[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nota van toelichting

Handhaving milieuwetgeving

Bijlage

Nummer: 2008D15121, datum: 2008-11-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit Milieu-effectrapportage 1994 (2008D10773)

Preview document (🔗 origineel)


Nota van toelichting 

Algemeen

1. Achtergrond en inhoud wijzigingen

Bij het Invoeringsbesluit Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008, 159), in
werking getreden op 1 juli 2008, is het Besluit milieu-effectrapportage
1994 (hierna: Besluit mer) gewijzigd.

Het betrof hier een technische aanpassing waarbij de verschillende
verwijzingen naar de artikelen uit de oude Wet op de Ruimtelijke
Ordening Ă©Ă©n op Ă©Ă©n waren omgezet naar de corresponderende artikelen
van de huidige Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). 

Hierbij is abusievelijk geen rekening gehouden met enkele nieuwe
planfiguren en bijzondere besluiten. Met de onderhavige wijziging zijn
deze alsnog aangewezen.

Het gaat om de volgende plannen en besluiten:

Het verlengingsbesluit (artikel 3.1, derde lid, van de Wro). Ingevolge
het arrest van het Hof van Justitie van de EG in zaak nr. C-81/96 van 18
juni 1998 moet een milieu-effectrapport (hierna: MER) worden gemaakt
indien een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld dat een mer-plichtig
project herhaalt uit een eerder plan dat zonder de aanwezigheid van een
MER is vastgesteld. Het is duidelijk dat het moet gaan om een nog niet
uitgevoerde activiteit. 

Het provinciaal of Rijksinpassingsplan (artikelen 3.26 respectievelijk
3.28 van de Wro). Provincie en Rijk kunnen, indien sprake is van
provinciale respectievelijk nationale belangen, een provinciaal of
rijksinpassingsplan vaststellen. Materieel is een inpassingsplan gelijk
aan een bestemmingsplan van een gemeente. Daarom is het inpassingsplan
opgenomen in de definitie van ‘plan als bedoeld in artikel 3.1 van de
Wet ruimtelijke ordening’ (hierna: definitie van plan) in onderdeel A
van de bijlage bij het Besluit mer. Een uitzondering is opgenomen voor
een plan dat zijn grondslag vindt in een projectbesluit, bedoeld in
artikel 3.27 respectievelijk artikel 3.29 van de Wro. Deze uitzondering
is eveneens opgenomen voor het gemeentelijk bestemmingsplan indien dat
zijn grondslag vindt in een projectbesluit bedoeld in artikel 3.10 van
de Wro. Deze uitzondering voorkomt dat voor eenzelfde besluit tweemaal
een MER moet worden gemaakt. 

Het provinciaal of Rijksprojectbesluit (artikelen 3.27 en 3.29 van de
Wro). Dit is in de definitie van plan op dezelfde wijze opgenomen als
het gemeentelijk projectbesluit.

Een beheersverordening (artikel 3.38 van de Wro). Een beheersverordening
is bedoeld voor gebieden waar (ten opzichte van het reeds bestaande
plan) geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien. Om dezelfde
reden als het hierboven genoemde verlengingsbesluit kan de verplichting
tot het maken van een MER dan nog wel aan de orde zijn. Om die reden is
de beheersverordening opgenomen in de definitie van plan.

De buitentoepassingverklaring ten aanzien van een beheersverordening
door de gemeenteraad, provinciale staten, de Minister van VROM of de
Minister die het aangaat in overeenstemming met de Minister van VROM,
(artikelen 3.40, 3.41 en 3.42 van de Wro). Een
buitentoepassingverklaring ten aanzien van een beheersverordening valt
onder de definitie van plan . 

Een zogenaamde getrapte aanwijzing van de Minister van VROM of de
Minister die het aangaat in overeenstemming met de Minister van VROM aan
gedeputeerde staten om een aanwijzing te geven aan de gemeenteraad
(artikel 4.4, eerste lid, onder c, van de Wro). Deze formulering is
ontleend aan de formulering uit artikel 8.2, eerste lid, onder f, van de
Wro inzake de beroepsmogelijkheid tegen een aanwijzing. Op deze manier
is bewerkstelligd dat voor een dergelijke aanwijzing slechts Ă©Ă©nmaal
een MER nodig is: ofwel door het Rijk (indien het een concrete locatie
betreft waarvan niet kan worden afgeweken) ofwel door gedeputeerde
staten (indien dat niet het geval is). Tevens is om die reden bij de
aanwijzing ingevolge artikel 4.2, eerste lid, van die wet dezelfde
koppeling gemaakt: in het geval van een concrete aanwijzing, waarvan
afwijking niet mogelijk is, is dus in dit geval de Minister van VROM of
de Minister die het aangaat in overeenstemming met de Minister van VROM
verplicht een MER op te (laten) stellen en geldt deze verplichting niet
voor gedeputeerde staten. 

Het Rijksbestemmingsplan (dat wordt opgesteld indien de grond niet
provinciaal of gemeentelijk is ingedeeld, artikel 10.3, eerste lid, van
de Wro). Dit valt onder de definitie van plan. 

