[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Defensie Duurzaamheidsnota 2009

Bijlage

Nummer: 2008D17844, datum: 2008-11-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Defensie Duurzaamheidsnota 2009 (2008D17843)

Preview document (🔗 origineel)


	DEFENSIE	DUURZAAMHEIDSNOTA 2009

2009-2012

Ministerie van Defensie

November 2008

Inhoudsopgave 

Managementsamenvatting								  3

Overzicht Doelstellingen DDN2009						  4

Hoofdstuk 1	Inleiding								  6

Hoofdstuk 2	Thema’s								  8

Algemeen									  8

Energie en klimaat								  8

Gezondheid en leefomgeving						13

Geluid										13

Gevaarlijke stoffen 								14

Luchtkwaliteit									16

Bodem									16

Water										19

Afval										21

Externe veiligheid								22

Natuur										23

Hoofdstuk 3	Instrumentarium							27

Milieumanagement								27

Milieumanagement tijdens oefeningen en operaties			29

Materieelkeuzeproces							31

Infrastructuurproces								33

Beleids-, Plannings- en Begrotingsproces					34

Arbeidsomstandigheden en Milieu						36

Financiën									37

Communicatie									37

Bijlagen

Afkortingen									39

Overzicht Maatregelen DDN2009						42

Overzicht geplande budgetten 						47

Managementsamenvatting

Met deze Defensie Duurzaamheidsnota 2009 wordt het beleid op
milieugebied, zoals dat door het ministerie van Defensie vanaf 1993
wordt gevoerd, voortgezet. Uitgangspunt voor het duurzaamheidsbeleid van
Defensie is dat aan wet- en regelgeving wordt voldaan en het Rijksbeleid
wordt uitgevoerd. Hierbij geldt als belangrijke randvoorwaarde dat het
primaire doel van de defensieorganisatie, namelijk operationele
inzetbaarheid van de krijgsmacht gegarandeerd moet blijven.

Het huidige kabinet hecht veel belang aan een duurzame samenleving. Dit
is ondermeer uitgewerkt in een aantal ambitieuze
energiebesparingsdoelstellingen en een rijksbreed programma Duurzaam
inkopen. De drie belangrijkste elementen van deze Defensie
Duurzaamheidsnota 2009 sluiten daarbij aan. 

Defensie is met 69.000 personeelsleden en veel materieel een
energie-intensief bedrijf. Energiebesparing en de inkoop en productie
van duurzame energie vormen dan ook een grote inspanning voor de komende
jaren. Naast reductie van de CO2-uitstoot wordt hiermee ook de
afhankelijkheid van natuurlijke hulpbronnen verminderd.

Defensie geeft jaarlijks circa 3 miljard euro uit aan materieel,
infrastructuur, goederen en diensten en is daarmee binnen de overheid
een van de grootste marktpartijen. Duurzaam inkopen houdt in dat tijdens
het verwervingsproces wordt afgewogen welke ongewenste milieueffecten en
kosten in de gebruiksfase en bij afstoting kunnen worden gereduceerd of
voorkómen. 

Milieumanagement is een derde speerpunt. Defensie heeft een grote
uitvoeringsgerichte organisatie die gericht is op vredesoperaties en de
ondersteuning daarvan. Bij de uitvoering van deze taken dienen de
milieubelasting en de daaraan verbonden kosten te worden beheerst.
Milieumanagement ondersteunt Defensie bij het invullen van deze
verantwoordelijkheden door milieuaspecten structureel en aantoonbaar te
betrekken bij de bedrijfsprocessen. 

Het duurzaamheidsbeleid over de beleidsperiode 2009 t/m 2012 kost circa
80 miljoen euro. Een groot deel van de geplande maatregelen (circa 35
miljoen euro) wordt binnen acht jaar in de exploitatie terugverdiend
door lagere energie-, water- en afvalkosten. De overige kosten zijn
nodig voor het blijven voldoen aan wet- en regelgeving, de sanering van
vervuiling uit het verleden, het verbeteren van de milieukwaliteit en de
werk- en leefomgeving op en rondom defensieterreinen en het voorbereiden
van toekomstige besparingsmaatregelen.

De nota is opgedeeld in diverse milieuthema’s met doelstellingen en
het instrumentarium om die doelstellingen te realiseren. Op basis van
het nieuwe besturingsmodel van het ministerie van Defensie zijn de
doelstellingen uitgewerkt in praktische maatregelen. De
verantwoordelijken voor de uitvoering en de gereserveerde budgetten zijn
in de nota opgenomen. 

De looptijd van de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 bedraagt vier jaar
(2009 t/m 2012) met na twee jaar een tussentijdse evaluatie. Op dat
moment kunnen doelstellingen, maatregelen en budgetten eventueel worden
bijgesteld. De nota treedt per 1 jan 2009 in werking.

Overzicht Doelstellingen DDN2009

Doelstellingen Energie en Klimaat

D1	Defensie realiseert bij de combinatie van vastgoed en voertuigen een
energiebesparing van 2% per jaar.

D2	Defensie zal in 2012 wat betreft het gebruik van elektriciteit,
aardgas en huisbrandolie voor verwarming van gebouwen 100% duurzaam
zijn. 

Doelstellingen Geluid 

D3	Defensie zal niet meer indirect geluidruimtebeslag hebben dan voor
haar taakuitoefening noodzakelijk is.

D4	Defensie zal zich inzetten om uiterlijk 2012 voor het Infanterie
Schietkamp en het Artillerie Schietkamp geluidszones voor schietgeluid
door VROM te laten vaststellen.

Doelstelling Gevaarlijke stoffen 

D5	Defensie beperkt het gebruik van ongewenste stoffen en draagt zorg
voor een veilig gebruik van gevaarlijke stoffen. 

Doelstelling Luchtkwaliteit 

D6	Defensie neemt ter verbetering van de luchtkwaliteit bij nieuw en
bestaand materieel technische maatregelen waardoor de uitlaatgassen
minder schadelijk zijn.

Doelstellingen Bodem

D7	Defensie zal eind 2012 alle oriënterende bodemonderzoeken hebben
afgerond en 60% van de spoedeisende bodemverontreinigingen hebben
gesaneerd. De einddatum voor afronding van de bodemsaneringsoperatie
blijft gehandhaafd op 2023.

D8	Defensie besluit in 2011 over invoering van maatregelen om
bodemverontreiniging door schietoefeningen met klein kaliber wapens te
verminderen.

Doelstellingen Water

D9	Defensie zal uiterlijk 2012 een besparing op het leidingwaterverbruik
realiseren van 5% t.o.v. 2008.

D10	Defensie zal uiterlijk in 2010 onderzoek hebben afgerond naar de
mogelijkheden voor infiltratie en gescheiden afvoer van hemelwater en
zal uiterlijk in 2012 130 watertoetsen en –balansen hebben opgesteld.

D11	Defensie zal uiterlijk in 2012 uitvoering hebben gegeven aan 50% (in
kosten) van de maatregelen met een hoog milieurendement uit de ruim
twintig waterbeheerplannen (DMB2004) en zijn gestart met uitvoering van
de maatregelen uit de in doelstelling D10 genoemde onderzoeken.

Doelstellingen Afval

D12	Defensie implementeert het nationale en EU-beleid op het gebied van
afvalstoffen. De overgang van beheersen naar preventie wordt vormgegeven
binnen de organisatorische en operationele mogelijkheden.

D13	Defensie produceert in 2012 niet meer restafval dan in 2007.

Doelstelling Externe veiligheid

D14	Defensie zal in 2012 in samenwerking met het ministerie van VROM
extern veiligheidsbeleid geïmplementeerd hebben voor munitiecomplexen,
luchtvaartterreinen met voornamelijk vaste vleugelvliegtuigen en
buisleidingen. 

Doelstellingen Natuur

D15	Defensie wil, bij het ontplooien van haar activiteiten en het beheer
van haar terreinen, naar vermogen blijven bijdragen aan de
biodiversiteit in Nederland en aan de doelstellingen van Natura2000. 

D16	Defensie zal, bij haar activiteiten voor vrede en veiligheid, de
(Noord)zee op een duurzame manier blijven gebruiken om daarmee bij te
dragen aan een goede milieukwaliteit op zee. 

Doelstelling Milieumanagement

D17	Defensie verbetert voor de gehele organisatie de aantoonbaarheid van
de goede werking van milieumanagementsystemen.

Doelstelling Milieumanagement tijdens oefeningen en operaties

D18	Defensie zal bij oefeningen en operaties milieuaspecten vroegtijdig
in de planning meenemen en een eenvoudig milieumanagementsysteem
implementeren.

