[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Notitie tweede vgr Passend onderwijs

Bijlage

Nummer: 2008D17810, datum: 2008-11-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Tweede voortgangsrapportage Passend onderwijs (2008D17808)

Preview document (🔗 origineel)


Tweede voortgangsrapportage Passend onderwijs

November 2008 

Passend onderwijs

Voor u ligt de tweede voortgangsrapportage Passend onderwijs. Deze
notitie is het vervolg op de eerste voortgangsrapportage Passend
onderwijs die u in juni jl. heeft ontvangen (kamerstukken II, 2007/
2008, 31487, nr. 1). In deze notitie wordt u geïnformeerd over:

De vorming van de regionale netwerken

Versterking positie leraren en ouders

Bekostiging

Wachtlijsten en thuiszitters 

Afstemming met de zorg

1. Vorming regionale netwerken

1.1. Startsubsidie en veldinitiatieven

In de eerste voortgangsrapportage heb ik u geïnformeerd over de
regeling op basis waarvan regionale netwerken een startsubsidie of een
subsidie voor een veldinitiatief kunnen aanvragen. In de eerder genoemde
veldrapportage die bij deze notitie is gevoegd (bijlage 3), kunt u lezen
dat inmiddels meer dan veertig regio’s een aanvraag voor een
startsubsidie hebben aangevraagd en welke dat zijn. Dit is meer dan de
dertig aanvragen die werden voorzien in het Invoeringsplan Passend
onderwijs. Ook kunt u in de rapportage lezen welke negen regio’s,
één minder dan voorzien een aanvraag voor een veldinitiatief hebben
ingediend.

De uitvoering van de regelingen door CFI heeft de afgelopen periode
geleid tot ergernis in het veld. Veel verwarring is ontstaan door de
ontvangstbevestigingen en de verzoeken om informatie. Dat is heel
vervelend want wij willen immers graag dat de regio’s aan de slag gaan
met Passend onderwijs! Inmiddels is een aantal verbeteringen in de
uitvoering gerealiseerd. De verwachting is dan ook dat de uitvoering de
komende periode verbetert.

Nulmeting

Met de eerste voortgangsrapportage Passend onderwijs, heb ik u de
resultaten van de nulmeting Passend onderwijs gestuurd. Van twee
regio’s ontbraken de resultaten omdat de gegevens uit die regio’s te
laat waren aangeleverd om nog verwerkt te worden. In het notaoverleg op
23 juni jl. heb ik u toegezegd alsnog te informeren over de stand van
zaken in de regio’s waarvan de informatie niet is opgenomen in de
nulmeting. Het gaat om de regio’s Apeldoorn en Ede/Barneveld. De eerst
genoemde regio is al volop bezig met Passend onderwijs, en, zoals u in
de eerder genoemde veldrapportage kunt lezen, heeft deze regio ook een
veldinitiatief aangevraagd. Ook in Ede/Barneveld is Passend onderwijs
opgepakt. Op 9 december wordt een intentieverklaring getekend, welke de
basis vormt voor de aanvraag van een startsubsidie. 

Op dit moment vinden de voorbereidingen plaats voor de zogenaamde
één-meting. Dit onderzoek, dat begin 2009 wordt uitgevoerd, brengt de
ontwikkelingen in het afgelopen jaar in beeld.

1.2. Experimenten

Eemland

Van de regio Eemland is een verzoek voor het inrichten van een
experiment ontvangen. Zoals in de brief waar deze notitie bij is gevoegd
al staat, kost het proces om tot een experiment te komen veel tijd.
Zowel vanuit de regio die te maken heeft met maar liefst bijna 50
besturen, maar ook vanuit het departement. Dit komt onder meer door de
complexiteit van het huidige regelkader en de toepassing van de
Experimentenwet. Het bevestigt voor mij wel de noodzaak van Passend
onderwijs. Vereenvoudiging van de regelgeving rondom zorgleerlingen is
absoluut noodzakelijk! Met Eemland werken we stap voor stap aan de
experimenteerbeschikking. Ook omdat zij de eerste zijn, kost het meer
tijd dan we met zijn allen hadden gehoopt en gewild. Deze week heb ik
zelf gesproken in Eemland met de vertegenwoordigers van Passend
onderwijs en ik heb er vertrouwen in dat we de komende periode tot een
experiment kunnen komen.

Gewoon Anders Almere

Al diverse malen is het experiment Gewoon Anders, dat in 1998 van start
is gegaan, genoemd als voorbeeld voor Passend onderwijs. De
ontwikkelingen binnen het experiment in de afgelopen 10 jaar vormen
hiervoor de basis. Maar ook in Almere blijkt de stap naar een experiment
Passend onderwijs groot. In afwachting op een dergelijk experiment is
daarom het lopende experiment Gewoon Anders per 1 augustus jl. verlengd.
Het streven was destijds dat alle leerlingen in Almere, ongeacht hun
handicap/ stoornis regulier onderwijs zouden kunnen volgen. Zoals in de
brief is aangegeven, heeft dit geleid tot een aantal waardevolle
resultaten. Een voorbeeld hiervan is het model ‘groep in school’
waarbij geïndiceerde leerlingen het onderwijs volgen in een aparte klas
binnen een reguliere school, maar waar mogelijk deelnemen aan het
reguliere onderwijsprogramma. Dit model wordt de komende tijd ook
geïntroduceerd in het voortgezet onderwijs.

Echter, een ander resultaat van het experiment is dat het niet haalbaar
is gebleken om alle leerlingen te plaatsen in het regulier onderwijs.
Soms omdat dat de wens van de ouders is en soms omdat de problematiek
van de leerling zo ernstig is dat plaatsing in het regulier onderwijs
niet haalbaar is. Daarom ben ik met Almere in overleg over de inrichting
van een (experimentele) clusteroverstijgende voorziening voor speciaal
onderwijs met ingang van het nieuwe schooljaar. Ook ben ik nog in
overleg met Almere over de start van een experiment Passend onderwijs. 

