[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Rapportage homofoob geweld Politiegegevens

Bijlage

Nummer: 2008D16344, datum: 2008-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Rapportage inzake homofoob geweld (2008D16343)

Preview document (🔗 origineel)


Rapportage homofoob geweld

Politiegegevens 

Periode 1 januari - 1 juli 2008

Inhoudsopgave

  TOC \o "1-3" \h \z \u    HYPERLINK \l "_Toc209412818"  1. Inleiding	 
PAGEREF _Toc209412818 \h  3  

  HYPERLINK \l "_Toc209412819"  2. Achtergrond	  PAGEREF _Toc209412819
\h  3  

  HYPERLINK \l "_Toc209412820"  2.1 Homofoob geweld in bestaande
registraties	  PAGEREF _Toc209412820 \h  3  

  HYPERLINK \l "_Toc209412821"  2.2 Kamervragen	  PAGEREF _Toc209412821
\h  3  

  HYPERLINK \l "_Toc209412822"  3. Opdracht	  PAGEREF _Toc209412822 \h 
3  

  HYPERLINK \l "_Toc209412823"  4. Methodiek	  PAGEREF _Toc209412823 \h 
4  

  HYPERLINK \l "_Toc209412824"  4.1 Verbetering registratie politie:
uniforme zaaksoverzichten	  PAGEREF _Toc209412824 \h  4  

  HYPERLINK \l "_Toc209412825"  4.2 Regionaal Discriminatie Overleg
(RDO)	  PAGEREF _Toc209412825 \h  5  

  HYPERLINK \l "_Toc209412826"  4.3 Homofobe meldingen bij andere
instanties	  PAGEREF _Toc209412826 \h  5  

  HYPERLINK \l "_Toc209412827"  4.4 Vraagstelling	  PAGEREF
_Toc209412827 \h  5  

  HYPERLINK \l "_Toc209412828"  5. Bevindingen	  PAGEREF _Toc209412828
\h  5  

  HYPERLINK \l "_Toc209412829"  5.1 Registratie en besluitvorming	 
PAGEREF _Toc209412829 \h  5  

5.2 Totaal discriminatoire incidenten
………………………………………………………………
……….6

  HYPERLINK \l "_Toc209412830"  5.3 Incidenten gericht tegen
homoseksuelen	  PAGEREF _Toc209412830 \h  7  

  HYPERLINK \l "_Toc209412831"  5.4 Locatie incident	  PAGEREF
_Toc209412831 \h  7  

  HYPERLINK \l "_Toc209412832"  5.5 Soorten homofoob geweld	 9

  HYPERLINK \l "_Toc209412833"  5.6 Relatie locatie en soort geweld	 
PAGEREF _Toc209412833 \h  9  

  HYPERLINK \l "_Toc209412834"  5.7 Slachtoffers en verdachten	 10

  HYPERLINK \l "_Toc209412835"  5.8 Intake politie	 11

  HYPERLINK \l "_Toc209412836"  5.9 Vervolgactiviteiten  politie	 12

  HYPERLINK \l "_Toc209412837"  5.10 Registratie homofoob geweld bij 
Art. 1 en MDI	  PAGEREF _Toc209412837 \h  13  

  HYPERLINK \l "_Toc209412838"  6. Conclusies	  PAGEREF _Toc209412838 \h
 13  

 

1. Inleiding

In deze notitie wordt gerapporteerd over homofoob geweld, waarvan de
politie in de eerste helft van 2008 kennis heeft genomen. De notitie is
als volgt opgebouwd. 

In hoofdstuk 2 staat de achtergrond van de rapportage beschreven. In de
aansluitende hoofdstukken wordt de opdracht benoemd en de gehanteerde
werkmethodiek verantwoord. 

De kern van het rapport is opgebouwd rondom tien onderzoeksvragen. Aan
de hand van de beschikbare gegevens wordt in hoofdstuk 5 een antwoord
gegeven op deze tien deelvragen. Aan elke vraag is een paragraaf gewijd.
Het rapport eindigt met een aantal concluderende slotopmerkingen.

2. Achtergrond

In de nota “gewoon homo zijn” neemt het kabinet krachtig stelling
tegen geweld en intimidatie van homoseksuelen. Justitie en politie
hebben een cruciale rol bij het garanderen van hun veiligheid. Voor een
adequate aanpak van homofoob geweld en het garanderen van veiligheid is
kennis vereist. Kennis begint bij een goed beeld van feiten en
omstandigheden. Hiervoor is een betrouwbare registratie van homofobe
incidenten noodzakelijk.  

2.1 Homofoob geweld in bestaande registraties

In huidige registraties van discriminatoire incidenten blijkt de grond
“homoseksuele gerichtheid” nauwelijks aanwezig. De “monitor
racisme&extremisme 2006” laat -naar eigen zeggen- een verrassend laag
percentage homofobe incidenten zien. 

Slechts in 2 procent van het totaal aantal discriminatoire incidenten
gaat het om discriminatie van homo’s. Tot een nog lager aandeel komen
de onderzoekers van de Universiteit Utrecht.

In een recent onderzoek naar strafbare discriminatie bleek na
bestudering van 280  strafdossiers nauwelijks sprake van geweld of
andere incidenten tegen homoseksuelen.  

Dit lage aandeel wordt in beide onderzoeken goeddeels verklaard uit de
lage aangiftebereid bij de slachtoffers: zij willen anoniem blijven of
hebben weinig vertrouwen in een strafrechtelijke aanpak. De cijfers uit
beide onderzoeken zijn gebaseerd op justitiële gegevens. Betrouwbare
politiecijfers over homofoob geweld waren tot voor kort niet
beschikbaar. 

2.2 Kamervragen

Naar aanleiding van een aantal spraakmakende incidenten is vanuit
verschillende politieke partijen in de nazomer van 2007 aangedrongen op
verbetering van de strafrechtelijke aanpak en in het bijzonder de
registratie en toegankelijkheid van de politie. 

Tijdens een gesprek op 6 september 2007 heeft de minister van BZK met de
portefeuillehouder discriminatie (mevrouw M.A. Berndsen-Jansen)
afspraken gemaakt over herkenbare registratie van homofoob geweld bij de
politie. Afgesproken is dat in het nieuwe bedrijfsprocessensysteem van
alle politiekorpsen een code discriminatie opgenomen wordt. Hierdoor kan
bij alle commune delicten met een discriminatoire achtergrond (zoals
homofoob geweld) geregistreerd worden dat het om discriminatie gaat.
Verder is afgesproken dat de politie jaarlijks een landelijk overzicht
van homofobe geweldsdelicten aanlevert. 

