[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nationaal toewijzingsbesluit broeikasgasemissierechten 2008-2012 van november 2008

Bijlage

Nummer: 2008D17497, datum: 2008-11-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Nationaal toewijzingsbesluit broeikasgasemissierechten 2008-2012 (2008D17496)

Preview document (🔗 origineel)


Nationaal toewijzingsbesluit broeikasgasemissierechten 2008-2012 van 

november 2008 DGM/BREM2008101603

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
en de Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 11, tweede lid, van de richtlijn nr. 2003/87/EG van het
Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003
tot vaststelling van een regeling voor de handel in
broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van
richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU L 275);

Gelet op artikel 16.29, eerste lid van de Wet milieubeheer;

Met inachtneming van, onderscheidenlijk rekening houdend met het
nationaal toewijzingsplan broeikasgasemissierechten 2008-2012 van 16 mei
2007 (Stcrt. 2007, nr. 94) zoals hersteld op 15 juli 2008 (Stcrt. 2008,
nr. 134); 

Besluiten:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder wet: Wet milieubeheer.

Artikel 2 

Het totale aantal broeikasgasemissierechten, bedoeld in artikel 16.29,
eerste lid, onder a, van de wet, dat voor de planperiode 2008 tot en met
2012 wordt toegewezen voor emissies van broeikasgassen die een gevolg
zijn van in dat artikellid bedoelde activiteiten, bedraagt het totaal
van de som van de volgende aantallen:

het totaal voor de inrichtingen die opgenomen zijn in de bij dit besluit
behorende bijlage 1 en voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25,
tweede lid, onder a en b, van de wet: 415.607.960.

het aantal als bedoeld in artikel 5, tweede lid. 

Artikel 3

Aan degene die een inrichting drijft, die is opgenomen in de bij dit
besluit behorende bijlage 1, wordt voor de planperiode 2008 tot en met
2012 toegewezen het in de bij dit besluit behorende bijlage 1 voor de
betrokken inrichting vermelde aantal broeikasgasemissierechten.

Artikel 4

Van het totale aantal toegewezen broeikasgasemissierechten, bedoeld in
artikel 2, onder a, wordt voor afzonderlijke inrichtingen elk
kalenderjaar binnen de planperiode 2008 tot en met 2012 overeenkomstig
artikel 16.35, eerste lid, onder a, van de wet, een evenredig gedeelte
verleend. Het aantal broeikasgasemissierechten dat elk kalenderjaar aan
degene die een inrichting drijft, wordt verleend, wordt vermeld in de
bij dit besluit behorende bijlage 1.

Artikel 5

Van het totale aantal broeikasgasemissierechten, bedoeld in artikel 2,
onder a, worden 31.825.000 broeikasgasemissierechten beschikbaar
gehouden om in de planperiode 2008 tot en met 2012 te kunnen worden
toegewezen voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid,
onder a en b, van de wet, waarbij dit gedeelte bedoeld onder a
beschikbaar wordt gehouden voor inrichtingen die vanaf 1 januari 2007
feitelijk in werking zullen zijn gesteld. Van het in de eerste volzin
genoemde gedeelte kunnen ten hoogste 2.375.000 broeikasgasemissierechten
worden toegewezen voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede
lid, onder b, van de wet.

Voor de inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, onder a,
van de wet waarin zich in installaties voor de vervaardiging van
salpeterzuur bevinden, zoals bedoeld in bijlage I, onder B van het
Besluit handel in emissierechten wordt een aantal
broeikasgasemissierechten beschikbaar gehouden zoals genoemd in de
beschikking van de Europese Commissie op het verzoek van Nederland op
grond van artikel 24 van richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot
vaststelling van een regeling voor de handel in
broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van
richtlijn 96/61/EG van de Raad om in de planperiode 2008 tot en met 2012
te kunnen worden toegewezen. 

Artikel 6

De motivering bij dit besluit is vervat in de bij dit besluit behorende
toelichting, en in de bijlagen 2 en 3 en wordt hier als herhaald en
ingelast beschouwd.

Artikel 7	

Dit besluit wordt aangehaald als: Nationaal toewijzingsbesluit
broeikasgasemissierechten 2008-2012.

Dit besluit zal worden toegezonden aan degenen die de inrichtingen
drijven tot welke het is gericht. Van dit besluit wordt mededeling
gedaan door kennisgeving van dit besluit in de Staatscourant.

’s-Gravenhage, 

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 

J. Cramer

De Minister van Economische Zaken, 

M. van der Hoeven

Toelichting 

1. Algemeen

Het onderhavige besluit vormt het vastgestelde nationaal
toewijzingsbesluit broeikasgasemissie-rechten 2008-2012 (hierna:
NTB-II). 

Dit toewijzingsbesluit betreft de toewijzing van
broeikasgasemissierechten aan inrichtingen die vallen onder het systeem
van handel in broeikasgasemissierechten dat op 1 januari 2005 in de
Europese Unie van start is gegaan. Dit systeem vloeit voort uit de
richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad de
Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor
de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot
wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (hierna: de richtlijn). De
richtlijn is geĂŻmplementeerd in de Wm door de Implementatiewet
EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten (hierna:
Implementatiewet), het Besluit handel in emissierechten en de Regeling
monitoring handel in emissierechten. Inrichtingen die onder het systeem
van de handel in broeikasgasemissierechten vallen, moeten beschikken
over een emissievergunning. Voor het verkrijgen van een
emissievergunning moet de emittent door middel van een monitoringsplan
aantonen dat hij in staat is de emissies van broeikasgassen te
monitoren. De betreffende inrichtingen zijn verplicht na afloop van elk
kalenderjaar dat zij emitteren een aantal emissierechten in te leveren
bij de Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: emissieautoriteit), dat
ten minste gelijk is aan de emissies van broeikasgassen die zij
gedurende dat kalenderjaar (hierna: emissiejaar) hebben veroorzaakt (de
zogenaamde emissienorm; artikel 16.37, eerste lid, Wm). De
toewijzingscriteria en de voornemens omtrent de toewijzing van
broeikasgasemissierechten worden beschreven in het NAP-II. De toewijzing
zelf geschiedt in het NTB-II. Vervolgens worden de voor een planperiode
toegewezen broeikasgasemissierechten in jaarlijkse gedeelten
bijgeschreven op de rekening die de inrichting aanhoudt in het register
voor handel in broeikasgasemissierechten. Dit laatste wordt verlening
genoemd (artikel 16.35, eerste lid, Wm). 

Het onderhavige NTB-II is gebaseerd op de artikelen 16.29, eerste lid,
Wm en bevat de volgende onderdelen: 

het totale aantal broeikasgasemissierechten voor de planperiode
2008-2012 (artikel 2);

het aantal broeikasgasemissierechten dat in die planperiode aan de
afzonderlijke inrichtingen wordt toegewezen (artikel 3 en bijlage 1);

het gedeelte van dit aantal dat elk kalenderjaar per afzonderlijke
inrichting wordt verleend (artikel 4 en bijlage 1);

het gedeelte dat beschikbaar wordt gehouden in een emissierechtendepot
ten behoeve van zogenaamde nieuwkomers en beroepen (artikel 5);

de toelichting en de bijlagen 2 en 3 bevatten de motivering bij dit
NTB-II. Bijlage 2 en 3 is specifiek voor elke betrokken inrichting en
vertrouwelijk van aard.

2. Nationaal toewijzingsplan

Het nationaal toewijzingsbesluit is voorafgegaan door, en is in
overeenstemming met, het nationaal toewijzingsplan
broeikasgasemissierechten 2008-2012 van 16 mei 2007 (NAP-II). 

Het ontwerpplan is in samenwerking met het bedrijfsleven tot stand
gekomen. Van het ontwerpplan is kennisgegeven in de Staatscourant van 23
mei 2006, nr. 100. Tot en met 4 juli 2006 heeft een ieder de gelegenheid
gehad om zijn zienswijze ten aanzien van het ontwerpplan te geven. Het
ontwerpplan is op 30 mei 2006 toegezonden aan de beide kamers der
Staten-Generaal. Op 15 en 22 juni en op 7 en 21 september 2006 heeft
overleg plaatsgevonden met de Tweede Kamer. De Minister van Economische
Zaken (EZ) en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer (VROM) (verder: de bewindslieden) hebben na de
inspraakperiode hun standpunt ten aanzien van de inspraakreacties
bepaald. Dit is op 4 september 2006 aan de Tweede Kamer toegezonden. Op
welke wijze rekening is gehouden met de inspraakreacties is aangegeven
in deel I paragraaf 7 van het NAP-II. Het NAP-II is vervolgens op grond
van artikel 9 van de Richtlijn naar de Europese Commissie (hierna:
Commissie) gezonden. De Commissie heeft het NAP-II getoetst aan de
richtlijn. Ook de andere lidstaten konden hun mening over het NAP-II
geven. Daartoe is het NAP-II aan de Permanente Vertegenwoordigers van
elke lidstaat bij de Commissie toegestuurd. 

Het NAP-II is op 16 januari 2007 bij beschikking goedgekeurd door de
Commissie onder de voorwaarde dat het NAP-II op bepaalde onderdelen zou
worden gewijzigd. Bij de vaststelling op 16 mei 2007 zijn de door de
Commissie voorgestelde wijzigingen aangebracht (Stcrt. 2007, nr. 94).
Ondanks een eerdere positieve ambtelijke indicatie van de Commissie,
leek pas begin 2008 duidelijk dat het NAP-II zou voldoen aan de
voorwaarden in de beschikking. Vervolgens is het NAP-II op 25 maart 2008
genotificeerd.

Bij de toetsing aan de richtlijn heeft de Commissie vervolgens
geconcludeerd dat het plafond in het NAP-II op Ă©Ă©n aspect te hoog was
vastgesteld. Volgens de Commissie was de correctie naar boven door
installaties die alsnog onder het NAP-II vallen ten gevolge van de
uitbreiding van het bereik van het systeem niet toegestaan. Op 25 juni
2008 heeft de Commissie Nederland laten weten dat het NAP-II op dit punt
in strijd is met artikel 2, eerste lid en artikel 3, eerste lid van de
beschikking van de Commissie. Daarom is besloten om de strijdigheid met
de beschikking te herstellen door op 15 juli 2008 een herstelwijziging
te plaatsen in de Staatscourant op grond van artikel 16.27 Wm en een
nieuwe geconsolideerde versie beschikbaar te stellen op de site van
SenterNovem (hierna: SN): http://www.co2-allocatie.nl/ (Stcrt. 2008, nr.
134).

De Commissie heeft het aangepaste NAP-II nogmaals onderzocht en bij
besluit van 25 augustus 2008 vastgesteld dat alle door haar bij
beschikking van 16 januari 2007 vereiste aanpassingen correct zijn
geĂŻmplementeerd (ENV/C2/IB/bm Ares(2008)22593).

Het NAP-II vormt de basis voor het NTB-II. In het NAP-II zijn de
algemene criteria voor het NTB-II neergelegd op basis waarvan de
toewijzing van broeikasgasemissierechten aan bedrijven plaatsvindt. 

3. Nationaal toewijzingsbesluit 

Van het ontwerp van dit nationaal toewijzingsbesluit (NTB-II) is
mededeling gedaan door kennisgeving van het ontwerp in de Staatscourant
van 11 juli 2008, nr. 132 en publicatie op het internet via  HYPERLINK
http://www.co2-emissiehandel.novem.nl/    http://www.co2-allocatie.nl.
Het ontwerpbesluit is gedurende zes weken ook ter inzage gelegd in de
bibliotheken van de ministeries van VROM en EZ. Voorts is het
ontwerpbesluit toegezonden aan de Eerste en Tweede Kamer van de
Staten-Generaal. Tenslotte is het ontwerpbesluit toegezonden aan degenen
die de inrichtingen drijven die in bijlage 1 bij het ontwerpbesluit
genoemd staan en aan relevante belangenorganisaties.

Bij het nemen van het NTB-II zijn overeenkomstig de bepaling van artikel
16.29, tweede lid, Wm de volgende onderdelen van het NAP-II in acht
genomen:

de aanduiding van het voorgenomen totale aantal toe te wijzen
broeikasgasemissierechten voor de planperiode 2008-2012; 

de beschrijving van de voorgenomen manier waarop die
broeikasgasemissierechten worden toegewezen;

de aanduiding van het gedeelte van het totale aantal
broeikasgasemissierechten, dat elk kalenderjaar zal worden verleend.

In het geldende NAP-II zijn broeikasgasemissierechten beschikbaar
gehouden voor toewijzing aan nieuwe inrichtingen en bestaande
inrichtingen die uitbreidingen hebben verricht binnen de inrichting en
vanaf 1 januari 2007 in werking zijn gesteld (nieuwkomers, p. 19 en 52).
Bij het onderhavige NTB-II wordt het geldende NAP-II, voorzover het
betreft het in artikel 16.25, eerste lid, onder b, Wm, bedoelde
onderdeel, in acht genomen. Dit betreft de in het NAP-II opgenomen
beschrijving van de manier van toewijzen van de
broeikasgasemissierechten. 

Voor de toewijzing aan bestaande inrichtingen die voor 1 januari 2007 in
werking zijn gesteld, inclusief uitbreidingen, zijn de rekenregels
gebruikt, zoals beschreven in deel II, hoofdstuk 3.4, van het NAP-II (p.
39 e.v.). Op grond daarvan wordt het aantal broeikasgasemissierechten
per afzonderlijke inrichting berekend in vier stappen:

de historische emissies van de inrichting (stap 1 uit het NAP-II);

relatieve energie-efficiency van inrichtingen (stap 2 uit het NAP-II);

verwerking van de groeiverwachting en bijzondere omstandigheden op
sectorniveau (stap 3 uit het NAP-II);

berekening van de toewijzing met toepassing van de relatieve
correctiefactor (stap 4 uit het NAP-II).

Bij de berekening is gebruik gemaakt van de gegevens bedoeld in deel II,
paragraaf 3.3 en 3.4 van het NAP-II (p. 37 e.v.).

Bij het NAP-II is in bijlage 1 een indicatieve lijst van inrichtingen
met de voorgenomen aantallen toe te wijzen broeikasgasemissierechten
voor elke afzonderlijke inrichting opgenomen. Bijlage 1 bij het NTB-II
wijkt af van bijlage 1 bij het NAP-II. Bij het definitief maken van
bijlage 1 bij dit NTB-II heeft een extra toets op de rechtvaardigheid,
kwaliteit en juistheid van de toewijzingen plaatsgevonden. Dit heeft er
toe geleid dat de toewijzingsmethode uit het NAP-II voor een aantal
gevallen nader is uitgelegd. Deze gevallen worden hieronder uiteengezet
en toegelicht. Verder is bij deze toets geconstateerd dat in aantal
situaties de berekening van de indicatieve toewijzing aangepast moet
worden. Deze aanpassing heeft in dit NTB-II plaats gevonden in de bij
dit NTB-II behorende bijlage 3, die geheel vertrouwelijk van aard is. 

In de volgende gevallen wordt duidelijk gemaakt hoe de betreffende
toewijzingsmethode uit het NAP-II wordt uitgelegd. De volgende
berekeningsmethodes zijn in lijn met de uitgangspunten en beginselen van
het NAP-II:

In het NAP-II wordt onderscheid gemaakt tussen
‘energieconversie-eenheden’ en overige verbrandingseenheden (p.
40-42). In de praktijk werden binnen sommige sectoren grote verschillen
waargenomen in de toepassing van dit onderscheid, die zouden kunnen
leiden tot zeer verschillende toewijzingen voor vergelijkbare bedrijven.
Voor deze verschillende toepassing bestond geen feitelijke, objectieve
rechtvaardiging. Daarom is aan sectoren waar deze hybride situatie zich
voordoet de keuze geboden om alle verbrandingseenheden als overige
verbrandingseenheden aan te merken. De raffinaderijen, de
bierbrouwerijen en de krakers hebben van deze mogelijkheid gebruik
gemaakt. Hiermee wordt verzekerd dat binnen een sector een gelijke
behandeling plaatsvindt. Dit is in overeenstemming met de beginselen die
aan het NAP-II ten grondslag liggen.

Inrichtingen die meerdere energieconversie-eenheden (p. 40 e.v.) hebben
waarin verschillende brandstoffen verwerkt worden, konden ervoor kiezen
om die samen te laten behandelen als Ă©Ă©n enkele ‘multi fuel
eenheid’ waarvoor een gemiddeld productierendement wordt vastgesteld
(p. 41 e.v.). Deze mogelijkheid past in de uitgangspunten van het NAP-II
en leidt tot een vergelijkbare uitkomst. Doordat het aantal toegewezen
rechten ongewijzigd blijft, ontstaat er geen benadeling van derden. 

Bij het implementeren van de door Europa aangepaste definitie van het
begrip ‘verbrandingsinstallatie’ in het Besluit handel in
emissierechten bleek dat er bepaalde categorieën bedrijven waren die
procesgassen verbranden in verbrandingsinstallaties. Met als gevolg een
laag rendement (p. 41 e.v.) en daardoor een te lage indicatieve
toewijzing. Pas in een laat stadium is de EU-definitie van
verbrandingsinstallaties volledig duidelijk geworden. Het gevolg van
deze vertraging was dat lang onduidelijk bleef welk type inrichtingen
onder het systeem van emissiehandel zouden vallen. Nu deze duidelijkheid
er is, kunnen twee bedrijven behandeld worden als een aangewezen sector,
met als gevolg dat voor de toewijzing 50% van de emissies als
procesemissies wordt beschouwd. Dit leidt tot aanpassing van de
correctiefactor op hun toewijzing. Bij een ander bedrijf wordt de
energieterugwinningsinstallatie waarin de restgassen verbrand worden,
behandeld als een overige verbrandingsinstallatie. Op deze manier wordt
gewaarborgd dat ook deze inrichtingen gelijk behandeld worden.

De toewijzing van rechten aan inrichtingen uit de sector basismetaal die
restgassen produceren en aan inrichtingen die deze gassen elders
verbranden (hoogovengas), is terug te vinden in de inleidende paragrafen
van hoofdstuk 3 van deel II van het NAP-II (p. 35 e.v.). Deze bepaalt
dat de rechten voor het procesdeel van de restgassen worden toegewezen
aan de producent van het restgas. De rechten voor het verbrandingsdeel
van de restgassen worden toegewezen aan de inrichting die de restgassen
verbrandt. Voor de berekening wordt het verbrandingsdeel van de
overgedragen gasstroom beschouwd als aardgas.

Een van de uitgangspunten van het NAP-II is dat de administratieve
lasten voor een inrichting beperkt blijven. Om die reden is bij een
bedrijf toepassing van de koolstofbalansmethode geoorloofd omdat op deze
manier onevenredige administratieve lasten vermeden worden bij het op
een deugdelijke wijze verkrijgen van de benodigde gegevens ten behoeve
van de toewijzing. Dit is ook in lijn met de Europees vastgestelde
regels over monitoring, waarin de koolstofbalansmethode  is opgenomen.

Het onderhavige NTB-II is in overeenstemming met de artikelen 10 en 11
van de richtlijn. Artikel 10 van de richtlijn schrijft voor dat ten
minste 90% van de broeikasgasemissierechten kosteloos moeten worden
toegewezen. In dit NTB-II worden ruim 95% van de
broeikasgasemissierechten kosteloos toegewezen. Artikel 11 van de
richtlijn geeft vooral procedurevoorschriften voor de toewijzing.

4. Zienswijzen 

Een ieder heeft tot en met 25 augustus 2008 zijn zienswijze over het
ontwerpbesluit naar voren kunnen brengen. In totaal zijn 44
schriftelijke zienswijzen tijdig ingebracht. Twee zienswijzen zijn
ingetrokken. Een aantal zienswijzen is door Ă©Ă©n bedrijf namens
meerdere inrichtingen ingediend.

Veel van de thans ingebrachte zienswijzen zijn gericht tegen onderdelen
van het NAP-II.

In paragraaf 5 wordt een reactie gegeven op de zienswijzen van algemene
aard. In paragraaf 6 wordt een reactie gegeven op bedrijfsspecifieke
zienswijzen. Op een beperkt aantal bedrijfsspecifieke zienswijzen wordt
de reactie toegelicht in de betreffende vertrouwelijke bijlage 3 voor
dat bedrijf. Voor zover het rapport van de Algemene Rekenkamer
“Europees handelssysteem voor CO2-emissierechten; Implementatie in
Nederland” als zienswijze wordt aangevoerd, verwijzen wij voor een
reactie hierop naar de bestuurlijke reactie op dit rapport. Voor zover
de zienswijzen op het NAP-II aangevoerd worden, verwijzen wij voor een
reactie daarop naar de brief aan de Tweede Kamer van 4 september 2006
(Kamerstukken II, 2005-2006, 28 240, nr. 52).

5. Reacties op algemene zienswijzen 

Inspraak NAP-II 

De inrichtingen Akzo Nobel Energy, Akzo Nobel Chemical, Eurogen en
Enecal hebben een zienswijze ingediend tegen het feit dat er geen
inspraak tegen het NAP-II mogelijk was nadat de wijzigingen, opgelegd
door de Commissie in haar beschikking van 16 januari 2007, waren
doorgevoerd.

In de Wet Milieubeheer is bepaald dat geen nieuwe inspraakronde nodig is
bij door de bewindslieden aangebrachte aanpassingen in het NAP-II welke
door de Commissie zijn opgelegd in het kader van de procedure van
artikel 9 van de EG richtlijn handel in broeikasgasemissierechten
(artikel 16.27 juncto artikel 16.26, eerste tot en met derde lid). De
richtlijn schrijft dat ook niet voor. De ruimte voor inspraak is
feitelijk ingeperkt door de opmerkingen van de Commissie. Daar komt bij
dat inspraak tot verdere vertraging van het NAP-II en het NTB-II had
kunnen leiden.

