Rapportage homofoob geweld Politiegegevens
Bijlage
Nummer: 2008D16344, datum: 2008-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Rapportage inzake homofoob geweld (2008D16343)
Preview document (🔗 origineel)
Rapportage homofoob geweld Politiegegevens Periode 1 januari - 1 juli 2008 Inhoudsopgave TOC \o "1-3" \h \z \u HYPERLINK \l "_Toc209412818" 1. Inleiding PAGEREF _Toc209412818 \h 3 HYPERLINK \l "_Toc209412819" 2. Achtergrond PAGEREF _Toc209412819 \h 3 HYPERLINK \l "_Toc209412820" 2.1 Homofoob geweld in bestaande registraties PAGEREF _Toc209412820 \h 3 HYPERLINK \l "_Toc209412821" 2.2 Kamervragen PAGEREF _Toc209412821 \h 3 HYPERLINK \l "_Toc209412822" 3. Opdracht PAGEREF _Toc209412822 \h 3 HYPERLINK \l "_Toc209412823" 4. Methodiek PAGEREF _Toc209412823 \h 4 HYPERLINK \l "_Toc209412824" 4.1 Verbetering registratie politie: uniforme zaaksoverzichten PAGEREF _Toc209412824 \h 4 HYPERLINK \l "_Toc209412825" 4.2 Regionaal Discriminatie Overleg (RDO) PAGEREF _Toc209412825 \h 5 HYPERLINK \l "_Toc209412826" 4.3 Homofobe meldingen bij andere instanties PAGEREF _Toc209412826 \h 5 HYPERLINK \l "_Toc209412827" 4.4 Vraagstelling PAGEREF _Toc209412827 \h 5 HYPERLINK \l "_Toc209412828" 5. Bevindingen PAGEREF _Toc209412828 \h 5 HYPERLINK \l "_Toc209412829" 5.1 Registratie en besluitvorming PAGEREF _Toc209412829 \h 5 5.2 Totaal discriminatoire incidenten ……………………………………………………………… ……….6 HYPERLINK \l "_Toc209412830" 5.3 Incidenten gericht tegen homoseksuelen PAGEREF _Toc209412830 \h 7 HYPERLINK \l "_Toc209412831" 5.4 Locatie incident PAGEREF _Toc209412831 \h 7 HYPERLINK \l "_Toc209412832" 5.5 Soorten homofoob geweld 9 HYPERLINK \l "_Toc209412833" 5.6 Relatie locatie en soort geweld PAGEREF _Toc209412833 \h 9 HYPERLINK \l "_Toc209412834" 5.7 Slachtoffers en verdachten 10 HYPERLINK \l "_Toc209412835" 5.8 Intake politie 11 HYPERLINK \l "_Toc209412836" 5.9 Vervolgactiviteiten politie 12 HYPERLINK \l "_Toc209412837" 5.10 Registratie homofoob geweld bij Art. 1 en MDI PAGEREF _Toc209412837 \h 13 HYPERLINK \l "_Toc209412838" 6. Conclusies PAGEREF _Toc209412838 \h 13 1. Inleiding In deze notitie wordt gerapporteerd over homofoob geweld, waarvan de politie in de eerste helft van 2008 kennis heeft genomen. De notitie is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 staat de achtergrond van de rapportage beschreven. In de aansluitende hoofdstukken wordt de opdracht benoemd en de gehanteerde werkmethodiek verantwoord. De kern van het rapport is opgebouwd rondom tien onderzoeksvragen. Aan de hand van de beschikbare gegevens wordt in hoofdstuk 5 een antwoord gegeven op deze tien deelvragen. Aan elke vraag is een paragraaf gewijd. Het rapport eindigt met een aantal concluderende slotopmerkingen. 2. Achtergrond In de nota “gewoon homo zijn” neemt het kabinet krachtig stelling tegen geweld en intimidatie van homoseksuelen. Justitie en politie hebben een cruciale rol bij het garanderen van hun veiligheid. Voor een adequate aanpak van homofoob geweld en het garanderen van veiligheid is kennis vereist. Kennis begint bij een goed beeld van feiten en omstandigheden. Hiervoor is een betrouwbare registratie van homofobe incidenten noodzakelijk. 2.1 Homofoob geweld in bestaande registraties In huidige registraties van discriminatoire incidenten blijkt de grond “homoseksuele gerichtheid” nauwelijks aanwezig. De “monitor racisme&extremisme 2006” laat -naar eigen zeggen- een verrassend laag percentage homofobe incidenten zien. Slechts in 2 procent van het totaal aantal discriminatoire incidenten gaat het om discriminatie van homo’s. Tot een nog lager aandeel komen de onderzoekers van de Universiteit Utrecht. In een recent onderzoek naar strafbare discriminatie bleek na bestudering van 280 strafdossiers nauwelijks sprake van geweld of andere incidenten tegen homoseksuelen. Dit lage aandeel wordt in beide onderzoeken goeddeels verklaard uit de lage aangiftebereid bij de slachtoffers: zij willen anoniem blijven of hebben weinig vertrouwen in een strafrechtelijke aanpak. De cijfers uit beide onderzoeken zijn gebaseerd op justitiële gegevens. Betrouwbare politiecijfers over homofoob geweld waren tot voor kort niet beschikbaar. 2.2 Kamervragen Naar aanleiding van een aantal spraakmakende incidenten is vanuit verschillende politieke partijen in de nazomer van 2007 aangedrongen op verbetering van de strafrechtelijke aanpak en in het bijzonder de registratie en toegankelijkheid van de politie. Tijdens een gesprek op 6 september 2007 heeft de minister van BZK met de portefeuillehouder discriminatie (mevrouw M.A. Berndsen-Jansen) afspraken gemaakt over herkenbare registratie van homofoob geweld bij de politie. Afgesproken is dat in het nieuwe bedrijfsprocessensysteem van alle politiekorpsen een code discriminatie opgenomen wordt. Hierdoor kan bij alle commune delicten met een discriminatoire achtergrond (zoals homofoob geweld) geregistreerd worden dat het om discriminatie gaat. Verder is afgesproken dat de politie jaarlijks een landelijk overzicht van homofobe geweldsdelicten aanlevert. Mocht een overzicht over 2007 niet mogelijk zijn, dan zou een overzicht over de eerste helft van 2008 gegenereerd worden. De afspraken tussen minister en politie zijn in het najaar van 2007 naar de Kamer als antwoord op gestelde vragen gecommuniceerd. 