Naast deze toevoegingen zijn ook twee verwijzingen van het
Invoeringsbesluit Wro vervallen. Er was abusievelijk verwezen naar de
structuurvisies, bedoeld in artikel 5.1 van de Wro, welk artikel niet
meer bestaat. Deze verwijzing is hierbij ongedaan gemaakt. Ook is de
verwijzing naar artikel 3.23 van de Wro vervallen. Het betreft hier een
ontheffing voor zogenaamde kruimelgevallen, die voor de
milieu-effectrapportage niet relevant is.

2. Niet opgenomen verwijzingen naar artikelen van de Wro.

Voor de volledigheid wordt hier nog ingegaan op een drietal artikelen
van de Wro die niet zijn opgenomen in het Besluit mer, alsmede de
motivering voor deze keuze. 

Een reactieve aanwijzing van gedeputeerde staten of de Minister van
VROM betreffende een bepaald onderdeel van een bestemmingsplan (artikel
3.8, zesde lid, van de Wro). Een dergelijke aanwijzing betekent dat een
bepaald onderdeel van het gemeentelijk bestemmingsplan niet in werking
treedt. Een MER is daarom niet aan de orde. Er zal een nieuw
bestemmingsplan moeten worden opgesteld voor de vervallen onderdelen.

De vaststelling van regels bij verordening (voor de inhoud van een
bestemmingsplan) door provinciale staten, door de Minister van VROM of
de Minister die het aangaat in overeenstemming met de Minister van VROM
(artikel 4.1 en 4.3 van de Wro). De vaststelling van algemeen
verbindende voorschriften zijn geen“plannen en programma’s” zoals
opgenomen in richtlijn nr 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de
gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PbEG L
197). Om die reden zijn deze artikelen  niet opgenomen in het Besluit
mer.

3. Circulaire

De inhoud van de onderhavige wijziging is reeds aangekondigd bij
circulaire van ..PM, waarbij aan de besturen van gemeenten en provincies
is verzocht om zo veel mogelijk vooruit te lopen op deze voorgenomen
wijziging.

Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste is er de mogelijke rechtstreekse
werking van richtlijn nr. 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de
gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PbEG L
197) waarvan de bepalingen, voor zover relevant, toegepast moeten worden
in de praktijk. Daarnaast zijn in de praktijk onduidelijkheden ontstaan
over de vraag voor welke ruimtelijke-ordeningsplannen een MER moet
worden gemaakt.

Om bovenstaande redenen is ook gekozen voor deze afzonderlijke wijziging
die vooraf gaat aan een veel meer omvattende wijziging, waarbij onder
andere de nationale ‘koppen’ op richtlijn nr. 85/337/EG betreffende
de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere
projecten (zoals nadien gewijzigd) zoveel mogelijk worden geschrapt. 

 

4. Administratieve lasten 

Deze wijziging heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor
het bedrijfsleven. Weliswaar zijn er meer plannen aangewezen in kolom 4
van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit mer, maar dit
betekent slechts dat het MER dan kan worden gekoppeld aan een ander
relevant besluit. Voor kolom 4 blijft gelden dat er voor een te nemen
besluit slechts Ă©Ă©n MER hoeft te worden opgesteld. De plannen genoemd
in kolom 3 worden altijd door een overheidsorgaan vastgesteld. Dit
wijzigingsbesluit is daarom niet voorgelegd aan Actal.

5. Bestuurlijke lasten

Aan kolom 3 (planmer) worden inpassingsplannen van de provincie en het
Rijk toegevoegd. Verder wordt het Rijksbestemmingsplan toegevoegd. Omdat
dergelijke plannen naar verwachting niet veelvuldig voor zullen komen,
zijn ook de daarmee gepaard gaande bestuurlijke lasten zeer beperkt.
Grotendeels gaat het ook om een verschuiving van de lasten. Indien op
provinciaal niveau bij het inpassingsplan de gevolgen en alternatieven
worden beschreven, hoeft dat voor dat deel niet meer op
bestemmingsplanniveau. 

 

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Wat betreft kolom 4 van de onderdelen C en D is per activiteit in
beginsel steeds Ă©Ă©n categorie van besluiten opgenomen. Als er na een
bestemmingsplan waarvoor een MER (plan-mer) is gemaakt nog een
ontheffing op grond van art. 3.22 van de Wro volgt, dan is dat een nieuw
besluit waarvoor ook een MER (besluit-mer) moet worden gemaakt. Als voor
een projectbesluit een MER is gemaakt en een bestemmingsplan wordt
daaraan Ă©Ă©n op Ă©Ă©n aangepast, is geen nieuw MER nodig; dit is
geregeld in de definitie van plan. Er is immers al een gedetailleerd MER
gemaakt voor het projectbesluit. Artikel 3.14 van de Wro gaat in een
dergelijk geval ook uit van een lichte procedure (zienswijzen kunnen
geen betrekking hebben op dat deel van het bestemmingsplan dat zijn
grondslag vindt in het besluit). 

Onderdelen B en C

Kolom 4 van categorie 8 (buisleidingen) van onderdeel C is uitgebreid
met ruimtelijke-ordeningsplannen die wel al in categorie 8.1 van
onderdeel D waren opgenomen, maar in categorie 8 van onderdeel C ten
onrechte ontbraken. De in kolom 4 genoemde besluiten als gevolg van het
Mijnbouwbesluit zijn namelijk niet altijd relevant.  

De Minister van Volkshuisvesting, 

Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

 PAGE    

 PAGE   4