D19	Defensie zal de bedrijfsprocessen van militaire kampementen op
milieuaspecten analyseren en verbeteren. De resultaten worden in orders,
aanwijzingen en instructies opgenomen.

Doelstelling Materieelkeuzeproces

D20	Defensie streeft binnen de kaders van operationele geschiktheid en
bescherming van het personeel naar toepassing van milieu- en sociale
criteria bij de keus van militair materieel. Alle overige inkopen en
investeringen van Defensie voldoen vanaf 2010 aan de beschikbare
criteria voor duurzaam inkopen.

Doelstellingen Infrastructuurproces

D21	Defensie hanteert vanaf 2010 bij het ontwerp van alle nieuwbouw- en
onderhoudsprojecten de door het ministerie van VROM vastgestelde GPR
Gebouw®-minimumscores.

D22	Defensie draagt er vóór 2010 zorg voor dat het aspect duurzaamheid
is opgenomen in alle vastgoedplannen en programma’s van eisen en dat
alle infrastructurele projecten inhoudelijk en procedureel voldoen aan
het beleid op het gebied van duurzaam inkopen.



Hoofdstuk 1  	Inleiding

Duurzame ontwikkeling is een van de pijlers van het kabinetsbeleid. Dit
houdt onder meer in dat rekening gehouden moet worden met ontwikkelingen
op de langere termijn en dat die ontwikkelingen consequenties moeten
hebben voor ons handelen nu. Zo zet het kabinet gedurende de looptijd
van deze duurzaamheidsnota in op een wezenlijke stap voorwaarts naar een
duurzame energiehuishouding. Vermindering van de uitstoot van
broeikasgassen, verdubbeling van het aandeel duurzame energie, de
ontwikkeling van biobrandstoffen en energieneutrale nieuwbouw zijn
voorbeelden hiervan. Naast deze algemene thema’s wordt specifiek voor
de rijksoverheid ingezet op een duurzame bedrijfsvoering met onder meer
programma’s voor energiebesparing en duurzaam inkopen. Defensie neemt
als grootgebruiker van roerende en onroerende goederen haar
verantwoordelijkheid op het gebied van duurzaamheid. Vanzelfsprekend
uitgangspunt hierbij is dat Defensie het rijksbeleid volgt en de
geldende wet- en regelgeving zal naleven. De doelstellingen en
maatregelen uit deze duurzaamheidsnota zijn dan ook daarvan afgeleid. 

Defensie neemt binnen de rijksoverheid als grote uitvoerende organisatie
een aparte positie in, onder meer door de opgedragen taken. De inzet in
Afghanistan, Irak en andere crisisgebieden en de voorbereiding daarop
vergt veel van de defensieorganisatie. Het duurzaamheidsbeleid mag de
uitvoering van die taken niet in de weg staan en moet deze waar mogelijk
ondersteunen. De vertaling van het duurzaamheidsbeleid van het rijk naar
Defensie is daarom maatwerk. De van Defensie verwachte bijdrage aan de
kabinetsbrede aanpak van duurzame ontwikkeling moet in evenwicht zijn
met de stevige operationele inzet die ook van Defensie wordt verwacht.
Dit zal er bijvoorbeeld toe leiden dat Defensie de duurzaamheidsopgaven
in eerste instantie zal zoeken in haar infrastructuur en bij
handelsgebruikelijke goederen en materieel en pas in tweede instantie
bij het operationele materieel. Daarnaast draagt Defensie door haar
optreden in inzetgebieden bij aan vrede en veiligheid in de wereld en
schept daardoor randvoorwaarden voor een meer duurzame sociale,
economische en ecologische ontwikkeling op mondiaal niveau. 

Wereldwijd is het besef toegenomen dat ons handelen van invloed is op de
verandering van het klimaat en de kwaliteit van het milieu. Dit heeft de
afgelopen decennia tot verschillende mondiale en regionale verdragen
geleid, die ook Nederland heeft geratificeerd. Deze geven de kaders voor
ons handelen. Milieubeleid is ook steeds meer Europees beleid. Zo’n
80% van de regelgeving komt uit Brussel. Binnen de Navo komt onder de
titel “environmental security” steeds meer aandacht voor het milieu.
De verdragen, richtlijnen en protocollen worden omgezet in Nederlandse
wetgeving of beleid. Nederland, en dus ook Defensie, heeft daarmee
slechts een beperkte beleidsvrijheid. De DDN2009 volgt het rijksbeleid
zoals aangekondigd in het Coalitieakkoord en uitgewerkt in het programma
Klimaat en Energie: Schoon en Zuinig. Dat beleid is ambitieus. Daarmee
is ook het Defensie duurzaamheidsbeleid ambitieus. Alleen al het in de
pas lopen met het rijksbeleid zal de komende jaren veel van Defensie
vragen vanwege de aard van de defensieactiviteiten en het zware
materieel dat daarbij wordt gebruikt.

Sinds 1993 heeft Defensie een afzonderlijk milieubeleid met als inzet
een bedrijfsvoering met zo min mogelijk milieubelasting. Het gaat
daarbij om het milieubeleid in de breedte, dus bijvoorbeeld ook over
natuur, keuzes bij de verwerving van materieel en infrastructuur en over
personele veiligheid. De milieubelasting die Defensie onvermijdelijk
door haar handelen veroorzaakt, wordt zoveel mogelijk bij de bron
aangepakt. Wanneer dit onvoldoende mogelijk is, wordt gekozen voor
effectgerichte maatregelen. De succesvolle programma’s op het gebied
van bodemsanering en geluidsisolatie zijn voorbeelden daarvan. Uit de
evaluatie van de vorige milieubeleidsnota is gebleken dat deze aanpak
werkt. De milieubelasting van Defensie is de afgelopen periode op bijna
alle fronten gedaald. Energie- en waterverbruik en CO2-uitstoot zijn
gedaald. De energie-efficiency van gebouwen is verbeterd en de
bodemsanering ligt op schema. Voor punten waarop onvoldoende verbetering
is opgetreden, zoals de vermindering van afval en het hebben van goed
werkende milieumanagementsystemen, zijn in deze nota nieuwe impulsen
opgenomen. Daarbij is nadrukkelijk gekeken naar de veranderingen die het
nieuwe besturingsmodel op milieugebied met zich mee heeft gebracht. 

Het duurzaamheidsbeleid van Defensie kent als speerpunten energie en
duurzame bedrijfsvoering. Dit zijn logische keuzes voor een grote,
energie-intensieve organisatie als Defensie, waar jaarlijks ongeveer €
3 miljard omgaat in de inkoop van materieel, goederen en diensten.
Doelmatiger omgaan met energie is niet alleen goed voor het milieu, maar
levert ook besparingen op. Met een duurzame bedrijfsvoering, van inkoop
tot afstoting, is milieuwinst en soms financiële winst te behalen. Die
duurzame bedrijfsvoering komt ook tot uiting in het vastgoed van
Defensie, waar duurzaamheidsmaatregelen worden genomen bij nieuwbouw en
verbouw. Overigens betekent een duurzame bedrijfsvoering niet dat altijd
de keuze wordt gemaakt die vanuit milieuoptiek het beste is. Wel moet er
een integrale afweging plaatsvinden. Daarbij kunnen operationele,
financiële of veiligheidsaspecten de doorslag geven. Het gaat bij
duurzaamheid om evenwichtige keuzes tussen milieu, economie en sociale
aspecten. Een ander speerpunt is het hebben van een goed
milieumanagementsysteem. Zo’n systeem is nodig om ervoor te zorgen dat
de doelstellingen ook echt worden gehaald. Naast de genoemde speerpunten
zijn er nog tal van andere gebieden waarop Defensie maatregelen neemt om
de milieukwaliteit, en daarmee ook de woon- en werkomgeving van het
personeel te verbeteren.

Deze nota heeft een looptijd van vier jaar (2009 t/m 2012) en zal na
twee jaar worden geëvalueerd en waar nodig geactualiseerd. Wat betreft
de uitvoering van de maatregelen wordt aangesloten bij de reguliere
plannings- en begrotingcyclus. De maatregelen in deze Duurzaamheidsnota
vloeien voornamelijk voort uit nieuw of aangescherpt rijksbeleid. De
extra kosten die dat met zich meebrengt zijn maar voor een deel
zichtbaar. Kosten voor personeel worden niet aan milieu toegerekend en
in elke aangeschafte dienst of product zitten vaak onzichtbare
milieukosten. Niettemin trekt Defensie voor de looptijd van de DN2009
extra geld uit om te kunnen voldoen aan de duurzaamheidsdoelstellingen.
Voor een groot deel wordt dit overigens weer terugverdiend doordat er op
termijn lagere kosten zijn voor bijvoorbeeld energie, drinkwater en
afvalverwerking. 