3. Opdracht De opdracht aan het LECD-politie was om te rapporteren over “homofoob geweld”. Het begrip “homofoob geweld” is geen vastomlijnd begrip. Ook de discriminatiegrond “(homo)seksuele gerichtheid” laat ruimte voor interpretatie. Bij het bepalen van de reikwijdte van de rapportage speelden dilemma’s als: - Discriminatie van homo's kan ook zonder geweld gepaard gaan. - Ook kan tegen homo’s geweld gepleegd worden, zonder discriminerende intentie. - Niet altijd is duidelijk of de aangever/melder/benadeelde ook zelf homo is. - Iemand kan als slachtoffer –om verschillende redenen- worden uitgezocht omdat de dader denkt dat hij homo is - Homofoob geweld hoeft niet altijd fysiek te zijn; ook geestelijk geweld heeft impact Om optimaal tegemoet te komen aan de wens van de Minister is op verzoek van het LECD-politie door de regiokorpsen uitgebreid gerapporteerd. De regiokorpsen hebben zich niet beperkt tot een rapportage over homofoob geweld in de zin van geweld tegen personen en/of goederen (bv. mishandeling of vernieling). Over alle incidenten waar sprake is van mogelijk strafrechtelijk verwijtbaar gedrag jegens homoseksuelen zijn data aangeleverd. Ook aan psychisch geweld in de zin van intimidatie, treiterijen en systematisch pestgedrag ten aanzien van homoseksuelen is in deze rapportage aandacht besteed. Het begrip “homofoob geweld” is derhalve bewust ruim gedefinieerd. Enige overrapportage is het onvermijdelijke effect van deze keuze. 4. Methodiek Naar aanleiding van de gemaakte afspraken is door het LECD-politie eind 2007 bij de korpsen navraag gedaan naar de wijze van registratie van homofobe incidenten. In veel regio’s bleek van adequate registratie van discriminatoire incidenten geen sprake. Daar waar wel geregistreerd werd, vond dit niet op uniforme wijze plaats. Van specifieke registratie van homofoob geweld was slechts in een enkele regio sprake. Deze realiteit maakte het niet mogelijk om een landelijk overzicht over 2007 te genereren. In samenspraak met het landelijke expertise centrum discriminatie van het openbaar ministerie (LECD-OM) en Art.1 (landelijke vereniging tegen discriminatie waarbij de antidiscriminatiebureau’s zijn aangesloten) is vervolgens energie gestoken in een nieuwe en uniforme wijze van registreren met als ijkpunt januari 2008. 4.1 Verbetering registratie politie: uniforme zaaksoverzichten Voor een betere registratie werd door het LECD-politie een uniform zaaksoverzicht opgesteld en eind 2007 ter beschikking gesteld aan 25 politieregio’s, het KLPD en de KMAR. Dit format betreft niet alleen homofobe incidenten, maar ook andere vormen van discriminatie. Het uniforme zaaksoverzicht is een registratiemodel dat wordt “gevuld” vanuit bestaande politieregistraties. Er is bewust gekozen voor een afzonderlijk registratiemodel om niet afhankelijk te zijn van de implementatie van het nieuwe bedrijfsprocessensysteem van de politie (BVH). Tijdens een landelijke expertmeeting op 20 maart 2008 is afgesproken om in alle regio’s te gaan werken met een uniform zaaksoverzicht en bestaande registraties te converteren naar dit format. Bij het invullen van het zaaksoverzicht is door de meeste regiokorpsen verder gekeken dan de incidenten die bij de intake ook als zuiver discriminatoir gelabeld zijn. Ook de commune delicten zijn bekeken. Daarbij is in veel korpsen gebruik gemaakt van een extra zoekslag middels een zgn. “query”. Met deze extra zoekslag is specifiek gezocht naar homofobe incidenten. Een enkele regio heeft ingezoomd op locaties die in de regio bekend staan als homo-ontmoetingsplaats(HOP). In de zomer van 2008 stelden de regio’s en de dienst spoorwegpolitie van het KLPD de zaakoverzichten ter beschikking aan het LECD-politie. Deze overzichten vormen de basis van deze landelijke rapportage. De regionale zaaksoverzichten bevatten een korte omschrijving van alle bekende discriminatoire incidenten (w.o. homofoob geweld). Uit de omschrijvingen wordt echter lang niet altijd duidelijk of het incident een homofobe lading heeft. Deze context is vanzelfsprekend van belang om te bepalen of er sprake is een incident gericht tegen homoseksuelen. In een aantal gevallen is daarom achterliggende mutaties opgevraagd. Ook uit de mutaties wordt niet altijd duidelijk of het slachtoffer homoseksueel is: het wordt niet altijd verteld en het wordt niet altijd gevraagd. Door dat gemis is niet altijd duidelijk of het gaat om een gedraging met antihomoseksuele gerichtheid. In twijfelgevallen werden de incidenten niet in de rapportage opgenomen. Deze werkwijze heeft uiteindelijk geleid tot een groslijst van 150 homofobe incidenten. Deze incidenten zijn vervolgens aan de hand van de zaaksoverzichten en achterliggende mutaties nader gerubriceerd/geanalyseerd. 4.2 Regionaal Discriminatie Overleg (RDO) Gelijktijdig met de verbetering van de registratie zijn in het voorjaar van 2008 door de drie koepelorganisaties stappen gezet om in elke politieregio te komen tot een goed lopend Regionaal Discriminatie Overleg (RDO). In dit overleg wordt aan de hand van het uniforme zaaksoverzicht gesproken over discriminatoire incidenten. Deze werkwijze garandeert dat bij de politie bekende incidenten (w.o. homofoob geweld) door bespreking in het RDO de aandacht krijgt die het verdient. Ook de antidiscriminatiebureau’s nemen deel aan het RDO. Door bespreking van het uniforme zaaksoverzicht is besluitvorming over de bij de deelnemende instanties bekende incidenten gegarandeerd. 