[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Brief dhr. Teurlings Advocaat en Procureur

Bijlage

Nummer: 2008D15419, datum: 2008-11-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Braziliaanse kinderpornozaak en het bilaterale verdrag met Brazilië over de overdracht van gedetineerden en de tenuitvoerlegging van straffen opgelegd bij strafvonnissen. (2008D15415)

Preview document (🔗 origineel)


	Postadres: Postbus 20301, 2500 EH  Den Haag

Mr. M.C. J. Teurlings

Advocaat en Procureur

Alexander Boersstraat 10

1071 KX Amsterdam	Bezoekadres

Schedeldoekshaven 100

2511 EX  Den Haag

Telefoon (070) 3 70 79 11

Fax (070) 3 70 75 29

www.justitie.nl

Onderdeel	Straf- & sanctierecht

	Contactpersoon	mw.mr. M.A.C.L.M. Bonn

	Doorkiesnummer(s)	070 370 6632

	E-mail	m.bonn@minjus.nl

	Datum	11 november 2008

	Ons kenmerk	5573259/08/6

	Bijlage(n)	1

	Onderwerp	wots/Brazilië









	

Geachte Heer Teurlings,

Als raadsman van de heren Jerry K. en Johan T. reageert u in een brief 
van 1 oktober 2008, uw kenmerk MT 0857 5542738/08, onder meer op mijn
brief van 26 september 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal over een bilateraal verdrag met Brazilië over de
overdracht van gedetineerden en de tenuitvoerlegging van straffen
opgelegd bij strafvonnissen. Uit uw brief maak ik op, dat u deze ook aan
anderen heeft gezonden.

U gaat in uw brief bovendien in op de strafzaken in Brazilië tegen uw
cliënten, die hebben geresulteerd in inmiddels onherroepelijke arresten
en u geeft uw mening over het Braziliaanse rechtssysteem. Tevens brengt
u uw zienswijze naar voren over de wijze waarop uw cliënten hun
verblijf in Brazilië hebben beëindigd en hoe dit volgens u in
juridische termen dient te worden gekwalificeerd. U wijst tenslotte op
diverse aspecten van een in Nederland nog lopende strafzaak tegen een
van uw cliënten. 

Ik zal hierna op de diverse onderdelen van uw brief ingaan voorzover een
reactie daarop onder de gegeven omstandigheden op mijn weg ligt. 

Het lijkt mij van belang een kennelijk misverstand op te helderen.
Anders dan u in uw brief (pagina 4) stelt, is het ontwerpwotsverdrag met
Brazilië niet uitsluitend tot stand gekomen het oog op u cliënten. Het
kamerdebat dat op 24 april over de zaak van uw cliënten werd gevoerd,
vormde weliswaar aanleiding om de onderhandelingen met Brazilië op
korte termijn te starten, maar was beslist niet de enige reden voor het
verdrag. Al op 13 februari 2008 vond in de Tweede Kamer een openbaar
overleg plaats over een door mij opgesteld beleidskader inzake
overdracht en overname van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen. In
dat overleg heb ik aangekondigd dat ik alle landen waar Nederlandse
onderdanen zijn gedetineerd en waarmee geen verdragsrelatie bestaat, zal
bevragen over de wijze waarop deze relatie tot stand kan worden
gebracht. Die procedure loopt. Ook Brazilië, waar ruim 80 Nederlanders
zijn gedetineerd, behoorde tot die categorie van te bevragen landen.
Zoals ik in mijn brief van 26 september heb aangegeven, hebben de
onderhandelingen met Brazilië geresulteerd in een klassiek wotsverdrag
met een bepaling die de tenuitvoerlegging van strafvonnissen die zijn
gewezen ten aanzien van personen die zich niet meer in de staat van
tenuitvoerlegging bevinden, mogelijk maakt. Zoals ik in dezelfde brief
ook aangaf, komt laatstbedoelde bepaling ook voor in andere verdragen op
het terrein van de overdracht van de tenuitvoerlegging van
strafvonnissen die voor Nederland gelden.

Uw analyse van de Braziliaanse strafvervolging tegen uw cliënten, laat
ik geheel voor uw rekening. Wel merk ik op, dat een veroordeelde,
wanneer hij het niet eens is met zijn berechting, gebruik kan maken van
de bestaande rechtsmiddelen. Ik kan slechts constateren dat in Brazilië
rechtsmiddelen bestaan, maar dat, zoals u aangeeft, uw cliënten daarvan
geen gebruik hebben gemaakt. 

Voor de wijze waarop betrokkenen naar Nederland zijn gekomen en de door
u genoemde motieven daarvoor geldt hetzelfde. U stelt dat er geen sprake
is van ontvluchting. De beoordeling daarvan is, naar mijn oordeel,
primair aan de Braziliaanse autoriteiten. Ik volsta met erop te wijzen,
dat de bepaling in het ontwerpverdrag betrekking heeft op personen die
de staat van veroordeling zijn ontvlucht of die zich anderszins hebben
onttrokken aan een strafvervolging dan wel de executie van de opgelegde
straf in die staat. 

Het zal u bekend zijn, dat ik geen uitspraken doe over lopende
strafzaken. Dat geldt evenzeer voor de lopende strafvervolging van een
van uw cliënten in Nederland. U wijst onder meer op de samenhang tussen
deze strafvervolging en het ontwerpwotsverdrag. Ik kan u verzekeren dat
die samenhang mij en het openbaar ministerie niet is ontgaan. Het
openbaar ministerie is en wordt door mij zorgvuldig op de hoogte
gehouden van de stand van alle ontwikkelingen rond het ontwerpverdrag,
opdat het daarmee rekening kan houden bij zijn optreden in de strafzaak.

Ten aanzien van hetgeen u schrijft over de toepassing van het
ontwerpverdrag op de tegen uw cliënten gewezen Braziliaanse vonnissen,
acht ik het om twee redenen prematuur daarop inhoudelijk te reageren.
Ten eerste is het verdrag nog niet in werking getreden en is het
Braziliaanse verzoek om overname van de tenuitvoerlegging van de
strafvonnissen uiteraard nog niet ontvangen. In de tweede plaats zal ik
na ontvangst van het Braziliaanse verzoek conform artikel 43 van de Wots
het gerechtshof te Arnhem om advies dienen te vragen over de overname
van de tenuitvoerlegging van de strafvonnissen. Het Hof beziet bij zijn
advisering alle juridische aspecten van de zaak. Pas nadat ik het advies
heb ontvangen, neem ik een beslissing over het verzoek. Het staat u vrij
u tegen die tijd opnieuw tot mij te wenden, opdat ik ook uw commentaar
kan betrekken bij mijn beslissing.

Naar aanleiding van uw kritische opmerkingen over een mogelijke 

toepassing van het ontwerpverdrag voorafgaand aan de parlementaire
goedkeuring, wijs ik u op artikel 15 van de Rijkswet goedkeuring en
bekendmaking van verdragen van 7 juli 1994, Stb. 542, dat in de
mogelijkheid van voorlopige toepassing voorziet vanaf de ondertekening
van een verdrag.

De Minister van Justitie,

5573259/08/6/11 november 2008

  PAGE  2 /  NUMPAGES  3 



Ministerie van Justitie



Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken



Directie Wetgeving





Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts
één zaak in uw brief behandelen.

