Bericht Arbeidsmarkt November 2008
Bijlage
Nummer: 2008D16521, datum: 2008-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Bericht Arbeidsmarkt november 2008 (2008D16519)
Preview document (š origineel)
Bericht Arbeidsmarkt November 2008 Inhoudsopgave Samenvatting Werkgelegenheid en werkloosheid Ontwikkeling conjunctuur en arbeidsmarktvooruitzichten Werkgelegenheid Werkloosheid Box 1 Project Leren & Werken Box 2 Langer werken van ouderen: voortgang stimuleringsregeling leeftijdsbewust beleid Uitkeringen Werkloosheidsuitkeringen Bijstand/WWB-uitkeringen Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen Re-integratie Uitstroom naar werk binnen 24 maanden na re-integratieondersteuning Indicatoren CWI bemiddeling Indicatoren UWV re-integratie Ketenindicatoren Box 3 Afbouw gesubsidieerde arbeid/Inzet loonkostensubsidies gemeenten Box 4 IWI-onderzoeken Box 5 Eindevaluatie pilot no risk polis en premiekorting Box 6 Kosten en baten van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen Wet Sociale Werkvoorziening Wsw-statistiek 2007 Kerngegevens arbeidsmarkt Samenvatting Economische groei, werkgelegenheid en werkloosheid Het conjunctuurbeeld was eind oktober over de top heen. De economie groeit minder snel. De consumenten waren in oktober somberder gestemd over de economie. De indicator voor het vertrouwen van producenten in de industrie toont een sterke afname. Onder de zakelijke dienstverleners is de stemming nu ook omgeslagen. De ondernemers werden zeer somber over het economisch klimaat. De inflatie was in oktober met 2,8 procent lager dan in de voorgaande maanden. De werkloosheid blijft dalen. In het derde kwartaal van 2008 telde Nederland 284 duizend werklozen. Na seizoenscorrectie komt het aantal uit op 292 duizend (3,8 procent van de beroepsbevolking). Het tempo van de daling neemt af. De netto arbeidsdeelname is in het derde kwartaal van 2008, in vergelijking met het voorgaande kwartaal opnieuw iets toegenomen: van 67,4 naar 67,7 procent, voor seizoen gecorrigeerd. Ook het absoluut aantal werkenden steeg licht, en wel van 7.710 naar 7.717 duizend. In het tweede kwartaal van 2008 waren er 154 duizend banen van werknemers mĆ©Ć©r dan in hetzelfde kwartaal van 2007. De meeste groei zit in de zakelijke dienstverlening. Het aantal vacatures bleef op een hoog niveau. Eind derde kwartaal 2008 stonden er 252 duizend vacatures open (voor seizoen gecorrigeerd). De grootste stijging deed zich voor in de niet-commerciĆ«le dienstverlening. Het aantal ontslagaanvragen via het CWI vertoonde de afgelopen jaren een dalende tendens. Het eerste halfjaar van 2008 liet echter bijna geen verdere daling meer zien. Het aantal ontslagaanvragen kwam toen op 13 duizend. Het aantal ontbindingsverzoeken bij de kantonrechter daalde vorig jaar nog fors; ook hier een stabilisatie in het eerste halfjaar van 2008. Uitkeringen Bij alle uitkeringstypen is al enkele jaren sprake van een voortdurende daling. Van begin 2006 tot september 2008 daalde het aantal WW-uitkeringen met 145 duizend, de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met 57 duizend en de bijstandsuitkeringen (tot augustus 2008) met 63 duizend. Wel zien we dat vooral bij arbeidsongeschiktheid de daling begint af te vlakken. Nu het voor jongeren steeds makkelijker wordt om aan het werk komen ā en de instroom in de uitkering moeilijker - wordt het aandeel van ouderen in de uitkeringen steeds hoger. Re-integratie Niet iedereen heeft ondersteuning nodig bij het vinden van een baan. Alleen die uitkeringsgerechtigde of werkloze die dat niet op eigen kracht kan, dient in de visie van het kabinet ondersteund te worden bij het verkleinen van de afstand tot regulier werk. Uitstroom naar werk binnen 24 maanden na re-integratieondersteuning In de SZW-begroting, artikel 47 is als tweede operationele doelstelling opgenomen āhet bevorderen van arbeidsinpassing in regulier werk van uitkeringsgerechtigden en werklozen die dat niet op eigen kracht kunnenā. Daaraan gekoppeld is een indicator die meet āde arbeidsinpassing in regulier werk binnen 24 maanden na start re-integratieondersteuning gericht op regulier werkā en een kengetal dat een nadere uitsplitsing geeft naar groepen. Voor deze indicator is het CBS gevraagd een nulmeting uit te voeren. Onlangs zijn hiervan de gegevens beschikbaar gekomen voor diegenen die met een traject zijn gestart in 2005. Het voorlopige percentage van de indicator is 56,2%. De voorlopige percentages van de kengetallen zijn 50,7 71,2, 46,5 en 70,6% voor respectievelijk mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering, een WW-uitkering, een bijstandsuitkering en niet-uitkeringsgerechtigden. Indicatoren CWI CWI vormt het eerste loket in de keten van werk en inkomen voor mensen die op zoek zijn naar werk en/of een uitkering. De dienstverlening van CWI is er op gericht werkzoekenden zo snel mogelijk naar werk terug te leiden en zo mogelijk instroom in een uitkering te voorkomen. Voor zover dat niet lukt, zorgt CWI voor behandeling van de aanvraag van een uitkering. In totaal zijn bijna 440.000 vacatures via het CWI bekend geworden (op een totaal van ca. 770.000). Het transparantiebereik kwam daarmee op 56,8 procent, bij een streefwaarde van 60 procent. Het aantal niet-werkende werkzoekenden kwam eind september 2008 uit op 409.000, fors minder dan 458.300 van eind 2007. Dit is lager dan het laagste niveau in de vorige hoogconjunctuur. Van de 312.070 werkzoekenden die zich in de eerste 8 maanden van 2008 meldden vonden tot dusver 190.348 een nieuwe baan. De preventiequote betreft het aandeel werkzoekenden met indicering WW of WWB dat uiteindelijk geen beroep doet op deze uitkering. De gerealiseerde preventiequote WW lag hoger dan de jaarnorm van 20 procent. Ook de gerealiseerde preventiequote WWB in de eerste 8 maanden van 2008 lag met ruim 58% iets hoger dan het streefcijfer. De uitstroomquote betreft het aandeel uitkeringsgerechtigden dat binnen zes maanden na instroom in de uitkering weer is uitgestroomd uit het CWI-bestand. Van de werkzoekenden route A heeft 65 procent binnen 6 maanden de WW-uitkering beĆ«indigd. Dit is hoger dan de streefwaarde van 60 procent. De gerealiseerde uitstroomquote WWB voor route A bedraagt in de eerste 8 maanden ruim 44 procent (streefwaarde 52 procent). Het resultaat blijft volgens CWI achter bij de norm omdat de doelgroep WWB-ers moeilijker wordt. Indicatoren UWV Personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en cliĆ«nten die na 6 tot 12 maanden begeleiding door het CWI nog geen regulier werk hebben gevonden worden ā indien zij een WW-uitkering ontvangen - bij hun re-integratie begeleid door het UWV. De plaatsingspercentages van trajecten met instroom tot en met 2005 zijn voor de WW en AG respectievelijk 45,3 en 33,9%. Van de trajecten die in 2006 en 2007 zijn gestart, is pas een kleiner deel afgerond, zodat de plaatsingspercentages nog zullen oplopen. In 2008 is het doel van UWV dat 90% van de klanten dat 1 jaar uitkering ontvangt, een aanbod van de re-integratiecoach heeft gekregen; met een score van 93% over de eerste acht maanden van 2008 voldoet UWV aan die