De inrichtingen Akzo Nobel Energy, Akzo Nobel Chemicals en Delesto
hebben een zienswijze ingediend tegen het feit dat er geen individuele
reactie is gegeven door de overheid aan het desbetreffende bedrijf.

Van een onzorgvuldige voorbereiding is geen sprake. Veel van de tegen
het NAP-II ingebrachte zienswijzen kwamen met elkaar overeen. Daarom is
ervoor gekozen om de zienswijzen gezamenlijk te behandelen. De
hoofdlijnen van de inspraak en de reactie van de bewindslieden daarop
konden goed vastgelegd worden in een brief aan de Tweede Kamer
(Kamerstukken II, 2005-2006, 28 240, nr. 52). Inrichtingen zijn er bij
de oproep tot inspraak op gewezen dat de reacties zouden worden
beoordeeld en zo nodig verwerkt in het NAP-II zelf. In gevallen waar het
bedrijfsvertrouwelijke gegevens betreft, is veelal contact opgenomen met
het betreffende bedrijf om die gegevens nogmaals te verifiëren en
toewijzingsberekeningen toe te lichten. Voorts is in die brief
aangegeven dat de hoofdlijnen van de inspraak en de standpuntbepaling
van de bewindslieden daarop voor iedereen kenbaar zou zijn via onder
meer www.co2-allocatie.nl. Op pagina 21 van het NAP-II staat dit ook
aangegeven. 

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II.

Vertraging en timing NTB-II

Nuon heeft een zienswijze ingediend tegen de vertraging van de
publicatie van het NTB-II en, daarmee samenhangend, de vertraging van de
verlening van de rechten aan de bedrijven. 

Het vaststellen van het NTB-II is inderdaad vertraagd. Deze vertraging
is met name te wijten aan de procedure van het NAP-II. Ten eerste heeft
de beschikking van de Commissie op het NAP-II lang op zich laten
wachten. Bovendien is het NAP-II op 16 januari 2007 bij beschikking door
de Commissie goedgekeurd onder de voorwaarde dat het NAP-II op bepaalde
onderdelen zou worden gewijzigd. Ook voor de door Nederland vervolgens
aangebrachte wijzigingen was de instemming van de Commissie nodig.
Vervolgens is het plan op 25 maart 2008 nogmaals ter kennis van de
Commissie gebracht. Pas bij brief van 25 augustus 2008 heeft deze
bepaald dat Nederland de vereiste aanpassingen in het NAP-II heeft
aangebracht als omschreven in de beschikking van de Commissie van 16
januari 2007. 

Wij hebben direct na vaststelling en de herstelwijziging van het NAP-II
het ontwerp NTB-II in procedure gebracht. Er waren geen redenen aanwezig
om het ontwerp NTB-II later in procedure te brengen. Zoals algemeen
aanvaard, zijn vakantieperiodes geen reden om tot uitstel te besluiten.

Er zou sprake kunnen zijn geweest van rechtsonzekerheid als Nederland
het NTB-II zou hebben vastgesteld voordat de Europese Commissie had
bepaald dat Nederland de vereiste aanpassingen in het NAP-II heeft
aangebracht. Bedrijven zijn verder geregeld geĂŻnformeerd over de stand
van zaken rond de toewijzing. De grote meerderheid van de lidstaten
heeft nog geen emissierechten verleend, of slechts kort geleden.
Overigens vindt ook zonder verlening al wel handel in emissierechten
plaats. Een groot deel van de handel vindt plaats door levering op
termijn (forwards). Daarbij worden de rechten wel verkocht, maar pas
geleverd na de toewijzing en verlening.

De vertraagde bekendmaking van het NTB-II, betekent dat voor 2008 een
kleine of zelfs geen periode overblijft waarin de toegezegde veiling van
een deel van de CO2-emissierechten kan plaatsvinden. Deze handelwijze
zorgt voor krapte op de markt van CO2-emissierechten en jaagt de prijzen
op. Daarom moeten de rechten die dit jaar geveild hadden moeten worden,
teruggeven worden aan gekorte bedrijven. 

De veiling wordt pas uitgesteld als elektriciteitsproducenten een
beroepsprocedure instellen tegen de windfall profits korting, zoals
gemeld in de brief van 10 september (28240, nr. 96) aan de Kamer. 

Dat laat onverlet dat er in 2008 weinig tijd resteert voor veiling.
Eventuele consequenties voor de markt van CO2-emissierechten zijn echter
vrijwel te verwaarlozen. Het gaat om een relatief klein aantal rechten
dat een uitstoot vertegenwoordigt van gemiddeld 3,2 Mton per jaar. Dit
is minder dan 0,2% van het Europese jaarlijkse plafond. De hoeveelheid
rechten die dagelijks op de CO2-markt wordt verhandeld ligt gemiddeld al
op 7 Ă  8 Mton. 

Bovendien, pas uiterlijk 30 april 2009 moeten bedrijven minimaal
evenveel rechten inleveren bij de Nederlandse Emissieautoriteit als dat
zij in 2008 aan CO2-emissies hebben gerapporteerd. Op dat moment
beschikken bedrijven over twee jaarlijkse porties verleende rechten:
Ă©Ă©nmaal in 2008 en nog eens op 28 februari 2009. Daarom valt niet te
verwachten dat bedrijven door het eventuele uitstel van de veiling in
problemen zullen komen.

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II.

Depots

De inrichtingen AMC, Nuon, Rockwool en Greenpeace hebben een zienswijze
ingediend tegen de omvang van de depots voor nieuwkomers en voor
juridische procedures. De in het NAP-II genoemde regeling voor
reservering van emissierechten is nog onduidelijk. De mogelijkheid het
depot voor nieuwkomers aan te vullen geeft rechtsonzekerheid of tast het
systeem van emissiehandel aan.

Zodra het totale aantal toe te wijzen emissierechten vaststaat (een
absoluut plafond), is de toewijzing van de rechten een
verdelingskwestie. Dit betekent dat meer rechten voor de Ă©Ă©n, altijd
ten koste gaat van de hoeveelheid rechten voor de overige deelnemers.
Zonder het juridische depot zou bij elke benodigde verandering in de
toewijzing als gevolg van de uitspraak van de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State, een herverdeling van alle
rechten moeten plaatsvinden. Dit is niet wenselijk. Het is inherent aan
het absolute plafond dat er pas zekerheid is over de definitieve
verdeling van alle rechten aan de deelnemers van emissiehandel nadat het
NTB-II onherroepelijk is geworden (en in laatste instantie nadat de Raad
van State haar einduitspraak heeft gedaan). Het instellen van een
juridische reserve beoogt juist meer kans op rechtszekerheid te geven.
Wanneer er rechten overblijven in het juridische depot, dan vloeien deze
automatisch over naar het depot voor nieuwkomers.

Door bedrijven is de wens uitgesproken om een mogelijkheid tot het
reserveren van rechten uit het depot te creërenVoor het reserveren van
rechten is momenteel geen wettelijke basis aanwezig in hoofdstuk 16 Wm.
Om reservering mogelijk te maken, zou de Wm aangepast moeten worden. Of
deze reserveringsmogelijkheid er komt is nu nog niet zeker. Een
reserveringsmogelijkheid zou uiteraard moeten passen binnen het
nationale en Europese wettelijke systeem. Een wijziging van de Wm zou
door de Tweede en Eerste Kamer moeten worden goedgekeurd.

Door het instellen van een depot voor nieuwkomers wordt er meer
rechtszekerheid gecreëerd voor nieuwe bedrijven of voor bestaande
bedrijven die grote investeringen willen plegen. Op pagina 20 en 54 van
het NAP-II staat aangegeven dat nieuwkomers bij uitputting van het depot
hun rechten op de markt moeten kopen. Bij vaststelling van het NAP-II is
ervan uitgegaan dat de grootte van het depot voor nieuwkomers voldoende
is voor de gehele periode. Wel meldt het NAP-II dat de overheid zich bij
een dreigend tekort zich zou beraden op de vraag of een systeem moet
worden ontwikkeld om het depot te vergroten. 

Daarbij bestaat echter niet de mogelijkheid dat eenmaal toegewezen
rechten van bedrijven worden afgenomen en in het depot geplaatst.
Bedrijven zullen eenmaal toegewezen rechten gewoon verleend krijgen,
tenzij een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van
State tot wijziging zou leiden. Daarnaast geldt dat voor bedrijven die
geen emissievergunning meer hebben, de rechten niet meer worden
verleend. Van rechtsonzekerheid voor bedrijven is hierbij dus geen
sprake.

Het eventuele vergroten van het depot heeft overigens geen effect op het
totale emissieplafond. Het is uitgesloten dat de Europese Commissie het
creëren van nieuwe, aanvullende emissierechten zou toestaan. Wel zou
bijvoorbeeld de theoretische mogelijkheid kunnen worden overwogen om een
beperkt aantal rechten aan te kopen uit de (Europese) CO2-markt. Het
systeem van emissiehandel wordt hierbij niet aangetast.

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II.

Basisjaren en bijzondere omstandigheden

Greenpeace en de inrichtingen Albemarle, Wintershall, Wienerberger,
Steenfabriek Poriso, Eastman, Kuwait Petroleum Europoort, P.N.
Hoogerbrugge Steenbergen en Ardagh Glass hebben een zienswijze ingediend
tegen het feit dat er geen rekening wordt gehouden met bijzondere
omstandigheden in de gekozen basisjaren.

Door de mogelijkheid die het NAP-II biedt om drie jaren uit vijf te
kiezen, kan een inrichting twee jaren met lagere emissies als gevolg van
specifieke of wettelijke omstandigheden dan wel marktomstandigheden
buiten beschouwing laten. Dit biedt voldoende mogelijkheid om een niet
te zeer afwijkend beeld van de historische emissies te verkrijgen.
Hierdoor wordt voldoende recht gedaan aan de individuele belangen van de
afzonderlijke inrichtingen en is het niet meer nodig om regels te
hanteren voor bijzondere omstandigheden (zoals groot onderhoud,
calamiteiten en klimatologische omstandigheden). Dit wordt ook
gemotiveerd op pagina 15 en 39 van het NAP-II. Voor zover bedrijven
stellen dat in alle vijf jaren sprake zou zijn van bijzondere
omstandigheden, is de conclusie niet anders. Gezien de duur of de
voortdurende samenloop van de omstandigheden gaat het dan blijkbaar om
normale bedrijfsrisico’s of omstandigheden die bij elk normaal
functionerende inrichting van tijd tot tijd voorkomen. In dergelijke
gevallen bestaat dus geen sterk vertekend beeld van de historische
emissies. Bij de toewijzing is dus voldoende rekening gehouden bij
bijzondere omstandigheden.

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II.

Emissiefactor aardgas

EnergieNed heeft een zienswijze tegen de gekozen oplossing rond de
emissiefactor van aardgas. Zij stelt dat indien de keuze voor zelf meten
zou leiden tot voordeel voor dat bedrijf, dit voordeel generiek zou
moeten gelden voor alle gebruikers van gas. 

Op pagina 40 van het NAP-II is aangegeven dat bij het hanteren van
emissiefactoren voor aardgas het uitgangspunt is dat dit bij de
toewijzing en bij de monitoring op overeenkomstige wijze gebeurt. Dit
uitgangspunt ligt eveneens vast in artikel 8 van de Regeling monitoring
handel in emissierechten. In de toelichting wordt hier nog eens
uitdrukkelijk gewezen op de samenhang met de toewijzing (Staatscourant
14 mei 2007, nr. 92, p. 12). Indien de monitoring geschiedt volgens een
vaste factor, dan zal ook de toewijzing geschieden volgens een vaste
factor. Inrichtingen die ervoor kiezen om de emissies uit aardgas te
monitoren aan de hand van de werkelijke CO2-emissiefactor, krijgen hun
emissierechten voor aardgas toegewezen op basis van de werkelijke
CO2-emissiefactor in 2004 binnen de inrichting. Omdat bedrijven op
dezelfde manier worden gemonitord als dat ze krijgen toegewezen, is er
in feite geen voordeel voor bedrijven die zelf hun emissiefactor meten,
of vice versa. 

De ingebrachte zienswijze heeeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II.

Procesemissies 

De inrichtingen Ardagh Glass en Corus hebben een zienswijze ingediend
tegen de 5% korting op de procesemissies als gevolg van verlaging van
het plafond zoals opgelegd door de Commissie in haar beschikking van 16
januari 2007.

 De verlaging van het planfond was een van de voorwaarden die de
Commissie aan goedkeuring van het NAP-II verbond. Het NAP-II is op de
betreffende onderdelen op zodanige wijze aangepast, dat de structuur van
het NAP-II zo veel mogelijk in tact is gehouden. Zoals vermeld in het
plan op pagina 23 van het NAP-II, is de verlaging van het plafond
gelijkelijk over alle partijen en alle elementen van het NAP-II
verdeeld. Dit uitgangspunt brengt met zich mee dat de korting zowel
geldt voor de verbrandingsemissies als alle procesemissies(zowel het
‘reduceerbare’ als het ‘niet-reduceerbare’ deel.

Voor het zogenaamde ‘reduceerbare’ deel is de C-factor verlaagd en
voor het ‘niet reduceerbare’ deel is een extra factor van 0,95
toegepast, omdat de C-factor alleen op de ‘reduceerbare’
procesemissies werkt (zie NAP-II, p. 50, formule 7a). 

Indien de verlaging van 5% niet zou gelden voor het niet-reduceerbare
deel van de procesemissies, zou dat betekenen dat er verhoudingsgewijs
meer rechten voor de procesemissies zouden worden toegewezen ten
opzichte van de verbrandingsemissies, als gevolg van een extra daling
van de C-factor (méér dan 5%). Uit het oogpunt van redelijkheid is
daarom gekozen om de extra factor van 0,95 te introduceren. Het zou
onevenredig zijn als dit deel van de procesemissies buiten schot zou
blijven. Elk onderdeel moet een bijdrage leveren en ondervindt in
gelijke mate nadeel van deze korting. Ook na toepassing van deze factor
blijft het plan rekening houden met de bijzondere situatie van
procesemissies. De structuur van het plan blijft immers gehandhaafd.

Corus kan zich niet vinden in de algemene benadering om procesemissies
forfaitair voor slechts 50% onder de C-factor te laten vallen. Volgens
Corus is wel objectief aan te tonen dat de procesemissies van dit
bedrijf voor een veel hoger percentage niet-reduceerbaar zijn. Corus
stelt dat het aantal bedrijven met een substantiële procesemissie onder
emissiehandel zeer gering is waardoor het uitvoeren van analyses per
inrichting en per productgroep wel mogelijk waren geweest. 

Greenpeace, Essent en de inrichtingen Delesto, Akzo Nobel Energy en Akzo
Nobel Chemicals hebben een zienswijze dat er geen rechtvaardiging is
voor de speciale behandeling van procesemissies. De bedrijven Akzo Nobel
Energy en Akzo Nobel Chemicals maken daarnaast specifiek bezwaar tegen
het feit dat het percentage van 50% willekeurig zou zijn gekozen. 

In het ontwerp van het NAP-II (p. 16) stond aangegeven dat bedrijven van
de inspraakperiode gebruik konden maken om het aandeel niet reduceerbare
procesemissies van een inrichting objectief te onderbouwen. Naar
aanleiding van de reacties in de inspraak op het ontwerp van het NAP-II
is bovendien door Ecofys een onderzoek uitgevoerd. Ondanks de
uitgebreide rapporten blijft het discutabel welke technische en
economische mogelijkheden nu daadwerkelijk voorhanden zijn. Het bepalen
van de mate van reduceerbaarheid bleek een complexe materie. Zo kan
bijvoorbeeld een andere keuze voor een productieproces of andere
grondstoffen een zeer groot effect hebben op de procesemissies. Met deze
analyses is gebleken dat geen voldoende onbetwistbaar en objectief beeld
te verkrijgen is vanwege het ontbreken van eenduidige definities en
vaststellingsmethoden. Een eenduidig cijfer van niet reduceerbare
procesemissies is niet beschikbaar. Mede op basis van de
inspraakreacties op het ontwerp van NAP-II die menen dat de voorziening
voor procesemissies niet terecht is, is zeer terughoudend omgegaan met
de beoordeling van de mate waarin procesemissies ‘niet-reduceerbaar’
zouden zijn. Daarbij geldt, zoals al in het NAP-II is aangegeven, dat
het bij emissiehandel er in wezen niet om gaat bestaande industriële
processen ongemoeid te laten. Het gaat er niet alleen om een prikkel te
geven tot CO2-reductie binnen het proces maar ook om een verschuiving
teweeg te brengen naar processen en materialen die minder CO2-emissies
veroorzaken. Juist emissiehandel maakt een dergelijk prikkel mogelijk.
Dit staat los van de discussie welk aandeel van procesemissies wel of
niet direct reduceerbaar is. Dit is de reden dat zonder uitzondering
wordt vastgehouden aan de forfaitaire 50/50 verdeling. De verdeling is
dus niet direct afgeleid van een (gemiddelde) van een verzameling van
geconstateerde percentages. Met deze forfaitaire verdeling wordt erkend
dat procesemissies in algemene zin moeilijker te bestrijden zijn dan
energiegerelateerde emissies, maar er wordt tevens een prikkel gegeven
om ook procesemissies te reduceren, hetzij door materiaalsubstitutie,
hetzij door directe emissiebeperking. Daar waar de reductiekosten het
laagst zijn, zal de reductie plaatsvinden. Een bedrijf kan dus, wanneer
de kosten voor reductie te hoog zijn, emissierechten inkopen tegen
lagere kosten. De gekozen aanpak doet recht aan criterium 3 van bijlage
III bij de EG-richtlijn emissiehandel, waarin een relatie gelegd wordt
tussen de toewijzing en de (technische) mogelijkheden om emissies terug
te dringen. Dit is allemaal uitdrukkelijk verwoord in de brief aan de
Tweede Kamer van 4 september 2006. De omvang van het aantal bedrijven
met procesemissies heeft daarbij geen rol gespeeld. De beslissing is
genomen op grond van de genoemde inhoudelijke overwegingen die te maken
hebben met objectiviteit en onbetwistbaarheid. 

De bedrijven Akzo Nobel Energy en Akzo Nobel Chemicals stellen dat het
begrip procesemissies niet zou zijn gedefinieerd in het NAP-II.

Op pagina 69 van het NAP-II staat het begrip procesemissie beschreven,
in overeenstemming met de definitie van artikel 1, eerste lid, van het
Besluit handel in emissierechten.

De bedrijven Akzo Nobel Energy en Akzo Nobel Chemicals stellen dat een
aparte behandeling van procesemissies in strijd zou zijn met de
richtsnoeren (guidelines) van de Commissie.

Randnummer 29 van de betreffende mededeling van de Commissie (COM(2005)
703) stelt enkel dat het “ongepast” (“inappropriate”) is om
dergelijke speciale bepalingen te “handhaven”. De richtsnoeren
suggereren niet dat die bepalingen in strijd zouden zijn met de
Richtlijn. Het taalgebruik (“handhaven”) doelt blijkbaar op het feit
dat andere lidstaten in de eerste planperiode dergelijke bepalingen
gebruikten. De Commissie lijkt vooral eenvoudige toewijzingsregels te
bepleiten. Hoewel de toewijzing enigszins ingewikkelder wordt door deze
aanpak van procesemissies, heeft Nederland daar om hierboven genoemde
redenen toch voor gekozen. Met de definitieve goedkeuring van het NAP-II
heeft de Commissie aangegeven deze keuze te accepteren.

De bedrijven Akzo Nobel Energy en Akzo Nobel Chemicals claimen dat de
regeling voor procesemissies ook op WKK-installaties zou moeten worden
toegepast.

Emissies uit WKK-installaties zijn volgens de definities van het plan
verbrandingsemissies en dus geen procesemissies. Onder
verbrandingsemissie wordt verstaan emissie van CO2 die plaatsvindt bij
een exotherme reactie van een brandstof met zuurstof uit
energieconversie of uit een overige verbrandingseenheid (p. 69 NAP-II).
Deze beschrijving is identiek aan de geldende definitie van artikel 1,
eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten. WKK-installaties
zijn al op andere manieren gestimuleerd (bijv. via de MEP-subsidie). 

In het NAP-II ondervinden WKK-installaties overigens voordeel door de
ondergrens voor de elektriciteitsproductie van 350 GWh voor het bepalen
van de windfall profits korting. Hierdoor is het overgrote deel van de
WKK’s feitelijk al uitgezonderd. 

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II.

Aftopping beloning early action

De inrichtingen Delesto, Eurogen en Enecal hebben een zienswijze
ingediend tegen de aftopping van de energie efficiencyfactor op 10%.
Volgens de bedrijven doet deze aftopping geen recht aan de eerder
geleverde inspanningen om de uitstoot van CO2 te reduceren. 

In eerste instantie was de beloning voor vroegtijdige maatregelen (early
action) maximaal 15% in de versie van NAP-II die Nederland aan de
Commissie heeft voorgelegd. Naar aanleiding van de beschikking van de
Commissie is deze teruggebracht naar 10% (NAP-II, p. 23). De beschikking
noemt de energie efficiencyfactor namelijk uitdrukkelijk in overwegingen
20-23 en artikel 1, derde lid. De aftopping is in lijn met criterium 5
uit bijlage III van de richtlijn. Dit criterium houdt in dat niet
onevenredig veel meer emissierechten aan een inrichting worden
toegewezen dan deze nodig zou hebben om zijn verwachte emissies te
dekken. Binnen de ruimte die de richtlijn laat, doet de factor dus
voldoende recht aan de eerder geleverde inspanningen.