Mocht een overzicht over 2007 niet mogelijk zijn, dan zou een overzicht
over de eerste helft van 2008 gegenereerd worden.

De afspraken tussen minister en politie zijn in het najaar van 2007 naar
de Kamer als antwoord op gestelde vragen gecommuniceerd. 

3. Opdracht

De opdracht aan het LECD-politie was om te rapporteren over “homofoob
geweld”.

Het begrip “homofoob geweld” is geen vastomlijnd begrip. 

Ook de discriminatiegrond “(homo)seksuele gerichtheid” laat ruimte
voor interpretatie. 

Bij het bepalen van de reikwijdte van de rapportage speelden dilemma’s
als: 

- Discriminatie van homo's kan ook zonder geweld gepaard gaan.

- Ook kan tegen homo’s geweld gepleegd worden, zonder discriminerende
intentie. 

- Niet altijd is duidelijk of de aangever/melder/benadeelde ook zelf
homo is. 

-  Iemand kan als slachtoffer –om verschillende redenen- worden
uitgezocht omdat de dader 

   denkt dat hij homo is 

-  Homofoob geweld hoeft niet altijd fysiek te zijn; ook geestelijk
geweld heeft impact

Om optimaal tegemoet te komen aan de wens van de Minister is op verzoek
van het LECD-politie door de regiokorpsen uitgebreid gerapporteerd. De
regiokorpsen hebben zich niet beperkt tot een rapportage over homofoob
geweld in de zin van geweld tegen personen en/of goederen (bv.
mishandeling of vernieling). Over alle incidenten waar sprake is van
mogelijk strafrechtelijk verwijtbaar gedrag jegens homoseksuelen zijn
data aangeleverd.

Ook aan psychisch geweld in de zin van intimidatie, treiterijen en
systematisch pestgedrag ten aanzien van homoseksuelen is in deze
rapportage aandacht besteed.  Het begrip “homofoob geweld” is
derhalve bewust ruim gedefinieerd.  Enige overrapportage is het
onvermijdelijke effect van deze keuze.

4. Methodiek

Naar aanleiding van de gemaakte afspraken is door het LECD-politie eind
2007 bij de korpsen navraag gedaan naar de wijze van registratie van
homofobe incidenten.  In veel regio’s bleek van adequate registratie
van discriminatoire incidenten geen sprake. 

Daar waar wel geregistreerd werd, vond dit niet op uniforme wijze
plaats. Van specifieke registratie van homofoob geweld was slechts in
een enkele regio sprake. Deze realiteit maakte het niet mogelijk om een
landelijk overzicht over 2007 te genereren.  In samenspraak met het
landelijke expertise centrum discriminatie van het openbaar ministerie
(LECD-OM) en Art.1 (landelijke vereniging tegen discriminatie waarbij de
antidiscriminatiebureau’s zijn aangesloten) is vervolgens energie
gestoken in een nieuwe en uniforme wijze van registreren met als ijkpunt
januari 2008.

4.1 Verbetering registratie politie: uniforme zaaksoverzichten

Voor een betere registratie werd door het LECD-politie een uniform
zaaksoverzicht opgesteld en eind 2007 ter beschikking gesteld aan 25
politieregio’s, het KLPD en de KMAR.  Dit format betreft niet alleen
homofobe incidenten, maar ook andere vormen van discriminatie. Het
uniforme zaaksoverzicht is een registratiemodel dat wordt “gevuld”
vanuit bestaande politieregistraties. Er is bewust gekozen voor een
afzonderlijk registratiemodel om niet afhankelijk te zijn van de
implementatie van het nieuwe bedrijfsprocessensysteem van de politie
(BVH). 

Tijdens een landelijke expertmeeting op 20 maart 2008 is afgesproken om
in alle regio’s te gaan werken met een uniform zaaksoverzicht en
bestaande registraties te converteren naar dit format.

Bij het invullen van het zaaksoverzicht is door de meeste regiokorpsen
verder gekeken dan de incidenten die bij de intake ook als zuiver
discriminatoir gelabeld zijn. Ook de commune delicten zijn bekeken.
Daarbij is in veel korpsen gebruik gemaakt van een extra zoekslag
middels een zgn. “query”.  Met deze extra zoekslag is specifiek
gezocht naar homofobe incidenten. Een enkele regio heeft ingezoomd op
locaties die in de regio bekend staan als homo-ontmoetingsplaats(HOP).  


In de zomer van 2008 stelden de regio’s en de dienst spoorwegpolitie
van het KLPD de zaakoverzichten ter beschikking aan het LECD-politie.
Deze overzichten vormen de basis van deze landelijke rapportage. De
regionale zaaksoverzichten bevatten een korte omschrijving van alle
bekende discriminatoire incidenten (w.o. homofoob geweld). 

Uit de omschrijvingen wordt echter lang niet altijd duidelijk of het
incident een homofobe lading heeft. Deze context is vanzelfsprekend van 
belang om te bepalen of er sprake is een incident gericht tegen
homoseksuelen. In een aantal gevallen is daarom achterliggende mutaties
opgevraagd. Ook uit de mutaties wordt niet altijd duidelijk of het
slachtoffer homoseksueel is: het wordt niet altijd verteld en het wordt
niet altijd gevraagd. Door dat gemis is niet altijd duidelijk of het
gaat om een gedraging met antihomoseksuele gerichtheid. In
twijfelgevallen werden de incidenten niet in de rapportage opgenomen.   

Deze werkwijze heeft uiteindelijk geleid tot een groslijst van 150
homofobe incidenten.

Deze incidenten zijn vervolgens aan de hand van de zaaksoverzichten en
achterliggende mutaties nader gerubriceerd/geanalyseerd. 

4.2 Regionaal Discriminatie Overleg (RDO)

Gelijktijdig met de verbetering van de registratie zijn in het voorjaar
van 2008 door de drie koepelorganisaties stappen gezet om in elke
politieregio te komen tot een goed lopend Regionaal Discriminatie
Overleg (RDO). In dit overleg wordt aan de hand van het uniforme
zaaksoverzicht gesproken over discriminatoire incidenten.  Deze
werkwijze garandeert dat bij de politie bekende incidenten (w.o.
homofoob geweld) door bespreking in het RDO de aandacht krijgt die het
verdient.  Ook de antidiscriminatiebureau’s nemen deel aan het RDO.
Door bespreking van het uniforme zaaksoverzicht is besluitvorming over
de bij de deelnemende instanties bekende incidenten gegarandeerd.   