Aan de basis van de gesprekken over een experiment Passeend onderwijs in
Almere staat een aantal evaluaties. Het betreft onder meer het
inspectieonderzoek dat bij deze notitie is gevoegd (bijlage 5). Net als
breder in het land, is de inspectie ook kritisch over het onderwijs aan
geïndiceerde leerlingen in het regulier onderwijs. Ook voor Almere is
het dan ook van belang om komende periode een kwaliteitsslag te maken. 

1.3. Stimuleringsregeling

In antwoord op de motie van mevrouw Kranenveld c.s. is in oktober de
Stimuleringsregeling Passend onderwijs gepubliceerd. Conform het verzoek
in de motie is het doel van deze subsidieregeling het stimuleren van
waardevolle - vaak meer onderwijsinhoudelijke - initiatieven op kleinere
schaal, die bijdragen aan de ontwikkeling van Passend onderwijs. Het
gaat hierbij bijvoorbeeld om initiatieven die passen binnen de huidige
wetgeving gericht op het uitbreiden van het onderwijscontinuüm en/of
het onderwijszorgaanbod. Ook initiatieven gericht op het vergroten van
de leraren- en/ of ouder- en/of leerling-betrokkenheid kunnen in
aanmerking komen voor subsidie. Uitgangspunt is verder dat verschillende
partners binnen het onderwijs  of onderwijs en (jeugd)zorg in de regio
bij het initiatief zijn betrokken. De omvang van de subsidie bedraagt
€ 20.000 per initiatief. Om nog in 2008 in aanmerking te komen voor
subsidie, dienden aanvragen uiterlijk op 12 november jl. te zijn
ingediend. De ruim vijftig aanvragen zijn inmiddels beoordeeld en
veertien initiatieven ontvangen dit jaar nog subsidie. Voor een deel van
de aanvragen geldt dat deze in 2009 alsnog voor een subsidie in
aanmerking kan komen. Voor een ander deel geldt dat deze niet voldoen
aan de voorwaarden zoals die in de regeling zijn gesteld.

In de genoemde motie verzoekt u ook om ‘kleine’ experimenten toe te
staan. Voor de uitvoering van dat onderdeel van de motie wordt een
beleidsregel opgesteld. Op basis hiervan kunnen vanaf begin 2009
onderwijskundige experimenten worden aangevraagd. Net als bij de
stimuleringsregeling gaat het om initiatieven op kleinere schaal, die
bijdragen aan de ontwikkeling van Passend onderwijs. Voorbeelden waar
aan kan worden gedacht zijn clusteroverstijgend (voortgezet) speciaal
onderwijs of meer flexibiliteit in de inzet van middelen voor ambulante
begeleiding (conform advies van de ECPO, zie paragraaf 3.1)

1.4. Flankerend beleid

Net als de uitwerking van Passend onderwijs, geldt ook voor de
activiteiten om het veld te stimuleren en te faciliteren bij de
uitwerking, dat deze van onderop, op basis van vragen uit het veld is
vormgegeven. Zo is uit de nul-meting gebleken dat het onderwijsveld
behoefte heeft aan een informatie-/helpdesk en aan een gesprekspartner
bij het ontwikkelingsproces. Aan beide verzoeken is na de zomer gehoor
gegeven. Het ‘infopunt Passend onderwijs’ is vanaf dat moment
operationeel en wordt veel benaderd. Verder zijn er tien
gesprekspartners aangesteld die op aanvraag beschikbaar zijn. Zij kunnen
regio’s informeren over ontwikkelingen in andere regio’s en helpen
bij de vormgeving van gezamenlijke ambities. Ook is er tegemoet gekomen
aan de vraag om regionale conferenties. Dit najaar zijn er 7
conferenties georganiseerd en ook komend jaar wordt een aantal
conferenties georganiseerd.  

Om zicht te krijgen op de ontwikkeling van Passend onderwijs in de regio
is, in overleg met het veld een zelf-evaluatiekader (zek) ontwikkeld.
Begin 2009 wordt dit kader in een aantal pilots getest. Daarna komt het
instrument beschikbaar voor de regio’s. Tot slot kan ik u melden dat
de website (www.passendonderwijs.nl) onlangs is vernieuwd. Op basis van
de resultaten van de, onder paragraaf 1.1 aangekondigde één-meting zal
worden bezien of de activiteiten om het veld te stimuleren en te
faciliteren aanpassing behoeft.

1.5. Positie cluster 1 en 2

Cluster 1.

Naar de achtergronden van de groei van het aantal leerlingen in cluster
1, waarover in de eerste voortgangsrapportage Passend onderwijs is
gerapporteerd, is onderzoek gedaan door het SCO-Kohnstam instituut. Uit
de eerste resultaten van het onderzoek blijkt dat de groei niet geheel
is toe te schrijven aan een verruiming van de toelatingscriteria die
door de instellingen worden gebruikt. In vervolg op het eerste onderzoek
wordt de groei nog in een breder perspectief bezien. Intussen wordt met
cluster 1 gesproken over de aanpassing van de financiering. Aan cluster
1 is, zoals aangekondigd in de eerste voortgangsrapportage voor het
schooljaar 2008/ 2009 aanvullende bekostiging toegekend voor de groei.
Het gaat om een bedrag van € 250.000.

Cluster 2

Medio dit jaar heb ik u bericht dat vanuit het onderwijs aan leerlingen
met een auditieve en/of communicatieve handicap (cluster 2) door de
clustervereniging Siméa een voorstel is ingediend om tot een
budgetfinanciering te komen naar analogie met de financieringswijze bij
cluster1. De scholen in cluster 2 zijn van mening dat budgetfinanciering
de mogelijkheid biedt om de kwaliteit en de dienstverlening verder te
ontwikkelen. Per regio wil men flexibele, zichtbare en herkenbare
mogelijkheden en kwaliteit realiseren voor leerlingen met een cluster 2
indicatie. 

De afgelopen maanden zijn gebruikt om dit voorstel samen met Siméa
nader uit te werken. Dit  overleg is voortvarend en constructief
verlopen. In de uitwerking staan bundeling van krachten in cluster 2
centraal, teneinde de borging, uitwisseling en ontwikkeling van de
kwaliteit en expertise in het onderwijs mogelijk te maken. Inmiddels
kunnen we een volgende stap zetten en de verwachting is dat we in de
eerste helft van 2009 een concreet voorstel budgetfinanciering cluster 2
kunnen presenteren.