						

De Defensie Duurzaamheidsnota 2009 treedt op 1 januari 2009 in werking.

Hoofdstuk 2           Thema’s

2.1	Algemeen			

In dit hoofdstuk wordt het duurzaamheidsbeleid per thema behandeld.
Steeds wordt het vigerende rijksbeleid weergegeven, vervolgens de stand
van zaken bij het ministerie van Defensie en tenslotte het defensie
duurzaamheidsbeleid. De thema’s sluiten aan bij de in het Nationaal
Milieubeleidsplan 4 (NMP4) gehanteerde indeling.

Het duurzaamheidsbeleid voor de komende jaren wordt gekarakteriseerd
door de volgende hoofdpunten:

Defensie voldoet aan de milieuwet- en regelgeving en voert het door de
ministerraad geaccordeerde Rijksbeleid uit.

Onder de Defensie Milieubeleidsnota 2004 (DMB2004) zijn inventarisaties
uitgevoerd en beheerplannen opgesteld op het gebied van energie, water
en bodem. Met de uitvoering van de in die plannen voorziene
verbetermaatregelen zal in de beleidsperiode van de DDN2009 worden
begonnen. 

Het zwaartepunt van de maatregelen ligt de komende jaren op het
terugdringen van de CO2-uitstoot bij infrastructuur en bij
handelsgebruikelijke artikelen van Defensie; 

Nederland is binnen de NAVO actief bij het opstellen van
uitvoeringsrichtlijnen voor het beheersen van milieuaspecten tijdens
oefeningen en operaties. De komende jaren zal aan verdere implementatie
van deze uitvoeringsrichtlijnen en de daarbij behorende middelen worden
gewerkt.

Verdere integratie van milieuzaken in de normale bedrijfsvoering van
Defensie is een continu proces dat voortvloeit uit het hanteren van
milieumanagementsystemen.

Per milieuthema zijn doelstellingen op een hoger abstractieniveau
weergegeven, met daaronder concreet uitgewerkte uitvoerbare maatregelen.

De geraamde kosten voor het duurzaamheidsbeleid bedragen voor de periode
2009 t/m 2012 in totaal 80 miljoen euro. Van dit bedrag wordt 35 miljoen
euro binnen acht jaar terugverdiend. De overige maatregelen zorgen
ervoor dat Defensie blijft voldoen aan wet- en regelgeving, haar hinder
en milieubelasting terugbrengt, haar bedrijfsvoering verbetert en
randvoorwaarden schept voor besparingen in de toekomst. In bijlage C
staan de geplande kosten op maatregelniveau en in de tijd uitgezet. 

De looptijd van deze nota is vier jaar: van 2009 tot en met 2012. In
2010 zal een tussentijdse evaluatie worden uitgevoerd. Op dat moment
kunnen zo nodig doelstellingen en maatregelen worden aangepast en de
benodigde financiële middelen voor de volgende planperiode worden
gereserveerd.

Energie en Klimaat 

Rijksbeleid

Het energiebeleid, zoals dat in het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (2001)
is beschreven, wordt in principe voortgezet. In het Coalitieakkoord
(2007) is dit beleid als gevolg van nieuwe inzichten op het gebied van
klimaatverandering aangescherpt. Nederland streeft naar een
energiebesparing van 2% per jaar, een verhoging van het aandeel duurzame
energie tot 20% in 2020 en een reductie van de uitstoot van
broeikasgassen, bij voorkeur in Europees verband, van 30% in 2020 ten
opzichte van 1990. Daarnaast wil de Rijksoverheid in 2012
klimaatneutraal gehuisvest zijn.

Deze ambities zijn door het ministerie van VROM uitgewerkt in het
Werkprogramma “Klimaat en Energie: schoon en zuinig”. Defensie heeft
aan de minister van VROM aangegeven bij het vastgoed en bij de aanschaf
van civiele dienstvoertuigen aan de nationale doelstellingen te zullen
voldoen, maar dat de besparingsmogelijkheden bij operationeel roerend
goed (schepen, vliegtuigen, voertuigen) vanwege operationele eisen en de
lange gebruiksduur van het materieel beperkt zijn. Defensie verplicht
zich bij aanschaf van materieel het energiecriterium te zullen laten
meewegen; uiteraard moet in de eerste plaats aan de operationele eisen
worden voldaan. De Research & Development inspanningen op het gebied van
de energie-efficiency van defensiematerieel zullen worden opgevoerd. 

Energieprestatie van gebouwen

De Europese Richtlijn Energieprestatie van gebouwen (2002) heeft tot
doel de energieprestatie van gebouwen binnen de Europese Unie te
verbeteren om zo te voldoen aan het Kyoto-protocol en de afhankelijkheid
van fossiele brandstoffen te verminderen. De richtlijn is omgezet in
Nederlandse wetgeving door publicatie van het Besluit energieprestatie
gebouwen en de daarop gebaseerde Regeling energieprestatie gebouwen
(2006). 

In 2008 is het convenant Energiebesparing bestaande gebouwen ‘Meer met
Minder’ afgesloten. De Ministeries VROM en EZ en het bedrijfsleven
hebben hierin afgesproken dat in 2020 in bestaande woningen en
utiliteitsgebouwen dertig procent energie bespaard zal zijn. 

Windenergie

Windenergie blijft in Nederland een belangrijke bron van hernieuwbare
energie, die de komende jaren sterk zal worden uitgebreid. Hiervoor
zullen nieuwe locaties worden ontwikkeld en zullen op bestaande locaties
kleine of oude windmolens door grotere worden vervangen. Defensie heeft
in de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW,
2001) de toezegging gedaan om “het directe en indirecte ruimtebeslag
van defensieactiviteiten zo gering mogelijk te houden en in 2010 een
vermogen van zo mogelijk 20 MW op defensieterreinen te faciliteren”.
Het indirecte ruimtebeslag wordt grotendeels bepaald door
laagvliegroutes, schietzones en oefengebieden op de Noordzee en
obstakelbeperkingzones rondom militaire radars. In het nationale Plan
van Aanpak Windenergie is overeengekomen dat de ministeries van
Economische Zaken en van Defensie samen verkenningen uitvoeren naar de
windmolenproblematiek nabij militaire radars. 

Biobrandstof

De beleidsbrief biobrandstoffen van het ministerie van VROM van 15 maart
2006 geeft aan dat in 2010 alle benzine en diesel een bestanddeel van
minimaal 5.75% biobrandstof moet bevatten. In Europees verband wordt
inmiddels over hogere bijmengingspercentages gesproken.

Ozonlaagafbrekende stoffen

In internationaal verband zijn afspraken gemaakt om het gebruik van
stoffen die de ozonlaag aantasten, terug te dringen. Deze afspraken,
waaraan ook Nederland is gebonden, zijn in 1989 vastgelegd in het
Protocol van Montreal. De Europese Unie heeft in 2000 dit protocol
uitgewerkt en aangescherpt in de Europese Verordening betreffende de
ozonlaagafbrekende stoffen. De productie en import van CFK's in
EU-landen is sinds 1 januari 1995 verboden. Voor halonen en HCFK’s
zijn beperkende maatregelen opgelegd. De EU-verordening is omgezet in
nationale wetgeving, namelijk het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms
(2003). Tegen 2010 wordt een nieuwe EU verordening op het gebied van
ozonlaagafbrekende stoffen verwacht. Voor halonen worden
uitfaseringsdata genoemd van 2017 tot 2030. 

Stand van zaken bij Defensie 

Energieverbruik

Het totale energieverbruik van Defensie is vanaf 1990 met 27% gedaald.
De belangrijkste oorzaken hiervoor zijn de reductie van het
personeelsbestand, minder materieel, een kleiner gebouwenbestand en het
toepassen van duurzaam bouwen principes bij vervangende nieuwbouw en
groot onderhoud aan vastgoed. Het verbruik van aardgas en huisbrandolie
voor verwarming van gebouwen en de hoeveelheden brandstof voor het
materieel zijn afgenomen. Het elektriciteitsverbruik daarentegen is door
de toenemende kantoorautomatisering en het gebruik van airconditioning
blijven stijgen. In 2007 bedroeg het totale energieverbruik van Defensie
10.600.000 GJ.

