[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voortgangsrapportage “Het Hoogste Goed”, Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid 2008

Bijlage

Nummer: 2008D15992, datum: 2008-11-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Voortgangsrapportage "Het Hoogste Goed", onderdeel Onderzoek- en Wetenschapsbeleid (2008D15991)

Preview document (🔗 origineel)


Voortgangsrapportage “Het Hoogste Goed”, 

Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en
wetenschapsbeleid 2008 

Onderzoek- en Wetenschapsbeleid



Inhoud

1.  Nieuwe impulsen voor grensverleggend onderzoek

Investeren in mensen

Vernieuwingsimpuls 

Graduate schools 

Akademie-assistenten 

Rubicon 

Bursalen 

Diversiteit: vrouwen en allochtonen in de wetenschap

Investeren in faciliteiten 

1.3.	Gerichte impulsen voor onderzoek aan universiteiten 

Nationale onderzoeksprioriteiten

Genomics 

ICT 

Nanotechnologie  

2.	Maatschappelijke inbedding van onderzoek 

2.1. 	Wetenschaps- en techniekcommunicatie 

2.2.	Benutting van onderzoeksresultaten 

	* Vraagsturing TNO/GTI’s 

	*  Innovatieplatform en projectdirectie kennis en innovatie

	*  Valorisatie  

3.	Stelsel en sturing 

3.1.	De rol van NWO en de KNAW 

3.2.	Rathenau Instituut 

3.3.	Kwaliteitsbeoordeling 

Bijlage 1:	Kaders Vernieuwingsimpuls nieuwe stijl

Bijlage 2:	Pilot graduate program

Bijlage 3:	Kabinetsstandpunt evaluatie NWO en KNAW

1.  Nieuwe impulsen voor grensverleggend onderzoek

    

Investeren in mensen

In de Strategische Agenda voor het hoger onderwijs, onderzoek- en
wetenschapsbeleid heb ik aangegeven dat dit kabinet investeren in
toptalent ziet als de weg om grensverleggende wetenschap te stimuleren
en ervoor te zorgen dat ons land wetenschappelijk gezien kan blijven
aansluiten bij de wereldtop. Het geld moet daarbij de beste mensen
volgen en ons wetenschappelijk toptalent moet een grotere mate van
vrijheid krijgen om eigen onderzoekslijnen uit te zetten, eigen
onderzoeksgroepen te vormen en zelf te kiezen waar en met wie zij hun
onderzoek willen doen. Om dit te realiseren zet het kabinet extra
middelen uit de enveloppen in. Omdat de enveloppenmiddelen later in deze
kabinetsperiode beschikbaar komen en het kabinet nu haast wil maken met
de hoofdlijn van het beleid, het versterken van het primaat van
ongebonden en zuiver wetenschappelijk onderzoek en het zo veel mogelijk
inzetten van onderzoeksmiddelen in competitie, is ervoor gekozen naast
de enveloppenmiddelen ook bestaand geld in te zetten voor prioriteiten.
Eerste prioriteit is investeren in mensen, zodat jonge mensen op een
tijdig moment in hun carrière wetenschappelijke onafhankelijkheid te
verwerven. Hiervoor worden talentinstrumenten ingezet en versterkt,
wordt de mogelijkheid geboden om graduate schools in te richten naar
Amerikaans model en worden instrumenten gecontinueerd die zich richten
op vrouwen en allochtonen. Een nieuw instrument dat nog niet in de
Strategische Agenda werd genoemd betreft de zogenaamde
Akademie-assistenten. In deze paragraaf wordt ingegaan op de
ontwikkelingen sinds het uitbrengen van de Strategische Agenda en op
evaluaties van programma’s die hebben plaatsgevonden. Ook geef ik mijn
opvattingen weer over de positie van bursalen.

Vernieuwingsimpuls 

In de Strategische Agenda is aangekondigd dat de Vernieuwingsimpuls zal
worden voortgezet en aanzienlijk wordt uitgebreid en dat de 1/3 bijdrage
van de universiteiten (“matching”) komt te vervallen. Aan de
Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek heb ik gevraagd
deze uitbreiding verder uit te werken. Hiertoe is door NWO intensief
overleg gevoerd met externe en interne stakeholders. Bij de nieuwe opzet
voor de Vernieuwingsimpuls wordt vastgehouden aan algemeen erkende goede
eigenschappen van het huidige systeem. Zo blijft de Vernieuwingsimpuls
gericht op persoonsgerichte stimulering in verschillende fasen van de
carrière van gepromoveerde onderzoekers en beoogt zij hun de
gelegenheid te bieden hun onderzoeksambities uit te voeren en aan hun
wetenschappelijke carrière te bouwen. Naast de verhoging van zowel de
hoogte als de aantallen beurzen zijn op een aantal punten veranderingen
voorgenomen in de opzet van de Vernieuwingsimpuls. Een belangrijke
ontwikkeling in het beoordelingsproces door NWO is het verhogen van de
vergelijkende kracht van de selectie door het introduceren van meer
wetenschapsbrede beoordeling van aanvragen binnen wetenschapsdomeinen,
volgend op de boordeling door de gebieden. Dit gaat gepaard met een
verruiming van de mogelijkheden voor de beoordeling van multi-, inter-
en transdisciplinaire voorstellen die de grenzen van de
NWO-gebiedsbesturen overschrijden. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de
wens te streven naar meer vergelijkbare honoreringskansen voor
hoogwaardige aanvragen uit verschillende disciplines. Dit laatste wordt
mede ondersteund door dynamisering van de verdeling van de budgetten
over de gebieden op transparante wijze, volgens principes van kwaliteit
en aanvraagdruk. NWO heeft mij laten weten dat de vastgestelde opzet en
procedure de steun heeft van de belangrijkste partners, de
universiteiten en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
In bijlage 1 bij deze voortgangsrapportage zijn de kaders voor de
Vernieuwingsimpuls nieuwe stijl weergegeven. 

Graduate schools

In de Strategische Agenda heb ik aangekondigd de mogelijkheden voor
promovendi te willen verruimen door graduate schools naar Amerikaans
model mogelijk te maken. Ik heb hiervoor gekozen omdat in dit model de
beste promovendi veel meer mogelijkheden hebben om zelf richting te
geven aan hun onderzoeksloopbaan: ze kunnen kiezen voor de beste
graduate school, ze kunnen binnen de school hun eigen onderzoeksrichting
kiezen en daarbij zelf een promotor zoeken. Verder is het
opleidingsaspect aanzienlijk sterker, mede door het werken met
jaargroepen van promovendi. In de voortgangsrapportage 2008 van Het
Hoogste Goed (Kamerstuk 31288, nr. 31) heb ik aangegeven wat onder een
graduate school dient te worden verstaan: een mono-universitaire
graduate school, een landelijke onderzoekschool of een combinatie van
onderdelen daarvan. Ook heb ik aangegeven dat bijna alle Nederlandse
universiteiten hun onderzoekscholen hebben omgevormd naar graduate
schools of daarmee bezig zijn en dat de vormgeving vakgebiedspecifiek
is. Het is daarom uitdrukkelijk niet mijn bedoeling om de universiteiten
één bepaald model op te leggen, maar te bezien of er één of meerdere
universiteiten zijn die met aspecten van het Amerikaanse model willen
experimenteren. Voor de opstart hiervan is een budget van ₠ 1 miljoen
beschikbaar in 2008, dat (in geval van opschaling) oploopt naar ₠ 15
miljoen. Het experiment is ondergebracht in een subsidieprogramma dat is
uitgewerkt door NWO. In overeenstemming met de door de Kamer aangenomen
motie (Kamerstuk 31288, nr. 5) heeft NWO alle relevante partijen bij de
uitwerking hiervan betrokken. De eerste call zal eind 2008 uitgaan. NWO
zal een plan opstellen voor monitoring en evaluatie van de pilotfase. De
resultaten daarvan zullen een belangrijke rol spelen bij de opzet van
het uiteindelijke Graduate Schools instrument. In bijlage 2 bij deze
voortgangsrapportage is de uitwerking van het programma door NWO
opgenomen.  

       

Akademie-assistenten 

In de Voortgangsrapportage 2008 Het Hoogste Goed (Kamerstuk 31288, nr.
31) is aangekondigd dat nog dit jaar pilots zullen worden opgezet rond
Akademie-assistenten. Hiermee wordt beoogd talentvolle en gemotiveerde
studenten de kans te bieden te werken in een uitdagende leeromgeving van
excellente wetenschappers. Volgens het principe “van de tap naar het
lab” ontvangen studenten voor dit werk een vergoeding die ze in staat
stelt bijbaantjes te verruilen voor een assistentschap gericht op
excellent wetenschappelijk werk.

 

Rubicon

Het Rubicon-programma is bedoeld voor jonge talentvolle onderzoekers om
het gat op te vullen tussen de promotie en het moment dat jonge
onderzoekers in aanmerking komen voor een subsidie uit de
Vernieuwingsimpuls. De Vernieuwingsimpuls is namelijk alleen
toegankelijk voor reeds gepromoveerden en de periode die ligt tussen het
afronden van de promotie en toekenning van een VENI-subsidie is erg
lang. OCW stelt € 4 miljoen per jaar beschikbaar voor de periode 2005
tot en met 2010. NWO voegt hieraan eigen middelen toe. Het totale budget
voor Rubicon bedraagt ca. € 5,3 miljoen per jaar. Daarmee worden 75
Rubicon-subsidies in drie rondes per jaar toegekend. Het
Rubicon-programma is voor een periode van 5 jaar ingesteld. In 2008 heb
ik aan NWO gevraagd een tussentijdse evaluatie uit te voeren. Omdat het
programma pas eind 2005 van start is gegaan, zijn er nog maar weinig
projecten afgerond en is de impact van het programma niet of nauwelijks
te meten. Daarom heeft de tussentijdse evaluatie de vorm gekregen van
een feitenrapportage. In de rapportage concludeert NWO dat Rubicon een
goedlopend programma is. Ook wil NWO het Rubicon-programma gebruiken om
brain gain te stimuleren door buitenlanders aan te moedigen naar
Nederland te komen. Ik ben van mening dat Rubicon in de eerste plaats is
bedoeld om kansen te creëren voor pas gepromoveerden, die (nog) niet
aan de criteria van de Vernieuwingsimpuls voldoen. Dat kunnen
buitenlandse en Nederlandse onderzoekers zijn, maar nevendoel is goede
onderzoekers voor de Nederlandse wetenschap te behouden. Ik heb NWO
laten weten dat, wanneer het programma kan bevorderen dat goede
onderzoekers ook hun verdere wetenschappelijke loopbaan in Nederland
willen voortzetten, er wat mij betreft geen bezwaar is om Rubicon in te
zetten om brain gain naar Nederland te stimuleren. In 2010 zal worden
bezien of verdere continuering van het programma aan de orde is.

Bursalen

Zoals ik al heb aangegeven in de Voortgangsrapportage Het Hoogste Goed
2008 (Kamerstuk 31288, nr. 31), ben ik geen voorstander van het
bursalenstelsel omdat ik van mening ben dat promovendi die hetzelfde
werk verrichten ook op een gelijkwaardige manier daarvoor moeten worden
beloond. Tegelijkertijd constateer ik echter ook dat personeelsbeleid
een zaak van de universiteiten zelf is. Daarover heb ik geen
zeggenschap. Ik heb echter ook aangegeven dat ik de universiteiten,
middels de VSNU, zou verzoeken met elkaar in overleg te treden om te
bezien of het mogelijk is op het vlak van bursalen één lijn te
trekken. Inmiddels heb ik op het bestuurlijke overleg van mei 2008 met
de VSNU mijn standpunt hierover duidelijk gemaakt en mijn verzoek bij
hen neergelegd. Ik heb toen aangegeven de vraag over de positie van
bursalen aan de ABVA KABO voor te leggen. Nog voordat ik de vraag aan de
ABVA KABO heb kunnen stellen heeft zij mij een brief gezonden waarin zij
stelt dat het bursalenstelsel in strijd is met het Europees handvest en
dat de ABVA KABO geen voorstander is van promovendi met verschillende
arbeidsvoorwaarden die hetzelfde werk doen. Dit standpunt van de ABVA
KABO onderschrijf ik en ik zal voortdurend blijven uitdragen dat ik er
geen voorstander van ben dat promovendi die hetzelfde werk doen
verschillende arbeidsvoorwaarden kennen. 

Diversiteit: vrouwen en allochtonen in de wetenschap

Het kabinet streeft in alle geledingen van de samenleving naar een
evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en van mensen uit
minderheidsgroepen. Van universiteiten en onderzoeksinstellingen wordt
verwacht dat zij een actief beleid voeren gericht op diversiteit. Door
de overheid zijn instrumenten ontwikkeld, zoals de programma’s Aspasia
en Mozaïek om diversiteit te bevorderen, en om talenten van vrouwelijke
en allochtone onderzoekers optimaal te benutten. 

Het Aspasia-programma werd in 1999 geïntroduceerd, gericht op het
verhogen van het aantal vrouwelijke UHD’s. Sinds 2005 is het programma
gekoppeld aan de Vernieuwingsimpuls. 

Het programma stimuleert de doorstroom van vrouwelijke UD’s naar
UHD-functies en vrouwelijke UHD’s naar hoogleraarfuncties door het
verlenen van premies aan universiteiten (€ 100.000) die vrouwelijke
Vidi- en Vici-laureaten van de Vernieuwingsimpuls binnen een jaar
bevorderen tot UHD of hoogleraar. Jaarlijks worden ca. 20
Aspasia-premies beschikbaar gesteld aan Colleges van Bestuur die
vrouwelijke Vidi- en Vici-laureaten binnen een jaar na de
subsidietoekenning bevorderen. 

Begin 2008 is het programma geëvalueerd. Het rapport is deze zomer
aangeboden. Volgens het evaluatierapport is NWO met Aspasia succesvol in
het bevorderen van de doorstroom van getalenteerde vrouwen en biedt hen
perspectief. Het Aspasia-programma wordt breed gewaardeerd door
onderzoekers en universiteiten en is onmisbaar voor de individuele
onderzoekscarrières.

De aanbevelingen spitsen zich toe op de vergroting van de effectiviteit
van Aspasia en vragen het aantal vrouwen dat een aanvraag doet in de
Vernieuwingsimpuls te verhogen. NWO zal daartoe de bekendheid van
Aspasia dienen te vergroten. In het evaluatierapport wordt ook een
aantal aanbevelingen gedaan aan de Nederlandse universiteiten. De
uitvoering van de regeling bij de instelling kan transparanter en de
premie kan gerichter worden ingezet. Het budget dat de universiteit ter
beschikking krijgt wordt vaak beperkt tot de salariskosten van de
laureaat. Wanneer een deel van de premie ook zou worden ingezet voor
gerichte maatregelen om de doorstroming van vrouwen te bevorderen, het
loopbaanperspectief te verbeteren en het aantal vrouwelijke indieners in
de Vernieuwingsimpuls te vergroten kan de regeling uiteindelijk een
breder effect hebben.