4.3 Homofobe meldingen bij andere instanties 

Om het beeld van deze rapportage zo compleet mogelijk te maken is
tenslotte informatie opgevraagd bij het meldpunt discriminatie internet
(MDI) en Art.1. 

Gevraagd werd naar homofobe incidenten die bij deze instanties in de
eerste helft van 2008 bekend zijn gemaakt. Art. 1 heeft daartoe navraag
gedaan bij haar afdelingen en het MDI heeft een selectie uitgevoerd op
de binnengekomen meldingen. Bezien is of de bij hen binnengekomen
meldingen ook bekend zijn bij de politie. 

4.4 Vraagstelling

De centrale vraagstelling betreft het inzichtelijk maken van hetgeen in
de eerste helft van 2008 bij de politie aan homofoob geweld bekend is
geworden. Aan de hand van het beschikbare materiaal is tevens getracht
een antwoord te geven op de volgende deelvragen.

Is de registratie en het regionaal discriminatieoverleg in 2008 van de
grond gekomen? 

Hoeveel discriminatoire incidenten zijn er in de eerste helft van 2008
bij de politie bekend geworden (totaal en per regio)?

Hoeveel  incidenten  van het geheel aan discriminatoire incidenten
(totaal en per regio) is homofoob?

Op welke locatie vinden de incidenten plaats (HOP/openbare ruimte/
directe woonomgeving/werkplek/school/internet)?

Om wat voor soort geweldsincidenten gaat het? (geweld gericht tegen
personen/geweld tegen goederen/ bedreiging of intimidatie/verbaal c.q.
schriftelijk beledigen en systematisch pestgedrag)

Is er een relatie tussen de soort incidenten en de locatie? 

Wie zijn betrokken bij homofoob geweld (slachtoffers en verdachten)?

Op welke wijze zijn de incidenten bij de politie bekend geworden
(aangifte/meldingen/eigen waarneming)?

Welk vervolg is er aan de incidenten gegeven?

10.	Komt de registratie van de politie overeen met de gegevens van Art.1
en het Meldpunt Discriminatie Internet?  

5. Bevindingen

Na analyse van de beschikbare data luiden de bevindingen op
bovengenoemde vragen als volgt.  

5.1 Registratie en besluitvorming

Alle 25 korpsen hebben in de maanden juli/augustus 2008 bij het
LECD-politie gegevens aangeleverd over de bij hen bekende
discriminatoire incidenten (w.o. homofoob geweld). Ook de dienst
spoorwegpolitie van het KLPD heeft aan het verzoek voldaan. De andere
diensten van de KLPD en de KMAR hebben geen gegevens aangeleverd.  

Vrijwel alle regio’s blijken inmiddels gebruik te maken van het
uniforme zaaksoverzicht. 

De paar regio’s waar dit nog niet het geval is hebben aangegeven op
korte termijn een conversieslag te maken. In vrijwel alle regio’s
heeft in de eerste helft van 2008 een RDO plaatsgevonden. In de meeste
regio’s vindt het RDO plaats met een hogere frequentie dan de
Aanwijzing discriminatie voorschrijft.  Geconstateerd kan worden dat de
gezamenlijke inspanningen om te komen tot goed lopende RDO’s waar aan
de hand van uniforme zaaksoverzichten gesproken wordt over
discriminatie, in de afgelopen periode goed van de grond is gekomen.

5.2 Totaal discriminatoire incidenten

Regio

	Discriminatoire incidenten algemeen

	Homofobe incidenten	Percentage

Groningen	 16	2	12,5

Friesland	 14	0	0

Drenthe	   7	1	14,3

IJsselland	 52	3	5,8

Twente	 97	15	15,4

Noord- en Oost Gelderland	  ?	4

	Gelderland Midden	 10	1	10,0

Gelderland Zuid	119	18 (1 hc*)	15,3

Utrecht	  35	4	13,3

Noord-Holland Noord	  13	2	15,4

Zaanstreek-Waterland	  69	2	2,9

Kennemerland	  64	5	7,8

Amsterdam-Amstelland	188	39 (4 hc*)	20,7

Gooi en Vechtstreek	  11	0	0

Haaglanden	  31	4	12,9

Hollands Midden	  35	4	13,3

Rotterdam Rijnmond	  44	4	9,1

Zuid-Holland-Zuid	126	8	6,3

Zeeland	  44	2	4,3

Midden-en WestBrabant	  79	5	6,3

Brabant-Noord	  90	5	5,5

Brabant-Zuid-Oost	180	6	3,3

Limburg-Noord	  93	5	5,4

Limburg-Zuid	  83	8	9,6

Flevoland	  10	1	10,0

KLPD/dienst Spoorwegpolitie	    2	0	0





	Totalen	1512	150	10%

* = Binnengekomen via project Hatecrimes

Over de periode 1 januari t/m 30 juni 2008 werden in totaal 1512
discriminatoire incidenten in de politiesystemen gedetecteerd. Op
jaarbasis zal daarom waarschijnlijk gesproken kunnen worden van zo’n
3000 bij de politie geregistreerde incidenten. In cijfermatig opzicht
loopt Nederland dan in de pas met andere Europese landen waar de cijfers
naar verhouding vergelijkbaar zijn. 

Ondanks de verbetering in registratie blijft sprake van een “dark
number”. De lage aangiftebereidheid bij discriminatie is daar debet
aan.  Hoewel er qua validiteit nog een verbeterslag te maken valt, biedt
de huidige registratie echter wel een goede basis voor een verantwoorde
criminaliteitsbeeldanalyse (CBA) discriminatie.  

Dit is zeker het geval wanneer de politiegegevens worden aangevuld met
de incidenten die bij het ADB in de regio zijn binnengekomen. Daardoor
verbreedt de strafrechtelijke intake.

Bovendien worden door een adequate registratie de incidenten zichtbaar
en krijgen de (strafrechtelijke) aandacht zoals dit op grond van de
Aanwijzing discriminatie is voorgeschreven. Alle geregistreerde
incidenten worden immers besproken in het RDO. 