doelstelling. Met de arbeidsuitstroomquote meet UWV het effect van de begeleiding door te kijken naar het aantal naar werk uitgestroomde klanten ten opzichte van het totaal aantal uitgestroomde klanten na beĆ«indiging van de re-integratieaanpak. De score over de eerste acht maanden van 2008 ligt net boven de doelstelling van 45% uit het UWV-Jaarplan. Ketenindicatoren De in SUWI neergelegde verantwoordelijkheidsverdeling op het gebied van werk en inkomen maakt het noodzakelijk dat de ketenpartners CWI, UWV en gemeenten bij het realiseren van de doelstelling werk boven inkomen met elkaar samenwerken. Voor het meten van de gezamenlijke prestaties zijn zogeheten ketenprestatie-indicatoren ontwikkeld. Dit proces is nog in ontwikkeling. De ketenpreventiequote betreft het aandeel werkzoekenden met indicering dat uiteindelijk geen beroep doet op een uitkering. De ketenpreventiequote WW na het tweede tertaal van 2008 bedraagt 25%. De ketenuitstroomquote bedraagt 80%. Tabel 1: Cijfers arbeidsmarkt en re-integratie 2007 2008 2e kwartaal 3e kwartaal Werkloosheid 4,5 4,0% 3,8% Ontslagaanvragen 27.500 6.500 6.100 Netto arbeidsparticipatie 66,2 67,4 67,7 Banen van werknemers, absoluut 7.829.000 8.005.000 . Banen van werknemers, arbeidsjaren 5.912.000 6.028.000 . Openstaande vacatures (seiz.gecorr.) 240.000 240.000 252.000 WW-uitkeringen 215.000 169.000 . Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen 849.000 840.000 . WWB 288.000 268.000 . Jaarcijfers 2007 Norm 2008 Realisatie t/m aug.2008 Aantal vervulde vacatures CWI 106.051 95.000 72.788 Preventiequote WW 24,1% 20% 25,4% Preventiequote WWB 55,8% 55% 58,1% Uitstroomquote WW 72,0% 60% 65,4% Uitstroomquote WWB 70,5% 52% 44,3% 1. Werkgelegenheid en werkloosheid 1.1 Ontwikkeling conjunctuur en arbeidsmarktvooruitzichten Het conjunctuurbeeld was eind oktober over de top heen. De economie groeit minder snel. De productie van de industrie was in augustus ruim 1 procent lager dan een jaar eerder. Het volume van de uitvoer was bijna 4 procent groter. De consumenten waren in oktober somberder gestemd over de economie. De indicator voor het vertrouwen van producenten in de industrie zakte van -0,5 in september naar -6,1 in oktober. Dit is de grootste afname ooit waargenomen. Onder de zakelijke dienstverleners is de stemming nu ook omgeslagen. De ondernemers werden zeer somber over het economisch klimaat. De inflatie was in september met 3,1 procent iets lager dan in augustus; in oktober liep zij verder terug naar 2,8 procent. Het aantal vacatures bleef op een hoog niveau. De werkloosheid is in de afgelopen zes jaar niet zo laag geweest. Het aantal uitzenduren steeg licht. Het aantal banen van werknemers was 2,0 procent hoger dan in het tweede kwartaal van 2007. 1.2 Werkgelegenheid In het tweede kwartaal van 2008 waren er 154 duizend banen van werknemers mĆ©Ć©r dan in hetzelfde kwartaal van 2007. De meeste groei zat wederom in de zakelijke dienstverlening. Een belangrijk deel daarvan waren uitzendbanen. Deze banen worden gemeten bij de uitzendbureaus (dus bij zakelijke dienstverlening), ook als de uitzendkrachten in andere bedrijfstakken aan het werk zijn, bijv. in de industrie of in het vervoer. Het aantal banen bij de overheid bleef gelijk, die in de landbouw en visserij liepen terug (zie figuur 1). Figuur 1: Mutatie aantal banen naar sector (%), 2e kwartaal 2008 t.o.v. 2e kwartaal 2007 Bron: CBS Arbeidsdeelname De netto arbeidsdeelname (mannen en vrouwen samen) is in het derde kwartaal van 2008, in vergelijking met het voorgaande kwartaal opnieuw iets toegenomen: van 67,4 naar 67,7 procent, voor seizoen gecorrigeerd (zie figuur 2). Ook het absoluut aantal werkenden steeg licht, en wel van 7.710 naar 7.717 duizend. Figuur 2: Netto arbeidsdeelname (%), 2007 ā augustus 2008, absoluut en voor seizoen gecorrigeerd Bron: CBS In figuur 3 wordt een beeld gegeven van de ontwikkeling van de arbeidsdeelname van verschillende groepen over een wat langere periode. Ten opzichte van het jaargemiddelde 2005 is de netto arbeidsparticipatie voor het totaal 15-64 jarigen gestegen van 63,2 naar 67,2 procent gemiddeld over (het jaar t/m) 2008-III, een stijging met 4,0 procentpunt. Voor ouderen, niet-westerse allochtonen (t/m 2008-II) en vrouwen was de toename 1,5 Ć 2,5 procentpunt groter dan gemiddeld. De stijging van de arbeidsdeelname van jongeren 15-24 jaar was iets kleiner dan gemiddeld. Figuur 3: Voortschrijdende jaargemiddelden netto-arbeidsparticipatie, mutaties t.o.v. jaargemiddelde 2005 (procentpunten) Bron: CBS, bewerking SZW Genoemde stijging van de netto arbeidsparticipatie tussen 2005 en 2008-III impliceert een stijging tussen 2005 en 2008 met circa 4,5 procentpunt, gemiddeld 1,5 procentpunt per jaar! Met uitzondering van jongeren is de groei van de arbeidsdeelname van doelgroepen zelfs nog groter (ongeveer 2 procentpunt per jaar). Ter vergelijking: de stijging van de netto arbeidsparticipatie van autochtone mannen 25-54 jaar bedroeg de afgelopen drie jaar gemiddeld 0,6 procentpunt per jaar (naar 93 procent over het afgelopen jaar). Het lijkt erop dat met de krappe arbeidsmarkt van de laatste jaren het minder traditionele arbeidsaanbod een grotere kans heeft gekregen om aan het werk te komen. Voor ouderen speelt ook langer doorwerken als gevolg van het wegvallen van de mogelijkheid tot vervroegde pensionering een rol. In figuur 4 is de netto arbeidsparticipatie per RPA (Regionaal Platform Arbeidsmarkt) gebied weergegeven voor de periode 2006-2007. Deze indeling, zoals gebruikt door het CBS, is niet bedoeld als beleidskader, maar biedt een handvat om regionale variatie te illustreren. In 2007 varieert de arbeidsdeelname van 71,3 procent in Eemland (provincie Utrecht) tot 59,9 procent in Oost-Groningen. De groei van de arbeidsdeelname tussen 2006 en 2007 was het sterkst in Centraal-Groningen met 4,1 procentpunt (tegenover landelijk + 1,6 procent), gevolgd door Eemland, Stedendriehoek (gebied IJssel-Veluwe) en Noord-West Veluwe (met 3,2 Ć 3,4 procentpunt). Van een daling van de arbeidsdeelname was sprake in Roermond (-3 procentpunt) en Achterhoek, Weert, Noord-Limburg en Oost-Groningen (-0,5 Ć -0,8 procentpunt). Figuur 4: Netto-arbeidsdeelname per RPA-gebied, 2006-2007 (in aflopende volgorde van de arbeidsdeelname in 2007) Bron: CBS, bewerking SZW Vacatures Eind derde kwartaal 2008 stonden er 252 duizend vacatures open (voor seizoen gecorrigeerd), ongeveer evenveel als in het derde kwartaal van 2007 toen het er 253 duizend waren. De grootste stijging deed zich voor in de niet-commerciĆ«le dienstverlening met 21 duizend vacatures (zie figuur 4). De vacaturegraad (het aantal vacatures per 1000 banen) daalde licht, van 31 gemiddeld in 2007 naar 30 in het derde kwartaal van 2008. In het derde kwartaal van 2008 bleef de dynamiek met 263 duizend ontstane en 289 duizend vervulde vacatures onveranderd hoog. Figuur 5: Openstaande vacatures naar sector (x 1.000), voor seizoen gecorrigeerd Bron: CBS 1.3 Werkloosheid In het derde kwartaal van 2008 telde Nederland gemiddeld 284 duizend werklozen. Na correctie voor seizoensinvloeden komt het aantal uit op 292 duizend (3,8 procent