CO2-emissie

De CO2-emissie van Defensie is gerelateerd aan het energieverbruik en
afhankelijk van de verdeling in het verbruik van de verschillende
soorten brandstof. De totale emissie volgt de dalende trend van het
energieverbruik; bij het vastgoed wordt de daling versterkt door het
afnemende aandeel huisbrandolie voor verwarming van gebouwen en het
toenemende aandeel groene elektriciteit. In 2007 betrof de totale
CO2-emissie 532.000 ton, waarvan 142.000 ton bij het vastgoed en 390.000
ton bij het roerend goed.

Energie Prestatie Adviezen (EPA) ). 

Op basis van een doelstelling in de DMB2004 heeft Defensie heeft voor
ruim 1.000 gebouwen een energieprestatie-advies, conform de bepalingen
in de EU “Energy Performance of Buildings Directive” laten
opstellen. Met de uitvoering van de maatregelen met een terugverdientijd
korter dan acht jaar (zoals spouw- en dakisolatie, HR-ketels, dubbel
glas) kan elf procent van het energieverbruik van het vastgoed worden
gereduceerd. Hiervoor zijn uitgaven van 80 miljoen euro nodig.

Energie-efficiency van verwarmde gebouwen

De energie-efficiency van de verwarmde defensiegebouwen verbetert door
vervangende nieuwbouw en renovatie vanaf 1999 conform de doelstelling
uit het DMB2004 met gemiddeld 1,5% per jaar. 

Duurzame energie

Door de inkoop van “garantie van oorsprong”-certificaten is in 2008
voor 75% gebruik gemaakt van duurzaam opgewekte elektriciteit (groene
stroom). Dit is 19% van het totale energieverbruik bij het onroerend
goed. Op relatief kleine schaal wordt thermische en fotovoltaïsche
zonne-energie gebruikt. 

Windenergie

Defensie werkt aan de voorbereiding van een eigen windturbinepark bij de
defensielocatie te Coevorden. De bouwvergunning is aangevraagd en
inmiddels verkregen en de aansluiting op het elektriciteitsnet zeker
gesteld. De beperkte capaciteit van het lokale elektriciteits- netwerk
heeft er toe geleid dat slechts 10 MW aangesloten kan worden. Defensie
heeft haar ambitie voor het windturbinepark daarom moeten bijstellen van
15 MW naar 10 MW.

De ministeries van Economische Zaken en van Defensie voeren gezamenlijk
verkenningen uit naar de verstoring van (militaire) radars door
windturbines. Er zal een goede balans gevonden moeten worden tussen het
belang van vliegveiligheid, bewaking en bescherming van het Nederlandse
luchtruim en het belang van de opwekking van duurzame energie.

Voertuigbrandstof

Defensie maakt gebruik van handelsgebruikelijke voertuigbrandstoffen
waaraan biobrandstof is toegevoegd. Het bijmengen tot 5,75 % met
biobrandstof van diesel en benzine voor defensievoertuigen levert geen
onoverkomelijke beperkingen voor defensievoertuigen op. De gevolgen voor
de kwaliteit van biobrandstof bij langdurige opslag zijn nog niet
bekend. 

Ozonlaagafbrekende stoffen

Defensie zal wat betreft de uitfaseringsdata voor halonen de vinger aan
de pols moeten houden en tijdig onderzoek naar alternatieven moeten
starten. Installaties bij Defensie die nog zijn gevuld met CFK’s
worden niet meer met de verboden CFK’s bijgevuld en zullen op korte
termijn worden vervangen of aangepast. Voor HCFK’s is op basis van EU
verordening 2037/2000 de uitfasering voorzien op 1 januari 2015. Deze
uitfaseringsdatum zal bij de herziening van de verordening
waarschijnlijk niet veranderen en zal bij Defensie niet voor
onoverkomelijke problemen zorgen. De plannen voor tijdige uitfasering
zijn gemaakt en de benodigde fondsen zijn gereserveerd. 

Defensiebeleid

Energiebesparing

De Rijksdoelstelling van 2% energiebesparing over de periode 2007-2020
kan voor de combinatie vastgoed en voertuigen gehaald worden door
uitvoering van het (EPA) pakket energiebesparende maatregelen met een
terugverdientijd korter dan acht jaar. Conform het Defensie
Materieelkeuze Proces (DMP) is de behoeftestelling voor deze maatregelen
opgestart. Het totaalbedrag voor het maatregelenpakket bedraagt 80
miljoen euro. Dit bedrag kan als gevolg van minder energieverbruik in
zes jaar zijn terugverdiend.

Daarnaast zullen in de periode 2008 tot en met 2010 gebouwbeheerders
worden opgeleid om bij het gebruik van het gebouw en het gedrag van
gebruikers besparingen te realiseren. 

Op de vliegbasis Gilze-Rijen zijn de start- en rolbanen voorzien van
energiezuinige LED-verlichting. Dit pilotproject zal in 2009 worden
geëvalueerd en bij een positieve beoordeling zal dergelijke verlichting
breder worden ingevoerd.

Energie Prestatie Adviezen

Als vervolg op de inventarisatie van de defensiegebouwen groter dan
1.000 m2 vloeroppervlakte zullen in de beleidsperiode alle verwarmde
gebouwen tussen de 500 m2 en de 1.000 m2 energetisch worden onderzocht.
Hierbij wordt uiteraard rekening gehouden met eventuele sloopplannen.
Het betreft een vloeroppervlakte van ongeveer een derde van dat van de
gebouwen groter dan 1.000 m2, zodat verwacht mag worden dat de
energiebesparing bij deze kleinere gebouwen ongeveer een derde van de
besparingen bij de grotere gebouwen zal bedragen.

Duurzame energie

In 2020 dient van het totale energieverbruik van het vastgoed en de
voertuigen van Defensie 20% duurzaam te zijn. In 2012 bedraagt bij
inkoop van 100% duurzame elektriciteit (groene stroom) het aandeel
duurzame energie bij vastgoed en voertuigen al ruim 30%. Om deze
Rijksdoelstelling te halen is dus geen aanvullend defensiebeleid
noodzakelijk.

Op basis van de doelstelling dat de Rijksoverheid in 2012
klimaatneutraal gehuisvest is zal in 2012 naast elektriciteit ook het
gas en de huisbrandolie voor verwarming van gebouwen 100% duurzaam
moeten zijn. 

Voertuigbrandstof

Defensie blijft voorlopig gebruik maken van handelsgebruikelijke, met
biobrandstof bijgemengde brandstof. De gevolgen van de huidige
ontwikkelingen en de toepasbaarheid van alternatieve brandstoffen voor
defensiematerieel en voor opslag worden onderzocht. Ook het onderzoek
naar energie-efficiency van materieel zal extra aandacht krijgen.
Hierbij wordt naar internationale samenwerking gestreefd.

Met “Het Nieuwe Rijden” wordt aandacht besteed aan het rijgedrag met
als doel het brandstofverbruik te minimaliseren. Iedere
defensiemedewerker die een rijopleiding krijgt, wordt de principes van
“Het Nieuwe Rijden” bijgebracht.

CO2-emissie

De CO2-uitstoot van Defensie bedroeg in 1990 voor het vastgoed en de
voertuigen ca. 470.000 ton. In 2007 was deze emissie nog slechts ca.
230.000 ton: een reductie van 51%. Het aantal personeelsleden van
Defensie is in die periode met ca. 46% afgenomen. De Rijksdoelstelling
van 30% reductie is dus gehaald.

Windenergie

In 2012 heeft Defensie het windmolenpark in Coevorden gerealiseerd met
een vermogen van ongeveer tien megawatt. Hierdoor zal circa zeven
procent van het totale elektriciteitsverbruik van Defensie met behulp
van eigen windturbines worden opgewekt. Desgevraagd werkt Defensie mee
aan de plaatsing op defensieterreinen van nog eens 

10 MW aan windturbines door derden vóór 2010.

Materieel

Bij het verwervings- en selectieproces van defensiematerieel worden
milieuaspecten, waaronder de energie-efficiency van het materieel, meer
aantoonbaar in de afweging tussen alternatieven meegenomen. In paragraaf
3.3 “Materieelkeuzeproces” wordt hier nader op ingegaan. Tevens zal
een studie worden uitgevoerd naar de mogelijkheden en beperkingen bij de
toepassing van alternatieve brandstoffen (waaronder biobrandstof) bij
materieel en installaties.

Bij de verwerving van handelsgebruikelijke artikelen met een verplicht
energielabel zal Defensie bij voorkeur de hoogste energieklasse, maar
minimaal een van de drie hoogste klassen aanschaffen.