Uit het landelijk overzicht blijkt dat het aantal incidenten per regio
sterk verschilt. 

Het aantal incidenten in sommige politieregio’s is aanmerkelijk hoger
dan in andere vergelijkbare regio’s  (bv. Gelderland-Midden /
Gelderland-Zuid). Deze verschillen worden goeddeels verklaard door het
gevoerde beleid. Een regio die een actief discriminatiebeleid voert kent
een hoger aantal geregistreerde incidenten.  De aangiftebereidheid is
daar groter, incidenten worden door politiepersoneel eerder opgepakt en
herkend als discriminatoir. 

Wanneer het bedrijfsprocessensysteem een verplichte code kent en het
personeel getraind is, worden discriminatoire incidenten beter
weggeschreven in het bedrijfsprocessensysteem. Een actieve
contactpersoon, die regelmatig de bedrijfsprocessensystemen bevraagt met
een zoekslag, krijgt meer incidenten boven tafel dan een contactpersoon
die daartoe minder gelegenheid neemt of krijgt.

Tenslotte worden de verschillen in de aantallen incidenten verklaard
doordat nog niet alle politieregio’s de bij het
Antidiscriminatiebureau binnengekomen incidenten in hun zaaksoverzicht
opgenomen hebben. Zo kent de regio Brabant-Zuid-Oost een opmerkelijk
hoog aantal incidenten. Uit navraag blijkt dat 62 van de 180 incidenten
afkomstig zijn uit de politiesystemen en dat 118 incidenten zijn
binnengekomen bij het ADB.  In paragraaf 5.10 wordt nader ingegaan op de
aansluiting tussen de registratie van de politie en ADB.

 

Voor dit moment lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de registratie
bij de politie goed op gang is gekomen, maar nog niet in elke regio
optimaal is.

5.3 Incidenten gericht tegen homoseksuelen

In totaal zijn er door de politiekorpsen 1512 incidenten als
discriminatoir herkend.  

Van deze 1512 incidenten zijn 150 incidenten te betitelen als
“homofoob geweld”.

Zoals hierboven werd aangeven is daarbij een ruime definitie van
“homofoob geweld” gehanteerd.  In deze rapportage is “homofoob
geweld” niet alleen beperkt tot incidenten waarbij sprake is van
fysiek geweld tegen homoseksuelen zelf en/of hun goederen. Ook
incidenten waar geestelijk geweld in het geding is
(bedreiging/intimidatie/schelden en systematisch pesten) staan vermeld. 


 

Het percentage homofobe incidenten bedraagt 10 procent, hetgeen
aanmerkelijk hoger ligt dan tot dusverre uit andere registraties naar
voren kwam. Een mogelijk verklaring voor de discrepantie betreft de
reikwijdte van registratie.

Deze is ruim omdat niet slechts is gekeken naar zuivere discriminatie,
maar ook naar commune delicten waarbij discriminatie als motief een rol
heeft gespeeld.      

De belangrijkste constatering is dat een substantieel deel van de bij de
politie bekende incidenten homofoob geweld betreft. Veel slachtoffers
weten de weg naar de politie te vinden.

Door de nieuwe wijze van registeren worden homofobe incidenten zichtbaar
gemaakt en in het RDO ter besluitvorming voorgelegd aan het bevoegde
gezag (Justitie).    

Uit het totaaloverzicht blijkt dat er per regio aanmerkelijke
verschillen zijn. 

In Friesland en Gooi en Vechtstreek zijn bij de politie geen homofobe
incidenten bekend. Hetzelfde geldt voor de spoorwegpolitie. 

Opmerkelijk is voorts het hoge percentage homofoob geweld in sommige
regio’s zoals Amsterdam-Amstelland en Gelderland-Zuid en Twente.
Opvallend is ook dat Amsterdam in vergelijking tot Rotterdam, in
relatief opzicht een aanzienlijk hoger aantal incidenten kent.
Opmerkelijk zijn ook de grote verschillen tussen vergelijkbare gebieden
zoals de regio’s in Gelderland en Brabant.  Uit de cijfers tekent zich
tevens een onderscheid af tussen grootstedelijk gebied en platteland. In
de meeste rurale regio’s worden minder homofobe geregistreerd, zowel
in absoluut als relatief opzicht.    

De conclusie dat het risico om slachtoffer te worden van homofoob geweld
in de ene regio hoger is dan in de ander, lijkt op het eerste gezicht
gerechtvaardigd, maar is wat te kort door de bocht. Evenals hiervoor
werd gesteld zijn de verschillen op dit moment eerder te verklaren uit
het beleid dat men per regio voert. De regio’s die intensief werk
maken van de aanpak van homofoob geweld krijgen een groter aantal
incidenten aan de oppervlakte. 

Dit blijkt bijvoorbeeld uit de cijfers van Gelderland-Zuid waar het
overgrote deel van de homofobe incidenten door getraind personeel werd
weggeschreven onder de speciaal daartoe aangemaakte projectcode
“hatecrime” Ook het Amsterdamse politiepersoneel is getraind in het
herkennen en adequaat reageren op discriminatie. In de regio Twente is
een projectleider tijdelijk vrijgemaakt die zich o.a. bezig heeft
gehouden met het op orde brengen van de registratie en specifiek heeft
gezocht naar homofoob geweld.   Kortom: in kwantitatief opzicht worden
opmerkelijke verschillen goeddeels bepaald door het feit dat er
verschillen zijn in de wijze waarop de politieregio’s inhoud geven aan
het eigen discriminatiebeleid. 

5.4 Locatie incident

In de zaaksoverzichten van de verschillende politieregio’s staat de
gemeente benoemd waarin het incident zich heeft voorgedaan. Zodoende kan
het openbaar bestuur -wanneer een strafrechtelijke aanpak niet mogelijk
is of niet volstaat- bezien waar bestuurlijke vervolgactie nodig is. Het
is een regionale verantwoordelijkheid om aan deze bestuurlijke follow-up
nader invulling te geven. 

In deze landelijke rapportage zijn de incidenten daarom niet
gerubriceerd naar gemeente. Deze gegevens zijn wel in elke regio
beschikbaar. 

Uit de aangeleverde informatie blijkt dat de 150 registreerde homofobe
geweldincidenten zich afspeelden op de volgende locaties.