OCW stelt met ingang van 2009 structureel € 4 miljoen beschikbaar voor
het vervolg van Aspasia. Daarnaast is er ook voor de component Vrouwen
in de Vernieuwingsimpuls ₠ 2 miljoen beschikbaar, die in de nieuwe
opzet van de Vernieuwingsimpuls zal moeten worden ingepast. Om die reden
zal in nader overleg met NWO worden bezien op welke wijze inhoud en
vormgeving van het instrumentarium voor vrouwen in de wetenschap op de
meest effectieve wijze kan worden ingezet. Naast het reguliere
Aspasia-programma om de in- en doorstroom van vrouwen in de wetenschap
te bevorderen, is het mogelijk om met het budget extra prikkels in te
bouwen zodat instellingen zich zelf meer inspannen hun personeelsbeleid
zo in te richten waarmee de managementcultuur wordt veranderd met als
gevolg een beter loopbaanbeleid voor en doorstroom van vrouwen. Daarbij
kan rekening worden gehouden met de vormgeving van programma’s zoals
het Rosalind Franklin Fellowship Programme van de RUG of het
Advance-programma van het NSF in de USA. Bij dit programma nodigt NSF de
universiteiten uit om met voorstellen te komen voor een systematische
beleidsaanpak om de vertegenwoordiging van vrouwen in wetenschappelijke
en vooral ook technische functies te stimuleren, zodat ook
tegelijkertijd een bijdrage wordt geleverd aan meer diversiteit in de
arbeidsparticipatie binnen de bèta- en technische disciplines.

 

In 2004 startte voor vier jaar het Mozaïekprogramma van NWO met als
doel om meer afgestudeerden uit minderheidsgroepen in de wetenschap te
laten instromen. OCW financiert € 2 miljoen euro per jaar en NWO voegt
uit eigen middelen eenzelfde bedrag per jaar aan deze subsidie toe.
Jaarlijks worden ca. 22 extra promotieplaatsen voor promovendi uit
minderheidsgroepen gehonoreerd. In 2008 vond een externe evaluatie van
het Mozaïekprogramma plaats en in de zomer heeft NWO het
evaluatierapport aan mij aangeboden. Het rapport concludeert dat het
programma succesvol is en van groot belang om binnen de universiteiten
aandacht te schenken aan allochtoon talent en doet een aantal
aanbevelingen. De aanbeveling de doelgroep in te perken tot kandidaten
van wie het talent niet direct zichtbaar is vanwege taalproblemen, een
onderbroken (onderwijs)loopbaan of een minder uitgebreid CV wordt door
mij niet onderschreven. Ik ben van mening dat geen concessies moeten
worden gedaan aan de kwaliteit en dat ook binnen het Mozaïekprogramma
zeer goede tot excellente kandidaten dienen te worden geselecteerd. De
huidige doelgroep biedt universiteiten voldoende potentieel om de
noodzaak te onderstrepen allochtoon talent aandacht te geven. Om de
doelgroep in te perken zou er een meer onderbouwde basis moeten zijn.
Daartoe zou, mede met het oog op de voorgenomen evaluatie van het
programma in 2012, in een later stadium onderzoek moeten worden gedaan
naar kenmerken, problemen en behoeftes van allochtone
studenten/academici. 

De aanbeveling om het selectieproces transparanter te maken neem ik
over. NWO zou daartoe via haar website en langs andere kanalen de
selectiecriteria helderder voor het voetlicht kunnen brengen. In dit
verband wordt ook aanbevolen om hoogleraren persoonlijk te informeren
over afwijzingen. Die aanbeveling neem ik om privacyredenen niet over. 

Tot slot komt uit de evaluatie naar voren dat de lengte van de
beoordelingsprocedure soms als nadeel wordt ervaren. Ik meen dat het
goed zou zijn als het programma nog efficiënter kan worden ingericht of
wanneer het tijdstip van de besluitvorming kan worden vervroegd, maar
dit mag dit niet ten koste gaan van de kwaliteit van het
besluitvormingsproces.

Concluderend ben ik van mening dat het evaluatierapport een helder
inzicht biedt in de uitvoering van het programma en onderschrijf ik de
conclusie dat het programma tegemoetkomt aan een behoefte om allochtone
studenten met een sterke motivatie een duwtje in de rug te geven. Mede
op basis van de uitkomsten van de evaluatie heb ik besloten het
Mozaïekprogramma voor de komende jaren te continueren. Vanaf 2009 is
een bedrag van € 2 miljoen per jaar beschikbaar, dat NWO met 2 miljoen
per jaar aanvult. In 2012 zal opnieuw een evaluatie worden uitgevoerd om
eventuele aanpassingen in de uitvoering van het programma door te
voeren.

Investeren in faciliteiten 

Onderzoeksfaciliteiten vormen essentiële gereedschappen voor het
verrichten van onderzoek. Voor het aantrekken en behouden van
topkwaliteit onderzoekers zijn state of the art faciliteiten dan ook van
strategisch belang. In de Strategische agenda voor het hoger onderwijs,
onderzoek en wetenschapsbeleid (“Het Hoogste Goed”) is dit onderwerp
dan ook opgenomen onder nieuwe impulsen voor grensverleggend onderzoek.
Daarin staat dat er, in aansluiting op de ontwikkelingen in Europa op
het gebied van grootschalige onderzoeksinfrastructuur (onder andere de
ESFRI-roadmap) de Commissie Nationale Roadmap Grootschalige
Onderzoeksfaciliteiten onder voorzitterschap van Wim van Velzen een
nationale commissie is gevraagd de prioriteiten voor Nederland in kaart
te brengen. De nationale roadmap is recent aangeboden en is op 13
november jongstleden naar de Tweede Kamer verzonden. Het eerste deel van
de roadmap, dat uitsluitend gaat over de voor Nederland belangrijke
ESFRI-projecten, is al eerder verschenen. Aan NWO is de opdracht gegeven
– samen met SenterNovem - om te bekijken welke van de acht
ESFRI-projecten die op de Nederlandse roadmap staan gefinancierd kunnen
worden en in welke tijdsvolgorde. Vooruitlopend op het verschijnen van
de roadmap is besloten dat grootschalige onderzoeksinfrastructuur een
van de onderdelen is van de FES-ronde die op dit moment loopt. Een
interdepartementale projectgroep heeft een selectie gemaakt van
voorstellen die nauw aansluit bij de projecten voor de roadmap. Het
beoordelingsproces loopt nog en zal worden afgerond in het voorjaar van
2009.

Gerichte impulsen voor het onderzoek aan universiteiten

In de strategische agenda is gemeld dat het kabinet een commissie
geesteswetenschappen heeft ingesteld die een plan moet opstellen voor de
geesteswetenschappen, met als uitgangspunt het bereiken van een stabiele
situatie in het geesteswetenschappelijk onderzoek en het veilig stellen
van sterke punten. De commissie Cohen heeft het geesteswetenschappelijke
veld in Nederland het afgelopen jaar nauwkeurig geanalyseerd. Na en in
overleg met het veld is een conceptplan opgesteld door de commissie,
waarbij zowel onderzoekers als bestuurders zijn geraadpleegd. Op dit
moment wordt gewerkt aan de finale versie. Dit plan zal dit najaar aan
de minister zal worden aangeboden.

Investeren in gebieden: Nationale onderzoeksprioriteiten

Genomics 

Het Netherlands Genomics Initiative (NGI) heeft van OCW voor de
uitvoering van het businessplan 2008-2012 een totale subsidie van €
271 mln. ontvangen (€ 245 miljoen uit het Fes plus eerder toegezegde
middelen). Het Nederlandse genomics onderzoek, de kennisinfrastructuur
en het wetenschappelijk talent zijn nu van internationaal concurrerend
niveau dankzij extra investeringen van bijna €300 miljoen in de eerste
fase van NGI (2001-2007). De vervolgsubsidie maakt het mogelijk om de
beschikbare kennis, technologie en expertise verder uit te bouwen en om
te zetten in concrete bijdragen aan maatschappelijk welzijn en economie.
De uitvoering van het businessplan verloopt volgens planning.

ICT 

In april van dit jaar is het rapport “Achter het scherm” van
Technopolis uitgekomen. Hierin is de omvang van het ICT-onderzoek in
Nederland onderzocht. De ICT-onderzoekscapaciteit bij Nederlandse
universiteiten en (publieke) onderzoeksinstituten, inclusief de
‘aanpalende’ ICT-onderzoeksgebieden bedraagt ruim € 212 miljoen,
waarvan ongeveer € 168 miljoen wordt besteed aan onderzoek (19% 2e
geldstroom, 27% 3e geldstroom). Het Nederlandse bedrijfsleven op het
domein van ICT besteed ₠ 1500 tot € 1850 miljoen per jaar. Dit is
ruim 25-33% van de totale R&D-uitgaven van bedrijven in Nederland. De
verhouding publiek-privaat is op het gebied van ICT zo’n 1:10, waar
dat op andere terreinen bijna 1:2 is. Opvallende uitkomsten zijn verder
dat Nederland, als klein land, 2,4% van alle patenten gericht op ICT
voor haar rekening neemt en dat Nederland een grote exporteur van
software is.

Voor de BSIK-projecten heeft een mid term review plaatsgevonden. De
ICT-projecten (BRICKS, MultimediaN en VL-e) van OCW zijn alle positief
beoordeeld. Gekeken wordt naar de mogelijkheden voor selectieve
continuïteit in de FES-ronde 2009 (zie par. 2.2., Innovatieplatform en
projectdirectie Kennis en Innovatie). ICTRegie is door OCW en EZ
gevraagd om één voorstel voor het thema ICT te coördineren. Hierbij
wordt ook aangesloten bij de ICT-Innovatieplatforms.

In de loop van het jaar zijn diverse ICT-innovatieplatforms (IIP’s),
die door het veld (onderzoekers, bedrijfsleven en gebruikers) opgericht
zijn, erkend door ICTRegie. Deze IIP’s werken gezamenlijk aan een
onderzoeksagenda. Sommige IIP’s zijn verticaal: vanuit de technologie
gericht op de toepassing. Andere horizontaal: vanuit de toepassing bezig
met ICT-onderzoek. Inmiddels erkende IIP’s zijn: Creatieve industrie
(CREATE), Health support, Intelligente communicatie, Mobiliteit, Veilig
verbonden (security & privacy), Software as a service, ICT in de bouw.
Deze IIP’s zullen deel uitmaken van de integrale visie op het
ICT-onderzoek, ICT in 2030. Deze visie zal in mei 2009 gepresenteerd
worden tijdens het ICTDelta congres. Een sectorplan wordt samen met het
Informatica Platform Nederland opgesteld en vormt een onderdeel van de
integrale visie.

Dit najaar zal ICTRegie een advies uitbrengen over de
ICT-onderzoeksinfrastructuren. Dit advies zal zich richten op de verdere
samenwerking van netwerken, grids en supercomputers. Het zal enerzijds
gaan over de benodigde middelen, anderzijds om de organisatorische
structuur. 

De commissie ICT-Gremia zal dit najaar van start gaan. De commissie zal
onderzoeken of de samenhang en financiering van de verschillende
ICT-Gremia die in de loop van de tijd ontstaan zijn, effectief en
efficiënt is. Bijzondere aandacht zal ook uitgaan naar ICTRegie,
waarvan het convenant eind 2009 afloopt.

Nanotechnologie  

Op 4 juli 2008 is het Actieplan nanotechnologie naar de Tweede Kamer
verzonden (Kamerstuk 29338 nr. 75). In dit actieplan werden de lijnen
zoals uitgezet in de Kabinetsvisie nanotechnologieën uit 2006 verder
uitgewerkt en geconcretiseerd. De vanuit de optiek van onderzoek
belangrijkste actielijn uit het actieplan betreft de onderzoeksagenda
die op verzoek van het (vorige) kabinet door het Nederlands Nano
Initiatief (een initiatief van FOM, STW en NanoNed) is opgesteld. Deze
is op 30 september 2008 aangeboden aan de minister van Economische
Zaken. In de lange termijn strategie van Nederland Ondernemend
Innovatieland (zomer 2008) is gemeld dat de financiering van een aantal
uit het Fes gefinancierde initiatieven waaronder ook het Nederlands
Nano-Initiatief, een vervolg op NanoNed, in deze kabinetsperiode ten
einde loopt. Daarom start het kabinet op korte termijn een traject dat
zal leiden tot besluitvorming voor de zomer van 2009 over welke
projecten binnen de door de Commissie van Wijzen geformuleerde gebieden
en thema’s voortgezet kunnen worden (zie ook paragraaf 2.2.,
Innovatieplatform en directie kennis en innovatie). Een andere
belangrijke actielijn betreft de instelling van de Commissie
Maatschappelijke Dialoog nanotechnologie. Deze commissie zal een
transparante maatschappelijke dialoog rond ethische en maatschappelijke
aspecten van nanotechnologie gaan organiseren. Deze commissie wordt in
2008 ingesteld. Het met BSIK-geld gefinancierde onderzoeksprogramma
NanoNed is dit jaar in het kader van de Mid Term Review geëvalueerd.
Daarin werd geconcludeerd dat het niveau van onderzoek binnen NanoNed
van zeer hoog niveau is en topwetenschappers oplevert. Ook werd
geconcludeerd dat NanoNed een belangrijke bijdrage levert bij het
valoriseren van wetenschap en technologie.

2.	Maatschappelijke inbedding van onderzoek 

In de Strategische Agenda is ingegaan op het belang van een stevige
inbedding van het onderzoek in de samenleving. Hiervoor is in de eerste
plaats van belang dat het voor jonge mensen aantrekkelijk is om in de
wetenschap te werken. Voor de uitwerking van de maatregelen op dit
terrein kan worden verwezen naar paragraaf 1.1. van deze rapportage.
Verder is er de wettelijke taak van de instellingen om kennis over te
dragen, via het onderwijs en door kennisoverdracht aan de samenleving.
Voor het maatschappelijk draagvlak voor investeringen in onderzoek is
ook van belang dat de samenleving voldoende kennis draagt en interesse
heeft voor wetenschappelijk onderzoek. Hierin speelt wetenschaps- en
techniekcommunicatie een belangrijke rol (zie paragraaf 2.1.). Tenslotte
levert wetenschappelijk onderzoek een belangrijke bijdrage aan het
oplossen van maatschappelijke problemen, aan innovatie in
maatschappelijke sectoren en aan innovatie in bedrijven. Voor concrete
maatregelen op dit terrein zie pagraaf 2.2.

2.1. 	Wetenschaps- en techniekcommunicatie 

Over wetenschaps- en techniekcommunicatie zegt de Strategische Agenda
dat er een belangrijke opgave ligt voor de wetenschappers zelf en voor
hun instellingen om te communiceren en dialoog te voeren over de
wetenschap met de gehele bevolking. In de evaluatie van de KNAW (zie
bijlage 3 bij deze voortgangsrapportage) is hierover opgemerkt dat
publiekscommunicatie de afgelopen jaren steeds meer aandacht heeft
gekregen en dat niet alleen de KNAW op dit punt een inhaalslag heeft
gepleegd maar dat ook NWO, de universiteiten, Nemo en
wetenschapsrubrieken in de pers helpen om wetenschap en de resultaten
van onderzoek voor een groter publiek toegankelijk te maken. Wel
constateert de commissie dat in de veelheid van initiatieven de komende
jaren meer afstemming moet komen. Deze aanbeveling wordt door mij
onderschreven en ik zal hierover met de instellingen overleg voeren.