Mobiliteit en flexibiliteit

Door flexibilisering van de werkomstandigheden en een intensiever
gebruik van communicatiemiddelen kan het woon-werkverkeer en het aantal
dienstreizen van het personeel mogelijk worden teruggebracht, met
energiebesparing als een van de gevolgen. Defensie laat bij
beleidsontwikkeling op het gebied van mobiliteit- en
flexibiliteitvraagstukken de gevolgen voor energieverbruik meewegen in
de besluitvorming.

Ozonlaagafbrekende stoffen

Koel- en vriesinstallaties die nog zijn gevuld met een CFK als
koelmiddel zullen zo snel mogelijk worden vervangen of aangepast.
Hierbij zal het CFK-koelmiddel worden vervangen door een niet
ozonlaagafbrekend koelmiddel.

Koel- en vriesinstallaties die zijn afgevuld met een HCFK als koelmiddel
worden zoveel mogelijk in de periode 2010-2014 vervangen of aangepast.
Hierbij zal het HCFK-koelmiddel worden vervangen door een niet
ozonlaagafbrekend koelmiddel.

Doelstellingen 

D1	Defensie realiseert bij de combinatie van vastgoed en voertuigen een
energiebesparing van 2% per jaar.

D2	Defensie zal in 2012 wat betreft het gebruik van elektriciteit,
aardgas en huisbrandolie voor verwarming van gebouwen 100% duurzaam
zijn. 

Maatregelen

M1	Defensie voert in de periode 2009-2015 bij de gebouwen groter dan
1.000 m2 de energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd
korter dan acht jaar uit. De behoeftestellingsprocedure voor deze
maatregelen is opgestart.

M2	Defensie leidt in de periode 2008 tot en met 2010 gebouwbeheerders op
om bij het gebruik van het gebouw en het gedrag van gebruikers
energiebesparing te realiseren. 

M3	Defensie voert in de beleidsperiode energetisch onderzoek uit aan
alle verwarmde defensiegebouwen met een vloeroppervlakte tussen 500 m2
en 1.000 m2.

M4	Het uitgevoerde pilotproject met energiezuinige LED-verlichting bij
start- en rolbanen op de vliegbasis Gilze-Rijen wordt in 2009
geëvalueerd en zo mogelijk breder ingevoerd.

M5	Defensie voert gezamenlijk met het ministerie van EZ verkennend
onderzoek uit naar de verstoring van militaire radars door windturbines
en zal het indirecte ruimtebeslag van militaire radars zo gering
mogelijk houden.

M6	Defensie plaatst in de beleidsperiode 10 MW aan windturbines op het
complex Coevorden en werkt desgevraagd mee aan de plaatsing op
defensieterreinen van nog eens 10 MW aan windturbines door derden vóór
2010.

M7	Energie-efficiency zal in het keuzeproces van nieuw materieel met
elektrisch of brandstof aangedreven motoren als criterium worden
gehanteerd. 

M8	Bij de verwerving van handelsgebruikelijke artikelen met een
verplicht energielabel zal Defensie bij voorkeur de hoogste
energieklasse, maar tenminste een van de drie hoogste klassen
aanschaffen.

M9	Eind 2012 wordt 100% van het elektriciteitsverbruik van Defensie
duurzaam opgewekt.

M10	Eind 2012 koopt Defensie voor zover dat mogelijk is groen gas in dan
wel compenseert de klimaatgevolgen van het aardgas- en
huisbrandolieverbruik.

M11	Defensie zal uiterlijk in 2010 onderzoek hebben uitgevoerd naar de
toepassing en opslag van alternatieve brandstoffen voor en de
energie-efficiency van defensiematerieel en hierbij structureel
internationale samenwerking zoeken. 

M12	Defensie laat bij beleidsontwikkeling op het gebied van mobiliteit-
en flexibiliteitvraagstukken de gevolgen voor energieverbruik meewegen
bij de besluitvorming. 

M13	Defensie zal zo snel mogelijk koel- en vriesinstallaties die nog
CFK’s als koelmiddel bevatten vervangen of aanpassen.

M14	Defensie zal uiterlijk 2014 koel- en vriesinstallaties die nog
HCFK’s als koelmiddel bevatten vervangen of aanpassen.

2.3	Gezondheid en leefomgeving

2.3.1	Geluid

Rijksbeleid

Het NMP4 stelt als doel “dat in 2010 in stedelijke gebieden een forse
verbetering van de akoestische kwaliteit zal zijn gerealiseerd, dat bij
woningen geen overschrijding van de grenswaarde 70 dB(A) meer plaats
vindt, alsmede dat in de Ecologische Hoofdstructuur de akoestische
situatie niet is verslechterd ten opzichte van 2000.” Het beleidskader
voor geluid wordt bepaald door de Luchtvaartwet, de Wet milieubeheer en
de Wet geluidhinder. 

Stand van zaken bij Defensie 

Defensie streeft naar het beheersen en beperken van geluidhinder.
Defensie hanteert voor geluid als beleidsuitgangspunt dat zij niet meer
indirect geluidruimtebeslag heeft dan voor haar taakuitoefening
noodzakelijk is. Daarnaast zal de totale oppervlakte van het indirecte
Defensie geluidruimtebeslag in Nederland vanaf het moment dat deze
oppervlakte in 2008 is vastgesteld bij ongewijzigd nationaal
geluidbeleid niet stijgen. Door zo veel mogelijk gebruik te maken van
simulatoren wordt de productie van geluid beperkt. Voorts wordt een deel
van het vliegprogramma uitgevoerd in het buitenland. Hiertoe is
bijvoorbeeld -voorlopig tot 2011- de opleidingseenheid voor F-16
jachtvliegtuigen van de vliegbasis Volkel gestationeerd in de Verenigde
Staten.

Voor alle elf militaire luchtvaartterreinen zijn de geluidszones
ingevolge de Luchtvaartwet vastgelegd in het Tweede Structuurschema
Militaire Terreinen; voor acht is de geluidzone vastgesteld op basis van
de Luchtvaartwet; voor de laatste drie loopt de aanwijzings-procedure
ingevolge de Luchtvaartwet in combinatie met een
milieueffectrapportage-procedure. 

Voor de grondgebonden activiteiten van de vliegbases zijn geluidszones
op basis van de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer vastgesteld. Er
zijn saneringsonderzoeken uitgevoerd en waar nodig
saneringsprogramma’s vastgesteld. Voor schietgeluid is een methodiek
voor de berekening van de hinderrelevante geluidbelasting ontwikkeld.

Defensiebeleid

In deze beleidsperiode stelt Defensie zich de volgende doelen: voor de
laatste drie militaire luchtvaartterreinen (Volkel, Woensdrecht en De
Peel) zal de geluidszone worden vastgesteld. De verruiming van de
mogelijkheid voor nieuwbouw van woningen binnen de geluidszones van
militaire luchtvaartterreinen zal zijn vastgesteld. De rekenmethodiek
voor schietgeluid is in overleg met het ministerie van VROM juridisch
ingebed en geluidszones voor schietgeluid voor het Infanterie Schietkamp
en het Artillerie Schietkamp zijn vastgesteld.

Doelstellingen

D3	Defensie zal niet meer indirect geluidruimtebeslag hebben dan voor
haar taakuitoefening noodzakelijk is.

D4	Defensie zal zich inzetten om uiterlijk 2012 voor het Infanterie
Schietkamp en het Artillerie Schietkamp geluidszones voor schietgeluid
door VROM te laten vaststellen.

Maatregelen

M15	Defensie bekijkt uiterlijk 2012 per object waarvoor op grond van de
Wet geluidhinder een 50 dB(A)-geluidszone is vastgesteld of de
geluidszone kan worden aangepast. Dit vindt plaats gekoppeld aan de
actualisatie van de vergunning Wet milieubeheer. 

M16	Defensie zal uiterlijk 2012 voor de laatste drie militaire
luchtvaartterreinen (Volkel, De Peel en Woensdrecht) de geluidszone op
basis van de Luchtvaartwet vaststellen in overleg met het ministerie van
VROM. 

M17	Defensie zal uiterlijk 2012 de verruiming van de mogelijkheid voor
nieuwbouw van woningen binnen de geluidszones van militaire
luchtvaartterreinen vaststellen in overleg met het ministerie van VROM. 

M18	Defensie zal ondersteuning verlenen aan VROM gericht op een
voorspoedige juridische inbedding van de rekenmethodiek voor
schietgeluid.

M19	Defensie zal, zodra VROM heeft zorg gedragen voor de juridische
inbedding van de rekenmethodiek, een verzoek indienen bij VROM voor het
vaststellen van geluidszones voor schietgeluid voor het Infanterie
Schietkamp en het Artillerie Schietkamp.

