Nationaal toewijzingsbesluit broeikasgasemissierechten 2008-2012 van november 2008
Bijlage
Nummer: 2008D17497, datum: 2008-11-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Nationaal toewijzingsbesluit broeikasgasemissierechten 2008-2012 (2008D17496)
Preview document (đ origineel)
Nationaal toewijzingsbesluit broeikasgasemissierechten 2008-2012 van november 2008 DGM/BREM2008101603 De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Economische Zaken, Gelet op artikel 11, tweede lid, van de richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU L 275); Gelet op artikel 16.29, eerste lid van de Wet milieubeheer; Met inachtneming van, onderscheidenlijk rekening houdend met het nationaal toewijzingsplan broeikasgasemissierechten 2008-2012 van 16 mei 2007 (Stcrt. 2007, nr. 94) zoals hersteld op 15 juli 2008 (Stcrt. 2008, nr. 134); Besluiten: Artikel 1 In dit besluit wordt verstaan onder wet: Wet milieubeheer. Artikel 2 Het totale aantal broeikasgasemissierechten, bedoeld in artikel 16.29, eerste lid, onder a, van de wet, dat voor de planperiode 2008 tot en met 2012 wordt toegewezen voor emissies van broeikasgassen die een gevolg zijn van in dat artikellid bedoelde activiteiten, bedraagt het totaal van de som van de volgende aantallen: het totaal voor de inrichtingen die opgenomen zijn in de bij dit besluit behorende bijlage 1 en voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, onder a en b, van de wet: 415.607.960. het aantal als bedoeld in artikel 5, tweede lid. Artikel 3 Aan degene die een inrichting drijft, die is opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage 1, wordt voor de planperiode 2008 tot en met 2012 toegewezen het in de bij dit besluit behorende bijlage 1 voor de betrokken inrichting vermelde aantal broeikasgasemissierechten. Artikel 4 Van het totale aantal toegewezen broeikasgasemissierechten, bedoeld in artikel 2, onder a, wordt voor afzonderlijke inrichtingen elk kalenderjaar binnen de planperiode 2008 tot en met 2012 overeenkomstig artikel 16.35, eerste lid, onder a, van de wet, een evenredig gedeelte verleend. Het aantal broeikasgasemissierechten dat elk kalenderjaar aan degene die een inrichting drijft, wordt verleend, wordt vermeld in de bij dit besluit behorende bijlage 1. Artikel 5 Van het totale aantal broeikasgasemissierechten, bedoeld in artikel 2, onder a, worden 31.825.000 broeikasgasemissierechten beschikbaar gehouden om in de planperiode 2008 tot en met 2012 te kunnen worden toegewezen voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, onder a en b, van de wet, waarbij dit gedeelte bedoeld onder a beschikbaar wordt gehouden voor inrichtingen die vanaf 1 januari 2007 feitelijk in werking zullen zijn gesteld. Van het in de eerste volzin genoemde gedeelte kunnen ten hoogste 2.375.000 broeikasgasemissierechten worden toegewezen voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, onder b, van de wet. Voor de inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, onder a, van de wet waarin zich in installaties voor de vervaardiging van salpeterzuur bevinden, zoals bedoeld in bijlage I, onder B van het Besluit handel in emissierechten wordt een aantal broeikasgasemissierechten beschikbaar gehouden zoals genoemd in de beschikking van de Europese Commissie op het verzoek van Nederland op grond van artikel 24 van richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad om in de planperiode 2008 tot en met 2012 te kunnen worden toegewezen. Artikel 6 De motivering bij dit besluit is vervat in de bij dit besluit behorende toelichting, en in de bijlagen 2 en 3 en wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd. Artikel 7 Dit besluit wordt aangehaald als: Nationaal toewijzingsbesluit broeikasgasemissierechten 2008-2012. Dit besluit zal worden toegezonden aan degenen die de inrichtingen drijven tot welke het is gericht. Van dit besluit wordt mededeling gedaan door kennisgeving van dit besluit in de Staatscourant. âs-Gravenhage, De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. Cramer De Minister van Economische Zaken, M. van der Hoeven Toelichting 1. Algemeen Het onderhavige besluit vormt het vastgestelde nationaal toewijzingsbesluit broeikasgasemissie-rechten 2008-2012 (hierna: NTB-II). Dit toewijzingsbesluit betreft de toewijzing van broeikasgasemissierechten aan inrichtingen die vallen onder het systeem van handel in broeikasgasemissierechten dat op 1 januari 2005 in de Europese Unie van start is gegaan. Dit systeem vloeit voort uit de richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (hierna: de richtlijn). De richtlijn is geĂŻmplementeerd in de Wm door de Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten (hierna: Implementatiewet), het Besluit handel in emissierechten en de Regeling monitoring handel in emissierechten. Inrichtingen die onder het systeem van de handel in broeikasgasemissierechten vallen, moeten beschikken over een emissievergunning. Voor het verkrijgen van een emissievergunning moet de emittent door middel van een monitoringsplan aantonen dat hij in staat is de emissies van broeikasgassen te monitoren. De betreffende inrichtingen zijn verplicht na afloop van elk kalenderjaar dat zij emitteren een aantal emissierechten in te leveren bij de Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: emissieautoriteit), dat ten minste gelijk is aan de emissies van broeikasgassen die zij gedurende dat kalenderjaar (hierna: emissiejaar) hebben veroorzaakt (de zogenaamde emissienorm; artikel 16.37, eerste lid, Wm). De toewijzingscriteria en de voornemens omtrent de toewijzing van broeikasgasemissierechten worden beschreven in het NAP-II. De toewijzing zelf geschiedt in het NTB-II. Vervolgens worden de voor een planperiode toegewezen broeikasgasemissierechten in jaarlijkse gedeelten bijgeschreven op de rekening die de inrichting aanhoudt in het register voor handel in broeikasgasemissierechten. Dit laatste wordt verlening genoemd (artikel 16.35, eerste lid, Wm). Het onderhavige NTB-II is gebaseerd op de artikelen 16.29, eerste lid, Wm en bevat de volgende onderdelen: het totale aantal broeikasgasemissierechten voor de planperiode 2008-2012 (artikel 2); het aantal broeikasgasemissierechten dat in die planperiode aan de afzonderlijke inrichtingen wordt toegewezen (artikel 3 en bijlage 1); het gedeelte van dit aantal dat elk kalenderjaar per afzonderlijke inrichting wordt verleend (artikel 4 en bijlage 1); het gedeelte dat beschikbaar wordt gehouden in een emissierechtendepot ten behoeve van zogenaamde nieuwkomers en beroepen (artikel 5); de toelichting en de bijlagen 2 en 3 bevatten de motivering bij dit NTB-II. Bijlage 2 en 3 is specifiek voor elke betrokken inrichting en vertrouwelijk van aard. 2. Nationaal toewijzingsplan Het nationaal toewijzingsbesluit is voorafgegaan door, en is in overeenstemming met, het nationaal toewijzingsplan broeikasgasemissierechten 2008-2012 van 16 mei 2007 (NAP-II). Het ontwerpplan is in samenwerking met het bedrijfsleven tot stand gekomen. Van het ontwerpplan is kennisgegeven in de Staatscourant van 23 mei 2006, nr. 100. Tot en met 4 juli 2006 heeft een ieder de gelegenheid gehad om zijn zienswijze ten aanzien van het ontwerpplan te geven. Het ontwerpplan is op 30 mei 2006 toegezonden aan de beide kamers der Staten-Generaal. Op 15 en 22 juni en op 7 en 21 september 2006 heeft overleg plaatsgevonden met de Tweede Kamer. De Minister van Economische Zaken (EZ) en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) (verder: de bewindslieden) hebben na de inspraakperiode hun standpunt ten aanzien van de inspraakreacties bepaald. Dit is op 4 september 2006 aan de Tweede Kamer toegezonden. Op welke wijze rekening is gehouden met de inspraakreacties is aangegeven in deel I paragraaf 7 van het NAP-II. Het NAP-II is vervolgens op grond van artikel 9 van de Richtlijn naar de Europese Commissie (hierna: Commissie) gezonden. De Commissie heeft het NAP-II getoetst aan de richtlijn. Ook de andere lidstaten konden hun mening over het NAP-II geven. Daartoe is het NAP-II aan de Permanente Vertegenwoordigers van elke lidstaat bij de Commissie toegestuurd. Het NAP-II is op 16 januari 2007 bij beschikking goedgekeurd door de Commissie onder de voorwaarde dat het NAP-II op bepaalde onderdelen zou worden gewijzigd. Bij de vaststelling op 16 mei 2007 zijn de door de Commissie voorgestelde wijzigingen aangebracht (Stcrt. 2007, nr. 94). Ondanks een eerdere positieve ambtelijke indicatie van de Commissie, leek pas begin 2008 duidelijk dat het NAP-II zou voldoen aan de voorwaarden in de beschikking. Vervolgens is het NAP-II op 25 maart 2008 genotificeerd. Bij de toetsing aan de richtlijn heeft de Commissie vervolgens geconcludeerd dat het plafond in het NAP-II op Ă©Ă©n aspect te hoog was vastgesteld. Volgens de Commissie was de correctie naar boven door installaties die alsnog onder het NAP-II vallen ten gevolge van de uitbreiding van het bereik van het systeem niet toegestaan. Op 25 juni 2008 heeft de Commissie Nederland laten weten dat het NAP-II op dit punt in strijd is met artikel 2, eerste lid en artikel 3, eerste lid van de beschikking van de Commissie. Daarom is besloten om de strijdigheid met de beschikking te herstellen door op 15 juli 2008 een herstelwijziging te plaatsen in de Staatscourant op grond van artikel 16.27 Wm en een nieuwe geconsolideerde versie beschikbaar te stellen op de site van SenterNovem (hierna: SN): http://www.co2-allocatie.nl/ (Stcrt. 2008, nr. 134). De Commissie heeft het aangepaste NAP-II nogmaals onderzocht en bij besluit van 25 augustus 2008 vastgesteld dat alle door haar bij beschikking van 16 januari 2007 vereiste aanpassingen correct zijn geĂŻmplementeerd (ENV/C2/IB/bm Ares(2008)22593). Het NAP-II vormt de basis voor het NTB-II. In het NAP-II zijn de algemene criteria voor het NTB-II neergelegd op basis waarvan de toewijzing van broeikasgasemissierechten aan bedrijven plaatsvindt. 3. Nationaal toewijzingsbesluit Van het ontwerp van dit nationaal toewijzingsbesluit (NTB-II) is mededeling gedaan door kennisgeving van het ontwerp in de Staatscourant van 11 juli 2008, nr. 132 en publicatie op het internet via HYPERLINK http://www.co2-emissiehandel.novem.nl/ http://www.co2-allocatie.nl. Het ontwerpbesluit is gedurende zes weken ook ter inzage gelegd in de bibliotheken van de ministeries van VROM en EZ. Voorts is het ontwerpbesluit toegezonden aan de Eerste en Tweede Kamer van de Staten-Generaal. Tenslotte is het ontwerpbesluit toegezonden aan degenen die de inrichtingen drijven die in bijlage 1 bij het ontwerpbesluit genoemd staan en aan relevante belangenorganisaties. Bij het nemen van het NTB-II zijn overeenkomstig de bepaling van artikel 16.29, tweede lid, Wm de volgende onderdelen van het NAP-II in acht genomen: de aanduiding van het voorgenomen totale aantal toe te wijzen broeikasgasemissierechten voor de planperiode 2008-2012; de beschrijving van de voorgenomen manier waarop die broeikasgasemissierechten worden toegewezen; de aanduiding van het gedeelte van het totale aantal broeikasgasemissierechten, dat elk kalenderjaar zal worden verleend. In het geldende NAP-II zijn broeikasgasemissierechten beschikbaar gehouden voor toewijzing aan nieuwe inrichtingen en bestaande inrichtingen die uitbreidingen hebben verricht binnen de inrichting en vanaf 1 januari 2007 in werking zijn gesteld (nieuwkomers, p. 19 en 52). Bij het onderhavige NTB-II wordt het geldende NAP-II, voorzover het betreft het in artikel 16.25, eerste lid, onder b, Wm, bedoelde onderdeel, in acht genomen. Dit betreft de in het NAP-II opgenomen beschrijving van de manier van toewijzen van de broeikasgasemissierechten. Voor de toewijzing aan bestaande inrichtingen die voor 1 januari 2007 in werking zijn gesteld, inclusief uitbreidingen, zijn de rekenregels gebruikt, zoals beschreven in deel II, hoofdstuk 3.4, van het NAP-II (p. 39 e.v.). Op grond daarvan wordt het aantal broeikasgasemissierechten per afzonderlijke inrichting berekend in vier stappen: de historische emissies van de inrichting (stap 1 uit het NAP-II); relatieve energie-efficiency van inrichtingen (stap 2 uit het NAP-II); verwerking van de groeiverwachting en bijzondere omstandigheden op sectorniveau (stap 3 uit het NAP-II); berekening van de toewijzing met toepassing van de relatieve correctiefactor (stap 4 uit het NAP-II). Bij de berekening is gebruik gemaakt van de gegevens bedoeld in deel II, paragraaf 3.3 en 3.4 van het NAP-II (p. 37 e.v.). Bij het NAP-II is in bijlage 1 een indicatieve lijst van inrichtingen met de voorgenomen aantallen toe te wijzen broeikasgasemissierechten voor elke afzonderlijke inrichting opgenomen. Bijlage 1 bij het NTB-II wijkt af van bijlage 1 bij het NAP-II. Bij het definitief maken van bijlage 1 bij dit NTB-II heeft een extra toets op de rechtvaardigheid, kwaliteit en juistheid van de toewijzingen plaatsgevonden. Dit heeft er toe geleid dat de toewijzingsmethode uit het NAP-II voor een aantal gevallen nader is uitgelegd. Deze gevallen worden hieronder uiteengezet en toegelicht. Verder is bij deze toets geconstateerd dat in aantal situaties de berekening van de indicatieve toewijzing aangepast moet worden. Deze aanpassing heeft in dit NTB-II plaats gevonden in de bij dit NTB-II behorende bijlage 3, die geheel vertrouwelijk van aard is. In de volgende gevallen wordt duidelijk gemaakt hoe de betreffende toewijzingsmethode uit het NAP-II wordt uitgelegd. De volgende berekeningsmethodes zijn in lijn met de uitgangspunten en beginselen van het NAP-II: In het NAP-II wordt onderscheid gemaakt tussen âenergieconversie-eenhedenâ en overige verbrandingseenheden (p. 40-42). In de praktijk werden binnen sommige sectoren grote verschillen waargenomen in de toepassing van dit onderscheid, die zouden kunnen leiden tot zeer verschillende toewijzingen voor vergelijkbare bedrijven. Voor deze verschillende toepassing bestond geen feitelijke, objectieve rechtvaardiging. Daarom is aan sectoren waar deze hybride situatie zich voordoet de keuze geboden om alle verbrandingseenheden als overige verbrandingseenheden aan te merken. De raffinaderijen, de bierbrouwerijen en de krakers hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Hiermee wordt verzekerd dat binnen een sector een gelijke behandeling plaatsvindt. Dit is in overeenstemming met de beginselen die aan het NAP-II ten grondslag liggen. Inrichtingen die meerdere energieconversie-eenheden (p. 40 e.v.) hebben waarin verschillende brandstoffen verwerkt worden, konden ervoor kiezen om die samen te laten behandelen als Ă©Ă©n enkele âmulti fuel eenheidâ waarvoor een gemiddeld productierendement wordt vastgesteld (p. 41 e.v.). Deze mogelijkheid past in de uitgangspunten van het NAP-II en leidt tot een vergelijkbare uitkomst. Doordat het aantal toegewezen rechten ongewijzigd blijft, ontstaat er geen benadeling van derden. Bij het implementeren van de door Europa aangepaste definitie van het begrip âverbrandingsinstallatieâ in het Besluit handel in emissierechten bleek dat er bepaalde categorieĂ«n bedrijven waren die procesgassen verbranden in verbrandingsinstallaties. Met als gevolg een laag rendement (p. 41 e.v.) en daardoor een te lage indicatieve toewijzing. Pas in een laat stadium is de EU-definitie van verbrandingsinstallaties volledig duidelijk geworden. Het gevolg van deze vertraging was dat lang onduidelijk bleef welk type inrichtingen onder het systeem van emissiehandel zouden vallen. Nu deze duidelijkheid er is, kunnen twee bedrijven behandeld worden als een aangewezen sector, met als gevolg dat voor de toewijzing 50% van de emissies als procesemissies wordt beschouwd. Dit leidt tot aanpassing van de correctiefactor op hun toewijzing. Bij een ander bedrijf wordt de energieterugwinningsinstallatie waarin de restgassen verbrand worden, behandeld als een overige verbrandingsinstallatie. Op deze manier wordt gewaarborgd dat ook deze inrichtingen gelijk behandeld worden. De toewijzing van rechten aan inrichtingen uit de sector basismetaal die restgassen produceren en aan inrichtingen die deze gassen elders verbranden (hoogovengas), is terug te vinden in de inleidende paragrafen van hoofdstuk 3 van deel II van het NAP-II (p. 35 e.v.). Deze bepaalt dat de rechten voor het procesdeel van de restgassen worden toegewezen aan de producent van het restgas. De rechten voor het verbrandingsdeel van de restgassen worden toegewezen aan de inrichting die de restgassen verbrandt. Voor de berekening wordt het verbrandingsdeel van de overgedragen gasstroom beschouwd als aardgas. Een van de uitgangspunten van het NAP-II is dat de administratieve lasten voor een inrichting beperkt blijven. Om die reden is bij een bedrijf toepassing van de koolstofbalansmethode geoorloofd omdat op deze manier onevenredige administratieve lasten vermeden worden bij het op een deugdelijke wijze verkrijgen van de benodigde gegevens ten behoeve van de toewijzing. Dit is ook in lijn met de Europees vastgestelde regels over monitoring, waarin de koolstofbalansmethode is opgenomen. Het onderhavige NTB-II is in overeenstemming met de artikelen 10 en 11 van de richtlijn. Artikel 10 van de richtlijn schrijft voor dat ten minste 90% van de broeikasgasemissierechten kosteloos moeten worden toegewezen. In dit NTB-II worden ruim 95% van de broeikasgasemissierechten kosteloos toegewezen. Artikel 11 van de richtlijn geeft vooral procedurevoorschriften voor de toewijzing. 4. Zienswijzen Een ieder heeft tot en met 25 augustus 2008 zijn zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren kunnen brengen. In totaal zijn 44 schriftelijke zienswijzen tijdig ingebracht. Twee zienswijzen zijn ingetrokken. Een aantal zienswijzen is door Ă©Ă©n bedrijf namens meerdere inrichtingen ingediend. Veel van de thans ingebrachte zienswijzen zijn gericht tegen onderdelen van het NAP-II. In paragraaf 5 wordt een reactie gegeven op de zienswijzen van algemene aard. In paragraaf 6 wordt een reactie gegeven op bedrijfsspecifieke zienswijzen. Op een beperkt aantal bedrijfsspecifieke zienswijzen wordt de reactie toegelicht in de betreffende vertrouwelijke bijlage 3 voor dat bedrijf. Voor zover het rapport van de Algemene Rekenkamer âEuropees handelssysteem voor CO2-emissierechten; Implementatie in Nederlandâ als zienswijze wordt aangevoerd, verwijzen wij voor een reactie hierop naar de bestuurlijke reactie op dit rapport. Voor zover de zienswijzen op het NAP-II aangevoerd worden, verwijzen wij voor een reactie daarop naar de brief aan de Tweede Kamer van 4 september 2006 (Kamerstukken II, 2005-2006, 28 240, nr. 52). 