Nationaal Centrum voor Wetenschap en Techniek (NCWT)

Een centrale rol in de coördinatie van wetenschaps- en
techniekcommunicatie (wtc) speelt NCWT, dat onder meer verantwoordelijk
is voor het science center NEMO. NEMO ontvangt inmiddels bijna 400.000
bezoekers per jaar waarvan ca. 25 % uit het primair, voortgezet en hoger
onderwijs. NEMO vervult als grootste science center van Nederland een
belangrijke taak in het populariseren van wetenschap en technologie bij
een brede publieksgroep (gezinnen met kinderen, volwassenen, onderwijs).
De bekendheid en het imago van NEMO als interessante publieksattractie
is cruciaal voor het succes van NEMO’s activiteiten voor het onderwijs
en voor de relatie met samenwerkingspartners.  Door de samenwerking van
NCWT in het kader van het VTB-project (verbreding techniek in het
basisonderwijs) groeit het science center NEMO uit naar een organisatie
die uiteindelijk het hele onderwijsstelsel bedient. NEMO biedt
aanvulling op het formele leren, levert kennis en informatie, levert een
bijdrage in na/bijscholing aan docenten over het informeel
(buitenschoolse) leren op het gebied van wetenschap en techniek. Doel is
om zo een bijdrage te leveren aan inspirerend en aantrekkelijk
onderwijs. Daarnaast streeft NEMO ernaar om nog in 2008 lid te worden
van de Nederlandse Museum Vereniging. Ook organiseert NCWT de
organisatie van het landelijke evenement Oktober Kennismaand (voorheen
de Wetenschaps- en Techniekweek of Wetenweek), is zij verantwoordelijk
voor het digitaal verspreiden van kennis over wetenschap en technologie
via de website Kennislink, en geeft zij subsidies aan de (kleinere)
science centra/musea via het Fonds ter ondersteuning van kleine Science
Centra in Nederland. 

Initiatieven vanuit de wetenschap

Uit verschillende disciplines en universiteiten hebben wetenschappers
initiatieven ondernomen om de algemene kennis en het enthousiasme over
wetenschap en techniek beter te verbinden met het primair onderwijs.
Binnen het Programma VTB ondersteunt OCW in dat kader de projecten
Verandering en Talentenkracht. Het project ‘Verandering’ is een
initiatief van de Nederlandse aardrijkskundigen, biologen,
sterrenkundigen en weerkundigen. Het project speelt in op de natuurlijke
nieuwsgierigheid van kinderen naar de aard, de oorzaak en de samenhang
van veranderingen in de natuur. ‘Verandering’ is in 2008 met 40
proefscholen gestart en werkt samen met de Pabo's. Het is de bedoeling
dat vanaf 2009 alle scholen in Nederland over de geproduceerde en
geteste onderwijsmaterialen kunnen beschikken. Het project
TalentenKracht is een samenwerkingsverband tussen toponderzoekers aan
verschillende Nederlandse universiteiten. Kinderen van drie tot vijf
jaar worden in allerlei settings geobserveerd met als doeleen antwoord
te vinden op de vraag welke talenten, mogelijkheden en kwaliteiten
kinderen in de leeftijd van 3-5 jaar hebben, hoe talenten op
verschillende gebieden onderling verweven zijn en op welke manier deze
talenten verder ontwikkeld kunnen worden. 

 

2.2.	Benutting van onderzoeksresultaten 

In de Strategische Agenda is opgemerkt dat er een duidelijk verband
bestaat tussen excelleren in onderzoek en excelleren in innovatie.
Valorisatie van onderzoek is daarom gediend met een hoge kwaliteit van
onderzoek. Investeren in vraagsturing en valorisatie enerzijds en
wetenschappelijke excellentie anderzijds liggen dan ook in elkaars
verlengde en daarmee bestaat er een natuurlijke synergetische relatie
tussen het wetenschaps- en innovatiebeleid. In de Strategische Agenda
worden concrete maatregelen aangekondigd met betrekking tot de
vraagsturing bij TNO en de Grote Technologische Instituten, de
federatievorming bij de drie technische universiteiten, het
praktijkgerichte onderzoek in het hoger beroepsonderwijs, het
Innovatieplatform en de programmadirectie Kennis en Innovatie en voor
valorisatie van onderzoeksresultaten. In het onderstaande wordt u
geïnformeerd over de voortgang. Over de voortgang met betrekking tot de
technische universiteiten en het praktijkgerichte onderzoek in het HBO
bent u eerder geïnformeerd in de Voortgangsrapportage “Het Hoogste
Goed 2008” van juni 2008 (Kamerstuk 31288, nr. 31). 

Vraagsturing TNO/GTI’s 

In het Coalitieakkoord en in de Strategische Agenda is aangegeven dat
het kabinet heeft besloten dat de vraagprogrammering bij TNO en GTI’s,
waartoe op basis van het rapport van de Commissie Wijffels was besloten,
in 2010 volledig zal zijn ingevoerd. Het proces waarmee dit zal worden
gerealiseerd is in volle gang. De nieuwe werkwijze betekent een andere
rol voor de betrokken departementen en de instituten. Van de
departementen wordt veel meer dan voorheen gevraagd de regierol te nemen
bij het formuleren van de maatschappelijke vraag. Gaandeweg wordt deze
rol steeds verder ingevuld, waarbij de overheid ook alle andere
relevante partijen (bedrijven, maatschappelijke organisaties) betrekt.
Van de instituten wordt verwacht dat ze de aldus geformuleerde vraag
vertalen in concrete onderzoeksvoorstellen. De voortgangsbewaking van
het proces vindt plaats via een interdepartementale werkgroep onder
leiding van het ministerie van OCW. Binnen de kaders van deze werkgroep
wordt momenteel een tussenstand opgemaakt waarbij de vraag centraal
staat of we op koers zijn om de weergegeven doelstelling per 2010 te
realiseren. 

Innovatieplatform en projectdirectie kennis en innovatie

Als onderdeel van het kabinetsprogramma Nederland Ondernemend
Innovatieland is in juli een langetermijnstrategie (“Naar een agenda
voor duurzame productiviteitsgroei”, Kamerstuk 27460, nr. 120). De
langetermijnstrategie is tot stand gekomen mede op basis van de
Kennisinvesteringsagenda van het Innovatieplatform en het advies
“Nederland in de wereld”. De langetermijnstrategie schetst een
aantal toekomstbeelden voor maatschappelijke sectoren en de economie.
Drie factoren staan centraal die van grote invloed zijn op de groei van
duurzame productiviteit: het versterken en benutten van talenten, het
versterken en benutten van kennis in publiek en privaat onderzoek en het
bevorderen van innovatief ondernemerschap. In de langetermijnstrategie
is een agenda opgenomen voor publiek en privaat onderzoek, die nauw
aansluit bij de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs-, Onderzoek
en Wetenschapsbeleid. Om ervoor te zorgen dat ons land kan excelleren
met baanbrekend onderzoek en uitmuntende onderzoekersopleidingen wordt
onder meer ingezet op het versterken van grote researchfaciliteiten, het
stimuleren van focus en massa in het wetenschappelijk onderzoek, het
versterken van de tweede geldstroom en het in competitie inzetten van
middelen. Om de private investeringen in onderzoek te verhogen zal de
WBSO worden verruimd en uitgebreid. Ook zal worden ingezet op het
aantrekken van buitenlandse R&D. Een expertgroep van het
Innovatieplatform zal bovendien aanknopingspunten in kaart brengen voor
het verhogen van de private investeringen in onderzoek en ontwikkeling.
Om grenzen te verleggen tussen economie en maatschappij zet het kabinet
in op het bevorderen van publiek-private samenwerking en het aanbrengen
van zwaartepunten in het onderzoek die van belang zijn voor economie en
samenleving. Concrete maatregelen betreffen de ontwikkeling van
maatschappelijke innovatieagenda’s (voor onder andere gezondheid,
veiligheid, energie en water), de reeds in gang gezette invoering van
vraagsturing bij TNO en de Grote Technologische Instituten en het
voortzetten en versterken van innovatieprogramma’s. 

In de langetermijnstrategie is tenslotte gesignaleerd dat door
investeringen in de afgelopen jaren in de kennisinfrastructuur en het
innovatielandschap de overheid erin is geslaagd op een beperkt aantal
gebieden massa te creëren. In deze kabinetsperiode echter loopt de
financiering van een aantal uit het Fes gefinancierde initiatieven ten
einde. Daarom is het kabinet inmiddels gestart met een traject dat in
voor de zomer van 2009 moet leiden tot besluitvorming over de vraag
welke projecten binnen de door de Commissie van Wijzen geformuleerde
gebieden en thema’s voortgezet kunnen worden. Bij het
beoordelingstraject door de Commissie van Wijzen zal het secretariaat
van de commissie, dat nu wordt gevoerd door SenterNovem, worden
uitgebreid met inzet van NWO. In het kader van deze secretariaatsrol kan
NWO een inbreng leveren naar voorbeeld van de ervaringen die SenterNovem
en NWO hebben opgedaan in hun gezamenlijke traject bij de grootschalige
faciliteiten en bij de monitoring van ICES/KIS 3. 

Valorisatie  

De projectgroep Valorisatie heeft eind september een conceptrapportage
uitgebracht aan haar opdrachtgevers: de programmadirectie Kennis en
Innovatie en het Innovatie Platform. In het rapport wordt voorgesteld
valorisatie langs twee parallelle lijnen uit te werken. De eerste lijn
is een voorstel om kennisvalorisatie in Nederland goed vorm te geven en
te positioneren bij kennisinstellingen, bedrijfsleven en
maatschappelijke instellingen. De tweede lijn betreft meer structurele
verankering van valorisatie op termijn door systeemwijzigingen in het
onderwijs- en onderzoekstelsel.

Aan de betrokken stakeholders zal worden voorgesteld om op 3 december
2008 een valorisatie-agenda te ondertekenen, waarin voor de korte
termijn een plan van aanpak wordt overeengekomen. Dit plan is gebaseerd
op voorbeelden uit de praktijk en internationale benchmarking. Het plan
zal uitgaan van op te stellen meerjarenplannen voor concrete
kennisvalorisatie in samenwerking tussen kennisinstellingen,
bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en mogelijk lokale
overheden, met behulp van een menu van basisfaciliteiten. Voorzien wordt
in versterking en bundeling van enkele bestaande beleidsinstrumenten en
afstemming daarmee van gerelateerde beleidsinstrumenten. 

3.	Stelsel en sturing 

3.1.	De rol van NWO en KNAW 

In de strategische agenda heb ik, vanuit mijn
stelselverantwoordelijkheid, de rol en plaats van de verschillende
actoren in het Nederlandse wetenschapsbestel geschetst. In het meer
fundamentele onderzoek zijn de universiteiten en de
tweedegeldstroomorganisaties NWO en KNAW de belangrijkste spelers. 

NWO heeft als belangrijke taak het bevorderen van de kwaliteit in het
onderzoek en het zorgen voor massa. Daartoe zet NWO zo veel mogelijk
onderzoeksmiddelen uit in competitie. Ook beheert NWO een aantal
fundamentele onderzoeksinstituten en met het oog op de aansturing van de
gehele keten van fundamenteel tot toegepast zijn regieorganen gevormd
zoals ACTS (voor de chemie), het Netherlands Genomics Initiative en het
regieorgaan ICT. Deze regieorganen zijn bij NWO ondergebracht. Over de
KNAW heb ik gezegd dat zij een advies- en forumfunctie vervult en daarom
ook wel het “geweten” van de wetenschap wordt genoemd. Ook de KNAW
heeft het beheer over een aantal fundamentele onderzoeksinstituten.
Voorts speelt de Akademie een belangrijke rol in de
kwaliteitsbeoordeling van het onderzoek. 

In de strategische agenda heb ik aangekondigd nader in te zullen gaan op
de rol en plaats van NWO en de KNAW in het Nederlandse onderzoeksbestel,
mede naar aanleiding van het AWT-briefadvies naar aanleiding van de
strategische plannen. De evaluaties van NWO en KNAW zijn inmiddels
afgerond en als bijlage bij deze voortgangsrapportage is een integrale
kabinetsreactie op de beide evaluaties gevoegd. De kabinetsreactie is
mede aangegrepen om op een aantal bestelbrede onderwerpen in te gaan,
zoals de aansturing van het bestel en de instellingen op basis van de
uitdagingen die Nederland en de Nederlandse wetenschap wachten. In het
onderstaande ga ik, mede naar aanleiding van de evaluaties, kort in op
de rol en de plaats van NWO en KNAW in het bestel.

NWO

De taken van NWO zijn geregeld in de NWO-wet en betreffen het bevorderen
van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek en het initiëren en
stimuleren van nieuwe ontwikkelingen. Ook bevordert NWO de overdracht
van kennis van door haar geïnitieerd en gestimuleerd onderzoek ten
behoeve van de maatschappij. Bij het uitvoeren van de hoofdtaken richt
NWO zich in hoofdzaak op het universitaire onderzoek en let daarbij op
het aspect van coördinatie. Waar nodig bevordert zij deze. 

NWO is daarmee één van de organisaties waarvan een grote bijdrage
wordt verwacht aan de versterking van het Nederlandse kennissysteem. NWO
treedt hierbij op als kwaliteitshoeder en intermediair tussen wetenschap
en samenleving. Door zorgvuldige selectie bewaakt en versterkt NWO de
kwaliteit van de Nederlandse wetenschap en door alert in te spelen op
nieuwe mogelijkheden jaagt NWO innovatie aan, die de samenleving als
geheel ten goede komt. 

De basis voor het werk van NWO is de samenwerking met onderzoekers,
universiteiten en overige kennisinstellingen. De samenspraak met de
overheid levert bovendien een belangrijke input voor diverse
wetenschapsvraagstukken, ook waar het gaat om maatschappelijke vragen.
Deze centrale rol van NWO wordt, zo blijkt ook uit de evaluatie, (nog)
niet door iedereen herkend. Beleid en strategie van NWO zouden beter
moeten zijn verankerd in het nationale wetenschaps- en innovatiebeleid.
Ook behoeft volgens de commissie de rolverdeling tussen overheid die
strategische kaders stelt en de invulling daarvan door NWO nadere
specificatie. NWO zou haar centrale positie nog beter kunnen invullen
door zich sterker te verbinden met andere belangrijke spelers in het
wetenschapssysteem en ook zou NWO de universiteiten en de KNAW nauwer
kunnen betrekken bij haar programmering.   

Naar aanleiding van deze observaties van de evaluatiecommissie heb ik in
de kabinetsreactie aangegeven dat de rol van NWO breder moet worden
gezien dan die van granting organisation. NWO is ook gepositioneerd als
nationale wetenschapsorganisatie en uitvoerder van het nationale
wetenschapsbeleid. De Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs,
Onderzoek- en Wetenschapsbeleid is daarbij bij uitstek het middel waar
lange termijn strategieën van overheid en de onderzoeksorganisaties, na
overleg met vele partijen, samenkomen. 

