[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoorden

Bijlage

Nummer: 2008D17320, datum: 2008-11-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Beantw vr eerste termijn en antw. op vr. DIBI (RvW) inzake de Wijz. Paspoortwet ivm het herinrichten van de reisdocumentenadministratie (2008D17319)

Preview document (🔗 origineel)


Bijlage 

Gegevensverstrekking

Tijdens het debat zijn diverse vragen gesteld over de
delegatiebepalingen met betrekking tot de gegevensverstrekking uit de
reisdocumentenadministratie. Ik wil daarom nader ingaan op enkele
aspecten van de gegevensverstrekking uit de reisdocumentenadministratie
in artikel 4b, waarover mogelijk misverstanden bestaan. 

a. De doelen van gegevensverstrekking

Uitgangspunt is dat gegevensverstrekking alleen mogelijk is voor de
doelen, genoemd in artikel 4b, eerste en tweede lid. Valt de taak van
een instantie niet binnen een van de wettelijke doelen, dan is
gegevensverstrekking niet toegestaan. De doelen waarvoor gegevens worden
verstrekt, kunnen niet worden uitgebreid in de lagere regelgeving op
grond van de Paspoortwet. Verstrekking buiten de regeling in de
Paspoortwet is alleen mogelijk voor zover een andere wet de Paspoortwet
opzij zet. 

b. Welke instanties komen precies in aanmerking voor
gegevensverstrekking, komen ook niet-

   overheidsinstanties daarvoor in aanmerking? 

Welke instanties concreet gegevens verstrekt kunnen krijgen, wordt wat
betreft de verstrekking van gegevens voor de uitvoering van de
Paspoortwet reeds bepaald in de wet zelf, op grond van artikel 4b,
eerste lid. Voor zover het gaat om verstrekking voor de doeleinden,
genoemd in artikel 4b, tweede lid, kan dit nader worden bepaald bij
algemene maatregel van rijksbestuur. Omdat de verdeling van taken over
de verschillende instanties van tijd tot tijd kan wijzigen, is het
noodzakelijk de aanwijzing van de instanties op die wijze te regelen.
Het wetsvoorstel geeft daarbij de kaders, de algemene maatregel van
rijksbestuur kan zich niet buiten die kaders bewegen.

Het moet dan gaan om:

overheidsorganen, die een taak uitoefenen waarvoor gegevens uit de
reisdocumentenadministratie noodzakelijk zijn (artikel 4b, derde lid,
onder a), of 

instellingen en personen die met het oog op een wettelijke
identificatieplicht een gerechtvaardigd belang hebben bij verstrekking
van gegevens uit de reisdocumentenadministratie (artikel 4b, derde lid,
onder b). 

Bij beide categorieën geldt uiteraard nog steeds de voorwaarde dat
verstrekking alleen mogelijk is indien de taakuitoefening van de
betreffende instellingen en personen valt binnen de hiervoor
genoemde doelen. Zowel het doel van de gegevensverstrekking als de
kaders voor de aanwijzing van de concrete instanties die recht hebben op
gegevensverstrekking vinden derhalve een grondslag in het wetsvoorstel.
Er is dus in feite sprake van een dubbel slot op de
gegevensverstrekking. Met betrekking tot de gegevensverstrekking aan
AIVD en MIVD geldt artikel 17 van de Wet op de inlichtingen en
veiligheidsdiensten. Dit artikel voorziet erin dat de wettelijke
beperkingen op grond van de Paspoortwet niet van toepassing zijn op die
gegevensverstrekking aan deze diensten. 

 

Welke overheidsorganen zoal in aanmerking kunnen komen voor verstrekking
van gegevens op grond van het voorgestelde artikel 4b, tweede lid, is
vermeld in paragraaf 11 van de nota naar aanleiding van het verslag.
Hierbij wil ik er nogmaals op wijzen dat in beginsel
alle overheidsorganen die voor de uitoefening van hun taken gegevens
nodig hebben uit de reisdocumentenadministratie daarvoor al op basis van
de bestaande wet- en regelgeving in aanmerking komen. 

Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in een zeer beperkte
gegevensverstrekking aan instellingen en personen die een belang
hebben bij de verkrijging van gegevens in het kader van de uitvoering
van een wettelijke identificatieplicht. Alleen bij die categorie
instanties kan het ook gaan om niet-overheidsorganen, voor zover die
organen wettelijk verplicht zijn in bepaalde gevallen de identiteit van
een betrokkene vast te stellen. Dit kunnen bijvoorbeeld banken en
kredietverstrekkers zijn. Door de verstrekking van gegevens te binden
aan de voorwaarde dat zij gevraagd moeten worden in het kader van de
uitvoering van een wettelijke identificatieplicht, is ook in dit geval
sprake van een dubbel slot. Ik merk hierbij op dat de in dit
wetsvoorstel voorgestelde regeling op dit onderdeel zelfs beperktere
mogelijkheden biedt dan de huidige wet. Op grond 
van het bestaande artikel 4a, zevende lid, kan verstrekking van
gegevens als hier bedoeld plaatsvinden aan instellingen en personen die
daarbij een gerechtvaardigd belang hebben. De eis dat het moet gaan om
de uitvoering van een wettelijke identificatieplicht wordt op dit
moment derhalve niet gesteld.      

c. Welke gegevens worden verstrekt uit de reisdocumentenadministratie?

Welke gegevens per overheidsorgaan (derde lid onder a) worden verstrekt,
wordt vastgelegd bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur.
Bij overheidsorganen wordt door mij getoetst welke gegevens voor de
taakuitoefening van het betreffende overheidsorgaan noodzakelijk zijn.
Aangezien dit bij elk orgaan anders is, is het onvermijdelijk dat dit
wordt gedelegeerd. 

Bij instanties die met het oog op de wettelijke identificatieplicht een
gerechtvaardigd belang hebben (derde lid onder b), ligt het anders. In
die gevallen geeft het wetsvoorstel slechts een zeer beperkte
mogelijkheid om gegevens te verstrekken. Het voorgestelde artikel 4b,
vijfde lid bepaalt dat de verstrekking dan beperkt wordt tot de
mededeling of een reisdocument voorkomt in de
reisdocumentenadministratie, en – zo ja – of het document mag
voorkomen in het maatschappelijke verkeer. Het wetsvoorstel biedt dus
bijvoorbeeld niet de mogelijkheid om in lagere regelgeving de
gegevensverstrekking aan banken en financiële instellingen uit te
breiden met andere gegevens. 

Verschillende fracties hebben vragen gesteld over de regels die er
gelden voor de foto die in het reisdocument wordt opgenomen en in het
bijzonder over de regels met betrekking tot het dragen van een
hoofdbedekking op de foto.

De regels die gelden voor de foto staan in de Fotomatrix model 2007 die
integraal deel uitmaakt van de Paspoortuitvoeringsregeling. De
Fotomatrix is gebaseerd op de ISO-standaard 19794-5, die is
voorgeschreven in de EU-Verordening. De ISO-standaard bevat voorbeeld
foto’s voor het geval personen een hoofdbedekking dragen. Het
overgrote deel van de EU-lidstaten staat een hoofdbedekking bij wijze
van uitzondering toe.

De Fotomatrix stelt met betrekking tot de weergave van het gezicht op de
foto het volgende:

Het hoofd moet onbedekt zijn;

Het gezicht moet volledig zichtbaar zijn;

De ogen moeten volledig zichtbaar zijn. 

In de toelichting bij dit onderdeel uit de Fotomatrix staat expliciet
aangegeven dat de oren zelf niet zichtbaar hoeven te zijn. Het is
voldoende dat de ooraanzet bepaald kan worden. Tevens staat in de
toelichting: “hoofdbedekking is alleen toegestaan op grond van
godsdienstige, levenbe-schouwelijke of medische redenen. “ Verderop in
de Fotomatrix worden de uitzonderingsbepalingen toegelicht (ook met
voorbeeldfoto’s). Daar wordt wederom aangegeven dat ook in het geval
één van de uitzonderingsbepalingen (godsdienstige, levenbeschouwelijke
of medische redenen) van toepassing is, het gezicht en de ogen volledig
zichtbaar moeten zijn op de foto. Een foto waarop iemand staat met een
deels bedekt gezicht voldoet dus niet aan de eisen. Ook niet als iemand
zich beroept op een godsdienstige en levensbeschouwelijke grond. Het is
mijn stellige overtuiging dat de uitgevende instanties dergelijke
foto’s ook niet accepteren. 

De woordvoerder van het CDA stelde een aantal vragen over het nut en de
noodzaak van het 1p:1p beginsel en de kosten die het 1p:1p beginsel met
zich mee gaan brengen voor gezinnen met kinderen en de leeftijdgrens
waarop de biometrische kenmerken worden opgenomen.