2.3.2	Gevaarlijke stoffen 	

								

Rijksbeleid

Het algemene beleidsdoel op het gebied van gevaarlijke stoffen, als
verwoord in het Nationaal Milieubeleidsplan 3, is dat voor elke stof de
concentratie in het milieu zo mogelijk voor 2010 niet hoger is dan de
streefwaarde. Nederland maakt daarbij gebruik van nationale instrumenten
als de Nederlandse Emissierichtlijn (NER) en internationale
instrumenten, zoals REACH, de Kaderrichtlijn Water, het maritieme
OSPAR-verdrag en de IPPC-richtlijn inzake geïntegreerde preventie en
bestrijding van verontreiniging. Doel daarbij is het realiseren van
verdere emissiereductie van prioritaire stoffen en het beëindigen van
emissies, lozingen en verliezen van een aantal specifiek genoemde
stoffen. 

REACH

Het rijksbeleid op het gebied van gevaarlijke stoffen wordt
hoofdzakelijk door de Europese verordening REACH (2007) bepaald. REACH
staat voor Registratie, Evaluatie, Autorisatie en beperking van
Chemische stoffen. Registratie is verplicht als de per bedrijf in omloop
gebrachte hoeveelheid van een stof meer is dan één ton per jaar. De
verordening kent een uitzonderingsmogelijkheid voor Defensie: van geval
tot geval of generiek kunnen landen een stof of voorwerp van de
toepassing van deze verordening vrijstellen wanneer dit noodzakelijk is
in het belang van de landsverdediging.

Stand van zaken bij Defensie 

In de afgelopen DMB2004 beleidsperiode is een overzicht opgesteld van
stoffen, waarvoor op basis van wet- en regelgeving beperkingen gelden.
Dit overzicht wordt bij de verwerving van materieel gebruikt om vast te
stellen of er stoffen in voor komen, waarvoor een verbod of beperking
geldt of waaraan voorwaarden bij het gebruik zijn gekoppeld. Als er bij
het normale gebruik van stoffen gevaren voor de gezondheid of het milieu
ontstaan, worden deze waar mogelijk door alternatieven vervangen. 

Het omgaan met Persistente Bioaccumulatieve en Toxische (PBT) stoffen
wordt geregeld in de Europese REACH-verordening. Defensie heeft daarom
besloten de DMB2004-doelstelling om de potentiële blootstellingen aan
en emissies van PBT stoffen in beeld te brengen, te koppelen aan het
REACH-traject. 

Defensiebeleid

Op het gebied van gevaarlijke stoffen is voor Defensie het voldoen aan
de uit REACH voortvloeiende verplichtingen de belangrijkste
doelstelling. Voor de verschillende partijen in relatie tot gevaarlijke
stoffen (fabrikanten, importeurs, distributeurs en gebruikers) gelden
verschillende verplichtingen. Voor Defensie kunnen de rollen van
importeur en gebruiker van belang zijn. Tevens zal moeten worden
uitgewerkt wanneer de defensieuitzondering van toepassing is.

Defensie zal de gevaarlijke stoffen die zij importeert moeten
registreren bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).
Afhankelijk van het type stof, de risico’s en de hoeveelheden zijn de
termijnen voor registratie van bestaande stoffen gefaseerd tot uiterlijk
2018. In 2010 zullen de eerste categorieën chemische stoffen
geregistreerd moeten zijn.

Voor Defensie zijn de volgende stoffen in ieder geval ongewenst:

stoffen waarvoor een wettelijk verbod of gebruiksbeperking geldt, tenzij
voor Defensie een uitzondering is opgenomen;

de onder REACH gedefinieerde gevaarlijke stoffen;

de stoffen op de Nederlandse Prioritaire-stoffenlijst (april 2007).

Als professionele gebruiker van gevaarlijke stoffen heeft Defensie de
verplichting om veiligheidsinstructies en risicobeheersmaatregelen van
geregistreerde chemische stoffen in de organisatie bekend te stellen en
in te voeren en toe te zien op de naleving daarvan. 

Doelstellingen

D5	Defensie beperkt het gebruik van ongewenste stoffen en draagt zorg
voor een veilig gebruik van gevaarlijke stoffen. 

Maatregelen

M20	Defensie laat uiterlijk in 2010 de volgens de REACH-verordening
relevante door Defensie geïmporteerde chemische stoffen bij het
Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA) registreren.

M21	Defensie stelt veiligheidsinstructies van geregistreerde chemische
stoffen bekend in de organisatie, ziet toe op de naleving daarvan en
voert de voorgeschreven risicobeheersmaatregelen in.

2.3.3	Luchtkwaliteit  

Rijksbeleid

In de Wet milieubeheer is in 2007 titel 5.2 opgenomen over
luchtkwaliteit ter vervanging van het Besluit Luchtkwaliteit. Om overal
in Nederland aan de EU-grenswaarde voor luchtkwaliteit (o.a. op het
gebied van fijn stof) te voldoen kiest de overheid onder andere voor het
stimuleren van roetfilters en schoner openbaar vervoer en het instellen
van milieuzones in binnensteden, waarmee vervuilend verkeer kan worden
geweerd.

Stand van zaken bij Defensie

De afgelopen jaren is er binnen Defensie een inventarisatie uitgevoerd
naar de belangrijkste veroorzakers van de uitstoot van fijn stof.
Vervolgens is er een studie uitgevoerd naar de technische mogelijkheden
om voor het materieel met een hoge uitstoot van fijn stof
emissiereducties te realiseren. De resultaten van deze studie zullen
worden gehanteerd bij de verwerving van nieuw materieel.

Defensiebeleid

Defensie zal ter beperking van de emissie van fijn stof door
defensievoertuigen uiterlijk 2012 door middel van een praktijktest de
technische en financiële haalbaarheid onderzoeken van het voorzien van
roetfilters bij bestaande vrachtwagens met Euro-2 en Euro-3 motoren. Dit
sluit aan bij al lopende maatregelen om de emissie van uitlaatgassen van
dieselmotoren in omsloten ruimten te voorkomen of te beperken. 

Bij de aanschaf van nieuwe voer- en vaartuigen en de gronduitrusting van
vliegtuigen zal Defensie waar technisch en operationeel mogelijk
voorrang geven aan technieken waarbij een minimale emissie van
luchtverontreiniging ontstaat. 

Doelstellingen

D6	Defensie neemt ter verbetering van de luchtkwaliteit bij nieuw en
bestaand materieel technische maatregelen waardoor de uitlaatgassen
minder schadelijk zijn.

Maatregelen

M22	Defensie zal bij de aanschaf van voer- en vaartuigen en
gronduitrusting van vliegtuigen waar technisch en operationeel mogelijk
voorrang geven aan technieken waarbij een minimale emissie van
luchtverontreiniging ontstaat.

M23	Defensie onderzoekt door middel van een praktijktest de technische
en financiële haalbaarheid van het voorzien van bestaande (Euro-2 en
Euro-3) vrachtwagens van Defensie van roetfilters. 

M24	Defensie voert vóór 2011 een studie uit naar de consequenties van
luchtkwaliteitsnormen te land, ter zee en in de lucht, waarbij de
relatie met brandstofkwaliteit en motoren wordt bezien.

2.3.4	Bodem	

			

Rijksbeleid

Het NMP4 (2001- 2030) geeft met betrekking tot de bodem aan dat “waar
de bodem in het verleden (vóór 1987) verontreinigd is geraakt
saneringsbeleid geldt”. Bij ernstige bodemverontreiniging wordt
uitgegaan van het principe van functiegericht saneren. Bij niet-ernstige
verontreiniging veroorzaakt voor 1987 wordt gestreefd naar een
geleidelijke bodemkwaliteitsverbetering door middel van actief
bodembeheer. 

De belangrijkste recente beleidswijziging is de inwerkingtreding van het
Besluit bodemkwaliteit (2008), dat het Bouwstoffenbesluit vervangt. Als
gevolg daarvan zullen alleen gecertificeerde bedrijven bodemonderzoek en
–sanering mogen uitvoeren en zal het pakket stoffen, dat bij een
bodemonderzoek wordt gehanteerd, worden uitgebreid. Daarnaast is het een
taak van lokale overheden om te bepalen of zij generiek of
gebiedsspecifiek bodembeleid zullen volgen. Voor Defensie is het van
belang de besluitvorming bij de lokale overheden te volgen en er zonodig
in te participeren. 

