VELDRAPPORTAGE
Bijlage
Nummer: 2008D17811, datum: 2008-11-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Tweede voortgangsrapportage Passend onderwijs (2008D17808)
Preview document (🔗 origineel)
VELDRAPPORTAGE Inleiding In deze veldrapportage schetsen we een beeld van de ontwikkelingen in het kader van Passend onderwijs. De rapportage is besproken met het regieoverleg Passend onderwijs. De rapportage geeft met name informatie over de ontwikkelingen bij de vorming van regionale netwerken in de periode april – oktober 2008. De beleidsregel van CFI van 5 april 2008 werkt bij die vorming als een goede prikkel. Ook het overleg in de Tweede Kamer heeft positief gewerkt. Zeker de uitspraak dat wetgeving alleen kan worden ontwikkeld als er voldoende informatie uit het veld is. Velen voelen zich daardoor serieus genomen. Over de idee om met budgetfinanciering te gaan werken, zijn nog veel vragen. Deze veldrapportage is niet gebaseerd op een uitgebreide meting, zoals dat het geval was bij de eerste voortgangsrapportage (de zgn. nulmeting “Kompas op passend onderwijs, verslag volgsysteem voorjaar 2008 – kamerstuk 2007-208, 31 497, nr. 1). Dit verslag is gebaseerd op contacten met het veld. De rapportage is opgesteld door het infopunt Passend onderwijs. Dit infopunt bestond in deze periode uit 2 parttime medewerkers. De rapportage kent de volgende indeling: Staat passend onderwijs op de agenda? Hoe gaat men te werk? Wat gebeurt er elders? Wat valt op? Welke inzet is er vanuit het regieoverleg? In de bijlage is een overzicht opgenomen van de aanvragen startsubsidie, veldinitiatieven en experimenten (stand 6 november 2008). Van de 79 potentiële regionale netwerken zijn er 55 middels een aanvraag betrokken (70%). Staat Passend onderwijs op de agenda? Passend onderwijs staat in de meeste regio’s op de agenda. De invullingen verschillen, afhankelijk van de positie van betrokkenen en de sectoren die de primaire dragers zijn van Passend onderwijs. Globaal is er het volgende beeld. De sectoren In het primair onderwijs is er een sterke inhoudelijke gerichtheid: Wat heeft Passend onderwijs met het onderwijs in de school te maken? Welke verbeteringen kunnen we aanbrengen in de zorgstructuur? Wat zijn onze zorggrenzen? Hoe kunnen we onze zorg verbreden? Welke knelpunten ervaren we? En voor het speciaal basisonderwijs: welke rol en taak kan de speciale basisschool vervullen? In het voortgezet onderwijs is naast de inhoudelijke insteek, zeker bij de AOC instellingen, er vooral een tendens vanuit beschikbaarheid van plaatsen voor leerlingen te redeneren, zeker als het om cluster 4 leerlingen gaat: Hoe worden we geholpen met zorgleerlingen? Welke voorzieningen zijn er? Welke voorzieningen zijn er nodig voor snelle interventies? In het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) is er naast de focus op inhoud en kwaliteit van expertise een zekere afwachtendheid. Initiatieven voor samenwerking komen meestal vanuit het primair onderwijs en/of het voortgezet onderwijs. Op veel plekken werkt het (v)so vanuit een open houding mee aan het zoeken van ‘tussenoplossingen’. Er is van die zijde een grote bereidheid tot participatie. Zeker ook als het gaat om clusteroverstijgende vormen van ambulante begeleiding . Wel is er in het speciaal onderwijs de ‘angst’ dat men in het regulier onderwijs alle zorgmiddelen gaat ontvangen en dat men dan eigen oplossingen gaat zoeken en de expertise van het (V)SO niet op voorhand benut. NB Het MBO is formeel niet betrokken bij startsubsidies, veldinitiatieven en experimenten. Dit roept bij veel