4.3 Homofobe meldingen bij andere instanties Om het beeld van deze rapportage zo compleet mogelijk te maken is tenslotte informatie opgevraagd bij het meldpunt discriminatie internet (MDI) en Art.1. Gevraagd werd naar homofobe incidenten die bij deze instanties in de eerste helft van 2008 bekend zijn gemaakt. Art. 1 heeft daartoe navraag gedaan bij haar afdelingen en het MDI heeft een selectie uitgevoerd op de binnengekomen meldingen. Bezien is of de bij hen binnengekomen meldingen ook bekend zijn bij de politie. 4.4 Vraagstelling De centrale vraagstelling betreft het inzichtelijk maken van hetgeen in de eerste helft van 2008 bij de politie aan homofoob geweld bekend is geworden. Aan de hand van het beschikbare materiaal is tevens getracht een antwoord te geven op de volgende deelvragen. Is de registratie en het regionaal discriminatieoverleg in 2008 van de grond gekomen? Hoeveel discriminatoire incidenten zijn er in de eerste helft van 2008 bij de politie bekend geworden (totaal en per regio)? Hoeveel incidenten van het geheel aan discriminatoire incidenten (totaal en per regio) is homofoob? Op welke locatie vinden de incidenten plaats (HOP/openbare ruimte/ directe woonomgeving/werkplek/school/internet)? Om wat voor soort geweldsincidenten gaat het? (geweld gericht tegen personen/geweld tegen goederen/ bedreiging of intimidatie/verbaal c.q. schriftelijk beledigen en systematisch pestgedrag) Is er een relatie tussen de soort incidenten en de locatie? Wie zijn betrokken bij homofoob geweld (slachtoffers en verdachten)? Op welke wijze zijn de incidenten bij de politie bekend geworden (aangifte/meldingen/eigen waarneming)? Welk vervolg is er aan de incidenten gegeven? 10. Komt de registratie van de politie overeen met de gegevens van Art.1 en het Meldpunt Discriminatie Internet? 5. Bevindingen Na analyse van de beschikbare data luiden de bevindingen op bovengenoemde vragen als volgt. 5.1 Registratie en besluitvorming Alle 25 korpsen hebben in de maanden juli/augustus 2008 bij het LECD-politie gegevens aangeleverd over de bij hen bekende discriminatoire incidenten (w.o. homofoob geweld). Ook de dienst spoorwegpolitie van het KLPD heeft aan het verzoek voldaan. De andere diensten van de KLPD en de KMAR hebben geen gegevens aangeleverd. Vrijwel alle regio’s blijken inmiddels gebruik te maken van het uniforme zaaksoverzicht. De paar regio’s waar dit nog niet het geval is hebben aangegeven op korte termijn een conversieslag te maken. In vrijwel alle regio’s heeft in de eerste helft van 2008 een RDO plaatsgevonden. In de meeste regio’s vindt het RDO plaats met een hogere frequentie dan de Aanwijzing discriminatie voorschrijft. Geconstateerd kan worden dat de gezamenlijke inspanningen om te komen tot goed lopende RDO’s waar aan de hand van uniforme zaaksoverzichten gesproken wordt over discriminatie, in de afgelopen periode goed van de grond is gekomen. 5.2 Totaal discriminatoire incidenten Regio Discriminatoire incidenten algemeen Homofobe incidenten Percentage Groningen 16 2 12,5 Friesland 14 0 0 Drenthe 7 1 14,3 IJsselland 52 3 5,8 Twente 97 15 15,4 Noord- en Oost Gelderland ? 4 Gelderland Midden 10 1 10,0 Gelderland Zuid 119 18 (1 hc*) 15,3 Utrecht 35 4 13,3 Noord-Holland Noord 13 2 15,4 Zaanstreek-Waterland 69 2 2,9 Kennemerland 64 5 7,8 Amsterdam-Amstelland 188 39 (4 hc*) 20,7 Gooi en Vechtstreek 11 0 0 Haaglanden 31 4 12,9 Hollands Midden 35 4 13,3 Rotterdam Rijnmond 44 4 9,1 Zuid-Holland-Zuid 126 8 6,3 Zeeland 44 2 4,3 Midden-en WestBrabant 79 5 6,3 Brabant-Noord 90 5 5,5 Brabant-Zuid-Oost 180 6 3,3 Limburg-Noord 93 5 5,4 Limburg-Zuid 83 8 9,6 Flevoland 10 1 10,0 KLPD/dienst Spoorwegpolitie 2 0 0 Totalen 1512 150 10% * = Binnengekomen via project Hatecrimes Over de periode 1 januari t/m 30 juni 2008 werden in totaal 1512 discriminatoire incidenten in de politiesystemen gedetecteerd. Op jaarbasis zal daarom waarschijnlijk gesproken kunnen worden van zo’n 3000 bij de politie geregistreerde incidenten. In cijfermatig opzicht loopt Nederland dan in de pas met andere Europese landen waar de cijfers naar verhouding vergelijkbaar zijn. Ondanks de verbetering in registratie blijft sprake van een “dark number”. De lage aangiftebereidheid bij discriminatie is daar debet aan. Hoewel er qua validiteit nog een verbeterslag te maken valt, biedt de huidige registratie echter wel een goede basis voor een verantwoorde criminaliteitsbeeldanalyse (CBA) discriminatie. Dit is zeker het geval wanneer de politiegegevens worden aangevuld met de incidenten die bij het ADB in de regio zijn binnengekomen. Daardoor verbreedt de strafrechtelijke intake. Bovendien worden door een adequate registratie de incidenten zichtbaar en krijgen de (strafrechtelijke) aandacht zoals dit op grond van de Aanwijzing discriminatie is voorgeschreven. Alle geregistreerde incidenten worden immers besproken in het RDO. Uit het landelijk overzicht blijkt dat het aantal incidenten per regio sterk verschilt. Het aantal incidenten in sommige politieregio’s is aanmerkelijk hoger dan in andere vergelijkbare regio’s (bv. Gelderland-Midden / Gelderland-Zuid). Deze verschillen worden goeddeels verklaard door het gevoerde beleid. Een regio die een actief discriminatiebeleid voert kent een hoger aantal geregistreerde incidenten. De aangiftebereidheid is daar groter, incidenten worden door politiepersoneel eerder opgepakt en herkend als discriminatoir. Wanneer het bedrijfsprocessensysteem een verplichte