passen en
te komen tot een uitnodigender beleid voor kennismigranten. Dit blijkt
succesvol, hoewel op uitvoeringsniveau nog niet iedereen voldoende op de
hoogte is van de nieuwe regels en praktische aspecten nog tot problemen
leiden. Daarnaast wordt op Europese niveau gewerkt aan een blue card
voor buitenlandse hoogopgeleide kenniswerkers. Met deze initiatieven
werkt Nederland aan een positief imago als vestigingsplaats voor talent.

De rode loper: verbetering van dienstverlening

Hoewel buitenlandse studenten en onderzoekers in Nederland tevreden zijn
over de academische faciliteiten, zijn zij vaak niet te spreken over de
bureaucratie en manier waarop ze worden ontvangen. Dit kan Nederland
zich op de lange termijn niet meer veroorloven. Ik wil dan ook
onderzoeken of de inschrijving aan de instelling, bij de gemeente voor
de Gemeentelijke Basis Administratie, bij de IND, bij de
Belastingsdienst voor een Burger Service Nummer en bij de IB-Groep
(indien van toepassing) eenvoudiger kan. Ik wil in samenwerking met de
Nuffic best practises verzamelen en beschikbaar stellen voor de
universiteiten en hogescholen. Bovendien heeft OCW een onderzoek naar de
motieven en ervaringen van studenten aanbesteed. De uitkomsten hiervan
zullen verdere inzichten geven in de te nemen stappen.  Die stappen wil
ik samen met de bracheorganisaties nemen. Ik stel hiervoor € 2,8
miljoen in de komende 5 jaar beschikbaar.

Onderzoeksfaciliteiten

Een goede onderzoeksinfrastructuur is van belang voor de
concurrentiepositie van het nationale onderzoek. Daarom is in de
strategische agenda voor deze kabinetsperiode een extra budget van  € 
63 miljoen euro beschikbaar gesteld voor grote infrastructurele
voorzieningen. Dit geld wordt toegevoegd aan het budget van het NWO.
Daarnaast wordt, zoals eerder besloten door het kabinet, éénmalig
extra geïnvesteerd in projecten voor grootschalige
onderzoeksinfrastructuur voor een budget van  € 78 miljoen
(FES-middelen). 

Ook in Europees verband wordt gesproken over de creatie van Europese
onderzoeksinfrastructuren. Dit gebeurt door het European Strategy Forum
on Research Infrastructures (ESFRI). Nederland steunt dit Europese
initiatief en onderzoekt wat binnen dit forum voor Nederland van belang
is. Hiertoe is door de Commissie Van Velsen een nationale roadmap
opgesteld. Op deze roadmap staan zowel nationale als internationale
prioriteiten. Daar waar de nationale prioriteiten in overeenstemming
zijn met de prioriteiten van het ESFRI wordt bezien of de Nederlandse
bijdrage aan deze internationale prioriteiten gefinancierd kunnen worden
uit de bij NWO gereserveerde middelen.

Graduate Schools en Vernieuwingsimpuls

Om de kwaliteit van de opleiding van onderzoekers te vergroten is in de
strategische agenda voorgesteld om ‘graduate schools naar Amerikaans
model’ op te zetten. Ik heb hiervoor gekozen omdat in dit model de
beste promovendi veel meer mogelijkheden hebben om zelf richting te
geven aan hun onderzoeksloopbaan: ze kunnen kiezen voor de beste
graduate school, ze kunnen binnen de school hun eigen onderzoeksrichting
kiezen en daarbij zelf een promotor zoeken. Verder is het
opleidingsaspect aanzienlijk sterker, mede door het werken met
jaargroepen van promovendi. Deze grotere vrijheid vergroot de
aantrekkelijkheid van Nederland voor jong buitenlands onderzoektalent.

Ook is, zoals aangekondigd in de strategische agenda, de
Vernieuwingsimpuls van NWO verruimd en toegankelijk gemaakt voor
buitenlandse onderzoekers die naar Nederland willen komen. Naast de
aantrekkelijkheid van dit instrument voor talent, draagt dit ook in
sterke mate bij aan de hoge score van Nederlandse onderzoekers in het
vergelijkbare Europese instrument van European Research Council (ERC)
beurzen.  Ook blijkt dat Nederland middels deze beurzen buitenlandse
onderzoekers weet aan te trekken.



