[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

bijlage 5

Bijlage

Nummer: 2008D15490, datum: 2008-11-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verslag en documenten JBZ-Raad van 24 oktober 2008 (2008D15481)

Preview document (🔗 origineel)






RAAD VAN

DE EUROPESE UNIE

Brussel, 28 september 2006

(OR. en)

Interinstitutioneel dossier:

2005/0003 (CNS)

12279/06

  DOCVARIABLE "LWCons_CoteSec"    





CRIMORG 132

OC 597

WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN

Betreft:	KADERBESLUIT VAN DE RAAD ter bestrijding van georganiseerde
criminaliteit

GEMEENSCHAPPELIJKE BELEIDSLIJNEN

Aanvraagtermijn overleg Bulgarije en Roemenië: 29.9.2006



KADERBESLUIT 2006/…/JBZ VAN DE RAAD

van

ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op
artikel 29, artikel 31, lid 1, onder e), en artikel 34, lid 2, onder
b),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)	Het Haags programma beoogt de versterking van het gemeenschappelijke
vermogen van de Unie en haar lidstaten om met name de georganiseerde
grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden. Dit doel moet in het
bijzonder worden verwezenlijkt door middel van de onderlinge aanpassing
van de wetgeving. Het gevaar dat uitgaat van criminele organisaties en
de proliferatie die zij doormaken, noodzaken de lidstaten van de
Europese Unie nauwer samen te werken en een doeltreffende reactie te
formuleren die beantwoordt aan de verwachtingen van de burgers en aan
hun eigen behoeften. In dit verband wordt in punt 14 van de conclusies
van de Europese Raad van Brussel van 4 en 5 november 2004 opgemerkt
dat de Europese burgers verwachten dat de Europese Unie
grensoverschrijdende problemen zoals georganiseerde criminaliteit, met
vereende krachten en op een doeltreffender wijze aanpakt, met
inachtneming van de fundamentele vrijheden en rechten.

(2)	In haar mededeling van 29 maart 2004 over bepaalde maatregelen die
moeten worden genomen op het gebied van de bestrijding van terrorisme en
andere ernstige vormen van criminaliteit, heeft de Commissie verklaard
dat het instrumentarium voor de bestrijding van de georganiseerde
criminaliteit in de Europese Unie moet worden versterkt en dat zij een
kaderbesluit zou opstellen ter vervanging van Gemeenschappelijk Optreden
1998/733/JBZ van 21 december 1998 inzake de strafbaarstelling van
deelneming aan een criminele organisatie in de lidstaten van de Europese
Unie.

(3)	In punt 3.3.2 van het Haags Programma wordt gesteld dat de
onderlinge aanpassing van het materieel strafrecht tot doel heeft de
onderlinge erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en
politiële en rechterlijke samenwerking op het gebied van het strafrecht
te vergemakkelijken en gebieden van ernstige criminaliteit met een
grensoverschrijdende dimensie betreft, en dat de prioriteit moet uitgaan
naar de vormen van criminaliteit die met name genoemd worden in de
verdragen. De nationale definities van strafbare feiten die verband
houden met de deelneming aan een criminele organisatie dienen derhalve
op elkaar afgestemd te worden. Dit kaderbesluit bestrijkt bijgevolg
strafbare feiten die gewoonlijk door een criminele organisatie worden
gepleegd. Voorts dienen ten aanzien van natuurlijke personen en
rechtspersonen die dergelijke strafbare feiten hebben gepleegd of ervoor
verantwoordelijk zijn, straffen te worden vastgesteld die in
overeenstemming zijn met de ernst van deze strafbare feiten.

(4)	De uit artikel 2, onder a), voortvloeiende verplichtingen laten
onverlet dat het de lidstaten vrijstaat om andere groepen, ook groepen
van personen wier activiteiten geen financieel of ander
vermogensvoordeel beogen, als criminele organisaties aan te merken.

(5)	De uit artikel 2, onder a), voortvloeiende verplichtingen laten
onverlet dat het de lidstaten vrijstaat ervan uit te gaan dat de term
"criminele activiteiten" het verrichten van materiele handelingen
impliceert.