code kent en het personeel getraind is, worden discriminatoire incidenten beter weggeschreven in het bedrijfsprocessensysteem. Een actieve contactpersoon, die regelmatig de bedrijfsprocessensystemen bevraagt met een zoekslag, krijgt meer incidenten boven tafel dan een contactpersoon die daartoe minder gelegenheid neemt of krijgt. Tenslotte worden de verschillen in de aantallen incidenten verklaard doordat nog niet alle politieregio’s de bij het Antidiscriminatiebureau binnengekomen incidenten in hun zaaksoverzicht opgenomen hebben. Zo kent de regio Brabant-Zuid-Oost een opmerkelijk hoog aantal incidenten. Uit navraag blijkt dat 62 van de 180 incidenten afkomstig zijn uit de politiesystemen en dat 118 incidenten zijn binnengekomen bij het ADB. In paragraaf 5.10 wordt nader ingegaan op de aansluiting tussen de registratie van de politie en ADB. Voor dit moment lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de registratie bij de politie goed op gang is gekomen, maar nog niet in elke regio optimaal is. 5.3 Incidenten gericht tegen homoseksuelen In totaal zijn er door de politiekorpsen 1512 incidenten als discriminatoir herkend. Van deze 1512 incidenten zijn 150 incidenten te betitelen als “homofoob geweld”. Zoals hierboven werd aangeven is daarbij een ruime definitie van “homofoob geweld” gehanteerd. In deze rapportage is “homofoob geweld” niet alleen beperkt tot incidenten waarbij sprake is van fysiek geweld tegen homoseksuelen zelf en/of hun goederen. Ook incidenten waar geestelijk geweld in het geding is (bedreiging/intimidatie/schelden en systematisch pesten) staan vermeld. Het percentage homofobe incidenten bedraagt 10 procent, hetgeen aanmerkelijk hoger ligt dan tot dusverre uit andere registraties naar voren kwam. Een mogelijk verklaring voor de discrepantie betreft de reikwijdte van registratie. Deze is ruim omdat niet slechts is gekeken naar zuivere discriminatie, maar ook naar commune delicten waarbij discriminatie als motief een rol heeft gespeeld. De belangrijkste constatering is dat een substantieel deel van de bij de politie bekende incidenten homofoob geweld betreft. Veel slachtoffers weten de weg naar de politie te vinden. Door de nieuwe wijze van registeren worden homofobe incidenten zichtbaar gemaakt en in het RDO ter besluitvorming voorgelegd aan het bevoegde gezag (Justitie). Uit het totaaloverzicht blijkt dat er per regio aanmerkelijke verschillen zijn. In Friesland en Gooi en Vechtstreek zijn bij de politie geen homofobe incidenten bekend. Hetzelfde geldt voor de spoorwegpolitie. Opmerkelijk is voorts het hoge percentage homofoob geweld in sommige regio’s zoals Amsterdam-Amstelland en Gelderland-Zuid en Twente. Opvallend is ook dat Amsterdam in vergelijking tot Rotterdam, in relatief opzicht een aanzienlijk hoger aantal incidenten kent. Opmerkelijk zijn ook de grote verschillen tussen vergelijkbare gebieden zoals de regio’s in Gelderland en Brabant. Uit de cijfers tekent zich tevens een onderscheid af tussen grootstedelijk gebied en platteland. In de meeste rurale regio’s worden minder homofobe geregistreerd, zowel in absoluut als relatief opzicht. De conclusie dat het risico om slachtoffer te worden van homofoob geweld in de ene regio hoger is dan in de ander, lijkt op het eerste gezicht gerechtvaardigd, maar is wat te kort door de bocht. Evenals hiervoor werd gesteld zijn de verschillen op dit moment eerder te verklaren uit het beleid dat men per regio voert. De regio’s die intensief werk maken van de aanpak van homofoob geweld krijgen een groter aantal incidenten aan de oppervlakte. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de cijfers van Gelderland-Zuid waar het overgrote deel van de homofobe incidenten door getraind personeel werd weggeschreven onder de speciaal daartoe aangemaakte projectcode “hatecrime” Ook het Amsterdamse politiepersoneel is getraind in het herkennen en adequaat reageren op discriminatie. In de regio Twente is een projectleider tijdelijk vrijgemaakt die zich o.a. bezig heeft gehouden met het op orde brengen van de registratie en specifiek heeft gezocht naar homofoob geweld. Kortom: in kwantitatief opzicht worden opmerkelijke verschillen goeddeels bepaald door het feit dat er verschillen zijn in de wijze waarop de politieregio’s inhoud geven aan het eigen discriminatiebeleid. 5.4 Locatie incident In de zaaksoverzichten van de verschillende politieregio’s staat de gemeente benoemd waarin het incident zich heeft voorgedaan. Zodoende kan het openbaar bestuur -wanneer een strafrechtelijke aanpak niet mogelijk is of niet volstaat- bezien waar bestuurlijke vervolgactie nodig is. Het is een regionale verantwoordelijkheid om aan deze bestuurlijke follow-up nader invulling te geven. In deze landelijke rapportage zijn de incidenten daarom niet gerubriceerd naar gemeente. Deze gegevens zijn wel in elke regio beschikbaar. Uit de aangeleverde informatie blijkt dat de 150 registreerde homofobe geweldincidenten zich afspeelden op de volgende locaties. Homo-ontmoetingsplaats/homokroeg 23% Directe woonomgeving 26% Openbare ruimte (straat, supermarkt, openbaar vervoer) 32% School 6% Werkomgeving 6% Internet 7% Uit voorgaande cijfers valt op te maken dat een aanzienlijk deel van de incidenten zich afspeelt op homo-ontmoetingsplaatsen (HOP’s) en zgn. homokroegen. Het risico om op die locaties het slachtoffer te worden van homofoob geweld is relatief