betrokkenen vraagtekens op gezien de belangrijke overgang VMBO – MBO. Ook de groeiende instroom vanuit het Praktijkonderwijs en het (V)SO (en de voortijdige uitstroom) in niveau 1 is een veel gehoord punt van aandacht en zorg. Bij alle sectoren zijn de onderwerpen koude en warme overdracht en de doorlopende leerlijnen tussen de sectoren van belang. Er is veel animo deze onderwerpen meer in samenhang op te pakken en te verdiepen. Eveneens moet worden opgemerkt dat er natuurlijk al lang allerlei projecten en initiatieven zijn die we vandaag de dag Passend onderwijs zouden noemen, en die gericht zijn op een goed onderwijsaanbod voor leelringen. Betrokkenen Ook zijn er verschillen waar het gaat om het beeld van Passend onderwijs bij betrokkenen. Onder leraren is er nog vaak het misverstand dat Passend onderwijs gelijk staat aan inclusief onderwijs en dat Passend onderwijs betekent dat er in 2011 plaatsingsplicht is. Uit een onderzoek in de omgeving van Nijmegen bleek overigens dat 83% van de leraren positief staat t.o.v. Passend onderwijs. Ook is er veel bereidheid zich te professionaliseren. Ten opzichte van hun bestuur is er hier daar sprake van wantrouwen: gaat men voor de euro’s of voor de belangen van kinderen. Een bijzondere doelgroep wordt gevormd door intern begeleiders, zorgcoördinatoren en ambulant begeleiders. Zij zijn zeer betrokken en zetten Passend onderwijs hoog op de agenda. Uit gesprekken met ouders komt vaak naar voren dat men de idee heeft dat elk kind in 2011 verzekerd is van een onderwijsplek in de directe woonomgeving en dat naadloos wordt aangesloten bij de wensen van de ouders. Aan de andere kant is er ook veel zorg bij ouders over hun betrokkenheid. Vragen daarbij zijn: Wie neemt beslissingen over het zorgaanbod en hoe worden wij daarin gekend, Is er in de toekomst nog wel voldoende keuzevrijheid? Voor bestuur en management is er de onduidelijkheid over de budgettering per 2011. Algemene vragen zijn: Welk budget wordt eigenlijk bedoeld? Wie zal het budget ontvangen? Wat is de omvang van het budget? Welke eisen worden gesteld aan de inzet van het budget? Vragen als “wie heeft er regie’ en wordt het regionale netwerk geen nieuwe onnodige bureaucratie, worden hier en daar gesteld. Er valt bij een deel van de bestuurders op dat men een afwachtende houding heeft. Men wacht wetgeving af of men is van opvatting dat men het zelf wel kan regelen. Het is daarnaast prettig te kunnen constateren dat veel bestuurders vanuit een grote maatschappelijke betrokkenheid op Passend onderwijs reageren. Men wil het voor kinderen met extra onderwijsvragen goed regelen. Tot nu toe is gesproken over afzonderlijke agenda’s. Bij Passend onderwijs gaat het echter om een gezamenlijke agenda, in ieder geval van de drie sectoren PO, VO en (V)SO. Het formuleren van een gezamenlijke agenda en het delen van gezamenlijke ambities is een ingewikkeld traject, alleen al als het gaat om het aantal participanten met elk eigen culturen. Algemeen beeld regionaal netwerk: Uitgaande van ca. 80 netwerken gaat het gemiddeld om: Bijna 90 basisscholen en bijna 4 speciale scholen voor basisonderwijs Ca. 10 scholen en afdelingen voor voortgezet onderwijs Ongeveer 4 scholen voor (V)SO 30 schoolbesturen 5 gemeenten. 