van de beroepsbevolking). Het tempo van de daling neemt af. In 2006 was de gemiddelde daling per maand nog ruim 6 duizend en in 2007 ruim 5 duizend; de eerste negen maanden van dit jaar was de gemiddelde daling minder dan 3 duizend. De werkloosheid ligt bij vrouwen hoger dan bij mannen. Voor seizoen gecorrigeerd lag het werkloosheidspercentage bij vrouwen in het derde kwartaal 2008 op 4,5 procent en bij mannen op 3,3 procent. Figuur 6: Werkloosheid (%), 2007 ā augustus 2008, absoluut en voor seizoen gecorrigeerd Bron: CBS De werkloosheid voor het totaal 15-64 jarigen is tussen 2005 en (het jaargemiddelde t/m) 2008-III gedaald van 6,5 naar 4,0 procent, ofwel met 2,5 procentpunt (zie figuur 4). Voor niet-westerse allochtonen was de afname het grootst met 7,0 procentpunt (t/m 2008-II). Deze afname is het spiegelbeeld van de relatief grote toename van de netto arbeidsparticipatie voor deze doelgroep met 6,1 procentpunt (t/m 2008-II). Ook de werkloosheid onder jongeren daalde relatief hard en is gemiddeld over (het jaar t/m) 2008-III 4,7 procentpunt lager dan het jaargemiddelde 2005. De werkloosheid onder ouderen heeft zich wat minder gunstig ontwikkeld, hoewel vanaf 2006-III ook voor ouderen sprake is van een lichte daling ten opzichte van 2005. De verklaring van de minder gunstige werkloosheidsontwikkeling voor ouderen ligt althans gedeeltelijk in het gegeven dat de uitvalroute via vervroegde pensionering is weggevallen. Figuur 7: Voortschrijdende jaargemiddelden werkloosheidspercentage, mutaties t.o.v. jaargemiddelde 2005 (procentpunten) Regionaal In figuur 8 is de werkloosheid per RPA-gebied weergegeven voor de periode 2006-2007. In 2007 varieert de werkloosheid van 3,1 procent in Noordwest-Veluwe tot circa 7 procent in de Westelijke Mijnstreek en Oost-Groningen. De afname van de werkloosheid tussen 2006 en 2007 was het sterkst in RPA-gebied Nijmegen met -2,5 procentpunt (tegenover landelijk -1,0 procent), gevolgd door Flevoland (-2,0 procentpunt), Eemland (provincie Utrecht) en Stedendriehoek (gebied IJssel-Veluwe) met 1,5 Ć 1,7 procentpunt. Van een toename van de werkloosheid was sprake in Noord-Groningen (+ 1,0 procentpunt), Achterhoek en Westelijke Mijnstreek (+ 0,5 procentpunt). Figuur 8. Werkloosheidspercentage per RPA-gebied, 2006-2007 (in oplopende volgorde van de werkloosheid in 2007) Bron: CBS, bewerking SZW Figuur 9 geeft een beeld van de spanning op de arbeidsmarkt. Dit is de verhouding tussen werkloosheid (afwijking van het landelijke gemiddelde) en baandichtheid (het aantal beschikbare banen in procenten van de potentiĆ«le beroepsbevolking in de betreffende regio). Een lage werkloosheid met een hoge baandichtheid wijst op een krappe, gespannen arbeidsmarkt; en andersom een hoge werkloosheid in combinatie met een lage baandichtheid wijst op een ruime, ongunstige arbeidsmarkt. Figuur 9: Typering arbeidsmarkt per RPA-gebied: afwijking werkloosheidspercentage en baandichtheid ten opzichte van het landelijk gemiddelde (in procentpunten), 2007 Bron: CBS, bewerking SZW Het aantal niet-werkende werkzoekenden (waarover CWI rapporteert) is de afgelopen periode eveneens sterk gedaald. In figuur 10 is te zien dat bijna tweederde van het aantal NWWāers al langer dan Ć©Ć©n jaar werkloos is. De daling zit echter wel bijna geheel in deze groep; het aantal kortdurig werkzoekenden bleef het afgelopen jaar stabiel. Figuur 10: Niet-werkende werkzoekenden naar duur (x 1000), 2007 ā september 2008 Bron: CWI Ontslag Het aantal ontslagaanvragen via het CWI vertoont al enkele jaren een dalende tendens. In totaal werden er in 2006 48 duizend ontslagaanvragen ingediend en in 2007 27 duizend. Het eerste halfjaar van 2008 liet geen verdere daling meer zien. Het aantal ontslagaanvragen kwam toen op 13 duizend. Ook het aantal ontbindingsverzoeken bij de kantonrechter daalde vorig jaar fors: van 54 duizend in 2006 naar 30 duizend in 2007; ook hier een stabilisatie in het eerste halfjaar van 2008 (zie figuur 8). Het aantal faillissementen daalt al enkele jaren. In 2007 bedroeg het 4.600, tegen 5.900 in 2006. In het eerste halfjaar 2008 daalde het cijfer niet verder: toen werden er ruim 2.100 faillissementen uitgesproken (zie tabel Kerngegevens achterin). Figuur 11: Ontslagaanvragen via CWI en kantonrechter (x 1000), 2006-2e kwartaal 2008 Bron: CWI Box 1 Project Leren & Werken Zes Leren en Werken-projecten organiseren een pilot om ervaring op te doen met de doelgroepen moeilijk bemiddelbare werkzoekenden en werkende jongeren zonder startkwalificatie. Deze pilots starten in oktober en worden eind februari 2009 afgerond. Tijdens en na de uitvoering van de pilots zal de opgedane ervaring beschikbaar komen voor alle regioās. Tevens zal hierdoor inzicht verkregen worden in de eisen waaraan een nieuwe subsidieregeling moet voldoen. Begin volgend jaar publiceert de projectdirectie Leren en Werken de vervolgregeling waarmee bestaande Leren en Werken-projecten extra subsidie kunnen aanvragen om leerwerktrajecten voor moeilijk bemiddelbare werkzoekenden en werkende jongeren zonder startkwalificatie te realiseren. In vijf regionale bijeenkomsten hebben de projecten aangegeven belangstelling te hebben voor deze regeling. Met de realisatie van deze leerwerktrajecten levert de projectdirectie Leren en Werken een substantiĆ«le bijdrage aan de kabinetsdoelstellingen om 200.000 mensen extra te laten participeren en het aantal voortijdig schoolverlaters terug te dringen. De denktank Leren en Werken onder leiding van Roger van BoxtelĀ buigt zich over de lange termijn van een Leven Lang Leren. Zij komen voor Prinsjesdag 2009 met hun aanbevelingen. Box 2 Langer werken van ouderen: voortgang stimuleringsregeling leeftijdsbewust beleid In 2004 is het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) gestart met de āTijdelijke subsidieregeling stimuleren leeftijdsbewust beleidā. Om de arbeidsdeelname van vooral ouderen te stimuleren subsidieert SZW projecten die tot doel hebben werknemers ook op oudere leeftijd in staat te stellen door te blijven werken. De tijdelijke stimuleringsregeling is bedoeld om belemmeringen weg te nemen die maken dat werknemers vroegtijdig (moeten) stoppen met werken en om werknemers inzetbaar te houden ongeacht hun leeftijd. In de periode 2005 ā 2008 zijn totaal zes tranches voor het aanvragen van projecten geweest. De eerste vier aanvraagtijdvakken stonden vooral open voor bedrijven en de laatste twee tijdvakken specifiek voor branches, bedrijfstakken en O&O-fondsen. Stand van zaken projecten bedrijven De voor bedrijven en branches beschikbaar gestelde subsidie voor vier tranches gedurende de periode 2005-2006 had tot doel projecten uit te voeren die gericht waren op bewustwording van werkgevers, op de zorg voor goede en voldoende arbeidskrachten en op het vergroten van de inzetbaarheid van werknemers. Projecten dienden zich te richten op: - beeldvorming, bewustwording, agendasetting en voorlichting, - het aanpassen, ontwikkelen of implementeren van beleidsinstrumenten op het gebied van het verhogen van duurzame inzetbaarheid van werknemers (motivatie, betrokkenheid, competenties of gezondheid). In