Homo-ontmoetingsplaats/homokroeg 	23%

Directe woonomgeving 			26%

Openbare ruimte (straat, supermarkt, openbaar vervoer) 	32%

School 					  6%

Werkomgeving 				  6%

Internet 				  7%

Uit voorgaande cijfers valt op te maken dat een aanzienlijk deel van de
incidenten zich afspeelt op homo-ontmoetingsplaatsen (HOP’s) en zgn.
homokroegen.

Het risico om op die locaties het slachtoffer te worden van homofoob
geweld is relatief groot.

Deze plaatsen blijken bij de politie lang niet altijd bekend  te zijn . 

Belangenorganisaties zijn bovendien niet altijd bereid om daar meer
zicht op te geven uit vrees voor ongewenste politieacties en de
bescherming van de anonimiteit van hun achterban. Daarbij komt dat het
algemeen bekend is dat de bezoekers van HOP’s omwille van de door hen
gewenste anonimiteit niet graag melding maken van de daar ter plekke
ervaren incidenten. Het feitelijk aantal incidenten rondom HOP’s zal
daarom waarschijnlijk aanmerkelijk hoger liggen. Tevens blijkt uit
diepteanalyses dat rondom sommige HOP’s veel overlastmeldingen
gemuteerd staan. Een drietal incidenten rondom HOP’s die in deze
rapportage zijn opgenomen betreffen zgn. “onbeantwoorde avances”
waarbij een toevallige passant met geweld reageerde op de toenadering
van een bezoeker. 

Uit de cijfers blijkt ook dat homofoob geweld zich niet alleen in de
openbare ruimte afspeelt, maar ook in veel gevallen reikt tot de
beslotenheid van de eigen woonomgeving. Homofoob geweld komt daarmee
letterlijk en figuurlijk bij het slachtoffer binnen.    

Tussen de incidenten op school (9), de werkomgeving (9) en internet (11)
 is sprake van een zekere overlap.  De incidenten op school betreffen
allen incidenten waarbij leerlingen of hun ouders aan de bel trokken.
Van de negen incidenten in de werkomgeving, gaat het in vier gevallen om
een docent die door leerlingen vanwege zijn geaardheid wordt
lastiggevallen.

Bij de incidenten die zich op het internet afspeelden gaat het ook vaak
om incidenten tussen leerlingen onderling of leraren die door zijn
leerlingen vanwege zijn geaardheid digitaal te kijk wordt gezet. 
Opvallend is de grofheid van een aantal van deze incidenten.

Soorten homofoob geweld	

De geregistreerde homofobe incidenten zijn –op basis van de
aangeleverde casusbeschrijvingen- nader gespecificeerd. Omwille van een
goede beeldvorming is niet gekozen voor een sluitende juridische
kwalificatie (mishandeling/vernieling/discriminatie) maar een
meerzeggende onderverdeling.

Uit bestudering van de politieregistraties blijkt het woord “homo”
of de Marokkaanse vertaling “zemel” in menige “gewone”
conversatie gemeengoed te zijn en is van strafbare discriminatie of
belediging lang niet altijd sprake. In deze rapportage is aan deze vorm
van taalverruwing geen aandacht besteed. Toch is het vermeldenswaardig
omdat uit een aantal incidenten blijkt dat het frequente gebruik van het
woord “homo” door jongeren en/of hun ouders op enige moment wel als
grievend ervaren wordt en de politie om hulp gevraagd wordt. 

Fysiek geweld tegen (vermeende) homoseksuelen   	28% 

Geweld tegen goederen (bv. vernieling/bekladding) 	11%

Bedreiging/intimidatie. 					23%

Verbaal of schriftelijk geweld (uitschelden/ kwetsende
briefjes/berichten op internet/systematisch pestgedrag 			33% 

Overig 							  5%

In een aantal gevallen was er sprake van een combinatie van
bovengenoemde kwalificeringen. In dat geval werd een kwalificatie
gekozen die het meest typerend was of gekozen voor de “meest
ernstige” gedraging (bv fysiek geweld i.p.v. vernieling goed).

Bij fysiek geweld gaat het niet alleen om het klassieke
“potenrammen” maar ook om incidenten als verkrachting, diefstal met
geweld en afpersing.

Geweld tegen goederen bestaat veelal uit het bekladden van woningen, of
het bekrassen van auto’s met teksten waarbij het de intentie om iemand
in zijn of haar geaardheid te treffen evident was. Bij bedreigingen en
intimidatie gaat het  om eenmalige acties, veelal in de openbare ruimte.
Intimidatie –soms grenzend aan belaging- strekt zich echter soms ook
uit over een  periode van enkele jaren. Het gros van het geweld is
verbaal. Daarbij valt op dat er bij de politie door slachtoffers slechts
melding wordt gemaakt van de wat forsere incidenten. Incidenten als
nafluiten en naroepen komen in de registraties nauwelijks voor. 

5.6  Relatie locatie en soort geweld

Wanneer de locatie van het incident wordt vergeleken met het soort
geweld tekent zich een duidelijk patroon af. Uit de registratiegegevens
blijkt dat fysiek geweld met name voorkomt op HOP.  In de eigen
woonomgeving blijkt vooral sprake van intimidatie en bedreiging en
vernieling van goederen. Op het internet/school/werk gaat het vooral om
verbaal geweld en systematische pesterijen. In de openbare ruimte komt
men alle vormen van geweld tegen.

5.7 Slachtoffers en verdachten

Ten aanzien van achtergrond van slachtoffers en verdachten valt het
volgende te noteren.

Slachtoffers

Man   		89%

Vrouw  		  3%

Transseksueel 	  1 %

Algemeen (bv. kroegbezoekers)  7%

Verdachten

Man 		39%

Groep personen (overwegend mannelijke samenstelling) 	46%

Vrouw  		  4%

Onbekend 	11%

Homofoob geweld blijkt in overwegende mate een mannelijke
aangelegenheid.

De leeftijd van slachtoffers en verdachten wordt niet systematisch
geregistreerd. 

Uit de registraties komt het beeld naar voren dat het veelal gaat om
jeugdige verdachten en dat het aantal “overtuigingsdaders” een
duidelijke minderheid vormt. 