35.000 leerlingen De gezamenlijke agenda in deze periode is in de meeste gevallen van bestuur en management. Personeel en ouders zijn veel minder betrokken. De belangrijkste reden hiervoor is dat de ambities en doelstellingen erg globaal zijn geformuleerd. De consequenties op schoolniveau moeten nog worden bepaald. Wel zijn er goede praktijken: Good practices: Schoolbesturen als Flore, Atrium, Tabijn, De Blauwe Loper, Openbaar Primair Onderwijs Alkmaar hebben in de regio Alkmaar personeelsdagen georganiseerd, niet alleen om te informeren, maar ook om opvattingen te delen met management, leraren, besturen en ouders. In de samenwerkingsverbanden wsns in Lelystad is hetzelfde gebeurd. Het regionaal netwerk (i.o.) in Doetinchem heeft een werkconferentie belegd, waarbij ouders en leraren betrokken waren bij de vormgeving van Passend onderwijs. In Breda heeft INOS (primair onderwijs) een personeelsdag voor de 1300 medewerkers georganiseerd. In Dordrecht het Openbaar Primair Onderwijs, in Zeeuws-Vlaanderen De Linie en in Sliedrecht de Vereniging Christelijk Onderwijs. Ouders zijn als doelgroep in het kader van collectieve belangenbehartiging, voor velen niet simpel te betrekken. Vragen die hierbij een rol spelen, zijn: Welke ouders (alleen die van Rugzakkinderen)? Hoe verhoudt zich dit tot de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraden? Welke positie nemen ouders in (alleen adviserend)? Ouders met als insteek individuele ondersteuning is in de uitwerking sneller te realiseren. Zo kennen steden als Haarlem en Deventer een ouderloket. Good practice: Vanuit het gemeentelijk jeugdbeleid is geïnvesteerd in opvoedingsondersteuning vanuit Homestart. ‘Homestart’ biedt een laagdrempelig programma waarin vrijwilligers ondersteuning bieden aan opvoeders met opvoedingsvragen. Voorts is er een opvoedsteunpunt werkzaam waar professionele pedagogische hulp wordt gegeven aan ouders met een jaarlijks bereik van 500 personen. Daarnaast is een zorgcoördinator belast met het maken van één plan voor multiproblemgezinnen. Deze coördinator zorgt verder voor samenwerking in de uitvoering van het plan. Bron: aanvraag veldinitiatief: Apeldoorn e.o. Ook bij externe partners begint Passend onderwijs op de agenda te staan. Enkele bijeenkomsten met beleidsambtenaren van gemeenten waren druk bezocht. Ook organisaties uit de jeugdzorg, kinderopvang, schoolmaatschappelijk werk stemmen meer en meer af met hun onderwijspartners. De ontwikkeling van de zorg- en adviesteams (ZAT) helpen hierbij. Zeker nu betrokkenen in de te vormen Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) opnieuw vragen stellen over: Wat gebeurt er om bij het CJG te komen? Wat doen we in het CJG? Welke hulp is achter het CJG beschikbaar? In het kader van de afstemming werkt het infopunt Passend onderwijs nauw samen met het Nederlands Jeugd Instituut (NJI), dat de implementatie van de ZAT’s ondersteunt. Hoe gaat men te werk? In de meeste gevallen zijn het de coördinatoren van de samenwerkingsverbanden PO en VO die samen met functionarissen uit het (V)SO een initiatiefgroep starten. Pijnpunt voor het PO is, dat de pragmatisch gekozen insteek van het VO-samenwerkingsverband de indruk heeft gewekt als zou het VO daarmee ook ‘leading’ zijn bij de vorming van het regionale netwerk. Vanuit de inspanningen op het terrein van de zorgbreedte wordt dit door het PO niet altijd als terecht ervaren. Ondanks dit gevoelen zien de verbanden vaak voldoende aangrijpingspunten om een gezamenlijke agenda op te stellen. In de eerste contacten wordt nagedacht over een gezamenlijke visie en over gezamenlijke ambities. De initiatiefgroep dient in deze periode snel voor bestuurlijk draagvlak te zorgen. Ook organiseert men bijeenkomsten voor directies om ook inhoudelijk draagvlak te verwerven. Scholen raken door deze bijeenkomsten – zij het via hun directies – eveneens geïnformeerd. De volgende stap die wordt