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II.

Groeifactor

EnergieNed en de inrichtingen Rockwool en AMC hebben een zienswijze
ingediend tegen de in het NAP-II gehanteerde groeifactor van 1,7%.

De gekozen groeifactor van 1,7% per jaar is gebaseerd op ramingen van
ECN, waar cijfers van het CPB aan ten grondslag liggen. Het gaat hier om
CO2-gerelateerde groei. Deze groeifactor geldt voor alle sectoren en
voor de gehele periode, zoals ook beschreven staat op pagina 16 en 45
van het NAP-II. Omdat het hanteren van verschillende groeifactoren voor
de verschillende sectoren of deelsectoren tot een grotere
onnauwkeurigheid zou leiden, is er voor gekozen om een gemiddelde
groeifactor te hanteren. Uit de ramingen van ECN is namelijk gebleken
dat de groeicijfers per sector over het algemeen redelijk dicht bij
elkaar liggen, nadat er een aantal nieuwe inrichtingen uitgehaald is.
Bij een verdere opsplitsing per sector blijft de sectorgevoeligheid van
een individuele inrichting nog erg groot. Dit is opgevangen door Ă©Ă©n
groeifactor te hanteren. Hierdoor is ook per jaar voldoende rekening
gehouden met de gemiddelde groei van de deelnemers aan het
emissiehandelssysteem. Bedrijven die te maken krijgen met een groei van
de CO2-emissie als gevolg van fysieke uitbreidingen kunnen, indien deze
uitbreidingen voldoen aan de geldende criteria, gebruik maken van de
regeling voor nieuwkomers. De hoogte van de groeifactor is kortom
voldoende gemotiveerd. 

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II.

Kolenconvenant

Greenpeace en Nuon en de inrichtingen Electrabel, EPZ en Essent hebben
een zienswijze ingediend met betrekking tot de wijze waarop de rechten
en plichten van het Convenant kolencentrales en CO2-reductie
(Kolenconvenant) zijn verwerkt in de toewijzing van de emissierechten
aan elektriciteitsproductiebedrijven. De zienswijzen richting zich op de
hieronder behandelde generieke onderwerpen.

De korting op windfall profits wordt toegepast op basis van de
historische emissies na toepassing van groei- en correctiefactoren, maar
voor toepassing van de korting voor het Kolenconvenant. Dit is anders
dan in het NAP-II staat beschreven. Dit betekent dat de korting op
windfall profits wordt toegepast op rechten die niet eens toegewezen
zouden worden en dat de rekenregels niet worden opgevolgd. Bij de
toepassing van de korting uit het Kolenconvenant wordt geen rekening
gehouden met de windfall profits korting. 

De windfall profits korting wordt berekend op basis van het aantal GWh
dat in de gekozen basisjaren wordt geproduceerd. Na aftrek van de
drempelwaarde 350 GWh wordt de CO2-emissie berekend op basis van de
resterende GWh en het vastgestelde rendement. Vervolgens wordt de
windfall korting berekend. In de getalwaarden die voor deze berekening
worden gebruikt, spelen de historische emissies en de compensatie en
aftrek in verband met het Kolenconvenant dus geen rol. Het maakt dan ook
niet uit of de korting op windfall profits eerder of later wordt
afgetrokken dan de aftrek voor het Kolenconvenant. Derhalve is geen
sprake van korting op korting.

Compensatie en aftrek worden niet eenduidig behandeld. Op de compensatie
wordt de groei- en landelijke correctiefactor toegepast, maar op de
aftrek niet.

De berekening voor compensatie en aftrek is uitgevoerd overeenkomstig
het NAP-II. Formule 7a in formulebox 7 op pagina 50 laat zien dat de
aftrek voor het Kolenconvenant plaatsvindt zonder correctie voor groei
en voor de correctiefactor (C-factor). 

De berekeningen van de compensatie en de aftrek zijn in het NAP-II van
elkaar gescheiden op verzoek van de elektriciteitsproductiesector . De
reden hiervoor was dat de sector dacht een voordeel te behalen door de
aftrek van het Kolenconvenant als laatste stap in de totaalberekening te
laten plaatsvinden en de compensatie voor het Kolenconvenant zo vroeg
mogelijk mee te laten nemen bij de berekening van de historische
emissies. Met inachtneming van de bovengenoemde rekenwijze wordt de
groei- en landelijke correctiefactor wel degelijk toegepast op de
compensatie alsook op de aftrek in het kader van het Kolenconvenant.

Voor de berekening van het kolenconvenant moet een
‘vollast-uurfactor’ worden gebruikt in plaats van een
‘draaiuurfactor’. 

Het begrip draaiuren wordt gebruikt in het kolenconvenant (p. 46-47
NAP-II). ‘Draaiuur’ is een maat voor de beschikbaarheid van de
centrale. De centrale kan dan op 1% of 100% hebben gedraaid.
‘Vollastuur’ is een maat voor het gebruik van de centrale. De
formule voor vollastuur is: MW prod./MWgeinstall x draaiuren/jaar. 

In het Kolenconvenant worden de verplichtingen die door de concerns zijn
aangegaan, uitdrukkelijk afhankelijk gesteld van het aantal “draaiuren
per jaar”, waarbij 7500 draaiuren als nominale waarde is vastgesteld
(artikel 2, eerste lid). Het aantal van 7500 en de strekking van deze
passage in het Kolenconvenant laten geen ruimte voor de interpretatie
dat hier vollasturen bedoeld zouden zijn. Zou dat wel het geval zijn,
dan zou het Kolenconvenant andere getallen hebben genoemd.

Extra inzet van biomassa boven de verplichting van het Kolenconvenant,
veroorzaakt een onterechte korting op emissierechten

In het NAP-II is op pagina 46 beschreven dat de nationale afspraak met
betrekking tot het Kolenconvenant wordt verrekend binnen de ruimte die
de Europese Richtlijn hiervoor biedt. 

In principe zouden bedrijven geen emissierechten krijgen voor de
CO2-uitstoot van biomassa, omdat dit als neutraal wordt gezien
(emissiefactor 0). Omdat dit convenant al was afgesloten voordat
emissiehandel bestond, worden bedrijven voor een deel beloond voor early
action. De bedrijven krijgen emissierechten berekend alsof ze kolen
verstookten. Bedrijven krijgen echter niet meer rechten als ze een
alternatieve brandstof inzetten die meer CO2 uitstoot dan kolen
(bijvoorbeeld procesgas). De extra prestatie die is geleverd boven de
afspraak in het Kolenconvenant, is geen onderdeel van de afspraak en en
wordt dus ook niet beloond. Dit is gedaan in verband met criterium 5 uit
bijlage III bij de richtlijn. Dit criterium houdt in dat niet
onevenredig veel meer emissierechten aan een inrichting mogen worden
toegewezen dan deze nodig zou hebben om de verwachte emissies te dekken.


De inzet van biomassa kent een grillig verloop. Daarom zou de inzet van
biomassa eerst moeten worden gemiddeld alvorens deze per gekozen
basisjaar wordt meegeteld.

Het NAP-II rekent met de energiedragers die werkelijk verstookt zijn in
het gekozen basisjaar. Het NAP-II laat geen ruimte om bepaalde
energiedragers (biomassa) op een afwijkende wijze te middelen voor een
specifiek doel. De berekening zou daardoor ook complex worden. De inzet
van biomassa wordt beloond via de verrekening in de historische
emissies. In de berekening daarvan vindt conform het NAP-II alleen
middeling plaats over de (totale) emissies van de drie gekozen
kalenderjaren (p. 39). Door de keuzemogelijkheid van drie uit vijf jaren
wordt al rekening gehouden met eventuele grilligheid in de
referentieperiode.

Voor kolencentrales wordt niet de relevante emissiefactor voor kolen
gebruikt, maar een default factor, terwijl de vermeden emissies zijn
gebaseerd op de daadwerkelijke emissiefactor van 97,5 ton CO2/TJ.

De emissiefactor voor kolen die verstookt worden, is niet van belang
voor de berekeningen voor het Kolenconvenant. De referentiewaarde is
namelijk het aantal TJ's dat met alternatieve brandstoffen heeft
bijgedragen aan het converteren van energie. Deze TJ's worden
vermenigvuldigd met een emissiefactor van 94,7 ton CO2/TJ, zoals deze in
het NAP-II als default waarde is vastgesteld (bijlage 3). Deze
defaultwaarde geldt voor alle deelnemers van het Kolenconvenant. 

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II.

Windfall profits korting

De inrichtingen Akzo Nobel Chemicals, Electrabel, Enecal, EnergieNed,
EPZ, Essent, Eurogen, Nuon, Rijnmond Energy en Greenpeace hebben een
zienswijze ingediend met betrekking tot de korting op windfall profits
(‘overwinst’) bij elektriciteitsproductiebedrijven. deze zienswijzen
richten zich op een groot aantal generieke onderwerpen, die hieronder
behandel d worden. :

De beperking van de korting op windfall profits tot
elektriciteitsproductiebedrijven zou onrechtvaardig zijn.

Op grond van het feit dat elektriciteitsproductiebedrijven de prijs van
CO2-emissierechten doorberekenen in de prijs van elektriciteit, of
daartoe in een relatief gemakkelijke positie zijn, hebben de
bewindslieden besloten tot een korting, gerelateerd aan de hoeveelheid
elektriciteit die netto op jaarbasis de inrichting verlaat. 

De korting voor bestaande producenten van elektriciteit wordt
gemotiveerd op pagina 13-14 en 48-49 van het NAP-II. In aanvulling
daarop wordt het volgende opgemerkt.

De mate waarin bedrijven in staat zijn om de prijs van rechten door te
berekenen in de prijs hangt af van de mate waarin de vraag naar het
product (van een individuele producent) reageert op een verhoging van de
prijs door de producent. Voor elektriciteit zijn weinig alternatieven
voorhanden en omdat  import van elektriciteit ook slechts beperkt
mogelijk is, kan een groot deel van de vragers niet weg bij de
elektriciteitsproducenten. Daar komt bij dat de elektriciteitsbedrijven
in vrijwel alle lidstaten de prijs van emissierechten in de
elektriciteitsprijs doorberekenen. Hierdoor is de prijselasticiteit van
de vraag voor de gezamenlijke elektriciteitsproducten relatief klein. 

Ook in andere sectoren hebben producenten in theorie de mogelijkheid om
de prijs van gratis rechten door te berekenen in de afzetprijzen. De
mate waarin zij dat kunnen, lijkt voor zover bekend over het algemeen
kleiner dan in de elektriciteitssector. In veel sectoren is de
prijselasticiteit van de (totale) vraag veel groter. Prijsverhoging kan
dan direct leiden tot vraaguitval en onderbezetting van
productiecapaciteit. Deze hogere prijselasticiteit is het gevolg van een
sterkere reactie van het totale verbruik van de producten uit deze
sectoren op de prijs en/of omdat er substitutie van aanbod met
concurrenten uit landen zonder CO2-prijzen plaatsvindt. 

De regels in het NAP-II kennen geen beperking tot toepassing van de
korting op alleen elektriciteitsproductiebedrijven. Wel is er een
drempel van 350 GWh waarover geen windfall korting geheven wordt.
Hierdoor is de korting alleen van toepassing op grotere
elektriciteitsopwekkers die men vooral vindt in de
elektriciteitsproductiesector, De korting is  echter niet  beperkt tot
de elektriciteitsproductiesector. In de praktijk zijn er ook
industriële inrichtingen die meer dan 350 GWh elektriciteit aan het
elektriciteitsnet te leveren.

De hoogte van de korting op windfall profits zou conflicteren met
artikel 10 van de Europese richtlijn waarin staat dat 90% van de rechten
gratis wordt toegekend.

De richtlijn voorziet in een maximum percentage te veilen rechten van
10% van het totaal aan toe te wijzen CO2-emissierechten. Het NAP-II
valt, met 4% te veilen rechten, ruim onder de 10%. De korting bedraagt
dan wel 15%; het aantal te veilen rechten ligt dus veel lager.

De hoogte van de korting zou onvoldoende onderbouwd zijn en niet
vergelijkbaar met die in de ons omringende landen.

De hoogte van de mate waarmee in het verleden windfall profits werden
gemaakt, kent een onzekerheidsmarge. De omvang van de windfall profits
zou naar verwachting zonder de korting in de huidige planperiode
2008-2012 veel groter zijn dan in de periode 2005-2007 vanwege de hogere
verwachte CO2-prijs.

De keuze voor 15% is gebaseerd op het advies van ECN waarbij ook
rekening is gehouden met de korting in Duitsland, waarmee de Nederlandse
energiebedrijven het meest direct concurreren. Na de publicatie van het
NAP-II is in Duitsland besloten om 10% van de rechten te veilen. Dit
percentage is ook daar ten laste gebracht van de Duitse
elektriciteitssector die dus een eveneens een forse korting opgelegd
heeft gekregen. 

Effectief bedraagt de totale korting op windfall profits voor alle
elektriciteitsproductiebedrijven in Nederland samen geen 15% maar 9,7%.
Dit volgt uit een nacalculatie voor de som van alle
elektriciteitsproductiebedrijven en is inclusief het effect van de
drempelwaarde van 350 GW, groeifactor en nationale correctiefactor.
Daarmee is de korting op windfall profits voldoende onderbouwd en
vergelijkbaar met, en soms lager dan, de korting die omliggende
lidstaten toepassen.

Industriële inrichtingen die zelf elektriciteit opwekken zouden ten
onrechte gevrijwaard blijven van de korting voor het deel dat zij zelf
verbruiken.

In het NAP-II (p. 13) zijn enkele kenmerkende punten voor de afwijkende
positie van de elektriciteitsproductiebedrijven aangegeven. In dat kader
is de zienswijze dat voor elektriciteit verschillende behandelingen
worden gehanteerd, niet aan de orde. Immers de elektriciteit die een
industrieel bedrijf opwekt en zelf verbruikt staat ten dienste van de
productie van een specifiek eindproduct met een eigen
concurrentieprofiel. Dit is vergelijkbaar met een klein gedeelte van de
opgewekte elektriciteit die elektriciteitsproductiebedrijven zelf
gebruiken. Dit gedeelte van de elektriciteitsproductie valt eveneens
niet onder de korting op windfall profits.

Een deel van de korting op windfall profits zou ten onrechte worden
toebedeeld aan industriële inrichtingen, waaronder zich inrichtingen
bevinden die zelf elektriciteit opwekken en daarmee voorzien in een deel
van hun behoefte.

 

Dit punt slaat op de verdeling van de opbrengsten uit toepassing van de
korting op windfall profits. Deze verdeling is vastgesteld na overleg
tussen overheid en bedrijfsleven. De opbrengst uit het deel van de
CO2-emissierechten dat wordt geveild, wordt gebruikt om te voorzien in
de middelen die nodig zijn als gevolg van het verlagen van de
elektriciteitsprijs voor kleinverbruikers door afschaffen van het
MEP-afnemerstarief (€ 52 per jaar per aansluiting) met ingang van 1
januari 2007. 

Circa een derde van de gekorte rechten wordt verdeeld over inrichtingen
die geen elektriciteit leveren buiten de inrichting naar rato van hun
basistoewijzing (op pagina 13 van het NAP-II worden deze inrichtingen
ook wel industriële deelnemers genoemd). Deze verdeling is goedgekeurd
door de Commissie. Hierdoor worden de economische gevolgen van het
systeem van emissiehandel zo gelijk mogelijk verdeeld over de
verschillende sectoren. In haar beschikking heeft de Commissie expliciet
bepaald dat herverdeling naar rato van de mate van elektriciteitsaankoop
per bedrijf in strijd zou zijn met de richtlijn (overweging 20 en
artikel 2, tweede lid).

In de toewijzing wordt ongeveer 1.580 kton CO2 per jaar toebedeeld aan
inrichtingen die geen elektriciteit buiten de inrichting leveren. Deze
inrichtingen zijn industriële bedrijven en 21 pompstations, ketelhuizen
en HWC’s (hulpwarmtecentrales) die voor het merendeel eigendom zijn
van elektriciteitsproductiebedrijven. Deze laatstgenoemden ontvangen
gezamenlijk 0,5% van de 1.580 kton CO2 per jaar overeenkomstig het
aandeel in de totale emissie van het deel van de inrichtingen die geen
elektriciteit buiten de inrichting leveren.

In het NAP-II (p. 13) is de billijkheid toegelicht van de vrijwaring van
industriële inrichtingen van korting op windfall profits met betrekking
tot het gedeelte van de zelf opgewekte elektriciteit die binnen het
bedrijf wordt verbruikt.

Elektriciteitsproducenten zouden ten onrechte minder gebruik kunnen
maken van Joint Implementation (JI) en het Clean Development Mechanism
(CDM), omdat de limiet op het gebruik van JI en CDM rechtstreeks
gekoppeld is aan het aantal toegewezen rechten.

De limiet is inderdaad gekoppeld aan de hoogte van de toewijzing. De
artikelen 11a, eerste lid, van de richtlijn en 16.37b, eerste lid, Wm
koppelen het percentage te gebruiken rechten uit JI of CDM uitdrukkelijk
aan het aantal toegewezen rechten. Deze artikelen bieden geen ruimte
voor een ander criterium. 

De korting op het gebruik van JI en CDM door elektriciteitsproducenten
is overigens van bescheiden omvang. Het staat elektriciteitsproducenten
verder vrij om veel meer rechten uit JI of CDM aan te kopen en daarin te
handelen. De limiet is alleen van toepassing op het aantal in te leveren
rechten om de eigen jaarlijkse emissies af te dekken.

De korting zou geen rekening houden met het feit dat bestaande
leveringscontracten tussen elektriciteitsproducenten en afnemers geen
ruimte bieden om de kosten en fluctuaties in kosten van emissierechten
door te berekenen.

Voorafgaande aan de eerste planperiode (NAP-I) van 2005 tot en met 2007,
hebben elektriciteitsproductiebedrijven zich op de hoogte kunnen stellen
van de doelstelling van het Kyoto-Protocol en de Europese Regeling.
Daarom mag van elektriciteitsproductiebedrijven redelijkerwijze worden
verwacht dat zij tijdig bekend waren met het feit dat CO2-emissierechten
niet voor onbepaalde tijd, in voldoende mate, en om niet beschikbaar
worden gesteld. Dientengevolge zouden elektriciteitsproductiebedrijven
hun leveringscontracten tijdig hebben kunnen inrichten, of hun klanten
tijdig hebben kunnen wijzen op de rechten en plichten die volgen uit de
Wet milieubeheer. Daarbij komt dat de hoogte van de windfall profits
korting beperkt is tot 15%.

WKC’s zouden uitgezonderd moeten worden van de korting op windfall
profits omdat deze exploitatieverliezen lijden. Dit zou blijken uit het
feit dat WKC’s met MEP-susbidie worden ondersteund.

Aan het feit dat MEP-subsidie wordt verstrekt vanwege een onrendabele
exploitatie, mag geen argument worden ontleend voor ontheffing van de
windfall profits korting. De MEP-subsidie zorgt er voor dat de
onrendabele top voor een onderneming wordt weggenomen zodat het
rendement op 15% komt. Hiermee is een inrichting die een MEP-subsidie
ontvangt, vergelijkbaar met een inrichting die geen MEP-subsidie
ontvangt. 

De criteria voor toepassing van windfall profits korting zijn beschreven
op pagina 48 van het NAP-II.

De korting op windfall profits heeft betrekking op de hoeveelheid
elektriciteit welke netto op jaarbasis de inrichting verlaat en houdt
geen rekening met de configuratie van de WKC of de bedrijfsvoering
ervan. Voor het bepalen van de windfall profits korting wordt een
ondergrens voor de elektriciteitsproductie gehanteerd van 350 GWh.
Hierdoor is het overgrote deel van de WKC’s feitelijk  uitgezonderd.

Van de (grotere) WKC’s die in de betreffende zienswijzen worden
bedoeld, mag verder worden verwacht dat de configuratie van gasturbine
en afgassenketel zodanig is dat de verhouding tussen geproduceerde
elektriciteit en warmte optimaal is onder marktconforme omstandigheden.
Als bijvoorbeeld vanwege een continue stoomvraag de
elektriciteitsproductie doorgang moet vinden terwijl de afzet onrendabel
is, dan vormt dit een uitdaging voor het bedrijf om de configuratie en
de bedrijfsvoering aan te passen. Zo zou bijvoorbeeld de afgassenketel
kunnen worden aangepast of een extra hulpketel worden geĂŻnstalleerd, of
de bedrijfsvoering worden aangepast.

WKC’s binnen een industriepark die elektriciteit rechtstreeks
doorleveren aan omliggende bedrijven, zouden moeten worden gevrijwaard
van korting op windfall profits voor het leveringsdeel dat niet aan het
openbare net wordt geleverd. 

De toewijzing geschiedt aan (drijvers van) inrichtingen. Of een
inrichting in een industriepark staat is daarbij niet relevant. De
inrichtingsgrenzen zijn bepalend voor de vaststelling of elektriciteit
voor eigen doeleinden wordt gebruikt of netto de inrichting verlaat. 