1.6. ECPO

De Evaluatie- en adviescommissie Passend onderwijs (ECPO) is formeel
ingesteld bij Besluit van 18 augustus 2008 (Staatsblad 369). Zoals al
eerder gemeld, heeft de commissie tot taak de uitwerking van Passend
onderwijs in de regionale netwerken te evalueren, onderzoek te doen naar
de inrichting van Passend onderwijs en te adviseren over de invoering
van Passend onderwijs. De commissie wordt voorgezeten door mevrouw
Lambrechts. Inmiddels heeft de ECPO haar werkplan vastgesteld voor de
duur van de instellingstermijn,  2008 – 2011. Conform mijn toezegging
in het notaoverleg in juni jl., is het plan bij deze brief gevoegd (
bijlage 6). Ook heb ik het eerste advies ontvangen. Het betreft een
advies over de preventieve ambulante begeleiding. Later in deze notitie
kom ik daar nog op terug.

2. Versterking van de positie van leraren en ouders

2.1. Versterking positie leraren

Professionalisering en versterking van de leraren zijn belangrijke
voorwaarden voor het realiseren van Passend onderwijs. Net als bij de
uitwerking van Passend onderwijs en de vorming van regionale netwerken,
geldt ook voor de professionalisering van leraren dat dit regionaal, van
onderop wordt vormgegeven. Dit biedt de regio’s de mogelijkheid om een
arrangement te kiezen dat past bij de regionale situatie en ambitie. Wel
wordt een aantal activiteiten landelijk gecoördineerd. De WEC-Raad
heeft een inventarisatie uitgevoerd onder de scholen. Op basis daarvan
is in overleg met gezamenlijke scholingsinstituten voor speciaal
onderwijs, verenigd in het WOSO en de WEC-Raad een werkgroep ingericht
met deskundigen uit het veld en deskundigen vanuit het WOSO, teneinde
een opzet te maken voor ‘passende scholing in het kader van passend
onderwijs’. Belangrijke onderwerpen hierbij zijn: het oplossen van
handelingsverlegenheid, specifieke doelgroepen (leerlingen met
gedragproblematiek of autisme; laagfunctionerende kinderen;
arbeidstoeleiding/arbeidsintegratie), werken op  basis van
‘uitstroomprofielen’, flexibilisering van de ambulante begeleiding,
het leren werken binnen allerlei nieuwe ‘tussenvoorzieningen, etc.

Ook kunnen regio’s inmiddels een beroep doen op een zogenaamd
‘leerlandschap’ op basis waarvan de scholingsvraag in de regio kan
worden geconcretiseerd. Op basis daarvan kan dan vervolgens een passend
scholingstraject worden georganiseerd vanuit het WOSO. Daarbij wordt
zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van reeds beschikbare materialen.

In de eerste voortgangsrapportage Passend onderwijs heb ik u
geïnformeerd over het activiteitenprogramma leraren. De belangrijkste
thema’s hierin zijn:

Een dekkend netwerk van professionalisering van het personeel.

Betrekken van personeel bij Passend onderwijs

Ondersteunen van leraren in hun dagelijks werk

Ondersteunen van leraren bij het behartigen van hun belangen

De activiteiten op basis van dit plan zijn van start gegaan. Zo hebben
al 400 scholen meegedaan aan ‘er staat een kind op de gang’. Dit is
een spel waarmee de zorgbreedte van een school wordt bepaald. Op basis
van de resultaten van dit spel kan een scholingsagenda voor de betrokken
leraren worden opgesteld. Ook voor leraren in het voortgezet onderwijs
is inmiddels een spel ontwikkeld gericht op zorgleerlingen in de klas.
Verder zijn draaiboeken voor het organiseren van lerarendagen
ontwikkeld, is een WMS-krant verschenen over de inzet van zorgmiddelen
en hebben de opleidingen een plan ingediend om de doelstellingen van
Passend onderwijs te verankeren in de initiële opleidingen.

2.2. Versterking positie ouders

Versterking van de positie van ouders is cruciaal binnen de uitwerking
van Passend onderwijs. In de eerste voortgangsrapportage is aangekondigd
dat door Oberon onderzoek gedaan zou worden naar de opvattingen van
ouders over de rol, de positie en de verantwoordelijkheid van ouders
binnen het regionaal netwerk. In het kader van dit onderzoek is onder
meer een enquête gehouden, waarop 252 ouders die zelf te maken hebben
gehad met een zoektocht naar Passend onderwijs en/of hier een duidelijke
mening over hebben gereageerd. De uitkomsten uit het onderzoek worden
nog nader uitgewerkt en geconcretiseerd. Enkele eerste resultaten uit de
conceptrapportage staan hieronder weergegeven. 

 Individuele ouderondersteuning

Wanneer ouders worden gevraagd naar de ‘ideale individuele
ouderondersteuning’ dan refereren zij aan kenmerken zoals het kind
centraal, maatwerk, deskundigheid van de ondersteuner, één
aanspreekpunt, snel bereikbaar, klant- en vraaggerichtheid. Op dit
moment is de individuele ouderondersteuning op veel verschillende
manieren geregeld. De plaats waar ouders ondersteuning zoeken, hangt af
van het soort vraag dat ze hebben. Grofweg zijn drie groepen ouders te
onderscheiden: ouders die alleen informatie nodig hebben, en vervolgens
zelf de juiste onderwijsvorm vinden; ouders die enige ondersteuning
nodig hebben bij het vinden van de juiste onderwijsvorm en ouders die
intensieve begeleiding nodig hebben van een onafhankelijke ondersteuner.
Gelet hierop, wordt aanbevolen om een gedifferentieerde aanpak te kiezen
richting ouders. In de komende maanden worden voor de verschillende
groepen ouders concrete handreikingen ontwikkeld. Deze handreikingen
zijn bedoeld voor ouders én regionale netwerken. Ze moeten de regio
faciliteren bij de vormgeving van de individuele ouderondersteuning
zodanig dat ouders optimaal worden ondersteund, passend bij de regionale
situatie.  