In 86% van de gevallen wordt een autochtoon als verdachte(n) aangewezen
of wordt geen verdachte benoemd.  In 21 van de 150 gevallen (14%) werd
door het slachtoffer een allochtoon als dader aangewezen. Daarbij wordt
aangetekend dat negen van de 21 incidenten zich voordeden in Amsterdam.
Ook (homoseksuele) allochtonen zijn met enige regelmaat het slachtoffer
van homofoob geweld. Daarbij zijn de verdachten veelal autochtoon.

Tenslotte valt op te merken dat in een drietal gevallen er sprake was
van huiselijk geweld tegen homoseksuelen.  

5.8 Intake politie

Uit de registraties blijkt dat de incidenten op verschillende manieren
ter kennis zijn gekomen van de politie. De intake bleek plaats te vinden
langs drie lijnen.

Aangifte door slachtoffer of diens vertegenwoordiger      	61%	

Melding door slachtoffer of diens vertegenwoordiger		37%

Ambtshalve (mutatie door opsporingsambtenaar) 		  2%

Op grond van de Aanwijzing discriminatie dient de ontvangende
opsporingsambtenaar bij een melding zorgvuldig af te wegen of een
aangifte niet meer in de rede ligt. 

Uit de zaaksoverzichten blijkt niet goed of deze beleidslijn bij
meldingen consequent wordt gehanteerd. Het hoge percentage aangiften
doet dit wel vermoeden. In enkele gevallen gaf de melder zelf aan dat
hij aangifte zou komen doen (en kwam vervolgens niet opdagen) of gaf de
melder aan pas aangifte te willen doen als de politie een concrete
verdachte in beeld zou krijgen. 

In dit verband is het vermeldenswaardig dat een aantal aangevers uit hun
nabije omgeving (een familielid/vriend/collega) werden gestimuleerd om
aangifte te doen. Bij minderjarigen zijn het veelal de ouders die zich
melden bij de politie. Het gaat dan veelal om pestgedrag op school of
internet.

De ambtshalve acties betreffen mutaties die politieagenten opmaakten
omdat ze rondom een homo-ontmoetingsplaats een vermeldenswaardige
situatie aantroffen.  

De aanwijzing discriminatie gaat uit van een actieve houding van de
politie en maakt het mogelijk om ambtshalve op te treden tegen
discriminatie. In geen enkel geval werd ambtshalve proces-verbaal
opgemaakt van homofoob geweld.

Tenslotte valt op te merken dat slechts enkele aangiften rechtstreeks
via   HYPERLINK "http://www.hatecrimes.nl"  www.hatecrimes.nl 
binnengekomen is. Op het eerste gezicht lijkt de waarde van deze pilot
met name te zitten in vergroting van de bewustwording van het
politiepersoneel zelf: zij herkennen discriminatie eerder en muteren op
meer adequate wijze. 

5.9 Vervolgactiviteiten  politie

Op de uniforme zaaksoverzichten wordt melding gemaakt van de wijze
waarop door de politie gereageerd is op de discriminatoire incidenten.
Een dergelijke werkwijze is ook gevolgd bij de homofobe incidenten. 
Niet alle regio’s blijken de vervolgacties even duidelijk te noteren,
laat staan te motiveren.  Bij onderstaande gegevens dient voor ogen
gehouden te worden dat de rapportage ziet op een vrij recente periode.
Veel incidenten waren ten tijde van het inzenden van de zaaksoverzichten
nog in behandeling en/of moesten voor besluitvorming nog besproken
worden in het RDO.

De volgende vervolgacties van de politie zijn te onderscheiden.

Aanhouding verdachte(n)		20%	

(Lopend) onderzoek   			23%

Geen opsporingsindicatie		33%

Bemiddeling politie			11%

Geen actie ovv slachtoffer zelf		  7%

Overige activiteiten 			  6%

Bij 30 van de 150 incidenten werd spoedig een verdachte aangehouden. 

Uit de cijfers kunnen –doordat veel zaken nog niet zijn afgehandeld-
geen verantwoorde conclusies getrokken worden over de verdere
vervolging. Hetzelfde geldt ten aanzien van de nog lopende onderzoeken.
Wellicht dat in de afgelopen maanden nog verdachten zijn aangehouden of
op korte termijn zullen worden aangehouden. 

In 33% van de gevallen was er geen sprake van opsporingsindicatie. Op
grond van de aanwijzing discriminatie is het uitgangspunt dat bij alle
aangiften opsporingsonderzoek wordt gedaan naar de identiteit van de
verdachte en dat het proces-verbaal wordt voltooid en wordt ingestuurd
naar het parket. Uit de zaaksoverzichten blijkt lang niet altijd wat de
politie aan actie ondernomen heeft alvorens te besluiten dat geen
opsporingsindicatie aanwezig is.

Ook is niet duidelijk of naar aanleiding van het RDO alsnog besloten
werd om (nader) onderzoek te doen. Tevens blijkt lang niet altijd welk
vervolg er dan wel aan een incident zonder opsporingsindicatie gegeven
is. Voorstelbaar is dat andere instanties (bijvoorbeeld school of
corporatie) de zaak oppakt. 

In zestien gevallen werd door de politie besloten tot bemiddeling.
Ondanks het feit dat de Aanwijzing discriminatie voorschrijft dat
terughoudend met bemiddeling dient te worden omgegaan (opsporing is het
uitgangspunt), gaat de politie daar toch regelmatig toe over.  

Opmerkelijk zijn de gevallen (7%) waarin het slachtoffer een incident
wel ter kennis brengt van de politie (als melding of aangifte) maar
daarbij nadrukkelijk aangeeft (nog) geen actie te willen.  Deze wens
wordt dan vaak door de politie geaccepteerd, maar in een incidenteel
geval ging de politie na overleg toch tot actie over.

In een aantal gevallen werd anderszins actie ondernomen. Op initiatief
van de politie werden teksten/foto’s van het internet verwijderd of
werden (ambtshalve) meldingen meegenomen in een HOP-project.    

5.10  Registratie homofoob geweld bij  Art. 1 en MDI  

In de Aanwijzing discriminatie wordt bijzondere aandacht besteed aan de
verwerving van discriminatiezaken. Een goed georganiseerde intake zorgt
ervoor dat incidenten voorzien kunnen worden van een passende reactie.
Het RDO speelt bij de verwerving een belangrijke rol. In het RDO worden
de incidenten besproken die zowel bij de politie als bij het
antidiscriminatiebureau´s zijn binnengekomen. Door deze werkwijze
worden incidenten binnen het bereik van het strafrecht gebracht en de
voortgang bewaakt. Omwille van de voortgangsbewaking worden de
ADB-incidenten die zich voor een strafrechtelijk reactie lenen op het
uniforme zaaksoverzicht geplaatst. Bij voorkeur geschiedt dat
voorafgaande aan het RDO.  Een enkele contactpersoon van de politie
heeft voorafgaande aan het RDO contact met de lokale afdeling van het
COC om te vernemen of hen nog vermeldenswaardige incidenten bekend zijn.