(6)	De Unie dient voort te bouwen op de belangrijke resultaten die
internationale organisaties hebben geboekt, waaronder met name het
Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende
georganiseerde criminaliteit (Verdrag van Palermo), dat namens de
Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij Besluit 2004/579/EG van de Raad.

(7)	Aangezien de doelstellingen van dit kaderbesluit niet voldoende
door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de
omvang van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt,
kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het EG-Verdrag
neergelegde subsidiariteitsbeginsel als bij artikel 2, tweede alinea,
van het Verdrag betreffende de Europese Unie toegepaste maatregelen
nemen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat dit kaderbesluit
niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(8)	Dit kaderbesluit eerbiedigt de grondrechten en voldoet aan de
beginselen die worden erkend in het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie, met name de artikelen 6 en 49 daarvan. Niets in dit
kaderbesluit kan zo worden uitgelegd dat het een beperking of
belemmering ten doel zou hebben van de nationale regelgeving inzake
rechten of fundamentele vrijheden, zoals eerlijke rechtsbedeling, het
stakingsrecht, de vrijheid van vergadering, vereniging, drukpers of
meningsuiting, waaronder het recht om, voor de verdediging van zijn
belangen, tezamen met anderen vakbonden op te richten dan wel zich
daarbij aan te sluiten, en het daarmee samenhangende recht van betoging.

(9)	Gemeenschappelijk Optreden 1998/733/JBZ dient derhalve te worden
ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit kaderbesluit wordt:

1)	onder "criminele organisatie" verstaan een gestructureerde vereniging
die gedurende een bepaalde periode bestaat en samengesteld is uit meer
dan twee personen die in onderling overleg optreden ten einde feiten te
plegen welke strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of met een
maatregel welke vrijheidsbeneming meebrengt met een maximum van ten
minste vier jaar of met een zwaardere straf, met als doel om
rechtstreeks of onrechtstreeks financieel of ander vermogensvoordeel te
verwerven;

2)	onder "gestructureerde vereniging" verstaan een vereniging die niet
toevallig tot stand is gekomen met het oog op een onverwijld te plegen
strafbaar feit, zonder dat evenwel sprake moet zijn van formeel
afgebakende taken van de leden, noch van continuïteit in de
samenstelling of een ontwikkelde structuur.

Artikel 2

Strafbare feiten die verband houden met de deelneming aan een criminele
organisatie

Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om één of beide
onderstaande gedragingen die verband houden met een criminele
organisatie strafbaar te stellen:

a)	de gedragingen van enig persoon die opzettelijk en met kennis van het
oogmerk en van de algemene activiteit van de criminele organisatie dan
wel van het voornemen van de organisatie om de strafbare feiten in
kwestie te plegen, actief deelneemt aan de criminele activiteiten van de
organisatie, onder meer door informatie of middelen te verstrekken,
nieuwe leden te werven of de activiteiten van de organisatie in
enigerlei vorm te financieren, in de wetenschap dat deze deelneming
bijdraagt tot de criminele activiteiten van de organisatie;

b)	de gedragingen van enig persoon die erin bestaan dat met een of meer
personen wordt overeengekomen een activiteit na te streven die, indien
zij wordt uitgevoerd, de pleging van de in artikel 1 bedoelde strafbare
feiten inhoudt, zelfs indien de persoon in kwestie niet deelneemt aan de
feitelijke uitvoering van de activiteit.

Artikel 3

Sancties

1.	Iedere lidstaat zorgt ervoor dat:

a)	het in artikel 2, onder a), bedoelde feit strafbaar wordt gesteld
met een maximale vrijheidsstraf die ten minste tussen de twee en de vijf
jaar bedraagt; of

b)	het in artikel 2, onder b), bedoelde feit strafbaar wordt gesteld
met dezelfde maximale vrijheidsstraf als het strafbaar feit dat met de
overeengekomen nagestreefde activiteit wordt beoogd, of met een maximale
vrijheidsstraf van ten minste tussen de twee en de vijf jaar.

2.	Iedere lidstaat zorgt ervoor dat het feit dat de in artikel 2
bedoelde strafbare feiten als omschreven door de betrokken lidstaat
worden gepleegd in het kader van een criminele organisatie, kan worden
beschouwd als een verzwarende omstandigheid.