Collectieve belangenbehartiging en kwaliteitsborging in het regionale
netwerk

Ook op het niveau van het regionale netwerk moeten ouders in positie
worden gebracht zodat ouders mee kunnen praten over de invulling van
Passend onderwijs in hun regio. Zij hebben daarbij als belanghebbende
een belangrijke taak in het bewaken van de kwaliteit van deze afspraken
en de consequenties hiervan voor elk kind in de regio. Een goed
functionerende collectieve belangenbehartiging van ouders is hiervoor
cruciaal. Tot nu toe, is echter nog maar weinig ervaring opgedaan met de
wijze waarop de collectieve ouderbetrokkenheid het beste kan worden
vormgegeven. De verwachting is dat de veldinitiatieven binnenkort
ervaring gaan opdoen met verschillende vormen van collectieve
belangenbehartiging door ouders. Kenmerkend voor het proces, dat nog
volop in ontwikkeling is, is dat de gekozen vorm vaak afhankelijk is van
specifieke kenmerken van een regio, reeds aanwezige ouderinitiatieven,
etc.

In het conceptrapport van Oberon noemen de ouders een aantal belangrijke
punten van aandacht bij de vormgeving van collectieve
belangenbehartiging: 

Collectieve ouderbelangenbehartiging mag niet vrijblijvend zijn. 

Er is behoefte aan wettelijke verankering van de taak en positie van een
ouderplatform, met genoeg ruimte voor maatwerk in de regio. In de regio
moeten dan duidelijke taken en afspraken met de scholen worden gemaakt.

De ouders vinden structurele ondersteuning van een ‘ouderplatform’
belangrijk (bijvoorbeeld een professionele voorzitter, secretariële
ondersteuning en budget voor activiteiten en communicatie). 

Belangrijk aandachtspunt is hoe een ‘ouderplatform’ gevoed wordt
door de achterban.

Omdat er steeds weer nieuwe ouders het onderwijs instromen, is
continuïteit en werving van groot belang.

Ook wijzen veel ouders op het belang van deskundigheidsbevordering voor
ouders die in een ‘ouderplatform’ (gaan) zitten.

Ouders vinden het niet nodig dat er een financiële vergoeding voor de
deelnemende ouders is. Onkostenvergoeding en een blijk van waardering
worden wel op prijs gesteld.

Ook deze punten worden meegenomen in handreikingen die worden opgesteld
voor de regio’s ten behoeve van de vormgeving van de collectieve
belangenbehartiging.

 

Het definitieve rapport van het Oberon onderzoek wordt gebruikt om tot
een voorstel te komen voor de structurele versterking van de positie van
ouders. Daarbij staan de volgende drie domeinen centraal: individuele
ouderbetrokkenheid, collectieve ouderbetrokkenheid en het bewaken van de
kwaliteit van Passend onderwijs in het regionale netwerk.

3. Bekostiging

3.1. Advies ECPO over preventieve ambulante begeleiding 

In mijn brief van 5 december 2007 heb ik aangegeven te overwegen een
deel van de middelen voor ambulante begeleiding (ab) om te zetten in
middelen voor preventieve ambulante begeleiding (pab), dit als bijdrage
aan de omslag ‘van curatie naar preventie’. De ECPO heeft hierover
op mijn verzoek advies uitgebracht. Het advies is onder bijlage 7 bij
deze brief gevoegd. De commissie constateert dat er inderdaad behoefte
bestaat aan uitbreiding van de mogelijkheden in een vroeg stadium pab te
kunnen bieden. Tegelijkertijd constateert de commissie dat er geen
empirisch bewijs is waaruit blijkt dat zo’n uitbreiding zal leiden tot
vermindering van het aantal indicaties speciaal onderwijs. Bovendien
worden effecten van de inzet van pab nu niet vastgelegd.

De commissie adviseert daarom op dit moment de financiering van pab niet
structureel te wijzigen. Voorgesteld wordt om het onderwijsveld ruimte
te geven voor proefprojecten gericht op ontwikkelen van meer
flexibiliteit en maatwerk in preventieve ambulante begeleiding.
Evalueren van de resultaten van deze proefprojecten zal duidelijkheid
moeten verschaffen over de bereikte doelgroep, inhoud, vormgeving,
effecten en wijze van financiering van pab. Dit zou dan eventueel
materiaal kunnen leveren voor een vervolgadvies. De zogenaamde
‘kleine’ experimenten waar ik in paragraaf 1.3. op in ben gegaan,
bieden naar mijn idee een goede basis om ook experimenten toe te staan
waarbinnen het mogelijk is om flexibeler om te gaan met de middelen voor
ab. 

3.2. Transparante inzet van middelen

In de eerste voortgangsrapportage is, naar aanleiding van de
aanbevelingen van de commissie Dijsselbloem aangekondigd dat een
onderzoek wordt uitgevoerd om tot een meer transparante inzet van
middelen te komen. In het kader van dit onderzoek wordt in een aantal
pilotregio’s een analyse uitgevoerd naar de inzet van de
(zorg)middelen. Op grond van de resultaten worden aanbevelingen gedaan
over hoe breder tot een transparante inzet van middelen kan worden
gekomen. De eerste resultaten van dit onderzoek worden begin 2009
verwacht.

4. Onderzoek wachtlijsten en thuiszitters

4.1. Inspectieonderzoek wachtlijsten en thuiszitters in het sbo en (v)so

Jaarlijks doet de inspectie onderzoek naar de wachtlijsten en het aantal
thuiszitters in het sbo en (v)so. De resultaten van de onderzoeken op de
peildata 1 oktober 2007 respectievelijk 16 januari 2008 zijn, conform uw
verzoek bij deze notitie gevoegd (bijlagen 8 en 9). Uit de onderzoeken
naar de wachtlijsten in zowel het sbo als het (v)so blijkt dat de
resultaten niet substantieel verschillen van de resultaten in de
afgelopen jaren. In het sbo laten de wachtlijsten bovendien over de hele
linie een dalende trend zien. Gelet hierop is met de inspectie
afgesproken dat volgend jaar geen aparte rapportage wachtlijsten in het
sbo meer wordt opgesteld. De vraag naar wachtlijsten blijft wel
onderdeel uitmaken van het reguliere toezichtkader. De aparte rapportage
over de wachtlijsten in het (v)so blijft wel bestaan. Wel wordt de
peildatum verschoven van 16 januari naar 1oktober. Dit om tot
vergelijking tussen de inventarisaties van de inspectie en Ingrado te
kunnen komen.