groot. Deze plaatsen blijken bij de politie lang niet altijd bekend te zijn . Belangenorganisaties zijn bovendien niet altijd bereid om daar meer zicht op te geven uit vrees voor ongewenste politieacties en de bescherming van de anonimiteit van hun achterban. Daarbij komt dat het algemeen bekend is dat de bezoekers van HOP’s omwille van de door hen gewenste anonimiteit niet graag melding maken van de daar ter plekke ervaren incidenten. Het feitelijk aantal incidenten rondom HOP’s zal daarom waarschijnlijk aanmerkelijk hoger liggen. Tevens blijkt uit diepteanalyses dat rondom sommige HOP’s veel overlastmeldingen gemuteerd staan. Een drietal incidenten rondom HOP’s die in deze rapportage zijn opgenomen betreffen zgn. “onbeantwoorde avances” waarbij een toevallige passant met geweld reageerde op de toenadering van een bezoeker. Uit de cijfers blijkt ook dat homofoob geweld zich niet alleen in de openbare ruimte afspeelt, maar ook in veel gevallen reikt tot de beslotenheid van de eigen woonomgeving. Homofoob geweld komt daarmee letterlijk en figuurlijk bij het slachtoffer binnen. Tussen de incidenten op school (9), de werkomgeving (9) en internet (11) is sprake van een zekere overlap. De incidenten op school betreffen allen incidenten waarbij leerlingen of hun ouders aan de bel trokken. Van de negen incidenten in de werkomgeving, gaat het in vier gevallen om een docent die door leerlingen vanwege zijn geaardheid wordt lastiggevallen. Bij de incidenten die zich op het internet afspeelden gaat het ook vaak om incidenten tussen leerlingen onderling of leraren die door zijn leerlingen vanwege zijn geaardheid digitaal te kijk wordt gezet. Opvallend is de grofheid van een aantal van deze incidenten. Soorten homofoob geweld De geregistreerde homofobe incidenten zijn –op basis van de aangeleverde casusbeschrijvingen- nader gespecificeerd. Omwille van een goede beeldvorming is niet gekozen voor een sluitende juridische kwalificatie (mishandeling/vernieling/discriminatie) maar een meerzeggende onderverdeling. Uit bestudering van de politieregistraties blijkt het woord “homo” of de Marokkaanse vertaling “zemel” in menige “gewone” conversatie gemeengoed te zijn en is van strafbare discriminatie of belediging lang niet altijd sprake. In deze rapportage is aan deze vorm van taalverruwing geen aandacht besteed. Toch is het vermeldenswaardig omdat uit een aantal incidenten blijkt dat het frequente gebruik van het woord “homo” door jongeren en/of hun ouders op enige moment wel als grievend ervaren wordt en de politie om hulp gevraagd wordt. Fysiek geweld tegen (vermeende) homoseksuelen 28% Geweld tegen goederen (bv. vernieling/bekladding) 11% Bedreiging/intimidatie. 23% Verbaal of schriftelijk geweld (uitschelden/ kwetsende briefjes/berichten op internet/systematisch pestgedrag 33% Overig 5% In een aantal gevallen was er sprake van een combinatie van bovengenoemde kwalificeringen. In dat geval werd een kwalificatie gekozen die het meest typerend was of gekozen voor de “meest ernstige” gedraging (bv fysiek geweld i.p.v. vernieling goed). Bij fysiek geweld gaat het niet alleen om het klassieke “potenrammen” maar ook om incidenten als verkrachting, diefstal met geweld en afpersing. Geweld tegen goederen bestaat veelal uit het bekladden van woningen, of het bekrassen van auto’s met teksten waarbij het de intentie om iemand in zijn of haar geaardheid te treffen evident was. Bij bedreigingen en intimidatie gaat het om eenmalige acties, veelal in de openbare ruimte. Intimidatie –soms grenzend aan belaging- strekt zich echter soms ook uit over een periode van enkele jaren. Het gros van het geweld is verbaal. Daarbij valt op dat er bij de politie door slachtoffers slechts melding wordt gemaakt van de wat forsere incidenten. Incidenten als nafluiten en naroepen komen in de registraties nauwelijks voor. 5.6 Relatie locatie en soort geweld Wanneer de locatie van het incident wordt vergeleken met het soort geweld tekent zich een duidelijk patroon af. Uit de registratiegegevens blijkt dat fysiek geweld met name voorkomt op HOP. In de eigen woonomgeving blijkt vooral sprake van intimidatie en bedreiging en vernieling van goederen. Op het internet/school/werk gaat het vooral om verbaal geweld en systematische pesterijen. In de openbare ruimte komt men alle vormen van geweld tegen. 5.7 Slachtoffers en verdachten Ten aanzien van achtergrond van slachtoffers en verdachten valt het volgende te noteren. Slachtoffers Man 89% Vrouw 3% Transseksueel 1 % Algemeen (bv. kroegbezoekers) 7% Verdachten Man 39% Groep personen (overwegend mannelijke samenstelling) 46% Vrouw 4% Onbekend 11% Homofoob geweld blijkt in overwegende mate een mannelijke aangelegenheid. De leeftijd van slachtoffers en verdachten wordt niet systematisch geregistreerd. Uit de registraties komt het beeld naar voren dat het veelal gaat om jeugdige verdachten en dat het aantal “overtuigingsdaders” een duidelijke minderheid vormt. In 86% van de gevallen wordt een autochtoon als verdachte(n) aangewezen of wordt geen verdachte benoemd. In 21 van de 150 gevallen (14%) werd door het slachtoffer een allochtoon als dader aangewezen. Daarbij wordt aangetekend dat negen van de 21 incidenten zich voordeden in Amsterdam. Ook (homoseksuele) allochtonen zijn met enige regelmaat het slachtoffer van homofoob geweld. Daarbij zijn de verdachten veelal autochtoon. Tenslotte valt op te merken dat in een drietal gevallen er sprake was van huiselijk geweld tegen homoseksuelen. 