Om te verifiëren of de afstemming tussen politie en ADB inmiddels
gemeengoed is, is door Art.1 een inventarisatie gemaakt van alle
homofobe incidenten die in de eerste helft van 2008 bij de afdelingen
zijn aangebracht. Het gaat om groslijst van 94 incidenten.

Vergelijking met de groslijst van de politie (150) incidenten laat zien
dat slechts 27 van de 94 ADB-incidenten voorkomen op de groslijst van de
politie. Slechts twee regio’s hebben een vrijwel volledige match: alle
homofobe incidenten op de ADB-lijst zijn ook terug te vinden in de
zaaksoverzichten  

 

De discrepantie tussen politie- en ADB-gegevens zal de komende tijd
nader geanalyseerd worden.  Het uiteindelijke streven is om voorafgaande
aan het  RDO de politiegegevens op het zaaksoverzicht te completeren met
de bij de ADB bekende incidenten. 

 

Ook het meldpunt discriminatie internet (MDI) krijgt regelmatig
meldingen van uitingen op het internet gericht tegen homoseksuelen. In
de eerste helft van 2008 ontving het MDI in totaal 404 meldingen. In  17
gevallen ging het om strafwaardige uitingen gericht tegen homoseksuelen.
Het betreft goeddeels uitingen op sites die veel bezocht worden door
Nederlanders van Marokkaanse afkomst. Als regel onderneemt het MDI naar
aanleiding van de melding actie in de richting van de
overtreder/provider. In bijna alle situaties leidt dit tot vrijwillige
verwijdering, zo ook in de bovengenoemde zeventien situaties. Van
strafwaardige uitingen die niet vrijwillig worden verwijderd, wordt
aangifte gedaan. De incidenten worden besproken in een afzonderlijk
overleg met Justitie Amsterdam en het LECD-politie.  

6. Conclusies

Uit bovenstaande bevindingen kunnen de volgende hoofdconclusies worden
getrokken. 

Het regionaal discriminatie overleg (RDO) is in alle politieregio’s
goed van de grond gekomen. Incidenten waarbij discriminatie als motief
een rol speelt worden door de politie vanaf 2008 op uniforme wijze
geregistreerd. 

Door de nieuwe wijze van registreren krijgt de politie ongeveer zes keer
zoveel discriminatoire incidenten in beeld dan voorheen. Naar schatting
zullen op jaarbasis ruim 3000 incidenten in het RDO besproken worden.   

In de eerste helft van 2008 zijn in de politiesystemen 1512
discriminatoire incidenten gedetecteerd. In 150 gevallen gaat het om
homofoob geweld.  

Ondanks een lage aangiftebereidheid weet een deel van de slachtoffers de
weg naar de politie, ADB of MDI te vinden. De aangiftebereidheid of een
aarzeling om een aangifte door te zetten kan mede gestimuleerd worden
door personen uit de naaste leefomgeving van het slachtoffer    

Politieregio’s die een actief antidiscriminatiebeleid voeren krijgen
de meeste incidenten in beeld. Daardoor kan adequater gereageerd worden
op antihomoseksueel geweld.

Een substantieel deel van het homofoob geweld (23%) speelt zich af
rondom  homo-ontmoetingsplaatsen. Slechts enkele regio’s voeren
daartoe een specifiek beleid. 

Het grote aantal bekende incidenten en de hevigheid ervan rondom HOP’s
noodzaakt tot extra inspanningen bij de politie om de veiligheid van
bezoekers te garanderen 

Er is een correlatie tussen de locatie waar incidenten zich afspelen en
het soort geweld. Geweld tegen personen doet zich met name voor op
HOP’s. In de eigen woonomgeving is met name sprake van
intimidatie/bedreiging en geweld tegen goederen. Op het
internet/school/werk komen verbaal geweld en systematische pesterijen
relatief veel voor.

Uit de registratiegegevens van de politie blijkt dat homofoob geweld een
aangelegenheid die vooral mannen betreft: zowel als slachtoffer als
verdachte.

In 14% van de incidenten geeft het slachtoffer zelf aan dat de verdachte
allochtoon is. 

In Amsterdam is dat aandeel groter.

Bij de intake vraagt de afstemming met andere instanties zoals de
ADB’s , het MDI en COC aandacht. 

De wijze waarop de politie vervolg geeft aan de intake vraagt om
aandacht. Er wordt niet gewerkt met streefcijfers (bv. percentage
aanhoudingen), de registraties bieden geen duidelijkheid rondom de
besluitvorming omtrent verdere vervolging.

Partijen blijken –anders dan de Aanwijzing discriminatie voorstaat-
bemiddeling als zinvolle reactie op sommige vormen van homofoob geweld
te zien    

Doordat veel incidenten niet strafrechtelijk verwijtbaar zijn en
repressie alleen niet volstaat, is het noodzakelijk dat ook andere
personen en instanties hun verantwoordelijkheid nemen om
antihomoseksueel gedrag te bestrijden. Antidiscriminatiebureaus hebben
hier - aanvullend op het RDO - een uitgesproken taak. De bureaus  bieden
slachtoffers bijstand en hebben  zicht op en toegang tot diverse
afdoeningsmogelijkheden. Daarnaast ligt hier vooral ook een taak voor 
gemeenten, scholen, woningbouwcorporaties en websitebeheerders. 

 PAGE    

Landelijk ExpertiseCentrum Diversiteit

 PAGE    

 PAGE   2 

Rapportage homofoob geweld

September 2008

Apeldoorn, september 2008

 “Monitor racisme@extremisme, opsporing en vervolging in 2006”, pg.
44, Anne Frank Stichting/Universiteit Leiden, Amsterdam   2007 

 “Strafbare Discriminatie” pg. 236 Willem Pompe Instituut,
Universiteit Utrecht, Utrecht,  december 2007

 Discriminatoire incidenten wordt bij de politie vaak weggeschreven als
commuun delict (bv. mishandeling of belediging). De eerste ervaringen
met BVH zullen in november 2008 tijdens een meeting van de
contactpersonen discriminatie besproken worden. 