Versterking van de intermediaire rol van NWO houdt in dat zij intensief
contact onderhoudt met zowel departementen als bedrijfsleven en andere
maatschappelijke partijen, die bij NWO hun kennisvragen neerleggen als
vertrekpunt voor thematische onderzoeksprogramma’s. Ook verwacht ik
dat NWO in de toekomst bij de invulling van haar programma meer zal
inzetten op versterking van de samenwerking met (maatschappelijke)
innovatieprogramma’s. NWO heeft in haar reactie aangegeven goede nota
te hebben genomen van de observatie van de evaluatiecommissie dat de rol
van NWO als centrale speler in het nationale wetenschaps- en
innovatiebeleid nog niet breed herkend, en aangegeven hieraan meer
aandacht en bekendheid te geven. Ook onderschrijf ik de ambitie van NWO
om, met volle inzet van haar kerncompetenties, een belangrijke bijdrage
te blijven leveren aan de kennissamenleving.       

KNAW

De KNAW brengt de wetenschappelijke top van alle disciplines in
Nederland bij elkaar. Dit vormt de basis om met gezag over de wetenschap
te kunnen spreken in onderlinge dialoog en maakt de KNAW het instituut
bij uitstek om uitspraken te doen over onderwerpen die de wetenschap als
geheel betreffen, zoals de functie en het belang van de wetenschap, de
hoofdlijnen van de ontwikkeling, onafhankelijkheid en integriteit, de
maatschappelijke rol van de wetenschap, het gewenste wetenschapsbeleid
en multi- en interdisciplinariteit.

 Als forum, geweten en stem van de wetenschap zet de KNAW zich in voor
de kwaliteit en de belangen van de wetenschap en voor een optimale
bijdrage van de Nederlandse wetenschap aan de culturele, sociale en
economische ontwikkeling van de samenleving. De taken van de KNAW
omvatten de advisering op het gebied van de wetenschapsbeoefening,
beoordeling van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek, eerder
genoemde forumfunctie voor de wetenschappelijke wereld, internationale
samenwerking en het beheer van wetenschappelijke onderzoeksinstituten. 

In reactie op de aanbevelingen van de evaluatiecommissie heb ik
aangegeven dat ik de maatregelen die de KNAW neemt om
ondervertegenwoordiging van disciplines tegen te gaan voldoende acht.
Voor benoeming tot Akademie-lid mogen uitsluitend wetenschappelijke
criteria gelden en moet men tot de wetenschappelijke top behoren. Dit
laat zich niet goed verenigen met een representatieve afspiegeling van
disciplines. 

Wat de advies- en verkenningenfunctie betreft heb ik in de
kabinetsreactie aangegeven dat deze versterking behoeft, omdat de KNAW
juist vanwege deze rol het “geweten” van wetenschappelijk Nederland
wordt genoemd. Ook heb ik aangegeven dat ik een belangrijke rol voor de
KNAW zie weggelegd om te adviseren en verkenningen te doen over mondiale
vraagstukken, zoals die met betrekking tot duurzaamheid,
energievoorziening, waterhuishouding en vrede en veiligheid. 

3.2.	Rathenau Instituut

In een algemeen overleg met de Kamer op 30 mei 2007 (Kamerstuk 29338,
nr. 61) heb ik toegezegd, naar aanleiding van kritiek vanuit de Kamer,
bij gelegenheid terug te komen op de science system assessment taak van
het Rathenau Instituut. Dit betreft een nieuwe taak waarbij het gaat om
het vergroten, integreren en toegankelijk maken van de kennis over het
functioneren van het wetenschapssysteem en om de verspreiding van deze
kennis. Daarbij richt het instituut zich op verschillende thema’s,
zoals de vraag naar de opbrengsten van het wetenschapssysteem, naar
kansrijke ontwikkelingen in bestaande en nieuwe onderzoeksgebieden en de
relatie tussen de structuur en organisatie van het wetenschapssysteem en
de prestaties ervan. Verschillende projecten richten zich op de
onderzoeksgroep als knooppunt van activiteiten, met aandacht voor de
dynamiek ervan en het management van onderzoeksgroepen in relatie tot
kwaliteit. Als verbindend element zijn er tot slot verschillende
activiteiten gericht op betere data over het wetenschapssysteem. Het
eerste onderzoeksprogramma 2005-2008 heeft inmiddels op uiteenlopende
terreinen tot concrete producten geleid. Verschillende projecten zijn
uitgevoerd met en voor andere (wetenschaps)organisaties, zoals de KNAW,
VSNU, SenterNovem en NWO. 

Ik onderschrijf de kritiek van de Kamer in zoverre dat de ontwikkeling
van een taak als science system assessment enkele jaren vraagt, zowel in
personele als in inhoudelijke zin. Ook de meerwaarde van deze taak zal
zich nog moeten bewijzen. Daarom vind ik het nu nog te vroeg om al een
afgewogen (eind)oordeel te geven over deze taak. Ik zal de ontwikkeling
van science system assessment kritisch blijven volgen. Ik wijs er
tenslotte op (zie ook de aanbiedingsbrief bij het werkprogramma
Technology Assessment 2008, Kamerstuk 29338, 67) dat het Rathenau
Instituut ervoor heeft gekozen zelf meer TA-onderzoek te willen gaan
doen en daarbij synergie te zoeken met onderwerpen die worden behandeld
in het kader van science system assessment.  

3.3. 	Kwaliteitsbeoordeling  

Inmiddels heeft de KNAW commissie kwaliteitszorg een advies uitgebracht
(Van SEP naar KEP maart 2008) waarin wordt getracht het Standaard
Evaluatie Protocol (SEP) terug te brengen tot een Kern Evaluatie
Protocol (KEP). Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de opmerkingen in de
Strategische Agenda waarbij werd geconstateerd dat in de
informatievoorziening door het SEP enkele elementen ontbraken. Binnen
het wetenschapssysteem functioneren vele actoren die niet allemaal
dezelfde behoeften hebben en dezelfde doelen nastreven. Zo is de
overheid in het algemeen op zoek naar gegevens die het mogelijk maken op
nationaal niveau beslissingen te nemen over financiering, prioritering
en eventuele reallocaties, terwijl onderzoekers geïnteresseerd zijn te
weten hoe ze het doen ten opzichte van de (internationale) concurrentie.
Met het KEP wordt getracht hieraan tegemoet te komen. Momenteel werkt
KNAW in overleg met NWO de VSNU en OCW aan een verdere uitwerking van
het geheel.

Bijlage 1:	Kaders Vernieuwingsimpuls nieuwe stijl

Het jaarbudget bedraagt ₠ 150 miljoen. Deze financiering vormt een
structureel onderdeel van het NWO-budget. De eigen bijdrage (voorheen
32,4 %) van de instellingen vervalt. De laureaten zijn vrijer in hun
keuze voor een onderzoeksinstelling dan voorheen.

De omvang van de premies wordt verhoogd: Veni ₠ 250.000,= . Vidi ₠
800.000 en Vici € 1,5 miljoen (was resp. € 208.000,=, € 600.000,=
en € 1.250.000,=. De bedragen worden daarna periodiek bijgesteld
(indexering)

Het aantal beurzen gaat omhoog. Naar gelang de specifieke behoeften
binnen wetenschapsgebieden kan de verhouding tussen de drie
subsidievormen door de gebieden flexibel worden bepaald zolang er sprake
is van een piramidevorm in de verdeling en tenminste één toekenning in
de Vici-categorie.

De grenzen van de categorieën blijven ongewijzigd: Veni (0-3 jaar na
promotie), Vidi (3-8 jaar), Vici (8-15 jaar). Wel worden Vidi en Vici
vanaf 2009 opengesteld voor hoogleraren zonder
(drie-jaren-)aanstellingslimiet. Door deze aanpassingen worden de
mogelijkheden voor hoogleraren vergroot.

Weging van de beoordelingscriteria kwaliteit van de kandidaat en
kwaliteit van het voorstel is 1 : 1. Hiermee komt meer dan voorheen de
nadruk te liggen op de kwaliteit van de kandidaat. 

Kennisbenutting wordt gestimuleerd door de generieke invoering van een
speciaal criterium. Aanvragen met goede plannen voor potentiële
kennisbenutting (utilisatie) in maatschappij en/of bedrijfsleven krijgen
extra prioriteit, gegeven gelijke wetenschappelijke excellentie.
Aanvragen zonder (goede) specifieke plannen voor kennisbenutting worden
echter niet minder beoordeeld.

Het selectieproces is ingedeeld in twee fasen. In de eerste fase wordt
ca. 2/3 van de beschikbare middelen verdeeld door middel van beoordeling
binnen het betreffende NWO-wetenschapsgebied of de gebiedsoverstijgende
stroom. In de tweede fase wordt ca. 1/3 van de beschikbare middelen
verdeeld door middel van beoordeling van na de eerste fase overgebleven
subsidiabele voorstellen in één van de drie domeinen (alfa/gamma,
bèta en life sciences/medisch).

De inbeddingsgarantie vooraf wordt vervangen door een garantstelling van
de instelling achteraf, waarin duidelijk wordt welke afspraken er gelden
met betrekking tot onder andere loopbaan en ondersteuning door de
instelling.

Het programma is nadrukkelijk ook open voor talentvolle onderzoekers van
buiten Nederland die interesse hebben om onderzoek te verrichten bij een
Nederlandse kennisinstelling. Daarom zal er aandacht worden gegeven aan
versterkte werving van buitenlandse postdocs.

Bij de ontwikkelingscondities voor de Vernieuwingsimpuls-nieuwe stijl
zal aandacht worden besteed aan een goede aansluiting met Rubicon en met
plannen rond graduate schools.  

Bijlage 2:	Pilot graduate program

Inleiding

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wenst het Nederlandse
promotiestelsel te versterken en heeft NWO gevraagd hiervoor een pilot
voor een subsidieprogramma te ontwikkelen. NWO geeft gehoor aan deze
wens door een pilot-programma op te zetten waarbinnen landelijke en
locale onderzoeksscholen of graduate schools een aanvraag in kunnen
dienen voor een block-grant van circa € 800,000,= die bestemd is voor
de aanstelling.

De minister is van mening dat onderdelen van de werkwijze van
Amerikaanse graduate schools een aanwinst kunnen zijn voor het
Nederlandse promotiestelsel en dat het incorporeren van deze onderdelen
ten goede komt aan de vorming van een excellente onderwijs- en
onderzoeksomgeving voor zeer talentvolle jonge onderzoekers. 

Door het formuleren van randvoorwaarden heeft de minister het basisidee
van het pilot-programma vastgesteld. Het pilot-programma beoogt de
invoering van werkwijzen die de student meer vrijheid in de keuze van
het onderzoeksonderwerp geeft, een betere matching tussen promovendus en
promotor bewerkstelligt en de koppeling tussen de master-fase en het
eigenlijke promotieonderzoek verbetert. Bovendien wordt een betere
aansluiting met het internationale veld beoogd, zodat meer talenten uit
het buitenland kunnen worden geworven. 

Voor de periode 2009/2010 heeft de minister in totaal € 6 miljoen
beschikbaar gesteld. Het lijkt verstandig om dit gehele bedrag in één
pilot-ronde te gebruiken. Hierdoor kunnen meer scholen participeren in
de pilot waardoor daadwerkelijk ervaring kan worden opgedaan met
verschillende werkwijzen binnen verschillende disciplines. Na de pilot
kan een meer structureel programma opgezet worden waarvoor, op termijn,
circa € 15 miljoen jaarlijks beschikbaar kan zijn.

Omdat het een pilot-programma betreft met een beperkte budget worden de
Nederlandse universiteiten uitgenodigd om per universiteit maximaal drie
scholen te selecteren van excellente wetenschappelijke kwaliteit die
vervolgens bij NWO kunnen worden voorgedragen. Per universiteit, moet
van de drie geselecteerde scholen, één school een interuniversitaire
school zijn. 

Doel van de pilot

Omdat het hoger onderwijs in de VS op veel onderdelen verschillend is
georganiseerd in vergelijking met Nederland, moet worden nagegaan welke
onderdelen op welke manieren kunnen worden geïncorporeerd. Het is de
bedoeling dat verschillende scholen van excellente kwaliteit met
verschillende werkwijzen participeren in de pilot waardoor bepaald kan
worden of het invoegen van onderdelen van het Amerikaanse systeem
werkbaar is en of het leidt tot de doelen die de minister op lange
termijn voor ogen heeft. NWO heeft dientengevolge het pilot programma zo
opgezet dat ruime ervaring kan worden opgedaan met verschillende
mogelijke werkwijzen. Deze ervaringen kunnen leiden tot de identificatie
van ‘good practices’ die kunnen worden gebruikt bij een eventueel
subsidieprogramma van meer structurele aard. Dit structurele programma
is competitief van opzet en de ervaringen opgedaan binnen de pilot
moeten leiden tot heldere criteria waarlangs de selectie binnen het
uiteindelijke programma zal plaats vinden. 

Het subsidieprogramma moet met name leiden tot:

Meer vrijheid van de aankomend promovendus. Het gaat hierbij om de keuze
van het onderzoeksonderwerp, de keuze van de promotor en in sommige
gevallen de mogelijkheid voor het schrijven of meeschrijven van een
eigen onderzoeksvoorstel. 

Het aantrekken van talentvolle onderzoekers van binnen en buiten
Nederland. 

Het selecteren van aankomend promovendi door de scholen, zodat alleen
zeer talentvolle studenten een positie als promovendus geboden wordt. 

Een optimale voorbereiding en begeleiding van de studenten.  

Het pilot-programma

De subsidie is uitsluitend bedoeld als financieringsmogelijkheid voor de
aanstelling van 4 extra promovendi. Van deze aankomend promovendi wordt
verwacht dat aan hen een specifieke onderzoeksopleiding (samenhangend
onderwijs- en onderzoeksprogramma dat zowel de masterfase alsook het
promotietraject beslaat) aangeboden is. Dit specifieke programma is
bedoeld voor zeer talentvolle studenten die geïnteresseerd zijn in een
academische carrière. Het is de bedoeling dat niet alleen de 4
studenten wiens promotieonderzoek op deze wijze wordt gefinancierd op
één moment instromen en dit programma doorlopen maar dat ze dit samen
doen met andere zeer talentvolle aankomend promovendi die
geïnteresseerd zijn in een academische loopbaan.  

Opzet 

De Colleges van Bestuur van de Nederlandse universiteiten (inclusief de
Open Universiteit) mogen maximaal drie scholen voordragen.  

Van deze drie scholen moet minimaal één school een interuniversitaire
onderzoeksschool zijn. Hierbij geldt dat de penvoerende universiteit de
interuniversitaire onderzoeksschool voordraagt. Per universiteit dienen,
waar mogelijk, de drie indienende scholen disciplinair (Alfa, Gamma,
Bèta en Life) verschillend van elkaar te zijn. Indien een universiteit
geen penvoerderschap van een interuniversitaire onderzoekschool draagt
mogen maximaal twee onderzoekscholen door deze universiteit voorgedragen
worden.