Ook WKC’s binnen een industriepark zullen de prijs van
CO2-emissierechten gaan doorberekenen in de prijs van elektriciteit of
warmte.

Voor nieuwe inrichtingen geldt de korting niet. Voor (onder andere
WKK’s op) bedrijventerreinen is al voorzien in een bijzondere regeling
voor nieuwkomers (NAP-II, p. 53-54). Voor een afwijkende toewijzing aan
bestaande WKK’s op een bedrijventerrein bestaat geen bijzondere
aanleiding.

De terugsluis van de windfall korting opbrengsten zou een vorm van
staatssteun zijn. 

Het verdelen van circa een derde van de rechten vanwege de windfall
profits korting aan de overige deelnemers van emissiehandel
(‘industriĂ«le deelnemers’, p. 13 NAP-II) is geen staatssteun. Zoals
genoemd onder E heeft de Commissie een generieke terugsluis naar alle
overige deelnemers van het systeem van emissiehandel geoorloofd geacht
(naar rato van hun basistoewijzing). Daarbij heeft zij ook gelet op
artikel 87 van het EG Verdrag. Deze wijze van verdeling is niet
selectief en past bovendien in de aard en opzet van het systeem van
regels waarvan zij deel uitmaakt. De richtlijn verplicht daarenboven om
emissierechten (voor ten minste 90%) gratis te verlenen. In het NAP-II
is die verdeling evenredig over alle industriële deelnemers van het
systeem toegepast zonder dat een bepaald specifiek bedrijf binnen het
Nederlandse systeem van emissiehandel een ongerechtvaardigd voordeel zou
hebben. Er is dus geen sprake van ongeoorloofde staatssteun.

Met name door de toepassing van de windfall profits korting zou er in
het NAP-II en het NTB-II onderscheid worden gemaakt tussen
ondernemingen. Er zou derhalve sprake zijn van strijd met criterium 5
van bijlage III bij de richtlijn.

Criterium 3 van de richtlijn geeft aan dat de hoeveelheden toe te wijzen
emissierechten overeen moeten stemmen met de mogelijkheden, waaronder de
technologische mogelijkheden, van de door deze regeling bestreken
activiteiten om de emissies terug te dringen. De lidstaten kunnen hun
verdeling van emissierechten baseren op de gemiddelde emissies per
product bij elke activiteit en de haalbare vooruitgang bij elke
activiteit. Op pagina 26 van het NAP-II zijn de streefwaarden per sector
weergegeven. Nederland heeft er dus niet voor gekozen om de terug te
dringen emissies weer te geven per onderneming of per
product/activiteit. Dit is in overeenstemming met de richtsnoeren voor
de toepassing van criteria van bijlage III van richtlijn 2003/87/EG
(COM(2003) 830 definitief). In de toelichting wordt aangegeven dat
criterium 3 gedeeltelijk een verplicht karakter heeft. Dit criterium
moet worden toegepast bij het vaststellen van de totale hoeveelheid toe
te wijzen emissierechten en kan worden toegepast bij het vaststellen van
de hoeveelheid per activiteit (nr. 30). Het weergeven op sectorniveau
van de doelstellingen om de emissies te verlagen is daarom in
overeenstemming met de richtlijn. 

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II.

Rekenregels nieuwkomers

De inrichtingen Albemarle, AMC en Essent stellen dat de rekenregels voor
nieuwkomers leiden tot achterstelling van nieuwkomers in Nederland in
vergelijking met andere Lidstaten. 

Op pagina 19 en 52 van het NAP-II staat de toewijzing aan nieuwkomers
(en uitbreidingen) vanaf 1 januari 2007 beschreven. Wil men onder de
reikwijdte van het systeem vallen, moet men voldoen aan de genoemde
criteria. 

De reden dat er verschillen bestaan in de manier van toewijzen aan
nieuwkomers, is het gevolg van het door Europese regelgeving
voorgeschreven systeem van emissiehandel, waarbij elk land zijn eigen
NAP-II maakt. Ten aanzien van het vaststellen van het plan laten de
richtlijn en de richtsnoeren van de Commissie grote beleidsvrijheid aan
de lidstaten om een eigen invulling te geven aan nationale plannen. Deze
nationale plannen dienen immers ook ingepast te worden in het kader van
het eigen gevoerde nationale beleid op het gebied van de beperking van
de uitstoot van broeikasgassen. De keuzes die Nederland heeft gemaakt
voor de toewijzing van nieuwkomers sluiten aan bij de Nederlandse
situatie. Ook dit onderwerp is in de brief aan de Kamer uitvoerig
besproken (Kamerstukken 2005-2006, 28 240, nr. 52, p. 5-7).

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II.

Rechten uit JI of CDM

Electrabel, Essent, Nuon, EnergieNed en Greenpeace hebben een zienswijze
ingediend tegen de onjuiste beperking van het aantal rechten uit JI- en
CDM-projecten (ERUs en CERs) voor bedrijven.

Op 16 januari 2007 heeft de Commissie het NAP-II bij beschikking
goedgekeurd onder de voorwaarde dat het NAP-II op bepaalde onderdelen
zou worden gewijzigd. EĂ©n van deze onderdelen was de verlaging van het
maximale aantal rechten dat een deelnemer aan emissiehandel mag
inbrengen die via JI- en/of CDM-projecten verkregen zijn. Deze limiet
mag niet hoger zijn dan 10%. In eerste instantie was deze limiet door
Nederland op 12% gezet, maar in opdracht van de Commissie moest dit
worden verlaagd. 

Zoals vermeld staat op pagina 57 van het NAP-II betekent dit dat
inrichtingen de emissierechten via JI- en/of CDM-projecten voor maximaal
10% van de aan hen in deze periode toegewezen emissierechten mogen
inzetten ter dekking van hun eigen emissies. Deze limiet van 10% biedt
inrichtingen voldoende ruimte om zich op de markt voor JI- en/of
CDM-projecten te begeven en biedt voor de langere termijn mogelijkheden
om het verkrijgen van emissierechten via dergelijke projecten te
verkennen. Dit is ook volgens de Commissie in het belang van de
bevordering van de internationale CO2-markt. De limiet geldt namelijk
alleen maar om het inleveren van emissierechten voor de emissies van de
inrichting. Met andere woorden alleen ter afdekking van de eigen
emissies in het kader van het Europese emissiehandelssysteem. Wanneer
een inrichting meer ERU’s of CER’s verkregen heeft dan deze limiet,
kan hij deze verkopen. 

Uit criterium 12 van bijlage III van de EG richtlijn handel in
broeikasgasemissierechten en artikel 16.37b onder de Wet milieubeheer
volgt dat het iedereen vrij staat te handelen in CER’s en ERU’s
(rechten uit CDM en JI) en dat de limiet alleen van toepassing is indien
een bedrijf CER’s en ERU’s wil inleveren teneinde te voldoen aan
zijn wettelijke verplichtingen in het Europese emissiehandelssysteem. Er
is dus geen sprake van een onjuiste beperking van de rechten uit JI of
CDM

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II.

6. Bedrijfsspecifieke reacties op zienswijzen 

Hierna volgen de reacties in alfabetische volgorde van de bedrijfsnaam.
Voor zover in deze paragraaf niet wordt ingegaan op een zienswijze
verwijzen wij voor een reactie daarop naar paragraaf 5. Hieronder worden
per bedrijf zoveel mogelijk de genoemde onderwerpen van de algemene
zienwijzen in paragraaf 5 genoemd. 

Akzo Nobel Energy 241-060

Algemene zienswijzen: Inspraak NAP-II, Procesemissies.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

	

Akzo Nobel Chemicals 241-070

Algemene zienswijzen: Inspraak NAP-II, Procesemissies, Windfall profits
korting.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

Albemarle 246-010

Algemene zienswijzen: Basisjaren en bijzondere omstandigheden,
Rekenregels nieuwkomers.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

Albemarle heeft door marktomstandigheden in (een deel van) de
referentiejaren niet de volledige productiecapaciteit kunnen gebruiken,
wat volgens Albemarle resulteert in een te lage toewijzing. Albemarle
claimt dat regels voor bijzondere omstandigheden dan wel regels voor
uitbreidingen hiermee rekening moeten houden.

In 2004 is op het bedrijventerrein van Albemarle een inrichting, die
niet tot het bedrijf van Albemarle behoorde, gestopt met de productie
van zwavelzuur. Daardoor moest Albemarle vanaf 2005 met de bestaande
installaties zelf stoom produceren, waardoor een toename van de
CO2-emissies ontstond. Voor stijgende emissies als gevolg van een
fysieke uitbreiding is toewijzing mogelijk. Het gaat bij dit bedrijf
voor die periode echter feitelijk om intensivering van de bestaande
productiecapaciteit. Met de mogelijkheid om een keuze te maken van drie
uit vijf jaren is een voorziening getroffen voor marktomstandigheden,
groot onderhoud etc. Indien een bedrijf zijn productiecapaciteit beter
benut, moet dat binnen de emissieruimte die het bedrijf heeft toegewezen
gekregen. 

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

AMC 851-030

Algemene zienswijzen: Groeifactor, Depots, Rekenregels nieuwkomers.

De beantwoording van de algemene onderwerpen van deze zienswijze heeft
in paragraaf 5 plaatsgevonden.

a. AMC wekt energie op door middel van een oliegestookte
warmtekrachtcentrale (WKC). Er worden in het toewijzingsplan vaste
rendementen gehanteerd voor energieconversie-eenheden. Er is sprake van
ongerechtvaardigde benadeling door noodzakelijke oliestook. AMC doet in
verband hiermee een beroep op bijzondere omstandigheden
(veiligheidsoverwegingen), ook in verband met eventuele uitbreidingen.
Uitbreidingen worden immers gehonoreerd aan de hand van de eis van de
beste stand der techniek (gasgestookte eenheid).

AMC gebruikt meer olie dan aardgas. Echter, bij andere ziekenhuizen die
deelnemen aan emissiehandel varieert het aandeel oliestook van 0-1% met
Ă©Ă©n uitschieter naar 4%. Deze ziekenhuizen lossen het
veiligheidsaspect dus op een andere manier op. Een hoge mate van
oliestook is niet inherent aan een ziekenhuis. AMC heeft dus niet
aangetoond dat oliestook noodzakelijk is. 

b. In het plan wordt uitgegaan van een vast rendement van 52% bij
elektriciteitsopwekking door gas of olie, zonder onderscheid te maken
tussen deze twee. 

De vaste rendementen (p. 17 en 41 NAP-II) zijn vastgesteld op basis van
resultaten van de benchmarks in het convenant Benchmarking
energie-efficiency. Oliegestookte en gasgestookte
elektriciteitsopwekking vormen binnen de benchmark Ă©Ă©n groep en bij
een WKC moet altijd het totaalrendement worden beschouwd, dus ook het
warmtedeel. Uit bijlage 3 van het ontwerp toewijzingsbesluit blijkt dat
de berekende historische emissies op output (regel a) hoger zijn dat de
werkelijke emissies (regel b). Met de gegevens op output (regel a;
gemiddelde staat bij c) wordt in de berekening voor de toewijzing verder
gerekend. Dit betekent dat het gebruik van de WKC voor de installatie
van het AMC wel degelijk voordeel oplevert in de toewijzing. 

Het is juist dat de uiteindelijke toewijzing ongeveer 7% lager uitvalt
dan de gemiddelde emissie over de basisjaren, maar dit is het gevolg van
de verplichte toepassing van de correctiefactor (regel j in bijlage 3
bij het NTB-II). Deze wordt op grond van de rekenregels voor alle
bedrijven gelijkelijk toegepast. Voor AMC wordt dit effect gedeeltelijk
gecompenseerd door het voordeel dat de WKC oplevert in de berekening
voor de toewijzing.

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Ardagh Glass Dongen 261-080

Algemene zienswijzen: Procesemissies.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

a. De bĂštafactor is te laag ten opzichte van de eerdere berichtgeving.

Voor toelichting zie bijlage 3.

b. De herverdeling van de windfall profits korting valt lager uit.

Voor toelichting zie bijlage 3.

c. In de toewijzing is geen rekening gehouden met de uitbreidingen en de
nog verwachte uitbreidingen.

De toewijzing in het NTB-II is gebaseerd op de historische emissies. Met
uitbreidingen in de periode 2002-2006 wordt rekening gehouden binnen de
geldende criteria. Dat geldt ook voor de door Ardagh gemelde uitbreiding
in 2004. Voor eventueel stijgende emissies in de periode na 2006 worden
geen rechten toegewezen in het NTB-II. Voor dergelijke emissies worden
alleen via een afzonderlijke beschikking voor nieuwkomers rechten
toegewezen volgens de regels van hoofdstuk 4 van het NAP-II. Het gaat
bij dit bedrijf voor die periode echter feitelijk om intensivering van
de bestaande productiecapaciteit, zonder fysieke uitbreiding na 2006. Er
vindt geen toewijzing plaats enkel op basis van de vergunde capaciteit,
aangezien dit een aanzienlijke kans op overallocatie zou geven.

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Chemelot 241-100

Chemelot geeft een correctie op de eerder gedane CO2-opgave voor het
NAP-II voor de CO2-emissies van de centrale verwarmingsinstallaties.

In de oorspronkelijke opgave van Chemelot zijn de centrale
verwarmingsinstallaties niet meegenomen. De centrale
verwarmingsinstallaties zijn opgenomen in het monitoringsplan behorende
bij de emissievergunning. De gemelde nieuwe gegevens zijn beoordeeld en
juist bevonden overeenkomstig paragraaf 3.3 van het NAP-II (p. 37-38).

De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het NTB-II. 

Cindu 241-400

a. Cindu stelt vast dat de gegevens zijn aangepast omdat in het ontwerp
NTB-II de spui van de stoomketels niet zijn meegenomen. Men is het daar
wel mee eens, maar wil op grond hiervan de basisjaren wijzigen.

De gemelde nieuwe gegevens zijn beoordeeld en juist bevonden
overeenkomstig paragraaf 3.3 van het NAP-II (p. 37-38). Voor de
toewijzing van de emissierechten is het belangrijk dat de correcte
gegevens gehanteerd worden, om een zo rechtvaardig mogelijke toewijzing
te krijgen. Om deze reden is de wijziging doorgevoerd.

De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot een aanpassing van het
NTB-II.

b. Er zijn bij de opgave van gegevens door het bedrijf in 2006
verouderde stoomgegevens gehanteerd. Cindu levert nieuwe gegevens voor
stoom aan en men verzoekt deze alsnog te gebruiken voor de toewijzing.
Ter onderbouwing van de (berekende) nieuwe stoomgegevens heeft Cindu 5
bijlagen meegeleverd.

Voor de toewijzing vermeld in het ontwerp-toewijzingsbesluit waren
verkeerde cijfers opgegeven door Cindu. De nieuw aangeleverde cijfers
die betrekking hebben op de stoomproductie van Cindu zijn beoordeeld en
juist bevonden. Voor de toewijzing van de emissierechten is het
belangrijk dat de correcte gegevens gehanteerd worden, om een zo
rechtvaardig mogelijke toewijzing te krijgen. Om deze reden is de
wijziging doorgevoerd. 

De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot een aanpassing van het
NTB-II.

Corus Staal 271-010

Algemene zienswijzen: Procesemissies, Basisjaren en bijzondere
omstandigheden.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

a. Corus geeft aan dat er onvoldoende sprake is van belangenafweging,
wat een niet-evenredige verdeling van lasten tot gevolg zou hebben.

De rekenregels in het NAP-II zijn zodanig opgesteld, dat deze zo veel
mogelijk rekening houden met bijzondere situaties bij individuele
inrichtingen zonder dat dit een onrechtvaardige toewijzing tot gevolg
heeft. Zo hebben alle deelnemers de mogelijkheid gekregen om drie
basisjaren te kiezen uit de referentieperiode 2001-2005. Deze periode is
gekozen omdat dit de meest recente jaren zijn waarover gegevens bekend
zijn, en omdat deze in principe toetsbaar zijn. Dit is ook in
overeenstemming met criterium 10 van bijlage III bij de Richtlijn. Elke
deelnemer had op deze wijze de mogelijkheid om onevenredig nadelige
jaren uit de basis van de toewijzing te elimineren.

Verder is in het NAP-II rekening gehouden met de reduceerbaarheid van
procesemissies (p. 17 en 42). Voorts krijgt Corus een evenredig deel van
de opbrengst van de windfall korting toegewezen. Tenslotte behoort Corus
wat betreft de energie-efficiency tot de wereldtop, hetgeen een positief
gevolg heeft voor de energie-efficiency factor bij Corus (p. 16 en 44
NAP-II). Zo worden vroegtijdige maatregelen (early action) beloond.

De bovengenoemde punten geven aan dat er in de toewijzing aan Corus
voldoende rekening gehouden is met de belangen van Corus en is er geen
sprake van onevenredige verdeling van lasten. 

b. Corus zou zowel voor het jaar 2005 als de periode 2008-2012 een
tekort aan emissierechten ontvangen, ondanks het feit dat het bedrijf op
het gebied van energie-efficiency tot de wereldtop behoort. De
hoeveelheid rechten die Corus toegewezen zal krijgen, zal tot een
nijpend tekort leiden in geval van een uitbreiding. 

Door de wijze van toewijzing onder NAP-I is het niet mogelijk om precies
te berekenen wat het tekort dan wel overschot is van Corus zelf. Een
deel van de door Corus gegenereerde emissies wordt bij Nuon uitgestoten.


Het gaat om Nuon Power Generation Locatie IJmond (400-440) en Nuon Power
Generation Installatie VN24 (400-470), beide te Velsen.

De Kyoto-doelstelling heeft als gevolg dat de totale CO2-emissies in
Nederland moeten worden gereduceerd. Hierdoor worden er minder
emissierechten toegewezen dan dat er aan emissies wordt uitgestoten door
de bedrijven. Hierdoor ontstaat er een krapte op de markt.

Het behoren tot de wereldtop door Corus heeft alleen betrekking op het
energetische deel. De toewijzing heeft betrekking op de totale CO2
emissie (energetisch en niet-energetisch). Voor de beoordeling van het
niet-energetische deel in verhouding tot de wereldtop zijn geen gegevens
beschikbaar. 

De bĂštafactor voor Corus geldt voor al de emissies van Corus die niet
aangemerkt worden als procesemissies. 

Een vergelijking van de totale huidige toewijzing aan de combinatie
Corus en Nuon laat zien dat deze gecombineerde toewijzing
respectievelijk 700, 2500 en 100 kton hoger is dan de gecombineerde
emissies in de jaren 2005, 2006 en 2007. 

c. Een concern met een ‘park’ van inrichtingen (zoals met name in de
elektriciteitssector) kan per inrichting de meest gunstige basisjaren
kiezen. Dit kan op concernniveau tot een overallocatie leiden. Een
bedrijf met Ă©Ă©n vestiging (zoals Corus) wordt hierdoor benadeeld. 

Volgens de rekenregels mogen bedrijven per inrichting drie basisjaren
kiezen. De toewijzing wordt per inrichting toegekend. Deze mogelijkheid
geldt ook voor Corus. In de drie gekozen basisjaren is de CO2-emissie
van Corus gemiddeld hoger dan in de twee niet-basisjaren.

Een bedrijf met een ‘park’ aan inrichtingen, kan inderdaad voor de
verschillende inrichtingen verschillende basisjaren kiezen en daarmee de
toewijzing optimaliseren. Maar bij de elektriciteitssector is het risico
op overallocatie uitermate gering omdat deze sector wordt geconfronteerd
met de windfall profits korting van 15%. Daarnaast was in de periode
2001-2005 bij de bedrijven nog niet bekend dat er voor de toewijzing in
de tweede handelsperiode een keuze van drie uit vijf basisjaren mogelijk
zou zijn. Concerns met een ‘park’ van inrichtingen kunnen daar dus
niet bewust op ingespeeld hebben.

d. De toewijzing voor Corus is nagenoeg gelijk aan de totale emissie
voor 2005. De geplande productietoename tot 2010 leidt dan ook tot een
nijpend tekort. 

Corus heeft hiervoor een verzoek om toewijzing als nieuwkomer ingediend.
Deze is tijdig ontvangen en in behandeling genomen. De uitbreiding wordt
beoordeeld conform de regels van nieuwkomers (p. 52 e.v. NAP-II).
Uiterlijk 31 december 2008 wordt de beschikking omtrent het verzoek
genomen.

e. Corus heeft een zienswijze ingediend tegen de gebruikte
berekeningsmethode waarbij het procesdeel en het verbrandingsdeel en
worden gesplitst en dit verbrandingsdeel van de overgedragen gasstroom
beschouwd wordt als aardgas (paragraaf 3 van deze toelichting). De
gepresenteerde berekening bij het ontwerpbesluit wijkt af van zowel de
toelichting bij het ontwerpbesluit als van NAP-II. De wijziging van de
berekening is niet gemotiveerd. Bovendien mochten de betrokken partijen
er vertrouwen in hebben dat er geen aanleiding was om de huidige
regeling te vervangen. Ook het NAP-II rept niet over een nieuwe methode.
Dit levert een onevenredige benadeling op van Corus.

Bij de toewijzing van rechten aan inrichtingen uit de sector basismetaal
die restgassen produceren en overdragen aan een andere partij vindt
splitsing plaats in een procesdeel en een verbrandingsdeel. De rechten
voor het procesdeel worden toegewezen aan de producent van het restgas.
De rechten voor het verbrandingsdeel worden toegewezen aan de inrichting
die de restgassen verbrandt (p. 35 NAP-II).