augustus 2008 zijn circa 310 projecten in bedrijven uit de eerste vier tranches van de regeling vrijwel afgerond. Van de laatste twee tranches is de eerste (vijfde) in volle gang, en kunnen van de tweede tranche (zesde en laatste) de gehonoreerde projecten van start gaan. Uit het aantal ontvangen subsidieaanvragen binnen de āTijdelijke subsidieregeling stimuleren leeftijdsbewust beleidā kan worden opgemaakt dat de regeling tegemoet komt aan een behoefte. Vanwege het beschikbare budget moesten aanvragen worden afgewezen. De toegewezen projecten van de eerste vier tranches worden uitgevoerd binnen een breed scala aan organisaties zowel in alle sectoren als in grote- en middelgrote bedrijven. Zie tabel 1.1 en 1.2. Tabel 1.1: Projecten naar sector, tranche 2, 3 en 4 Sector Percentage Landbouw en visserij 1 Industrie 22 Bouwnijverheid 9 Handel en Horeca 10 Vervoer en communicatie 4 Zakelijke dienstverlening 19 Overige dienstverlening 35 100 Onderstaande tabel laat zien dat met name de middelgrote ondernemingen (50-249 werknemers) sterk vertegenwoordigd zijn. Tabel 1.2: Projecten naar grootteklasse, tranche Grootte Percentage Brancheorganisatie 2 30-49 werknemers 10 50-249 werknemers 46 250-999 werknemers 24 >1000 werknemers 16 Onbekend 1 100 Uit deze tussenevaluatie van de projecten uit de eerste vier tranches van de subsidieregeling blijkt dat voor een groot deel van de deelnemende organisaties het project de eerste activiteit was op het gebied van leeftijdsbewust beleid. De subsidieregeling zet organisaties blijkbaar aan tot actie. En dit heeft effect: aan het eind van het project staat leeftijdsbewust beleid meer op de kaart van de organisaties, het thema is meer gaan leven en er is meer draagvlak voor. Draagvlak en bewustwording zijn tot nu toe de belangrijkste effecten van de projecten. Daarnaast worden meer activiteiten ontplooid die op termijn kunnen leiden tot langer doorwerken. Zo worden vaker afspraken gemaakt over langer doorwerken en er wordt beter gebruik gemaakt van de aanwezige talenten. Deze activiteiten worden echter minder vaak gemeld dan de effecten op draagvlak en bewustwording. Een effect op het uiteindelijke doel van de projecten, langer doorwerken en betere voor waarden om dit te kunnen doen zoals een betere gezondheid en inzetbaarheid, wordt nog nauwelijks gemeld. Dit ligt op dit moment nog niet in de rede: dat is een langere termijn doelstelling. We kunnen echter wel concluderen dat veel in gang is gezet om deze eindresultaten dichterbij te brengen. Naast de hier genoemde effecten is veel geleerd over het opzetten van projecten op het gebied van leeftijdsbewust personeelsbeleid. Deze leerpunten worden verzameld en toegankelijk gemaakt voor een breder publiek. Algemene conclusie is dat de āoogstā aan leerpunten, voorbeelden en ontwikkelde instrumenten, rijk is. Voornemen is om in 2010 de verzamelde kennis en ervaring uit de projecten ter beschikking te stellen van bedrijven. 2. Uitkeringen Bij alle uitkeringstypen is al enkele jaren sprake van een voortdurende daling. Van begin 2006 tot september 2008 daalde het aantal WW-uitkeringen met 145 duizend, de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met 57 duizend en de bijstandsuitkeringen (tot augustus 2008) met 63 duizend. Wel zien we dat vooral bij de arbeidsongeschiktheid de daling sterk is afgevlakt. Nu het voor jongeren steeds makkelijker wordt om aan het werk komen wordt het aandeel van ouderen in de uitkeringen steeds hoger. Het gaat hier om uitkeringen, niet om het aantal personen. EĆ©n persoon kan meerdere uitkeringen hebben. Bovendien moet bedacht worden dat veel personen naast hun uitkering een baan hebben; dit geldt voor rond een kwart van de personen met een (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheidsuitkering. 2.1 Werkloosheidsuitkeringen Het aantal WW-ers is in 2008 verder afgenomen: in september telde UWV nog 161 duizend uitkeringen tegen 198 duizend een jaar eerder. De daling varieert sterk met de leeftijd: het aantal jongeren in de WW daalde de afgelopen 12 maanden met de helft, van 8 naar 4 duizend. In de leeftijdsgroep 25 t/m 54 jaar was de daling ongeveer een derde. Het aantal WW-uitkeringen aan ouderen (55 t/m 64 jaar) daalde het minst: bijna 40 procent van de WW-uitkeringen gaat nu naar 55-plussers. 2.2 Bijstand/WWB-uitkeringen In augustus 2008 is volgens voorlopige cijfers van het CBS het bijstandsvolume t.o.v. juli met 1.870 gedaald tot 264.940, een daling met 0,7%. In juli daalde het volume ten opzichte van een maand eerder met 1.520, een daling met 0,6%. De daling vlakt dus niet verder af. Ten opzichte van een jaar eerder (augustus 2007) is het bijstandsvolume met bijna 7% gedaald. Het aantal jongeren in de bijstand (jonger dan 25jr.) is in Ć©Ć©n jaar gedaald met bijna 15% tot 14.290 bijstandsgerechtigden. Het aantal ouderen (55-65 jaar) is wederom vrijwel constant gebleven met een daling van afgerond 1% van 65.390 naar 64.840 bijstandsgerechtigden. Het is opvallend dat het aantal bijstandsgerechtigden met een bijstandsuitkering korter dan Ć©Ć©n jaar in augustus 2008 is gestegen met 3% t.o.v. december 2007, maar dat het aantal bijstandsgerechtigden met een uitkering langer dan 1 jaar is gedaald met 5% in augustus 2008 t.o.v. december 2007. 2.3 Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen De daling van het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen is sterk afgevlakt. In 2006 was de gemiddelde daling nog 3.500 per maand, in 2007 1.400 per maand en in de eerste negen maanden van 2008 nog 800 per maand. Het aantal personen met een Wajong-uitkering stijgt. Vanaf begin 2006 is het aantal Wajong-uitkeringen gestegen van 148 naar 176 duizend. Elke maand komen er 1000 Wajong-uitkeringen bij. De meerderheid van de Wajongers heeft de uitkering wegens psychische aandoeningen/gedragsstoornissen. Ondanks de toegenomen instroom in de Wajong stijgt ook hier het aandeel ouderen (55 t/m 64 jaar) in het totaal aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Hun aandeel bedraagt nu 45 procent. Bij de sinds 2006 bestaande WGA (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten) en IVA (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten) gaat het nog steeds om relatief kleine aantallen. In september 2008 werden in dit kader 42 respectievelijk 13 duizend uitkeringen verstrekt; in september 2007 waren dat er 26 en 7 duizend. Figuur 12: Uitkeringen arbeidsongeschiktheid, WW en WWB (x 1.000), 2006 - september 2008 Bron: UWV en CBS 3 Re-integratie Niet iedereen heeft ondersteuning nodig bij het vinden van een baan. Alleen die uitkeringsgerechtigde of werkloze die dat niet op eigen kracht kan, dient in de visie van het kabinet ondersteund te worden bij het verkleinen van de afstand tot regulier werk. Plaatsing van werkzoekenden in reguliere banen vormt de kern en is de toetssteen van het re-integratiebeleid. Het beleid van het kabinet moet leiden tot een actieve en op maat gesneden aanpak van de re-integratie. Gemeenten, CWI, UWV en werkgevers hebben de verantwoordelijkheid en de middelen om de ondersteuning bij de zoektocht naar werk zo effectief mogelijk te laten verlopen. Met CWI en UWV worden hierover prestatieafspraken gemaakt. Gemeenten hebben met de invoering van de WWB een geoormerkt budget voor re-integratie gekregen. De financieringssystematiek in de WWB en de prestatieafspraken met CWI en UWV leiden ertoe dat de uitvoerders baat hebben bij een kwalitatief goed en effectief re-integratieaanbod met als uiteindelijk streven uitstroom naar regulier werk. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste uitkomsten van de prestatie-indicatoren weergegeven die betrekking hebben op het re-integratiebeleid. 3.1 Uitstroom naar werk binnen 24 maanden na re-integratieondersteuning In de SZW-begroting, artikel 47 is als tweede operationele doelstelling opgenomen āhet bevorderen van arbeidsinpassing in regulier werk van uitkeringsgerechtigden en werklozen die dat niet op eigen kracht kunnenā. Daaraan gekoppeld is een indicator die meet āde arbeidsinpassing in regulier werk binnen 24 maanden na start re-integratieondersteuning gericht op regulier werkā en een kengetal dat een nadere uitsplitsing geeft naar groepen. Aan de indicator is nog geen streefwaarde gekoppeld, omdat deze indicator nieuw is en het CBS eerst een nulmeting moest uitvoeren. Onlangs zijn de gegevens voor deze nulmeting beschikbaar gekomen voor diegenen die met een traject zijn gestart in 2005. Onderstaande tabel presenteert het cijfermateriaal. Totaal AO- uitkering WW- uitkering Bijstands-uitkering NUG 56,2% 50,7% 71,2% 46,5% 70,6% 3.2 Indicatoren CWI bemiddeling CWI vormt het eerste loket in de keten van werk en inkomen voor mensen die op zoek zijn naar werk en/of een uitkering. De dienstverlening van CWI is er op gericht werkzoekenden zo snel mogelijk naar werk terug te leiden en zo mogelijk instroom in een uitkering te voorkomen. Voor zover dat niet lukt, zorgt CWI voor behandeling van de aanvraag van een uitkering. Tabel 2: Indicatoren CWI Realisatie jan.-april 2008 Realisatie mei-aug. 2008 Realisatie 2007 Norm 2008 Afwijking t.o.v. de norm CWI draagt zorg voor een transparante arbeidsmarkt Aantal vacatures geplaatst op werk.nl via vestigingskanaal 100.900 94.593 296.075 - - CWI draagt zorg voor vacaturematching voor werkgevers Aantal vervulde vacatures met voorwerk CWI 37.900 34.888 106.051 95.000 op schema CWI is poortwachter Preventiequote WW 25,4% 25,4% 24,1% 20% 5,4%-punt Preventiequote WWB 57,3% 58,1% 55,8% 55% 3,1%-punt Uitstroomquote WW 65,2%* 65,4% 72,0% 60%* 5,4%-punt Uitstroomquote WWB 48,9%* 44,3% 70,5% 52%* -7,7%-punt Bron: CWI * route A plus fase 1 Beschikbaarheid vacatures in de eerste 8 maanden van 2008 In totaal zijn in deze periode bijna 440.000 vacatures via het CWI bekend geworden (op een totaal van ca. 770.000). 244.337 vacatures zijn via werk.nl beschikbaar geworden en 195.493 zijn door werkgevers ingediend bij de vestigingen. Het transparantiebereik kwam daarmee op 56,8 procent, bij een streefwaarde van 60 procent. Vacaturematching in de eerste 8 maanden van 2008 Van de vacatures die door werkgevers bij de vestigingen ingediend (195.493) zijn er 72.788 vervuld door tussenkomst van CWI. Daarmee ligt CWI op schema voor wat betreft de jaarnorm van 95.000. 26.182 vacatures zijn samen met uitzendbureaus vervuld. Het CWI maakte daarbij een voorselectie van geschikte kandidaten. Naast vervulling van vacatures met voorwerk van CWI kunnen werkgevers vacatures vervullen door zelf kandidaten te zoeken op werk.nl. Werkgevers kunnen daarbij kiezen uit een grote hoeveelheid CVās (122.000). Op die wijze is aldus een exit poll onder werkgevers ca. 8,5% van de ā door werkgevers van werk.nl verwijderde - vacatures vervuld. Het aantal CVās is overigens in de afgelopen maanden sterk gedaald, wat CWI toeschrijft aan het niet goed functioneren van de e-mailservice CVās. Inmiddels is deze e-mailservice weer hersteld. De waardering bij werkgevers voor de vacatureafhandeling door CWI bedraagt 6,7. Het aantal niet-werkende werkzoekenden kwam eind september 2008 uit op 409.000, fors minder dan 458.3000 van eind 2007. Dit is lager dan het laagste niveau in de vorige hoogconjunctuur. Van de 312.070 werkzoekenden die zich in de eerste 8 maanden van 2008 meldden vonden 190.348 een nieuwe baan. In 72.788 gevallen is de werkzoekende rechtstreeks in contact gebracht met de nieuwe werkgever. De andere 117.560 werkzoekenden hebben zelf een baan gevonden, mede door assistentie van CWI of gebruik van self-service instrumenten op werk.nl., waardoor zij geen beroep (meer) hoefden te doen op een uitkering. De waardering van werzoekenden voor de dienstverlening bedroeg 6,9. Preventiequote in de eerste 8 maanden De preventiequote betreft het aandeel werkzoekenden met indicering WW of WWB dat uiteindelijk geen beroep doet op deze uitkering. De gerealiseerde preventiequote WW bedroeg 25,4 procent bij een jaarnorm van 20 procent. Van de circa 181.576 werkzoekenden die zich in de eerste 8 maanden van 2008 hebben gemeld voor een WW-uitkering hebben 46.199 daarvan afgezien. CWI schrijft dat toe aan zijn inspanningen om werkzoekenden te bewegen zich vĆ³Ć³r het intreden van de werkloosheid in te schrijven: de zogeheten vroegmelders. Daardoor heeft CWI meer tijd om te bemiddelen, vĆ³Ć³rdat een beroep op een uitkering hoeft te worden gedaan. Ook de betere ketensamenwerking is volgens CWI hierbij van belang. De gerealiseerde preventiequote WWB bedroeg in de eerste 8 maanden van 2008 58,1% bij een streefcijfer van 55%. 52.513 van de 90.372 werkzoekenden die een WWB-uitkering wilden aanvragen, hebben daarvan afgezien. Uitstroomquote in de eerste 8 maanden De uitstroomquote betreft het aandeel uitkeringsgerechtigden dat binnen zes maanden na instroom in de uitkering weer is uitgestroomd uit het CWI-bestand. Tot en met augustus zijn 86.469 van de 132.156 āroute Aā werkzoekenden die ten behoeve van de uitkeringsaanvraag aan UWV waren overgedragen alsnog binnen zes maanden uit het bestand van CWI gestroomd. Van de werkzoekenden (route A) heeft 65 procent binnen 6 maanden de WW-uitkering beĆ«indigd. Ook dit is hoger dan de streefwaarde van 60 procent. De gerealiseerde uitstroomquote WWB voor route A bedraagt in de eerste 8 maanden 44,3 procent (streefwaarde 52 procent). Het resultaat blijft volgens CWI achter bij de norm omdat CWI in toenemende mate te maken krijgt met een moeilijker doelgroep WWB-ers. Van de 27.748 route A werkzoekenden die tot en met augustus 2008 in de WWB terechtkwamen, zijn er 12.285 alsnog binnen 6 maanden uit het bestand van CWI gestroomd. 