Het onderhavige wetsvoorstel regelt niet de invoering van het zogenaamde
1p:1p beginsel. Het wetsvoorstel laat de huidige praktijk van
kinderbijschrijvingen intact. De invoering van het 1p:1p beginsel maakt
onderdeel uit van een wijziging van de Verordening waarin naast het
1p:1p beginsel ook de leeftijdgrens voor het opnemen van vingerafdrukken
(zie hieronder) wordt geregeld. Nederland heeft deze wijziging van de
Verordening gesteund. De BNC-fiche daaromtrent is op 20 februari 2008
aan de Tweede Kamer aangeboden. De standpuntbepaling binnen de EU (Raad)
over de invoering van het 1p:1p beginsel heeft al geruime tijd geleden
plaatsgevonden. De wijziging van de Verordening is in oktober 2007
ingediend bij het Europees Parlement. Terugkomen op de standpuntbepaling
van de EU op dit punt, waarvoor zeer veel steun bestond (overigens ook
bij het Europees Parlement) acht ik niet mogelijk. Ik memoreer hierbij
dat de besluitvorming over dit onderwerp binnen de EU bij meerderheid
plaatsvindt en niet bij unanimiteit. 

De Europese Verordening verplicht alle reisdocumenten met een
geldigheidsduur van meer dan         1 jaar te voorzien van een chip met
daarin de gezichtsopname en de vingerafdrukken. Nederland is dus
verplicht om in reisdocumenten van kinderen, hoe klein ook, een
gezichtsopname op te nemen. Ik wijs er tenslotte op dat in een aantal
landen de geldigheidsduur van reisdocumenten van kinderen (aanzienlijk)
korter is dan het reisdocument van volwassenen. Een dergelijke praktijk
zou in Nederland leiden tot extra (administratieve) lasten en is daarom
tot op heden niet overwogen. 

Wat betreft de leeftijdgrens voor het opnemen van de vingerafdrukken het
volgende. Bij het Europees Parlement ligt een wijziging van de
EU-verordening voor waarin staat dat de vingerafdrukken pas vanaf 6 jaar
worden opgenomen. Deze leeftijdgrens wordt ook gehanteerd in dit
wetsvoorstel. In het Europees Parlement is discussie gaande over de
leeftijdgrens. Het Europees Parlement lijkt de leeftijdgrens hoger te
willen leggen, namelijk bij 12 jaar. Ik kan nu niet overzien op welke
termijn deze discussie afgerond zal zijn. 

In onderstaande tabellen wordt inzichtelijk gemaakt wat de meerkosten
kunnen zijn van de invoering van het 1p:1p beginsel.

	In het paspoort van 1 ouder 	In het paspoort van 2 ouders

Kosten Kinderbijschrijving	€   8,50	€ 17,-

Kosten paspoort 	€ 48,35	€ 48.35

Verschil	€ 38,85	€ 31,35





	In het paspoort van 1 ouder 	In het paspoort van 2 ouders

Kosten Kinderbijschrijving	€  8,50	€ 17,-

Kosten Nederlandse identiteitskaart	€40,73	€ 40,43

Verschil	€ 32,23	€ 23,43



	In het paspoort van 1 ouder 	In het paspoort van 2 ouders

Kosten sticker	€ 19,82	€ 39,64

Kosten paspoort 	€ 48,35	€ 48,35

Verschil	€ 28,53	€   8,71



	In het paspoort van 1 ouder 	In het paspoort van 2 ouders

Kosten sticker	€ 19,82	€ 39,64

Kosten Nederlandse identiteitskaart	€ 40,73	€ 40,73

Verschil	€ 20,91	€   1,11



Ik memoreer (zie ook de BNC-fiche) dat de financiële consequenties van
de eventuele invoering van het 1p:1p beginsel nog, met inachtneming van
de regels voor de budgetdicipline, onderwerp zullen zijn van nader
overleg met de collega’s van Justitie, Financiën en Jeugd en Gezin.
Ik zal de Kamer uiteraard informeren over de uitkomst van dit overleg. 

Verschillende fracties hebben gevraagd om de geldigheidsduur van de
reisdocumenten te verhogen zodat de kosten van de reisdocumenten voor de
burger worden verminderd.

De geldigheidsduur van de reisdocumenten is van belang voor de volgende
aspecten:

De robuustheid van de echtheidskenmerken tegen vervalsing en misbruik
van de documenten;

De duurzaamheid van de materialen gerelateerd aan het gebruik van de
documenten;

De acceptatie door derde landen van het document.

Bij reisdocumenten speelt de acceptatie door derde landen een
essentiële rol. Het is daarom van belang om ook bij het bepalen van de
geldigheidsduur rekening te houden met de internationale dimensie. Er
zijn inderdaad landen die een geldigheidsduur hebben die langer is dan 5
jaar. Opvallend daarbij is dat een aantal van die landen de afgelopen
jaren, bij de invoering van de chip in de reisdocumenten, hebben
besloten de geldigheidsduur terug te brengen tot 5 jaar. Dat heeft onder
meer te maken met de garantie die leveranciers van de chip geven. 