5. Reacties op algemene zienswijzen Inspraak NAP-II De inrichtingen Akzo Nobel Energy, Akzo Nobel Chemical, Eurogen en Enecal hebben een zienswijze ingediend tegen het feit dat er geen inspraak tegen het NAP-II mogelijk was nadat de wijzigingen, opgelegd door de Commissie in haar beschikking van 16 januari 2007, waren doorgevoerd. In de Wet Milieubeheer is bepaald dat geen nieuwe inspraakronde nodig is bij door de bewindslieden aangebrachte aanpassingen in het NAP-II welke door de Commissie zijn opgelegd in het kader van de procedure van artikel 9 van de EG richtlijn handel in broeikasgasemissierechten (artikel 16.27 juncto artikel 16.26, eerste tot en met derde lid). De richtlijn schrijft dat ook niet voor. De ruimte voor inspraak is feitelijk ingeperkt door de opmerkingen van de Commissie. Daar komt bij dat inspraak tot verdere vertraging van het NAP-II en het NTB-II had kunnen leiden. De inrichtingen Akzo Nobel Energy, Akzo Nobel Chemicals en Delesto hebben een zienswijze ingediend tegen het feit dat er geen individuele reactie is gegeven door de overheid aan het desbetreffende bedrijf. Van een onzorgvuldige voorbereiding is geen sprake. Veel van de tegen het NAP-II ingebrachte zienswijzen kwamen met elkaar overeen. Daarom is ervoor gekozen om de zienswijzen gezamenlijk te behandelen. De hoofdlijnen van de inspraak en de reactie van de bewindslieden daarop konden goed vastgelegd worden in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2005-2006, 28 240, nr. 52). Inrichtingen zijn er bij de oproep tot inspraak op gewezen dat de reacties zouden worden beoordeeld en zo nodig verwerkt in het NAP-II zelf. In gevallen waar het bedrijfsvertrouwelijke gegevens betreft, is veelal contact opgenomen met het betreffende bedrijf om die gegevens nogmaals te verifiĂ«ren en toewijzingsberekeningen toe te lichten. Voorts is in die brief aangegeven dat de hoofdlijnen van de inspraak en de standpuntbepaling van de bewindslieden daarop voor iedereen kenbaar zou zijn via onder meer www.co2-allocatie.nl. Op pagina 21 van het NAP-II staat dit ook aangegeven. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Vertraging en timing NTB-II Nuon heeft een zienswijze ingediend tegen de vertraging van de publicatie van het NTB-II en, daarmee samenhangend, de vertraging van de verlening van de rechten aan de bedrijven. Het vaststellen van het NTB-II is inderdaad vertraagd. Deze vertraging is met name te wijten aan de procedure van het NAP-II. Ten eerste heeft de beschikking van de Commissie op het NAP-II lang op zich laten wachten. Bovendien is het NAP-II op 16 januari 2007 bij beschikking door de Commissie goedgekeurd onder de voorwaarde dat het NAP-II op bepaalde onderdelen zou worden gewijzigd. Ook voor de door Nederland vervolgens aangebrachte wijzigingen was de instemming van de Commissie nodig. Vervolgens is het plan op 25 maart 2008 nogmaals ter kennis van de Commissie gebracht. Pas bij brief van 25 augustus 2008 heeft deze bepaald dat Nederland de vereiste aanpassingen in het NAP-II heeft aangebracht als omschreven in de beschikking van de Commissie van 16 januari 2007. Wij hebben direct na vaststelling en de herstelwijziging van het NAP-II het ontwerp NTB-II in procedure gebracht. Er waren geen redenen aanwezig om het ontwerp NTB-II later in procedure te brengen. Zoals algemeen aanvaard, zijn vakantieperiodes geen reden om tot uitstel te besluiten. Er zou sprake kunnen zijn geweest van rechtsonzekerheid als Nederland het NTB-II zou hebben vastgesteld voordat de Europese Commissie had bepaald dat Nederland de vereiste aanpassingen in het NAP-II heeft aangebracht. Bedrijven zijn verder geregeld geĂŻnformeerd over de stand van zaken rond de toewijzing. De grote meerderheid van de lidstaten heeft nog geen emissierechten verleend, of slechts kort geleden. Overigens vindt ook zonder verlening al wel handel in emissierechten plaats. Een groot deel van de handel vindt plaats door levering op termijn (forwards). Daarbij worden de rechten wel verkocht, maar pas geleverd na de toewijzing en verlening. De vertraagde bekendmaking van het NTB-II, betekent dat voor 2008 een kleine of zelfs geen periode overblijft waarin de toegezegde veiling van een deel van de CO2-emissierechten kan plaatsvinden. Deze handelwijze zorgt voor krapte op de markt van CO2-emissierechten en jaagt de prijzen op. Daarom moeten de rechten die dit jaar geveild hadden moeten worden, teruggeven worden aan gekorte bedrijven. De veiling wordt pas uitgesteld als elektriciteitsproducenten een beroepsprocedure instellen tegen de windfall profits korting, zoals gemeld in de brief van 10 september (28240, nr. 96) aan de Kamer. Dat laat onverlet dat er in 2008 weinig tijd resteert voor veiling. Eventuele consequenties voor de markt van CO2-emissierechten zijn echter vrijwel te verwaarlozen. Het gaat om een relatief klein aantal rechten dat een uitstoot vertegenwoordigt van gemiddeld 3,2 Mton per jaar. Dit is minder dan 0,2% van het Europese jaarlijkse plafond. De hoeveelheid rechten die dagelijks op de CO2-markt wordt verhandeld ligt gemiddeld al op 7 Ă 8 Mton. Bovendien, pas uiterlijk 30 april 2009 moeten bedrijven minimaal evenveel rechten inleveren bij de Nederlandse Emissieautoriteit als dat zij in 2008 aan CO2-emissies hebben gerapporteerd. Op dat moment beschikken bedrijven over twee jaarlijkse porties verleende rechten: Ă©Ă©nmaal in 2008 en nog eens op 28 februari 2009. Daarom valt niet te verwachten dat bedrijven door het eventuele uitstel van de veiling in problemen zullen komen. De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Depots De inrichtingen AMC, Nuon, Rockwool en Greenpeace hebben een zienswijze ingediend tegen de omvang van de depots voor nieuwkomers en voor juridische procedures. De in het NAP-II genoemde regeling voor reservering van emissierechten is nog onduidelijk. De mogelijkheid het depot voor nieuwkomers aan te vullen geeft rechtsonzekerheid of tast het systeem van emissiehandel aan. Zodra het totale aantal toe te wijzen emissierechten vaststaat (een absoluut plafond), is de toewijzing van de rechten een verdelingskwestie. Dit betekent dat meer rechten voor de Ă©Ă©n, altijd ten koste gaat van de hoeveelheid rechten voor de overige deelnemers. Zonder het juridische depot zou bij elke benodigde verandering in de toewijzing als gevolg van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, een herverdeling van alle rechten moeten plaatsvinden. Dit is niet wenselijk. Het is inherent aan het absolute plafond dat er pas zekerheid is over de definitieve verdeling van alle rechten aan de deelnemers van emissiehandel nadat het NTB-II onherroepelijk is geworden (en in laatste instantie nadat de Raad van State haar einduitspraak heeft gedaan). Het instellen van een juridische reserve beoogt juist meer kans op rechtszekerheid te geven. Wanneer er rechten overblijven in het juridische depot, dan vloeien deze automatisch over naar het depot voor nieuwkomers. Door bedrijven is de wens uitgesproken om een mogelijkheid tot het reserveren van rechten uit het depot te creĂ«renVoor het reserveren van rechten is momenteel geen wettelijke basis aanwezig in hoofdstuk 16 Wm. Om reservering mogelijk te maken, zou de Wm aangepast moeten worden. Of deze reserveringsmogelijkheid er komt is nu nog niet zeker. Een reserveringsmogelijkheid zou uiteraard moeten passen binnen het nationale en Europese wettelijke systeem. Een wijziging van de Wm zou door de Tweede en Eerste Kamer moeten worden goedgekeurd. Door het instellen van een depot voor nieuwkomers wordt er meer rechtszekerheid gecreĂ«erd voor nieuwe bedrijven of voor bestaande bedrijven die grote investeringen willen plegen. Op pagina 20 en 54 van het NAP-II staat aangegeven dat nieuwkomers bij uitputting van het depot hun rechten op de markt moeten kopen. Bij vaststelling van het NAP-II is ervan uitgegaan dat de grootte van het depot voor nieuwkomers voldoende is voor de gehele periode. Wel meldt het NAP-II dat de overheid zich bij een dreigend tekort zich zou beraden op de vraag of een systeem moet worden ontwikkeld om het depot te vergroten. Daarbij bestaat echter niet de mogelijkheid dat eenmaal toegewezen rechten van bedrijven worden afgenomen en in het depot geplaatst. Bedrijven zullen eenmaal toegewezen rechten gewoon verleend krijgen, tenzij een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State tot wijziging zou leiden. Daarnaast geldt dat voor bedrijven die geen emissievergunning meer hebben, de rechten niet meer worden verleend. Van rechtsonzekerheid voor bedrijven is hierbij dus geen sprake. Het eventuele vergroten van het depot heeft overigens geen effect op het totale emissieplafond. Het is uitgesloten dat de Europese Commissie het creĂ«ren van nieuwe, aanvullende emissierechten zou toestaan. Wel zou bijvoorbeeld de theoretische mogelijkheid kunnen worden overwogen om een beperkt aantal rechten aan te kopen uit de (Europese) CO2-markt. Het systeem van emissiehandel wordt hierbij niet aangetast. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Basisjaren en bijzondere omstandigheden Greenpeace en de inrichtingen Albemarle, Wintershall, Wienerberger, Steenfabriek Poriso, Eastman, Kuwait Petroleum Europoort, P.N. Hoogerbrugge Steenbergen en Ardagh Glass hebben een zienswijze ingediend tegen het feit dat er geen rekening wordt gehouden met bijzondere omstandigheden in de gekozen basisjaren. Door de mogelijkheid die het NAP-II biedt om drie jaren uit vijf te kiezen, kan een inrichting twee jaren met lagere emissies als gevolg van specifieke of wettelijke omstandigheden dan wel marktomstandigheden buiten beschouwing laten. Dit biedt voldoende mogelijkheid om een niet te zeer afwijkend beeld van de historische emissies te verkrijgen. Hierdoor wordt voldoende recht gedaan aan de individuele belangen van de afzonderlijke inrichtingen en is het niet meer nodig om regels te hanteren voor bijzondere omstandigheden (zoals groot onderhoud, calamiteiten en klimatologische omstandigheden). Dit wordt ook gemotiveerd op pagina 15 en 39 van het NAP-II. Voor zover bedrijven stellen dat in alle vijf jaren sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden, is de conclusie niet anders. Gezien de duur of de voortdurende samenloop van de omstandigheden gaat het dan blijkbaar om normale bedrijfsrisicoâs of omstandigheden die bij elk normaal functionerende inrichting van tijd tot tijd voorkomen. In dergelijke gevallen bestaat dus geen sterk vertekend beeld van de historische emissies. Bij de toewijzing is dus voldoende rekening gehouden bij bijzondere omstandigheden. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Emissiefactor aardgas EnergieNed heeft een zienswijze tegen de gekozen oplossing rond de emissiefactor van aardgas. Zij stelt dat indien de keuze voor zelf meten zou leiden tot voordeel voor dat bedrijf, dit voordeel generiek zou moeten gelden voor alle gebruikers van gas. Op pagina 40 van het NAP-II is aangegeven dat bij het hanteren van emissiefactoren voor aardgas het uitgangspunt is dat dit bij de toewijzing en bij de monitoring op overeenkomstige wijze gebeurt. Dit uitgangspunt ligt eveneens vast in artikel 8 van de Regeling monitoring handel in emissierechten. In de toelichting wordt hier nog eens uitdrukkelijk gewezen op de samenhang met de toewijzing (Staatscourant 14 mei 2007, nr. 92, p. 12). Indien de monitoring geschiedt volgens een vaste factor, dan zal ook de toewijzing geschieden volgens een vaste factor. Inrichtingen die ervoor kiezen om de emissies uit aardgas te monitoren aan de hand van de werkelijke CO2-emissiefactor, krijgen hun emissierechten voor aardgas toegewezen op basis van de werkelijke CO2-emissiefactor in 2004 binnen de inrichting. Omdat bedrijven op dezelfde manier worden gemonitord als dat ze krijgen toegewezen, is er in feite geen voordeel voor bedrijven die zelf hun emissiefactor meten, of vice versa. De ingebrachte zienswijze heeeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Procesemissies De inrichtingen Ardagh Glass en Corus hebben een zienswijze ingediend tegen de 5% korting op de procesemissies als gevolg van verlaging van het plafond zoals opgelegd door de Commissie in haar beschikking van 16 januari 2007. De verlaging van het planfond was een van de voorwaarden die de Commissie aan goedkeuring van het NAP-II verbond. Het NAP-II is op de betreffende onderdelen op zodanige wijze aangepast, dat de structuur van het NAP-II zo veel mogelijk in tact is gehouden. Zoals vermeld in het plan op pagina 23 van het NAP-II, is de verlaging van het plafond gelijkelijk over alle partijen en alle elementen van het NAP-II verdeeld. Dit uitgangspunt brengt met zich mee dat de korting zowel geldt voor de verbrandingsemissies als alle procesemissies(zowel het âreduceerbareâ als het âniet-reduceerbareâ deel. Voor het zogenaamde âreduceerbareâ deel is de C-factor verlaagd en voor het âniet reduceerbareâ deel is een extra factor van 0,95 toegepast, omdat de C-factor alleen op de âreduceerbareâ procesemissies werkt (zie NAP-II, p. 50, formule 7a). Indien de verlaging van 5% niet zou gelden voor het niet-reduceerbare deel van de procesemissies, zou dat betekenen dat er verhoudingsgewijs meer rechten voor de procesemissies zouden worden toegewezen ten opzichte van de verbrandingsemissies, als gevolg van een extra daling van de C-factor (mĂ©Ă©r dan 5%). Uit het oogpunt van redelijkheid is daarom gekozen om de extra factor van 0,95 te introduceren. Het zou onevenredig zijn als dit deel van de procesemissies buiten schot zou blijven. Elk onderdeel moet een bijdrage leveren en ondervindt in gelijke mate nadeel van deze korting. Ook na toepassing van deze factor blijft het plan rekening houden met de bijzondere situatie van procesemissies. De structuur van het plan blijft immers gehandhaafd. Corus kan zich niet vinden in de algemene benadering om procesemissies forfaitair voor slechts 50% onder de C-factor te laten vallen. Volgens Corus is wel objectief aan te tonen dat de procesemissies van dit bedrijf voor een veel hoger percentage niet-reduceerbaar zijn. Corus stelt dat het aantal bedrijven met een substantiĂ«le procesemissie onder emissiehandel zeer gering is waardoor het uitvoeren van analyses per inrichting en per productgroep wel mogelijk waren geweest. Greenpeace, Essent en de inrichtingen Delesto, Akzo Nobel Energy en Akzo Nobel Chemicals hebben een zienswijze dat er geen rechtvaardiging is voor de speciale behandeling van procesemissies. De bedrijven Akzo Nobel Energy en Akzo Nobel Chemicals maken daarnaast specifiek bezwaar tegen het feit dat het percentage van 50% willekeurig zou zijn gekozen. In het ontwerp van het NAP-II (p. 16) stond aangegeven dat bedrijven van de inspraakperiode gebruik konden maken om het aandeel niet reduceerbare procesemissies van een inrichting objectief te onderbouwen. Naar aanleiding van de reacties in de inspraak op het ontwerp van het NAP-II is bovendien door Ecofys een onderzoek uitgevoerd. Ondanks de uitgebreide rapporten blijft het discutabel welke technische en economische mogelijkheden nu daadwerkelijk voorhanden zijn. Het bepalen van de mate van reduceerbaarheid bleek een complexe materie. Zo kan bijvoorbeeld een andere keuze voor een productieproces of andere grondstoffen een zeer groot effect hebben op de procesemissies. Met deze analyses is gebleken dat geen voldoende onbetwistbaar en objectief beeld te verkrijgen is vanwege het ontbreken van eenduidige definities en vaststellingsmethoden. Een eenduidig cijfer van niet reduceerbare procesemissies is niet beschikbaar. Mede op basis van de inspraakreacties op het ontwerp van NAP-II die menen dat de voorziening voor procesemissies niet terecht is, is zeer terughoudend omgegaan met de beoordeling van de mate waarin procesemissies âniet-reduceerbaarâ zouden zijn. Daarbij geldt, zoals al in het NAP-II is aangegeven, dat het bij emissiehandel er in wezen niet om gaat bestaande industriĂ«le processen ongemoeid te laten. Het gaat er niet alleen om een prikkel te geven tot CO2-reductie binnen het proces maar ook om een verschuiving teweeg te brengen naar processen en materialen die minder CO2-emissies veroorzaken. Juist emissiehandel maakt een dergelijk prikkel mogelijk. Dit staat los van de discussie welk aandeel van procesemissies wel of niet direct reduceerbaar is. Dit is de reden dat zonder uitzondering wordt vastgehouden aan de forfaitaire 50/50 verdeling. De verdeling is dus niet direct afgeleid van een (gemiddelde) van een verzameling van geconstateerde percentages. Met deze forfaitaire verdeling wordt erkend dat procesemissies in algemene zin moeilijker te bestrijden zijn dan energiegerelateerde emissies, maar er wordt tevens een prikkel gegeven om ook procesemissies te reduceren, hetzij door materiaalsubstitutie, hetzij door directe emissiebeperking. Daar waar de reductiekosten het laagst zijn, zal de reductie plaatsvinden. Een bedrijf kan dus, wanneer de kosten voor reductie te hoog zijn, emissierechten inkopen tegen lagere kosten. De gekozen aanpak doet recht aan criterium 3 van bijlage III bij de EG-richtlijn emissiehandel, waarin een relatie gelegd wordt tussen de toewijzing en de (technische) mogelijkheden om emissies terug te dringen. Dit is allemaal uitdrukkelijk verwoord in de brief aan de Tweede Kamer van 4 september 2006. De omvang van het aantal bedrijven met procesemissies heeft daarbij geen rol gespeeld. De beslissing is genomen op grond van de genoemde inhoudelijke overwegingen die te maken hebben met objectiviteit en onbetwistbaarheid. De bedrijven Akzo Nobel Energy en Akzo Nobel Chemicals stellen dat het begrip procesemissies niet zou zijn gedefinieerd in het NAP-II. Op pagina 69 van het NAP-II staat het begrip procesemissie beschreven, in overeenstemming met de definitie van artikel 1, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten. De bedrijven Akzo Nobel Energy en Akzo Nobel Chemicals stellen dat een aparte behandeling van procesemissies in strijd zou zijn met de richtsnoeren (guidelines) van de Commissie. Randnummer 29 van de betreffende mededeling van de Commissie (COM(2005) 703) stelt enkel dat het âongepastâ (âinappropriateâ) is om dergelijke speciale bepalingen te âhandhavenâ. De richtsnoeren suggereren niet dat die bepalingen in strijd zouden zijn met de Richtlijn. Het taalgebruik (âhandhavenâ) doelt blijkbaar op het feit dat andere lidstaten in de eerste planperiode dergelijke bepalingen gebruikten. De Commissie lijkt vooral eenvoudige toewijzingsregels te bepleiten. Hoewel de toewijzing enigszins ingewikkelder wordt door deze aanpak van procesemissies, heeft Nederland daar om hierboven genoemde redenen toch voor gekozen. Met de definitieve goedkeuring van het NAP-II heeft de Commissie aangegeven deze keuze te accepteren. De bedrijven Akzo Nobel Energy en Akzo Nobel Chemicals claimen dat de regeling voor procesemissies ook op WKK-installaties zou moeten worden toegepast. Emissies uit WKK-installaties zijn volgens de definities van het plan verbrandingsemissies en dus geen procesemissies. Onder verbrandingsemissie wordt verstaan emissie van CO2 die plaatsvindt bij een exotherme reactie van een brandstof met zuurstof uit energieconversie of uit een overige verbrandingseenheid (p. 69 NAP-II). Deze beschrijving is identiek aan de geldende definitie van artikel 1, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten. WKK-installaties zijn al op andere manieren gestimuleerd (bijv. via de MEP-subsidie). In het NAP-II ondervinden WKK-installaties overigens voordeel door de ondergrens voor de elektriciteitsproductie van 350 GWh voor het bepalen van de windfall profits korting. Hierdoor is het overgrote deel van de WKKâs feitelijk al uitgezonderd. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Aftopping beloning early action De inrichtingen Delesto, Eurogen en Enecal hebben een zienswijze ingediend tegen de aftopping van de energie efficiencyfactor op 10%. Volgens de bedrijven doet deze aftopping geen recht aan de eerder geleverde inspanningen om de uitstoot van CO2 te reduceren. In eerste instantie was de beloning voor vroegtijdige maatregelen (early action) maximaal 15% in de versie van NAP-II die Nederland aan de Commissie heeft voorgelegd. Naar aanleiding van de beschikking van de Commissie is deze teruggebracht naar 10% (NAP-II, p. 23). De beschikking noemt de energie efficiencyfactor namelijk uitdrukkelijk in overwegingen 20-23 en artikel 1, derde lid. De aftopping is in lijn met criterium 5 uit bijlage III van de richtlijn. Dit criterium houdt in dat niet onevenredig veel meer emissierechten aan een inrichting worden toegewezen dan deze nodig zou hebben om zijn verwachte emissies te dekken. Binnen de ruimte die de richtlijn laat, doet de factor dus voldoende recht aan de eerder geleverde inspanningen. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Groeifactor EnergieNed en de inrichtingen Rockwool en AMC hebben een zienswijze ingediend tegen de in het NAP-II gehanteerde groeifactor van 1,7%. De gekozen groeifactor van 1,7% per jaar is gebaseerd op ramingen van ECN, waar cijfers van het CPB aan ten grondslag liggen. Het gaat hier om CO2-gerelateerde groei. Deze groeifactor geldt voor alle sectoren en voor de gehele periode, zoals ook beschreven staat op pagina 16 en 45 van het NAP-II. Omdat het hanteren van verschillende groeifactoren voor de verschillende sectoren of deelsectoren tot een grotere onnauwkeurigheid zou leiden, is er voor gekozen om een gemiddelde groeifactor te hanteren. Uit de ramingen van ECN is namelijk gebleken dat de groeicijfers per sector over het algemeen redelijk dicht bij elkaar liggen, nadat er een aantal nieuwe inrichtingen uitgehaald is. Bij een verdere opsplitsing per sector blijft de sectorgevoeligheid van een individuele inrichting nog erg groot. Dit is opgevangen door Ă©Ă©n groeifactor te hanteren. Hierdoor is ook per jaar voldoende rekening gehouden met de gemiddelde groei van de deelnemers aan het emissiehandelssysteem. Bedrijven die te maken krijgen met een groei van de CO2-emissie als gevolg van fysieke uitbreidingen kunnen, indien deze uitbreidingen voldoen aan de geldende criteria, gebruik maken van de regeling voor nieuwkomers. De hoogte van de groeifactor is kortom voldoende gemotiveerd. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Kolenconvenant Greenpeace en Nuon en de inrichtingen Electrabel, EPZ en Essent hebben een zienswijze ingediend met betrekking tot de wijze waarop de rechten en plichten van het Convenant kolencentrales en CO2-reductie (Kolenconvenant) zijn verwerkt in de toewijzing van de emissierechten aan elektriciteitsproductiebedrijven. De zienswijzen richting zich op de hieronder behandelde generieke onderwerpen. De korting op windfall profits wordt toegepast op basis van de historische emissies na toepassing van groei- en correctiefactoren, maar voor toepassing van de korting voor het Kolenconvenant. Dit is anders dan in het NAP-II staat beschreven. Dit betekent dat de korting op windfall profits wordt toegepast op rechten die niet eens toegewezen zouden worden en dat de rekenregels niet worden opgevolgd. Bij de toepassing van de korting uit het Kolenconvenant wordt geen rekening gehouden met de windfall profits korting. De windfall profits korting wordt berekend op basis van het aantal GWh dat in de gekozen basisjaren wordt geproduceerd. Na aftrek van de drempelwaarde 350 GWh wordt de CO2-emissie berekend op basis van de resterende GWh en het vastgestelde rendement. Vervolgens wordt de windfall korting berekend. In de getalwaarden die voor deze berekening worden gebruikt, spelen de historische emissies en de compensatie en aftrek in verband met het Kolenconvenant dus geen rol. Het maakt dan ook niet uit of de korting op windfall profits eerder of later wordt afgetrokken dan de aftrek voor het Kolenconvenant. Derhalve is geen sprake van korting op korting. Compensatie en aftrek worden niet eenduidig behandeld. Op de compensatie wordt de groei- en landelijke correctiefactor toegepast, maar op de aftrek niet. De berekening voor compensatie en aftrek is uitgevoerd overeenkomstig het NAP-II. Formule 7a in formulebox 7 op pagina 50 laat zien dat de aftrek voor het Kolenconvenant plaatsvindt zonder correctie voor groei en voor de correctiefactor (C-factor). De berekeningen van de compensatie en de aftrek zijn in het NAP-II van elkaar gescheiden op verzoek van de elektriciteitsproductiesector . De reden hiervoor was dat de sector dacht een voordeel te behalen door de aftrek van het Kolenconvenant als laatste stap in de totaalberekening te laten plaatsvinden en de compensatie voor het Kolenconvenant zo vroeg mogelijk mee te laten nemen bij de berekening van de historische emissies. Met inachtneming van de bovengenoemde rekenwijze wordt de groei- en landelijke correctiefactor wel degelijk toegepast op de compensatie alsook op de aftrek in het kader van het Kolenconvenant. Voor de berekening van het kolenconvenant moet een âvollast-uurfactorâ worden gebruikt in plaats van een âdraaiuurfactorâ. Het begrip draaiuren wordt gebruikt in het kolenconvenant (p. 46-47 NAP-II). âDraaiuurâ is een maat voor de beschikbaarheid van de centrale. De centrale kan dan op 1% of 100% hebben gedraaid. âVollastuurâ is een maat voor het gebruik van de centrale. De formule voor vollastuur is: MW prod./MWgeinstall x draaiuren/jaar. In het Kolenconvenant worden de verplichtingen die door de concerns zijn aangegaan, uitdrukkelijk afhankelijk gesteld van het aantal âdraaiuren per jaarâ, waarbij 7500 draaiuren als nominale waarde is vastgesteld (artikel 2, eerste lid). Het aantal van 7500 en de strekking van deze passage in het Kolenconvenant laten geen ruimte voor de interpretatie dat hier vollasturen bedoeld zouden zijn. Zou dat wel het geval zijn, dan zou het Kolenconvenant andere getallen hebben genoemd. Extra inzet van biomassa boven de verplichting van het Kolenconvenant, veroorzaakt een onterechte korting op emissierechten In het NAP-II is op pagina 46 beschreven dat de nationale afspraak met betrekking tot het Kolenconvenant wordt verrekend binnen de ruimte die de Europese Richtlijn hiervoor biedt. In principe zouden bedrijven geen emissierechten krijgen voor de CO2-uitstoot van biomassa, omdat dit als neutraal wordt gezien (emissiefactor 0). Omdat dit convenant al was afgesloten voordat emissiehandel bestond, worden bedrijven voor een deel beloond voor early action. De bedrijven krijgen emissierechten berekend alsof ze kolen verstookten. Bedrijven krijgen echter niet meer rechten als ze een alternatieve brandstof inzetten die meer CO2 uitstoot dan kolen (bijvoorbeeld procesgas). De extra prestatie die is geleverd boven de afspraak in het Kolenconvenant, is geen onderdeel van de afspraak en en wordt dus ook niet beloond. Dit is gedaan in verband met criterium 5 uit bijlage III bij de richtlijn. Dit criterium houdt in dat niet onevenredig veel meer emissierechten aan een inrichting mogen worden toegewezen dan deze nodig zou hebben om de verwachte emissies te dekken. De inzet van biomassa kent een grillig verloop. Daarom zou de inzet van biomassa eerst moeten worden gemiddeld alvorens deze per gekozen basisjaar wordt meegeteld. Het NAP-II rekent met de energiedragers die werkelijk verstookt zijn in het gekozen basisjaar. Het NAP-II laat geen ruimte om bepaalde energiedragers (biomassa) op een afwijkende wijze te middelen voor een specifiek doel. De berekening zou daardoor ook complex worden. De inzet van biomassa wordt beloond via de verrekening in de historische emissies. In de berekening daarvan vindt conform het NAP-II alleen middeling plaats over de (totale) emissies van de drie gekozen kalenderjaren (p. 39). Door de keuzemogelijkheid van drie uit vijf jaren wordt al rekening gehouden met eventuele grilligheid in de referentieperiode. Voor kolencentrales wordt niet de relevante emissiefactor voor kolen gebruikt, maar een default factor, terwijl de vermeden emissies zijn gebaseerd op de daadwerkelijke emissiefactor van 97,5 ton CO2/TJ. De emissiefactor voor kolen die verstookt worden, is niet van belang voor de berekeningen voor het Kolenconvenant. De referentiewaarde is namelijk het aantal TJ's dat met alternatieve brandstoffen heeft bijgedragen aan het converteren van energie. Deze TJ's worden vermenigvuldigd met een emissiefactor van 94,7 ton CO2/TJ, zoals deze in het NAP-II als default waarde is vastgesteld (bijlage 3). Deze defaultwaarde geldt voor alle deelnemers van het Kolenconvenant. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Windfall profits korting De inrichtingen Akzo Nobel Chemicals, Electrabel, Enecal, EnergieNed, EPZ, Essent, Eurogen, Nuon, Rijnmond Energy en Greenpeace hebben een zienswijze ingediend met betrekking tot de korting op windfall profits (âoverwinstâ) bij elektriciteitsproductiebedrijven. deze zienswijzen richten zich op een groot aantal generieke onderwerpen, die hieronder behandel d worden. : De beperking van de korting op windfall profits tot elektriciteitsproductiebedrijven zou onrechtvaardig zijn. Op grond van het feit dat elektriciteitsproductiebedrijven de prijs van CO2-emissierechten doorberekenen in de prijs van elektriciteit, of daartoe in een relatief gemakkelijke positie zijn, hebben de bewindslieden besloten tot een korting, gerelateerd aan de hoeveelheid elektriciteit die netto op jaarbasis de inrichting verlaat. De korting voor bestaande producenten van elektriciteit wordt gemotiveerd op pagina 13-14 en 48-49 van het NAP-II. In aanvulling daarop wordt het volgende opgemerkt. De mate waarin bedrijven in staat zijn om de prijs van rechten door te berekenen in de prijs hangt af van de mate waarin de vraag naar het product (van een individuele producent) reageert op een verhoging van de prijs door de producent. Voor elektriciteit zijn weinig alternatieven voorhanden en omdat import van elektriciteit ook slechts beperkt mogelijk is, kan een groot deel van de vragers niet weg bij de elektriciteitsproducenten. Daar komt bij dat de elektriciteitsbedrijven in vrijwel alle lidstaten de prijs van emissierechten in de elektriciteitsprijs doorberekenen. Hierdoor is de prijselasticiteit van de vraag voor de gezamenlijke elektriciteitsproducten relatief klein. Ook in andere sectoren hebben producenten in theorie de mogelijkheid om de prijs van gratis rechten door te berekenen in de afzetprijzen. De mate waarin zij dat kunnen, lijkt voor zover bekend over het algemeen kleiner dan in de elektriciteitssector. In veel sectoren is de prijselasticiteit van de (totale) vraag veel groter. Prijsverhoging kan dan direct leiden tot vraaguitval en onderbezetting van productiecapaciteit. Deze hogere prijselasticiteit is het gevolg van een sterkere reactie van het totale verbruik van de producten uit deze sectoren op de prijs en/of omdat er substitutie van aanbod met concurrenten uit landen zonder CO2-prijzen plaatsvindt. De regels in het NAP-II kennen geen beperking tot toepassing van de korting op alleen elektriciteitsproductiebedrijven. Wel is er een drempel van 350 GWh waarover geen windfall korting geheven wordt. Hierdoor is de korting alleen van toepassing op grotere elektriciteitsopwekkers die men vooral vindt in de elektriciteitsproductiesector, De korting is echter niet beperkt tot de elektriciteitsproductiesector. In de praktijk zijn er ook industriĂ«le inrichtingen die meer dan 350 GWh elektriciteit aan het elektriciteitsnet te leveren. De hoogte van de korting op windfall profits zou conflicteren met artikel 10 van de Europese richtlijn waarin staat dat 90% van de rechten gratis wordt toegekend. De richtlijn voorziet in een maximum percentage te veilen rechten van 10% van het totaal aan toe te wijzen CO2-emissierechten. Het NAP-II valt, met 4% te veilen rechten, ruim onder de 10%. De korting bedraagt dan wel 15%; het aantal te veilen rechten ligt dus veel lager. De hoogte van de korting zou onvoldoende onderbouwd zijn en niet vergelijkbaar met die in de ons omringende landen. De hoogte van de mate waarmee in het verleden windfall profits werden gemaakt, kent een onzekerheidsmarge. De omvang van de windfall profits zou naar verwachting zonder de korting in de huidige planperiode 2008-2012 veel groter zijn dan in de periode 2005-2007 vanwege de hogere verwachte CO2-prijs. De keuze voor 15% is gebaseerd op het advies van ECN waarbij ook rekening is gehouden met de korting in Duitsland, waarmee de Nederlandse energiebedrijven het meest direct concurreren. Na de publicatie van het NAP-II is in Duitsland besloten om 10% van de rechten te veilen. Dit percentage is ook daar ten laste gebracht van de Duitse elektriciteitssector die dus een eveneens een forse korting opgelegd heeft gekregen. Effectief bedraagt de totale korting op windfall profits voor alle elektriciteitsproductiebedrijven in Nederland samen geen 15% maar 9,7%. Dit volgt uit een nacalculatie voor de som van alle elektriciteitsproductiebedrijven en is inclusief het effect van de drempelwaarde van 350 GW, groeifactor en nationale correctiefactor. Daarmee is de korting op windfall profits voldoende onderbouwd en vergelijkbaar met, en soms lager dan, de korting die omliggende lidstaten toepassen. IndustriĂ«le inrichtingen die zelf elektriciteit opwekken zouden ten onrechte gevrijwaard blijven van de korting voor het deel dat zij zelf verbruiken. In het NAP-II (p. 13) zijn enkele kenmerkende punten voor de afwijkende positie van de elektriciteitsproductiebedrijven aangegeven. In dat kader is de zienswijze dat voor elektriciteit verschillende behandelingen worden gehanteerd, niet aan de orde. Immers de elektriciteit die een industrieel bedrijf opwekt en zelf verbruikt staat ten dienste van de productie van een specifiek eindproduct met een eigen concurrentieprofiel. Dit is vergelijkbaar met een klein gedeelte van de opgewekte elektriciteit die elektriciteitsproductiebedrijven zelf gebruiken. Dit gedeelte van de elektriciteitsproductie valt eveneens niet onder de korting op windfall profits. Een deel van de korting op windfall profits zou ten onrechte worden toebedeeld aan industriĂ«le inrichtingen, waaronder zich inrichtingen bevinden die zelf elektriciteit opwekken en daarmee voorzien in een deel van hun behoefte. Dit punt slaat op de verdeling van de opbrengsten uit toepassing van de korting op windfall profits. Deze verdeling is vastgesteld na overleg tussen overheid en bedrijfsleven. De opbrengst uit het deel van de CO2-emissierechten dat wordt geveild, wordt gebruikt om te voorzien in de middelen die nodig zijn als gevolg van het verlagen van de elektriciteitsprijs voor kleinverbruikers door afschaffen van het MEP-afnemerstarief (âŹÂ 52 per jaar per aansluiting) met ingang van 1 januari 2007. Circa een derde van de gekorte rechten wordt verdeeld over inrichtingen die geen elektriciteit leveren buiten de inrichting naar rato van hun basistoewijzing (op pagina 13 van het NAP-II worden deze inrichtingen ook wel industriĂ«le deelnemers genoemd). Deze verdeling is goedgekeurd door de Commissie. Hierdoor worden de economische gevolgen van het systeem van emissiehandel zo gelijk mogelijk verdeeld over de verschillende sectoren. In haar beschikking heeft de Commissie expliciet bepaald dat herverdeling naar rato van de mate van elektriciteitsaankoop per bedrijf in strijd zou zijn met de richtlijn (overweging 20 en artikel 2, tweede lid). In de toewijzing wordt ongeveer 1.580 kton CO2 per jaar toebedeeld aan inrichtingen die geen elektriciteit buiten de inrichting leveren. Deze inrichtingen zijn industriĂ«le bedrijven en 21 pompstations, ketelhuizen en HWCâs (hulpwarmtecentrales) die voor het merendeel eigendom zijn van elektriciteitsproductiebedrijven. Deze laatstgenoemden ontvangen gezamenlijk 0,5% van de 1.580 kton CO2 per jaar overeenkomstig het aandeel in de totale emissie van het deel van de inrichtingen die geen elektriciteit buiten de inrichting leveren. In het NAP-II (p. 13) is de billijkheid toegelicht van de vrijwaring van industriĂ«le inrichtingen van korting op windfall profits met betrekking tot het gedeelte van de zelf opgewekte elektriciteit die binnen het bedrijf wordt verbruikt. Elektriciteitsproducenten zouden ten onrechte minder gebruik kunnen maken van Joint Implementation (JI) en het Clean Development Mechanism (CDM), omdat de limiet op het gebruik van JI en CDM rechtstreeks gekoppeld is aan het aantal toegewezen rechten. De limiet is inderdaad gekoppeld aan de hoogte van de toewijzing. De artikelen 11a, eerste lid, van de richtlijn en 16.37b, eerste lid, Wm koppelen het percentage te gebruiken rechten uit JI of CDM uitdrukkelijk aan het aantal toegewezen rechten. Deze artikelen bieden geen ruimte voor een ander criterium. De korting op het gebruik van JI en CDM door elektriciteitsproducenten is overigens van bescheiden omvang. Het staat elektriciteitsproducenten verder vrij om veel meer rechten uit JI of CDM aan te kopen en daarin te handelen. De limiet is alleen van toepassing op het aantal in te leveren rechten om de eigen jaarlijkse emissies af te dekken. De korting zou geen rekening houden met het feit dat bestaande leveringscontracten tussen elektriciteitsproducenten en afnemers geen ruimte bieden om de kosten en fluctuaties in kosten van emissierechten door te berekenen. Voorafgaande aan de eerste planperiode (NAP-I) van 2005 tot en met 2007, hebben elektriciteitsproductiebedrijven zich op de hoogte kunnen stellen van de doelstelling van het Kyoto-Protocol en de Europese Regeling. Daarom mag van elektriciteitsproductiebedrijven redelijkerwijze worden verwacht dat zij tijdig bekend waren met het feit dat CO2-emissierechten niet voor onbepaalde tijd, in voldoende mate, en om niet beschikbaar worden gesteld. Dientengevolge zouden elektriciteitsproductiebedrijven hun leveringscontracten tijdig hebben kunnen inrichten, of hun klanten tijdig hebben kunnen wijzen op de rechten en plichten die volgen uit de Wet milieubeheer. Daarbij komt dat de hoogte van de windfall profits korting beperkt is tot 15%. WKCâs zouden uitgezonderd moeten worden van de korting op windfall profits omdat deze exploitatieverliezen lijden. Dit zou blijken uit het feit dat WKCâs met MEP-susbidie worden ondersteund. Aan het feit dat MEP-subsidie wordt verstrekt vanwege een onrendabele exploitatie, mag geen argument