Ten opzichte van eerdere, indicatieve, berekeningen is in (het ontwerp
van) het NTB-II de berekeningswijze aangepast, zodat deze beter in lijn
is met het NAP-II. De gewijzigde berekeningswijze voor Corus komt op het
volgende neer. Eerst wordt het verbrandingsdeel voor de basisjaren van
Corus berekend uit de elektriciteitsproductie van Nuon. Dit gebeurt
volgens de opgave van Nuon voor de basisjaren die Corus heeft opgegeven.
Deze keuze is gemaakt omdat de berekening van Corus correct moet zijn
voor de basisjaren van Corus, terwijl Corus en Nuon zelf geen met elkaar
overeenstemmend beeld hebben kunnen geven van de CO2-inhoud van het door
Corus aan Nuon doorgeleverde hoogovengas. Bij het berekenen van het
verbrandingsdeel wordt gebruik gemaakt van de emissiefactor van aardgas.
Ook bij eerdere berekeningen is gebruik gemaakt van de emissiefactor van
aardgas (indicatieve berekeningen van 23 mei 2006, 3 oktober 2006 en 10
mei 2007). De primaire brandstoffen die door Nuon zijn ingekocht, worden
vervolgens verrekend. Het procesdeel wordt vastgesteld door het aldus
vastgestelde verbrandingsdeel af te trekken van Corus’ opgave van het
totaal van overgedragen koolstof uitgedrukt als CO2.

Er is geen sprake van opgewekt vertrouwen. Het aantal rechten genoemd in
bijlage 1 bij het NAP-II betreft een indicatief, voorlopig getal. In het
plan wordt gesproken over de splitsing van restgassen in een
verbrandingsdeel en procesdeel, maar de precieze berekeningswijze wordt
daarbij niet gegeven. Deze nadere uitleg van dit specifieke onderwerp is
wel opgenomen in het ontwerpbesluit, waarbij wordt vastgehouden aan de
uitgangspunten van het plan. De gebruikte berekeningsmethode past beter
bij deze uitgangspunten. Daarbij komt dat de methode leidt tot een
relatief bescheiden verlaging in relatie tot de omvang van de toewijzing
aan Corus. Het bedrijf wordt niet onevenredig benadeeld.

Corus en Nuon hebben zelf geen met elkaar overeenstemmend beeld kunnen
geven van de CO2-inhoud van het door Corus aan Nuon doorgeleverde
hoogovengas. Voor de juiste toepassing van de uitgangspunten in het
NAP-II ten aanzien van het toerekenen van het procesdeel aan Corus en
het verbrandingsdeel aan Nuon leidt de nu gehanteerde methodiek wél
tot voldoende precisie, om de volgende redenen:

De in de betrokken Nuon-centrale opgewekte elektriciteit is nauwkeurig
bepaald. De hoeveelheid aardgas die door Nuon aan de stroom hoogovengas
is toegevoegd vóór verbranding in de Nuon-centrale is nauwkeurig
bepaald. Het gehanteerde gemiddelde rendement van 40% (p. 41 NAP-II) is
gebaseerd op onderzoek dat KEMA over de betrokken periode heeft verricht
aan deze centrale. 

Hieruit volgt dat de CO2-inhoud van het verbrandingsdeel van het
doorgeleverde hoogovengas met voldoende nauwkeurigheid en zekerheid kan
worden bepaald op basis van de thans gehanteerde rekenmethodiek. Het
procesdeel volgt vervolgens uit de door Corus opgegeven totale
CO2-equivalente inhoud van het doorgeleverde gas minus het hierboven
berekende getal. 

De berekening is aldus voldoende gemotiveerd. Voor verdere toelichting
zie bijlage 3.

f. Corus stelt dat er op basis van “de nieuwe rekenmethode” niet
objectief kan worden vastgesteld wat het procesdeel en het
verbrandingsdeel van de emissies is. Corus stelt dat de
elektriciteitsproductie van Nuon uitgangspunt is voor de
toewijzingsberekening van Corus terwijl zij daar geen invloed op heeft.
Bovendien gaat een verbeterde efficiency door Nuon ten koste van de
toewijzing van Corus. Corus stelt dat zij de uiteindelijke toewijzing
niet kan narekenen en onvoldoende inzicht heeft in alle relevante
gegevens.

Aangezien de verdeling over verbrandings- en procesemissies forfaitair
is, kan per definitie niet objectief worden vastgesteld wat het
procesdeel en het verbrandingsdeel van de emissies is. Anders dan Corus
stelt heeft een toekomstige efficiëntere productie bij Nuon geen
invloed op de toewijzing van emissierechten aan Corus. De toewijzing
wordt immers bepaald aan de hand van cijfers uit het verleden. 

De totale CO2-emissie die Nuon verlaat, is de som van de procesemissies
die bij Corus reeds in de restgassen aanwezig was, plus de
verbrandingsemissie van Nuon. De verbrandingsemissie van Nuon is
vastgesteld op basis van de rendementscijfers van Nuon en uitgaande van
een aardgasequivalente gasstroom. Hiermee is namelijk  energie opgewekt
ten behoeve van de elektriciteitproductie.

In het NAP-II (p. 35) is de op Corus en Nuon toegepaste
toewijzingsmethode beschreven. De methodiek is aldus juist toegepast. De
elektriciteitsproductie van Nuon is voor de berekening van
verbrandingsemissies als uitgangspunt gehanteerd. Maar gelet op de
toewijzingsmethode in het NAP-II is het niet mogelijk om de toewijzing
op een andere berekening te baseren.

De verantwoordelijkheid voor het aanleveren van juiste en
representatieve gegevens ligt in eerste instantie bij de bedrijven zelf.
De gebruikte gegevens zijn voor zover van belang voor de toewijzing al
weergegeven in bijlage 2 en 3. Corus heeft daardoor voldoende inzicht in
de noodzakelijke gegevens. 

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II.

Delesto 401-530

Algemene zienswijzen: Windfall profits korting, Procesemissies, Inspraak
NAP-II.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

 

DOC Kaas 155-040

DOC Kaas stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de
uitbreidingen vanaf 2003. Daarnaast doet dit bedrijf opgave van tot nog
toe niet meegenomen gegevens over de historische emissies. Daardoor zou
onterecht sterk afgeweken zijn van de aangevraagde hoeveelheid
emissierechten. Er zou ruimte zijn om bij toewijzing van de regels van
het plan af te wijken als er een onevenredig zwaar nadeel ontstaat voor
de aanvrager. Tenslotte wordt een beroep gedaan op de toepassing van de
bedrijventerreinenregeling.

De historische emissies in de jaren uit de referentieperiode geven een
zeer afwijkend beeld van de emissies ten gevolge van de fysieke
uitbreiding binnen de bestaande inrichting. (p. 51 NAP-II). Het bedrijf
heeft de zienswijze op 21 augustus 2008 mondeling toegelicht. Daaruit
bleek dat de eerder door DOC Kaas verstrekte cijfers onjuist waren. De
gemelde nieuwe gegevens zijn beoordeeld en juist bevonden overeenkomstig
paragraaf 3.3 van het NAP-II (p. 37-38). Het is belangrijk dat de
toewijzing van emissierechten gebaseerd is op juiste historische data.
Om deze reden zijn de nieuwe, correcte cijfers overgenomen. De
toewijzing in het NTB-II voor het bedrijf is gewijzigd ten opzichte van
het ontwerp-NTB-II. Daardoor zijn de andere aangevoerde punten in de
zienswijze niet meer aan de orde. 

De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het NTB-II. 

DOW Benelux 241-120

a. De hele bedrijfslocatie van DOW in Terneuzen wordt ten onrechte als
Ă©Ă©n inrichting behandeld waarbij het onderdeel “Power & Utilities”
deel uitmaakt van deze inrichting en niet als aparte installatie wordt
aangemerkt.

De NEa heeft eerder vastgesteld dat DOW Ă©Ă©n inrichting is en DOW heeft
daarom Ă©Ă©n emissievergunning gekregen. DOW heeft hier geen beroep
tegen in gesteld. Bovendien hanteert ook de provincie Zeeland dezelfde
inrichtingsgrenzen van DOW Benelux te Terneuzen.

De ministers van VROM en EZ delen deze interpretatie. De hele
bedrijfslocatie van DOW Benelux te Terneuzen moet volgens hoofdstuk 16
van de Wet milieubeheer als Ă©Ă©n inrichting worden behandeld. Het
onderdeel ‘Power and Utilities’ is onderdeel van deze inrichting. 

Het begrip inrichting is als aanknopingspunt gehanteerd bij de
implementatie van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten.
Het begrip inrichting is bepalend voor de reikwijdte van de
emissievergunning, terwijl het begrip broeikasgasinstallatie bepalend is
ter aanduiding van de emissiebronnen die worden meegeteld bij de
bepaling van de emissie die de inrichting

veroorzaakt. Het begrip inrichting wordt gebruikt om aan te geven wie
als de exploitant van de installatie in de zin van artikel 3, onder f,
van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten moet worden
aangemerkt, te weten degene die de inrichting drijft waarvan de
installatie deel uitmaakt. Deze persoon is de houder van de
emissievergunning en tevens degene aan wie emissierechten worden
toegewezen.

De Wm bepaalt dat de toewijzing plaatsvindt voor inrichtingen, en niet
voor installaties. 

De richtlijn is op dit punt correct geĂŻmplementeerd in de Wm. Deze
conclusie vindt impliciete steun in overweging 2.7 van de
tussenuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van
State van 8 april 2005. Hierin doet de Afdeling niets af aan de
grondslag voor de toewijzing. Er vindt dus terecht geen afzonderlijke
toewijzing plaats per installatie van DOW. 

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

b. DOW geeft een correctie door op de eerder gedane CO2-opgave voor het
NAP-II voor de emissie van de centrale verwarmingsinstallaties. 

De reden voor deze correctie is dat eerder blijkbaar onduidelijkheid is
ontstaan over de vraag of dergelijke verwarmingsinstallaties ook onder
het systeem van emissiehandel vallen. De centrale
verwarmingsinstallaties zijn opgenomen in het monitoringplan behorende
bij de emissievergunning. De gemelde nieuwe gegevens zijn beoordeeld en
juist bevonden. Het is belangrijk dat de toewijzing van emissierechten
gebaseerd is op juiste historische data. Om deze reden zijn de nieuwe,
correcte cijfers overgenomen.

De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het NTB-II. 

Eastman Chemical Middelburg 241-170

a. In de stoomketels worden, voor de productie van warmte,
procesvloeistoffen (reststoffen) verstookt met een hogere emissiefactor
dan aardgas. Toch is de emissiefactor van aardgas gebruikt bij de
toewijzing.

De beoordeling van multi-fuel eenheden is omschreven op p. 41 van het
NAP-II. De emissiefactoren voor deze eenheden van Eastman Chemical zijn
gemiddeld. Het gemiddelde valt hoger uit dan de standaard emissiefactor
voor aardgas. Echter, conform formulebox 1 mag deze factor  niet hoger
zijn dan de emissiefactor voor aardgas (56,8). Voor deze maximering is
gekozen in verband met criterium 5 uit bijlage III bij de richtlijn. Dit
criterium houdt in dat niet onevenredig veel emissierechten aan een
inrichting worden toegewezen dan deze nodig zou hebben om de verwachte
emissies te dekken. 

b. In de referentiejaren zijn brandstoffen verbrand die water bevatten.
Voor verdamping van het water is warmte benodigd, die dan niet kan
worden aangewend voor de productie van stoom. Daardoor wordt het
rendement van de stoomketel negatief beĂŻnvloed.

Uit de gegevens blijkt dat het verdampen van water voor de gekozen
referentiejaren een wisselend negatief effect heeft op het vastgestelde
rendement. De stoomketels zijn echter overeenkomstig het NAP-II en het
Besluit handel in emissierechten geclassificeerd als
energieconversie-eenheden en niet als incinerator. Op grond daarvan
geldt voor de opwekking van warmte een vast rendement van 90% (NAP-II,
p. 41). 

c. Uitbreidingen in 2006 zijn niet meegenomen in de toewijzing.

Uitbreidingen tussen 1 januari 2006 en 1 januari 2007 zijn in de eerste
planperiode als nieuwkomer toegewezen. In de tweede planperiode worden
deze inrichtingen als bestaande inrichtingen behandeld. Hierbij worden
de emissiegegevens uit het jaar 2006 gebruikt als basis voor de
toewijzing. Op pagina 39 van het NAP-II staat uitgelegd dat bij het
vaststellen van de historische emissies ook rekening wordt gehouden met
uitbreidingen die plaatsvinden in de periode 2002 tot en met 2006. De
inrichting moet aannemelijk maken dat er als gevolg van deze uitbreiding
een afwijkend beeld zou ontstaan ten opzichte van de historische
emissies. Uitsluitend in die gevallen worden de emissies uit het jaar
2006 meegenomen. 

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II.

Electrabel (Algemeen)

Algemene zienswijzen: Windfall profits korting, Rechten uit JI of CDM,
Kolenconvenant.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

a. Electrabel – Centrale Gelderland 400-060

De gehanteerde emissiefactor van 56,8 ton CO2/TJ voor de levering van
warmte is onjuist, want de centrale is een kolencentrale.	

In formulebox 1 op p. 41 van het NAP-II is aangegeven dat de
emissiefactor voor brandstof die gebruikt wordt voor warmteopwekking, is
gemaximeerd op 56,8 ton CO2/TJ. Dit is gedaan in verband met criterium 5
uit bijlage III bij de richtlijn. Dit criterium houdt in dat niet
onevenredig veel emissierechten aan een inrichting worden toegewezen dan
deze nodig zou hebben om de verwachte emissies te dekken.

b. Electrabel – HWC Almere 400-100

De gehanteerde emissiefactor van 56,8 ton CO2/TJ voor de levering van
warmte is onjuist, want HWC Almere levert uitsluitend warmte en geen
elektriciteit.

Zie de toelichting onder a. Electrabel – Centrale Gelderland 400-060.

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

EnergieCooperatie Greenhouse Energy 400-570

EnergieCombinatie Bergerden, die op 27 februari 2008 failliet is
verklaard, is van eigenaar veranderd en heet nu EnergieCooperatie
Greenhouse Energy. De nieuwe eigenaar meldt dat de inrichting is
uitgebreid waarvoor het bedrijf verzoekt om toewijzing. 

Er is hier sprake van een uitbreiding in 2008. In het NTB-II wordt
alleen toegewezen voor bestaande inrichtingen en voor nieuwkomers en
uitbreidingen die tot en met 31 december 2006 in werking zijn gesteld
(p. 15 en 51 NAP-II). Deze uitbreiding moet beoordeeld worden conform de
regels van nieuwkomers (p. 52 e.v. NAP-II). Het verzoek om toewijzing
als nieuwkomer is in behandeling. Uiterlijk 31 december 2008 wordt de
beschikking omtrent het verzoek genomen. 

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

EnergieNed

Algemene zienswijzen: Windfall profits korting, Rechten uit JI of CDM,
Emissiefactor aardgas.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

EPZ Borssele 400-220

Algemene zienswijzen: Windfall korting, Kolenconvenant.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

In de toewijzing is geen beloning opgenomen voor het gebruik van de
alternatieve brandstof fosgas dat door EPZ wordt verstookt en dat anders
zonder nuttige toepassing zou worden geflared. 

Fosforovengas is een alternatieve brandstof en geen biomassa. Het gas
voldoet niet aan de definitie van biomassa van de Regeling monitoring
handel in emissierechten (artikel 2, eerste lid, onder 3 en bijlage
VII). Het verschil tussen de emissiefactor van kolen en de emissiefactor
van de historisch gebruikte energiedrager, wordt gebruikt in de
berekening van het compensatiedeel voor het Kolenconvenant. Aangezien de
emissiefactor van fosgas hoger ligt dan de emissiefactor van kolen wordt
die laatstgenoemde emissiefactor als maximum gebruikt conform het NAP-II
(p. 46). Het saldo van compensatie voor het Kolenconveant en aftrek is
positief. Dit betekent dat EPZ wordt beloond voor het gebruik van de
alternatieve brandstof fosforovengas.

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Essent (algemeen)

Algemene zienswijzen: Rekenregels nieuwkomers, Rechten uit JI of CDM,
Windfall profits korting , Procesemissies.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

a. Essent – Clauscentrale 400-340

Voor de Clauscentrale moet een referentierendement van 39% worden
gebruikt voor het deel biomassa dat wordt verstookt. 

In tabel 3.1 van het NAP-II wordt geen vast rendement opgegeven voor
biomassa. De biomassa die in de Clauscentrale wordt verstookt is
palmolie. Het rendement van palmolie ligt - technisch gezien - dichtbij
het vaste rendement van stookolie (52%). 

De zienswijze is in strijd met de laatste alinea van pagina 40 van het
NAP-II. Hier staat beschreven dat eventuele bijstook van biomassa wordt
verrekend met hetzelfde rendement als de hoofdbrandstof. Deze bepaling
stemt overeen met criterium 5 uit bijlage III bij de richtlijn. Dit
criterium houdt in dat niet onevenredig veel emissierechten aan een
inrichting worden toegewezen dan deze nodig zou hebben om de verwachte
emissies te dekken.

b. Essent – Amercentrale 400-330

De emissiefactor voor kolen moet worden aangepast aan de intussen
gewijzigde defaultwaarde van 94,7 ton CO2/TJ. 

Het opgaveformulier voor bedrijfsgegevens, bevatte een default waarde
voor de emissiefactor van 94,0 ton CO2/TJ. Op 3 februari 2006 heeft
Essent het formulier ingevuld retour gestuurd met een eigen opgave voor
de emissiefactor.

Met deze opgegeven waarde is gerekend bij de vaststelling van de
CO2-emissies in de referentiejaren. Het feit dat de default waarde in de
daarop volgende periode is gewijzigd, heeft geen invloed op de
geëmitteerde CO2 in de referentiejaren. Daarbij vindt de monitoring
plaats volgens dezelfde wijze als dat er is toegewezen. 

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Eurogen CV 401-560 en

Enecal Energy 401-550

Algemene zienswijzen: Windfall profits korting, Inspraak NAP-II en
Aftopping beloning early action.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

 

Greenpeace

Algemene zienswijzen: Windfall profits korting, Rechten uit JI of CDM,
Kolenconvenant, Basisjaren en bijzondere omstandigheden, Depots.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

a. Onvoldoende transparantie en openbaarheid

In het NAP-II staan de algemene criteria voor de toewijzing alsmede het
totaal aantal emissierechten dat beschikbaar is voor de toewijzing. Het
NAP-II is openbaar voor een ieder. In het NTB-II wordt vervolgens
definitief beslist over de verdeling van de beschikbare emissierechten
over de individuele inrichtingen. Dit vergt een zelfstandige
belangenafweging, waarbij de algemene toewijzingscriteria uit het NAP-II
weliswaar van toepassing zijn en het totale aantal toe te wijzen rechten
ook vaststaat, maar waarbij ook rekening moet worden gehouden met de
resultaten van de inspraak die met betrekking tot het ontwerpbesluit
heeft plaatsgevonden en met eventuele gewijzigde omstandigheden. Dit
resulteert in voldoende transparantie en openbaarheid is in het systeem
van emissiehandel. 

b. Greenpeace vraagt om openbaarmaking van de gegevens van de
deelnemende bedrijven.

In de energie-intensieve industrie die direct betrokken is bij de handel
in emissierechten, zijn energieverbruikcijfers de belangrijkste
variabele die te herleiden is naar specifieke processen of producten.
Informatie over energieverbruik en informatie over het soort
energiedrager per product kan cruciale informatie opleveren over de
variabele kosten van het betrokken proces en/of product. Analyse hiervan
kan voor concurrenten waardevolle informatie opleveren over de
prijsopbouw.

In het licht van deze overweging wordt aan de bescherming van het
bedrijfsbelang een zwaar gewicht toegekend wat betreft de vertrouwelijke
behandeling van onderliggende milieugegevens uit het emissieverslag
waaruit het energieverbruik van individuele processen en/of producten
kan worden afgeleid. Deze bescherming weegt zwaarder dan het publieke
belang van een gedetailleerde verantwoording. Openbaarmaking zou daarom
in strijd zijn met artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Hoogerbrugge Steenbergen 011-360

Er is bij de berekening geen rekening gehouden met een extra uitbreiding
in 2005. Het bedrijf doet een voorstel voor berekening van de toewijzing
voor de uitbreiding. 

De berekeningzoals voorgesteld in de zienswijze is in strijd met de
rekenregels van het NAP-II en is ook niet op zodanige wijze uitgevoerd.
De historische emissies in de jaren uit de referentieperiode geven een
zeer afwijkend beeld van de emissies ten gevolge van de fysieke
uitbreiding binnen de bestaande inrichting in 2005. (p. 51 NAP-II). De
gemelde nieuwe gegevens zijn gegrond bevonden overeenkomstig paragraaf
3.3 van het NAP-II (p. 37-38). Voor de toewijzing van de emissierechten
is het belangrijk dat de correcte gegevens gehanteerd worden, om een zo
rechtvaardig mogelijke toewijzing te krijgen. Om deze reden is de
wijziging doorgevoerd.

De ingebrachte zienswijze heeft deels geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

KLM Engineering & Maintenance 620-020

De toewijzing is te laag doordat eerder geen outputgegevens waren
verstrekt. Het bedrijf vraagt alsnog om toepassing van de output
methode. Daarnaast doet het bedrijf opgave van tot nog toe niet
meegenomen gegevens over de historische emissies. 