3.3 Indicatoren UWV re-integratie Indicatoren UWV re-integratie Personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en cliĆ«nten die na 6 tot 12 maanden begeleiding door het CWI nog geen regulier werk hebben gevonden worden ā indien zij een WW-uitkering ontvangen - bij hun re-integratie begeleid door het UWV. In het kader van het programma āWerk boven uitkeringā zet het UWV hiervoor re-integratiecoaches in. De re-integratiecoach bespreekt met de cliĆ«nt zijn/haar zelfredzaamheid, bewaakt de voortgang van de re-integratie en geeft extra aandacht aan de handhaving van de diverse verplichtingen. Naast begeleiding door de re-integratiecoach kan bij een cliĆ«nt met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt, die op eigen kracht niet aan het werk kan komen, extra ondersteuning worden ingezet in de vorm van bijvoorbeeld een re-integratietraject, een IRO of scholing. Plaatsingsresultaten WW en AG In onderstaande tabellen zijn de plaatsingsresultaten gerelateerd aan het kalenderjaar waarin de trajecten zijn gestart. De trajecten met instroom tot en met 2005 zijn vrijwel allemaal afgerond. De aantallen en plaatsingspercentages kunnen nog marginaal wijzigen. Van de trajecten die in 2006 en later zijn gestart, is pas een kleiner deel afgerond, zodat het aantal plaatsingen en het plaatsingspercentage nog zullen oplopen. Tabel 3: Plaatsingen van trajecten gestart in kalenderjaar 2003, 2004, 2005, 2006 en 2007 WW Instroomcohort Netto instroom Plaatsingen Plaatsingspercentage Kalenderjaar 2003 28.925 9.668 33,4% Kalenderjaar 2004 52.172 19.294 37,0% Kalenderjaar 2005 46.602 21.127 45,3% Kalenderjaar 2006 29.811 14.235 47,8% Kalenderjaar 2007 22.952 3.057 30,7% Tabel 4: Plaatsingen van trajecten gestart in kalenderjaar 2003, 2004, 2005, 2006 en 2007 AG Instroomcohort Netto instroom Plaatsingen Plaatsingspercentage Kalenderjaar 2003 41.842 13.105 31,3% Kalenderjaar 2004 37.989 12.008 31,6% Kalenderjaar 2005 30.773 10.423 33,9% Kalenderjaar 2006 29.063 9.134 31,4% Kalenderjaar 2007 24.671 4.474 18,1% Bron: UWV kwantitatieve informatie (bijlage bij UWV achtmaandenverslag 2008) Re-integratie vangnetgevallen Het beleid van UWV is erop gericht om ziekteverzuim van zieke werklozen, uitzendkrachten en andere groepen die een Ziektewetuitkering ontvangen (de zogenoemde vangnetgevallen) door snelle interventie zo kort mogelijk te laten duren. In de eerste dertien weken herstelt 83% van deze vangnetgevallen. Van degenen die daarna nog ziek zijn, herstelt 77% vĆ³Ć³r de maximum Ziektewetduur van twee jaar. Re-integratie aanbodquote In 2008 is het doel van UWV dat 90% van de klanten dat 1 jaar uitkering ontvangt, een aanbod van de re-integratiecoach heeft gekregen; met een score van 93% op de re-integratieaanbodquote over de eerste acht maanden van 2008 voldoet UWV aan die doelstelling. De re-integratie aanbodquote houdt rekening met een brede definitie van het aanbieden van ondersteuning bij re-integratie. De re-integratiecoach kan naast het inzetten van een re-integratietraject ook kiezen om de cliĆ«nt zelf te begeleiden of om andere diensten in te kopen, bijvoorbeeld een opleiding t.b.v. een vakdiploma of jobhunting. Arbeidsuitstroomquote WW Met de arbeidsuitstroomquote meet UWV het effect van de begeleiding door te kijken we naar het aantal naar werk uitgestroomde klanten ten opzichte van het totaal aantal uitgestroomde klanten na beĆ«indiging van de re-integratieaanpak. De score over de eerste acht maanden van 2008 is 46%. Hiermee voldoet UWV aan de doelstelling uit het jaarplan van 45%. 3.4 Ketenindicatoren De in SUWI neergelegde verantwoordelijkheidsverdeling op het gebied van werk en inkomen maakt het noodzakelijk dat de ketenpartners CWI, UWV en gemeenten bij het realiseren van de doelstelling werk boven inkomen met elkaar samenwerken. Samenwerking is hierbij geen doel, maar een middel om de doelstellingen te realiseren. Het kabinet streeft naar het realiseren van integrale dienstverlening aan cliĆ«nten door UWV, CWI en gemeenten. Casemanagers van gemeenten, werkcoaches van CWI en de re-integratiecoach van UWV pakken gezamenlijk de werkzoekenden op: de cliĆ«nt heeft Ć©Ć©n aanspreekpunt. Ook voor werkgevers wordt integrale dienstverlening met Ć©Ć©n aanspreekpunt gerealiseerd. De vraag van werkgevers staat hierbij centraal. Deze dienstverlening zal vanuit 100 Locaties voor Werk en Inkomen worden aangeboden. Voor het meten van de gezamenlijke prestaties zijn zogeheten ketenprestatie-indicatoren ontwikkeld (de ketenpreventiequote en de ketenuitstroomquote). Dit proces is nog in ontwikkeling. Ketenprestatie-indicatoren WW en WWB De ketenpreventiequote betreft het aandeel werkzoekenden met indicering voor een uitkering WW of WWB dat uiteindelijk geen beroep doet op die uitkering, bijvoorbeeld omdat de werkzoekende onmiddelijk werk heeft gevonden of niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van WW. Ketenpartners vervullen daarbij beiden een poortwachtersrol. De ketenpreventiequote WW na het tweede tertaal van 2008 bedraagt 25%. De ketenuitstroomquote betreft het aandeel uitkeringsgerechtigden dat binnen 12 maanden na instroom weer is uitgestroomd uit de uitkering. Hierbij worden door de ketenpartners vormen van re-integratieondersteuning ingezet. De ketenuitstroomquote WW bedraagt 80%. De beschikbare cijfers over de ketenquotes WWB zijn sterk verouderd en niet opgenomen in het tweede tertaalverslag. Box 3 Afbouw gesubsidieerde arbeid: waar komen de mensen terecht Het Centrum voor Beleidsstatistiek (CvB) heeft in opdracht van SZW onderzocht wat er is gebeurd met de personen die eind 2004 werkzaam waren in een ID-baan of WIW-dienstbetrekking. Daarbij is de aansluiting onderzocht van de WIW-monitor en ID-monitor met de in 2005 ingevoerde Statistiek Re-integratie Gemeenten (SRG). Eind 2004 waren nog 51.340 personen werkzaam in een ID-baan of WIW-dienstbetrekking. Ultimo 2007 blijken dat er nog 20.750 personen te zijn. Van de 6.900 personen waarvan in 2007 de ID-baan of WIW-dienstbetrekking is beĆ«indigd is zijn er 4.470 aan het werk. Divosa heeft in de DIVOSA-monitor 2008 een schatting gegeven van het aandeel van het werkbudget dat nog aan ID- of WIW-banen wordt uitgegeven. Deze schatting komt uit op 23% van het werkbudget in 2007. In totaal komt dat uit op een bedrag van circa 370 miljoen. Tabel: Afbouw gesubsidieerde arbeid Ultimo 2005 Ultimo 2006 Ultimo 2007 Stand ID/WIW 31.670 25.100 20.750 Uitstroom ID/WIW 10.140 6.940 7.300 Naar: 65+, emigratie, overleden 380 310 400 Werk in loondienst 6.200 4.380 4.910 Geen werk in loondienst 3.540 2.250 1.990 Waarvan met uitkering 2.300 1.370 960 Waarvan met re-integratie 1.990 500 310 noot: wegens administratieve correcties in de SRG door gemeenten zijn er discrepanties tussen de eindstand van een kalenderjaar en de beginstand van het daaropvolgende jaar. Bron: CvB āRegistraties gesubsidieerde arbeid en loonkostensubsidies nader bekekenā, bewerking SZW. In de SRG wordt voorts gekeken naar de nieuwe vormen van de inzet van loonkostensubsidies door gemeenten. Eind 2007 was de stand van het aantal ingezette loonkostensubsidies 13.920. In 2007 zijn 7.700 loonkostensubsidies beĆ«indigd. Daarvan heeft 37% (2.870) korter dan 6 maanden geduurd. 28% (2.190) van de loonkostensubsidies heeft 6 maanden tot een een jaar geduurd. 