Nederland heeft sinds jaar en dag gekozen voor een geldigheidsduur van 5
jaar. De huidige generatie reisdocumenten is daarop ontworpen. Het
verlengen van de geldigheidsduur van deze generatie brengt risico’s
met zich mee die onwenselijk zijn. Ik wijs er hier met nadruk op dat de
echtheidskenmerken in de huidige reisdocumenten al in 2001 zijn
ingevoerd. Daarnaast is nu al merkbaar dat het intensievere gebruik
(sinds de invoering van de identificatieplicht) de duurzaamheid van met
name de Nederlandse identiteitskaart onder druk zet. Het aantal
documenten dat reeds voor het verstrijken van de geldigheidsduur
vervangen moet worden neemt toe. Dit zijn punten die bij de komende
aanbesteding van het reisdocumentencontract zullen moeten leiden tot
nieuwe/aangepaste eisen aan de reisdocumenten.

Uiteraard geldt dat bij een verlenging van de geldigheidsduur ook de
gelijkenis tussen houder en de gezichtsopname in het reisdocument minder
zal worden. Voorts leidt deze verlenging ertoe dat een generatie
reisdocumenten langer zal moeten meegaan: het reisdocument moet immers
betrouwbaar zijn tot het laatste exemplaar van een generatie
reisdocumenten is verlopen. Dat betekent bijv. dat – bij een
geldigheidsduur van 10 jaar – een reisdocument van de generatie die
tussen 2011 en 2016 wordt uitgegeven tot 2026 betrouwbaar zal moeten
zijn.  

Om al deze redenen acht ik het niet wenselijk de geldigheidsduur van
reisdocumenten te verlengen. 

De woordvoerder van de VVD-fractie vroeg aandacht voor de kwetsbaarheid
van de nooddocumenten. Hij wees erop dat de nooddocumenten geen
‘escape’ mogen worden voor mensen die geen vingerafdrukken in het
reisdocument willen. 

Ik deel deze zorg. Het zal duidelijk zijn dat het niet is toegestaan om
de opname van de vingerafdrukken voor een reisdocument te weigeren. De
opname van vingerafdrukken in een paspoort en in een Nederlandse
identiteitskaart is verplicht op grond van de EU-verordening. Ik heb
reeds in mijn brief van 19 augustus 2008 aangegeven hoe ik de procedure
voor het opnemen van de vingerafdrukken wil gaan inrichten. U kunt
daaruit opmaken dat ik oog heb voor de situatie dat personen een
tijdelijke beperking (bijvoorbeeld verwondingen) aanwenden om zich te
onttrekken aan het opnemen van vingerafdrukken. Bij een tijdelijke
beperking waardoor geen van de vingerafdrukken kunnen worden opgenomen
zal ik daarom betrokkene een reisdocument met een geldigheidsduur van 1
jaar (in plaats van 5 jaar) verstrekken. Dat document zal wel een chip
bevatten met daarin de gezichtsopname en de andere houdergegevens. 

Door enkele fracties is gevraagd om nader in te gaan op de kosten die
geraamd worden voor de ontwikkeling en het beheer van de nieuwe
reisdocumenten administratie.

Ik heb tijdens de eerste termijn van de mondelinge behandeling van dit
wetsvoorstel de Kamer gemeld dat de interne ramingen die tot op heden
zijn gemaakt uitkomen op ruim € 27 mln voor de ontwikkeling van de
nieuwe administratie. Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:

Apparatuur databases;

Programmatuur databases;

Programmatuur biometrische zoekfunctie;

Migratie en conversie vanuit RAAS en Basisregister reisdocumenten naar
de nieuwe administratie;

Aanpassing bestaande systemen in reisdocumentenketen.

Voor het beheer van de nieuwe administratie wordt een bedrag geraamd van
ca 20% van de ontwikkelingskosten. Een dergelijk percentage is in de
markt gangbaar voor systemen van een vergelijkbare complexiteit.
Uitgaande van de thans beschikbare ramingen betekent dit dat de prijs
van de reisdocumenten tussen de € 3,5 en € 4,- zal stijgen. 

Nogmaals wordt benadrukt dat de werkelijke kosten van de ontwikkeling en
het beheer pas in kaart kunnen worden gebracht als de aanbestedingen
daarvoor zijn doorlopen. Die stap is echter nog niet gezet, omdat er
voor gekozen is om daarmee te wachten totdat het wetsvoorstel door het
parlement is aanvaard. Ik heb u reeds toegezegd dat de Kamer voordat tot
gunning wordt overgegaan nader geïnformeerd zal worden omtrent de
kosten.