De verbrandingsemissies uit energieconversie-eenheden worden volgens
NAP-II bepaald op basis van de output van die eenheden, de rendementen
van de omzetting en de emissiefactor van de verbruikte brandstof. Indien
geen outputgegevens voorhanden zijn en deze ook niet door de inrichting
op verifieerbare wijze kunnen worden onderbouwd, wordt uitgegaan van
inputgegevens, waarbij een reductiefactor van 0,85 wordt toegepast op de
uitkomst (p. 40-41). In eerste instantie heeft KLM geen outputgegevens
aangeleverd en is de toewijzing berekend op basis van inputgegevens. Het
bedrijf heeft bij haar zienswijze alsnog outputgegevens opgegeven. Deze
gegevens zijn gegrond bevonden overeenkomstig paragraaf 3.3 van het
NAP-II (p. 37-38). De toewijzing is op grond van outputgegevens
berekend. Voor de toewijzing van de emissierechten is het belangrijk dat
de correcte gegevens gehanteerd worden, om een zo rechtvaardig mogelijke
toewijzing te krijgen. Om deze reden is de wijziging doorgevoerd.

De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het NTB-II. 

Kollo SiC 246-020

Algemene zienswijzen: Basisjaren en bijzondere omstandigheden.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

Kollo is van oordeel dat het bedrijf niet onder het systeem van de
CO2-emissiehandel valt en dat er sprake is van strijdigheid met het
gelijkheidsbeginsel, de richtlijn en de Wm, de uitgangspunten en de
ratio van het systeem van emissiehandel en het motiveringsbeginsel. Ten
onrechte wordt geen rekening gehouden met schone technologie en met de
bijzondere omstandigheden bij Kollo (geen belangenafweging). Verder
stelt Kollo dat het ontwerpbesluit het nemen van milieuvriendelijke en
energiebesparende maatregelen ontmoedigt. Tenslotte stelt Kollo dat de
berekening, na een hernieuwde belangenafweging, aangepast moet worden.

Bij de beoordeling is de feitelijke situatie het uitgangspunt. Bij Kollo
komt de CO2 uit de WKC. Kollo maakt gebruik van een
energie-terugwinningscentrale (ETC). De ETC is een
energiewinningsinstallatie, en dus een energieconversie-eenheid, met een
vermogen van meer dan 20 MWth. Een energieconversie-eenheid is een
verbrandingseenheid met het primair doel om brandstoffen om te zetten in
de secundaire energiedragers elektriciteit, stoom en/of warm water. In
dit geval voldoet de ETC aan deze formulering, waardoor de inrichting
overeenkomstig het NAP-II en het Besluit handel in emissierechten onder
het systeem van emissiehandel valt. 

Energieconversie-eenheden krijgen volgens het NAP-II hun toewijzing op
basis van een vast rendement. Bedrijfsspecifieke rendementen kunnen niet
worden gebruikt. Wel kan conform het NAP-II toegewezen worden op
inputgegevens in plaats van outputgegevens. 

Verder geldt ten aanzien van de gestelde milieuvriendelijke en
energiebesparende maatregelen, dat de CO2-emissiehandel er nu juist voor
bedoeld is om de prijs van extra CO2-uitstoot mee te nemen bij
investeringsbeslissingen. 

Tenslotte geldt dat bedrijven zelf kunnen kiezen voor wijze van reductie
(verlaging productie of energie-efficiency) of het kopen van rechten. 

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Kuwait Petroleum Europoort 232-020

Algemene zienswijzen: Basisjaren en bijzondere omstandigheden.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

a. Kuwait is het oneens met de toegepaste BĂštafactor.

Zie voor toelichting bijlage 3.

b. Kuwait stelt dat sprake zal zijn van extra CO2-emissies door
verdringing van waterstof als brandstof als gevolg van een
milieumaatregel die dieper ontzwavelen vereist. Het NTB-II zou hier ten
onrechte niet in voorzien. 

Verdergaande ontzwaveling zal leiden tot hogere CO2-procesemissies bij
ongewijzigde bedrijfsvoering. Het is echter nog onduidelijk of
verplichting om brandstoffen voor de scheepvaart verder te ontzwavelen
voor 2012 al tot een hoger energiegebruik zal leiden. Het zwaartepunt
van de ontzwavelingsmaatregel ligt pas na 2012. De eis voor 2012 is
relatief ruim gezien de huidige gemiddeld gebruikte hoeveelheid zwavel.


De keuze voor de te ontzwavelen brandstoffen is verder aan het bedrijf.
Het is evenzeer aan het bedrijf om al dan niet te kiezen voor waterstof
als brandstof. Indien het bedrijf het gebruik van minder
CO2-producerende brandstoffen voorzet, zal het bedrijf ook minder
rechten nodig hebben om de eigen CO2-emissies af te dekken. Het NAP-II
voorziet overigens niet in extra toewijzing voor milieumaatregelen of
voor productwijzigingen. Met de mogelijkheid om een keuze te maken van
drie uit vijf jaren is een voorziening getroffen voor
marktomstandigheden, groot onderhoud, etc. (NAP-II, p. 39).

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Kwekerij Graafsebos/ Klotterkui 011-125

Kwekerij Graafsebos Klotterkui heeft wel een emissievergunning
aangevraagd, maar heeft geen emissierechten toegewezen gekregen. 

Kwekerij Graafsebos/Klotterkui heeft een verzoek om toewijzing als
nieuwkomer ingediend. Het verzoek om toewijzing als nieuwkomer is in
behandeling. Het verzoek wordt beoordeeld conform de regels van
nieuwkomers (p. 52 e.v. NAP-II). Uiterlijk 31 december 2008 wordt de
beschikking omtrent het verzoek genomen. In het NTB-II wordt alleen
toegewezen voor de bestaande inrichtingen, nieuwkomers en uitbreidingen
die tot en met 31 december 2006 in werking zijn gesteld (p. 15 en 51
NAP-II).

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Kwekerij Minida 011-610

Kwekerij Minida stelt dat het bedrijf ten onrechte niet zou zijn
opgenomen in het ontwerp-NTB-II. Het bedrijf heeft namelijk meer dan 20
MWth opgesteld vermogen. Het bedrijf heeft in 2007 een verzoek om
toewijzing als nieuwkomer ingediend.

Kwekerij Minida heeft per 1 december 2007 twee WKC’s in gebruik
genomen waardoor het geĂŻnstalleerd vermogen groter is geworden dan 20
MWth. Het verzoek om toewijzing als nieuwkomer is in behandeling. Het
verzoek wordt beoordeeld conform de regels van nieuwkomers (p. 52 e.v.
NAP-II). Uiterlijk 31 december 2008 wordt de beschikking omtrent het
verzoek genomen. In het NTB-II wordt alleen toegewezen voor de bestaande
inrichtingen, nieuwkomers en uitbreidingen die tot en met 31 december
2006 in werking zijn gesteld (p. 15 en 51 NAP-II).

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Kwekerij T. Varenschut/Landbouwbedrijf Van Gog 011-126

Kwekerij T. Varenschut/Landbouwbedrijf Van Gog heeft wel een
emissievergunning aangevraagd, maar heeft geen emissierechten toegewezen
gekregen.

Kwekerij T. Varenschut/Landbouwbedrijf Van Gog heeft een verzoek om
toewijzing als nieuwkomer ingediend. Het verzoek om toewijzing als
nieuwkomer is in behandeling. Het verzoek wordt beoordeeld conform de
regels van nieuwkomers (p. 52 e.v. NAP-II). Uiterlijk 31 december 2008
wordt de beschikking omtrent het verzoek genomen. In het NTB-II wordt
alleen toegewezen voor de bestaande inrichtingen, nieuwkomers en
uitbreidingen die tot en met 31 december 2006 in werking zijn gesteld
(p. 15 en 51 NAP-II).

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Nuon (algemeen)

Algemene zienswijzen: Vertraging en timing NTB-II, Depots,
Kolenconvenant, Windfall profits korting, Rechten uit JI of CDM. 

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

Het is volgens Nuon onduidelijk hoe de opbrengst ten goede zal komen aan
de kleinverbruiker. 

In Kamerstuk II 2005-2006, 28 240, nr. 52 is gemeld hoe de opbrengst ten
goede zal komen aan de kleinverbruiker. De opbrengst van de veiling van
emissierechten wordt gebruikt om te voorzien in de middelen die nodig
zijn als gevolg van het afschaffen van het MEP afnemerstarief (€ 52,-
per jaar aansluiting) met ingang van 1 januari 2007.

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

a. Nuon – Locatie Hemweg 400-430

Het kolenconvenant zou niet van toepassing behoren te zijn op Nuon
locatie Hemweg, omdat er geen vergunning is voor het bijstoken van
biomassa en omdat MEP-subsidie ontbreekt.

Nuon ziet af van een ten gunste van haar verkregen uitspraak van de
Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State tijdens NAP-I. De Raad heeft
destijds bepaald dat het aardgas, gestookt in Hemweg, gelijk moest
worden behandeld als het aardgas dat verstookt wordt in de Centrale
Buggenum ten dienste van de kolenvergassing. Nu Nuon afziet van deze
regeling, betekent dit dat de compensatie op nul wordt gezet en dat de
aftrek wordt overgeheveld en gemiddeld over de andere inrichtingen
binnen het concern, voor zover deze als deelnemer aan het kolenconvenant
kunnen worden aangemerkt.

De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het NTB-II. 

b. Nuon – Locatie Lage Weide 400-467

Ten onrechte wordt de windfall profits korting toegepast. De
energie-efficiency is veel lager dan 100% en bij de betreffende
inrichting is geen sprake van overallocatie.

In de betreffende alinea over windfall profits op pagina 48 van het
NAP-II is vermeld dat de windfall profits korting een beperkte korting
is die verband houdt met het doorberekenen van de prijs van een
broeikasgasemissierecht in de prijs voor elektriciteit voor de
eindgebruikers. Ondanks dat de emissierechten door de overheid gratis
worden toegewezen. De windfall profits korting, en de berekening ervan,
hebben dus geen relatie met de wijze waarop de elektriciteit wordt
opgewekt of met het rendement waarmee de inrichting de productie van
elektriciteit en warmte realiseert. 

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

c. Nuon – Emmtec Services 400-540

Nuon stelt dat uitbreidingen die tussen 1 januari 2006 en 1 januari 2007
hebben plaatsgevonden vallen tussen het wal en schip vallen, omdat deze
niet worden meegenomen in de toewijzingberekening.

In hoofdstuk 3.5 van het NAP-II (p. 51) staat dat nieuwe inrichtingen of
uitbreidingen die vóór 1 januari 2007 in werking zijn gesteld, als
bestaande inrichtingen worden aangemerkt. Alleen als er sprake is van
een zeer afwijkend beeld in vergelijking met de gekozen basisjaren, dan
zijn de regels en criteria voor nieuwkomers van toepassing. De situatie
bij Nuon voldoet niet aan de eisen van de regeling voor nieuwkomers,
omdat de uitbreiding niet boven de drempelwaarden uitkomt. Dit wordt
niet anders indien de uitbreidingen onderdeel zijn van een groter geheel
dat pas na 1 januari 2007 boven de drempelwaarde uitkomt. In het NTB-II
kan niet worden toegewezen voor uitbreidingen die nog niet in werking
zijn. De betreffende regels van het NAP-II beogen overallocatie te
voorkomen.

ORCEM 265-050

De zienswijze richt zich tegen uitsluiting van ORCEM van emissiehandel.
Hierdoor worden concurrenten, die fossiele brandstoffen gebruiken,
onrechtmatig bevoordeeld.

In het NTB-II kan alleen worden toegewezen voor inrichtingen met
emissies die onder het systeem van emissiehandel vallen. De installaties
van ORCEM behoren niet tot een aangewezen sector. Het betreffende
criterium luidt: "installaties, voorzover het draaiovens betreft, voor
de vervaardiging van cementklinkers
"). ORCEM maalt echter
hoogovengranulaat. Verder is er geen sprake van een
verbrandingsinstallaties met een totaal geĂŻnstalleerd vermogen van meer
dan 20 MWth. Het bedrijf ORCEM valt dus niet onder emissiehandel. Er
zijn andere cementfabrieken die dezelfde grondstof gebruiken om
hetzelfde eindproduct te maken. Ook die vallen dan buiten het systeem
van emissiehandel. Indien ORCEM onder de emissiehandel zou worden
gebracht, zou wellicht onrechtmatige bevoordeling ten opzichte van
andere cementfabrieken kunnen ontstaan.

Ten slotte zou het feit dat hoogovengranulaat een "groene grondstof" is,
door het bedrijf te gelde gemaakt kunnen worden bij zijn afnemers.
Immers, die zouden minder emissierechten nodig hebben, deze rechten
kunnen verkopen en daardoor een hogere prijs bieden voor de grondstof.

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Plantenkwekwerij Van de Lugt 011-810

Van de Lugt stelt dat het ten onrechte geen windfall profits bijdrage
krijgt. Het bedrijf is een voortzetting van een oude elders gevestigde
kweker. De energiegegevens van die oude vestiging zouden ook moeten
meetellen. In dat geval zou het bedrijf netto inkoper van elektriciteit
zijn.

In het NTB-II wordt alleen toegewezen op basis van de historische
emissies van de betreffende inrichting zelf. Er is sprake van een
volledig nieuwe inrichting. Gegevens van een oude vestiging zijn hierop
niet van toepassing. Gegevens van de oude inrichting zouden tot een te
hoge berekening kunnen leiden voor de nieuwe inrichting. De nieuwe
vestiging levert netto elektriciteit buiten de inrichting. Het bedrijf
heeft dus terecht geen bijdrage uit de herverdeling van de windfall
profits gekregen.

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Rijnmond Energie 400-490

Algemene zienswijzen: Windfall profits korting.

De beantwoording van deze zienswijze heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

In de procedure voor het NAP-II bleken de door Rijnmond Energie
opgegeven verwachte uitbreidingen voor 2006 te hoog ingeschat in relatie
tot de emissiecijfers die het bedrijf aan de NEa heeft gerapporteerd. In
het ontwerp-NTB-II was de uitbreiding voor 2006 niet meegenomen, terwijl
an Rijnmond Energie de toezegging was gedaan dat ook nog toewijzing
plaats zou vinden voor de naar beneden bij te stellen emissies voor de
uitbreidingen voor 2006. Deze emissies voor de uitbreidingen zijn nu in
de berekening meegenomen 

Het voorgaande heeft geleid tot ambtelijke aanpassing van het NTB-II. 

Rockwool 262-200

Algemene zienswijzen: Groeifactor, Depots.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

Rockwool stelt dat de toewijzing mogelijk te laag uitvalt, doordat de
voor de berekening gehanteerde verbrandingswaarden en emissiefactoren
zouden kunnen afwijken van de waarden en factoren die bij de monitoring
worden gebruikt. 

Bij het hanteren van emissiefactoren voor aardgas is het uitgangspunt
dat dit bij de toewijzing en bij de monitoring op overeenkomstige wijze
gebeurt (p. 40 NAP-II). Voor de bepaling van de aardgasfactor is uit
oogpunt van administratieve lastenverlichting besloten dat inrichtingen
kunnen kiezen tussen monitoren met een standaardfactor en monitoren met
de werkelijke waarde. Rockwool heeft zich aangemeld voor toepassing van
de standaardfactor. In dat geval wordt bij de toewijzing de standaard
emissiefactor voor aardgas gehanteerd van 56,8 kg/GJ. Voor de monitoring
bepaalt de Regeling monitoring handel in emissierechten de hoogte van de
emissiefactor (artikel 8). De jaarlijkse emissiefactor wordt telkens aan
het begin van het kalenderjaar vastgesteld over de voorgaande periode
november tot en met oktober. In januari 2008 is zodoende de
emissiefactor gepubliceerd voor de emissieverslag over 2008 (56,7
kg/GJ). Deze factor is berekend over de periode november 2006 tot en met
oktober 2007. De hoogte van deze factor komt dus dicht in de buurt van
de emissiefactor die is gebruikt bij de toewijzing. 

Voor de overige brandstoffen heeft Rockwool zelf emissiefactoren
opgegeven.

Sabic Innovative Plastics 241-200

De uitbreidingen van de WKC's in 2004 en 2005 zijn niet meer meegenomen
in de toewijzing. Ten onrechte zijn de drempelwaarden uit hoofdstuk 4
van het NAP-II voor nieuwkomers gehanteerd, terwijl het hier om
uitbreidingen gaat.

In de eerste alinea van pagina 43 van het NAP-II, staan de criteria die
gelden voor toewijzing met betrekking tot 'uitbreidingen'. Vanaf deze
pagina wordt verwezen naar hoofdstuk 4. In paragraaf 2 op pagina 53, is
de drempelwaarde voor een extra toewijzing voor een uitbreiding vermeld
als een toename van 50 kt/jr CO2 (equivalent) of minimaal 10% toename
van de emissies. Door het gebruik van zowel een relatief als een
absoluut criterium, wordt rekening gehouden met de situatie bij zowel
kleinere als  grotere inrichtingen. De uitbreiding die door Sabic
Innovative Plastics is opgegeven, en volgens het NAP-II is berekend,
valt duidelijk lager uit. De uitbreiding overstijgt geen van beide
drempelwaarden en wordt daarom niet meegenomen in de toewijzing. 

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Shell Nederland Chemie, locatie Moerdijk 241-290

Shell meldt een correctie in de opgave van een aantal gegevens over de
historische emissies met lagere waarden dan in het ontwerp-NTB-II,
waardoor de toewijzing ook iets lager uitvalt.

De gemelde nieuwe gegevens zijn gegrond bevonden overeenkomstig
paragraaf 3.3 van het NAP-II (p. 37-38). Voor de toewijzing van de
emissierechten is het belangrijk dat de correcte gegevens gehanteerd
worden, om een zo rechtvaardig mogelijke toewijzing te krijgen. Om deze
reden is de wijziging doorgevoerd.

De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het NTB-II. 

Smurfit Kappa Roermond Papier 211-110	

Het bedrijf verzoekt om de berekening te herzien door een correctie aan
te brengen op de toegepaste emissiefactoren.

Voor de individuele eenheden van Smurfit Kappa Roermond zijn geen
afzonderlijke gespecificeerde productiegegevens en verbruiken bekend. Er
is geen opgave gedaan van de stoomproductie/condensaatretour van de
biogasinstallatie in de betreffende keuzejaren. Indien de verschillen
relatief klein zijn (binnen een marge van 5% voor een inrichting van de
omvang van Smurfit Kappa Roermond), kan een berekening over het geheel
gelden als een berekening per eenheid. Op deze wijze was de toewijzing
in het ontwerp NTB-II uitgevoerd.

De gevraagde wijziging betreft een meer gespecificeerde berekening in
overeenstemming met het NAP-II. Dit brengt mee dat voor
elektriciteitproductie de emissiefactor van gas wordt gebruikt. Wel moet
dan ook voor de opgewekte warmte een andere emissiefactor berekend
worden, namelijk de gemiddelde emissiefactor van de voor warmte
gebruikte gassen. Voor de toewijzing van de emissierechten is het
belangrijk dat de correcte gegevens gehanteerd worden, om een zo
rechtvaardig mogelijke toewijzing te krijgen. Om deze reden is de
wijziging doorgevoerd.

De ingebrachte zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het NTB-II. 

Steenfabriek Engels Oeffelt 264-030

Algemene zienswijzen: Basisjaren en bijzondere omstandigheden.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

In de periode 1996-1999 is de steenfabriek volledig vernieuwd en
uitgebreid, waardoor het bedrijf voldoet aan de laatste stand der
techniek. Door afbouw van voorraden en de bouwmalaise heeft het bedrijf
in alle vijf de basisjaren niet op de volledige productie capaciteit
kunnen draaien. De zienswijze richt zich tegen het feit dat de
aangevraagde uitbreidingsemissie (als gevolg van toenemende productie)
niet is gehonoreerd.

In het NAP-II p. 52 staat dat er sprake moet zijn van een fysieke
uitbreiding of fysieke nieuwbouw van een productie-eenheid waarvoor een
aanpassing van de milieuvergunning of een melding noodzakelijk is.
Hiermee wordt voorkomen dat productiegroei zonder fysieke uitbreiding of
fysieke nieuwbouw van een productie-eenheid binnen een bestaande
inrichting als uitbreiding kan worden gezien

In casu is in de jaren 2002-2005 geen sprake van fysieke uitbreiding,
maar alleen een groei van de productie zonder fysieke uitbreiding.
Tevens is door de keuze van drie basisjaren uit de reeks van vijf jaren
al rekening gehouden met bijzondere omstandigheden van individuele
inrichtingen (p. 17 NAP-II).

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Steenfabriek Hedikhuizen 264-340

Het bedrijf heeft een oude fabriek afgebroken en een nieuwe gebouwd op
hetzelfde terrein. Het bedrijf heeft hiervoor een verzoek om toewijzing
als nieuwkomer ingediend. In het ontwerpbesluit ziet het bedrijf de
uitbreiding niet terug.

In casu gaat het om een nieuwkomer (p. 19/52 NAP-II). De
nieuwkomersaanvraag is in behandeling genomen. Hierbij wordt de nieuwe
fabriek beschouwd als een uitbreiding op de oude fabriek. Het verzoek
wordt beoordeeld conform de regels van nieuwkomers (p. 52 e.v. NAP-II).
Uiterlijk 31 december 2008 wordt de beschikking omtrent het verzoek
genomen. In het NTB-II wordt alleen toegewezen voor de bestaande
inrichtingen, nieuwkomers en uitbreidingen die tot en met 31 december
2006 in werking zijn gesteld (p. 15 en 51 NAP-II).