gezet is het formaliseren van de initiatiefgroep. Doorgaans kiest men voor een structuur met een stuurgroep bestaande uit bestuurders vanuit PO, VO en (V)SO. In een aantal gevallen zijn ook gemeenten en het mbo betrokken. In het veldinitiatief Midden-Brabant heeft een ouder zitting in de stuurgroep. Onder stuurgroep hangen vervolgens werkgroepen of projectgroepen. Deze worden geformeerd rondom enkele thema’s of werkagenda’s. De formalisering vindt plaats door een intentieverklaring of in een aantal gevallen een convenant. Good practice: Betrokken partijen bouwen aan een stelsel van onderwijsvoorzieningen waarbij sprake is van een flexibele inrichting van speciale onderwijszorg. Deze onderwijszorg wordt zowel binnen de school als bovenschools aangeboden, waardoor scholen in staat zijn aan de zorgplicht te voldoen. Dit betekent dat leerlingen op basis van een geformuleerde hulpvraag en een eenduidige indicatiestelling worden geplaatst in de voor de leerling meest geschikte, door de ouders gewenste en (zo mogelijk) meest thuisnabije onderwijs(zorg)voorziening. Daarbij wordt gewerkt aan een structuur die laagdrempelig, eenvoudig en transparant is. Het systeem zal vraaggericht zijn, de ontwikkeling van het kind centraal stellen en doelgerichte samenwerking tussen ouders, kind en school realiseren. Ouders en leerlingen kunnen zonder wachtlijsten en langdurige indicatieprocedures, via één loket, snel een passend onderwijsaanbod krijgen namens alle samenwerkende partijen in deze regio. Het accent zal gelegd worden bij het po/so en vo/vso, maar afstemming met het mbo zal er eveneens bij betrokken worden vanuit het streven om de doorlopende leer- en zorglijn po-vo en mbo te realiseren. Bron: Veldinitiatief Rijnstreek Een lichtere vorm die velen kiezen is een intentieverklaring. Hierbij treffen we 2 vormen aan: een intentieverklaring met een inhoudelijke insteek. Er worden in de intentieverklaring ambities en nadere uitwerkingen geformuleerd; een intentieverklaring waarbij men een aantal onderzoeksvragen formuleert om na helderheid hierover tot samenwerking te komen. De derde stap is het aanvragen van een startsubsidie. Voor velen is het erg lastig om alle besturen en scholen met hun BRINnummers te verzamelen. Begin 2009 worden deze gegevens centraal aangeleverd. Ook is het niet voor alle scholen even logisch om bij het betreffende regionale netwerk te horen. In de meeste gevallen maakt men een analyse van de leerlingenstromen. Dan blijkt regelmatig dat enkele scholen op een ander samenwerkingsverband VO zijn gericht. In het regieoverleg is daarom besloten meer flexibiliteit toe te staan bij de vorming van de regionale netwerken. De vierde stap is dat men besluit een aantal thema’s verder uit te werken, in ieder geval de thema’s uit de beleidsregel van 5 april (regeling voor het aanvragen van een startsubsidie of een subsidie veldinitiatief Passend onderwijs 2008-2009 – PO/ZO-2008/8544). Het gaat in deze beleidsregel om de volgende thema’s : hoe is de betrokkenheid van het personeel georganiseerd? hoe kunnen ouders als collectief inspraak hebben? op welke wijze vindt de individuele ondersteuning van ouders plaats? hoe wordt de 1 loket gedachte voor indicatiestelling integraal vormgegeven? op welke wijze is er een garantie voor een passend onderwijsaanbod? welke registratiesystematiek wordt gehanteerd, zodat elke leerling in beeld is? wat is er geregeld zodat er een onderwijscontinuüm aanwezig is? hoe vindt de versterking van de kwaliteit van het onderwijs plaats? hoe wordt de handelingsbekwaamheid van onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel vergroot? hoe ziet het ontwikkelings- en uitstroomperspectief van de leerlingen er uit? op welke wijze vindt de inzet van de subsidiemiddelen plaats? is het veldinitiatief operationeel binnen 3 maanden? Deze thema’s worden door het regieoverleg gebruikt als leidraad voor de advisering aan CFI over de toekenning van de aanvragen voor veldinitiatieven. Een vijfde stap is inmiddels door 4 regionale netwerken gedaan (zie de bijlage). Zij ontdekten bij de uitwerking van de thema’s een aantal belemmeringen in wet- en regelgeving, waardoor zij opteren voor een experiment. Bij alle vier de aanvragen is er de wens een hoge mate van flexibiliteit te bereiken bij de inzet van de zorgmiddelen. Men wenst een aanpak die meer uitgaat van handelingsgerichte diagnostiek en ondersteuning van leraren en leerlingen die op maat plaatsvindt: niet voor alle leerlingen gelijke bedragen, maar afhankelijk van de onderwijskundige vraagstelling. Een nieuwe impuls voor het realiseren van Passend onderwijs is medio oktober gepubliceerd. Deze regeling stimuleringssubsidie (13 oktober, kenmerk JOZ/62235) is ontwikkeld naar aanleiding van de motie Kranenveldt-van der Veen c.s (Kamerstukken 2007-2008, 31 497, nr. 7). Op 13 november waren ca. 50 aanvragen ingediend. Met deze regeling kunnen scholen nieuwe, sectordoorbrekende aanpakken vormgeven. Ook structurele aanpakken voor het bevorderen van betrokkenheid van personeel en/of ouders worden gehonoreerd. Indien men stuit op belemmeringen in wet- en regelgeving kunnen vanaf begin 2009 ook “kleine” experimenten worden aangevraagd. Voorbeeld: In Hoogeveen werkt het Roelof van Echten College aan nieuwbouw, samen met een VSO zmlk en een VSO zmok school. Hierdoor zal een campus ontstaan waar kinderen op maat en in een gedifferentieerde onderwijssetting passende onderwijszorgarrangementen kunnen krijgen. De nieuwbouw zal gerealiseerd zijn per 2011. Wat gebeurt er elders? Daar waar nog geen regionale netwerken zijn gevormd zijn er in de meeste gevallen wel activiteiten die leiden tot die vormgeving. Zo was er in de provincie Friesland aanvankelijk een initiatief vanuit het primair en het speciaal onderwijs. Later is ook het voortgezet onderwijs betrokken en inmiddels zijn er voor 4 netwerken startsubsidies aangevraagd. In Groningen was er eerst een zoektocht naar bestuurlijke afstemming, enerzijds vanuit denominatieve overwegingen, anderzijds ook door verschillende inzichten. De activiteiten in Drenthe liepen in het begin via kleine initiatieven, zoals in Hoogeveen, Meppel en Steenwijk. Nu vindt er meer overall coördinatie plaats. Midden Overijssel is net als rond Nijmegen en het land van Cuijck bezig met het zoeken naar de juiste geografische oplossingen. In West-Brabant en Zuid-Oost Brabant oriënteert men zich op welke vormen van samenwerking opportuun zijn en welke thema’s gezamenlijk kunnen worden opgepakt. Dit is vergelijkbaar met ontwikkelingen in het Gooi, West-Friesland en Kennemerland. Zo vinden er studiedagen plaats in Hilversum, Eindhoven, Hoofddorp, Sliedrecht en Spijkenisse. In Zeeland werkt men met een aanpak om de ambities scherper te formuleren. Den Haag wordt gekenmerkt door verschillende tempi en ambities van de grote schoolbesturen. Den Haag kent bijvoorbeeld denominatieve samenwerkingsverbanden WSNS. In alle lokale en regionale situaties gebeuren overigens vaak veel activiteiten die van belang zijn voor goede plekken voor leerlingen, bijvoorbeeld in het kader van regionale arrangementen VMBO-MBO, afstemming voorschoolse opvang - instroom in