 

Wachtlijsten in het sbo

In het sbo zijn zowel het aantal leerlingen op de onderzoekslijsten als
op de plaatsingslijsten iets gedaald ten opzichte van vorig jaar. Als
oorzaken voor de plaatsingslijsten worden genoemd dat wordt gewacht op
de vastgestelde plaatsingsmomenten en de instroom van leerlingen waarop
het samenwerkingsverband geen greep heeft. Positief is dat de oorzaken
die in de voorgaande jaren werden genoemd, namelijk de ontoereikende
zorg op de basisscholen de geringe terugstroom naar de basisscholen, dit
jaar niet werden genoemd. Reden hiervan is volgens de coördinatoren dat
90% van de scholen voor basisonderwijs de professionaliteit hebben
vergroot door de zorg op de basisschool te verbeteren.

Wachtlijsten in het (v)so

In het (v)so is het beeld van de wachtlijsten wisselend. Onderzoek is
gedaan naar de omvang van de aanmeldingslijsten, onderzoekslijsten en
plaatsingslijsten. Leerlingen die op een plaatsingslijst staan, hebben
een indicatie voor het (v)so en wachten op een plaats op een school. De
andere lijsten betreft leerlingen die nog niet geïndiceerd zijn. Op de
peildatum van 16 januari 2008 stonden 3.118 leerlingen op een
aanmeldingslijst. Dat is minder dan vorig jaar. Het aantal leerlingen
dat op een onderzoekslijst staat, is toegenomen tot 1.829 leerlingen.
Opvallend is dat dit jaar het aantal leerlingen op de aanmeldings- en
onderzoekslijsten voor cluster 1 relatief sterk is gegroeid. Bij de
positionering van cluster 1 in paragraaf 1.4 ben ik al ingegaan op de
groei in cluster 1. Het aantal leerlingen dat op een plaatsingslijsten
staat, is 919, daarvan staan 576 leerlingen voor het so op een lijst en
343 leerlingen voor het vso. Dat is minder dan vorig jaar. De meest
genoemde verklaring voor de plaatsingslijsten door scholen voor (v)so is
een verzwaring van de gedragsproblematiek. Daarnaast noemen scholen dat
onvoldoende zicht op de toestroom van nieuwe leerlingen en een te kleine
plaatsingscapaciteit ten opzichte van anderen als oorzaken voor de
plaatsingslijsten.

4.2. Thuiszitters

Al langer bestaat de behoefte om meer inzicht te krijgen in de aantallen
en redenen van thuiszitters. Doordat de inspectie  de inventarisatie
baseert op een opgave van de bij de scholen voor sbo/ (v)so bekend
zijnde thuiszitters, wordt een onvolledig beeld verkregen. Op basis van
deze methode zijn vorig jaar 16 thuiszitters in het sbo
geïnventariseerd en 97 in het (v)so. Hiervan staan 30 leerlingen op een
wachtlijst en zijn 61 leerlingen wel bekend bij de school maar zij staan
niet op een wachtlijst.

Om een beter beeld te krijgen van de leerlingen die thuis zitten, is, in
overleg met de inspectie en de WEC-raad aan Ingrado (landelijke
brancheorganisatie voor leerplicht en voortijdig schoolverlaten)
gevraagd een inventarisatie onder leerplichtambtenaren uit te voeren.
OCW heeft onlangs het verslag van de inventarisatie ontvangen. Hoewel
enige kanttekeningen bij de inventarisatie zijn te maken, is nu wel voor
het eerst via de lijn van leerplicht onderzocht hoeveel leerlingen
thuiszitten. 

Belangrijkste resultaten (een verslag van de resultaten is bijgevoegd in
bijlage 10):

90 gemeenten hebben deelgenomen aan de inventarisatie; 71 hebben
aangegeven thuiszitters te hebben. Onderzocht zijn de gegevens over de
852 thuiszitters die door deze gemeenten zijn aangeleverd.

Inschatting op basis van extrapolatie is dat er op jaarbasis 2000 tot
3100 nieuwe thuiszitters zijn. Uitgaande van 2500 nieuwe thuiszitters
per jaar en herplaatsing na 4 maanden, kan als vuistregel worden
gehanteerd dat op elk gegeven moment minimaal 800 leerlingen
thuiszitten, met een piek rond de kerst- en zomervakantie.

10% van de 852 thuiszitters hadden de basisschoolleeftijd, 90% was 13
jaar of ouder (50% is 16 of 17 jaar). Er zijn tweemaal zoveel jongens
als meisjes onder de thuiszitters. 

50% van de scholen meldt hun thuiszitters meer dan een maand te laat.

53% van de thuiszitters zijn in de verslagperiode herplaatst na
gemiddeld 131 dagen. Na 3 maanden is ongeveer 30% herplaatst, na 6
maanden in de buurt van 50%, na 9 maanden ongeveer 60% en na 12 maanden
blijkt 80% herplaatst te zijn.

Bij veel leerlingen die thuiszitten is sprake van gedragsproblematiek en
psychisch/psychiatrische problemen. 

Met de Ingrado en de inspectie is afgesproken om de inventarisatie van
Ingrado te herhalen. Inzet daarbij is tot een grotere respons te komen
zodat een betrouwbaarder beeld van het aantal thuiszitters wordt
verkregen.

Bovenstaande toont aan dat het noodzakelijk is te komen tot een sluitend
systeem van verantwoordelijkheden. Voorkomen moet worden dat leerlingen
worden verwezen zonder dat een andere plek beschikbaar is. Mijn inzet is
daarom op basis van wetgeving een sluitende infrastructuur te realiseren
van regionale netwerken en de besturen binnen deze netwerken gezamenlijk
de verantwoordelijkheid te geven om voor alle leerlingen een passend
onderwijszorgaanbod te bieden.