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Universiteit Utrecht 803-010

Universiteit van Utrecht richt zich tegen de mogelijke verlaging van de
toewijzing als gevolg van het honoreren van andere zienswijzen.

De toewijzing voor de Universiteit Utrecht in het NTB-II is gewijzigd
ten opzichte van het ontwerp-NTB-II. Een aantal zienswijzen van andere
bedrijven is namelijk gegrond verklaard. Hierdoor is de toewijzing voor
een aantal bedrijven aangepast, wat geleidt heeft tot een aanpassing van
de C-factor. Deze wijziging volgt uit het NAP-II (p. 49-50). De C-factor
is inherent aan het systeem en zorgt ervoor dat de totale toewijzing
onder het plafond past.

Het NTB-II is conform het bovenstaande aangepast ondanks de ingebrachte
zienswijze. 

Van Gog Asten 011-590

Van Gog Asten vindt dat de toewijzing ten onrechte op input berekend zou
zijn. Daarnaast is er geen rekening gehouden met de uitbreiding in 2007.


De in september aangeleverde gegevens omtrent de geleverde warmte en
elektriciteit (output) zijn beoordeeld, maar niet geheel juist bevonden
conform paragraaf 3.3 van het NAP-II (p. 37-38). Van Gog Asten is de
mogelijkheid geboden om alsnog nadere gegevens te verstrekken. Het
bedrijf heeft deze gegevens niet tijdig aangeleverd. Daarom is conform
het NAP-II op input toegewezen. 

De uitbreiding van Van Gog Asten eind 2007 is niet meegenomen in het
NTB-II, omdat dit de procedure voor nieuwkomers moet doorlopen. Daarvoor
is thans een verzoek om toewijzing als nieuwkomer ontvangen. Het verzoek
om toewijzing als nieuwkomer is in behandeling. Het verzoek wordt
beoordeeld conform de regels van nieuwkomers (p. 52 e.v. NAP-II).
Uiterlijk 31 december 2008 wordt de beschikking omtrent het verzoek
genomen. In het NTB-II wordt alleen toegewezen voor de bestaande
inrichtingen, nieuwkomers en uitbreidingen die tot en met 31 december
2006 in werking zijn gesteld (p. 15 en 51 NAP-II).

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Wienerberger Steenfabriek Poriso 264-050

Algemene zienswijzen: Basisjaren en bijzondere omstandigheden.

De beantwoording van deze zienswijzen heeft in paragraaf 5
plaatsgevonden.

In het verleden is een capaciteitsuitbreiding stapsgewijs uitgevoerd.
Hierbij is de produktiecapaciteit met minder dan 10% uitgebreid. Echter,
de emissies zijn met meer dan 10% gestegen. Daarom wordt verzocht de
periode 2002-2005 alsnog toe te wijzen door uit te gaan van twee
basisjaren of door toepassing van uitbreidingsregels.

Voor stijgende emissies als gevolg van een fysieke uitbreiding is
toewijzing mogelijk. De ontstane emissieverhoging is bij Poriso niet het
gevolg van produktiecapaciteitverhoging van 10%. De situatie bij Poriso
voldoet niet aan de eisen van de regeling voor nieuwkomers, omdat de
uitbreiding niet boven de drempelwaarde van 10% uitkomt. De capaciteit
was begin 2002 reeds op het betreffende niveau. De stijging van de
emissies is het gevolg van een ander gebruik van grond- en brandstoffen.
Met de mogelijkheid om een keuze te maken van drie uit vijf jaren is een
voorziening getroffen voor marktomstandigheden, groot onderhoud etc.

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Wintershall Kotter K18 111-040

a. Wintershall Kotter K18 meent dat de toewijzing ten onrechte zou zijn
berekend op input. Berekening energieconversie. 

In de bijlage van de brief van 16 juni 2006 (punt 5) wordt reeds
aangekondigd dat er bij bedrijven die geen outputgegevens voor
energieconversie aanleveren (w.o. Wintershall Kotter K18), een
aanpassing kan gaan plaatsvinden in de berekening. In het NAP-II (p. 41)
is bepaald dat indien geen historische outputcijfers voorhanden zijn,
wordt uitgegaan van inputcijfers, waarbij een reductiefactor van 0,85
wordt toegepast op de uitkomst. Het verschil tussen het aantal rechten
in de bijlage bij het NAP-II (35,396 kton) en in het NTB-II (41,642
kton) is precies de factor 0,85.

b. Het verschil tussen de correctiefactor in het NTB-II en het NAP-II
wordt niet toegelicht. 

De berekeningen voor het NAP-II zijn telkens voorlopig en indicatief van
aard geweest. Dit is ook toegelicht in de begeleidende brieven bij het
NAP-II. De belangrijkste reden voor de daling van de correctiefactor is
gelegen in het feit dat na de beschikking van de Commissie de totale
emissieruimte voor deelnemers aan emissiehandel is verlaagd met circa 5%
(p. 31 NAP-II). Verder zijn als gevolg van nadere verificatie de
emissiecijfers van een aantal bedrijven nog gewijzigd, waardoor de
C-factor is gewijzigd.

De ingebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

Yara Sluiskil 246-050

Er zou ten onrechte geen rekening gehouden met verbrandingsemissies van
het ammoniakproces.

In het NTB-II kan alleen worden toegewezen voor emissies die onder het
systeem van emissiehandel vallen. Ammoniakproductie valt overeenkomstig
het NAP-II en het Besluit handel in emissierechten niet onder het
systeem van emissiehandel. Ook in de “Leidraad voor de reikwijdte van
het systeem van CO2-emissiehandel” van 10 augustus 2006 wordt onder
punt 4.2 gesteld dat ammoniakproductie buiten het systeem valt. 

Gezien het bovenstaande behoeft dit onderdeel van de zienswijze geen
verdere bespreking.

De ingebrachte zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het
NTB-II. 

7. Beroep

Binnen zes weken na de dag waarop het toewijzingsbesluit ter inzage is
gelegd, kunnen belanghebbenden tegen dit besluit beroep instellen bij de
Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500
EA Den Haag. Geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende
aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijzen naar voren
te hebben gebracht tegen het ontwerp van het NTB-II. Beroep kan
uitsluitend worden ingesteld tegen de onderdelen van dit besluit
houdende de toewijzing van broeikasgasemissierechten aan afzonderlijke
inrichtingen (artikel 20.2, eerste lid, onder e, Wm). 

8. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Het totale aantal toe te wijzen broeikasgasemissierechten, vermeld in
artikel 2, wordt verkregen door optelling van:

het aantal toe te wijzen broeikasgasemissierechten voor alle
inrichtingen genoemd in bijlage 1 bij het besluit (77,18 miljoen per
kalenderjaar, 385,92 voor de planperiode 2008-2012);

het gedeelte in het emissierechtendepot, bedoeld in artikel 5 (afgerond
6,37 miljoen per kalenderjaar, 31,83 miljoen voor de planperiode
2008-2012).

Het totale aantal is bepaald in deel II in paragraaf 2.3 en 2.4 van het
NAP-II. Het totale aantal broeikasgasemissierechten is iets verlaagd ten
opzichte van het NAP-II en het ontwerp-NTB-II. Het totaal is namelijk
aangepast aan de wijzigingen van het aantal inrichtingen in het NTB-II
ten opzichte van het NAP-II. Dit is gebeurd met inachtneming van het
NAP-II, de EG-verordening register handel in broeikasgasemissierechten
en de brief van de Commissie van 5 november 2007. Als een inrichting die
op de lijst stond van het NAP-II niet wordt opgenomen in het NTB-II moet
het totale aantal verlaagd worden met de rechten die voor die
inrichtingen zouden zijn toegewezen (en omgekeerd). Het plafond van
emissierechten betreft immers enkel de inrichtingen die onder het
systeem van emissiehandel vallen.

Het in 2006 aan de Commissie genotificeerde NAP-II bevatte 304
inrichtingen, terwijl het huidige NTB-II er 341 bevat. De beoordeling
door de Commissie van het in maart en juli 2008 genotificeerde NAP-II
betreft niet de lijst van individuele toewijzingen voor de inrichtingen,
aangezien er tot aan het nemen van het NTB-II zelf wijzigingen kunnen
ontstaan of verbeteringen in de gegevens mogelijk zijn. 

 

Naast dit aantal toe te wijzen rechten, wordt een deel van de rechten
geveild (gemiddeld 3,2 miljoen per kalenderjaar, 16 miljoen voor de
planperiode 2008-2012).

Artikelen 3 en 4

Deze artikelen verwijzen naar bijlage 1 waarin het aantal voor de
planperiode 2008-2012 aan een inrichting toegewezen
broeikasgasemissierechten is opgenomen. In de vierde kolom is het
afgeronde aantal opgenomen dat voor een inrichting per kalenderjaar
verleend zal worden. Het aantal dat degene die een inrichting drijft
toegewezen krijgt voor de planperiode wordt gedeeld door vijf. Indien
daarna een broeikasgasemissierecht resteert, wordt dit toegewezen voor
het eerste kalenderjaar. In het geval een tweede broeikasgasemissierecht
resteert, wordt dit toegewezen voor het tweede kalenderjaar. In het
geval een derde broeikasgasemissierecht resteert, wordt dit toegewezen
voor het derde kalenderjaar. In het geval een vierde
broeikasgasemissierecht resteert, wordt dit toegewezen voor het vierde
kalenderjaar. De rechten worden toegewezen aan degene die de feitelijke
zeggenschap heeft over de hele inrichting, zijnde de drijver van de
inrichting. Dit is de (beoogde) houder van de emissievergunning. 

Artikel vier is uitsluitend van toepassing op de inrichtingen die
opgenomen zijn in de bij dit besluit behorende bijlage 1 als bedoeld in
artikel 16.25, tweede lid, onder a en b Wm. Voor de
salpeterzuurindustrie geldt wat in artikel 5 is bepaald. Ten opzichte
van het ontwerp NTB-II is Ă©Ă©n bedrijf ambtshalve toegevoegd aan
bijlage 1 (NXP Semiconductors Netherlands te Nijmegen, 315-022).

In de wet is een broeikasgasemissierecht gedefinieerd als (kort gezegd)
een recht om een emissie van Ă©Ă©n ton kooldioxide-equivalent te
veroorzaken (artikel 1.1 Wm). Bijlage 1 geeft de aantallen weer in
kilotonnen (kton). 

Artikel 5 

Het gedeelte van deze bepaling is bedoeld voor zogenaamde nieuwkomers
(artikel 16.25, tweede lid, onder a, Wm) en voor het honoreren van
beroepen die worden ingesteld tegen het NTB-II (onder b). Het gedeelte,
vermeld in artikel 5, wordt verkregen door optelling van:

een eerste gedeelte dat in deel II in paragraaf 2.3 van het NAP-II is
aangeduid als 6,4 miljoen per kalenderjaar voor beroepen en nieuwkomers,
en 

het gedeelte voor salpeterzuurindustrie. 

Voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten aan de
salpeterzuurindustrie geldt dat de toewijzingsbeschikkingen voor deze
nieuwkomers pas definitief kunnen worden vastgesteld zodra de Commissie
een beslissing heeft genomen over op het opt-in verzoek dat door
Nederland is ingediend.

Het gedeelte vastgesteld in artikel 5 is overigens niet opgesplitst in
delen voor elk kalenderjaar binnen een planperiode, maar is vanaf het
begin van die periode volledig beschikbaar voor toewijzing voor
inrichtingen waarvoor het gedeelte is bedoeld. Van het totale gedeelte,
bedoeld in artikel 5, kan echter slechts een beperkt omschreven deel
gebruikt worden voor het honoreren van beroepen.

Het gaat in het eerste lid om inrichtingen die vanaf 1 januari 2007
feitelijk in werking zullen zijn gesteld. Dit betekent dat ‘vergeten
bedrijven’ die zich pas melden na vaststelling van het NTB-II geen
recht hebben op een toewijzing als nieuwkomer. 

Artikel 6

Naast de onderhavige algemene toelichting geven bijlage 2 en 3 een
specifieke toelichting voor elke betrokken inrichting. Deze bijlagen
zijn vertrouwelijk van aard. Bijlage 2 geeft de precieze gegevens weer
op basis waarvan wordt toegewezen. Bijlage 3 bevat de berekening zelf.

Bijlage 1 bij artikelen 3 en 4 van het nationaal toewijzingsbesluit
broeikasgasemissierechten 2008-2012

Bedrijfs-

nummer	Bedrijfsnaam	Plaats	Toewijzing per jaar 

in kton	Toewijzing per 5 jaar in kton

011-010	Zuurbier & Co Rozenkwekerijen BV	Heerhugowaard	18,019	90,096

011-031	Gebroeders Gresnigt Holding BV (Seasun West)	Kapelle	42,066
210,329

011-032	Seasun Epsilon BV (Seasun Oost)	Kapelle	19,807	99,034

011-050	Wijnen Paprika`s BV	Egchel	14,530	72,648

011-060	Firma Oussoren	Zevenhuizen	13,275	66,375

011-070	Van Dijk Bedrijven Holding BV	Harmelen	13,016	65,080

011-080	Hollandplant BV	Bergschenhoek	5,026	25,128

011-090	Prominent Groeneweg BV	‘s-Gravenzande	13,267	66,336

011-100	Firma A.J.C.M. van Vliet en Zn	Kwintsheul	7,114	35,572

011-110	Firma A.P. Overgaag en Zn	De Lier	9,470	47,350

011-130	Gebroeders Van der Voort VOF	ÂŽs-Gravenzande	8,559	42,795

011-150	Agro Care	Maasdijk	14,248	71,240

011-160	Marjoland	Waddinxveen	29,628	148,140

011-190	Kwekerij L.W. v.d. Houwen	Steenbergen	20,508	102,540

011-240	Firma H.G.L. Zwinkels & Zn	‘s-Gravenzande	14,426	72,131

011-250	Dekker Chrysanten BV	Hensbroek	13,716	68,582

011-260	Kwekerij de Kabel	De Lier	14,757	73,783

011-280	Kwekerij Rozenhof Moerkapelle BV	Zevenhuizen	13,328	66,641

011-290	Lans Bathpolderdwarsweg Nieuwe Dwarsweg	Rilland	20,596	102,982

011-300	Lans Burgerweg	De Lier	19,478	97,388

011-310	Lans Herenwerf	Maasland	13,222	66,111

011-320	Gebroeders Duijvestijn	Pijnacker	13,032	65,162

011-330	Gebroeders L. & J. Voskamp BV	De Lier	22,440	112,201

011-340	G. J. van Ruijven	Tinte	9,237	46,186

011-350	J.A.M. van Marrewijk	Vierpolders	15,211	76,055

011-355	Tomatenkwekerij Jan van Marrewijk	Delfgauw	11,893	59,464

011-360	P.N. Hoogerbrugge	Lepelstraat	14,855	74,275

011-370	4Evergreen	Steenbergen	24,346	121,729

011-410	Firma J.W. Knoppert & Zn	‘s-Gravenzande	6,610	33,051

011-420	Firma G.J.A. van Adrichem	Steenbergen	12,697	63,483

011-460	Nico Kiep Beheer BV	Nieuwaal	9,530	47,650

011-550	Kwekerij Peter Hoogerbrugge BV	De Lier	7,829	39,146

011-580	J.A. Groenewegen	De Lier	14,213	71,065

011-590	Van Gog Asten BV	Heusden, Gemeente Asten	13,248	66,240

011-600	Beekenkamp Plants BV	Maasdijk	6,427	32,133

011-620	Piet Schreurs Holding BV	De Kwakel	10,675	53,375

011-640	Polman BV	Erica	12,699	63,494

011-690	Kwekerij Harting Vollebregt B.V.	De  Lier	32,025	160,124

011-700	Plantenkwekerij  P. van Geest Maasland BV	Maasland	4,802	24,012

011-710	KBB Holland	Steenbergen	8,442	42,210

011-720	Green O5 BV	Bergschenhoek	7,493	37,464

011-740	MTS Harry Wubben Chrysanthen	Nootdorp	6,257	31,286

011-760	Jansen Hoeven BV	Hoeven	10,031	50,156

011-770	C.G. van Winden BV	Zevenhuizen	12,548	62,741

011-790	Stichting Beheer Cluster Bergschenhoek	Bergschenhoek	10,715
53,575

011-810	Plantenkwekerij Van der Lugt VOF	Bleiswijk	9,784	48,922

011-820	Firma A. de Bruyn en Zn	De Lier	19,413	97,067

011-830	Fa. P.C.M. van Vliet en Zn.	Rilland	23,582	117,909

011-835	Firma P.C.M. van Vliet en Zn	Maasdijk	16,891	84,457

011-840	Firma Gebroeders Zwinkels	Zevenhuizen	13,726	68,631

011-850	VOF De Driemaster	Someren	8,837	44,184

011-860	Red Star Trading	Tinte	8,635	43,177

011-870	A.C. Hartman BV	Sexbierum	22,390	111,950

011-880	Kwekerij de Hoge Akkers BV	Someren	9,953	49,767

011-890	Plantenkwekerij Leo Ammerlaan BV	Bleiswijk	9,897	49,486

011-941	Royal Pride Holland BV	Middenmeer	40,418	202,089

011-950	Schenkenveld Beheer BV	Den Hoorn	12,721	63,606

011-996	Firma Gebroeders Ammerlaan	De Lier	8,707	43,537

111-040	Wintershall Noordzee BV, lokatie Kotter K18	Den Haag	32,139
160,696

111-099	Gasunie LNG Maasvlakte	Maasvlakte	1,375	6,877

111-140	NAM, lokatie Emmen GZI	Assen	58,965	294,826

111-190	NAM, lokatie F03-FB-1	Assen	79,842	399,209

111-300	Petro-Canada, lokatie F2-A-Hanze	Den Haag	34,942	174,711

111-302	Petro Canada, lokatie P11-B-De Ruyter	Den Haag	65,913	329,565

111-340	GDF Production Nederland BV, lokatie K12-B	Off shore	10,803
54,015

111-390	locatie Q1 Hoorn	Voorburg	15,509	77,547

154-010	ADM Europoort BV	Europoort	278,007	1.390,033

154-015	ADM Cocoa	Koog aan de Zaan	37,694	188,472

154-020	Cargill Multiseed Amsterdam	Amsterdeam	32,392	161,958

154-030	Loders Croklaan BV	Wormerveer	30,086	150,429

154-050	UNIMILLS BV	Zwijndrecht	51,444	257,222

155-010	Friesland Foods Domo te Borculo	Borculo	83,230	416,149

155-020	Friesland Foods te Beilen	Beilen	45,593	227,964

155-030	DMV International BV	Veghel	134,797	673,984

155-040	DOC Kaas Hoogeveen (Locatie Zuivelpark)	Hoogeveen	31,761	158,806

155-050	Friesland Foods te Dronrijp	Dronrijp	9,821	49,106

155-070	Friesland Foods te Workum	Workum	15,225	76,124

155-080	Friesland Foods te Lochem	Lochem	22,564	112,819

155-090	Friesland Foods te Bedum	Bedum	17,419	87,093

155-100	Friesland Foods te Leeuwarden	Leeuwarden	67,952	339,760

155-120	Promelca BV	Gorinchem	17,792	88,958

155-160	Friesland Foods Kievit	Meppel	14,580	72,899

156-010	Tate & Lyle Netherlands BV	Koog aan de Zaan	73,040	365,200

156-020	AVEBE U.A. locatie Veendam	Veendam	14,828	74,140

156-030	AVEBE U.A. locatie Foxhol	Foxhol	57,106	285,532

156-040	AVEBE U.A. locatie Gasselternijveen	Gasselternijveen	90,868
454,339

156-050	AVEBE U.A. locatie Ter Apelkanaal	Ter Apelkanaal	175,020	875,098

156-060	Aviko B.V.	Steenderen	66,155	330,773

156-070	Cargill sojafabrieken	Amsterdam	70,793	353,966

156-080	Cargill BV Refined Oils Europe	Rotterdam Botlek	29,968	149,841

156-090	Cerestar Benelux BV	Sas van Gent	201,285	1.006,427

156-100	Cerestar a Cargill BV Company	Bergen op Zoom	61,653	308,263

156-110	Lamb Weston Meijer VOF vestiging Bergen op Zoom	Bergen op Zoom
21,967	109,833

156-130	Aviko BV locatie Lomm	Lomm	17,461	87,303

156-140	FarmFrites BV	Oudenhoorn	41,727	208,633

156-150	WKC Kruiningen	Kruiningen	84,395	421,974

156-155	Lamb weston Meijer VOF vestiging Oosterbierum	Oosterbierum
21,687	108,435

156-160	McCain Foods Holland BV locatie Lewedorp	Lewedorp (Zld)	12,129
60,644

156-180	McCain Foods Holland BV Lelystad	Lelystad	6,999	34,995

156-210	Sensus	Roosendaal	18,066	90,328

156-240	Aviko Rixona BV lokatie Oostrum	Oostrum	26,118	130,589

157-060	Sonac Burgum BV	Sumar	35,307	176,537

157-070	Rendac Son BV	Son	37,690	188,451

158-010	Suiker Unie, Locatie Vierverlaten	Groningen	146,969	734,847

158-020	Suiker Unie, Locatie Breda	Breda	3,106	15,530

158-030	Suiker Unie locatie Dinteloord	Dinteloord	129,157	645,786

158-040	Suiker Unie Locatie Groningen	Groningen	108,833	544,167

158-050	Suiker Unie locatie Puttershoek	Puttershoek	1,160	5,800

159-010	Bavaria NV	Lieshout	55,076	275,378

159-040	De Grolsche Bierbrouwerij Nederland BV	Enschede	15,621	78,106

159-050	Heineken Nederland BV, brouwerij s-Hertogenbosch
‘s-Hertogenbosch	15,016	75,081