Randvoorwaarden

Scholen die kunnen participeren voldoen aan de volgende randvoorwaarden:


1	Keuzevrijheid	De aankomende promovendus geniet keuzevrijheid bij het
bepalen van zijn onderzoeksonderwerp en heeft de mogelijkheid om een
onderzoeksplan te schrijven

2	Rotations	Er moet een goede match tussen de aankomend promovendus en
de potentiële begeleiders tijdens de masterfase gerealiseerd worden. De
promovendus moet tijdens onderzoeksstages of vergelijkbaar, met meerdere
onderzoekers kunnen samenwerken. De student zal uit meerdere
onderzoekers een keuze moeten kunnen maken en de onderzoekers moeten op
hun beurt talent kunnen scouten

3	Instroommoment	Er is één instroommoment van studenten die instromen
in de masterfase

4	Selectie	De school selecteert de studenten die instromen in de
masterfase en biedt alleen de beste studenten een positie aan als
promovendus

5	Samenhang	Scholen bieden, tezamen met het onderwijsinstituut, een
samenhangend onderwijs- en onderzoekspakket aan voor de masterfase en
promotiefase

6	Zij-instroom	Zij-instroom moet mogelijk zijn en zij-instromers moeten
kunnen concurreren om de beschikbare promotieposities

7	Kwaliteit	De school is van excellente wetenschappelijke kwaliteit
(onderzoeksprogramma, kwaliteit van onderzoekers en docenten)



Selectie van de scholen

NWO vraagt een commissie om 7 scholen te selecteren, die binnen de
randvoorwaarden, verschillende werkwijzen hanteren. Uiteraard dienen de
scholen allen van zeer hoog wetenschappelijk niveau te zijn.

De subsidie zal in ieder geval worden toegekend aan drie
interuniversitaire onderzoeksscholen. Bij de toekenning wordt een
gelijkmatige verdelingen over de onderzoeksvelden (Alfa, Gamma, Bèta en
Life) nagestreefd en een verdeling over scholen van verschillende
grootte. Tevens is het de bedoeling verschillende modellen voor de
inrichting van de school in de pilotfase te starten.

Een disciplinair breed samengestelde commissie toetst de voorstellen aan
de randvoorwaarden en selecteert de onderzoeksscholen voor de
block-grants, daarbij ondersteund door het bureau van NWO. De
selectieprocedure zal nog nader worden uitgewerkt. De commissie zal
zeven scholen voordragen aan het Algemeen Bestuur van NWO.

Bij de selectie van de zeven scholen gelden de volgende uitgangspunten:

De scholen die kunnen participeren binnen het programma dienen te
voldoen aan de randvoorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen. 


De block-grant wordt op zijn minst toegekend aan drie landelijke
onderzoeksscholen.

Er zal een verdeling over de vier wetenschapsvelden (Alfa, Gamma, Bèta
en Life) worden nagestreefd.

NWO streeft naar toekenningen aan scholen van verschillende grootte met
diverse invullingen van de randvoorwaarden.

De school is van excellente kwaliteit.

Aangezien het om een pilot gaat zal niet alleen de beste kwaliteit van
de scholen de doorslag geven bij de selectie, omdat ook een spreiding
over andere variabelen wordt nagestreefd. NWO zal de keuze van de zeven
scholen, als geheel, motiveren.

Tijdpad

Na goedkeuring van de minister kan na enkele weken tot een maand het
programma worden opengesteld. De aanvragers wordt een periode van vier
maanden gegeven om de aanvraag op te stellen. NWO beoogt drie maanden na
indiening de besluitvorming af te ronden en het besluit van het Algemeen
Bestuur bekend te maken.

Afwikkeling

Bij honorering wordt aan de school in 2009 een block-grant van €
800,000= toegekend. De subsidie is uitsluitend bestemd voor de
aanstelling van promovendi. Dit bedrag is op basis van de personele
kosten van een vierjarige promovendus-aanstelling en een zeer beperkt
bedrag aan bijbehorende onderzoekskosten. De subsidies worden door NWO
gefinancierd, de universiteit waaraan de promovendus wordt aangesteld
staat garant voor eventuele meerkosten van het promotieonderzoek.

Scholen die al langer een werkwijze hanteren die voldoet aan
bovenstaande 7 randvoorwaarden, kunnen de aankomend promovendi die de
masterfase reeds hebben doorlopen, direct in 2009, financieren uit de
block-grant. Bij scholen die recentelijk zijn gaan werken volgens de
randvoorwaarden, zullen de studenten eerst de masterfase van de
onderzoekersopleiding moeten doorlopen voordat hen een aanstelling als
promovendus, gefinancierd uit de block-grant, kan worden aangeboden.

NWO zal een plan opstellen voor monitoring en evaluatie van de
pilotfase. De resultaten daarvan zullen een belangrijke rol spelen bij
de opzet van het uiteindelijke Graduate Schools instrument.

Bijlage 3:	Kabinetsstandpunt evaluatie NWO en KNAW

1.	Inleiding

Op 5 maart heb ik het rapport van de evaluatie van de KNAW aan de Tweede
Kamer aangeboden (Kamerstuk 31288 nr. 23), het rapport van de evaluatie
van NWO werd de Kamer op 9 mei aangeboden (Kamerstuk 29388 nr. 73).
Vanwege de belangrijke rol die beide organisaties in het Nederlandse
wetenschapsbestel spelen en met het oog op een aantal doorsnijdende
thema’s die in beide evaluaties aan de orde worden gesteld, heb ik
ervoor gekozen op beide evaluaties één integraal standpunt uit te
brengen. 

De evaluaties van NWO en KNAW zijn aangekondigd in de OCW-begrotingen
van 2006 en 2007 maar werden uitgesteld, onder andere vanwege de val van
het vorige kabinet. NWO en KNAW werden eerder geëvalueerd in
respectievelijk 1996 en 1997. Ik vind de periode tussen deze evaluaties
te lang. Voor deze organisaties, die binnen het onderzoek- en
wetenschapsbeleid een zo centrale rol spelen, geldt dat deze periodiek,
eens in de vijf jaar, zouden moeten worden geëvalueerd. Daartoe
adviseert ook de evaluatiecommissie van NWO. Door vaker te evalueren,
kan ook een beter inzicht worden verkregen in de vraag hoe met eerdere
evaluaties is omgegaan. 

Uitkomsten eerdere evaluaties 

De eerste externe evaluatie van NWO werd gehouden in 1996. De
evaluatiecommissie kreeg de opdracht tot een onafhankelijke en kritische
beoordeling te komen van de wijze waarop NWO in de eerste zeven jaar van
haar bestaan haar wettelijke opdracht had uitgevoerd. De uitkomst van de
evaluatie was overwegend positief. Het bestuur van NWO heeft veel van de
aanbevelingen overgenomen en er heeft enige stroomlijning in de
structuur van NWO plaatsgevonden. 

Ook de uitkomst van de evaluatie van de KNAW in 1997 was overwegend
positief. De commissie beval onder meer aan dat de KNAW een
voortrekkersrol zou nemen bij het ontwikkelen en implementeren van
normen voor een adequaat en houdbaar stelsel van kwaliteitszorg, en
daarbij aansluiting zou zoeken bij de afspraken die op dat punt met de
VSNU waren gemaakt. Deze aanbeveling heeft mede geresulteerd in de
nieuwe systematiek van kwaliteitszorg, en in een rol van de KNAW met
betrekking tot de zogeheten meta-evaluatie, naast de rol die de KNAW al
had met betrekking de accreditatie van onderzoekscholen.

Ontwikkelingen in het wetenschapsbestel

Sinds het uitbrengen van deze eerdere evaluaties heeft zich binnen het
Nederlandse wetenschapbestel en in de politieke context daarvan een
discussie ontwikkeld over de waarde van het wetenschapsbestel en van
(top)onderzoek en (top)onderzoekers voor de Nederlandse samenleving.
Vooral de vraag of de Nederlandse wetenschap niet tot grotere
excellentie en maatschappelijke en economische benutting kan worden
gebracht door financiële prikkels in te bouwen, richtte de aandacht van
andere dan de gebruikelijke stakeholders op de instellingen in de
Nederlandse wetenschap. De Commissie Dynamisering bracht hierover eerder
advies uit (Kamerstuk 27406 nr. 82).  

Daarom ga ik in deze reactie niet alleen in op de uitkomsten van de
evaluaties maar worden ook bestelbrede onderwerpen aan de orde gesteld,
zoals de aansturing van het bestel en de instellingen op basis van de
uitdagingen die Nederland en de Nederlandse wetenschap wachten. Ook
wordt expliciet ingegaan op de rol die beide organisaties spelen in het
wetenschapsbestel, zoals aanbevolen in het briefadvies van de AWT over
de strategische plannen van de grote onderzoeksorganisaties.  

Een andere krachtige ontwikkeling betreft de vormgeving van een Europees
wetenschapsbestel, waarbinnen de Nederlandse wetenschap zich moet
profileren. Tegen de achtergrond van deze ontwikkeling is het niet
opportuun de evaluaties van NWO en KNAW beperkt te houden tot het
functioneren van de instellingen zelf. 

Veel belangrijker en ook meer richtinggevend voor de kabinetsreactie op
beide evaluaties is de vraag welke rol de organisaties zouden moeten
vervullen in het Nederlandse wetenschapsbestel van de komende tien tot
twintig jaar, gegeven de wetenschappelijke, maatschappelijke en
internationale eisen die aan de Nederlandse wetenschap worden gesteld.  


Evaluatieopdrachten

Voor beide evaluaties is gekozen voor een kleine maar zware
evaluatiecommissie. De commissie die NWO evalueerde stond onder
voorzitterschap van Prof. dr. P. van der Vliet, de evaluatie van de KNAW
werd uitgevoerd onder leiding van Prof. dr. L.J. Gunning (Staatscourant
van 3 december, nr. 234 respectievelijk Staatscourant van 23 oktober
2007, nr. 204). Tussen beide evaluatiecommissies is contact geweest over
de opdracht en over de rollen van de KNAW en NWO in het Nederlandse
wetenschapsbestel.         

2.	Reactie op hoofdlijnen 

De evaluatiecommissie NWO heeft in totaal elf aanbevelingen gedaan, die
betrekking hebben op de missie en strategie van de organisatie, de
positionering van NWO, het budget en de organisatie (inclusief de
NWO-instituten). De evaluatiecommissie KNAW doet onder meer concrete
aanbevelingen met betrekking tot de forumfunctie en in verband hiermee
de representativiteit van het genootschap, over de advies- en
verkenningenfunctie van de KNAW, over de rol van de KNAW bij evaluatie
en kwaliteitsborging, over de KNAW-instituten en over de
internationaliseringsagenda. In de volgende paragrafen geef ik een
reactie op de aanbevelingen, maar eerst ga ik in op de hoofdlijnen van
de evaluaties. Door KNAW en NWO is een reactie op de evaluaties
uitgebracht. Ook de VSNU heeft gereageerd op de evaluatie van NWO. Waar
relevant worden de opvattingen van de organisaties weergegeven.

Algemeen oordeel van de commissie over het functioneren van NWO

De evaluatiecommissie NWO ziet de positie van NWO als granting
organisation voor wetenschappelijk onderzoek als onomstreden. NWO speelt
een essentiële rol bij de selectie op kwaliteit en in competitie van
wetenschappelijk onderzoek. Zij kent daarbij een zeer kleine overhead en
is efficiënt en effectief. Op Europees vlak is NWO, ondanks haar
relatief kleine omvang, een sterke speler en ook haar instituten zijn op
nationaal en internationaal vlak actief en vooraanstaand. NWO heeft de
afgelopen periode een aantal succesvolle instrumenten ontwikkeld,
waaronder de Vernieuwingsimpuls. Daarnaast speelt NWO op diverse
wetenschapsgebieden een vooraanstaande rol.

De commissie is echter van mening dat de positionering van NWO in het
wetenschapssysteem onduidelijk is. Zo wordt teveel onderzoeksgeld buiten
NWO om verdeeld (bijvoorbeeld de FES-gelden) en is het imago van NWO in
de wetenschappelijke wereld niet optimaal. Voor het ontplooien van
nieuwe initiatieven en extra investeringen zou NWO over een aanzienlijk
groter budget moeten beschikken waarbij tevens de coördinerende rol van
het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en die van NWO nader
geëxpliciteerd zouden moeten worden.

Algemeen oordeel van de commissie over het functioneren van de KNAW 

De commissie heeft met name gekeken naar de plaats en rol van de KNAW in
het wetenschapsbestel als geheel en naar de effectiviteit en
doelmatigheid in de vervulling van taken. Expliciet is aandacht besteed
aan de drie functies van de KNAW, namelijk die van platform en
genootschap, de adviesfunctie en het beheer van de instituten. Ook geeft
de commissie specifieke adviezen, bijvoorbeeld met betrekking tot de
inrichting van de organisatie. De evaluatiecommissie concludeert onder
de indruk te zijn van wat in de afgelopen periode binnen de KNAW aan
moderniseringen in gang is gezet en adviseert dit proces voortvarend af
te ronden. Tegelijk meent de commissie dat het traject nog niet is
afgerond en dat de ambities op enkele onderdelen hoger moeten worden
gesteld. Ook beveelt de commissie aan voldoende tempo in het
vernieuwingsproces te houden. Tot slot onderstreept de commissie het
belang van een invloedrijke KNAW voor Nederland.

Reactie van de organisaties

Het algemene beeld dat uit de evaluatie NWO naar voren komt wordt door
NWO herkend en voor een groot deel erkend. NWO is in de eerste plaats
ingenomen met de conclusie dat zij een efficiënte en effectieve
organisatie is die haar (wettelijke) taken goed uitvoert. Dat geldt ook
voor de constatering van de commissie dat de organisatie een groot
draagvlak heeft in het onderzoeksveld en een sterke positie bekleedt,
zowel nationaal en internationaal. NWO is in het bijzonder trots op het
feit dat haar werk kwaliteitsverhogend is in het Nederlandse
wetenschappelijke onderzoek. Dit kwaliteitsbeleid is immers haar missie,
samen met het stimuleren van vernieuwing van talent in de wetenschap.
NWO vindt in de evaluatie veel steun voor het beleid dat in de afgelopen
periode is gevoerd en ook voor de weg die met de nieuwe strategienota is
ingeslagen. Onderstreept wordt de conclusie van de commissie dat er
sprake is van “underfunding” van NWO. NWO hoopt dat de overheid haar
pleidooi voor een structurele budgetverhoging zal volgen. Daarnaast
geeft NWO aan zich met kracht te zullen inzetten om in gezamenlijkheid
met andere partners in het stelsel een langetermijnstrategie en
investeringsagenda te ontwikkelen. 

De KNAW gaf in een schriftelijke reactie aan tevreden te zijn met de
steun die de evaluatiecommissie heeft uitgesproken over het functioneren
van de KNAW en de in gang gezette moderniseringen. 

De universiteiten hebben in een schriftelijke reactie van de VSNU laten
weten dat NWO grote waardering verdient voor de wijze waarop zij in een
complex veld haar functie vervult. De VSNU sluit zich aan bij de
conclusie van de evaluatiecommissie dat de rol van NWO als granting
organisation onomstreden is. Ook constateert de VSNU dat NWO haar werk
goed doet, maar dat het voor de komende jaren nodig is haar functioneren
te versterken. De universiteiten gaven aan hierbij te hechten aan een
goed samenspel tussen subsidieverstrekker en wetenschappelijke
organisaties.  