 Brief van Minister van OCW, mede namens Justitie en BZK, 9 oktober
2007, kenmerk DE/RV/2007/39475

 De portefeuille discriminatiebestrijding is ondergebracht bij het
Landelijk Expertise Centrum Diversiteit (LECD) van de Nederlandse
politie. Contactpersoon is mr. Floris Tas

 Het uniforme zaaksoverzicht is gebaseerd op het zaaksoverzicht dat
reeds langere tijd in de regio Amsterdam-Amstelland gehanteerd wordt. 

 Inmiddels is zeker gesteld dat het nieuw in te voeren BVH een
discriminatiecode kent. Discriminatoire incidenten zullen daardoor in de
nabije toekomst juist en herkenbare weg te schrijven zijn. Pas onlangs
is begonnen met de uitrol van BVH in een tiental korpsen. De afronding
van deze implementatie is voorzien per einde 2009. Op 19 november 2008
zullen de contactpersonen discriminatie hun eerste ervaringen terzake
bespreken.

 Tijdens deze expertmeeting waren de deelnemers aan de verschillende
RDO’s  aanwezig. 

 Deze keuze is bevestigd middels een gezamenlijke brief van het College
van PG’s en de voorzitter van de Raad van Hoofdcommissarissen en 
Art.1 d.d. 8 april 2008 In deze brief wordt de regiokorpsen gevraagd om
aan het LECD-politie te rapporteren over homofobe geweldsincidenten die
zich in de eerste helft van 2008 hebben voorgedaan.  

 Codes F50 of 753

 Er werd o.a. gezocht op woorden als “homofoob”, “homo” en
“flikker”. Tijdens een expertmeeting in november zal niet alleen het
werken met de zaaksoverzicht geëvalueerd worden, er zal ook getracht
worden te komen tot een uniforme query zodat de registraties verder
geoptimaliseerd worden.

 Vertrouwelijke analyse politieregio Brabant-Noord d.d. 11 augustus 2008

 Zo is niet altijd duidelijk of  de bewoner van een huis waar met
meterhoge letters het woord “homo” op de stoep geschreven werd, ook
daadwerkelijk homoseksueel is. 

 Incidenten waarbij het scheldwoord “homo” gebruikt werd, zijn niet
meegenomen in de rapportage. Dat had de lijst met incidenten
aanmerkelijk langer gemaakt. 

Wanneer uit de context bleek dat  het woord “homo” gebezigd werd om
iemand daadwerkelijk in zijn of haar geaardheid te treffen, is het
incident wel opgenomen in de registratie. 

 De Aanwijzing Discriminatie 2007 schrijft voor dat in elke politieregio
minimaal twee keer per jaar een RDO plaatsvindt. In de meeste regio’s
ligt deze frequentie hoger. Het RDO wordt voorgezeten door een
discriminatieofficier. Overige deelnemers zijn de contactpersoon vanuit
de politie en een vertegenwoordiger van het ADB. Soms neem ook een
vertegenwoordiger van het bestuur deel aan het RDO.  

 In de regio Twente is het COC uitgenodigd om deel te nemen aan het
overleg.

   HYPERLINK "http://www.meldpunt.nl"  www.meldpunt.nl  en www.art1.nl

 De regio’s Rotterdam-Rijnmond, Noord-Oost Gelderland,
Noord-Holland-Noord, Kennemerland en  Flevoland zijn bezig met de
conversieslag naar het uniforme zaaksoverzicht. Van de KLPD
(uitgezonderd de dienst spoorwegpolitie) en de KMAR is niet bekend of
zij zullen aansluiten bij de landelijke werkwijze. Zij waren wel
vertegenwoordigd tijdens de expertmeeting op 20 maart 2008 

 Dit bleek bij een enquête die gehouden werd tijdens de expertmeeting
op 20 maart 2008; veel regio’s komen vier keer per jaar bijeen.

 Zie: rapportage van European Union Agency For Fundamental Rights,
Racist Violence and Crime in the EU 2006. Qua registratie staat de
Nederlandse politie tezamen met o.a. Bulgarije, Litouwen en Letland met
525 incidenten in de categorie “limited data”.  

 Begin 2009 zal de eerste CBA over 2008 gemaakt worden.

 Het ADB in Eindhoven heeft goede contacten met ander instanties die met
kwetsbare groeperingen te maken hebben zoals bv sociaalraadslieden.
Hiermee wordt een optimale laagdrempeligheid nagestreefd.

 Dit naar analogie van de aanpak van “huiselijk geweld” waar vanwege
de impact ook geestelijk geweld is begrepen. 

 Gelderland-Zuid en Amsterdam-Amstelland zijn de proeftuinregio’s voor
het op 20 maart 2008 gestarte project “hate-crimes”

 Projectleider tbv IJsselland en Twente wordt gefinancierd door de
provincie Overijssel. Nav het onverklaarbaar grote aantal meldingen zijn
de lokale afdelingen van het COC recentelijk uitgenodigd om deel te
nemen aan het RDO.

 In sommige regios neemt een vertegenwoordiger van het lokaal bestuur
deel aan het RDO. Tijdens de expertmeeting van maart 2008 was de
aansluiting tussen RDO-bestuur een belangrijk thema. 

 Uit de vertrouwelijke analyse van Brabant-Noord bleek van een fluïde
verschijnsel: de plaatsen van samenkomst verplaatsen zich regelmatig. 

 De recente politieactie rondom de HOP aan de A58 lijkt dit beeld te
bevestigen. 

 Overigens blijkt uit de diepteanalyse die in Brabant-Noord is
uitgevoerd van een fors aantal overlastmeldingen rondom HOP’s; deze
zijn niet meegenomen in de rapportage.          

 Deze kwalificatie is vanuit wetenschappelijk oogpunt arbitrair: voor
velen is de impact van systematisch pesten ingrijpender is dan de
bekrassing van een auto.    

 Uit het zaaksoverzicht van Gelderland-Zuid bleek de genoten training en
een project rondom een HOP te leiden tot een grotere ambtshalve
alertheid

 Zo maakt de media in augustus melding van een aanhouding in een
spraakmakende verkrachtingszaak op een HOP te Nijmegen

 Het betreft de regio’s Twente en IJsselland.