het basisonderwijs, ontwikkelingen in een RMC gebied, afstemming tussen het VO en Cluster 4 of bewegingen om de ambulante begeleiding meer clusteroverstijgende te organiseren. Vaak spelen bestuurlijke afwegingen, regie-vragen en communicatie een belangrijke rol bij het hanteren van een ander tempo dan in andere gebieden. Wat valt op? Het is zeker opvallend dat in een vrij korte tijd Passend onderwijs op veel agenda’s (voornamelijk van bestuur en management) een belangrijke rol speelt. Het zijn vooral ambities die mensen motiveren om opnieuw naar de gekozen oplossingen te kijken of te zoeken naar nieuwe, snellere oplossingen voor passende arrangementen. De volgende ambities worden veel aangetroffen: Resultaat voor dit kind. De eerste drijfveer is de idee van “dit kind in deze situatie”, voor elk kind een passend zorgarrangement, het kind kennen (naam en rugnummer) en weten welke aanpak het beste aansluit bij de ontwikkelingsmogelijkheden. Samen met de ouder. Waar het bij de eerste ambitie gaat om de unieke driehoek van leerkracht-leerling-leerstof, gaat het bij deze ambitie om de driehoek leerkracht-leerling-ouder: ouders als bondgenoten. Juist in het onderwijs is de relatie tussen ouders en school van belang voor de ontwikkeling van het kind: dus samen optrekken, samen de handen ineen slaan, samen vanuit een te onderscheiden verantwoordelijkheid en professie vooruitgang boeken. Maatwerk voor kind en leraar. Geen ellenlange procedures, meer flexibele inzetmogelijkheden. Kinderen en leraren verschillen immers, soms heeft de één wat meer nodig en kan de ander met minder weer verder. Soms is een klassenassistent voor een bepaalde periode een goede oplossing voor de leraar, in een ander geval kan het met af en toe een voortgangsgesprek. Sneller beschikbaar, op maat en in het primaire proces zijn daarbij de sleutelbegrippen. Niet eerst kopje onder. Waarom eerst moeten aantonen dat er gedurende een half jaar sprake is van ontoereikende zorg? Waarom moeten veel kinderen en hun leraren kopje onder gaan voordat er hulp beschikbaar is? Preventief werken, handelingsgericht werken zijn wensen waarmee men aan de slag wil: eerder en sneller en eenvoudiger. Anders kijken. De kijk op kinderen moet draaien: gericht zijn op het ontwikkelingspotentieel van kinderen staat bij velen centraal. Eén loket. Geen 6 commissies meer, maar één telefoonnummer en één papierstraat. Soms voor alle leeftijden, soms kiest men voor een loket 12- en een loket 12+. In andere gevallen worden de lijntjes naar en van een zorg- en adviesteam versterkt. Dan weer vormt het Centrum voor Jeugd en Gezin de verbindende schakel. Leraar centraal. Als leraren niet betrokken zijn, niet meedenken, zich niet competent voelen, zijn ambities gebouwd op drijfzand. Ondersteuning, ambulante begeleiding, collegiale consultatie en professionalisering moeten de focus op het primaire proces hebben. Doen wat nodig is. De gerichtheid op het doen, de focus op ‘aan de slag gaan’ beweegt velen om nog eens scherp te kijken naar alles wat we om de school hebben georganiseerd met de vraag: wat draagt het bij aan de voortgang in de ontwikkeling van onze leerlingen? Zorgplicht. Deze doelstellingen van Passend onderwijs spreken aan. De andere kant is dat men behoefte heeft aan meer financiële armslag om die doelstellingen te realiseren. Middelen die men nodig heeft om beter op elkaar af te stemmen, om een extra leraar in dienst te hebben of juist meer onderwijsassistenten. Kleinere klassen, minder werkdruk, meer tijd voor professionalisering zijn zeer veel gehoorde opmerkingen. Toenemende