Financiële paragraaf

Financiën Internationalisering Hoger Onderwijs

Huidig beleid

( X 1000 euro)	2009	2010	2011	2012	2013

Huygens Scholarship Programme. Excellentie in onderwijs: binnen- en
buitenlands talent (HSP)	11.175	10.156	10.156	10.156	10.158

Nederlandse Instituten in het Buitenland (NIB's), Netherlands Education
Support Offices (NESO's), Beeldmerk  	6.966	6.966	6.966	7.116	7.116

Libertas Noodfonds voor internationale hulpacties (LN)	1.000	1.000	1.000
1.000	1.000

Internationale samenwerking en beurzenprogramma's  	2.277	2.277	2.252
2.252	2.252

Nuffic	8.786	9.792	9.787	9.787	9.785



Intensivering

(x 1.000 euro)	2009	2010	2011	2012	2013







	mobiliteit NL studenten





	stagefonds 	2.000	2.000	2.000	1.000	1.000

Verbeteren internationale positionering/ oriëntering instellingen





	verbetering stafmobiliteit	3.000	2.500	2.500	600	0

verbeteren van NL vestigingsklimaat onderwijs/ onderzoek





	 verbetering van dienstverlening 	0	1.000	1.000	600	200

Totaal 	5.000	5.500	5.500	2.200	1.200



Financiën Internationalisering Onderzoek en Wetenschapsbeleid

In totaal investeert OCW bijna € 80 miljoen op jaarbasis aan
lidmaatschap van de internationale wetenschapsorganisaties,
SenterNovem/EG Liaison en bilaterale samenwerking om de internationale
onderzoekssamenwerking mogelijk te maken en te stimuleren. Via het
lidmaatschap en de daarvoor getekende verdragen van de internationale
wetenschapsorganisaties is OCW gebonden aan een financiële afdracht.
OCW financiert samen met EZ, andere ministeries en de Europese Commissie
het werk van SenterNovem/EG Liaison om Nederlandse onderzoekers te
ondersteunen bij het indienen van onderzoeksvoorstellen in het Europese
Kaderprogramma. Deze investering in EG Liaison (jaarlijks ca  € 3,5
miljoen, waarvan de OCW bijdrage oploopt tot  € 390.000 in 2013)
levert ongeveer  € 2,6 miljard aan onderzoeksinkomsten op in de
periode van het Zevende Kaderprogramma.

Daarnaast investeer ik in de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het
Nederlandse onderzoek. Deze investeringen zijn uiteengezet in de
strategische agenda “Het Hoogste Goed”. In deze
internationaliseringsagenda is in dit kader nogmaals expliciet gewezen
op de middelen voor grote infrastructurele voorzieningen voor onderzoek
(in deze kabinetsperiode  € 63 miljoen via NWO en middels de
FES-middelen nog eens  € 78 miljoen), de verruiming van de
Vernieuwingsimpuls en de plannen voor ‘graduate schools naar
Amerikaans model’. 

Huidig beleid ten behoeve van internationale onderzoekssamenwerking:

internationale wetenschapsorganisaties	2009	2010	2011	2012	2013

CERN	31.535	31.535	31.535	31.535	31.535

EMBL	3.950	3.950	3.950	3.950	3.950

EMBC	724	724	724	724	724

ESO	6.500	6.500	6.500	6.500	6.500

ESA	32.732	32.732	32.732	32.732	32.732

totaal	75.441	75.441	75.441	75.441	75.441







	SenterNovem/EG Liaison	340	355	365	380	390







	bilaterale samenwerking





	bilaterale samenwerking China	2.250	2.250	2.250	2.250	2.250

bilaterale samenwerking Indonesië	1.800	1.200	1.800	1.400	1.400

bilaterale samenwerking Frankrijk	140	140	140	140	140

totaal	4.190	3.590	4.190	3.790	3.790















totaal generaal	79.971	79.386	79.996	79.611	79.621

(x 1.000 euro)

	 	Bron: Nuffic, Key figures. Deze cijfers hebben betrekking op
2004/2005 en betreffen zowel programmamobiliteit als diplomamobiliteit.