Artikel 4

Bijzondere omstandigheden

Iedere lidstaat kan de nodige maatregelen nemen om de in artikel 3
bedoelde sancties te kunnen verminderen of om de dader te kunnen
vrijstellen van sancties indien hij bijvoorbeeld:

a)	afziet van verdere criminele activiteiten, en

b)	de administratieve of justitiële autoriteiten informatie verstrekt
die deze niet op andere wijze hadden kunnen verkrijgen, en die hen helpt
om:

i)	de gevolgen van het strafbare feit te voorkomen, te beëindigen of te
beperken;

ii)	de andere daders te identificeren of hen voor het gerecht te
brengen;

iii)	bewijs te vergaren;

iv)	de criminele organisatie illegale middelen of winsten uit criminele
activiteiten te ontnemen, of

v)	te voorkomen dat nieuwe strafbare feiten als bedoeld in artikel 2
worden gepleegd.

Artikel 5

Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1.	Iedere lidstaat zorgt ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen
worden gesteld voor de in artikel 2 bedoelde strafbare feiten wanneer
deze feiten te hunnen voordele zijn gepleegd door personen die hetzij
individueel hetzij als lid van een orgaan van de rechtspersoon optreden
en die in de rechtspersoon een leidende functie bekleden op grond van:

a)	de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

b)	de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen;

c)	de bevoegdheid om binnen het kader van de rechtspersoon controle uit
te oefenen.

2.	Tevens zorgt iedere lidstaat ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk
kunnen worden gesteld wanneer ten gevolge van gebrekkig toezicht of
gebrekkige controle door een in lid 1 bedoelde persoon, strafbare
feiten als bedoeld in artikel 2 konden worden begaan ten voordele van
die rechtspersoon door een onder diens gezag staande persoon.

3.	De aansprakelijkheid van rechtspersonen krachtens de leden 1 en 2
is niet van invloed op strafvervolging van natuurlijke personen die een
in artikel 2 bedoeld strafbaar feit plegen of daaraan medeplichtig
zijn.

4.	In dit kaderbesluit wordt onder rechtspersoon verstaan ieder lichaam
dat rechtspersoonlijkheid krachtens het toepasselijke recht bezit, met
uitzondering van de staten of andere overheidslichamen in de uitoefening
van het openbaar gezag en de publiekrechtelijke internationale
organisaties.

Artikel 6

Sancties tegen rechtspersonen

1.	Iedere lidstaat draagt er zorg voor dat tegen een rechtspersoon die
krachtens artikel 5, lid 1, aansprakelijk is gesteld, sancties kunnen
worden getroffen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn; deze
sancties omvatten, al dan niet strafrechtelijke, boetes en kunnen andere
sancties omvatten, zoals:

a)	maatregelen ter uitsluiting van aanspraak op uitkeringen of steun van
de overheid;

b)	maatregelen ter tijdelijke of blijvende uitsluiting van commerciële
activiteiten;

c)	plaatsing onder gerechtelijk toezicht;

d)	gerechtelijke maatregel tot ontbinding;

e)	tijdelijke of blijvende sluiting van vestigingen die zijn gebruikt
voor het plegen van het strafbare feit.

2.	Iedere lidstaat treft de maatregelen die noodzakelijk zijn om een
rechtspersoon die uit hoofde van artikel 5, lid 2, aansprakelijk is
gesteld, sancties of maatregelen te kunnen opleggen die doeltreffend,
evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 7

Rechtsmacht en coördinatie van de vervolging

1.	Iedere lidstaat zorgt ervoor dat zijn rechtsmacht ten minste de
gevallen bestrijkt waarin een in artikel 2 bedoeld strafbaar feit:

a)	geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied is gepleegd, ongeacht de
plaats waar de criminele organisatie haar basis heeft of haar criminele
activiteiten uitoefent;

b)	is gepleegd door een van zijn onderdanen, of

c)	is gepleegd ten voordele van een op het grondgebied van die lidstaat
gevestigde rechtspersoon.