worden ontleend voor ontheffing van de windfall profits korting. De MEP-subsidie zorgt er voor dat de onrendabele top voor een onderneming wordt weggenomen zodat het rendement op 15% komt. Hiermee is een inrichting die een MEP-subsidie ontvangt, vergelijkbaar met een inrichting die geen MEP-subsidie ontvangt. De criteria voor toepassing van windfall profits korting zijn beschreven op pagina 48 van het NAP-II. De korting op windfall profits heeft betrekking op de hoeveelheid elektriciteit welke netto op jaarbasis de inrichting verlaat en houdt geen rekening met de configuratie van de WKC of de bedrijfsvoering ervan. Voor het bepalen van de windfall profits korting wordt een ondergrens voor de elektriciteitsproductie gehanteerd van 350 GWh. Hierdoor is het overgrote deel van de WKCâs feitelijk uitgezonderd. Van de (grotere) WKCâs die in de betreffende zienswijzen worden bedoeld, mag verder worden verwacht dat de configuratie van gasturbine en afgassenketel zodanig is dat de verhouding tussen geproduceerde elektriciteit en warmte optimaal is onder marktconforme omstandigheden. Als bijvoorbeeld vanwege een continue stoomvraag de elektriciteitsproductie doorgang moet vinden terwijl de afzet onrendabel is, dan vormt dit een uitdaging voor het bedrijf om de configuratie en de bedrijfsvoering aan te passen. Zo zou bijvoorbeeld de afgassenketel kunnen worden aangepast of een extra hulpketel worden geĂŻnstalleerd, of de bedrijfsvoering worden aangepast. WKCâs binnen een industriepark die elektriciteit rechtstreeks doorleveren aan omliggende bedrijven, zouden moeten worden gevrijwaard van korting op windfall profits voor het leveringsdeel dat niet aan het openbare net wordt geleverd. De toewijzing geschiedt aan (drijvers van) inrichtingen. Of een inrichting in een industriepark staat is daarbij niet relevant. De inrichtingsgrenzen zijn bepalend voor de vaststelling of elektriciteit voor eigen doeleinden wordt gebruikt of netto de inrichting verlaat. Ook WKCâs binnen een industriepark zullen de prijs van CO2-emissierechten gaan doorberekenen in de prijs van elektriciteit of warmte. Voor nieuwe inrichtingen geldt de korting niet. Voor (onder andere WKKâs op) bedrijventerreinen is al voorzien in een bijzondere regeling voor nieuwkomers (NAP-II, p. 53-54). Voor een afwijkende toewijzing aan bestaande WKKâs op een bedrijventerrein bestaat geen bijzondere aanleiding. De terugsluis van de windfall korting opbrengsten zou een vorm van staatssteun zijn. Het verdelen van circa een derde van de rechten vanwege de windfall profits korting aan de overige deelnemers van emissiehandel (âindustriĂ«le deelnemersâ, p. 13 NAP-II) is geen staatssteun. Zoals genoemd onder E heeft de Commissie een generieke terugsluis naar alle overige deelnemers van het systeem van emissiehandel geoorloofd geacht (naar rato van hun basistoewijzing). Daarbij heeft zij ook gelet op artikel 87 van het EG Verdrag. Deze wijze van verdeling is niet selectief en past bovendien in de aard en opzet van het systeem van regels waarvan zij deel uitmaakt. De richtlijn verplicht daarenboven om emissierechten (voor ten minste 90%) gratis te verlenen. In het NAP-II is die verdeling evenredig over alle industriĂ«le deelnemers van het systeem toegepast zonder dat een bepaald specifiek bedrijf binnen het Nederlandse systeem van emissiehandel een ongerechtvaardigd voordeel zou hebben. Er is dus geen sprake van ongeoorloofde staatssteun. Met name door de toepassing van de windfall profits korting zou er in het NAP-II en het NTB-II onderscheid worden gemaakt tussen ondernemingen. Er zou derhalve sprake zijn van strijd met criterium 5 van bijlage III bij de richtlijn. Criterium 3 van de richtlijn geeft aan dat de hoeveelheden toe te wijzen emissierechten overeen moeten stemmen met de mogelijkheden, waaronder de technologische mogelijkheden, van de door deze regeling bestreken activiteiten om de emissies terug te dringen. De lidstaten kunnen hun verdeling van emissierechten baseren op de gemiddelde emissies per product bij elke activiteit en de haalbare vooruitgang bij elke activiteit. Op pagina 26 van het NAP-II zijn de streefwaarden per sector weergegeven. Nederland heeft er dus niet voor gekozen om de terug te dringen emissies weer te geven per onderneming of per product/activiteit. Dit is in overeenstemming met de richtsnoeren voor de toepassing van criteria van bijlage III van richtlijn 2003/87/EG (COM(2003) 830 definitief). In de toelichting wordt aangegeven dat criterium 3 gedeeltelijk een verplicht karakter heeft. Dit criterium moet worden toegepast bij het vaststellen van de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten en kan worden toegepast bij het vaststellen van de hoeveelheid per activiteit (nr. 30). Het weergeven op sectorniveau van de doelstellingen om de emissies te verlagen is daarom in overeenstemming met de richtlijn. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Rekenregels nieuwkomers De inrichtingen Albemarle, AMC en Essent stellen dat de rekenregels voor nieuwkomers leiden tot achterstelling van nieuwkomers in Nederland in vergelijking met andere Lidstaten. Op pagina 19 en 52 van het NAP-II staat de toewijzing aan nieuwkomers (en uitbreidingen) vanaf 1 januari 2007 beschreven. Wil men onder de reikwijdte van het systeem vallen, moet men voldoen aan de genoemde criteria. De reden dat er verschillen bestaan in de manier van toewijzen aan nieuwkomers, is het gevolg van het door Europese regelgeving voorgeschreven systeem van emissiehandel, waarbij elk land zijn eigen NAP-II maakt. Ten aanzien van het vaststellen van het plan laten de richtlijn en de richtsnoeren van de Commissie grote beleidsvrijheid aan de lidstaten om een eigen invulling te geven aan nationale plannen. Deze nationale plannen dienen immers ook ingepast te worden in het kader van het eigen gevoerde nationale beleid op het gebied van de beperking van de uitstoot van broeikasgassen. De keuzes die Nederland heeft gemaakt voor de toewijzing van nieuwkomers sluiten aan bij de Nederlandse situatie. Ook dit onderwerp is in de brief aan de Kamer uitvoerig besproken (Kamerstukken 2005-2006, 28 240, nr. 52, p. 5-7). De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Rechten uit JI of CDM Electrabel, Essent, Nuon, EnergieNed en Greenpeace hebben een zienswijze ingediend tegen de onjuiste beperking van het aantal rechten uit JI- en CDM-projecten (ERUs en CERs) voor bedrijven. Op 16 januari 2007 heeft de Commissie het NAP-II bij beschikking goedgekeurd onder de voorwaarde dat het NAP-II op bepaalde onderdelen zou worden gewijzigd. EĂ©n van deze onderdelen was de verlaging van het maximale aantal rechten dat een deelnemer aan emissiehandel mag inbrengen die via JI- en/of CDM-projecten verkregen zijn. Deze limiet mag niet hoger zijn dan 10%. In eerste instantie was deze limiet door Nederland op 12% gezet, maar in opdracht van de Commissie moest dit worden verlaagd. Zoals vermeld staat op pagina 57 van het NAP-II betekent dit dat inrichtingen de emissierechten via JI- en/of CDM-projecten voor maximaal 10% van de aan hen in deze periode toegewezen emissierechten mogen inzetten ter dekking van hun eigen emissies. Deze limiet van 10% biedt inrichtingen voldoende ruimte om zich op de markt voor JI- en/of CDM-projecten te begeven en biedt voor de langere termijn mogelijkheden om het verkrijgen van emissierechten via dergelijke projecten te verkennen. Dit is ook volgens de Commissie in het belang van de bevordering van de internationale CO2-markt. De limiet geldt namelijk alleen maar om het inleveren van emissierechten voor de emissies van de inrichting. Met andere woorden alleen ter afdekking van de eigen emissies in het kader van het Europese emissiehandelssysteem. Wanneer een inrichting meer ERUâs of CERâs verkregen heeft dan deze limiet, kan hij deze verkopen. Uit criterium 12 van bijlage III van de EG richtlijn handel in broeikasgasemissierechten en artikel 16.37b onder de Wet milieubeheer volgt dat het iedereen vrij staat te handelen in CERâs en ERUâs (rechten uit CDM en JI) en dat de limiet alleen van toepassing is indien een bedrijf CERâs en ERUâs wil inleveren teneinde te voldoen aan zijn wettelijke verplichtingen in het Europese emissiehandelssysteem. Er is dus geen sprake van een onjuiste beperking van de rechten uit JI of CDM De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. 6. Bedrijfsspecifieke reacties op zienswijzen Hierna volgen de reacties in alfabetische volgorde van de bedrijfsnaam. Voor zover in deze paragraaf niet wordt ingegaan op een zienswijze verwijzen wij voor een reactie daarop naar paragraaf 5. Hieronder worden per bedrijf zoveel mogelijk de genoemde onderwerpen van de algemene zienwijzen in paragraaf 5 genoemd. Akzo Nobel Energy 241-060 Algemene zienswijzen: Inspraak NAP-II, Procesemissies. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. Akzo Nobel Chemicals 241-070 Algemene zienswijzen: Inspraak NAP-II, Procesemissies, Windfall profits korting. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. Albemarle 246-010 Algemene zienswijzen: Basisjaren en bijzondere omstandigheden, Rekenregels nieuwkomers. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. Albemarle heeft door marktomstandigheden in (een deel van) de referentiejaren niet de volledige productiecapaciteit kunnen gebruiken, wat volgens Albemarle resulteert in een te lage toewijzing. Albemarle claimt dat regels voor bijzondere omstandigheden dan wel regels voor uitbreidingen hiermee rekening moeten houden. In 2004 is op het bedrijventerrein van Albemarle een inrichting, die niet tot het bedrijf van Albemarle behoorde, gestopt met de productie van zwavelzuur. Daardoor moest Albemarle vanaf 2005 met de bestaande installaties zelf stoom produceren, waardoor een toename van de CO2-emissies ontstond. Voor stijgende emissies als gevolg van een fysieke uitbreiding is toewijzing mogelijk. Het gaat bij dit bedrijf voor die periode echter feitelijk om intensivering van de bestaande productiecapaciteit. Met de mogelijkheid om een keuze te maken van drie uit vijf jaren is een voorziening getroffen voor marktomstandigheden, groot onderhoud etc. Indien een bedrijf zijn productiecapaciteit beter benut, moet dat binnen de emissieruimte die het bedrijf heeft toegewezen gekregen. De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. AMC 851-030 Algemene zienswijzen: Groeifactor, Depots, Rekenregels nieuwkomers. De beantwoording van de algemene onderwerpen van deze zienswijze heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. a. AMC wekt energie op door middel van een oliegestookte warmtekrachtcentrale (WKC). Er worden in het toewijzingsplan vaste rendementen gehanteerd voor energieconversie-eenheden. Er is sprake van ongerechtvaardigde benadeling door noodzakelijke oliestook. AMC doet in verband hiermee een beroep op bijzondere omstandigheden (veiligheidsoverwegingen), ook in verband met eventuele uitbreidingen. Uitbreidingen worden immers gehonoreerd aan de hand van de eis van de beste stand der techniek (gasgestookte eenheid). AMC gebruikt meer olie dan aardgas. Echter, bij andere ziekenhuizen die deelnemen aan emissiehandel varieert het aandeel oliestook van 0-1% met Ă©Ă©n uitschieter naar 4%. Deze ziekenhuizen lossen het veiligheidsaspect dus op een andere manier op. Een hoge mate van oliestook is niet inherent aan een ziekenhuis. AMC heeft dus niet aangetoond dat oliestook noodzakelijk is. b. In het plan wordt uitgegaan van een vast rendement van 52% bij elektriciteitsopwekking door gas of olie, zonder onderscheid te maken tussen deze twee. De vaste rendementen (p. 17 en 41 NAP-II) zijn vastgesteld op basis van resultaten van de benchmarks in het convenant Benchmarking energie-efficiency. Oliegestookte en gasgestookte elektriciteitsopwekking vormen binnen de benchmark Ă©Ă©n groep en bij een WKC moet altijd het totaalrendement worden beschouwd, dus ook het warmtedeel. Uit bijlage 3 van het ontwerp toewijzingsbesluit blijkt dat de berekende historische emissies op output (regel a) hoger zijn dat de werkelijke emissies (regel b). Met de gegevens op output (regel a; gemiddelde staat bij c) wordt in de berekening voor de toewijzing verder gerekend. Dit betekent dat het gebruik van de WKC voor de installatie van het AMC wel degelijk voordeel oplevert in de toewijzing. Het is juist dat de uiteindelijke toewijzing ongeveer 7% lager uitvalt dan de gemiddelde emissie over de basisjaren, maar dit is het gevolg van de verplichte toepassing van de correctiefactor (regel j in bijlage 3 bij het NTB-II). Deze wordt op grond van de rekenregels voor alle bedrijven gelijkelijk toegepast. Voor AMC wordt dit effect gedeeltelijk gecompenseerd door het voordeel dat de WKC oplevert in de berekening voor de toewijzing. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Ardagh Glass Dongen 261-080 Algemene zienswijzen: Procesemissies. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. a. De bĂštafactor is te laag ten opzichte van de eerdere berichtgeving. Voor toelichting zie bijlage 3. b. De herverdeling van de windfall profits korting valt lager uit. Voor toelichting zie bijlage 3. c. In de toewijzing is geen rekening gehouden met de uitbreidingen en de nog verwachte uitbreidingen. De toewijzing in het NTB-II is gebaseerd op de historische emissies. Met uitbreidingen in de periode 2002-2006 wordt rekening gehouden binnen de geldende criteria. Dat geldt ook voor de door Ardagh gemelde uitbreiding in 2004. Voor eventueel stijgende emissies in de periode na 2006 worden geen rechten toegewezen in het NTB-II. Voor dergelijke emissies worden alleen via een afzonderlijke beschikking voor nieuwkomers rechten toegewezen volgens de regels van hoofdstuk 4 van het NAP-II. Het gaat bij dit bedrijf voor die periode echter feitelijk om intensivering van de bestaande productiecapaciteit, zonder fysieke uitbreiding na 2006. Er vindt geen toewijzing plaats enkel op basis van de vergunde capaciteit, aangezien dit een aanzienlijke kans op overallocatie zou geven. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Chemelot 241-100 Chemelot geeft een correctie op de eerder gedane CO2-opgave voor het NAP-II voor de CO2-emissies van de centrale verwarmingsinstallaties. In de oorspronkelijke opgave van Chemelot zijn de centrale verwarmingsinstallaties niet meegenomen. De centrale verwarmingsinstallaties zijn opgenomen in het monitoringsplan behorende bij de emissievergunning. De gemelde nieuwe gegevens zijn beoordeeld en juist bevonden overeenkomstig paragraaf 3.3 van het NAP-II (p. 37-38). De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het NTB-II. Cindu 241-400 a. Cindu stelt vast dat de gegevens zijn aangepast omdat in het ontwerp NTB-II de spui van de stoomketels niet zijn meegenomen. Men is het daar wel mee eens, maar wil op grond hiervan de basisjaren wijzigen. De gemelde nieuwe gegevens zijn beoordeeld en juist bevonden overeenkomstig paragraaf 3.3 van het NAP-II (p. 37-38). Voor de toewijzing van de emissierechten is het belangrijk dat de correcte gegevens gehanteerd worden, om een zo rechtvaardig mogelijke toewijzing te krijgen. Om deze reden is de wijziging doorgevoerd. De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot een aanpassing van het NTB-II. b. Er zijn bij de opgave van gegevens door het bedrijf in 2006 verouderde stoomgegevens gehanteerd. Cindu levert nieuwe gegevens voor stoom aan en men verzoekt deze alsnog te gebruiken voor de toewijzing. Ter onderbouwing van de (berekende) nieuwe stoomgegevens heeft Cindu 5 bijlagen meegeleverd. Voor de toewijzing vermeld in het ontwerp-toewijzingsbesluit waren verkeerde cijfers opgegeven door Cindu. De nieuw aangeleverde cijfers die betrekking hebben op de stoomproductie van Cindu zijn beoordeeld en juist bevonden. Voor de toewijzing van de emissierechten is het belangrijk dat de correcte gegevens gehanteerd worden, om een zo rechtvaardig mogelijke toewijzing te krijgen. Om deze reden is de wijziging doorgevoerd. De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot een aanpassing van het NTB-II. Corus Staal 271-010 Algemene zienswijzen: Procesemissies, Basisjaren en bijzondere omstandigheden. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. a. Corus geeft aan dat er onvoldoende sprake is van belangenafweging, wat een niet-evenredige verdeling van lasten tot gevolg zou hebben. De rekenregels in het NAP-II zijn zodanig opgesteld, dat deze zo veel mogelijk rekening houden met bijzondere situaties bij individuele inrichtingen zonder dat dit een onrechtvaardige toewijzing tot gevolg heeft. Zo hebben alle deelnemers de mogelijkheid gekregen om drie basisjaren te kiezen uit de referentieperiode 2001-2005. Deze periode is gekozen omdat dit de meest recente jaren zijn waarover gegevens bekend zijn, en omdat deze in principe toetsbaar zijn. Dit is ook in overeenstemming met criterium 10 van bijlage III bij de Richtlijn. Elke deelnemer had op deze wijze de mogelijkheid om onevenredig nadelige jaren uit de basis van de toewijzing te elimineren. Verder is in het NAP-II rekening gehouden met de reduceerbaarheid van procesemissies (p. 17 en 42). Voorts krijgt Corus een evenredig deel van de opbrengst van de windfall korting toegewezen. Tenslotte behoort Corus wat betreft de energie-efficiency tot de wereldtop, hetgeen een positief gevolg heeft voor de energie-efficiency factor bij Corus (p. 16 en 44 NAP-II). Zo worden vroegtijdige maatregelen (early action) beloond. De bovengenoemde punten geven aan dat er in de toewijzing aan Corus voldoende rekening gehouden is met de belangen van Corus en is er geen sprake van onevenredige verdeling van lasten. b. Corus zou zowel voor het jaar 2005 als de periode 2008-2012 een tekort aan emissierechten ontvangen, ondanks het feit dat het bedrijf op het gebied van energie-efficiency tot de wereldtop behoort. De hoeveelheid rechten die Corus toegewezen zal krijgen, zal tot een nijpend tekort leiden in geval van een uitbreiding. Door de wijze van toewijzing onder NAP-I is het niet mogelijk om precies te berekenen wat het tekort dan wel overschot is van Corus zelf. Een deel van de door Corus gegenereerde emissies wordt bij Nuon uitgestoten. Het gaat om Nuon Power Generation Locatie IJmond (400-440) en Nuon Power Generation Installatie VN24 (400-470), beide te Velsen. De Kyoto-doelstelling heeft als gevolg dat de totale CO2-emissies in Nederland moeten worden gereduceerd. Hierdoor worden er minder emissierechten toegewezen dan dat er aan emissies wordt uitgestoten door de bedrijven. Hierdoor ontstaat er een krapte op de markt. Het behoren tot de wereldtop door Corus heeft alleen betrekking op het energetische deel. De toewijzing heeft betrekking op de totale CO2 emissie (energetisch en niet-energetisch). Voor de beoordeling van het niet-energetische deel in verhouding tot de wereldtop zijn geen gegevens beschikbaar. De bĂštafactor voor Corus geldt voor al de emissies van Corus die niet aangemerkt worden als procesemissies. Een vergelijking van de totale huidige toewijzing aan de combinatie Corus en Nuon laat zien dat deze gecombineerde toewijzing respectievelijk 700, 2500 en 100 kton hoger is dan de gecombineerde emissies in de jaren 2005, 2006 en 2007. c. Een concern met een âparkâ van inrichtingen (zoals met name in de elektriciteitssector) kan per inrichting de meest gunstige basisjaren kiezen. Dit kan op concernniveau tot een overallocatie leiden. Een bedrijf met Ă©Ă©n vestiging (zoals Corus) wordt hierdoor benadeeld. Volgens de rekenregels mogen bedrijven per inrichting drie basisjaren kiezen. De toewijzing wordt per inrichting toegekend. Deze mogelijkheid geldt ook voor Corus. In de drie gekozen basisjaren is de CO2-emissie van Corus gemiddeld hoger dan in de twee niet-basisjaren. Een bedrijf met een âparkâ aan inrichtingen, kan inderdaad voor de verschillende inrichtingen verschillende basisjaren kiezen en daarmee de toewijzing optimaliseren. Maar bij de elektriciteitssector is het risico op overallocatie uitermate gering omdat deze sector wordt geconfronteerd met de windfall profits korting van 15%. Daarnaast was in de periode 2001-2005 bij de bedrijven nog niet bekend dat er voor de toewijzing in de tweede handelsperiode een keuze van drie uit vijf basisjaren mogelijk zou zijn. Concerns met een âparkâ van inrichtingen kunnen daar dus niet bewust op ingespeeld hebben. d. De toewijzing voor Corus is nagenoeg gelijk aan de totale emissie voor 2005. De geplande productietoename tot 2010 leidt dan ook tot een nijpend tekort. Corus heeft hiervoor een verzoek om toewijzing als nieuwkomer ingediend. Deze is tijdig ontvangen en in behandeling genomen. De uitbreiding wordt beoordeeld conform de regels van nieuwkomers (p. 52 e.v. NAP-II). Uiterlijk 31 december 2008 wordt de beschikking omtrent het verzoek genomen. e. Corus heeft een zienswijze ingediend tegen de gebruikte berekeningsmethode waarbij het procesdeel en het verbrandingsdeel en worden gesplitst en dit verbrandingsdeel van de overgedragen gasstroom beschouwd wordt als aardgas (paragraaf 3 van deze toelichting). De gepresenteerde berekening bij het ontwerpbesluit wijkt af van zowel de toelichting bij het ontwerpbesluit als van NAP-II. De wijziging van de berekening is niet gemotiveerd. Bovendien mochten de betrokken partijen er vertrouwen in hebben dat er geen aanleiding was om de huidige regeling te vervangen. Ook het NAP-II rept niet over een nieuwe methode. Dit levert een onevenredige benadeling op van Corus. Bij de toewijzing van rechten aan inrichtingen uit de sector basismetaal die restgassen produceren en overdragen aan een andere partij vindt splitsing plaats in een procesdeel en een verbrandingsdeel. De rechten voor het procesdeel worden toegewezen aan de producent van het restgas. De rechten voor het verbrandingsdeel worden toegewezen aan de inrichting die de restgassen verbrandt (p. 35 NAP-II). Ten opzichte van eerdere, indicatieve, berekeningen is in (het ontwerp van) het NTB-II de berekeningswijze aangepast, zodat deze beter in lijn is met het NAP-II. De gewijzigde berekeningswijze voor Corus komt op het volgende neer. Eerst wordt het verbrandingsdeel voor de basisjaren van Corus berekend uit de elektriciteitsproductie van Nuon. Dit gebeurt volgens de opgave van Nuon voor de basisjaren die Corus heeft opgegeven. Deze keuze is gemaakt omdat de berekening van Corus correct moet zijn voor de basisjaren van Corus, terwijl Corus en Nuon zelf geen met elkaar overeenstemmend beeld hebben kunnen geven van de CO2-inhoud van het door Corus aan Nuon doorgeleverde hoogovengas. Bij het berekenen van het verbrandingsdeel wordt gebruik gemaakt van de emissiefactor van aardgas. Ook bij eerdere berekeningen is gebruik gemaakt van de emissiefactor van aardgas (indicatieve berekeningen van 23 mei 2006, 3 oktober 2006 en 10 mei 2007). De primaire brandstoffen die door Nuon zijn ingekocht, worden vervolgens verrekend. Het procesdeel wordt vastgesteld door het aldus vastgestelde verbrandingsdeel af te trekken van Corusâ opgave van het totaal van overgedragen koolstof uitgedrukt als CO2. Er is geen sprake van opgewekt vertrouwen. Het aantal rechten genoemd in bijlage 1 bij het NAP-II betreft een indicatief, voorlopig getal. In het plan wordt gesproken over de splitsing van restgassen in een verbrandingsdeel en procesdeel, maar de precieze berekeningswijze wordt daarbij niet gegeven. Deze nadere uitleg van dit specifieke onderwerp is wel opgenomen in het ontwerpbesluit, waarbij wordt vastgehouden aan de uitgangspunten van het plan. De gebruikte berekeningsmethode past beter bij deze uitgangspunten. Daarbij komt dat de methode leidt tot een relatief bescheiden verlaging in relatie tot de omvang van de toewijzing aan Corus. Het bedrijf wordt niet onevenredig benadeeld. Corus en Nuon hebben zelf geen met elkaar overeenstemmend beeld kunnen geven van de CO2-inhoud van het door Corus aan Nuon doorgeleverde hoogovengas. Voor de juiste toepassing van de uitgangspunten in het NAP-II ten aanzien van het toerekenen van het procesdeel aan Corus en het verbrandingsdeel aan Nuon leidt de nu gehanteerde methodiek wĂ©l tot voldoende precisie, om de volgende redenen: De in de betrokken Nuon-centrale opgewekte elektriciteit is nauwkeurig bepaald. De hoeveelheid aardgas die door Nuon aan de stroom hoogovengas is toegevoegd vóór verbranding in de Nuon-centrale is nauwkeurig bepaald. Het gehanteerde gemiddelde rendement van 40% (p. 41 NAP-II) is gebaseerd op onderzoek dat KEMA over de betrokken periode heeft verricht aan deze centrale. Hieruit volgt dat de CO2-inhoud van het verbrandingsdeel van het doorgeleverde hoogovengas met voldoende nauwkeurigheid en zekerheid kan worden bepaald op basis van de thans gehanteerde rekenmethodiek. Het procesdeel volgt vervolgens uit de door Corus opgegeven totale CO2-equivalente inhoud van het doorgeleverde gas minus het hierboven berekende getal. De berekening is aldus voldoende gemotiveerd. Voor verdere toelichting zie bijlage 3. f. Corus stelt dat er op basis van âde nieuwe rekenmethodeâ niet objectief kan worden vastgesteld wat het procesdeel en het verbrandingsdeel van de emissies is. Corus stelt dat de elektriciteitsproductie van Nuon uitgangspunt is voor de toewijzingsberekening van Corus terwijl zij daar geen invloed op heeft. Bovendien gaat een verbeterde efficiency door Nuon ten koste van de toewijzing van Corus. Corus stelt dat zij de uiteindelijke toewijzing niet kan narekenen en onvoldoende inzicht heeft in alle relevante gegevens. Aangezien de verdeling over verbrandings- en procesemissies forfaitair is, kan per definitie niet objectief worden vastgesteld wat het procesdeel en het verbrandingsdeel van de emissies is. Anders dan Corus stelt heeft een toekomstige efficiĂ«ntere productie bij Nuon geen invloed op de toewijzing van emissierechten aan Corus. De toewijzing wordt immers bepaald aan de hand van cijfers uit het verleden. De totale CO2-emissie die Nuon verlaat, is de som van de procesemissies die bij Corus reeds in de restgassen aanwezig was, plus de verbrandingsemissie van Nuon. De verbrandingsemissie van Nuon is vastgesteld op basis van de rendementscijfers van Nuon en uitgaande van een aardgasequivalente gasstroom. Hiermee is namelijk energie opgewekt ten behoeve van de elektriciteitproductie. In het NAP-II (p. 35) is de op Corus en Nuon toegepaste toewijzingsmethode beschreven. De methodiek is aldus juist toegepast. De elektriciteitsproductie van Nuon is voor de berekening van verbrandingsemissies als uitgangspunt gehanteerd. Maar gelet op de toewijzingsmethode in het NAP-II is het niet mogelijk om de toewijzing op een andere berekening te baseren. De verantwoordelijkheid voor het aanleveren van juiste en representatieve gegevens ligt in eerste instantie bij de bedrijven zelf. De gebruikte gegevens zijn voor zover van belang voor de toewijzing al weergegeven in bijlage 2 en 3. Corus heeft daardoor voldoende inzicht in de noodzakelijke gegevens. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Delesto 401-530 Algemene zienswijzen: Windfall profits korting, Procesemissies, Inspraak NAP-II. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. DOC Kaas 155-040 DOC Kaas stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de uitbreidingen vanaf 2003. Daarnaast doet dit bedrijf opgave van tot nog toe niet meegenomen gegevens over de historische emissies. Daardoor zou onterecht sterk afgeweken zijn van de aangevraagde hoeveelheid emissierechten. Er zou ruimte zijn om bij toewijzing van de regels van het plan af te wijken als er een onevenredig zwaar nadeel ontstaat voor de aanvrager. Tenslotte wordt een beroep gedaan op de toepassing van de bedrijventerreinenregeling. De historische emissies in de jaren uit de referentieperiode geven een zeer afwijkend beeld van de emissies ten gevolge van de fysieke uitbreiding binnen de bestaande inrichting. (p. 51 NAP-II). Het bedrijf heeft de zienswijze op 21 augustus 2008 mondeling toegelicht. Daaruit bleek dat de eerder door DOC Kaas verstrekte cijfers onjuist waren. De gemelde nieuwe gegevens zijn beoordeeld en juist bevonden overeenkomstig paragraaf 3.3 van het NAP-II (p. 37-38). Het is belangrijk dat de toewijzing van emissierechten gebaseerd is op juiste historische data. Om deze reden zijn de nieuwe, correcte cijfers overgenomen. De toewijzing in het NTB-II voor het bedrijf is gewijzigd ten opzichte van het ontwerp-NTB-II. Daardoor zijn de andere aangevoerde punten in de zienswijze niet meer aan de orde. De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het NTB-II. DOW Benelux 241-120 a. De hele bedrijfslocatie van DOW in Terneuzen wordt ten onrechte als Ă©Ă©n inrichting behandeld waarbij het onderdeel âPower & Utilitiesâ deel uitmaakt van deze inrichting en niet als aparte installatie wordt aangemerkt. De NEa heeft eerder vastgesteld dat DOW Ă©Ă©n inrichting is en DOW heeft daarom Ă©Ă©n emissievergunning gekregen. DOW heeft hier geen beroep tegen in gesteld. Bovendien hanteert ook de provincie Zeeland dezelfde inrichtingsgrenzen van DOW Benelux te Terneuzen. De ministers van VROM en EZ delen deze interpretatie. De hele bedrijfslocatie van DOW Benelux te Terneuzen moet volgens hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer als Ă©Ă©n inrichting worden behandeld. Het onderdeel âPower and Utilitiesâ is onderdeel van deze inrichting. Het begrip inrichting is als aanknopingspunt gehanteerd bij de implementatie van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten. Het begrip inrichting is bepalend voor de reikwijdte van de emissievergunning, terwijl het begrip broeikasgasinstallatie bepalend is ter aanduiding van de emissiebronnen die worden meegeteld bij de bepaling van de emissie die de inrichting veroorzaakt. Het begrip inrichting wordt gebruikt om aan te geven wie als de exploitant van de installatie in de zin van artikel 3, onder f, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten moet worden aangemerkt, te weten degene die de inrichting drijft waarvan de installatie deel uitmaakt. Deze persoon is de houder van de emissievergunning en tevens degene aan wie emissierechten worden toegewezen. De Wm bepaalt dat de toewijzing plaatsvindt voor inrichtingen, en niet voor installaties. De richtlijn is op dit punt correct geĂŻmplementeerd in de Wm. Deze conclusie vindt impliciete steun in overweging 2.7 van de tussenuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2005. Hierin doet de Afdeling niets af aan de grondslag voor de toewijzing. Er vindt dus terecht geen afzonderlijke toewijzing plaats per installatie van DOW. De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. b. DOW geeft een correctie door op de eerder gedane CO2-opgave voor het NAP-II voor de emissie van de centrale verwarmingsinstallaties. De reden voor deze correctie is dat eerder blijkbaar onduidelijkheid is ontstaan over de vraag of dergelijke verwarmingsinstallaties ook onder het systeem van emissiehandel vallen. De centrale verwarmingsinstallaties zijn opgenomen in het monitoringplan behorende bij de emissievergunning. De gemelde nieuwe gegevens zijn beoordeeld en juist bevonden. Het is belangrijk dat de toewijzing van emissierechten gebaseerd is op juiste historische data. Om deze reden zijn de nieuwe, correcte cijfers overgenomen. De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het NTB-II. Eastman Chemical Middelburg 241-170 a. In de stoomketels worden, voor de productie van warmte, procesvloeistoffen (reststoffen) verstookt met een hogere emissiefactor dan aardgas. Toch is de emissiefactor van aardgas gebruikt bij de toewijzing. De beoordeling van multi-fuel eenheden is omschreven op p. 41 van het NAP-II. De emissiefactoren voor deze eenheden van Eastman Chemical zijn gemiddeld. Het gemiddelde valt hoger uit dan de standaard emissiefactor voor aardgas. Echter, conform formulebox 1 mag deze factor niet hoger zijn dan de emissiefactor voor aardgas (56,8). Voor deze maximering is gekozen in verband met criterium 5 uit bijlage III bij de richtlijn. Dit criterium houdt in dat niet onevenredig veel emissierechten aan een inrichting worden toegewezen dan deze nodig zou hebben om de verwachte emissies te dekken. b. In de referentiejaren zijn brandstoffen verbrand die water bevatten. Voor verdamping van het water is warmte benodigd, die dan niet kan worden aangewend voor de productie van stoom. Daardoor wordt het rendement van de stoomketel negatief beĂŻnvloed. Uit de gegevens blijkt dat het verdampen van water voor de gekozen referentiejaren een wisselend negatief effect heeft op het vastgestelde rendement. De stoomketels zijn echter overeenkomstig het NAP-II en het Besluit handel in emissierechten geclassificeerd als energieconversie-eenheden en niet als incinerator. Op grond daarvan geldt voor de opwekking van warmte een vast rendement van 90% (NAP-II, p. 41). c. Uitbreidingen in 2006 zijn niet meegenomen in de toewijzing. Uitbreidingen tussen 1 januari 2006 en 1 januari 2007 zijn in de eerste planperiode als nieuwkomer toegewezen. In de tweede planperiode worden deze inrichtingen als bestaande inrichtingen behandeld. Hierbij worden de emissiegegevens uit het jaar 2006 gebruikt als basis voor de toewijzing. Op pagina 39 van het NAP-II staat uitgelegd dat bij het vaststellen van de historische emissies ook rekening wordt gehouden met uitbreidingen die plaatsvinden in de periode 2002 tot en met 2006. De inrichting moet aannemelijk maken dat er als gevolg van deze uitbreiding een afwijkend beeld zou ontstaan ten opzichte van de historische emissies. Uitsluitend in die gevallen worden de emissies uit het jaar 2006 meegenomen. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Electrabel (Algemeen) Algemene zienswijzen: Windfall profits korting, Rechten uit JI of CDM, Kolenconvenant. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. a. Electrabel â Centrale Gelderland 400-060 De gehanteerde emissiefactor van 56,8 ton CO2/TJ voor de levering van warmte is onjuist, want de centrale is een kolencentrale. In formulebox 1 op p. 41 van het NAP-II is aangegeven dat de emissiefactor voor brandstof die gebruikt wordt voor warmteopwekking, is gemaximeerd op 56,8 ton CO2/TJ. Dit is gedaan in verband met criterium 5 uit bijlage III bij de richtlijn. Dit criterium houdt in dat niet onevenredig veel emissierechten aan een inrichting worden toegewezen dan deze nodig zou hebben om de verwachte emissies te dekken. b. Electrabel â HWC Almere 400-100 De gehanteerde emissiefactor van 56,8 ton CO2/TJ voor de levering van warmte is onjuist, want HWC Almere levert uitsluitend warmte en geen elektriciteit. Zie de toelichting onder a. Electrabel â Centrale Gelderland 400-060. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. EnergieCooperatie Greenhouse Energy 400-570 EnergieCombinatie Bergerden, die op 27 februari 2008 failliet is verklaard, is van eigenaar veranderd en heet nu EnergieCooperatie Greenhouse Energy. De nieuwe eigenaar meldt dat de inrichting is uitgebreid waarvoor het bedrijf verzoekt om toewijzing. Er is hier sprake van een uitbreiding in 2008. In het NTB-II wordt alleen toegewezen voor bestaande inrichtingen en voor nieuwkomers en uitbreidingen die tot en met 31 december 2006 in werking zijn gesteld (p. 15 en 51 NAP-II). Deze uitbreiding moet beoordeeld worden conform de regels van nieuwkomers (p. 52 e.v. NAP-II). Het verzoek om toewijzing als nieuwkomer is in behandeling. Uiterlijk 31 december 2008 wordt de beschikking omtrent het verzoek genomen. De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. EnergieNed Algemene zienswijzen: Windfall profits korting, Rechten uit JI of CDM, Emissiefactor aardgas. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. EPZ Borssele 400-220 Algemene zienswijzen: Windfall korting, Kolenconvenant. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. In de toewijzing is geen beloning opgenomen voor het gebruik van de alternatieve brandstof fosgas dat door EPZ wordt verstookt en dat anders zonder nuttige toepassing zou worden geflared. Fosforovengas is een alternatieve brandstof en geen biomassa. Het gas voldoet niet aan de definitie van biomassa van de Regeling monitoring handel in emissierechten (artikel 2, eerste lid, onder 3 en bijlage VII). Het verschil tussen de emissiefactor van kolen en de emissiefactor van de historisch gebruikte energiedrager, wordt gebruikt in de berekening van het compensatiedeel voor het Kolenconvenant. Aangezien de emissiefactor van fosgas hoger ligt dan de emissiefactor van kolen wordt die laatstgenoemde emissiefactor als maximum gebruikt conform het NAP-II (p. 46). Het saldo van compensatie voor het Kolenconveant en aftrek is positief. Dit betekent dat EPZ wordt beloond voor het gebruik van de alternatieve brandstof fosforovengas. De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Essent (algemeen) Algemene zienswijzen: Rekenregels nieuwkomers, Rechten uit JI of CDM, Windfall profits korting , Procesemissies. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. a. Essent â Clauscentrale 400-340 Voor de Clauscentrale moet een referentierendement van 39% worden gebruikt voor het deel biomassa dat wordt verstookt. In tabel 3.1 van het NAP-II wordt geen vast rendement opgegeven voor biomassa. De biomassa die in de Clauscentrale wordt verstookt is palmolie. Het rendement van palmolie ligt - technisch gezien - dichtbij het vaste rendement van stookolie (52%). De zienswijze is in strijd met de laatste alinea van pagina 40 van het NAP-II. Hier staat beschreven dat eventuele bijstook van biomassa wordt verrekend met hetzelfde rendement als de hoofdbrandstof. Deze bepaling stemt overeen met criterium 5 uit bijlage III bij de richtlijn. Dit criterium houdt in dat niet onevenredig veel emissierechten aan een inrichting worden toegewezen dan deze nodig zou hebben om de verwachte emissies te dekken. b. Essent â Amercentrale 400-330 De emissiefactor voor kolen moet worden aangepast aan de intussen gewijzigde defaultwaarde van 94,7 ton CO2/TJ. Het opgaveformulier voor bedrijfsgegevens, bevatte een default waarde voor de emissiefactor van 94,0 ton CO2/TJ. Op 3 februari 2006 heeft Essent het formulier ingevuld retour gestuurd met een eigen opgave voor de emissiefactor. Met deze opgegeven waarde is gerekend bij de vaststelling van de CO2-emissies in de referentiejaren. Het feit dat de default waarde in de daarop volgende periode is gewijzigd, heeft geen invloed op de geĂ«mitteerde CO2 in de referentiejaren. Daarbij vindt de monitoring plaats volgens dezelfde wijze als dat er is toegewezen. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Eurogen CV 401-560 en Enecal Energy 401-550 Algemene zienswijzen: Windfall profits korting, Inspraak NAP-II en Aftopping beloning early action. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. Greenpeace Algemene zienswijzen: Windfall profits korting, Rechten uit JI of CDM, Kolenconvenant, Basisjaren en bijzondere omstandigheden, Depots. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. a. Onvoldoende transparantie en openbaarheid In het NAP-II staan de algemene criteria voor de toewijzing alsmede het totaal aantal emissierechten dat beschikbaar is voor de toewijzing. Het NAP-II is openbaar voor een ieder. In het NTB-II wordt vervolgens definitief beslist over de verdeling van de beschikbare emissierechten over de individuele inrichtingen. Dit vergt een zelfstandige belangenafweging, waarbij de algemene toewijzingscriteria uit het NAP-II weliswaar van toepassing zijn en het totale aantal toe te wijzen rechten ook vaststaat, maar waarbij ook rekening moet worden gehouden met de resultaten van de inspraak die met betrekking tot het ontwerpbesluit heeft plaatsgevonden en met eventuele gewijzigde omstandigheden. Dit resulteert in voldoende transparantie en openbaarheid is in het systeem van emissiehandel. b. Greenpeace vraagt om openbaarmaking van de gegevens van de deelnemende bedrijven. In de energie-intensieve industrie die direct betrokken is bij de handel in emissierechten, zijn energieverbruikcijfers de belangrijkste variabele die te herleiden is naar specifieke processen of producten. Informatie over energieverbruik en informatie over het soort energiedrager per product kan cruciale informatie opleveren over de variabele kosten van het betrokken proces en/of product. Analyse hiervan kan voor concurrenten waardevolle informatie opleveren over de prijsopbouw. In het licht van deze overweging wordt aan de bescherming van het bedrijfsbelang een zwaar gewicht toegekend wat betreft de vertrouwelijke behandeling van onderliggende milieugegevens uit het emissieverslag waaruit het energieverbruik van individuele processen en/of producten kan worden afgeleid. Deze bescherming weegt zwaarder dan het publieke belang van een gedetailleerde verantwoording. Openbaarmaking zou daarom in strijd zijn met artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Hoogerbrugge Steenbergen 011-360 Er is bij de berekening geen rekening gehouden met een extra uitbreiding in 2005. Het bedrijf doet een voorstel voor berekening van de toewijzing voor de uitbreiding. De berekeningzoals voorgesteld in de zienswijze is in strijd met de rekenregels van het NAP-II en is ook niet op zodanige wijze uitgevoerd. De historische emissies in de jaren uit de referentieperiode geven een zeer afwijkend beeld van de emissies ten gevolge van de fysieke uitbreiding binnen de bestaande inrichting in 2005. (p. 51 NAP-II). De gemelde nieuwe gegevens zijn gegrond bevonden overeenkomstig paragraaf 3.3 van het NAP-II (p. 37-38). Voor de toewijzing van de emissierechten is het belangrijk dat de correcte gegevens gehanteerd worden, om een zo rechtvaardig mogelijke toewijzing te krijgen. Om deze reden is de wijziging doorgevoerd. De ingebrachte zienswijze heeft deels geleid tot aanpassing van het NTB-II. KLM Engineering & Maintenance 620-020 De toewijzing is te laag doordat eerder geen outputgegevens waren verstrekt. Het bedrijf vraagt alsnog om toepassing van de output methode. Daarnaast doet het bedrijf opgave van tot nog toe niet meegenomen gegevens over de historische emissies. De verbrandingsemissies uit energieconversie-eenheden worden volgens NAP-II bepaald op basis van de output van die eenheden, de rendementen van de omzetting en de emissiefactor van de verbruikte brandstof. Indien geen outputgegevens voorhanden zijn en deze ook niet door de inrichting op verifieerbare wijze kunnen worden onderbouwd, wordt uitgegaan van inputgegevens, waarbij een reductiefactor van 0,85 wordt toegepast op de uitkomst (p. 40-41). In eerste instantie heeft KLM geen outputgegevens aangeleverd en is de toewijzing berekend op basis van inputgegevens. Het bedrijf heeft bij haar zienswijze alsnog outputgegevens opgegeven. Deze gegevens zijn gegrond bevonden overeenkomstig paragraaf 3.3 van het NAP-II (p. 37-38). De toewijzing is op grond van outputgegevens berekend. Voor de toewijzing van de emissierechten is het belangrijk dat de correcte gegevens gehanteerd worden, om een zo rechtvaardig mogelijke toewijzing te krijgen. Om deze reden is de wijziging doorgevoerd. De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het NTB-II. Kollo SiC 246-020 Algemene zienswijzen: Basisjaren en bijzondere omstandigheden. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. Kollo is van oordeel dat het bedrijf niet onder het systeem van de CO2-emissiehandel valt en dat er sprake is van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel, de richtlijn en de Wm, de uitgangspunten en de ratio van het systeem van emissiehandel en het motiveringsbeginsel. Ten onrechte wordt geen rekening gehouden met schone technologie en met de bijzondere omstandigheden bij Kollo (geen belangenafweging). Verder stelt Kollo dat het ontwerpbesluit het nemen van milieuvriendelijke en energiebesparende maatregelen ontmoedigt. Tenslotte stelt Kollo dat de berekening, na een hernieuwde belangenafweging, aangepast moet worden. Bij de beoordeling is de feitelijke situatie het uitgangspunt. Bij Kollo komt de CO2 uit de WKC. Kollo maakt gebruik van een energie-terugwinningscentrale (ETC). De ETC is een energiewinningsinstallatie, en dus een energieconversie-eenheid, met een vermogen van meer dan 20 MWth. Een energieconversie-eenheid is een verbrandingseenheid met het primair doel om brandstoffen om te zetten in de secundaire energiedragers elektriciteit, stoom en/of warm water. In dit geval voldoet de ETC aan deze formulering, waardoor de inrichting overeenkomstig het NAP-II en het Besluit handel in emissierechten onder het systeem van emissiehandel valt. Energieconversie-eenheden krijgen volgens het NAP-II hun toewijzing op basis van een vast rendement. Bedrijfsspecifieke rendementen kunnen niet worden gebruikt. Wel kan conform het NAP-II toegewezen worden op inputgegevens in plaats van outputgegevens. Verder geldt ten aanzien van de gestelde milieuvriendelijke en energiebesparende maatregelen, dat de CO2-emissiehandel er nu juist voor bedoeld is om de prijs van extra CO2-uitstoot mee te nemen bij investeringsbeslissingen. Tenslotte geldt dat bedrijven zelf kunnen kiezen voor wijze van reductie (verlaging productie of energie-efficiency) of het kopen van rechten. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Kuwait Petroleum Europoort 232-020 Algemene zienswijzen: Basisjaren en bijzondere omstandigheden. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. a. Kuwait is het oneens met de toegepaste BĂštafactor. Zie voor toelichting bijlage 3. b. Kuwait stelt dat sprake zal zijn van extra CO2-emissies door verdringing van waterstof als brandstof als gevolg van een milieumaatregel die dieper ontzwavelen vereist. Het NTB-II zou hier ten onrechte niet in voorzien. Verdergaande ontzwaveling zal leiden tot hogere CO2-procesemissies bij ongewijzigde bedrijfsvoering. Het is echter nog onduidelijk of verplichting om brandstoffen voor de scheepvaart verder te ontzwavelen voor 2012 al tot een hoger energiegebruik zal leiden. Het zwaartepunt van de ontzwavelingsmaatregel ligt pas na 2012. De eis voor 2012 is relatief ruim gezien de huidige gemiddeld gebruikte hoeveelheid zwavel. De keuze voor de te ontzwavelen brandstoffen is verder aan het bedrijf. Het is evenzeer aan het bedrijf om al dan niet te kiezen voor waterstof als brandstof. Indien het bedrijf het gebruik van minder CO2-producerende brandstoffen voorzet, zal het bedrijf ook minder rechten nodig hebben om de eigen CO2-emissies af te dekken. Het NAP-II voorziet overigens niet in extra toewijzing voor milieumaatregelen of voor productwijzigingen. Met de mogelijkheid om een keuze te maken van drie uit vijf jaren is een voorziening getroffen voor marktomstandigheden, groot onderhoud, etc. (NAP-II, p. 39). De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Kwekerij Graafsebos/ Klotterkui 011-125 Kwekerij Graafsebos Klotterkui heeft wel een emissievergunning aangevraagd, maar heeft geen emissierechten toegewezen gekregen. Kwekerij Graafsebos/Klotterkui heeft een verzoek om toewijzing als nieuwkomer ingediend. Het verzoek om toewijzing als nieuwkomer is in behandeling. Het verzoek wordt beoordeeld conform de regels van nieuwkomers (p. 52 e.v. NAP-II). Uiterlijk 31 december 2008 wordt de beschikking omtrent het verzoek genomen. In het NTB-II wordt alleen toegewezen voor de bestaande inrichtingen, nieuwkomers en uitbreidingen die tot en met 31 december 2006 in werking zijn gesteld (p. 15 en 51 NAP-II). De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Kwekerij Minida 011-610 Kwekerij Minida stelt dat het bedrijf ten onrechte niet zou zijn opgenomen in het ontwerp-NTB-II. Het bedrijf heeft namelijk meer dan 20 MWth opgesteld vermogen. Het bedrijf heeft in 2007 een verzoek om toewijzing als nieuwkomer ingediend. Kwekerij Minida heeft per 1 december 2007 twee WKCâs in gebruik genomen waardoor het geĂŻnstalleerd vermogen groter is geworden dan 20 MWth. Het verzoek om toewijzing als nieuwkomer is in behandeling. Het verzoek wordt beoordeeld conform de regels van nieuwkomers (p. 52 e.v. NAP-II). Uiterlijk 31 december 2008 wordt de beschikking omtrent het verzoek genomen. In het NTB-II wordt alleen toegewezen voor de bestaande inrichtingen, nieuwkomers en uitbreidingen die tot en met 31 december 2006 in werking zijn gesteld (p. 15 en 51 NAP-II). De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Kwekerij T. Varenschut/Landbouwbedrijf Van Gog 011-126 Kwekerij T. Varenschut/Landbouwbedrijf Van Gog heeft wel een emissievergunning aangevraagd, maar heeft geen emissierechten toegewezen gekregen. Kwekerij T. Varenschut/Landbouwbedrijf Van Gog heeft een verzoek om toewijzing als nieuwkomer ingediend. Het verzoek om toewijzing als nieuwkomer is in behandeling. Het verzoek wordt beoordeeld conform de regels van nieuwkomers (p. 52 e.v. NAP-II). Uiterlijk 31 december 2008 wordt de beschikking omtrent het verzoek genomen. In het NTB-II wordt alleen toegewezen voor de bestaande inrichtingen, nieuwkomers en uitbreidingen die tot en met 31 december 2006 in werking zijn gesteld (p. 15 en 51 NAP-II). De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Nuon (algemeen) Algemene zienswijzen: Vertraging en timing NTB-II, Depots, Kolenconvenant, Windfall profits korting, Rechten uit JI of CDM. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. Het is volgens Nuon onduidelijk hoe de opbrengst ten goede zal komen aan de kleinverbruiker. In Kamerstuk II 2005-2006, 28 240, nr. 52 is gemeld hoe de opbrengst ten goede zal komen aan de kleinverbruiker. De opbrengst van de veiling van emissierechten wordt gebruikt om te voorzien in de middelen die nodig zijn als gevolg van het afschaffen van het MEP afnemerstarief (⏠52,- per jaar aansluiting) met ingang van 1 januari 2007. De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. a. Nuon â Locatie Hemweg 400-430 Het kolenconvenant zou niet van toepassing behoren te zijn op Nuon locatie Hemweg, omdat er geen vergunning is voor het bijstoken van biomassa en omdat MEP-subsidie ontbreekt. Nuon ziet af van een ten gunste van haar verkregen uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State tijdens NAP-I. De Raad heeft destijds bepaald dat het aardgas, gestookt in Hemweg, gelijk moest worden behandeld als het aardgas dat verstookt wordt in de Centrale Buggenum ten dienste van de kolenvergassing. Nu Nuon afziet van deze regeling, betekent dit dat de compensatie op nul wordt gezet en dat de aftrek wordt overgeheveld en gemiddeld over de andere inrichtingen binnen het concern, voor zover deze als deelnemer aan het kolenconvenant kunnen worden aangemerkt. De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het NTB-II. b. Nuon â Locatie Lage Weide 400-467 Ten onrechte wordt de windfall profits korting toegepast. De energie-efficiency is veel lager dan 100% en bij de betreffende inrichting is geen sprake van overallocatie. In de betreffende alinea over windfall profits op pagina 48 van het NAP-II is vermeld dat de windfall profits korting een beperkte korting is die verband houdt met het doorberekenen van de prijs van een broeikasgasemissierecht in de prijs voor elektriciteit voor de eindgebruikers. Ondanks dat de emissierechten door de overheid gratis worden toegewezen. De windfall profits korting, en de berekening ervan, hebben dus geen relatie met de wijze waarop de elektriciteit wordt opgewekt of met het rendement waarmee de inrichting de productie van elektriciteit en warmte realiseert. De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. c. Nuon â Emmtec Services 400-540 Nuon stelt dat uitbreidingen die tussen 1 januari 2006 en 1 januari 2007 hebben plaatsgevonden vallen tussen het wal en schip vallen, omdat deze niet worden meegenomen in de toewijzingberekening. In hoofdstuk 3.5 van het NAP-II (p. 51) staat dat nieuwe inrichtingen of uitbreidingen die vóór 1 januari 2007 in werking zijn gesteld, als bestaande inrichtingen worden aangemerkt. Alleen als er sprake is van een zeer afwijkend beeld in vergelijking met de gekozen basisjaren, dan zijn de regels en criteria voor nieuwkomers van toepassing. De situatie bij Nuon voldoet niet aan de eisen van de regeling voor nieuwkomers, omdat de uitbreiding niet boven de drempelwaarden uitkomt. Dit wordt niet anders indien de uitbreidingen onderdeel zijn van een groter geheel dat pas na 1 januari 2007 boven de drempelwaarde uitkomt. In het NTB-II kan niet worden toegewezen voor uitbreidingen die nog niet in werking zijn. De betreffende regels van het NAP-II beogen overallocatie te voorkomen. ORCEM 265-050 De zienswijze richt zich tegen uitsluiting van ORCEM van emissiehandel. Hierdoor worden concurrenten, die fossiele brandstoffen gebruiken, onrechtmatig bevoordeeld. In het NTB-II kan alleen worden toegewezen voor inrichtingen met emissies die onder het systeem van emissiehandel vallen. De installaties van ORCEM behoren niet tot een aangewezen sector. Het betreffende criterium luidt: "installaties, voorzover het draaiovens betreft, voor de vervaardiging van cementklinkersâŠ"). ORCEM maalt echter hoogovengranulaat. Verder is er geen sprake van een verbrandingsinstallaties met een totaal geĂŻnstalleerd vermogen van meer dan 20 MWth. Het bedrijf ORCEM valt dus niet onder emissiehandel. Er zijn andere cementfabrieken die dezelfde grondstof gebruiken om hetzelfde eindproduct te maken. Ook die vallen dan buiten het systeem van emissiehandel. Indien ORCEM onder de emissiehandel zou worden gebracht, zou wellicht onrechtmatige bevoordeling ten opzichte van andere cementfabrieken kunnen ontstaan. Ten slotte zou het feit dat hoogovengranulaat een "groene grondstof" is, door het bedrijf te gelde gemaakt kunnen worden bij zijn afnemers. Immers, die zouden minder emissierechten nodig hebben, deze rechten kunnen verkopen en daardoor een hogere prijs bieden voor de grondstof. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Plantenkwekwerij Van de Lugt 011-810 Van de Lugt stelt dat het ten onrechte geen windfall profits bijdrage krijgt. Het bedrijf is een voortzetting van een oude elders gevestigde kweker. De energiegegevens van die oude vestiging zouden ook moeten meetellen. In dat geval zou het bedrijf netto inkoper van elektriciteit zijn. In het NTB-II wordt alleen toegewezen op basis van de historische emissies van de betreffende inrichting zelf. Er is sprake van een volledig nieuwe inrichting. Gegevens van een oude vestiging zijn hierop niet van toepassing. Gegevens van de oude inrichting zouden tot een te hoge berekening kunnen leiden voor de nieuwe inrichting. De nieuwe vestiging levert netto elektriciteit buiten de inrichting. Het bedrijf heeft dus terecht geen bijdrage uit de herverdeling van de windfall profits gekregen. De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Rijnmond Energie 400-490 Algemene zienswijzen: Windfall profits korting. De beantwoording van deze zienswijze heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. In de procedure voor het NAP-II bleken de door Rijnmond Energie opgegeven verwachte uitbreidingen voor 2006 te hoog ingeschat in relatie tot de emissiecijfers die het bedrijf aan de NEa heeft gerapporteerd. In het ontwerp-NTB-II was de uitbreiding voor 2006 niet meegenomen, terwijl an Rijnmond Energie de toezegging was gedaan dat ook nog toewijzing plaats zou vinden voor de naar beneden bij te stellen emissies voor de uitbreidingen voor 2006. Deze emissies voor de uitbreidingen zijn nu in de berekening meegenomen Het voorgaande heeft geleid tot ambtelijke aanpassing van het NTB-II. Rockwool 262-200 Algemene zienswijzen: Groeifactor, Depots. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. Rockwool stelt dat de toewijzing mogelijk te laag uitvalt, doordat de voor de berekening gehanteerde verbrandingswaarden en emissiefactoren zouden kunnen afwijken van de waarden en factoren die bij de monitoring worden gebruikt. Bij het hanteren van emissiefactoren voor aardgas is het uitgangspunt dat dit bij de toewijzing en bij de monitoring op overeenkomstige wijze gebeurt (p. 40 NAP-II). Voor de bepaling van de aardgasfactor is uit oogpunt van administratieve lastenverlichting besloten dat inrichtingen kunnen kiezen tussen monitoren met een standaardfactor en monitoren met de werkelijke waarde. Rockwool heeft zich aangemeld voor toepassing van de standaardfactor. In dat geval wordt bij de toewijzing de standaard emissiefactor voor aardgas gehanteerd van 56,8 kg/GJ. Voor de monitoring bepaalt de Regeling monitoring handel in emissierechten de hoogte van de emissiefactor (artikel 8). De jaarlijkse emissiefactor wordt telkens aan het begin van het kalenderjaar vastgesteld over de voorgaande periode november tot en met oktober. In januari 2008 is zodoende de emissiefactor gepubliceerd voor de emissieverslag over 2008 (56,7 kg/GJ). Deze factor is berekend over de periode november 2006 tot en met oktober 2007. De hoogte van deze factor komt dus dicht in de buurt van de emissiefactor die is gebruikt bij de toewijzing. Voor de overige brandstoffen heeft Rockwool zelf emissiefactoren opgegeven. Sabic Innovative Plastics 241-200 De uitbreidingen van de WKC's in 2004 en 2005 zijn niet meer meegenomen in de toewijzing. Ten onrechte zijn de drempelwaarden uit hoofdstuk 4 van het NAP-II voor nieuwkomers gehanteerd, terwijl het hier om uitbreidingen gaat. In de eerste alinea van pagina 43 van het NAP-II, staan de criteria die gelden voor toewijzing met betrekking tot 'uitbreidingen'. Vanaf deze pagina wordt verwezen naar hoofdstuk 4. In paragraaf 2 op pagina 53, is de drempelwaarde voor een extra toewijzing voor een uitbreiding vermeld als een toename van 50 kt/jr CO2 (equivalent) of minimaal 10% toename van de emissies. Door het gebruik van zowel een relatief als een absoluut criterium, wordt rekening gehouden met de situatie bij zowel kleinere als grotere inrichtingen. De uitbreiding die door Sabic Innovative Plastics is opgegeven, en volgens het NAP-II is berekend, valt duidelijk lager uit. De uitbreiding overstijgt geen van beide drempelwaarden en wordt daarom niet meegenomen in de toewijzing. De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Shell Nederland Chemie, locatie Moerdijk 241-290 Shell meldt een correctie in de opgave van een aantal gegevens over de historische emissies met lagere waarden dan in het ontwerp-NTB-II, waardoor de toewijzing ook iets lager uitvalt. De gemelde nieuwe gegevens zijn gegrond bevonden overeenkomstig paragraaf 3.3 van het NAP-II (p. 37-38). Voor de toewijzing van de emissierechten is het belangrijk dat de correcte gegevens gehanteerd worden, om een zo rechtvaardig mogelijke toewijzing te krijgen. Om deze reden is de wijziging doorgevoerd. De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het NTB-II. Smurfit Kappa Roermond Papier 211-110 Het bedrijf verzoekt om de berekening te herzien door een correctie aan te brengen op de toegepaste emissiefactoren. Voor de individuele eenheden van Smurfit Kappa Roermond zijn geen afzonderlijke gespecificeerde productiegegevens en verbruiken bekend. Er is geen opgave gedaan van de stoomproductie/condensaatretour van de biogasinstallatie in de betreffende keuzejaren. Indien de verschillen relatief klein zijn (binnen een marge van 5% voor een inrichting van de omvang van Smurfit Kappa Roermond), kan een berekening over het geheel gelden als een berekening per eenheid. Op deze wijze was de toewijzing in het ontwerp NTB-II uitgevoerd. De gevraagde wijziging betreft een meer gespecificeerde berekening in overeenstemming met het NAP-II. Dit brengt mee dat voor elektriciteitproductie de emissiefactor van gas wordt gebruikt. Wel moet dan ook voor de opgewekte warmte een andere emissiefactor berekend worden, namelijk de gemiddelde emissiefactor van de voor warmte gebruikte gassen. Voor de toewijzing van de emissierechten is het belangrijk dat de correcte gegevens gehanteerd worden, om een zo rechtvaardig mogelijke toewijzing te krijgen. Om deze reden is de wijziging doorgevoerd. De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het NTB-II. Steenfabriek Engels Oeffelt 264-030 Algemene zienswijzen: Basisjaren en bijzondere omstandigheden. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. In de periode 1996-1999 is de steenfabriek volledig vernieuwd en uitgebreid, waardoor het bedrijf voldoet aan de laatste stand der techniek. Door afbouw van voorraden en de bouwmalaise heeft het bedrijf in alle vijf de basisjaren niet op de volledige productie capaciteit kunnen draaien. De zienswijze richt zich tegen het feit dat de aangevraagde uitbreidingsemissie (als gevolg van toenemende productie) niet is gehonoreerd. In het NAP-II p. 52 staat dat er sprake moet zijn van een fysieke uitbreiding of fysieke nieuwbouw van een productie-eenheid waarvoor een aanpassing van de milieuvergunning of een melding noodzakelijk is. Hiermee wordt voorkomen dat productiegroei zonder fysieke uitbreiding of fysieke nieuwbouw van een productie-eenheid binnen een bestaande inrichting als uitbreiding kan worden gezien In casu is in de jaren 2002-2005 geen sprake van fysieke uitbreiding, maar alleen een groei van de productie zonder fysieke uitbreiding. Tevens is door de keuze van drie basisjaren uit de reeks van vijf jaren al rekening gehouden met bijzondere omstandigheden van individuele inrichtingen (p. 17 NAP-II). De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Steenfabriek Hedikhuizen 264-340 Het bedrijf heeft een oude fabriek afgebroken en een nieuwe gebouwd op hetzelfde terrein. Het bedrijf heeft hiervoor een verzoek om toewijzing als nieuwkomer ingediend. In het ontwerpbesluit ziet het bedrijf de uitbreiding niet terug. In casu gaat het om een nieuwkomer (p. 19/52 NAP-II). De nieuwkomersaanvraag is in behandeling genomen. Hierbij wordt de nieuwe fabriek beschouwd als een uitbreiding op de oude fabriek. Het verzoek wordt beoordeeld conform de regels van nieuwkomers (p. 52 e.v. NAP-II). Uiterlijk 31 december 2008 wordt de beschikking omtrent het verzoek genomen. In het NTB-II wordt alleen toegewezen voor de bestaande inrichtingen, nieuwkomers en uitbreidingen die tot en met 31 december 2006 in werking zijn gesteld (p. 15 en 51 NAP-II). De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Universiteit Utrecht 803-010 Universiteit van Utrecht richt zich tegen de mogelijke verlaging van de toewijzing als gevolg van het honoreren van andere zienswijzen. De toewijzing voor de Universiteit Utrecht in het NTB-II is gewijzigd ten opzichte van het ontwerp-NTB-II. Een aantal zienswijzen van andere bedrijven is namelijk gegrond verklaard. Hierdoor is de toewijzing voor een aantal bedrijven aangepast, wat geleidt heeft tot een aanpassing van de C-factor. Deze wijziging volgt uit het NAP-II (p. 49-50). De C-factor is inherent aan het systeem en zorgt ervoor dat de totale toewijzing onder het plafond past. Het NTB-II is conform het bovenstaande aangepast ondanks de ingebrachte zienswijze. Van Gog Asten 011-590 Van Gog Asten vindt dat de toewijzing ten onrechte op input berekend zou zijn. Daarnaast is er geen rekening gehouden met de uitbreiding in 2007. De in september aangeleverde gegevens omtrent de geleverde warmte en elektriciteit (output) zijn beoordeeld, maar niet geheel juist bevonden conform paragraaf 3.3 van het NAP-II (p. 37-38). Van Gog Asten is de mogelijkheid geboden om alsnog nadere gegevens te verstrekken. Het bedrijf heeft deze gegevens niet tijdig aangeleverd. Daarom is conform het NAP-II op input toegewezen. De uitbreiding van Van Gog Asten eind 2007 is niet meegenomen in het NTB-II, omdat dit de procedure voor nieuwkomers moet doorlopen. Daarvoor is thans een verzoek om toewijzing als nieuwkomer ontvangen. Het verzoek om toewijzing als nieuwkomer is in behandeling. Het verzoek wordt beoordeeld conform de regels van nieuwkomers (p. 52 e.v. NAP-II). Uiterlijk 31 december 2008 wordt de beschikking omtrent het verzoek genomen. In het NTB-II wordt alleen toegewezen voor de bestaande inrichtingen, nieuwkomers en uitbreidingen die tot en met 31 december 2006 in werking zijn gesteld (p. 15 en 51 NAP-II). De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Wienerberger Steenfabriek Poriso 264-050 Algemene zienswijzen: Basisjaren en bijzondere omstandigheden. De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5 plaatsgevonden. In het verleden is een capaciteitsuitbreiding stapsgewijs uitgevoerd. Hierbij is de produktiecapaciteit met minder dan 10% uitgebreid. Echter, de emissies zijn met meer dan 10% gestegen. Daarom wordt verzocht de periode 2002-2005 alsnog toe te wijzen door uit te gaan van twee basisjaren of door toepassing van uitbreidingsregels. Voor stijgende emissies als gevolg van een fysieke uitbreiding is toewijzing mogelijk. De ontstane emissieverhoging is bij Poriso niet het gevolg van produktiecapaciteitverhoging van 10%. De situatie bij Poriso voldoet niet aan de eisen van de regeling voor nieuwkomers, omdat de uitbreiding niet boven de drempelwaarde van 10% uitkomt. De capaciteit was begin 2002 reeds op het betreffende niveau. De stijging van de emissies is het gevolg van een ander gebruik van grond- en brandstoffen. Met de mogelijkheid om een keuze te maken van drie uit vijf jaren is een voorziening getroffen voor marktomstandigheden, groot onderhoud etc. De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Wintershall Kotter K18 111-040 a. Wintershall Kotter K18 meent dat de toewijzing ten onrechte zou zijn berekend op input. Berekening energieconversie. In de bijlage van de brief van 16 juni 2006 (punt 5) wordt reeds aangekondigd dat er bij bedrijven die geen outputgegevens voor energieconversie aanleveren (w.o. Wintershall Kotter K18), een aanpassing kan gaan plaatsvinden in de berekening. In het NAP-II (p. 41) is bepaald dat indien geen historische outputcijfers voorhanden zijn, wordt uitgegaan van inputcijfers, waarbij een reductiefactor van 0,85 wordt toegepast op de uitkomst. Het verschil tussen het aantal rechten in de bijlage bij het NAP-II (35,396 kton) en in het NTB-II (41,642 kton) is precies de factor 0,85. b. Het verschil tussen de correctiefactor in het NTB-II en het NAP-II wordt niet toegelicht. De berekeningen voor het NAP-II zijn telkens voorlopig en indicatief van aard geweest. Dit is ook toegelicht in de begeleidende brieven bij het NAP-II. De belangrijkste reden voor de daling van de correctiefactor is gelegen in het feit dat na de beschikking van de Commissie de totale emissieruimte voor deelnemers aan emissiehandel is verlaagd met circa 5% (p. 31 NAP-II). Verder zijn als gevolg van nadere verificatie de emissiecijfers van een aantal bedrijven nog gewijzigd, waardoor de C-factor is gewijzigd. De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. Yara Sluiskil 246-050 Er zou ten onrechte geen rekening gehouden met verbrandingsemissies van het ammoniakproces. In het NTB-II kan alleen worden toegewezen voor emissies die onder het systeem van emissiehandel vallen. Ammoniakproductie valt overeenkomstig het NAP-II en het Besluit handel in emissierechten niet onder het systeem van emissiehandel. Ook in de âLeidraad voor de reikwijdte van het systeem van CO2-emissiehandelâ van 10 augustus 2006 wordt onder punt 4.2 gesteld dat ammoniakproductie buiten het systeem valt. Gezien het bovenstaande behoeft dit onderdeel van de zienswijze geen verdere bespreking. De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het NTB-II. 7. Beroep Binnen zes weken na de dag waarop het toewijzingsbesluit ter inzage is gelegd, kunnen belanghebbenden tegen dit besluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht tegen het ontwerp van het NTB-II. Beroep kan uitsluitend worden ingesteld tegen de onderdelen van dit besluit houdende de toewijzing van broeikasgasemissierechten aan afzonderlijke inrichtingen (artikel 20.2, eerste lid, onder e, Wm). 8. Artikelsgewijze toelichting Artikel 2 Het totale aantal toe te wijzen broeikasgasemissierechten, vermeld in artikel 2, wordt verkregen door optelling van: het aantal toe te wijzen broeikasgasemissierechten voor alle inrichtingen genoemd in bijlage 1 bij het besluit (77,18 miljoen per kalenderjaar, 385,92 voor de planperiode 2008-2012); het gedeelte in het emissierechtendepot, bedoeld in artikel 5 (afgerond 6,37 miljoen per kalenderjaar, 31,83 miljoen voor de planperiode 2008-2012). Het totale aantal is bepaald in deel II in paragraaf 2.3 en 2.4 van het NAP-II. Het totale aantal broeikasgasemissierechten is iets verlaagd ten opzichte van het NAP-II en het ontwerp-NTB-II. Het totaal is namelijk aangepast aan de wijzigingen van het aantal inrichtingen in het NTB-II ten opzichte van het NAP-II. Dit is gebeurd met inachtneming van het NAP-II, de EG-verordening register handel in broeikasgasemissierechten en de brief van de Commissie van 5 november 2007. Als een inrichting die op de lijst stond van het NAP-II niet wordt opgenomen in het NTB-II moet het totale aantal verlaagd worden met de rechten die voor die inrichtingen zouden zijn toegewezen (en omgekeerd). Het plafond van emissierechten betreft immers enkel de inrichtingen die onder het systeem van emissiehandel vallen. Het in 2006 aan de Commissie genotificeerde NAP-II bevatte 304 inrichtingen, terwijl het huidige NTB-II er 341 bevat. De beoordeling door de Commissie van het in maart en juli 2008 genotificeerde NAP-II betreft niet de lijst van individuele toewijzingen voor de inrichtingen, aangezien er tot aan het nemen van het NTB-II zelf wijzigingen kunnen ontstaan of verbeteringen in de gegevens mogelijk zijn.  Naast dit aantal toe te wijzen rechten, wordt een deel van de rechten geveild (gemiddeld 3,2 miljoen per kalenderjaar, 16 miljoen voor de planperiode 2008-2012). Artikelen 3 en 4 Deze artikelen verwijzen naar bijlage 1 waarin het aantal voor de planperiode 2008-2012 aan een inrichting toegewezen broeikasgasemissierechten is opgenomen. In de vierde kolom is het afgeronde aantal opgenomen dat voor een inrichting per kalenderjaar verleend zal worden. Het aantal dat degene die een inrichting drijft toegewezen krijgt voor de planperiode wordt gedeeld door vijf. Indien daarna een broeikasgasemissierecht resteert, wordt dit toegewezen voor het eerste kalenderjaar. In het geval een tweede broeikasgasemissierecht resteert, wordt dit toegewezen voor het tweede kalenderjaar. In het geval een derde broeikasgasemissierecht resteert, wordt dit toegewezen voor het derde kalenderjaar. In het geval een vierde broeikasgasemissierecht resteert, wordt dit toegewezen voor het vierde kalenderjaar. De rechten worden toegewezen aan degene die de feitelijke zeggenschap heeft over de hele inrichting, zijnde de drijver van de inrichting. Dit is de (beoogde) houder van de emissievergunning. Artikel vier is uitsluitend van toepassing op de inrichtingen die opgenomen zijn in de bij dit besluit behorende bijlage 1 als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, onder a en b Wm. Voor de salpeterzuurindustrie geldt wat in artikel 5 is bepaald. Ten opzichte van het ontwerp NTB-II is Ă©Ă©n bedrijf ambtshalve toegevoegd aan bijlage 1 (NXP Semiconductors Netherlands te Nijmegen, 315-022). In de wet is een broeikasgasemissierecht gedefinieerd als (kort gezegd) een recht om een emissie van Ă©Ă©n ton kooldioxide-equivalent te veroorzaken (artikel 1.1 Wm). Bijlage 1 geeft de aantallen weer in kilotonnen (kton). Artikel 5 Het gedeelte van deze bepaling is bedoeld voor zogenaamde nieuwkomers (artikel 16.25, tweede lid, onder a, Wm) en voor het honoreren van beroepen die worden ingesteld tegen het NTB-II (onder b). Het gedeelte, vermeld in artikel 5, wordt verkregen door optelling van: een eerste gedeelte dat in deel II in paragraaf 2.3 van het NAP-II is aangeduid als 6,4 miljoen per kalenderjaar voor beroepen en nieuwkomers, en het gedeelte voor salpeterzuurindustrie. Voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten aan de salpeterzuurindustrie geldt dat de toewijzingsbeschikkingen voor deze nieuwkomers pas definitief kunnen worden vastgesteld zodra de Commissie een beslissing heeft genomen over op het opt-in verzoek dat door Nederland is ingediend. Het gedeelte vastgesteld in artikel 5 is overigens niet opgesplitst in delen voor elk kalenderjaar binnen een planperiode, maar is vanaf het begin van die periode volledig beschikbaar voor toewijzing voor inrichtingen waarvoor het gedeelte is bedoeld. Van het totale gedeelte, bedoeld in artikel 5, kan echter slechts een beperkt omschreven deel gebruikt worden voor het honoreren van beroepen. Het gaat in het eerste lid om inrichtingen die vanaf 1 januari 2007 feitelijk in werking zullen zijn gesteld. Dit betekent dat âvergeten bedrijvenâ die zich pas melden na vaststelling van het NTB-II geen recht hebben op een toewijzing als nieuwkomer. Artikel 6 Naast de onderhavige algemene toelichting geven bijlage 2 en 3 een specifieke toelichting voor elke betrokken inrichting. Deze bijlagen zijn vertrouwelijk van aard. Bijlage 2 geeft de precieze gegevens weer op basis waarvan wordt toegewezen. Bijlage 3 bevat de berekening zelf. Bijlage 1 bij artikelen 3 en 4 van het nationaal toewijzingsbesluit broeikasgasemissierechten 2008-2012 Bedrijfs- nummer Bedrijfsnaam Plaats Toewijzing per jaar in kton Toewijzing per 5 jaar in kton 011-010 Zuurbier & Co Rozenkwekerijen BV Heerhugowaard 18,019 90,096 011-031 Gebroeders Gresnigt Holding BV (Seasun West) Kapelle 42,066 210,329 011-032 Seasun Epsilon BV (Seasun Oost) Kapelle 19,807 99,034 011-050 Wijnen Paprika`s BV Egchel 14,530 72,648 011-060 Firma Oussoren Zevenhuizen 13,275 66,375 011-070 Van Dijk Bedrijven Holding BV Harmelen 13,016 65,080 011-080 Hollandplant BV Bergschenhoek 5,026 25,128 011-090 Prominent Groeneweg BV âs-Gravenzande 13,267 66,336 011-100 Firma A.J.C.M. van Vliet en Zn Kwintsheul 7,114 35,572 011-110 Firma A.P. Overgaag en Zn De Lier 9,470 47,350 011-130 Gebroeders Van der Voort VOF ÂŽs-Gravenzande 8,559 42,795 011-150 Agro Care Maasdijk 14,248 71,240 011-160 Marjoland Waddinxveen 29,628 148,140 011-190 Kwekerij L.W. v.d. Houwen Steenbergen 20,508 102,540 011-240 Firma H.G.L. Zwinkels & Zn âs-Gravenzande 14,426 72,131 011-250 Dekker Chrysanten BV Hensbroek 13,716 68,582 011-260 Kwekerij de Kabel De Lier 14,757 73,783 011-280 Kwekerij Rozenhof Moerkapelle BV Zevenhuizen 13,328 66,641 011-290 Lans Bathpolderdwarsweg Nieuwe Dwarsweg Rilland 20,596 102,982 011-300 Lans Burgerweg De Lier 19,478 97,388 011-310 Lans Herenwerf Maasland 13,222 66,111 011-320 Gebroeders Duijvestijn Pijnacker 13,032 65,162 011-330 Gebroeders L. & J. Voskamp BV De Lier 22,440 112,201 011-340 G. J. van Ruijven Tinte 9,237 46,186 011-350 J.A.M. van Marrewijk Vierpolders 15,211 76,055 011-355 Tomatenkwekerij Jan van Marrewijk Delfgauw 11,893 59,464 011-360 P.N. Hoogerbrugge Lepelstraat 14,855 74,275 011-370 4Evergreen Steenbergen 24,346 121,729 011-410 Firma J.W. Knoppert & Zn âs-Gravenzande 6,610 33,051 011-420 Firma G.J.A. van Adrichem Steenbergen 12,697 63,483 011-460 Nico Kiep Beheer BV Nieuwaal 9,530 47,650 011-550 Kwekerij Peter Hoogerbrugge BV De Lier 7,829 39,146 011-580 J.A. Groenewegen De Lier 14,213 71,065 011-590 Van Gog Asten BV Heusden, Gemeente Asten 13,248 66,240 011-600 Beekenkamp Plants BV Maasdijk 6,427 32,133 011-620 Piet Schreurs Holding BV De Kwakel 10,675 53,375 011-640 Polman BV Erica 12,699 63,494 011-690 Kwekerij Harting Vollebregt B.V. De Lier 32,025 160,124 011-700 Plantenkwekerij P. van Geest Maasland BV Maasland 4,802 24,012 011-710 KBB Holland Steenbergen 8,442 42,210 011-720 Green O5 BV Bergschenhoek 7,493 37,464 011-740 MTS Harry Wubben Chrysanthen Nootdorp 6,257 31,286 011-760 Jansen Hoeven BV Hoeven 10,031 50,156 011-770 C.G. van Winden BV Zevenhuizen 12,548 62,741 011-790 Stichting Beheer Cluster Bergschenhoek Bergschenhoek 10,715 53,575 011-810 Plantenkwekerij Van der Lugt VOF Bleiswijk 9,784 48,922 011-820 