De VSNU deelt de zorgen van de evaluatiecommissie over de rol van NWO
bij de overige overheidsmiddelen gericht op wetenschappelijk onderzoek
en innovatie, zoals de inzet van de FES-middelen. De VSNU spreekt in dit
verband van niet transparante procedures en van een suboptimale
aansluiting op behoeftes en mogelijkheden van het wetenschappelijke
veld. De VSNU pleit daarom voor continuïteit van deze fondsen, en voor
een grotere rol van NWO hierbij. Samenwerking tussen NWO, SenterNovem en
departementen is volgens de VSNU nodig om de nodige samenhang aan te
brengen en om overheidsmiddelen effectief te besteden. De VSNU
onderschrijft het oordeel van de commissie dat langs deze weg de rol van
NWO in het innovatiesysteem kan worden versterkt.    

Kabinetsreactie

Ik onderschrijf de conclusies van beide evaluaties op hoofdlijnen. In
het bijzonder ben ik verheugd over de conclusies dat de positie van NWO
als granting organisation onomstreden is, dat NWO een belangrijke rol
speelt in de selectie op kwaliteit en in competitie van wetenschappelijk
onderzoek, en dat het werk van NWO kwaliteitsverhogend werkt. Dit
ondersteunt mij in mijn beleid om het primaat van vrij en ongebonden
onderzoek te herstellen en meer geld via de tweede geldstroom en in
competitie in te zetten. Ook onderschrijf ik dat NWO een aantal
succesvolle beleidsinstrumenten heeft ontwikkeld, waaronder de
Vernieuwingsimpuls. Hierin vind ik steun voor de overheveling van de
eerste naar de tweede geldstroom, die het mogelijk heeft gemaakt de
Vernieuwingsimpuls voort te zetten en uit te breiden, en de 1/3 bijdrage
van de universiteiten te laten vervallen. Ook ben ik blij met de
conclusie dat NWO in Europees verband wordt gezien als een sterke speler
en dat de NWO-instituten zowel nationaal als internationaal actief en
vooraanstaand worden genoemd. 

Wat betreft de aanbeveling dat NWO voor het ontplooien van nieuwe
initiatieven en extra investeringen over een aanzienlijk groter budget
zou moeten kunnen beschikken verwijs ik naar de extra investeringen die
ik in de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en
Wetenschapsbeleid in de tweede geldstroom heb gedaan. Deze betreffen de
eerder genoemde uitbreiding van de Vernieuwingsimpuls, extra middelen om
graduate schools naar Amerikaans model mogelijk te maken en extra
middelen voor investeringen in grootschalige onderzoeksfaciliteiten. De
budgettaire kaders die dit kabinet bij zijn aantreden heeft vastgesteld,
zijn hierbij leidend.      

Voorts merkt de commissie op dat de positionering van NWO binnen het
Nederlandse wetenschapsbestel onduidelijk is en dat te veel
onderzoeksgeld buiten NWO om wordt verdeeld, bijvoorbeeld de FES-gelden.

In reactie hierop het volgende. De middelen van de OCW-begroting die via
NWO worden ingezet, worden allemaal ingezet met het oogmerk van
kwaliteitsverhoging. Ook voor middelen die worden ingezet voor
thematisch onderzoek is de kwaliteit van de voorstellen doorslaggevend
voor de toekenning ervan. Voor de inzet van de Fes-middelen gelden,
naast wetenschappelijke, ook maatschappelijke en economische criteria.

FES-middelen worden immers ingezet voor versterking van de economische
structuur, met inbegrip van de kennisinfrastructuur. Om hierin een
grotere rol van NWO te bewerkstelligen, zal NWO, samen met SenterNovem,
een rol krijgen in het kader van de behandeling van FES voorstellen.

In het kader van deze rol kan NWO een inbreng leveren naar voorbeeld van
de ervaringen die SenterNovem en NWO hebben opgedaan in hun gezamenlijke
traject bij de grootschalige faciliteiten, Smart Mix en bij de
monitoring van ICES/KIS-3.

Wat de KNAW betreft constateer ik met voldoening dat het oordeel van de
externe commissie over het functioneren van de KNAW en de in gang
gezette moderniseringen binnen de KNAW in het algemeen positief is. Ik
onderschrijf de opvattingen van de evaluatiecommissie over het
vernieuwingstraject, de daarbij behorende ambities en het belang om
tempo in de vernieuwingen te houden. Tegelijk constateer ik dat, met het
uitbrengen van het strategisch plan “Duurzame wetenschap 2007-2010”
de in gang gezette kaders door de KNAW verder worden geconcretiseerd.   

3.	De rol van de organisaties in het wetenschapsbestel

3.1. 	De rol en taken van NWO

De rol en taken van NWO zijn in de NWO-wet vastgelegd en betreffen het
bevorderen van kwaliteit, het stimuleren van vernieuwing en het zorgen
voor kennisoverdracht naar de maatschappij. NWO verricht haar taak door
het inzetten van middelen. Naast de wet worden er door de minister van
OCW, als coördinerend minister voor het Wetenschapsbeleid, specifieke
beleidsopdrachten meegegeven. Dit gebeurt via strategische documenten
zoals het Wetenschapsbudget en laatstelijk in de Strategische Agenda
voor het Hoger Onderwijs-, 0nderzoek- en Wetenschapsbeleid (Kamerstuk
31288 nr. 1). 

In deze agenda wordt benadrukt dat sturing binnen de wetenschapsgebieden
met name door de onderzoekers zelf dient te geschieden. 

De missie en strategie van NWO

Aanbevelingen evaluatiecommissie   

Het beleid en de strategie van NWO moeten volgens de evaluatiecommissie
beter worden verankerd in het nationale wetenschaps- en innovatiebeleid.
De rolverdeling tussen de overheid die de strategische kaders (voor de
lange termijn) stelt en de invulling daarvan door NWO, zou nader
geëxpliciteerd moeten worden. De taakopvatting van beide spelers is de
afgelopen jaren vervaagd en zou weer duidelijker neergezet moeten
worden. Tevens meent de commissie dat NWO geen coördinerende rol heeft
ten aanzien van het universitaire onderzoek en beveelt daarom aan die
zinsnede uit de NWO-wet te schrappen. De commissie is voorts van mening
dat er meer aandacht aan diversiteit zou moeten worden besteed en dat
een gelijke verdeling over gebieden zou moeten plaatsvinden. Ook beveelt
de commissie aan om, met behoud van al het goede, andere accenten aan te
leggen in het NWO-instrumentarium, een aanbeveling die door de VSNU
wordt onderschreven met name waar het gaat om uniformering van
subsidievoorwaarden en het hanteren van performance als criterium.

Kabinetsreactie 

De rol die de commissie hier schetst van NWO is wellicht wat beperkt. De
rol die NWO heeft is breder dan alleen die van granting organisation.
NWO is ook gepositioneerd als nationale wetenschapsorganisatie en
uitvoerder van het nationale wetenschapsbeleid. De aanbeveling van een
betere inbedding haakt aan bij wat de AWT ook reeds heeft opgemerkt in
haar “briefadvies n.a.v. de strategische plannen van TNO, NWO en
KNAW”. De Strategische Agenda is bij uitstek het middel waar lange
termijn strategieën, na overleg met vele partijen, samenkomen. 

Wat betreft de aanbeveling om andere accenten te leggen in het
instrumentarium van NWO merk ik op dat NWO haar instrumentarium
voortdurend stroomlijnt. Verder verdeelt NWO op basis van kwaliteit en
in competitie, waarbij de beste onderzoeksprogramma’s en de beste
onderzoekers in aanmerking komen voor subsidies. Dat laatste kan
betekenen dat de verdeling niet (helemaal) gelijk plaatsvindt over
gebieden. Ik onderschrijf dan ook niet de aanbeveling van de commissie
voor een gelijke verdeling over de gebieden, omdat kwaliteit het enige
criterium moet zijn.    

3.1.2.	De positie van NWO in het wetenschapsbestel

Aanbevelingen evaluatiecommissie

De evaluatiecommissie is van oordeel dat NWO, als centrale speler in het
Nederlandse wetenschapsbestel, voor een betere verbinding zou kunnen
zorgen met de andere spelers in het bestel. NWO zou haar centrale
positie nog beter kunnen invullen door zich sterker te verbinden met
andere belangrijke spelers in het wetenschapssysteem. Ook zou NWO de
universiteiten en de KNAW nauwer moeten betrekken bij haar
programmering. 

De commissie constateert dat in de afgelopen jaren veel geld voor
fundamenteel toepassingsgericht onderzoek buiten NWO is omgezet en vindt
dat NWO veel nauwer betrokken zou moeten zijn bij de verdeling van
gelden voor fundamenteel toepassingsgericht onderzoek. Naar het oordeel
van de commissie betekent dit overigens niet dat alle gelden voor dit
soort onderzoek altijd via NWO moeten worden verdeeld, maar wel dat NWO
op basis van haar competenties, samen met andere intermediaire
organisaties zoals SenterNovem, daarin een duidelijk omschreven rol zou
moeten krijgen. Wat betreft de keuze van thema’s merkt de commissie op
dat velen zich niet herkennen in de door NWO gekozen thema’s. In dit
verband beveelt de commissie aan om een transparante procedure te
ontwikkelen voor de keuze van thematische programma’s. Dit geldt zowel
voor de meer wetenschappelijk als voor de maatschappelijk geïnspireerde
themaprogramma’s.    

Reactie van de organisaties

De NWO geeft in haar reactie aan dat een versterkte positie van NWO bij
de verdeling van middelen voor toegepast fundamenteel onderzoek door OCW
en andere actoren moet worden ondersteund. Waar aanvullende competenties
gewenst zijn zal NWO verdergaande samenwerking zoeken met SenterNovem,
daarbij voortbouwend op de goede ervaringen met het smart mix programma
en de financiering van grote researchfaciliteiten. NWO neemt daarbij
goede nota van de observatie van de evaluatiecommissie dat de wijze
waarop NWO haar rol als centrale speler in het nationale innovatie- en
wetenschapsbeleid en –bestel invult nog niet breed wordt herkend. NWO
zal hieraan meer aandacht en bekendheid geven. NWO heeft immers
onderzoeksthema’s gedefinieerd die sterke overlap vertonen met de
sleutelgebieden en nationale innovatieprogramma’s. Ik verwacht van NWO
dat zij deze lijn voortzetten en dat bij de invulling van de
programma’s sterker wordt ingezet op samenwerking met de
(maatschappelijke) innovatieprogramma’s. De ambitie van NWO is en
blijft het leveren van een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse
kennissamenleving, met volle inzet van haar kerncompetenties.  

De VSNU laat in haar reactie weten dat de belangrijkste pijlers in het
nationale wetenschapsbeleid, de OCW-strategie, de inzet van NWO, de rol
van de KNAW en de strategie van de universiteiten, goed op elkaar moeten
aansluiten, zonder dat sprake is van eenrichtingsverkeer. Zij merkt op
dat de commissie constateert dat dit laatste soms toch dreigt, en vindt
overleg tussen de ministers van EZ en OCW, NWO, KNAW en de
universiteiten daarom essentieel. De aanbevelingen die de commissie in
dit kader doet acht de VSNU een goede basis hiervoor.  

Kabinetsreactie

Om als Nederland internationaal te kunnen blijven concurreren, is een
krachtig kennissysteem nodig met sterke universiteiten en
kennisinstellingen. NWO is als tweede geldstroom financier een van de
organisaties waarvan een grote bijdrage aan de versterking van het
Nederlandse kennissysteem wordt verwacht. NWO treedt hierbij op als
kwaliteitshoeder en intermediair tussen wetenschap en samenleving. Door
zorgvuldige selectie bewaakt en versterkt NWO de kwaliteit van de
Nederlandse wetenschap. En door alert in te spelen op nieuwe
mogelijkheden jaagt NWO innovatie aan die de kennissamenleving als
geheel ten goede komt.

De basis voor het werk van NWO is de samenwerking met onderzoekers,
universiteiten en overige kennisinstellingen. Zij formuleren de
wetenschappelijke vragen, voeren onderzoek uit en leveren aan NWO
bovendien de kwaliteit en de menskracht die nodig is om de selecties uit
te voeren.

Ook van belang, maar door de commissie niet genoemd, is de samenspraak
met de overheid die belangrijke input levert voor diverse
wetenschapsvraagstukken, ook op het gebied van de maatschappelijke
vraagstukken. Versterking van de intermediaire rol van NWO houdt in dat
zij intensief contact onderhoudt met zowel departementen als
bedrijfsleven en andere maatschappelijke partijen, die bij NWO hun
kennisvragen neerleggen als vertrekpunt voor thematische
onderzoeksprogramma’s. Ik verwacht van NWO dat zij deze lijn
doorzetten bij toekomstige keuzen en dat bij de invulling van de
programma's sterker wordt ingezet op samenwerking met de
(maatschappelijke) innovatieprogramma's. Het doet mij genoegen dat NWO
in haar reactie heeft aangegeven goede nota te hebben genomen van de
observatie van de evaluatiecommissie dat de rol van NWO als centrale
speler in het nationale innovatie- en wetenschapsbeleid nog niet breed
wordt herkend, en dat NWO hieraan meer aandacht en bekendheid wil geven.
Ook onderschrijf ik de ambitie van NWO om, met volle inzet van haar
kerncompetenties, een belangrijke bijdrage te blijven leveren aan de
kennissamenleving.

Een eenduidig en transparant proces is voor de maatschappelijke
programma’s zeker wenselijk, maar de uitspraak van de
evaluatiecommissie dat velen zich niet herkennen in de keuze van
thema’s door NWO kan ik niet onderschrijven. De door NWO gekozen
onderzoeksthema’s vertonen, zoals NWO ook al in haar reactie heeft
aangegeven, een sterke overlap met de sleutelgebieden en met nationale
innovatieprogramma’s.

 

Ik ben er een voorstander van dat NWO wordt betrokken bij in de inzet
van middelen voor toegepast fundamenteel onderzoek, zoals de Bsik- en de
FES-middelen. Ik verwijs hiervoor naar de reactie op hoofdlijnen in
paragraaf 2. 

3.1.3.		Het budget van NWO

Aanbevelingen van de commissie

De evaluatiecommissie NWO beveelt aan het budget voor het vrije
ongebonden onderzoek te waarborgen en het structurele budget voor grote
onderzoeksfaciliteiten, nieuwe ontwikkelingen en zwaartepuntvorming te
verhogen. De commissie merkt daarbij op dat de tweede geldstoom in
Nederland, in vergelijking met de ons omringende landen relatief,
relatief klein is. De commissie acht versterking van de tweede
geldstroom dan ook wenselijk. De tweede geldstroom zou op termijn een
omvang moeten hebben van ongeveer 25% van de eerste geldstroom. De
commissie pleit daarom voor een structurele verhoging van het
NWO-budget. De groei van het NWO-budget zou deels gerealiseerd kunnen
worden als NWO (samen met anderen) een rol krijgt bij de verdeling van
de middelen voor grote faciliteiten en het fundamenteel
toepassingsgericht onderzoek. Daarnaast pleit de commissie voor de
invoering van een full-cost model. Een dergelijk model zou passen in de
Europese ontwikkelingen. Wat betreft de administratieve lasten voor
onderzoekers wijst de evaluatiecommissie op een in 2005 ingestelde
werkgroep van KNAW, VSNU en NWO die tot de conclusie kwam dat de
procedures bij NWO over het algemeen goed functioneren en voor veel
andere onderzoeksprogramma’s als voorbeeld kunnen dienen. De
aanbevelingen van de werkgroep zijn door NWO opgepakt, zoals de
doorlopende indiening. De evaluatiecommissie concludeert op grond
hiervan dat NWO zich, binnen de grenzen van wat mogelijk is, ruim
voldoende inspant om de administratieve lasten voor onderzoekers zo laag
mogelijk te houden. 