5.8 Intake politie Uit de registraties blijkt dat de incidenten op verschillende manieren ter kennis zijn gekomen van de politie. De intake bleek plaats te vinden langs drie lijnen. Aangifte door slachtoffer of diens vertegenwoordiger 61% Melding door slachtoffer of diens vertegenwoordiger 37% Ambtshalve (mutatie door opsporingsambtenaar) 2% Op grond van de Aanwijzing discriminatie dient de ontvangende opsporingsambtenaar bij een melding zorgvuldig af te wegen of een aangifte niet meer in de rede ligt. Uit de zaaksoverzichten blijkt niet goed of deze beleidslijn bij meldingen consequent wordt gehanteerd. Het hoge percentage aangiften doet dit wel vermoeden. In enkele gevallen gaf de melder zelf aan dat hij aangifte zou komen doen (en kwam vervolgens niet opdagen) of gaf de melder aan pas aangifte te willen doen als de politie een concrete verdachte in beeld zou krijgen. In dit verband is het vermeldenswaardig dat een aantal aangevers uit hun nabije omgeving (een familielid/vriend/collega) werden gestimuleerd om aangifte te doen. Bij minderjarigen zijn het veelal de ouders die zich melden bij de politie. Het gaat dan veelal om pestgedrag op school of internet. De ambtshalve acties betreffen mutaties die politieagenten opmaakten omdat ze rondom een homo-ontmoetingsplaats een vermeldenswaardige situatie aantroffen. De aanwijzing discriminatie gaat uit van een actieve houding van de politie en maakt het mogelijk om ambtshalve op te treden tegen discriminatie. In geen enkel geval werd ambtshalve proces-verbaal opgemaakt van homofoob geweld. Tenslotte valt op te merken dat slechts enkele aangiften rechtstreeks via HYPERLINK "http://www.hatecrimes.nl" www.hatecrimes.nl binnengekomen is. Op het eerste gezicht lijkt de waarde van deze pilot met name te zitten in vergroting van de bewustwording van het politiepersoneel zelf: zij herkennen discriminatie eerder en muteren op meer adequate wijze. 5.9 Vervolgactiviteiten politie Op de uniforme zaaksoverzichten wordt melding gemaakt van de wijze waarop door de politie gereageerd is op de discriminatoire incidenten. Een dergelijke werkwijze is ook gevolgd bij de homofobe incidenten. Niet alle regio’s blijken de vervolgacties even duidelijk te noteren, laat staan te motiveren. Bij onderstaande gegevens dient voor ogen gehouden te worden dat de rapportage ziet op een vrij recente periode. Veel incidenten waren ten tijde van het inzenden van de zaaksoverzichten nog in behandeling en/of moesten voor besluitvorming nog besproken worden in het RDO. De volgende vervolgacties van de politie zijn te onderscheiden. Aanhouding verdachte(n) 20% (Lopend) onderzoek 23% Geen opsporingsindicatie 33% Bemiddeling politie 11% Geen actie ovv slachtoffer zelf 7% Overige activiteiten 6% Bij 30 van de 150 incidenten werd spoedig een verdachte aangehouden. Uit de cijfers kunnen –doordat veel zaken nog niet zijn afgehandeld- geen verantwoorde conclusies getrokken worden over de verdere vervolging. Hetzelfde geldt ten aanzien van de nog lopende onderzoeken. Wellicht dat in de afgelopen maanden nog verdachten zijn aangehouden of op korte termijn zullen worden aangehouden. In 33% van de gevallen was er geen sprake van opsporingsindicatie. Op grond van de aanwijzing discriminatie is het uitgangspunt dat bij alle aangiften opsporingsonderzoek wordt gedaan naar de identiteit van de verdachte en dat het proces-verbaal wordt voltooid en wordt ingestuurd naar het parket. Uit de zaaksoverzichten blijkt lang niet altijd wat de politie aan actie ondernomen heeft alvorens te besluiten dat geen opsporingsindicatie aanwezig is. Ook is niet duidelijk of naar aanleiding van het RDO alsnog besloten werd om (nader) onderzoek te doen. Tevens blijkt lang niet altijd welk vervolg er dan wel aan een incident zonder opsporingsindicatie gegeven is. Voorstelbaar is dat andere instanties (bijvoorbeeld school of corporatie) de zaak oppakt. In zestien gevallen werd door de politie besloten tot bemiddeling. Ondanks het feit dat de Aanwijzing discriminatie voorschrijft dat terughoudend met bemiddeling dient te worden omgegaan (opsporing is het uitgangspunt), gaat de politie daar toch regelmatig toe over. Opmerkelijk zijn de gevallen (7%) waarin het slachtoffer een incident wel ter kennis brengt van de politie (als melding of aangifte) maar daarbij nadrukkelijk aangeeft (nog) geen actie te willen. Deze wens wordt dan vaak door de politie geaccepteerd, maar in een incidenteel geval ging de politie na overleg toch tot actie over. In een aantal gevallen werd anderszins actie ondernomen. Op initiatief van de politie werden teksten/foto’s van het internet verwijderd of werden (ambtshalve) meldingen meegenomen in een HOP-project. 