4.3. Wachtlijsten rond Eindhoven

In het notaoverleg in juni jl. heb ik u geïnformeerd over de
wachtlijsten in Zuidoost Brabant, in het bijzonder Eindhoven. De media
berichtten over honderden leerlingen op wachtlijsten die mogelijk thuis
zouden komen te zitten door een tekort aan capaciteit in cluster 4. In
overleg met de wethouders in de regio Eindhoven is een onafhankelijk
projectleider aangesteld om te voorkomen dat de dreiging bewaarheid zou
worden.

Vrijwel parallel aan de berichten in de media, zo heb ik u gemeld, is
ook de conceptrapportage van de inspectie naar de uitvoering van de
taken van het Regionaal expertise centrum (rec) bij mij ingediend. Zoals
toen toegezegd, zijn de resultaten van het inspectieonderzoek bij deze
notitie gevoegd (bijlage 11). Uit dit rapport bleek dat de kwaliteit van
het rec, in het bijzonder de indicatiestelling niet op orde was. Van ca.
80% van de dossiers kon niet worden vastgesteld of de indicatie terecht
was gesteld. Met het rec is vervolgens een verbetertraject ingegaan. Het
rec heeft een groot aantal verbeteringen in gang gezet, waaronder het
aanstellen van een nieuwe Commissie voor de indicatiestelling. De
inspectie heeft waardering voor het traject dat in gang is gezet. Begin
2009 beoordeelt de inspectie of de acties daadwerkelijk tot voldoende
vooruitgang leiden.

De discussie over de groei van het aantal leerlingen in Eindhoven
concentreerde zich rond het aantal leerlingen met autisme. Een groot
deel van de voor cluster 4 geïndiceerde leerlingen heeft een stoornis
in het autisme spectrum (ass). Vanwege bedrijven als Phillips in
Eindhoven, zou het percentage leerlingen met een ass in Eindhoven hoger
zijn dan elders in het land. In reactie heb ik op basis van eerder
uitgevoerd onderzoek aangegeven dat ik geen aanleiding had om aan te
nemen dat dit daadwerkelijk het geval is. Ook heb ik gemeld dat de
universiteit in Cambridge onderzoek gaat uitvoeren naar autisme rond
Eindhoven. 

Onder leiding  van een onafhankelijk projectleider is het gelukt om alle
geïndiceerde leerlingen aan het begin van het schooljaar te plaatsen, 
vervolgens heeft de projectleider onderzoek gedaan naar de achtergronden
van de problemen en op basis daarvan aanbevelingen geformuleerd voor
structurele oplossingen. De rapportage hierover bevindt zich in een
afrondende fase. Over een conceptrapport heeft overleg plaatsgevonden
onder leiding van de wethouders met vertegenwoordigers uit het
onderwijsveld in de regio. Het ministerie is hierbij aanwezig geweest;
evenals professor Van Berckelaer-Onnes, lid van de ECPO en deskundige op
het gebied van autisme.

In de bespreking is geconstateerd dat er structureel betere samenwerking
binnen het onderwijs in de regio moet komen om te voorkomen dat in de
loop van  2009 weer dezelfde problemen met wachtlijsten en niet
geplaatste leerlingen optreden. De wethouders willen een regierol op
zich nemen om deze samenwerking, die aansluit op de doelstellingen van
Passend onderwijs te helpen tot stand te brengen. Het ministerie blijft
de ontwikkelingen in de regio ondersteunen. Professor Van Berckelaer zal
haar expertise in de regio beschikbaar stellen.

5. Afstemming met de zorg

5.1. Dyslexie 

Voorbereiding scholen op invoering vergoedingsregeling

Per 1 januari 2009 wordt de vergoeding van diagnostiek en behandeling
van ernstige enkelvoudige dyslexie opgenomen in het basispakket van de
zorgverzekering. Voor scholen is bij deze regeling een belangrijke rol
weggelegd: het onderwijs zal de kinderen van wie het vermoeden bestaat
dat zij (ernstige) dyslexie hebben, moeten signaleren. Aanmelding voor
diagnostiek geschiedt door de ouders op basis van een leerling-dossier
dat door de school wordt gemaakt. De gezondheidszorg beslist op basis
van de schoolgegevens en eigen onderzoek of de leerling voor de vergoede
dyslexiebehandeling in aanmerking komt. OCW heeft het Masterplan
dyslexie gevraagd om scholen voor te bereiden op hun rol in deze nieuwe
vergoedingsregeling.

In de voorgaande jaren is onder meer vanuit het Masterplan Dyslexie een
aantal instrumenten ontwikkeld, die het primair onderwijs ter
beschikking heeft om de aansluiting met de zorg te realiseren. Het
betreft onder meer de Protocollen Leesproblemen en Dyslexie, het
Organisatorisch Continuüm van Zorg en de Dyslexiemonitor. Deze
instrumenten helpen het primair onderwijs om zijn rol wat betreft het
signaleren en begeleiden van leerlingen met (een vermoeden) van dyslexie
optimaal te vervullen. Daarnaast heeft het Masterplan Dyslexie
communicatie verzorgd richting scholen, leraren en
samenwerkingsverbanden. In 2009 worden deze activiteiten voortgezet en
komen er specifieke handreikingen voor het speciaal onderwijs, met name
in de clusters 2 en 4. Richting de pabo’s en lerarenopleidingen
voortgezet onderwijs onderneemt het Masterplan activiteiten om het
urgentiebesef te vergroten, om het onderwerp dyslexie een plaats te
geven in de leertrajecten van de majorfase en om het al ontwikkelde
materiaal voor de lerarenopleidingen te implementeren in het programma
van de opleidingen. Al met al is de verwachting dat de scholen klaar
zijn voor de invoering van de vergoedingsregeling per 1 januari 2009.
Vanzelfsprekend blijft OCW de invoering volgen om eventuele problemen op
tijd te signaleren en om zo nodig maatregelen te kunnen treffen. Het
Masterplan dyslexie en het Steunpunt dyslexie zullen een belangrijke rol
spelen in deze signalering. 