De einddatum voor de bodemsaneringsoperatie in Nederland is inmiddels
vastgesteld op 2030. In de Kamerbrief Bodemsaneringsbeleid (2008) van de
Minister van VROM wordt ervoor gekozen dat spoedlocaties, waar sprake is
van risico’s op het gebied van gezondheid, ecologie en verspreiding
van ernstige grondwaterverontreiniging, vóór 2015 zullen zijn
gesaneerd.

De Europese Kaderrichtlijn Bodem is nog niet vastgesteld. Het ministerie
van VROM verwacht in op zijn vroegst in de tweede helft van 2009 aan de
implementatie van de kaderrichtlijn in nationale wetgeving te kunnen
beginnen. In tegenstelling tot de Nederlandse definitie van bodem (grond
én grondwater) valt grondwater in Europees verband onder de
Kaderrichtlijn Water. Een verplichting in deze richtlijn is dat er
maatregelen moeten worden genomen die er voor zorgen dat het grondwater
in 2015 “in een goede toestand” verkeert. Dit zou kunnen betekenen
dat bepaalde kwetsbare gebieden een bijzonder beschermingsniveau
krijgen. 

Stand van zaken bij Defensie

Bodemsaneringsoperatie

Defensie is in 1991 gestart met haar bodemsaneringsprogramma. De
doelstelling van dat programma luidt dat “alle ernstige locaties
gesaneerd of beheerst zullen worden”. Bij het opstellen van de DMB2004
is de einddatum van het defensiesaneringsprogramma vastgesteld op 2023. 

De stand van zaken bij de bodemsaneringsoperatie is eind 2008: 

96% van alle locaties is tenminste oriënterend onderzocht;

ruim 82% van de ca. 3.700 verdachte locaties op defensieterreinen zijn
gereed, d.w.z. onderzocht en schoon of “niet ernstig” bevonden, dan
wel gesaneerd of beheerst. 

Actief bodembeheer

Conform de uitgangspunten in het NMP3 en NMP4 is de afgelopen jaren
binnen Defensie gewerkt aan het opzetten van een systeem van actief
bodembeheer als ondersteuning bij locatiekeuzen voor gebouwen en
grondverzet op het object. Inmiddels zijn 50 defensieobjecten voorzien
van een bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart. 

Tijdens de realisatie van de doelstelling is gebleken dat de
vaststelling van de bodembeheerplannen door het Bevoegd Gezag moeizaam
verloopt, enerzijds doordat gemeenten zelf bodembeheerplannen hebben
vastgesteld waarin de defensieterreinen zijn meegenomen, anderzijds
vanwege onduidelijkheid over de gevolgen van het Besluit bodemkwaliteit.
Het Besluit bodemkwaliteit kent een overgangsregeling van vijf jaar, wat
betekent dat de huidige bodembeheerplannen en bodemkwaliteitskaarten nog
tot uiterlijk 2013 in het overleg met het Bevoegd Gezag gebruikt kunnen
worden. 

Defensiebeleid

Bodemsaneringsoperatie

Defensie zal uiterlijk 2012 de resterende 4% van de verdachte locaties
oriënterend onderzocht hebben. Gezien de aanpassing van het landelijk
bodembeleid zal Defensie zich de komende jaren gaan concentreren op de
sanering van “spoedeisende” gevallen conform de Wet
bodembescherming. Uiterlijk 2015 zullen alle spoedeisende locaties
gesaneerd zijn of worden beheerst. In 2012 zal 60% van deze spoedeisende
saneringen zijn afgerond. 

De einddatum voor de bodemsaneringsoperatie in Nederland is inmiddels
doorgeschoven naar 2030. Defensie hanteert momenteel de vorige nationale
doelstelling 2023. Als Defensie de nieuwe nationale doelstelling zou
volgen betekent dit het zeven jaar langer in de organisatie houden van
bodemsaneringskennis en -capaciteit voor een relatief klein aantal
projecten. Defensie houdt daarom vast aan de in de DMB2004 gekozen
einddatum van 2023.

Actief bodembeheer

De 50 bodembeheerplannen met bodemkwaliteitskaarten, die de afgelopen
jaren zijn opgemaakt, vormen een goede basis voor actief bodembeheer.
Wel is gebleken dat er voor een meer effectief bodembeheer en
ondersteuning bij de keuze van bouwlocaties behoefte is aan kaarten
waarop alle bekende bodeminformatie is gebundeld. Bij de Defensie
Vastgoed Dienst zal een Geografisch Informatie Systeem (GIS) worden
aangeschaft, dat het mogelijk maakt om een actueel en integraal
overzicht te verkrijgen van alle activiteiten op en in de bodem. Dit
systeem is gebaseerd op open standaarden, zodat uitwisseling van
gegevens met andere overheden en adviesbureaus mogelijk blijft.
Uiterlijk in 2010 zullen voor 10 grote objecten, waarvan al
bodembeheerplannen beschikbaar zijn, de volgende deelkaarten worden
gegenereerd: een overzicht van alle uitgevoerde onderzoeken, saneringen
en restverontreinigingen, de bodemkwaliteitskaart, een archeologische
kaart, een explosievenkaart, een natuurwaardenkaart en een overzicht van
kabels en leidingen. In 2011 zal worden besloten of deze systematiek
naar meerdere objecten zal worden uitgebreid.

Schietbanen

Om bodemverontreiniging op schietbanen en de daaraan verbonden hoge
reinigingskosten te voorkomen of te verminderen loopt er een onderzoek
naar het gebruik van “groene munitie”. De inventarisatiefase is
afgerond. Na levering van de eerste partijen munitie zullen ballistische
proeven moeten uitwijzen of de “groene munitie” voldoet aan de
gebruikerseisen. Aan de hand van een inschatting van de vermeden
toekomstige bodemsaneringskosten, zal vervolgens worden bekeken of
groene munitie economisch verantwoord is. Als dat ook het geval blijkt
te zijn zal Defensie structureel “groene” munitie voor
oefendoeleinden gaan gebruiken.

Het gebruik van alternatieve kogelvangers, waarbij de kogels niet in een
zandlichaam achter het doel terecht komen, voorkomt
bodemverontreiniging. De lopende proefnemingen met alternatieve
kogelvangers zullen in 2009 zowel milieutechnisch als financieel
geëvalueerd worden en vervolgens mogelijk breder worden toegepast.
Daarnaast zal een nieuw type alternatieve kogelvanger uiterlijk 2010
zijn beproefd en geëvalueerd.

Doelstellingen

D7	Defensie zal eind 2012 alle oriënterende bodemonderzoeken hebben
afgerond en 60% van de spoedeisende bodemverontreinigingen hebben
gesaneerd. De einddatum voor afronding van de bodemsaneringsoperatie
blijft gehandhaafd op 2023.

D8	Defensie besluit in 2011 over invoering van maatregelen om
bodemverontreiniging door schietoefeningen met klein kaliber wapens te
verminderen.

Maatregelen

M25	Defensie zal in 2012 alle oriënterende onderzoeken naar verdachte
locaties op defensieterreinen hebben afgerond.

M26	Defensie zal in 2015 alle spoedeisende bodemverontreinigingen op
defensieterreinen hebben gesaneerd of beheerst. Eind 2012 is 60% daarvan
afgerond.

M27	Defensie zal uiterlijk 2023 alle ernstige bodemverontreinigingen op
defensieterreinen hebben gesaneerd of beheerst. 

M28	Defensie zal in 2010 voor 10 militaire objecten een actuele en
integrale GIS-bodemkaart gereed hebben.

M29	Defensie zal uiterlijk in 2010 onderzocht hebben of “groene
munitiesoorten” voldoen aan de gebruikerseisen en een inschatting
maken over vermeden bodemsaneringskosten in relatie tot de meerkosten
van de groene munitie.

M30	Defensie zal lopende proefnemingen naar alternatieve kogelvangers in
2009 geëvalueerd hebben en uiterlijk 2010 een nieuw type alternatieve
kogelvanger hebben beproefd en geëvalueerd. 

2.3.5	Water			

Rijksbeleid

Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht, die
ervoor moet zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater
in Europa in 2015 op orde is. In de periode tot 2009 moeten
waterbeheerders in stroomgebiedplannen doelen vaststellen om ervoor te
zorgen dat de waterkwaliteit in het stroomgebied voldoet aan de Europese
eisen. Tevens moeten zij vaststellen welke maatregelen zij zullen
uitvoeren om deze doelen te bereiken. Binnen het Rijk zijn
resultaatverplichtingen op het gebied van nieuwe normen voor grond- en
oppervlaktewater in ontwikkeling.