Reactie van de organisaties

In haar reactie laat NWO weten de conclusie van de commissie dat er
sprake is van “underfunding” van NWO te onderstrepen en wijst er
daarbij op dat deze constatering ook al in de voorgaande evaluatie, uit
1996, werd gedaan. NWO gaf in dit verband aan te hopen dat de overheid
het pleidooi voor structurele budgetverhoging zou volgen. 

Ook de universiteiten ondersteunen het pleidooi van de
evaluatiecommissie om de tweede geldstroom te versterken, met name
gericht op onderzoeksfaciliteiten en zwaartepuntvorming. De VSNU merkt
daarbij op dat het belangrijk is dat deze versterking niet op basis van
de huidige systematiek van de tweede geldstroom plaatsvindt, omdat de
tweede geldstroom, samen met de fondsen van met name de Europese Unie en
die van het ministerie van Economische Zaken, anders een te groot beslag
zouden leggen op de eerste geldstroom, vanwege de matching. De VSNU wil
daarom de aanbeveling van de commissie om de tweede geldstroom ongeveer
25 procent van de eerste geldstroom te laten bedragen in het licht zien
van een sterke eerste geldstroom.  

Wat betreft het hanteren van een full economic cost model heeft de VSNU
in haar reactie op de NWO-evaluatie laten weten dat de universiteiten de
aanbeveling om over te gaan op integrale financiering, de zogenaamde
full-cost systematiek, ondersteunen. De VSNU laat daarbij weten dat,
zoals de evaluatiecommissie ook al heeft aangegeven, de concurrentie,
transparantie en dynamiek binnen het wetenschapsbestel met de invoering
van een dergelijk model kunnen worden vergroot. Voorts meldt de VSNU dat
de universiteiten, op instigatie van de Europese Unie en enkele
EZ-programma’s, deze systematiek hebben ingevoerd.  

    

Kabinetsreactie  

De evaluatie van NWO komt op een moment waarop de budgettaire kaders
voor deze kabinetsperiode zijn vastgesteld en voor het hoger onderwijs-,
onderzoek- en wetenschapsbeleid zijn uitgewerkt in de Strategische
Agenda. In de Strategische Agenda worden aanzienlijke en structurele
middelen uit de enveloppen ingezet voor het hoger onderwijs en het
wetenschappelijk onderzoek. De enveloppenmiddelen kennen echter een
oploop en komen veelal pas later in deze kabinetsperiode vrij. Om nu al
een begin te kunnen maken met mijn hoofdbeleidsdoelstelling voor het
wetenschapsbeleid, het herstellen van het primaat van vrij en ongebonden
fundamenteel onderzoek en het meer in competitie, via de tweede
geldstroom inzetten van onderzoeksmiddelen, heb ik, in samenspraak met
de universiteiten, besloten tot een overheveling van de eerste naar de
tweede geldstroom. Samen met de inzet van vrijgevallen smart mix
middelen kon hierdoor de tweede geldstroom tot € 150 miljoen
structureel worden opgehoogd. Dit geld wordt ingezet voor het
persoonsgerichte programma de Vernieuwingsimpuls, waardoor de beste
onderzoekers in competitie worden beloond. Voor de grote
onderzoeksinfrastructuur heeft de overheid een bedrag oplopend tot ₠
20 miljoen aan de begroting van NWO toegevoegd. Ook zijn middelen aan de
NWO-begroting toegevoegd voor graduate schools.  

Wat betreft het hanteren van een full-cost model verwijs ik naar de
reactie van de VSNU. Ik juich de ontwikkeling om een dergelijk model te
hanteren toe waar het de universiteiten betreft. Het hanteren van een
full-cost model voor NWO zou echter betekenen dat het budget voor NWO
bijna verdubbeld zou moeten worden, zonder dat dit voor NWO extra
armslag biedt. Bovendien ontbreken hiervoor de benodigde extra middelen.
Deze aanbeveling van de commissie kan ik dus niet overnemen waar het
gaat om NWO.

 

De rol en taken van de KNAW

De taken van de KNAW zijn vastgelegd in de Wet op het hoger onderwijs en
onderzoek. De KNAW brengt de wetenschappelijke top van alle disciplines
in Nederland bij elkaar. Dit vormt de basis om met gezag over de
wetenschap te kunnen spreken in onderlinge dialoog en maakt de KNAW het
instituut bij uitstek om uitspraken te doen over onderwerpen de
wetenschap als geheel betreffende, zoals de functie en het belang van de
wetenschap, de hoofdlijnen van de ontwikkeling, onafhankelijkheid en
integriteit, de maatschappelijke rol van de wetenschap, het gewenste
wetenschapsbeleid en over multi- en interdisciplinariteit.

 Als forum, geweten en stem van de wetenschap zet de KNAW zich in voor
de kwaliteit en de belangen van de wetenschap en voor een optimale
bijdrage van de Nederlandse wetenschap aan de culturele, sociale en
economische ontwikkeling van de samenleving. De taken van de KNAW
omvatten de advisering op het gebied van de wetenschapsbeoefening,
beoordeling van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek, eerder
genoemde forumfunctie voor de wetenschappelijke wereld, internationale
samenwerking en het beheer van wetenschappelijke onderzoeksinstituten. 

Een goed initiatief van de KNAW is de oprichting, in 2005, van De Jonge
Akademie, als genootschap van veelbelovende wetenschappers met als doel
hen actief in aanraking te brengen met vakgebieden buiten hun eigen
specialisme, te stimuleren hun wetenschappelijke inzichten in de
samenleving uit te dragen en hen aan te moedigen een visie te
ontwikkelen om het wetenschapsbeleid. 

De forumfunctie van de KNAW en de representativiteit van het genootschap

Aanbevelingen van de commissie

De commissie is kritisch over de representativiteit van het genootschap.
Om gezagsvol te kunnen functioneren zal de KNAW de komende tien tot
twintig jaar de representativiteit van de KNAW voor de wetenschap moeten
verbeteren en de hoofdindeling van het genootschap moeten aanpassen. In
dit kader doet de commissie een aantal aanbevelingen aan de KNAW. Een
belangrijk punt betreft de ondervertegenwoordiging van bepaalde
disciplines, waardoor vrij grote groepen wetenschappers zich niet of
onvoldoende vertegenwoordigd achten. De commissie adviseert de KNAW bij
het aanpakken van dit probleem te kijken naar de Royal Society in
Engeland, die geen maximum aantal leden kent maar jaarlijks een
vastgesteld aantal nieuwe leden benoemt. 

De commissie adviseert ook het actieve lidmaatschap te beperken (tot
bijvoorbeeld vijf jaar), waarna men als rustend lid onderdeel van de
organisatie blijft. In reactie hierop meldt de KNAW meer dynamiek in het
genootschap te willen bevorderen, door bijvoorbeeld jaarlijks een vast
aantal nieuwe leden te benoemen.

Verder adviseert de commissie om in plaats van de huidige tweedeling,
een vierdeling van het genootschap te realiseren namelijk:
Geesteswetenschappen, Natuur- en Technische wetenschappen,
Levenswetenschappen en Gedrags- en Maatschappijwetenschappen. Deze
indeling sluit beter aan bij de hoofdindelingen elders.

Tot slot adviseert de commissie om naast eminente wetenschappers ook
anderen (topbehartigers van wetenschap) die nauw verbonden zijn toe te
laten tot het genootschap. Ook in dit verband verwijst de commissie naar
de Royal Society in Engeland, die bewust kiest voor een iets diverser
lidmaatschap en daarmee de interactie tussen wetenschap en de top van de
samenleving op een bijzondere manier waarborgt. 

Reactie KNAW

De KNAW trekt zich de kritiek op de ondervertegenwoordiging van bepaalde
disciplines, zoals de technische wetenschappen, al langer aan en is eind
2007 gestart met een inventarisatie van de vertegenwoordiging van
wetenschappelijke disciplines. Met extra beleidsruimteplaatsen en een
verhoging van het totale ledenbestand van 200 naar 220, hoopt de KNAW
dit probleem op te lossen. Eventuele aanvullende maatregelen wil de KNAW
bij de eerstvolgende reglementaire evaluatie van het genootschap in 2009
betrekken. 

Wat betreft het stellen van een maximum leeftijd aan het lidmaatschap,
zoals door de commissie voorgesteld, heeft de KNAW in haar reactie laten
weten geen beperking te willen stellen aan de duur van het gewone
lidmaatschap dat bij de KNAW eindigt op 65-jarige leeftijd. 

De KNAW is voorts van mening dat een vierdeling van het genootschap in
de gebieden Geesteswetenschappen, Natuur- en Technische wetenschappen,
Levenswetenschappen en Gedrags- en Maatschappijwetenschappen niet
aansluit bij de richting waarin het genootschap zich ontwikkelt, waarin
het eerder gaat om de grenzen tussen de huidige afdelingen te
overbruggen. 

De gedachte om naast topwetenschappers ook “topbehartigers van
wetenschap” te selecteren spreekt de KNAW wel aan. In het genootschap
zal discussie plaatsvinden over de toelatingscriteria. Bewezen
wetenschappelijke verdiensten moeten daarbij voorop blijven staan. Ook
de verdere vernieuwing van het genootschap vergt een uitgebreide
discussie. De Jonge Akademie levert nu al een belangrijke bijdrage aan
de modernisering. 

Kabinetsreactie

De maatregelen die de KNAW neemt om ondervertegenwoordiging van
disciplines tegen te gaan, acht ik voldoende. Voor de benoeming tot lid
van de Akademie mogen uitsluitend wetenschappelijke criteria gelden. Dit
betekent dat, om voor benoeming in aanmerking te komen, iemand tot de
wetenschappelijke top moet behoren. Dit laatste laat zich niet goed
verenigen met een representatieve afspiegeling van disciplines. Ik wil
daarom vasthouden aan de geldende kwaliteitseisen. 

Ik ben blij met de positieve reactie van de Akademie om ook
“topbehartigers van de wetenschap” te selecteren. Ik deel daarbij
het standpunt van de KNAW dat (bewezen) excellente wetenschappelijke
verdiensten als het belangrijkste criterium moeten gelden.

       

De advies- en verkenningenfunctie van de KNAW

De commissie concludeert dat de KNAW de afgelopen jaren veel adviezen
heeft uitgebracht. Soms hebben deze adviezen grote invloed gehad, maar
dit geldt niet voor alle adviezen. Kritisch is de commissie over het
aantal en de impact van de adviezen. De KNAW zou in dit verband een
betere afweging moeten maken en vooral ook moeten zorgen voor een goede
ontvangst van adviezen. 

Wat de verkenningen betreft adviseert de commissie de KNAW nóg meer
aandacht te besteden aan het tijdig inbrengen van wetenschappelijke
inzichten bij complexe maatschappelijke vraagstukken met als doel het
debat te objectiveren. De KNAW moet functioneren als het
wetenschappelijk geweten in de samenleving. 

Verder steunt de commissie de recent door de KNAW geëvalueerde
adviesstructuur met de daarbij behorende adviesraden, en signaleert een
risico van overlap tussen de KNAW en andere adviesorganen van de
overheid. Volgens de commissie zou de KNAW bij twee onderwerpen in haar
adviestaak het voortouw moeten nemen: bij ingewikkelde maatschappelijke
onderwerpen, waarover wetenschappers onderling verdeeld zijn en waar
juist de onderbouwing door feiten van groot belang is en bij de
discussie in Nederland over de wetenschappelijke vernieuwing. De KNAW
zou ook moeten kunnen adviseren over de meeste kansrijke onderwerpen om
in te investeren.

Reactie van de KNAW

Volgens de KNAW sluit deze visie goed aan bij de plaats die de KNAW
binnen het wetenschapsbestel wil innemen als forum, geweten en stem van
de wetenschap. De KNAW is verheugd met de steun van de commissie voor
versterking van de advies- en verkenningsfunctie en verwijst naar het
strategisch plan waarin de ambitie is geformuleerd om meer slagvaardig
te werken en meer principiële adviezen uit te brengen. Inmiddels is het
aantal adviesraden teruggebracht van tien naar vijf, is een
samenhangende advies- en verkenningenagenda gemaakt en is de rol van het
algemeen bestuur bij verkenningen en adviezen versterkt. Er is ruimte
gereserveerd voor het raadplegen van het ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap en van NWO bij de voorbereiding van deze
samenhangende advies- en verkenningenagenda. 

Kabinetsreactie 

Ik deel het standpunt van de evaluatiecommissie. De advies- en
verkenningenfunctie van de KNAW behoeft versterking. Juist vanwege de
advies- en forumfunctie wordt de KNAW ook het “geweten” van de
wetenschap genoemd. Ik constateer dat de KNAW inmiddels de aanbevelingen
heeft opgepakt. Ik vraag de KNAW voorts om meer samen te werken met het
Rathenau Instituut bij de uitvoering van de verkenningentaak. Op een
mogelijke rol van de KNAW in de advisering en het doen van verkenningen
op het gebied van mondiale vraagstukken kom ik terug in paragraaf 6
(Internationalisering). 

 3.2.3.	De rol van de KNAW bij evaluatie en kwaliteitsborging

De commissie concludeert dat de rol van de KNAW op het gebied van
evaluatie en kwaliteitsborging de laatste jaren is veranderd. De keuze
van de KNAW om vooral instrumenteel te zijn in het benoemen van
procedures waarlangs die kwaliteit getoetst en geborgd kan worden
spreekt de commissie aan. Het LOWI en de Meta-evaluatiecommissie
Kwaliteitszorg Wetenschappelijk Onderzoek ( KNAW, NWO en VSNU) zijn daar
goede voorbeelden van. 

Vraagtekens plaatst de commissie bij de “de evaluatieve rol van de
KNAW ten aanzien van de research-masters”, omdat het in strijd is met
de onderwijsstructuur en de daarbij behorende evaluatiesystematiek. Bij
de evaluatie van masteropleidingen moet de component wetenschappelijk
onderzoek speciale aandacht krijgen.

Reactie van de KNAW

De KNAW heeft laten weten blij te zijn met de positieve waardering van
de commissie voor de ontwikkelingen op dit gebied. De oriëntatie op
kwaliteitsgebied is en blijft een belangrijk speerpunt voor de Akademie,
getuige ook de instelling van een (interne) Commissie Kwaliteitszorg
door het bestuur. De commissie heeft recent een advies opgeleverd over
mogelijke verbeteringen en vereenvoudigingen in kwaliteitszorg.

Verder meldt de KNAW in grote lijnen de mening van de commissie ten
aanzien van de research-masters te delen. Volgens de KNAW is de huidige
procedure hierop goed toegesneden. In de praktijk blijkt de
onderzoekscomponent van research-masters een essentieel element te zijn
voor de kwaliteit van deze opleiding. Het bestuur van de Akademie toetst
de adviezen alleen op kwaliteit en niet op inhoud, waardoor de
afstemming met de KNAW beperkt blijft tot de component wetenschappelijk
onderzoek. 