26% (2.010) van de loonkostensubsidies werd voor 1 tot 2 jaar ingezet en 9% (630) heeft langer dan twee jaar geduurd. Van de groep mensen waarvan de loonkostensubsidie is beĆ«indigd is 45% na het einde van de loonkostensubsidie nog steeds werkzaam. In het voorjaar van 2008 komen de cijfers over de mate van duurzaamheid beschikbaar en wordt bekend hoe lang deze mensen aan het werk zijn gebleven. Box 4 IWI-onderzoeken Het eerste jaar ā Ondersteuning van burgers in het stelsel voor werk en inkomen (juli 2008) Vrijwel iedereen met een WW- of WWB-uitkering krijgt hulp bij het zoeken naar werk, maar de geboden hulp is niet altijd de meest geschikte dienstverlening. Dit komt deels door problemen in de overdracht van werkzoekenden tussen CWI, UWV en gemeente. Integrale dienstverlening in de Locaties Werk en Inkomen kan dit probleem oplossen. Bij de vorming van de Locaties Werk en Inkomen is het van belang dat CWI, UWV en gemeenten knelpunten in de samenwerking opsporen en bereid zijn van elkaar te leren. Bijna alle werkzoekenden met een WW- of WWB-uitkering krijgen in het eerste jaar van de uitkering enige vorm van hulp bij het zoeken naar werk. In het tweede halfjaar neemt de ondersteuning af. Van de WWāers die na een half jaar nog geen werk hebben, wordt de helft aangemeld voor een re-integratietraject. Ongeveer een kwart van de WWāers en de helft van de WWBāers krijgt in het tweede halfjaar van hun uitkering geen ondersteuning meer. Het gaat vaak om mensen met een wat grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Ook ouderen en mensen die niet om hulp vragen krijgen minder vaak ondersteuning. Mensen die niet de hulp krijgen die ze nodig hebben, lopen het gevaar dat ze langer dan nodig of zelfs blijvend van een uitkering afhankelijk zijn. De lerende keten - Leren door samen te werken in het stelsel voor werk en inkomen (juli 2008) Medewerkers van CWI, UWV en gemeenten kunnen door samen te werken veel van elkaar leren. In dit rapport constateert IWI dat er nog winst valt te boeken ten aanzien van deze vorm van leren. Een belemmering ligt in de beelden die veel medewerkers van elkaars vaardigheden hebben. Waar die niet positief zijn, is er minder bereidheid om van elkaar te leren. Ook leiden oplossingen die werkenderweg zijn bedacht niet altijd tot structurele verbeteringen van de werkwijze. Voor het leerproces is het belangrijk dat medewerkers - ondanks een hoge werkdruk en fusieperikelen - tijd vrij kunnen maken om knelpunten en oplossingen met elkaar te bespreken. Er ligt een taak voor het management om dat te ondersteunen. De vorming van Locaties Werk en Inkomen bevordert een integrale dienstverlening aan werkzoekenden en daarmee de effectiviteit van de dienstverlening. Voor het zover is, moeten ook nog een aantal organisatorische problemen worden opgelost. Hierbij valt te denken aan het ontschotten van verschillende regelingen. Dan kunnen re-integratie-instrumenten worden ingezet afhankelijk van de behoefte van de werkzoekende en niet afhankelijk van de regeling waaronder iemand valt. Box 5 Eindevaluatie pilot no risk polis en premiekorting Aanleiding Op aandringen van verschillende partijen uit de Eerste Kamer en naar aanleiding van een motie van mevrouw Westerveld (PvdA) (motie is verworpen) heeft minister De Geus met de brief van 16 december 2005 (Kamerstukken I, 2005-06, 30 318, nr. D) aangekondigd dat in 2006 gedurende Ć©Ć©n jaar een pilot zou plaatsvinden om een beter inzicht te verkrijgen in de plaatsingen en in de noodzaak van het gebruik van de no risk polis en premiekorting voor de niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) en personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaanden wet (ANW-ers). Analoog aan de werkgevers zijn gemeenten verantwoordelijk voor de re-integratie van personen uit de gemeentelijke populatie. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij daartoe, net als werkgevers, actief eigen instrumenten in zetten ten behoeve van de re-integratie van deze doelgroep. Aangezien de WIA pas na twee jaar wachttijd in werking treedt, is ook aan de inzet van de collectief gefinancierde re-integratie-instrumenten zoals de no risk polis en de premiekorting voor gemeenten de tweejaars-eis verbonden. Indien de leden van de gemeentelijke doelgroepen een structurele functionele beperking hebben ten gevolge van ziekte of gebrek, kan na twee jaar een indicatiestelling voor de inzet van de re-integratie-instrumenten no risk polis en premiekorting worden aangevraagd. Inhoud pilot De pilot heeft gelopen van 31 januari 2006 tot 31 januari 2007 in de gemeenten Amsterdam, Hengelo en Hoeksche Waard Tijdens de pilot kon voor nuggers en ANW-ers zonder de gebruikelijke termijn van twee jaar een indicatie worden gesteld voor de no risk polis en premiekorting. De pilot is opgesteld samen met VNG en CWI. De pilot diende na 31 januari 2007 geĆ«valueerd te worden. De eindevaluatie heeft uiteraard plaatsgevonden bij de drie pilotgemeenten, maar daarnaast ook bij een controlegroep van drie niet-pilotgemeenten. Door de vergelijking met de controlegroep kon worden nagegaan wat de betekenis is van de indicatiestelling binnen de eerste twee jaar. De centrale conclusie van de eindevaluatie is dat door de pilotgemeenten zeer beperkt gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om voor gedeeltelijk arbeidsgeschikte nuggers en ANW-ers, zonder wachttijd van twee jaar een indicatiestelling bij CWI aan te vragen (het gaat slechts om 1 indicatiestelling). Het zeer beperkte gebruik van de regeling kan worden verklaard door de volgende redenen: de doelgroep voor wie de regeling geldt, blijkt klein en lastig te bereiken te zijn. de eis van het hebben van een structurele functionele beperking, die aan de indicatiestelling is verbonden wordt als streng ervaren en leidt tot weinig gebruik. Uit de eindevaluatie bij de controlegroep blijkt tevens: dat de regeling indicatiestelling no risk polis en premiekorting onvoldoende bekend te zijn bij gemeenten en CWIās, maar ook bij de werkgevers en het UWV. Achtergrondinformatie indicatiestelling De gemeenten kunnen de indicatiestelling voor de re-integratie-instrumenten no-risk polis en premiekorting zelf uitvoeren of uitbesteden, maar de formele indicatiestelling geschiedt door het CWI in Zoetermeer. De formele indicatiestelling door CWI is ingevoerd met de invoering van de WIA in 2006. De reden om deze instrumenten onder de WIA te laten vallen is om uniformiteit en onafhankelijkheid te garanderen. Om vervolgens in aanmerking te komen voor een indicatiestelling door CWI dienen deze cliĆ«nten aan een aantal voorwaarden te voldoen: - de cliĆ«nt dient ten gevolge van een ziekte of een gebrek een beperking te hebben die aansluit bij de ernst van de beperking van personen die meer dan 35% arbeidsongeschikt zijn in het kader van de WIA. Deze belemmeringen kunnen zich uiten in een beperking in arbeidsduur. De betrokkene komt voor de indicatiestelling in aanmerking wanneer wordt vastgesteld dat hij evident niet in staat is meer dan 65% van normaal voltijds te functioneren (26 uur). - de cliĆ«nt dient ten minste twee jaar onder de verantwoordelijkheid van de gemeente te vallen voor re-integratie. - de cliĆ«nt dient minimaal twee jaar als werkzoekende ingeschreven te staan bij het CWI. Met de indicatiestelling van CWI, die voor de duur van vijf jaar wordt afgegeven, kan de werkgever de premiekorting toepassen bij de jaarlijkse belastingaangifte. Tevens kan de werkgever bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) betaling van het ziekengeld bij eventuele uitval (no-risk