Inventarisatie leer- en hulpmiddelen dyslexie

In vervolg op mijn toezegging informeer ik u hierbij over de leer- en
hulpmiddelen dyslexie. Een belangrijk onderdeel van de ondersteuning van
dyslectische leerlingen bestaat uit het inzetten van remediërende,
compenserende en dispenserende maatregelen met behulp van
ICT-hulpmiddelen. Onder ICT-hulpmiddelen worden hardware en software
verstaan die bedoeld zijn om het functioneel lezen en/of functioneel
schrijven van dyslectische leerlingen te ondersteunen. De publicatie en
dvd Technische maatjes bij dyslexie die in het kader van het Masterplan
Dyslexie is samengesteld, geeft een uitgebreid overzicht van de
beschikbare hulpmiddelen, het gebruik en de inzet ervan. Deze publicatie
zal in december 2008 door het Masterplan Dyslexie breed verspreid worden
onder alle scholen voor primair en voortgezet onderwijs en (voortgezet)
speciaal onderwijs. Voor verschillende typen dyslexie zijn verschillende
ICT- hulpmiddelen beschikbaar. Een beknopt overzicht hiervan is
weergegeven in onderstaande tabel.

Type dyslexie	Functie	Hulpmiddelen

Lichte vorm van dyslexie of andere lees-/spellingproblemen	verhogen
leessnelheid en accuratesse

aanzetten tot meer lezen

verbeteren spellingvaardigheid	ReadingPen

voorleessoftware

Daisy-speler

Ernstige lees- en spellingproblemen, niet veroorzaakt door dyslexie
ICT-middelen zijn ook uitstekend inzetbaar bij lees-, spelling- en
taalproblemen die andere oorzaken hebben dan dyslexie	Een mix van 1 en 3

Ernstige dyslexie	verbeteren fonologische en sublexicale vaardigheden

verbeteren woordherkenning (snelheid en accuratesse)

verbeteren leesvloeiendheid

aanzetten tot meer lezen

verbeteren spellingvaardigheid

vergroten woordenschat

verbeteren leesbegrip

verbeteren strategisch schrijven

verbeteren studievaardigheid	ReadingPen

geavanceerde voorleessoftware

Daisy-speler

DragonNaturallySpeaking

Op dit niveau moet de uitgebreide functionaliteit van deze middelen
volledig worden ingezet

Complexe problematiek waarvan dyslexie deel uitmaakt (co-morbiditeit)
Dezelfde functies als bij 3	Dezelfde hulpmiddelen als bij 3

Algemeen	Bij alle typen zijn de volgende algemene functies van
toepassing:

vergroten zelfvertrouwen

vergroten zelfredzaamheid

verhogen lees- en leerplezier

vergroten doorzettingsvermogen

	

Aangepaste leermiddelen voor dyslectici 

In augustus 2007 is de eindrapportage implementatie dyslexiebeleid
(PO/ZO/07/26625, 21 augustus 2007) aan de Tweede Kamer aangeboden. OCW
benadrukte hierin het belang van compenserende en dispenserende
maatregelen. Tevens werd de Tweede Kamer gemeld dat er in het kader van
gratis schoolboeken VO ook middelen gereserveerd zouden worden voor
dyslectici (VO/B&B/2007/22881, 31 augustus 2007). Daarvoor is gedurende
een periode van 3 jaar €1.6 mln. per jaar beschikbaar en daarna
€700.000 structureel per jaar. Het bedrag van €1.6 mln. per jaar is
bedoeld voor een inhaalslag in digitaal toegankelijk lesmateriaal in het
VO dat met behulp van dyslexie- en voorleessoftware gebruikt kan worden.
De aanbestedingsprocedure hiervoor zal zo spoedig mogelijk worden
gestart. Tevens wordt hiermee de eigen bijdrage van ouders voor
aangepaste leermiddelen voor dyslectici afgeschaft. Hiervoor is in het
VO €700.000 structureel per jaar beschikbaar. Om ook in het PO de
eigen bijdrage van ouders voor aangepaste leermiddelen voor dyslectici
af te kunnen schaffen is €250.000 structureel per jaar beschikbaar.

5.2. Integraal indiceren

Voor een aantal leerlingen geldt dat zij niet alleen extra
onderwijsondersteuning nodig hebben, maar ook (jeugd)zorg. Om te
voorkomen dat ouders steeds hun verhaal moeten vertellen en steeds
opnieuw onderzoek moeten laten doen voor verschillende indicaties, is
het Kader integraal indiceren ontwikkeld. In de eerste
voortgangsrapportage heb ik u gemeld dat het kader op dit moment
landelijk wordt geïmplementeerd. Inzet is dat begin 2009 in het hele
land wordt uitgegaan van integrale indicatiestelling. In de kern komt
dit er op neer dat vanaf dat moment de indicatiestellers voor (v)so/
lgf, voor jeugdzorg en voor AWBZ-zorg zich bij de intake voor een
indicatie afvragen:

Is hier sprake van een gecombineerde zorgvraag?

Kan informatie (onderzoeksgegevens) gedeeld worden?

De indicatiestellers in de regio weten elkaar te vinden (consultatie).
Contactpersonen zijn over en weer bekend.

Wanneer de indicatieorganen/stellers er in slagen de drie bovengenoemde
vragen standaard mee te nemen in de werkprocessen, kan de
indicatiestelling voor kinderen/ jongeren en hun ouders daadwerkelijk
minder belastend worden! Daar is het immers allemaal om begonnen! In een
aantal regio's, zo geven de implementatieadviseurs aan, ligt het
ambitieniveau veel hoger dan deze kernelementen. Uiteraard juichen ik,
en mijn collega minister Rouvoet onder wiens verantwoordelijkheid de
implementatie plaatsvindt dit toe. Als men elkaar regionaal beter kent,
biedt dat een goede basis om tot stroomlijning in de indicatieprocessen
te komen.

In de brief waar deze notitie deel van uitmaakt, wordt voorgesteld met
wetgeving te starten om per 2011 de regionale netwerken te realiseren.
Daarbij wordt ook meegenomen de inrichting van één loket voor de
indicatiestelling binnen het onderwijs. Ik wil daarbij ook de integrale
indicatiestelling voor leerlingen met een meervoudige zorgvraag
meenemen.