5.10 Registratie homofoob geweld bij Art. 1 en MDI In de Aanwijzing discriminatie wordt bijzondere aandacht besteed aan de verwerving van discriminatiezaken. Een goed georganiseerde intake zorgt ervoor dat incidenten voorzien kunnen worden van een passende reactie. Het RDO speelt bij de verwerving een belangrijke rol. In het RDO worden de incidenten besproken die zowel bij de politie als bij het antidiscriminatiebureau´s zijn binnengekomen. Door deze werkwijze worden incidenten binnen het bereik van het strafrecht gebracht en de voortgang bewaakt. Omwille van de voortgangsbewaking worden de ADB-incidenten die zich voor een strafrechtelijk reactie lenen op het uniforme zaaksoverzicht geplaatst. Bij voorkeur geschiedt dat voorafgaande aan het RDO. Een enkele contactpersoon van de politie heeft voorafgaande aan het RDO contact met de lokale afdeling van het COC om te vernemen of hen nog vermeldenswaardige incidenten bekend zijn. Om te verifiëren of de afstemming tussen politie en ADB inmiddels gemeengoed is, is door Art.1 een inventarisatie gemaakt van alle homofobe incidenten die in de eerste helft van 2008 bij de afdelingen zijn aangebracht. Het gaat om groslijst van 94 incidenten. Vergelijking met de groslijst van de politie (150) incidenten laat zien dat slechts 27 van de 94 ADB-incidenten voorkomen op de groslijst van de politie. Slechts twee regio’s hebben een vrijwel volledige match: alle homofobe incidenten op de ADB-lijst zijn ook terug te vinden in de zaaksoverzichten De discrepantie tussen politie- en ADB-gegevens zal de komende tijd nader geanalyseerd worden. Het uiteindelijke streven is om voorafgaande aan het RDO de politiegegevens op het zaaksoverzicht te completeren met de bij de ADB bekende incidenten. Ook het meldpunt discriminatie internet (MDI) krijgt regelmatig meldingen van uitingen op het internet gericht tegen homoseksuelen. In de eerste helft van 2008 ontving het MDI in totaal 404 meldingen. In 17 gevallen ging het om strafwaardige uitingen gericht tegen homoseksuelen. Het betreft goeddeels uitingen op sites die veel bezocht worden door Nederlanders van Marokkaanse afkomst. Als regel onderneemt het MDI naar aanleiding van de melding actie in de richting van de overtreder/provider. In bijna alle situaties leidt dit tot vrijwillige verwijdering, zo ook in de bovengenoemde zeventien situaties. Van strafwaardige uitingen die niet vrijwillig worden verwijderd, wordt aangifte gedaan. De incidenten worden besproken in een afzonderlijk overleg met Justitie Amsterdam en het LECD-politie. 6. Conclusies Uit bovenstaande bevindingen kunnen de volgende hoofdconclusies worden getrokken. Het regionaal discriminatie overleg (RDO) is in alle politieregio’s goed van de grond gekomen. Incidenten waarbij discriminatie als motief een rol speelt worden door de politie vanaf 2008 op uniforme wijze geregistreerd. Door de nieuwe wijze van registreren krijgt de politie ongeveer zes keer zoveel discriminatoire incidenten in beeld dan voorheen. Naar schatting zullen op jaarbasis ruim 3000 incidenten in het RDO besproken worden. In de eerste helft van 2008 zijn in de politiesystemen 1512 discriminatoire incidenten gedetecteerd. In 150 gevallen gaat het om homofoob geweld. Ondanks een lage aangiftebereidheid weet een deel van de slachtoffers de weg naar de politie, ADB of MDI te vinden. De aangiftebereidheid of een aarzeling om een aangifte door te zetten kan mede gestimuleerd worden door personen uit de naaste leefomgeving van het slachtoffer Politieregio’s die een actief antidiscriminatiebeleid voeren krijgen de meeste incidenten in beeld. Daardoor kan adequater gereageerd worden op antihomoseksueel geweld. Een substantieel deel van het homofoob geweld (23%) speelt zich af rondom homo-ontmoetingsplaatsen. Slechts enkele regio’s voeren daartoe een specifiek beleid. Het grote aantal bekende incidenten en de hevigheid ervan rondom HOP’s noodzaakt tot extra inspanningen bij de politie om de veiligheid van bezoekers te garanderen Er is een correlatie tussen de locatie waar incidenten zich afspelen en het soort geweld. Geweld tegen personen doet zich met name voor op HOP’s. In de eigen woonomgeving is met name sprake van intimidatie/bedreiging en geweld tegen goederen. Op het internet/school/werk komen verbaal geweld en systematische pesterijen relatief veel voor. Uit de registratiegegevens van de politie blijkt dat homofoob geweld een aangelegenheid die vooral mannen betreft: zowel als slachtoffer als verdachte. In 14% van de incidenten geeft het slachtoffer zelf aan dat de verdachte allochtoon is. In Amsterdam is dat aandeel groter. Bij de intake vraagt de afstemming met andere instanties zoals de ADB’s , het MDI en COC aandacht. De wijze waarop de politie vervolg geeft aan de intake vraagt om aandacht. Er wordt niet gewerkt met streefcijfers (bv. percentage aanhoudingen), de registraties bieden geen duidelijkheid rondom de besluitvorming omtrent verdere vervolging. Partijen blijken –anders dan de Aanwijzing discriminatie voorstaat- bemiddeling als zinvolle reactie op sommige vormen van homofoob geweld te zien Doordat veel incidenten niet strafrechtelijk verwijtbaar zijn en repressie alleen niet volstaat, is het noodzakelijk dat ook andere personen en instanties hun verantwoordelijkheid nemen om antihomoseksueel gedrag te bestrijden. Antidiscriminatiebureaus hebben hier - aanvullend op het RDO - een uitgesproken taak. De bureaus bieden slachtoffers bijstand en hebben zicht op en toegang tot diverse afdoeningsmogelijkheden. Daarnaast ligt hier vooral ook een taak voor gemeenten, scholen, woningbouwcorporaties en websitebeheerders. PAGE Landelijk ExpertiseCentrum Diversiteit PAGE PAGE 2 Rapportage homofoob geweld September 2008 Apeldoorn, september 2008 “Monitor racisme@extremisme, opsporing en vervolging in 2006”, pg. 44, Anne Frank Stichting/Universiteit Leiden, Amsterdam 2007 “Strafbare Discriminatie” pg. 236 Willem Pompe Instituut, Universiteit Utrecht, Utrecht, december 2007 Discriminatoire incidenten wordt bij