polis) aanvragen. Box 6 Kosten en baten van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen In de eindrapportage van de projectgroep Stimulering Ondernemerschap (POND) van 13 maart 2006 is aan de Tweede Kamer toegezegd onderzoek te starten om de kosten en baten van trajecten richting ondernemerschap in beeld te brengen. De Stichting voor Economisch Onderzoek (SEO) heeft het onderzoek Zelfstandig uit de bijstand uitgevoerd. Zowel gemeenten als het UWV bieden uitkeringsgerechtigden begeleiding naar zelfstandig ondernemerschap aan. Omdat effecten van trajecten alleen over een langere periode kunnen worden gemeten en omdat de mogelijkheid van trajecten richting ondernemerschap vanuit het UWV pas kort bestaat, beperkt dit onderzoek zich tot de gemeenten, de regeling Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). De kosten-batenanalyse is uitgevoerd vanuit het perspectief van de overheidslasten voor sociale zekerheid. Het gaat om de som van besparing van uitkeringsgeld en de gemiddelde kosten die aan trajecten en kredieten worden besteed. Er is rekening gehouden met uitval uit trajecten, die zijn als kosten verrekend bij de wel gestarte trajecten. Eveneens is rekening gehouden met terugval in de uitkering binnen een periode van vier jaar waardoor de baten afnemen. Individuele of maatschappelijke baten zoals winst of productiviteit zijn niet in beeld gebracht omdat hiervoor nog te veel veronderstellingen moeten worden gehanteerd. Dat neemt niet weg dat ze er wel degelijk zijn. Baten Om de baten te bepalen zijn de uitstroomkansen en herinstroomkansen voor Bbzāers vergeleken met de uitstroomkansen en herinstroomkansen van een vergelijkbare groep bijstandsgerechtigden zonder enig traject over een periode van 4 jaar. Op deze wijze wordt het netto-effect van trajecten richting ondernemerschap berekend. Uit het onderzoek blijkt dat starters als gevolg van het Bbz-traject sneller uitstromen dan uitkeringsgerechtigden zonder een traject. Dit leidt tot een besparing met ā¬ 2.130 per starter, gemeten over een periode van vier jaar. Starters met een Bbz-traject stromen echter wel weer sneller terug in de uitkering in vergelijking met de vergelijkbare groep die uit de uitkering stroomt zonder traject. Dit leidt tot een toename van de uitkeringslast ten opzichte van vergelijkbare uitkeringsgerechtigden zonder Bbz-traject met ā¬ 910,-. Deze twee effecten samen zorgen voor een besparing op de uitkeringslasten van ā¬ 1.220,- in vergelijking met bijstandsgerechtigden die geen traject hebben gevolgd. Kosten Uit het onderzoek blijkt dat de kosten van trajecten sterk individueel verschillen maar ook per gemeente. Gemeenten hebben een uiteenlopend beleid. Een aantal gemeenten bepaalt per individu welke onderdelen van de Bbz-regeling zij toepassen; enkele gemeenten bepalen dat generiek. Om toch een beeld te geven van de kosten worden hier toch gemiddelde kosten gepresenteerd. De kosten van een pre-starttraject bestaan uit de kosten van een voorbereidingstraject en de kosten van het niet-terugbetaalde krediet. De gemiddelde kosten van een voorbereidingstraject bedragen ā¬ 2.790,-. De gemiddelde kosten van startersbegeleiding bedragen ā¬ 1.160,- De gemiddelde kosten van levensvatbaarheidonderzoeken bedragen ā¬ 3.360,- De gemiddelde kosten van niet terugbetaald voorbereidingskrediet bedragen ā¬ 220,-. De gemiddelde kosten van niet terugbetaald starterskrediet bedragen ā¬ 3.110,- Kosten/baten Samen bedragen deze gemiddelde kosten ā¬ 10.640,- per gestart traject. Op de uitkeringslast wordt gemiddeld ā¬ 1.120,- bespaart. Dit maakt de totale gemiddelde kosten per traject - gemeten over een periode van vier jaar -. tot ā¬ 9.420 -. De kosten verschillen echter sterk per individu en gemeente en zijn afhankelijk van hoeveel en welke trajectonderdelen worden ingezet. Gevestigde ondernemers Ook gevestigde ondernemers kunnen gebruik maken van de Bbz-regeling. Voor hen is dezelfde berekening als voor de starters gemaakt. Voor gevestigden bespaart de Bbz-regeling ā¬ 2.340 op de uitkeringslast, gemeten over een periode van vier jaar. Gemiddeld zijn traject- en kredietkosten voor gevestigden ā¬Ā 12.250. Per saldo zijn de kosten van de Bbz-regeling voor gevestigden gemiddeld ā¬ 9.910 hoger dan de baten in vergelijking met de groep uitkeringsgerechtigden met dezelfde kenmerken die geen traject heeft gevolgd. Trajecten richting activering en werknemerschap Ter vergelijking: de gemiddelde kosten van reguliere trajecten richting activering of werknemerschap zijn door SEO en TNO in eerder onderzoek op dezelfde wijze berekend (Beleidsdoorlichting re-integratie, januari 2008). De gemiddelde kosten van reguliere trajecten voor WW-ers bedragen ā¬ 2.150,- en voor WWB-gerechtigden ā¬ 2.900,-. Conclusie Trajecten richting ondernemerschap zijn duurder dan reguliere trajecten, maar niet goed vergelijkbaar. Er zijn grote individuele verschillen (gebruik trajectonderdelen) en verschillen tussen gemeenten. Het aanbieden van trajecten richting ondernemerschap vraagt een zorgvuldige afweging die gemeenten ook maken. Uit de literatuur blijkt de maatschappelijk baten van ondernemerschap (extra werkgelegenheid, productiviteit, economische groei) waarschijnlijk hoog zijn, maar dat is in dit onderzoek niet onderzocht. De Bbz-regeling is van belang voor de doelgroep. De mogelijkheid een eigen bedrijf te starten vanuit een uitkeringspositie (of reeds bestaande bedrijven te behouden) is voor deze specifieke doelgroep van groot belang. 4. Wet Sociale Werkvoorziening 4.1 Wsw-statistiek 2007 Uit het jaarrapport blijkt dat eind 2007 in totaal 100.470 personen werkzaam zijn binnen de Wsw. In 2007 zijn opnieuw meer Wsw-geĆÆndiceerden aan het werk gegaan bij reguliere werkgevers. Zowel het aantal begeleid werkenplaatsen als het aantal detacheringen is toegenomen. Het aantal mensen dat eind 2007 werkzaam is op een begeleid werkenplek is met 38% gestegen. Daarmee komt aantal personen dat begeleid werkt op 3970 (4% van het werknemersbestand). Van de personen die eind 2007 een Wsw-dienstbetrekking hebben (96.500), is 22% gedetacheerd. Een stijging ten opzichte van 2006 toen het aandeel detacheringen nog op 19% uitkwam. Het merendeel van de personen met een Wsw-dienstbetrekking (78%) is werkzaam in een beschutte werkomgeving op locatie of binnen het sw-bedrijf. De eindstand van de wachtlijst in 2007 bedraagt 20.573 personen. Ten opzichte van de beginstand van 2007 is dit een groei van 4%. Sinds 2002 is eenĀ groei van dezeĀ beperkte omvang niet meer voorgekomen. Gemiddeld groeide de wachtlijst de afgelopen vier jaar met 35%. Reden voor de beperkte groei is op de eerste plaats de afnemende instroom op de wachtlijst. Zo is het aantal eerste indicaties in 2007 (11.784) sterk afgenomen ten opzichte van 2006 (14.000). Daarnaast neemt de uitstroom van de wachtlijst toe. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat gemeenten werk maken van het opschonen van de wachtlijst. Personen die eind 2007 op de wachtlijst staan, kennen een gemiddelde wachttijd van 14,4 maanden. Dat is ruim een maand langer dan in 2006. Kerngegevens arbeidsmarkt PAGE 22 - PAGE 2 -