maatschappelijke vragen, wachtlijsten in de jeugdzorg of het steeds moeilijker vinden van goede stageplaatsen belemmeren passende perspectieven. Lerende aanpak. Een lerende aanpak kent uiteraard ook een andere kant: er zijn besturen die daardoor gaan afwachten. Ook de onduidelijkheid over de financiering per 2011 leidt in sommige situaties tot een afwachtende houding. Men wil eerst duidelijkheid over de wetgeving en het financiële kader. Anderen willen juist wel eigen ruimte creëren. De inzet vanuit het regieoverleg. Vanaf begin dit jaar is gewerkt met een activiteitenplan. Het activiteitenplan is aangevuld met wensen die tijdens de nul-meting vanuit het veld naar voren zijn gekomen. Zo was één van de wensen vanuit het veld dat er een klein groepje van gesprekspartners zou worden gevormd. Deze gesprekspartners zijn er om op aanvraag korte ondersteuning te bieden (bijvoorbeeld een onafhankelijk voorzitter), te informeren over ontwikkelingen elders, te sparren bij het vormgeven van gezamenlijke ambities en de zgn. één-meting uit te voeren. Het regieoverleg heeft hiervoor een tiental gesprekspartners geselecteerd die voor een halve dag per week zijn ingehuurd om bovengenoemde vragen op te pakken (gestart medio oktober). Uit de nulmeting bleek eveneens de behoefte aan regionale conferenties. Op 7 plekken zijn deze dit najaar georganiseerd en ca. 1000 mensen hebben de conferenties bezocht. Op verzoek van de ouderorganisaties is een onderzoek gestart naar mogelijke aanpakken voor ouderbetrokkenheid. Deze gegevens komen begin december beschikbaar. In het activiteitenplan zijn middelen begroot voor het stimuleren van ouderkringen c.q. ouderplatforms. Divers afstemmingsoverleg is gestart met de opleidingen, zowel de pabo’s, als de lerarenopleidingen voortgezet onderwijs als de opleidingen speciaal onderwijs. Inmiddels ligt er een plan van aanpak vanuit deze drie opleidingssectoren. Eveneens vindt afstemming plaats met het NJI, Gedragswerk, de VNG en bureaus met vergelijkbare doelstellingen, zoals cross-over. Ook vindt afstemming plaats met de evaluatie- en adviescommissie Passend onderwijs. Zeker ook als het gaat om de ontwikkeling van standaarden en indicatoren in het kader van een zelfevaluatiekader Passend onderwijs. In dit kader wordt een poging gedaan een referentiekader te bieden, waarmee antwoord wordt gegeven op de vraag wanneer Passend onderwijs succesvol is. Om beter zicht te krijgen op de indicatoren worden deze in het voorjaar in een aantal pilots beproefd. De middelen van 3 SLOA instellingen zijn ingezet voor research en ontwikkeling bij enkele veldinitiatieven. De meeste middelen uit het activiteitenplan worden gebruikt voor stimulering van activiteiten voor leraren. Er is een website ( HYPERLINK "http://www.passendonderwijs.nl" www.passendonderwijs.nl ) en een helpdesk. Er zijn talloze gesprekken gevoerd met initiatiefnemers en vele inleidingen gehouden. Op grond van de resultaten van de één-meting zal het regieoverleg het activiteitenplan opnieuw ijken. Met steeds de eis dat er sprake moet zijn van vraagsturing. Bijlage: Aanvragen startsubsidie: In het schooljaar 2007-2008 is reeds een startsubsidie aan de zgn. koplopers gegeven Noordoostpolder Urk Noord West Overijssel Doetinchem e.o. Passend Samenwerken De Meierij Utrecht Stad en Regio Leiden e.o. Onderwijszorgkoepel NoordVeluwe i.o. Het Lumeijn Zwolle Passend Onderwijs NoordOost Achterhoek Betuws Passend Onderwijs Passend Onderwijs Apeldoorn e.o. Zaanstreek en omgeving Passend Ond Zuidoost Drenthe Bestuurlijk Overleg Jeugd Onderwijszorg