 

 Kabinetsreactie

Ik ben het eens met de waardering die de commissie uitspreekt voor de
kwaliteitsborging. De KNAW, NWO en VSNU hebben aangegeven de
aanbevelingen uit de meta-evaluatie te zullen betrekken bij de
voorbereiding van het Standard Evaluation protocol 2009-2015 (SEP). 

De bestuursstructuur van NWO en KNAW

Aanbevelingen van de evaluatiecommissie     

De evaluatiecommissie NWO geeft aan dat de organisatiestructuur van NWO
voor buitenstaanders onoverzichtelijk is en dat er te weinig invloed is
van maatschappelijke belanghebbenden in de topstructuur van NWO. De
commissie zou graag zien dat het bestuur van NWO wordt omgevormd tot een
Raad van Bestuur en daarnaast een (interne) Raad van Toezicht. Voorts
wordt een clustering bij de gebiedsbesturen voorgesteld. 

De evaluatiecommissie KNAW constateert dat de beide hoofdtaken van de
KNAW, die van genootschap en van bestuur en beheer van instituten, een
natuurlijke spanning oproepen tussen bestuursvorm en uitvoering. Voorts
merkt de commissie op dat voor advisering over de wetenschap en
institutenbeheer een strakke organisatie met slagvaardige bestuurskracht
vereist is, en een daarbij passende aansturing van het bureau van de
KNAW. De commissie beveelt in dit verband aan de verhouding tussen
bestuur en directie nog eens goed te bekijken vanuit dit perspectief.   

Reactie van de organisaties

NWO is het eens met de analyse van de evaluatiecommissie dat meer
inbreng door niet-wetenschappelijke belanghebbenden in de
bestuursstructuur van NWO de positie en impact van NWO verder zal
versterken en dat hiertoe de topstructuur dient te worden aangepast. NWO
zal in overleg met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
de mogelijkheden hiertoe bekijken. NWO vraagt zich echter af of de door
de commissie aangedragen oplossingsrichting wenselijk is. Het
voorgestelde model met een Raad van Toezicht en een driekoppig fulltime
bestuur betekent vooral een verzwaring van de overhead, een extra
managementlaag, alsmede verlies van voeling met de wetenschappelijke
samenleving, terwijl de slagkracht er niet op vooruit gaat. Dit geldt te
meer indien de voor elk gebied voorgestelde wetenschappelijke
directeuren daarbij ook nog in aanmerking worden genomen. De
wetenschappelijke expertise en inbreng zijn bovendien al sterk verankerd
in de gebiedsbesturen. 

NWO denkt ten aanzien van de gesuggereerde clustering van NWO-gebieden
dat de gesignaleerde ontwikkelingen en knelpunten die aanleiding geven
tot dit advies, in eerste aanleg adequaat kunnen worden geadresseerd
door beoordelingsprocessen in meer gebiedsoverstijgende panels te laten
plaatsvinden en door verdergaande samenwerking tussen de gebieden,
waarbij de gebieden voorlopig intact blijven. 

Tot slot hecht NWO, met de evaluatiecommissie, veel belang aan het
verhogen van de transparantie en slagvaardigheid van de besluitvorming.
Hiertoe zal het algemeen bestuur in de komende tijd onder meer een
interne dialoog voeren met de decentrale besturen. 

De KNAW heeft in een schriftelijke reactie laten weten een deskundige te
hebben gevraagd om de in 2003 gewijzigde topstructuur te evalueren.
Daarbij zal ook worden gekeken naar de verhouding tussen het bestuur en
de directie.  

De VSNU onderschrijft de aanbeveling van de commissie om de
maatschappelijke vraag sterker te verankeren in de topstructuur van NWO,
door middel van een Raad van Toezicht. De universiteiten achten het ook
wenselijk dat de structuur van de gebiedsbesturen nader tegen het licht
wordt gehouden, met name om ruimte te bieden aan disciplines die nu nog
weinig bij NWO terecht kunnen.

 

Kabinetsreactie

De evaluatiecommissie NWO maakt in mijn ogen niet duidelijk wat er
verbetert met de omvorming van het Algemeen Bestuur tot een Raad van
Bestuur. Ook is niet duidelijk hoe de verantwoordelijkheden worden
verdeeld bij een interne Raad van Toezicht. Niet duidelijk is wat nu het
probleem is en of er überhaupt een probleem is. Ik acht een structuur
zoals door de commissie voorgesteld een (onnodige) verzwaring van de
bureaucratie. Zowel het Algemeen Bestuur als de gebiedsbesturen hebben
in de door de voorgestelde constructie eigen bevoegdheden en niet
duidelijk is wie uiteindelijk welke verantwoordelijkheid en
beslissingsbevoegdheid heeft. Dit zou betekenen dat een nieuwe structuur
voor strategisch overleg moet worden ingericht en de vraag is of dit
transparanter is dan de huidige (simpele) tweelaagsstructuur. 

Ik ben het eens met de evaluatiecommissie dat het Algemeen bestuur een
lid met maatschappelijke binding in zijn geledingen moet hebben.
Inmiddels worden stappen gezet zodat het mogelijk wordt per op termijn
2008 een vijfde lid in het Algemeen bestuur aan te stellen. 

De commissie is ook voorstander van een herinrichting en clustering van
NWO-gebieden. Een clustering van disciplines heeft in het verleden al
plaatsgevonden, behalve op het gebied van de natuurwetenschappen. De
huidige gebieden functioneren goed en effectief en de gebiedsbesturen
beschikken alle over een maatschappelijke stakeholder. Ook heeft NWO
gebiedsoverstijgende beoordelingen ingevoerd. O.a. in de
Vernieuwingsimpuls, ten behoeve van het onderzoek op het grensvlak
tussen de gebieden dan wel onderzoek dat meerdere gebieden omvat. Een
verandering in de bestuursstructuur van de gebiedsbesturen acht ik
daarom niet opportuun om dezelfde redenen als ik al heb aangegeven met
betrekking tot het Algemeen Bestuur. 

Wat de bestuursstructuur van de KNAW betreft onderschrijf ik de
aanbeveling van de commissie nog eens goed te kijken naar de verhouding
tussen bestuur en directie. De KNAW heeft dit inmiddels opgepakt in
bovengenoemde evaluatie. De resultaten van deze evaluatie wil ik
afwachten.

5.	De positie van de onderzoeksinstituten

Aanbevelingen van de evaluatiecommissies 

De NWO-evaluatiecommissie constateert dat de plaats van de instituten
onder de NWO-koepel, alsmede de verdeling van de onderzoeksinstituten
over de KNAW en NWO in belangrijke mate historisch is bepaald en
onderwerp is van regelmatig terugkerende discussies. De commissie wil de
instituten echter om uiteenlopende redenen bij NWO laten, onder een
aantal strikte voorwaarden op het gebied van transparantie en
governance. Ook beveelt de commissie aan om met de KNAW in overleg te
gaan over verdergaande samenwerking, overheveling of fusie van
instituten. 

De evaluatiecommissie KNAW vindt het niet opportuun de rol van de KNAW
als institutenbeheerder te beoordelen, vanwege het in gang gezette
moderniseringsproces van de KNAW. De commissie is van oordeel dat dit
proces tijd en voorrang moet krijgen. Verder is de commissie van mening
dat de rol van de KNAW-instituten niet los kan worden gezien van de
andere instituten die in Nederland op het terrein van de wetenschap
actief zijn. Om deze reden adviseert de commissie de KNAW-evaluatie in
samenhang met de evaluatie van NWO en het AWT-advies over instituten in
Nederland te behandelen. De commissie acht het denkbaar dat er een
vervolgtraject komt ten aanzien van de positionering van de
onderzoeksinstituten, in elk geval die van KNAW en NWO.

Reactie van de organisaties

NWO gaat in haar reactie op hoofdlijnen niet in op de positie van de
NWO-onderzoeksinstituten. De KNAW vindt het jammer dat de commissie geen
oordeel geeft over de rol van de KNAW als beheerder van instituten, ook
al omdat de instituten 80% van het budget omvatten en circa 95% van de
medewerkers van de Akademie werkzaam is voor de instituten. De laatste
vijf jaar voert de Akademie een vernieuwend en dynamisch beleid. Volgens
de KNAW voldoen op dit moment de KNAW-instituten in hoge mate aan de
gestelde criteria (very good/excellent) en slagen zij er al geruime tijd
in om aanzienlijke bedragen aan externe middelen te verwerven, zodat zij
hierin niet onderdoen voor de universiteiten. De samenwerking met
universiteiten is als speerpunt van beleid de laatste jaren sterk
gestimuleerd. 

  

Kabinetsreactie

Voor de positie van de NWO- en KNAW-instituten zijn verschillende
modaliteiten denkbaar. Onder voorgaande kabinetten is bijvoorbeeld al
eens de mogelijkheid onderzocht om een aparte institutenorganisatie in
het leven te roepen. Bij eerdere gelegenheden heb ik al aangegeven dat,
wanneer het wetenschapsbestel vandaag opnieuw zou worden ingericht, er
waarschijnlijk niet voor zou worden gekozen om zowel de NWO als de KNAW
een rol als koepelorganisatie voor onderzoeksinstituten te laten
vervullen. De vraag is echter welk probleem er wordt opgelost door nu
naar andere modaliteiten voor de onderbrenging van de instituten te
kiezen. Van belang is dat de instituten wetenschappelijk gezien aan de
maat zijn, wat blijkt uit verschillende internationale audits, en dat er
een goede samenwerking is tussen NWO en KNAW enerzijds, en met de
universiteiten anderzijds. Ik ben daarom vooralsnog niet van plan om de
onderbrenging van de instituten bij NWO en KNAW te wijzigen en voel mij
daarin ondersteund door het advies van de evaluatiecommissie NWO. Ik
merk hierbij op dat tussen NWO en KNAW inmiddels overleg plaatsvindt
over mogelijkheden voor samenwerking. Ook wordt tussen beide
organisaties gesproken over mogelijkheden voor overheveling van enkele
specifieke instituten met het oog op een logischer positionering van de
betrokken instituten. Deze ontwikkelingen juich ik toe. 

6.	Internationalisering

Aanbevelingen uit de evaluaties

NWO heeft zich naar het oordeel van de evaluatiecommissie de afgelopen
jaren als granting organisation internationaal goed gepositioneerd. Naar
de toekomst toe zal NWO deze internationale oriëntatie nog verder
moeten versterken. Belangrijk daarvoor is dat de internationale
activiteiten beter verbonden zijn met die van de kennisinstellingen, de
departementen en het beleid van andere sleutelorganisaties in het
Nederlandse wetenschapsbeleid. Om haar internationale rol verder uit te
bouwen, zal NWO met name zwaarder moeten inzetten op transnationale
programma’s. Tevens kan NWO een belangrijke inbreng hebben bij de
ontwikkeling van Europese (Kader)programma’s. 

De evaluatiecommissie KNAW ondersteunt de intentie van de KNAW om de
internationale dimensie van haar werk verder te ontwikkelen. Verder
constateert de commissie dat gezien de budgetbeperkingen meer focus
nodig is, waarbij de wetenschappelijke rol van de KNAW meer
richtinggevend moet zijn. De KNAW heeft veel samenwerkingsrelaties in
Europa, maar heeft niet een heel herkenbare positie in het Europese
wetenschapsdebat. NWO manifesteert zich in de ogen van de commissie veel
duidelijker in Europa. Hierdoor lijkt het ook te ontbreken aan
coördinatie in de internationale representatie van de Nederlandse
wetenschap.

Reactie van de organisaties

De KNAW voelt zich gesteund door de evaluatiecommissie in de weg die zij
inslaat in het internationaliseringbeleid. De KNAW heeft inmiddels een
en ander opgepakt door de benoeming van een foreign secretary binnen het
KNAW-bestuur. 

Kabinetsreactie

Ik heb niet de indruk dat de internationale activiteiten van NWO slecht
verbonden zijn met de andere Nederlandse kennisinstellingen. NWO trekt
bijvoorbeeld al enige jaren een overkoepelend overleg op het gebied van
internationaal onderzoeksbeleid, waaraan instellingen en ook een aantal
departementen deelnemen. Maar uiteraard kan er niets op tegen zijn om de
banden op dat vlak verder aan te halen om zo de internationale positie
verder te versterken. De aanbevelingen die de commissie in dit verband
doet onderschrijf ik. 

Voorts deel ik de opvatting van de evaluatiecommissie KNAW dat de
internationale dimensie in het werk van de KNAW verder kan worden
versterkt. Met genoegen stel ik vast dat de KNAW dit standpunt van de
commissie ook deelt. Met eerdergenoemde benoeming van een foreign
secretary binnen het KNAW-bestuur laat de KNAW zien te hechten aan meer
focus in de internationaliseringsagenda. Dat geldt ook voor het
coördineren van samenwerking met China in Europees verband. 

Verder zie ik een belangrijke rol weggelegd voor de KNAW om te adviseren
en verkenningen te verrichten op het terrein van mondiale vraagstukken,
zoals die met betrekking tot duurzaamheid, energievoorziening,
waterhuishouding en vrede en veiligheid. Voor het beleid dat het kabinet
op deze terreinen voert zijn gefundeerde wetenschappelijke oordelen van
groot belang. Ik vraag de KNAW om dit op te pakken, bijvoorbeeld door
het uitbrengen van een aparte reeks rapporten. 

7. 	Wetenschaps- en techniekcommunicatie

Aanbevelingen van de evaluatiecommissie KNAW

De evaluatiecommissie KNAW constateert verheugd dat publiekscommunicatie
over wetenschap de afgelopen jaren steeds meer aandacht heeft gekregen
en dat niet alleen de KNAW op dit punt een inhaalslag heeft gepleegd
maar ook NWO, de universiteiten, Nemo en wetenschapsrubrieken in de pers
helpen om wetenschap en de resultaten van onderzoek voor een groter
publiek toegankelijker te maken. De commissie constateert wel dat in de
veelheid van initiatieven de komende jaren meer afstemming moet komen en
vindt dat de KNAW hierin een meer prominente rol zou kunnen vervullen. 

Kabinetsreactie

In de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en
Wetenschapsbeleid heb ik aangegeven dat wetenschap en techniek in onze
samenleving een zodanig centrale plaats innemen dat kennis van
wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen een belangrijke
voorwaarde is voor een volwaardige deelname in de maatschappij. Ik heb
ook gezegd dat hier een belangrijke opgave ligt voor wetenschappers en
hun instellingen en dat van (top)onderzoekers mag worden verwacht dat
zij zich inspannen om hun vakgebied goed bij een breed publiek onder het
voetlicht te brengen. Ik ben verheugd over de inhaalslag die de
instellingen op dit moment plegen waardoor publiekscommunicatie over
wetenschap steeds meer aandacht krijgt. De initiatieven die bijvoorbeeld
De Jonge Akademie op dit vlak neemt zijn veelbelovend. Ik onderschrijf
de aanbeveling van de evaluatiecommissie KNAW om meer afstemming in de
veelheid van activiteiten te brengen en zal hierover met de instellingen
overleg voeren. 

 PAGE   7 

 PAGE   36