5.3. ZAT’s

Doel van Passend onderwijs is de verschillende zorgstructuren eerste- en
tweedelijn, in het primair en het voortgezet onderwijs beter op elkaar
af te stemmen. Naast deze verbetering van de organisatie binnen het
onderwijs is ook de afstemming en samenwerking met partijen om de school
van belang, waaronder bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg,
maatschappelijk werk en leerplicht. De Zorg- en adviesteams (zat’s)
vormen daarvoor een belangrijk instrument. Op 19 juni jl. heb ik samen
met Minister Rouvoet en Staatssecretaris van Bijsterveldt uw Kamer een
brief gestuurd over onze ambitie op de zat’s. In 2011 willen we voor
alle schoolgaande kinderen en jongeren in het po, vo en mbo goed
functionerende zat’s. Hiertoe willen wij de zat’s en de rol van
onderwijs in de samenwerking in de jeugdketen gaan borgen in wetgeving.
Daarnaast richten we een landelijk steunpunt voor zat’s in bij het
Nederlands Jeugdinstituut. Dit steunpunt zal per januari 2009 voor alle
scholen en gemeenten bereikbaar zijn. Het steunpunt werkt samen met het
steunpunt passend onderwijs om ervoor te zorgen dat regio’s de
ontwikkeling van passend onderwijs en zat’s zoveel mogelijk in
samenhang kunnen oppakken. In het algemeen overleg met uw Kamer dat op
17 december aanstaande gepland staat zullen wij nader ingaan op de
zat-ontwikkeling.

5.4. AWBZ

Door mijn collega, staatssecretaris Bussemaker van VWS bent u
geïnformeerd over het voornemen van het kabinet om tot een herziening
van de AWBZ te komen (Kamerstukken II, 2007/ 2008, 30597, nr. 15 en
Kamerstukken II, 2008/2009, 30597, nr. 29). Aangegeven is dat de
effecten van de herziening in aanpalende sectoren wordt onderzocht. Voor
een toename van de vraag in aanpalende domeinen (waaronder jeugdzorg, de
Wet maatschappelijke ondersteuning en onderwijs), als gevolg van de
herziening, is bij het ministerie van Financiën een bedrag gereserveerd
oplopend tot € 150 miljoen. Over de verdeling hiervan vindt
besluitvorming plaats bij VJN 2009. 

Omdat onderwijs is één van de domeinen is waar de herziening van de
AWBZ tot effecten kan leiden, heb ik het ITS gevraagd onderzoek te doen
naar de inzet van het persoonsgebonden budget (pgb) in het onderwijs. De
resultaten van dit onderzoek zijn bij deze notitie gevoegd (bijlage 12).
Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de inzet van het pgb in
het onderwijs beperkt is. Ongeveer één op zes budgethouders zet een
deel van het pgb in op school. Dit betekent dat ongeveer 6.500 kinderen/
jongeren tussen 4 en 18 jaar een deel van het pgb inzetten op school.
Volgens de betrokkenen (ouders en scholen) biedt de extra begeleiding en
verzorging op basis van het pgb de mogelijkheid voor de jongeren om
(regulier) onderwijs te kunnen volgen. Omdat het onderzoek in heel korte
tijd, bij een klein aantal respondenten is uitgevoerd, is
vervolgonderzoek uitgezet. Dit onderzoek richt zich op de scholen
(regulier en speciaal). Doel van het onderzoek is beter zicht te krijgen
op de inzet van het pgb op school en op problematiek van de leerlingen.
de resultaten van dit onderzoek verwacht ik in december.

6. Invoering van de Wet gelijke behandeling chronisch zieken en
gehandicapten

Het wetsvoorstel waarmee het basisonderwijs en voortgezet onderwijs
onder de reikwijdte van de Wet gelijke behandeling  op grond van
handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) worden gebracht, waar u op 3
september mee ingestemd heeft, ligt ter behandeling in de Eerste Kamer.
De Eerste Kamer heeft inmiddels een voorlopig verslag uitgebracht. Naar
verwachting zal tussen besluitvorming en inwerkingtreding van de wet
voldoende tijd beschikbaar zijn om het onderwijsveld te informeren over
de Wgbh/cz, waar tijdens de behandeling door uw Kamer op aangedrongen
is.

De inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, voorzien per 1 augustus 2009
valt samen met het aflopen van de wettelijke termijn van de ACTB. De
Commissie Gelijke Behandeling (CGB) zal delen van haar taak kunnen
overnemen. De onderwijsconsulenten die nu bij de ACTB gepositioneerd
zijn, worden elders ondergebracht. In het wetgevingsoverleg in september
jl., heb ik u gemeld, over de onderbrenging in overleg te zijn met de
Centra voor Consultatie en Expertise (CCE), waar voor de zorgsector al
een soortgelijke consulentenfunctie is  ondergebracht. Onlangs is door
de CCE geconcludeerd dat er teveel haken en ogen zaten aan het
onderbrengen van de onderwijsconsulenten bij de CCE, zodat hiervan wordt
afgezien. Inzet is nu om in overleg met de sectorraden (po, vo en wec)
en de ouderorganisaties te bezien hoe de onderwijsconsulenten het beste
gepositioneerd kunnen worden. Uitgangspunt daarbij is dat de
onderwijsconsulenten hun huidige onafhankelijke positie blijven behouden
en wordt er rekening mee houden dat de CGB een beroep kan doen op de
onderwijsconsulenten voor bemiddeling. De nieuwe positionering van de
onderwijsconsulenten zal per 1 augustus 2009 worden gerealiseerd.

Tot slot, is bij deze notitie de rapportage van de ACTB over het
schooljaar 2007/08 gevoegd (bijlage 13). Het rapport bevestigt de
positieve bijdrage die de ACTB/ onderwijsconsulenten leveren aan de
onderwijsmogelijkheden voor individuele kinderen met een handicap,
ziekte of stoornis. De ACTB/ onderwijsconsulenten zijn inmiddels breed
bekend. Waarschijnlijk mede hierdoor, neemt het aantal adviesaanvragen
vooral voor leerlingen met een stoornis in het autisme spectrum en/of
ernstige gedragsproblemen, nog steeds toe. Ook zien zij nog steeds grote
verschillen tussen scholen in de mogelijkheden om zorgleerlingen op te
nemen. Reden genoeg om ervoor te zorgen dat de onderwijsconsulenten ook
na 1 augustus 2009 door kunnen gaan.

 PAGE    

 PAGE   1