de politie vaak weggeschreven als commuun delict (bv. mishandeling of belediging). De eerste ervaringen met BVH zullen in november 2008 tijdens een meeting van de contactpersonen discriminatie besproken worden. Brief van Minister van OCW, mede namens Justitie en BZK, 9 oktober 2007, kenmerk DE/RV/2007/39475 De portefeuille discriminatiebestrijding is ondergebracht bij het Landelijk Expertise Centrum Diversiteit (LECD) van de Nederlandse politie. Contactpersoon is mr. Floris Tas Het uniforme zaaksoverzicht is gebaseerd op het zaaksoverzicht dat reeds langere tijd in de regio Amsterdam-Amstelland gehanteerd wordt. Inmiddels is zeker gesteld dat het nieuw in te voeren BVH een discriminatiecode kent. Discriminatoire incidenten zullen daardoor in de nabije toekomst juist en herkenbare weg te schrijven zijn. Pas onlangs is begonnen met de uitrol van BVH in een tiental korpsen. De afronding van deze implementatie is voorzien per einde 2009. Op 19 november 2008 zullen de contactpersonen discriminatie hun eerste ervaringen terzake bespreken. Tijdens deze expertmeeting waren de deelnemers aan de verschillende RDO’s aanwezig. Deze keuze is bevestigd middels een gezamenlijke brief van het College van PG’s en de voorzitter van de Raad van Hoofdcommissarissen en Art.1 d.d. 8 april 2008 In deze brief wordt de regiokorpsen gevraagd om aan het LECD-politie te rapporteren over homofobe geweldsincidenten die zich in de eerste helft van 2008 hebben voorgedaan. Codes F50 of 753 Er werd o.a. gezocht op woorden als “homofoob”, “homo” en “flikker”. Tijdens een expertmeeting in november zal niet alleen het werken met de zaaksoverzicht geëvalueerd worden, er zal ook getracht worden te komen tot een uniforme query zodat de registraties verder geoptimaliseerd worden. Vertrouwelijke analyse politieregio Brabant-Noord d.d. 11 augustus 2008 Zo is niet altijd duidelijk of de bewoner van een huis waar met meterhoge letters het woord “homo” op de stoep geschreven werd, ook daadwerkelijk homoseksueel is. Incidenten waarbij het scheldwoord “homo” gebruikt werd, zijn niet meegenomen in de rapportage. Dat had de lijst met incidenten aanmerkelijk langer gemaakt. Wanneer uit de context bleek dat het woord “homo” gebezigd werd om iemand daadwerkelijk in zijn of haar geaardheid te treffen, is het incident wel opgenomen in de registratie. De Aanwijzing Discriminatie 2007 schrijft voor dat in elke politieregio minimaal twee keer per jaar een RDO plaatsvindt. In de meeste regio’s ligt deze frequentie hoger. Het RDO wordt voorgezeten door een discriminatieofficier. Overige deelnemers zijn de contactpersoon vanuit de politie en een vertegenwoordiger van het ADB. Soms neem ook een vertegenwoordiger van het bestuur deel aan het RDO. In de regio Twente is het COC uitgenodigd om deel te nemen aan het overleg. HYPERLINK "http://www.meldpunt.nl" www.meldpunt.nl en www.art1.nl De regio’s Rotterdam-Rijnmond, Noord-Oost Gelderland, Noord-Holland-Noord, Kennemerland en Flevoland zijn bezig met de conversieslag naar het uniforme zaaksoverzicht. Van de KLPD (uitgezonderd de dienst spoorwegpolitie) en de KMAR is niet bekend of zij zullen aansluiten bij de landelijke werkwijze. Zij waren wel vertegenwoordigd tijdens de expertmeeting op 20 maart 2008 Dit bleek bij een enquête die gehouden werd tijdens de expertmeeting op 20 maart 2008; veel regio’s komen vier keer per jaar bijeen. Zie: rapportage van European Union Agency For Fundamental Rights, Racist Violence and Crime in the EU 2006. Qua registratie staat de Nederlandse politie tezamen met o.a. Bulgarije, Litouwen en Letland met 525 incidenten in de categorie “limited data”. Begin 2009 zal de eerste CBA over 2008 gemaakt worden. Het ADB in Eindhoven heeft goede contacten met ander instanties die met kwetsbare groeperingen te maken hebben zoals bv sociaalraadslieden. Hiermee wordt een optimale laagdrempeligheid nagestreefd. Dit naar analogie van de aanpak van “huiselijk geweld” waar vanwege de impact ook geestelijk geweld is begrepen. Gelderland-Zuid en Amsterdam-Amstelland zijn de proeftuinregio’s voor het op 20 maart 2008 gestarte project “hate-crimes” Projectleider tbv IJsselland en Twente wordt gefinancierd door de provincie Overijssel. Nav het onverklaarbaar grote aantal meldingen zijn de lokale afdelingen van het COC recentelijk uitgenodigd om deel te nemen aan het RDO. In sommige regios neemt een vertegenwoordiger van het lokaal bestuur deel aan het RDO. Tijdens de expertmeeting van maart 2008 was de aansluiting tussen RDO-bestuur een belangrijk thema. Uit de vertrouwelijke analyse van Brabant-Noord bleek van een fluïde verschijnsel: de plaatsen van samenkomst verplaatsen zich regelmatig. De recente politieactie rondom de HOP aan de A58 lijkt dit beeld te bevestigen. Overigens blijkt uit de diepteanalyse die in Brabant-Noord is uitgevoerd van een fors aantal overlastmeldingen rondom HOP’s; deze zijn niet meegenomen in de rapportage. Deze kwalificatie is vanuit wetenschappelijk oogpunt arbitrair: voor velen is de impact van systematisch pesten ingrijpender is dan de bekrassing van een auto. Uit het zaaksoverzicht van Gelderland-Zuid bleek de genoten training en een project rondom een HOP te leiden tot een grotere ambtshalve alertheid Zo maakt de media in augustus melding van een aanhouding in een spraakmakende verkrachtingszaak op een HOP te Nijmegen Het betreft de regio’s Twente en IJsselland.