	Zie bijvoorbeeld Eurostudent 2008

	OECD Education at a Glance, of Nuffic, Key Figures

	 	Studentenmonitor 2007. Het betreft hier studenten tijdens hun studie,
uitgezonderd eerstejaars. Aangezien buitenlandervaring vaak aan het
einde van het curriculum plaatsvindt, is het percentage bij afstuderen
hoger.

	Het gaat hier om zogenoemde studiepuntmobiliteit. De meting zal op
dezelfde wijze plaatsvinden als nu het geval is: tijdens de studie, niet
na afloop. Overigens zijn er grote verschillen tussen verschillende
opleidingen. De bedoeling is om in elke HOOP sector groei te zien.

	Studentenmonitor 2006 en 2007.

	 	Zie bijvoorbeeld: ISO: Een wereld te winnen: Internationale stages in
het HBO.

	 	In dit programma staat kenniscirculatie tussen professionals in het
afnemende beroepenveld en de hogescholen centraal.

	 	 OCW veldverkenning, gesprekken met bestuurders HBO-raad, VSNU en
Nuffic.

	 OECD: education at a glance 2007.

	 Nuffic 2008

	       Thematic Review of Tertiary Education 2007.

	 	Een student van binnen de EU wordt  bekostigd. Hier tegenover staat
dat deze student door bestedingen aan levensonderhoud e.d. bijdraagt aan
de Nederlandse economie. De omvang van deze bestedingen bedraagt
gemiddeld circa € 14.000 voor een EU-student.  Een student van buiten
de EER besteedt ook collegegeld en kosten voor levensonderhoud, en kost
de schatkist niets. 

	 	De NESO’s zijn gevestigd in China, Zuid-Korea, Taiwan, Vietnam,
Indonesië, Mexico. In de komende maanden worden nieuwe NESO’s geopend
in Rusland (Moskou), Brazilië, Thailand en India. De Nederlandse
instituten zijn gevestigd in Marokko, Turkije en Syrië. Daarnaast
ondersteunt het ministerie van OCW wetenschappelijke instituten in
Egypte, Griekenland, Italië, Japan, Rusland (St. Petersburg). 

	 	De Kennisbeurzen werden in Koers op Kwaliteit aangekondigd. Met het
niet langer bekostigen van studenten van buiten de EER was een bedrag
gemoeid van circa € 50 miljoen. Dit bedrag werd niet bezuinigd. De
instellingen kunnen deze middelen blijven aanwenden voor hun
internationaliseringsdoelstellingen inclusief beurzen aan
niet-bekostigde studenten van buiten de EER (maar zijn niet verplicht
dit te doen.) In het verleden was sprake van de mogelijkheid op termijn
een deel van deze middelen (€ 15 miljoen) over de instellingen te
herverdelen. Gezien het relatief beperkte bedrag en de grote
administratieve inspanning om deze herverdeling gerechtvaardigd uit te
kunnen voeren, heb ik begin 2008 besloten dit idee te verlaten.

	 	Wat betreft studiefinanciering worden de Nederlandse opleidingen in
het buitenland beschouwd als buitenlandse opleidingen. De gebruikelijke
regels van meeneembare studiefinanciering zijn hier van toepassing.

	 	NOWT, “Wetenschaps- en Technologie indicatoren 2008”, Ministerie
van OCW, maart 2008, p.98.

	 	MOE: Chinese Ministrie voor Onderwijs, MOST: Chinese Ministrie voor
Wetenschap en Technologie, CAS: Chinese Academie van Wetenschappen,
CASS: Chinese Academie van Sociale Wetenschappen, NSFC: National Natural
Science Foundation of China.

	 	Het Vijfde Kaderprogramma had een budget van 12 miljard voor de duur
van 4 jaar (1998 – 2002), het huidige Zevende Kaderprogramma heeft een
budget van 53 miljard voor de duur van 7 jaar (2007 – 2013).

	 	Dialogic, “Buitenlandse wetenschappers over wonen en werken in
Nederland”, in opdracht van het Ministerie van OCW, 15 mei 2007.

 PAGE    

 PAGE   1