De woordvoerder van de VVD-fractie heeft vragen gesteld over het
retourneren van reisdocumenten van personen die zijn overleden. Hij
suggereerde daarbij dat bij het doen van aangifte van overlijden het
reisdocument van de persoon die is overleden wordt ingeleverd. Daarmee
kan worden voorkomen dat grote hoeveelheden op zich nog goede documenten
in omloop blijven.

Op grond van de Paspoortwet vervalt een reisdocument van rechtswege
indien de houder daarvan is overleden en moeten de nabestaanden het
document inleveren (art. 5 en art. 47, eerste lid, onder f). Daarnaast
is in de Paspoortwet ook vastgelegd dat het reisdocument van een
overledene wordt geregistreerd in het Basisregister reisdocumenten (art.
4a, derde lid). In de praktijk gebeurt de registratie in het
Basisregister op geautomatiseerde wijze, namelijk zodra een overlijden
in de GBA is ingevoerd. Partijen die het Basisregister (en straks de
voorziene nieuwe reisdocumentenadministratie) raadplegen, weten dan dat
het betreffende reisdocument niet in het maatschappelijk verkeer mag
voorkomen.  

In de praktijk blijken paspoortuitgevende instanties geen actief beleid
te voeren op het inleveren van een reisdocument van een overleden
persoon. Desondanks ben ik geen voorstander van de suggestie om de
aangifte van overlijden te koppelen aan de inlevering van het paspoort
van de overledene. Het algemene belang van een tijdige registratie van
overleden personen staat naar mijn mening niet toe dat dit afhankelijk
wordt gesteld van het al dan niet inleveren van een reisdocument.

Ik ben overigens wel bereid om in de Paspoortuitvoeringsregelingen
voorschriften op te nemen inhoudende dat de uitgevende instanties na de
aangifte van overlijden de nabestaanden actief moeten benaderen om het
reisdocument in te leveren. Ik wijs er wel op dat dit leidt tot extra
administratieve lasten en extra handelingen door de gemeenten.
Handelingen waarvoor de gemeenten een vergoeding zullen willen
ontvangen. 

Het TK-lid Dibi (GroenLinks) vroeg  in te gaan op de overeenkomst die op
Europees niveau zou bestaan over paspoorten en in het bijzonder over de
database voor vingerafdrukken en daarbij de consequenties aan te geven
voor het onderhavige wetsvoorstel.

Een overeenkomst in EU-verband is niet bekend. Er is daarentegen wel
sprake van een voorstel tot wijziging van de EU-verordening betreffende
biometrische gegevens in de reisdocumenten. Dit is de wijziging - zie in
dit verband ook mijn antwoorden hiervoor op vragen van de CDA-fractie
met betrekking tot het zogenaamde 1p:1p beginsel - waar een
leeftijdgrens van 6 jaar wordt geïntroduceerd voor het opnemen van
vingerafdrukken. Over deze wijziging van de verordening vindt overleg
plaats in EU-verband, waarbij van de zijde van het Europese Parlement
onlangs amendementen zijn geformuleerd over verschillende aspecten,
waaronder de opslag van de biometrische gegevens. Deze amendementen zijn
momenteel onderwerp van (informele) bespreking tussen EP, Raad en
Commissie in het kader van de zgn. co-decisie procedure. De verdere
afhandeling en van de wijzigingsverordening en van de amendementen
daarop in het Europees Parlement kan nog geruime tijd duren. Het heeft
op dit moment derhalve geen zin om de punten uit de
wijzigingsverordening te verwerken in het wetsvoorstel. 

 EU-Verordening betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en
biometrische gegevens in door de 

  lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten.

 TK 2007-2008, 22112 nr 614.

 Bijvoorbeeld Luxemburg: 0-4 jaar geldigheidsduur document 2 jaar;
Denemarken: 0-2 jaar geldigheidsduur 

   document 2 jaar; Ierland 0-3 jaar geldigheidsduur document 3 jaar;
Letland: onder 5 jaar geldigheidsduur

   document 1 jaar; Duitsland: 0-12 jaar geldigheidsduur document 6
jaar.

 Het huidige contract loopt tot 1 oktober 2011 en kan niet verlengd
worden. De planning is erop gericht om in 

  de tweede helft van 2009 een aanvang te maken met de nieuwe
aanbesteding van het contract. 

 TK 2007-2008, 25764 nr 40

 Bij de regeling van de werkzaamheden op 18 november 2008

 PAGE   4 

 PAGE   6