Firma A. de Bruyn en Zn De Lier 19,413 97,067 011-830 Fa. P.C.M. van Vliet en Zn. Rilland 23,582 117,909 011-835 Firma P.C.M. van Vliet en Zn Maasdijk 16,891 84,457 011-840 Firma Gebroeders Zwinkels Zevenhuizen 13,726 68,631 011-850 VOF De Driemaster Someren 8,837 44,184 011-860 Red Star Trading Tinte 8,635 43,177 011-870 A.C. Hartman BV Sexbierum 22,390 111,950 011-880 Kwekerij de Hoge Akkers BV Someren 9,953 49,767 011-890 Plantenkwekerij Leo Ammerlaan BV Bleiswijk 9,897 49,486 011-941 Royal Pride Holland BV Middenmeer 40,418 202,089 011-950 Schenkenveld Beheer BV Den Hoorn 12,721 63,606 011-996 Firma Gebroeders Ammerlaan De Lier 8,707 43,537 111-040 Wintershall Noordzee BV, lokatie Kotter K18 Den Haag 32,139 160,696 111-099 Gasunie LNG Maasvlakte Maasvlakte 1,375 6,877 111-140 NAM, lokatie Emmen GZI Assen 58,965 294,826 111-190 NAM, lokatie F03-FB-1 Assen 79,842 399,209 111-300 Petro-Canada, lokatie F2-A-Hanze Den Haag 34,942 174,711 111-302 Petro Canada, lokatie P11-B-De Ruyter Den Haag 65,913 329,565 111-340 GDF Production Nederland BV, lokatie K12-B Off shore 10,803 54,015 111-390 locatie Q1 Hoorn Voorburg 15,509 77,547 154-010 ADM Europoort BV Europoort 278,007 1.390,033 154-015 ADM Cocoa Koog aan de Zaan 37,694 188,472 154-020 Cargill Multiseed Amsterdam Amsterdeam 32,392 161,958 154-030 Loders Croklaan BV Wormerveer 30,086 150,429 154-050 UNIMILLS BV Zwijndrecht 51,444 257,222 155-010 Friesland Foods Domo te Borculo Borculo 83,230 416,149 155-020 Friesland Foods te Beilen Beilen 45,593 227,964 155-030 DMV International BV Veghel 134,797 673,984 155-040 DOC Kaas Hoogeveen (Locatie Zuivelpark) Hoogeveen 31,761 158,806 155-050 Friesland Foods te Dronrijp Dronrijp 9,821 49,106 155-070 Friesland Foods te Workum Workum 15,225 76,124 155-080 Friesland Foods te Lochem Lochem 22,564 112,819 155-090 Friesland Foods te Bedum Bedum 17,419 87,093 155-100 Friesland Foods te Leeuwarden Leeuwarden 67,952 339,760 155-120 Promelca BV Gorinchem 17,792 88,958 155-160 Friesland Foods Kievit Meppel 14,580 72,899 156-010 Tate & Lyle Netherlands BV Koog aan de Zaan 73,040 365,200 156-020 AVEBE U.A. locatie Veendam Veendam 14,828 74,140 156-030 AVEBE U.A. locatie Foxhol Foxhol 57,106 285,532 156-040 AVEBE U.A. locatie Gasselternijveen Gasselternijveen 90,868 454,339 156-050 AVEBE U.A. locatie Ter Apelkanaal Ter Apelkanaal 175,020 875,098 156-060 Aviko B.V. Steenderen 66,155 330,773 156-070 Cargill sojafabrieken Amsterdam 70,793 353,966 156-080 Cargill BV Refined Oils Europe Rotterdam Botlek 29,968 149,841 156-090 Cerestar Benelux BV Sas van Gent 201,285 1.006,427 156-100 Cerestar a Cargill BV Company Bergen op Zoom 61,653 308,263 156-110 Lamb Weston Meijer VOF vestiging Bergen op Zoom Bergen op Zoom 21,967 109,833 156-130 Aviko BV locatie Lomm Lomm 17,461 87,303 156-140 FarmFrites BV Oudenhoorn 41,727 208,633 156-150 WKC Kruiningen Kruiningen 84,395 421,974 156-155 Lamb weston Meijer VOF vestiging Oosterbierum Oosterbierum 21,687 108,435 156-160 McCain Foods Holland BV locatie Lewedorp Lewedorp (Zld) 12,129 60,644 156-180 McCain Foods Holland BV Lelystad Lelystad 6,999 34,995 156-210 Sensus Roosendaal 18,066 90,328 156-240 Aviko Rixona BV lokatie Oostrum Oostrum 26,118 130,589 157-060 Sonac Burgum BV Sumar 35,307 176,537 157-070 Rendac Son BV Son 37,690 188,451 158-010 Suiker Unie, Locatie Vierverlaten Groningen 146,969 734,847 158-020 Suiker Unie, Locatie Breda Breda 3,106 15,530 158-030 Suiker Unie locatie Dinteloord Dinteloord 129,157 645,786 158-040 Suiker Unie Locatie Groningen Groningen 108,833 544,167 158-050 Suiker Unie locatie Puttershoek Puttershoek 1,160 5,800 159-010 Bavaria NV Lieshout 55,076 275,378 159-040 De Grolsche Bierbrouwerij Nederland BV Enschede 15,621 78,106 159-050 Heineken Nederland BV, brouwerij s-Hertogenbosch âs-Hertogenbosch 15,016 75,081 159-060 Heineken Nederland BV, brouwerij Zoeterwoude Zoeterwoude 73,533 367,667 159-080 Koninklijke Nedalco Bergen op Zoom 33,854 169,272 159-100 Koninklijke Douwe Egberts BV Joure 8,352 41,760 159-110 Unilever Nederland BV, sourcing Unit Oss Oss 15,874 79,370 159-120 Masterfoods Veghel BV Veghel 11,804 59,021 159-122 Masterfoods CV Oud Beijerland 8,708 43,538 160-010 Philip Morris Holland B.V. Bergen op Zoom 7,417 37,084 173-010 Vlisco Helmond BV Helmond 22,113 110,563 173-020 Ten Cate Advanced Textiles BV Nijverdal 20,356 101,779 173-030 Ten Cate Technical Fabrics BV Nijverdal 7,390 36,948 211-010 Stora Enso Berghuizer Papierfabriek NV Wapenveld 252,244 1.261,219 211-020 W.A. Sanders Papierfabriek Coldenhove BV Eerbeek 13,742 68,711 211-030 Crown Van Gelder NV Velsen-Noord 147,933 739,665 211-040 Heinzel Paperboard De Eendracht Appingedam 76,694 383,469 211-050 Georgia-Pacific Nederland BV Cuijk 19,011 95,054 211-060 Huhtamaki Nederland BV Franeker 15,359 76,795 211-070 Smurfit Kappa Solid Board B.V. locatie Oude Pekela KM4 Oude Pekela 24,515 122,576 211-080 Smurfit Kappa Solid Board B.V. Locatie Oude Pekela KM1 Oude Pekela 14,406 72,030 211-090 Eska Graphic Board B.V. locatie Hoogezand Hoogezand 74,341 371,707 211-100 Eska Graphic Board B.V. locatie Sappemeer Sappemeer 34,893 174,463 211-110 Smurfit Kappa Roermond Papier BV Roermond 158,825 794,124 211-120 Smurfit Kappa Solid Board B.V. locatie Coevorden Coevorden 23,195 115,974 211-130 Smurfit Kappa Solid Board B.V. locatie Nieuweschans Nieuweschans 38,090 190,448 211-140 Mayer Melnhof Eerbeek BV Eerbeek 70,733 353,663 211-150 Favini Meerssen BV Meerssen 17,680 88,401 211-160 Papierfabriek Doetinchem BV Doetinchem 31,776 158,878 211-170 Favini Apeldoorn BV Apeldoorn 19,774 98,872 211-180 Norske Skog Parenco BV Renkum 235,896 1.179,479 211-190 Sappi Maastricht BV Maastricht 254,902 1.274,509 211-200 Sappi Nijmegen BV Nijmegen 90,689 453,446 211-220 SCA De Hoop Energie B.V. Eerbeek 238,913 1.194,563 211-230 Smurfit Kappa Solid Board B.V. locatie Hoogkerk Groningen 25,002 125,012 211-240 Solidpack B.V. Loenen(Gld) 11,635 58,174 211-260 Van Houtum Papier BV Swalmen 24,951 124,753 232-010 Esso Nederland BV afdeling raffinaderij Botlek-Rotterdam 2.322,403 11.612,017 232-020 Kuwait Petroleum Europoort BV Europoort-Rotterdam 523,568 2.617,842 232-030 BP Refinery Rotterdam B.V. (Nerefco) Europoort-Rotterdam 1.956,226 9.781,132 232-040 Shell Nederland Raffinaderij BV Rotterdam 5.176,642 25.883,211 232-060 Total Raffinaderij Nederland NV Nieuwdorp 1.501,263 7.506,317 232-070 Koch HC Partnership BV Europoort-Rotterdam 97,263 486,315 232-080 Vopak Terminal botlek BV Rotterdam 14,802 74,012 232-090 Koole Tankstorage Pernis BV Vondelingenplaat-Rotterdam 8,822 44,110 232-100 Vopak Oil Rotterdam Europoort-Rotterdam 14,561 72,803 241-010 Frisia Zout BV Harlingen 128,249 641,247 241-040 Air Products Nederland BV, locatie Botlek Botlek-Rotterdam 366,839 1.834,197 241-060 Akzo Nobel Energy BV Rotterdam 184,791 923,953 241-070 Akzo Nobel Chemicals Hengelo 418,634 2.093,170 241-080 Cabot BV Botlek-Rotterdam 220,899 1.104,493 241-100 Chemelot Sittard-Geleen 3.246,446 16.232,230 241-110 Sonneborn Refined Products BV Amsterdam 21,161 105,804 241-120 Dow Benelux BV Hoek 2.352,826 11.764,130 241-130 DSM Gist Delft 132,515 662,577 241-135 DSM AGRO Velsen-Noord 9,979 49,893 241-150 DSM Special Products BV Rotterdam Botlek 99,389 496,946 241-160 Du Pont de Nemours (Nederland) BV Dordrecht 211,037 1.055,183 241-170 Eastman Chemical Middelburg BV Middelburg 22,463 112,313 241-190 ExxonMobil Chemical Holland BV ROP Europoort-Rotterdam 31,248 156,242 241-200 SABIC Innovative Plastics Bergen op Zoom 425,433 2.127,163 241-210 INEOS Silicas Netherlands BV Eijsden 19,685 98,426 241-270 PURAC biochem BV Gorichem 40,216 201,081 241-290 Shell Nederland Chemie BV Moerdijk Moerdijk 1.941,389 9.706,946 241-320 Solvay Pharmaceuticals Weesp 18,840 94,198 241-340 Uniqema Nederland BV Gouda 51,515 257,575 241-380 WKC AkzoNobel Energie BV Arnhem 29,886 149,429 241-400 Installaties Cindu Chemicals BV en Nevcin Polymers BV Uithoorn 14,214 71,071 241-420 Evonik Carbon Black Nederland Botlek-Rotterdam 142,195 710,976 241-450 Johnson Matthey BV Maastricht 3,319 16,596 241-490 Quest International Naarden 9,550 47,752 244-010 NV Organon, locatie Moleneind Oss 28,390 141,950 244-020 Abbott Laboratories Zwolle 8,994 44,972 246-010 Albemarle Catalysts BV Amsterdam 13,371 66,855 246-020 Kollo silicon carbide bv Farmsum 106,681 533,407 246-030 FUJIFILM manufacturing Europe BV Tilburg 49,697 248,485 246-040 Hercules BV Zwijndrecht Zwijndrecht 21,081 105,405 246-050 Yara Sluiskil BV Sluiskil 212,256 1.061,278 250-010 Vredestein Banden BV Enschede 17,758 88,790 261-010 O-I Manufacturung Netherlands BV Leerdam 107,160 535,801 261-020 O-I Manufacturing Netherlands BV Maastricht 104,500 522,498 261-030 O-I Manufacturing Netherlands BV Schiedam 64,054 320,270 261-040 Ferro (Holland) BV Rotterdam 7,480 37,400 261-050 AGC Flatglass Nederland BV Tiel 101,775 508,875 261-060 Ardagh Glass Moerdijk BV Moerdijk 28,810 144,052 261-070 PPG Industries Fiber Glass BV Westerbroek 47,176 235,878 261-080 Ardagh Glass Dongen BV Dongen 75,363 376,817 261-090 Saint-Gobain Isover Benelux BV Etten-Leur 51,337 256,684 262-010 NV Gouda Vuurvast Gouda 8,615 43,077 262-200 Rockwool Lapinus Productie BV Roermond 141,221 706,104 262-230 Koninklijke Mosa BV, Wandtegels Maastricht 17,131 85,654 264-010 Rodruza, Steenfabriek Rossum BV Rossum 15,308 76,542 264-030 Steenfabriek Engels Oeffelt Oeffelt 8,233 41,164 264-080 Kleiwarenfabriek Buggenum BV Buggenum 5,483 27,414 264-090 Kleiwarenfabriek Facade Beek BV Beek 7,955 39,774 264-100 Kleiwarenfabriek Joosten Kessel BV Kessel 11,297 56,483 264-110 Kleiwarenfabriek Joosten Wessem Wessem 7,556 37,779 264-170 Steenfabriek de Nijverheid BV Arewijn 19,233 96,165 264-180 Steenfabriek De Rijswaard BV Aalst 28,647 143,237 264-190 Steenfabriek de Vlijt BV Winterswijk 9,488 47,441 264-200 Kleiwarenfabriek De Waalwaard BV Dodewaard 9,051 45,254 264-210 Steenfabriek Gebroeders Klinkers BV Maastricht 9,623 48,115 264-220 BV. Steenfabriek Huissenswaard Angeren 20,779 103,896 264-230 Steenfabriek Engels Helden BV Panningen 15,467 77,333 264-240 Steenfabriek Linssen BV Kerkrade 4,251 21,257 264-250 Steenfabriek Nievelsteen BV Eygelshoven 5,445 27,224 264-260 Steenfabriek Nuth BV Nuth 9,738 48,689 264-270 Rodruza, BV Steenfabriek De Zandberg Gendt 26,795 133,973 264-280 Steenfabriek Schipperswaard BV Echteld 10,108 50,541 264-290 BV Steenfabriek Spijk Spijk 31,063 155,315 264-310 Steenfabriek Zennewijnen BV Zennewijnen 13,326 66,628 264-330 Steenindustrie Strating BV Oude Pekela 6,927 34,637 264-340 BV Steenfabriek Hedikhuizen Hedikhuizen 7,820 39,101 264-350 Kleiwarenfabriek De Bylandt BV Tolkamer 31,576 157,880 264-360 Steenfabriek Heteren Heteren 9,943 49,716 264-370 Steenfabriek Erlecom Erlecom 16,798 83,989 264-380 Steenfabriek Bemmel Haalderen 9,001 45,004 264-390 Steenfabriek Esbeek Esbeek 6,152 30,762 264-400 Steenfabriek Haaften Haaften 18,073 90,363 264-410 Steenfabriek Kijfwaard Oost Pannerden 14,551 72,753 264-420 Steenfabriek Kijfwaard West Pannerden 31,037 155,186 264-430 Steenfabriek Nuance Afferden 6,679 33,393 264-450 Steenfabriek Poriso Brunssum 22,495 112,473 264-460 Steenfabriek Daams Spijk 8,477 42,384 264-470 Steenfabriek Milsbeek Milsbeek 3,834 19,169 264-490 Steenfabriek Timmermans Elst 12,989 64,943 264-500 Steenfabriek Thorn Thorn 12,295 61,473 264-510 Steenfabriek Doorwerth Doorwerth 13,035 65,176 264-520 Steenfabriek de Roodvoet Rijswijk 9,431 47,156 264-550 Steenfabriek de Wolfswaard Opheusden 16,756 83,781 265-010 ENCI B.V., vestiging IJmuiden Velsen-Noord 29,221 146,107 265-020 ENCI BV, vestiging Maastricht Maastricht 715,918 3.579,590 271-010 Corus Staal BV Velsen 10.626,954 53.134,768 271-040 Ruigenhil Vastgoed BV (Nedstaal) Alblasserdam 47,388 236,940 274-070 Nyrstar Budel Budel-Dorplein 9,005 45,026 300-010 NedCar BV Born 9,426 47,132 300-040 Koninklijke Machinefabriek Stork Hengelo 5,425 27,127 315-020 Philips Lighting B.V. Roosendaal 23,464 117,318 315-022 NXP Semiconductors Netherlands BV Nijmegen 13,812 69,061 341-010 DAF TrucksNV Eindhoven 9,428 47,141 366-010 Forbo Flooring B.V. Assendelft 10,107 50,535 400-010 Technische Universiteit Delft Delft 15,187 75,936 400-040 DELTIUS BV Ritthem 29,514 147,569 400-050 Centrale Bergum Bergum 601,303 3.006,514 400-060 Centrale Gelderland Nijmegen 2.022,226 10.111,131 400-070 Centrale Harculo Zwolle 192,695 963,476 400-080 Eemscentrale Eemshaven 3.300,669 16.503,346 400-090 Flevocentrale Lelystad 19,194 95,972 400-100 WKC Almere Almere 311,109 1.555,543 400-105 ENECO HWC Almere Almere 0,911 4,555 400-130 ENECO WKC Ypenburg Den Haag 34,994 174,971 400-140 Centrale Delft Delft 11,598 57,989 400-150 Centrale Leiden Leiden 115,838 579,190 400-160 Centrale Den Haag Den Haag 137,764 688,821 400-170 Centrale RoCa Rotterdam 681,053 3.405,264 400-180 Centrale Galileistraat Rotterdam 449,753 2.248,763 400-190 HWC Delftse Vaart Rotterdam 3,858 19,292 400-200 Centrale Maasvlakte Maasvlakte 4.868,248 24.341,240 400-211 HWC Bezuidenhout West Den Haag 18,968 94,839 400-213 HWC Stevenshof Leiden 4,143 20,716 400-214 HWC Blekershof Rotterdam 0,037 0,184 400-215 Kop van Zuid Rotterdam 4,291 21,454 400-220 NV EPZ Borssele 1.681,912 8.409,560 400-240 BEC Cuijk Cuijk 54,411 272,053 400-270 WKC Enschede Enschede 134,113 670,566 400-280 WKC Erica Erica 92,920 464,601 400-290 WKC Helmond 12 Helmond 101,546 507,732 400-300 WKC Helmond 3 Helmond 6,448 32,239 400-310 WKC Klazienaveen Klazienaveen 89,597 447,983 400-320 WKC Moerdijk Moerdijk 577,930 2.889,650 400-330 Amercentrale Geertruidenberg 4.999,240 24.996,200 400-340 Clauscentrale Maasbracht 1.035,837 5.179,183 400-350 Dongecentrale Geertruidenberg 72,258 361,291 400-360 WKC Swentibold Geleen 0,000 0,000 400-361 Pompstation Breda Breda 4,705 23,527 400-362 Pompstation Tilburg Tilburg 7,324 36,621 400-363 Ketelhuis Helmerhoek Enschede 3,218 16,088 400-364 Hulpketel de la Reijweg Breda 1,270 6,352 400-370 Facilities Wetering BV Weert 22,069 110,346 400-380 Minnewit BV, Berkelcentrale Borculo 92,546 462,731 400-390 Nuon Power Generation Locatie Buggenum Haelen 644,298 3.221,492 400-412 HWC Arena - Holterbergweg Amsterdam Zuidoost 0,686 3,430 400-414 HWC Boris Pasternak Amsterdam Zuidoost 0,315 1,575 400-416 HWC Duiven - Westervoort Westervoort 0,533 2,667 400-420 Nuon Power Generation Locatie Diemen Diemen 505,809 2.529,045 400-430 Nuon Power Generation Installatie HW07 Amsterdam 3.225,743 16.128,715 400-440 Nuon Power Generation Locatie IJmond Velsen 418,335 2.091,674 400-450 Nuon Power Generation Locatie Purmerend Purmerend 159,690 798,451 400-460 Nuon Power Generation Installatie MK10 Utrecht 544,279 2.721,397 400-461 Nuon Power Generation Locatie HWC Kanaleneiland Utrecht 0,574 2,868 400-462 Nuon Power Generation Locatie HWC Nic. Beetstraat Utrecht 0,846 4,228 400-463 Nuon Power Generation Locatie HWC Nieuwegein Nieuwegein 2,319 11,595 400-464 Nuon Power Generation Locatie HWC Overvecht Utrecht 0,514 2,570 400-467 Nuon Power Generation Installatie LW06 Utrecht 552,483 2.762,417 400-470 Nuon Power Generation Installatie VN24 Velsen 1.388,348 6.941,741 400-480 Nuon Power Generation Locatie HWC Purmerend Purmerend 6,305 31,527 400-490 Rijnmond Energie CV Vondelingenplaat- Rotterdam 1.574,062 7.870,311 400-520 De Kleef BV Arnhem 123,088 615,440 400-540 Emmtec Services BV Emmen 283,307 1.416,537 400-570 EnergieCombinatie Bergerden BV Huissen 32,047 160,237 400-590 AKw Energy BV Waddinxveen 16,282 81,411 400-600 Energie Bedrijf Rundedal BV Bargercompascuum 8,377 41,886 400-610 Hasselt Energy BV Moerkapelle 20,988 104,938 400-620 BB-energy BV IJsselmuiden 18,207 91,033 400-630 Bergmont BV IJsselmuiden 14,005 70,027 400-901 ENECO WKC Vijfwal Houten 10,443 52,217 400-904 ENECO WKC Oosterheem Zoetermeer 11,156 55,782 400-907 ENECO WKC Vaanpark Barendrecht 6,218 31,091 400-910 ENECO WKC Wateringse veld Den Haag 9,673 48,363 400-912 ENECO HWC Ypenburg Den Haag 18,759 93,796 400-914 ENECO WKC Vathorst Hooglanderveen 8,350 41,752 401-110 Elsta BV & Co. CV Hoek 1.542,006 7.710,030 401-230 WKC Bergen op Zoom (Philip Morris) Bergen op Zoom 76,936 384,678 401-250 WKC s`Hertogenbosch (Heineken) âs-Hertogenbosch 78,945 394,723 401-260 WKC Eindhoven Eindhoven 76,710 383,548 401-530 Delesto BV Farmsum 1.641,566 8.207,830 401-550 Enecal Energy VOF Botlek Rotterdam 221,900 1.109,501 401-560 Eurogen CV Botlek Rotterdam 461,350 2.306,751 401-565 Europoort Utility Partners VOF Europoort-Rotterdam 107,860 539,301 620-010 Schiphol Nederland BV Schiphol 28,524 142,622 620-020 KLM Engineering + Maintenance B.V. Schiphol-Oost 12,304 61,521 631-010 Vopak Terminal Vlaardingen Vlaardingen 26,426 132,132 631-040 Odfjell Terminals (Rotterdam) BV Botlek-Rotterdam 16,542 82,709 748-010 Flora Holland, vestiging Naaldwijk Honselersdijk (gemeente Westland) 6,935 34,675 748-020 Flora Holland, vestiging Aalsmeer Aalsmeer 8,357 41,785 752-010 Ministerie van Defensie, Nieuwe Haven terrein Den Helder 14,474 72,370 803-010 Universiteit Utrecht Utrecht 58,603 293,013 851-010 Academisch Ziekenhuis Groningen Groningen 23,908 119,542 851-030 Academisch Medisch Centrum Amsterdam 48,229 241,147 851-040 UMC Utrecht Utrecht 21,943 109,713 851-060 Stichting Katholieke Universiteit Nijmegen 32,568 162,840 851-080 Vereniging VU-Windesheim Amsterdam 39,750 198,749 851-090 Nuon Centrale Catharina Ziekenhuis Eindhoven 12,125 60,624 PbEU L 275. Stb. 2004, 511. Stb. 2004, 737, Stb. 2005, 196, Stb. 2005, 284, Stb. 2007, 286. Stcrt. 13 augustus 2007, 154. Kamerstukken II 2005-2006, 28 240 nr. 52. Kamerstukken II 2007-2008, 28 240, nr. 94. Besluit handel in emissierechten, Stb. 2007, nr. 286. Voor de overeenstemming met de artikelen 87 en 88 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, genoemd in artikel 11, derde lid, van de richtlijn, kan verwezen worden naar paragraaf 5.4 van het NAP-II. Kamerstukken 2007-2008, 31 252, nrs. 1-2. Process emissions in the EU ETS. Definitions, estimates, and reduction opportunities, Ecofys, november 2006. Kamerstukken II 2005-2006, 28 240, nr. 52, p. 8. CO2-procesemissie: emissie van CO2, niet zijnde een CO2-verbrandingsemissie, die optreedt ten gevolge van bedoelde of onbedoelde reacties tussen stoffen of bij de transformatie daarvan, waaronder de chemische of elektrolytische reductie van metaalertsen, de thermische ontbinding van stoffen en de vorming van stoffen, bedoeld om te worden gebruikt als product of als grondstof. Groeicijfers voor CAP, P. Kroon B.W. DaniĂ«ls, Mei 2006, zie: http://www.ecn.nl/docs/library/report/2006/c06031.pdf. Artikel 44 van verordening (EG) nr. 2216/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 21 december 2004 inzake een gestandaardiseerd en beveiligd registersysteem overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 386). Brief inzake âFinalisation of National Allocation Plans and initialisation of the 2008-2012 period of the EU ETSâ, kenmerk DG ENV/C2/IB/bm D(2007) 19339. PAGE PAGE 1