Een lidstaat kan besluiten de onder b) en c) bedoelde rechtsmachtregels
niet dan wel slechts in specifieke gevallen of omstandigheden toe te
passen indien de in artikel 2 bedoelde strafbare feiten niet op zijn
grondgebied zijn gepleegd.

2.	Indien meer dan één lidstaat rechtsmacht heeft met betrekking tot
een in artikel 2 bedoeld strafbaar feit en elk van deze lidstaten op
grond van dezelfde feiten een vervolging kan instellen, bepalen de
betrokken lidstaten in onderling overleg welke lidstaat de daders zal
vervolgen, teneinde de vervolging zo mogelijk in één lidstaat te
concentreren. Daartoe kunnen de lidstaten een beroep doen op Eurojust of
elk ander orgaan of mechanisme dat binnen de Europese Unie is ingesteld
om de samenwerking tussen hun justitiële autoriteiten en de onderlinge
afstemming van hun optreden te vergemakkelijken. Daarbij zal in het
bijzonder rekening worden gehouden met de volgende criteria:

a)	de lidstaat op het grondgebied waarvan het strafbaar feit is
gepleegd;

b)	de lidstaat waarvan de dader een onderdaan of ingezetene is;

c)	de lidstaat waaruit de slachtoffers afkomstig zijn;

d)	de lidstaat op het grondgebied waarvan de dader is aangetroffen.

3.	Een lidstaat die krachtens zijn wetgeving vooralsnog geen eigen
onderdanen uitlevert of overdraagt, treft de nodige maatregelen om zijn
rechtsmacht vast te stellen en waar passend vervolging van een in
artikel 2 bedoeld strafbaar feit in te stellen wanneer dat strafbaar
feit door zijn eigen onderdanen buiten zijn grondgebied wordt gepleegd.

4.	Dit artikel sluit de uitoefening van een door een lidstaat krachtens
de nationale wetgeving vastgestelde rechtsmacht niet uit.

Artikel 8

Ontbreken van de vereiste van aangifte of klacht van de slachtoffers

De lidstaten zorgen ervoor dat, in ieder geval ten aanzien van strafbare
feiten die op het grondgebied van de lidstaat zijn begaan, een aangifte
of klacht van het slachtoffer betreffende de in artikel 2 bedoelde
strafbare feiten, geen noodzakelijke voorwaarde is voor het instellen
van een onderzoek naar of een vervolging van die strafbare feiten.

Artikel 9

Intrekking van bestaande bepalingen

Gemeenschappelijk Optreden 1998/733/JBZ wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar deelneming aan een criminele organisatie in de zin van
Gemeenschappelijk Optreden 1998/733/JBZ in besluiten die zijn aangenomen
op basis van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie en
van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden
opgevat als verwijzingen naar deelneming aan een criminele organisatie
in de zin van dit kaderbesluit.

Artikel 10

Uitvoering en verslagen

1.	De lidstaten treffen de maatregelen die noodzakelijk zijn om
uiterlijk op … aan de bepalingen van dit kaderbesluit te voldoen.

2.	Uiterlijk op … delen de lidstaten aan het secretariaat-generaal
van de Raad en aan de Commissie de tekst mee van de bepalingen waarmee
de verplichtingen krachtens dit kaderbesluit opgelegd, worden omgezet in
hun nationale recht. Op basis van een verslag dat is opgesteld aan de
hand van deze informatie en op basis van een schriftelijk verslag van de
Commissie gaat de Raad uiterlijk op …( na in hoeverre de lidstaten
aan de bepalingen van dit kaderbesluit voldoen.

Artikel 11

Territoriale toepassing

Dit kaderbesluit is van toepassing op Gibraltar.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in
het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 

	Voor de Raad

	De voorzitter

	Advies uitgebracht ingevolge niet-verplichte consultatie (nog niet
verschenen in het PB).

	PB L 351 van 29.12.1998, blz. 1.

	PB L 261 van 6.8.2004, blz. 69.

(	PB: 18 maanden na de datum van bekendmaking.

((	PB: 4 jaar na de datum van bekendmaking.

12279/06		AL/lg	

	DG H 2B		NL

12279/06		AL/lg	  PAGE  \* MERGEFORMAT  14 

	DG H 2B		NL