159-060	Heineken Nederland BV, brouwerij Zoeterwoude	Zoeterwoude	73,533
367,667

159-080	Koninklijke Nedalco	Bergen op Zoom	33,854	169,272

159-100	Koninklijke Douwe Egberts BV	Joure	8,352	41,760

159-110	Unilever Nederland BV, sourcing Unit Oss	Oss	15,874	79,370

159-120	Masterfoods Veghel BV	Veghel	11,804	59,021

159-122	Masterfoods CV	Oud Beijerland	8,708	43,538

160-010	Philip Morris Holland B.V.	Bergen op Zoom	7,417	37,084

173-010	Vlisco Helmond BV	Helmond	22,113	110,563

173-020	Ten Cate Advanced Textiles BV	Nijverdal	20,356	101,779

173-030	Ten Cate Technical Fabrics BV	Nijverdal	7,390	36,948

211-010	Stora Enso Berghuizer Papierfabriek NV	Wapenveld	252,244
1.261,219

211-020	W.A. Sanders Papierfabriek Coldenhove BV	Eerbeek	13,742	68,711

211-030	Crown Van Gelder NV	Velsen-Noord	147,933	739,665

211-040	Heinzel Paperboard De Eendracht	Appingedam	76,694	383,469

211-050	Georgia-Pacific Nederland BV	Cuijk	19,011	95,054

211-060	Huhtamaki Nederland BV	Franeker	15,359	76,795

211-070	Smurfit Kappa Solid Board B.V.  locatie Oude Pekela KM4	Oude
Pekela	24,515	122,576

211-080	Smurfit Kappa Solid Board B.V.  Locatie Oude Pekela  KM1	Oude
Pekela	14,406	72,030

211-090	Eska Graphic Board B.V. locatie  Hoogezand	Hoogezand	74,341
371,707

211-100	Eska Graphic Board B.V. locatie  Sappemeer	Sappemeer	34,893
174,463

211-110	Smurfit Kappa Roermond Papier BV	Roermond	158,825	794,124

211-120	Smurfit Kappa Solid Board B.V. locatie Coevorden	Coevorden
23,195	115,974

211-130	Smurfit Kappa Solid Board B.V. locatie Nieuweschans	Nieuweschans
38,090	190,448

211-140	Mayer Melnhof Eerbeek BV	Eerbeek	70,733	353,663

211-150	Favini Meerssen BV	Meerssen	17,680	88,401

211-160	Papierfabriek Doetinchem BV	Doetinchem	31,776	158,878

211-170	Favini Apeldoorn BV	Apeldoorn	19,774	98,872

211-180	Norske Skog Parenco BV	Renkum	235,896	1.179,479

211-190	Sappi Maastricht BV	Maastricht	254,902	1.274,509

211-200	Sappi Nijmegen BV	Nijmegen	90,689	453,446

211-220	SCA De Hoop Energie B.V.	Eerbeek	238,913	1.194,563

211-230	Smurfit Kappa Solid Board B.V. locatie Hoogkerk	Groningen	25,002
125,012

211-240	Solidpack B.V.	Loenen(Gld)	11,635	58,174

211-260	Van Houtum Papier BV	Swalmen	24,951	124,753

232-010	Esso Nederland BV afdeling raffinaderij	Botlek-Rotterdam
2.322,403	11.612,017

232-020	Kuwait Petroleum Europoort BV	Europoort-Rotterdam	523,568
2.617,842

232-030	BP Refinery Rotterdam B.V. (Nerefco)	Europoort-Rotterdam
1.956,226	9.781,132

232-040	Shell Nederland Raffinaderij BV	Rotterdam	5.176,642	25.883,211

232-060	Total Raffinaderij Nederland NV	Nieuwdorp	1.501,263	7.506,317

232-070	Koch HC Partnership BV	Europoort-Rotterdam	97,263	486,315

232-080	Vopak Terminal botlek BV	Rotterdam	14,802	74,012

232-090	Koole Tankstorage Pernis BV	Vondelingenplaat-Rotterdam	8,822
44,110

232-100	Vopak Oil Rotterdam	Europoort-Rotterdam	14,561	72,803

241-010	Frisia Zout BV	Harlingen	128,249	641,247

241-040	Air Products Nederland BV, locatie Botlek	Botlek-Rotterdam
366,839	1.834,197

241-060	Akzo Nobel Energy BV	Rotterdam	184,791	923,953

241-070	Akzo Nobel Chemicals	Hengelo	418,634	2.093,170

241-080	Cabot BV	Botlek-Rotterdam	220,899	1.104,493

241-100	Chemelot	Sittard-Geleen	3.246,446	16.232,230

241-110	Sonneborn Refined Products BV	Amsterdam	21,161	105,804

241-120	Dow Benelux BV	Hoek	2.352,826	11.764,130

241-130	DSM Gist	Delft	132,515	662,577

241-135	DSM AGRO	Velsen-Noord	9,979	49,893

241-150	DSM Special Products BV	Rotterdam Botlek	99,389	496,946

241-160	Du Pont de Nemours (Nederland) BV	Dordrecht	211,037	1.055,183

241-170	Eastman Chemical Middelburg BV	Middelburg	22,463	112,313

241-190	ExxonMobil Chemical Holland BV ROP	Europoort-Rotterdam	31,248
156,242

241-200	SABIC Innovative Plastics	Bergen op Zoom	425,433	2.127,163

241-210	INEOS Silicas Netherlands BV	Eijsden	19,685	98,426

241-270	PURAC biochem BV	Gorichem	40,216	201,081

241-290	Shell Nederland Chemie BV Moerdijk	Moerdijk	1.941,389	9.706,946

241-320	Solvay Pharmaceuticals	Weesp	18,840	94,198

241-340	Uniqema Nederland BV	Gouda	51,515	257,575

241-380	WKC AkzoNobel Energie BV	Arnhem	29,886	149,429

241-400	Installaties Cindu Chemicals BV en Nevcin Polymers BV	Uithoorn
14,214	71,071

241-420	Evonik Carbon Black Nederland	Botlek-Rotterdam	142,195	710,976

241-450	Johnson Matthey BV	Maastricht	3,319	16,596

241-490	Quest International	Naarden	9,550	47,752

244-010	NV Organon, locatie Moleneind	Oss	28,390	141,950

244-020	Abbott Laboratories	Zwolle	8,994	44,972

246-010	Albemarle Catalysts BV	Amsterdam	13,371	66,855

246-020	Kollo silicon carbide bv	Farmsum	106,681	533,407

246-030	FUJIFILM manufacturing Europe BV	Tilburg	49,697	248,485

246-040	Hercules BV Zwijndrecht	Zwijndrecht	21,081	105,405

246-050	Yara Sluiskil BV	Sluiskil	212,256	1.061,278

250-010	Vredestein Banden BV	Enschede	17,758	88,790

261-010	O-I Manufacturung Netherlands BV	Leerdam	107,160	535,801

261-020	O-I Manufacturing Netherlands BV	Maastricht	104,500	522,498

261-030	O-I Manufacturing Netherlands BV	Schiedam	64,054	320,270

261-040	Ferro (Holland) BV	Rotterdam	7,480	37,400

261-050	AGC Flatglass Nederland BV	Tiel	101,775	508,875

261-060	Ardagh Glass Moerdijk BV	Moerdijk	28,810	144,052

261-070	PPG Industries Fiber Glass BV	Westerbroek	47,176	235,878

261-080	Ardagh Glass Dongen BV	Dongen	75,363	376,817

261-090	Saint-Gobain Isover Benelux BV	Etten-Leur	51,337	256,684

262-010	NV Gouda Vuurvast	Gouda	8,615	43,077

262-200	Rockwool Lapinus Productie BV	Roermond	141,221	706,104

262-230	Koninklijke Mosa BV, Wandtegels	Maastricht	17,131	85,654

264-010	Rodruza, Steenfabriek Rossum BV	Rossum	15,308	76,542

264-030	Steenfabriek Engels Oeffelt	Oeffelt	8,233	41,164

264-080	Kleiwarenfabriek Buggenum BV	Buggenum	5,483	27,414

264-090	Kleiwarenfabriek Facade Beek BV	Beek	7,955	39,774

264-100	Kleiwarenfabriek Joosten Kessel BV	Kessel	11,297	56,483

264-110	Kleiwarenfabriek Joosten Wessem	Wessem	7,556	37,779

264-170	Steenfabriek de Nijverheid BV	Arewijn	19,233	96,165

264-180	Steenfabriek De Rijswaard BV	Aalst	28,647	143,237

264-190	Steenfabriek de Vlijt BV	Winterswijk	9,488	47,441

264-200	Kleiwarenfabriek De Waalwaard BV	Dodewaard	9,051	45,254

264-210	Steenfabriek Gebroeders Klinkers BV	Maastricht	9,623	48,115

264-220	BV. Steenfabriek Huissenswaard	Angeren	20,779	103,896

264-230	Steenfabriek Engels Helden BV	Panningen	15,467	77,333

264-240	Steenfabriek Linssen BV	Kerkrade	4,251	21,257

264-250	Steenfabriek Nievelsteen BV	Eygelshoven	5,445	27,224

264-260	Steenfabriek Nuth BV	Nuth	9,738	48,689

264-270	Rodruza, BV Steenfabriek De Zandberg	Gendt	26,795	133,973

264-280	Steenfabriek Schipperswaard BV	Echteld	10,108	50,541

264-290	BV Steenfabriek Spijk	Spijk	31,063	155,315

264-310	Steenfabriek Zennewijnen BV	Zennewijnen	13,326	66,628

264-330	Steenindustrie Strating BV	Oude Pekela	6,927	34,637

264-340	BV Steenfabriek Hedikhuizen	Hedikhuizen	7,820	39,101

264-350	Kleiwarenfabriek De Bylandt BV	Tolkamer	31,576	157,880

264-360	Steenfabriek Heteren	Heteren	9,943	49,716

264-370	Steenfabriek Erlecom	Erlecom	16,798	83,989

264-380	Steenfabriek Bemmel	Haalderen	9,001	45,004

264-390	Steenfabriek Esbeek	Esbeek	6,152	30,762

264-400	Steenfabriek Haaften	Haaften	18,073	90,363

264-410	Steenfabriek Kijfwaard Oost	Pannerden	14,551	72,753

264-420	Steenfabriek Kijfwaard West	Pannerden	31,037	155,186

264-430	Steenfabriek Nuance	Afferden	6,679	33,393

264-450	Steenfabriek Poriso	Brunssum	22,495	112,473

264-460	Steenfabriek Daams	Spijk	8,477	42,384

264-470	Steenfabriek Milsbeek	Milsbeek	3,834	19,169

264-490	Steenfabriek Timmermans	Elst	12,989	64,943

264-500	Steenfabriek Thorn	Thorn	12,295	61,473

264-510	Steenfabriek Doorwerth	Doorwerth	13,035	65,176

264-520	Steenfabriek de Roodvoet	Rijswijk	9,431	47,156

264-550	Steenfabriek de Wolfswaard	Opheusden	16,756	83,781

265-010	ENCI B.V., vestiging IJmuiden	Velsen-Noord	29,221	146,107

265-020	ENCI BV, vestiging Maastricht	Maastricht	715,918	3.579,590

271-010	Corus Staal BV	Velsen	10.626,954	53.134,768

271-040	Ruigenhil Vastgoed BV (Nedstaal)	Alblasserdam	47,388	236,940

274-070	Nyrstar Budel	Budel-Dorplein	9,005	45,026

300-010	NedCar BV	Born	9,426	47,132

300-040	Koninklijke Machinefabriek Stork	Hengelo	5,425	27,127

315-020	Philips Lighting B.V.	Roosendaal	23,464	117,318

315-022	NXP Semiconductors Netherlands BV	Nijmegen	13,812	69,061

341-010	DAF TrucksNV	Eindhoven	9,428	47,141

366-010	Forbo Flooring B.V.	Assendelft	10,107	50,535

400-010	Technische Universiteit Delft	Delft	15,187	75,936

400-040	DELTIUS BV	Ritthem	29,514	147,569

400-050	Centrale Bergum	Bergum	601,303	3.006,514

400-060	Centrale Gelderland	Nijmegen	2.022,226	10.111,131

400-070	Centrale Harculo	Zwolle	192,695	963,476

400-080	Eemscentrale	Eemshaven	3.300,669	16.503,346

400-090	Flevocentrale	Lelystad	19,194	95,972

400-100	WKC Almere	Almere	311,109	1.555,543

400-105	ENECO HWC Almere	Almere	0,911	4,555

400-130	ENECO WKC Ypenburg	Den Haag	34,994	174,971

400-140	Centrale Delft	Delft	11,598	57,989

400-150	Centrale Leiden	Leiden	115,838	579,190

400-160	Centrale Den Haag	Den Haag	137,764	688,821

400-170	Centrale RoCa	Rotterdam	681,053	3.405,264

400-180	Centrale Galileistraat	Rotterdam	449,753	2.248,763

400-190	HWC Delftse Vaart	Rotterdam	3,858	19,292

400-200	Centrale Maasvlakte	Maasvlakte	4.868,248	24.341,240

400-211	HWC Bezuidenhout West	Den Haag	18,968	94,839

400-213	HWC Stevenshof	Leiden	4,143	20,716

400-214	HWC Blekershof	Rotterdam	0,037	0,184

400-215	Kop van Zuid	Rotterdam	4,291	21,454

400-220	NV EPZ	Borssele	1.681,912	8.409,560

400-240	BEC Cuijk	Cuijk	54,411	272,053

400-270	WKC Enschede	Enschede	134,113	670,566

400-280	WKC Erica	Erica	92,920	464,601

400-290	WKC Helmond 12	Helmond	101,546	507,732

400-300	WKC Helmond 3	Helmond	6,448	32,239

400-310	WKC Klazienaveen	Klazienaveen	89,597	447,983

400-320	WKC Moerdijk	Moerdijk	577,930	2.889,650

400-330	Amercentrale	Geertruidenberg	4.999,240	24.996,200

400-340	Clauscentrale	Maasbracht	1.035,837	5.179,183

400-350	Dongecentrale	Geertruidenberg	72,258	361,291

400-360	WKC Swentibold	Geleen	0,000	0,000

400-361	Pompstation Breda	Breda	4,705	23,527

400-362	Pompstation Tilburg	Tilburg	7,324	36,621

400-363	Ketelhuis Helmerhoek	Enschede	3,218	16,088

400-364	Hulpketel de la Reijweg	Breda	1,270	6,352

400-370	Facilities Wetering BV	Weert	22,069	110,346

400-380	Minnewit BV, Berkelcentrale	Borculo	92,546	462,731

400-390	Nuon Power Generation Locatie Buggenum	Haelen	644,298	3.221,492

400-412	HWC Arena - Holterbergweg	Amsterdam Zuidoost	0,686	3,430

400-414	HWC Boris Pasternak	Amsterdam Zuidoost	0,315	1,575

400-416	HWC Duiven - Westervoort	Westervoort	0,533	2,667

400-420	Nuon Power Generation Locatie Diemen	Diemen	505,809	2.529,045

400-430	Nuon Power Generation Installatie HW07	Amsterdam	3.225,743
16.128,715

400-440	Nuon Power Generation Locatie IJmond	Velsen	418,335	2.091,674

400-450	Nuon Power Generation Locatie Purmerend	Purmerend	159,690
798,451

400-460	Nuon Power Generation Installatie MK10	Utrecht	544,279	2.721,397

400-461	Nuon Power Generation Locatie HWC Kanaleneiland	Utrecht	0,574
2,868

400-462	Nuon Power Generation Locatie HWC Nic. Beetstraat	Utrecht	0,846
4,228

400-463	Nuon Power Generation Locatie HWC Nieuwegein	Nieuwegein	2,319
11,595

400-464	Nuon Power Generation Locatie HWC Overvecht	Utrecht	0,514	2,570

400-467	Nuon Power Generation Installatie LW06	Utrecht	552,483	2.762,417

400-470	Nuon Power Generation Installatie VN24	Velsen	1.388,348
6.941,741

400-480	Nuon Power Generation Locatie HWC Purmerend	Purmerend	6,305
31,527

400-490	Rijnmond Energie CV	Vondelingenplaat- Rotterdam	1.574,062
7.870,311

400-520	De Kleef BV	Arnhem	123,088	615,440

400-540	Emmtec Services BV	Emmen	283,307	1.416,537

400-570	EnergieCombinatie Bergerden BV	Huissen	32,047	160,237

400-590	AKw Energy BV	Waddinxveen	16,282	81,411

400-600	Energie Bedrijf Rundedal BV	Bargercompascuum	8,377	41,886

400-610	Hasselt Energy BV	Moerkapelle	20,988	104,938

400-620	BB-energy BV	IJsselmuiden	18,207	91,033

400-630	Bergmont BV	IJsselmuiden	14,005	70,027

400-901	ENECO WKC Vijfwal	Houten	10,443	52,217

400-904	ENECO WKC Oosterheem	Zoetermeer	11,156	55,782

400-907	ENECO WKC Vaanpark	Barendrecht	6,218	31,091

400-910	ENECO WKC Wateringse veld	Den Haag	9,673	48,363

400-912	ENECO HWC Ypenburg	Den Haag	18,759	93,796

400-914	ENECO WKC Vathorst	Hooglanderveen	8,350	41,752

401-110	Elsta BV & Co. CV	Hoek	1.542,006	7.710,030

401-230	WKC Bergen op Zoom (Philip Morris)	Bergen op Zoom	76,936	384,678

401-250	WKC s`Hertogenbosch (Heineken)	‘s-Hertogenbosch	78,945	394,723

401-260	WKC Eindhoven	Eindhoven	76,710	383,548

401-530	Delesto BV	Farmsum	1.641,566	8.207,830

401-550	Enecal Energy VOF	Botlek Rotterdam	221,900	1.109,501

401-560	Eurogen CV	Botlek Rotterdam	461,350	2.306,751

401-565	Europoort Utility Partners VOF	Europoort-Rotterdam	107,860
539,301

620-010	Schiphol Nederland BV	Schiphol	28,524	142,622

620-020	KLM Engineering + Maintenance B.V.	Schiphol-Oost	12,304	61,521

631-010	Vopak Terminal Vlaardingen	Vlaardingen	26,426	132,132

631-040	Odfjell Terminals (Rotterdam) BV	Botlek-Rotterdam	16,542	82,709

748-010	Flora Holland, vestiging Naaldwijk	Honselersdijk (gemeente
Westland)	6,935	34,675

748-020	Flora Holland, vestiging Aalsmeer	Aalsmeer	8,357	41,785

752-010	Ministerie van Defensie, Nieuwe Haven terrein	Den Helder	14,474
72,370

803-010	Universiteit Utrecht	Utrecht	58,603	293,013

851-010	Academisch Ziekenhuis Groningen	Groningen	23,908	119,542

851-030	Academisch Medisch Centrum	Amsterdam	48,229	241,147

851-040	UMC Utrecht	Utrecht	21,943	109,713

851-060	Stichting Katholieke Universiteit	Nijmegen	32,568	162,840

851-080	Vereniging VU-Windesheim	Amsterdam	39,750	198,749

851-090	Nuon Centrale Catharina Ziekenhuis	Eindhoven	12,125	60,624



 PbEU L 275.

 Stb. 2004, 511.

 Stb. 2004, 737, Stb. 2005, 196, Stb. 2005, 284, Stb. 2007, 286.

 Stcrt. 13 augustus 2007, 154.

 Kamerstukken II 2005-2006, 28 240 nr. 52.

 Kamerstukken II 2007-2008, 28 240, nr. 94.

 Besluit handel in emissierechten, Stb. 2007, nr. 286.	

 Voor de overeenstemming met de artikelen 87 en 88 van het Verdrag tot
oprichting van de Europese Gemeenschap, genoemd in artikel 11, derde
lid, van de richtlijn, kan verwezen worden naar paragraaf 5.4 van het
NAP-II.

 Kamerstukken 2007-2008, 31 252, nrs. 1-2.

 Process emissions in the EU ETS. Definitions, estimates, and reduction
opportunities, Ecofys, november 2006.

 Kamerstukken II 2005-2006, 28 240, nr. 52, p. 8.

 CO2-procesemissie: emissie van CO2, niet zijnde een
CO2-verbrandingsemissie, die optreedt ten gevolge van bedoelde of
onbedoelde reacties tussen stoffen of bij de transformatie daarvan,
waaronder de chemische of elektrolytische reductie van metaalertsen, de
thermische ontbinding van stoffen en de vorming van stoffen, bedoeld om
te worden gebruikt als product of als grondstof.

 Groeicijfers voor CAP, P. Kroon B.W. Daniëls, Mei 2006, zie:
http://www.ecn.nl/docs/library/report/2006/c06031.pdf.

 Artikel 44 van verordening (EG) nr. 2216/2004 van de Commissie van de
Europese Gemeenschappen van 21 december 2004 inzake een
gestandaardiseerd en beveiligd registersysteem overeenkomstig Richtlijn
2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking
280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 386).

 Brief inzake “Finalisation of National Allocation Plans and
initialisation of the 2008-2012 period of the EU ETS”, kenmerk DG
ENV/C2/IB/bm D(2007) 19339.

 PAGE    

 PAGE   1