Samenwerkingsverband VO Westland Reg Netwerk Roosendaal Reg Netw Passend Ond Midden Holland Reg Netwerk Rijnstreek Groningen Stad en Ommeland Passend Ond Noord Oost West Groningen R N Passend Ond Rondom SV VO 2-01 Netw P O Geref Ond Noord Nederland Projectgroep P O Goeree Overflakkee Reg Netw Noord en Midden Drenthe RN Voorne Putten Rozenburg RN Regio Zutphen RN Projectgroep Passend Onderw Delft SWV De Langstraat RN Amsterdam Diemen RN Noordoost Brabant RN Passend Ond Lelystad RN Gooi en Vechtstreek RN Platform Passend Ond West Friesland RN Alliantie Bergen op Zoom Passend Ond Regio Midden Kennemerland RN Passend Ond Zoetermeer RN Zuid Kennemerland Zuidwest Drenthe / Noordwest Overijssel RN Passend Ond Zuid Utrecht RN Passend Ond Arnhem e.o. Regio Noord-West Friesland Regio Noord-Oost Friesland Regio Zuid-Oost Friesland Regio Zuid-West Friesland Passend onderwijs Rotterdam Aanvragen veldinitiatieven (9): Stuurgroep Passend Onderwijs in Twente Passend Onderwijs Noord-Limburg Regionaal Netwerk Passend Onderwijs Arnhem e.o. Passend Onderwijs Midden-Brabant (Tilburg) Landelijk Project Reformatorisch Passend Onderwijs Regionaal arrangement Weert-Nederweert Regionaal netwerk Vijfherenlanden/Alblasserwaard Stuurgroep Passend onderwijs Apeldoorn Passend onderwijs Zuid-Limburg Aanvragen experimenten: Regionaal Netwerk Passen Onderwijs Eemland Duin & Bollenstreek Almere (dit betreft een aanpassing van het reeds bestaande experiment). Deventer NB alle vier nog in overleg met het departement In het regieoverleg participeren de brancheorganisaties (PO, VO, WEC, AOC, MBO en HBO Raad), de vakorganisaties, de ouderorganisaties en het ministerie van OCW. PAGE PAGE 1 Good practice: Vanuit de bestaande indicatiecommissies en indicatie instellingen wordt er op subregionaal niveau toegewerkt naar de bundeling van kennis, professionals, middelen en indicatiecriteria om te komen tot een operationele vorm van indiceren in één regionaal loket. Het loket wordt gekoppeld aan de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) die de 14 gemeenten gaan oprichten. Zorgadviesteams op subregionaal niveau zullen een belangrijke toeleidende functie hebben tot dit regionale loket. De verschillende, al bestaande loketten (o.a. van de swv’en wsns en VO en de regionale expertisecentra), worden gekoppeld. ZAT’s en netwerken worden aaneengeschakeld op weg naar één loket. De koppeling met de CJG’s zal in nauwe samenwerking met de projectleiders CJG’s van de 14 gemeenten plaatsvinden. Bron: Aanvraag veldinitiatief Twente De Passend Onderwijs ontwikkeling staat in Zuid-Oost Brabant bepaald niet stil, ook al is het RN nog niet gevormd. Het woord “verbinden” is de leidraad geworden in de ontwikkelingen die partijen bindt. Belangrijkste ontwikkeling is een concept-intentieverklaring waarover in een eerste overleg ronde consensus van de betrokken vertegenwoordigers bestaat, maar waarover in bestuurskringen toch nog divers wordt gedacht. Na definitieve goedkeuring door het Platform (geagendeerd op 24 november) wordt het voorgelegd aan de besturen en op basis daarvan kan dan een startsubsidie worden aangevraagd. Verschillende voor Passend Onderwijs belangrijke structuren worden ontwikkeld en bestaande structuren in de regio worden onder de regie van RN op elkaar afgestemd. Denk aan koppeling VO-MBO, POVO, vanuit één zorgroute in PO, plus één zorgroute in VO (leren van elkaar) en de werkgroep integraal indiceren. (naar ‘één loket ontwikkeling”. Enkele wsns verbanden uit de directe omgeving zijn voornemens aan te sluiten bij de RN ontwikkelingen in Helmond e.o.