Besluit op de ruimtelijke ordening (2003)

Om de invloed van ruimtelijke ingrepen op de waterhuishouding in beeld
te brengen en het belang van water in ruimtelijke plannen af te wegen is
de zogenaamde “watertoets” ingevoerd. De watertoets bestaat
tenminste uit een waterbalans (in- en uitgaande waterstromen) een
beschrijving van het watersysteem en de relevante beleidskaders.

De Wet gemeentelijke watertaken (2008)

Met deze wet is de Gemeentewet zodanig aangepast dat gemeenten de kosten
voor de uitvoering van de gemeentelijke watertaken (zoals verbetering
van de afstroming van hemel- en grondwater) eenvoudiger kunnen verhalen.
Aan het beleid “vasthouden-bergen-afvoeren van water” wordt nader
invulling gegeven door invoering van de hemelwater- en de
grondwaterzorgplicht, zowel op kwantitatief als kwalitatief gebied.

De Waterwet (2009) 

In deze wet worden negen waterstaatswetten opgenomen en zullen zes
vergunningsstelsels plaats maken voor één watervergunning. Voorkomen
of beperken van overstromingen, onacceptabele wateroverlast en
waterschaarste en bescherming en verbetering van chemische en
ecologische toestand van het water zijn de belangrijkste doelstellingen.

Stand van zaken bij Defensie

Om meer zicht te krijgen op de watersituatie bij Defensie zijn de
afgelopen jaren in overleg met de betrokken overheden en nutsbedrijven
voor ruim twintig grote defensieobjecten waterbeheerplannen opgesteld,
waarin de bestaande en de gewenste situatie op watergebied is
weergegeven. Op grond hiervan zijn maatregelen geformuleerd om de
gewenste situatie te bereiken; voor een deel zijn deze maatregelen al
uitgevoerd. 

Ook in de ruimtelijke planning van Defensie wordt het belang van het
water als ordenend principe onderkend. De informatie uit de
waterbeheerplannen wordt dan ook opgenomen in de structuur- en
inrichtingsplannen van de defensieobjecten, zodat het wateraspect
integraal in ruimtelijke beslissingen wordt meegewogen.

Defensiebeleid

Centraal in het waterbeleid bij Defensie blijven de thema’s
waterbesparing, vasthouden van het water in de omgeving, voorkómen van
verdroging en waterkwaliteitsverbetering. Bij het beheer van water op
een object wordt uitgegaan van de trits “vasthouden – bergen –
afvoeren” van het water, waarmee invulling wordt gegeven aan de hemel-
en grondwaterzorgplicht.

Gezien de resultaten die de waterbeheerplannen op het gebied van
waterbesparing en natuurtechniek hebben opgeleverd is besloten op meer
plaatsen het inzicht in de watersituatie te vergroten. Daartoe zullen
voor 55 grotere objecten, waarvoor nog geen waterbeheerplan bestaat,
watertoetsen worden opgesteld, waarin alle van belang zijnde
wateraspecten zullen worden weergegeven. Verder zal Defensie voor 75
kleinere bebouwde objecten waterbalansen gaan opstellen. Hierbij wordt
er naar gestreefd alle waterstromen (inclusief de kwantitatieve en
kwalitatieve gegevens) op een object volledig in beeld en onder controle
te krijgen. Voor het opstellen van de uitgebreide watertoets of de
beperkter waterbalans kan het noodzakelijk zijn extra watermeters te
plaatsen en die periodiek af te lezen.

Om invulling te geven aan het uitgangspunt dat hemelwater in het gebied
waar het valt vastgehouden moet worden, zal daar waar mogelijk de
hemelwaterafvoer van verharde oppervlakken worden losgekoppeld van de
riolering en zal het water ter plaatse in de bodem geïnfiltreerd
worden.

Nog steeds wordt drinkwater gebruikt voor laagwaardige toepassingen,
zoals het afspuiten van voertuigen, het gebruik als bluswater en het
besproeien van sportvelden. In de beleidsperiode zal worden
geïnventariseerd waar deze situaties nog vóórkomen en welke
mitigerende maatregelen kunnen worden genomen.

Doelstellingen

D9	Defensie zal uiterlijk 2012 een besparing op het leidingwaterverbruik
realiseren van 5% t.o.v. 2008.

D10	Defensie zal uiterlijk in 2010 onderzoek hebben afgerond naar de
mogelijkheden voor infiltratie en gescheiden afvoer van hemelwater en
zal uiterlijk in 2012 130 watertoetsen en –balansen hebben opgesteld.

D11	Defensie zal uiterlijk in 2012 uitvoering hebben gegeven aan 50% (in
kosten) van de maatregelen met een hoog milieurendement uit de ruim
twintig waterbeheerplannen (DMB2004) en zijn gestart met uitvoering van
de maatregelen uit de in doelstelling D10 genoemde onderzoeken.

Maatregelen

M31	Defensie zal uiterlijk in 2010 inventariseren waar hemelwater
afkomstig van verhard oppervlak in de bodem geïnfiltreerd, dan wel
gescheiden afgevoerd kan worden.

M32	Defensie zal uiterlijk in 2010 inventariseren waar drinkwater voor
een laagwaardiger toepassing wordt gebruikt.

M33	Defensie stelt uiterlijk in 2012 voor 55 grotere objecten een
watertoets en voor 75 kleinere objecten een waterbalans op.

M34	Defensie plaatst watermeters, daar waar dat voor het opstellen van
de watertoetsen en –balansen noodzakelijk is. 

M35	Defensie stelt in 2010 een uitvoeringsprogramma op voor infiltratie
en gescheiden afvoer van hemelwater en voor opheffen van laagwaardige
toepassing van drinkwater en start met de uitvoering daarvan.

M36	Defensie zal uiterlijk in 2012 50% van de maatregelen met een hoog
(milieu)rendement uit de ruim twintig integraal waterbeheerplannen
(DMB2004) hebben uitgevoerd.

2.3.6	Afval	

Rijksbeleid

Het Europese afvalbeleid is gericht op het tot een minimum beperken van
de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van afvalstoffen
voor de menselijke gezondheid en het milieu en vermindering van het
gebruik van hulpbronnen. 

De nationale regelgeving is vastgelegd in hoofdstuk 10 van de Wet
milieubeheer en de daaraanverbonden AMvB’s, verordeningen en
beheerplannen. Het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) streeft naar 18%
afvalpreventie tussen 2000 tot 2012, 83% nuttige toepassing van
afvalstoffen in 2012, minder storten van afval en verdere liberalisering
afvalmarkt.

Tot 2012 kunnen de volgende wijzigingen in het afvalstoffenbeleid worden
verwacht. In de nieuwe EU afvalrichtlijn zullen centraal staan:

Afvalpreventie is de hoogste prioriteit van het afvalstoffenbeheer.

Hergebruik en recycling moeten de voorkeur krijgen boven terugwinning
van energie uit afval.

Invoering van een benadering die rekening houdt met de hele levenscyclus
van producten en materialen.

verantwoordelijk maken van producenten en importeurs voor de inname en
het hergebruik van afvalstromen. 

Het ministerie van VROM wil via ketenaanpak het hergebruik en de nuttige
toepassing van afvalstoffen optimaliseren. Dat betekent dat voor de
aanpak van milieubelasting niet alleen gekeken wordt naar afvalstoffen,
maar naar de hele keten van stoffen naar producten naar afvalstoffen.
Ook duurzaam inkopen speelt in de ketenaanpak een rol.

Stand van zaken bij Defensie 

Afvalmanagement en het optimaliseren van afvalverwijdering speelt in het
duurzaamheidsbeleid van Defensie een belangrijke rol. Defensie voert
haar gevaarlijk afval apart af en scheidt haar bedrijfsafval en
gevaarlijk afval in twaalf aparte substromen, die gescheiden worden
afgevoerd. Vanaf juni 2005 is een defensiebrede overeenkomst voor de
inzameling en verwerking van bedrijfsafvalstromen afgesloten, een jaar
later is een vergelijkbaar contract voor gevaarlijk afval afgesloten. De
kosten en hoeveelheden van het afgevoerde afval worden in het Defensie
Arbo- en Milieu-informatiesysteem (DAMIS) geregistreerd. 

Op dit moment wordt 68% van de afvalstoffen van Defensie gescheiden
afgevoerd (100% van de gevaarlijke afvalstoffen en 58% van de
bedrijfsafvalstoffen). 

Defensiebeleid

Defensie is in het afvalstoffenbeleid met name een eindgebruiker, die
een taak heeft in het voorkómen van milieubelasting door afvalstoffen
en het gescheiden hebben en houden van haar afvalstoffen. 

Scheiding van afvalstoffen

Defensie kiest voor het maximaal scheiden van afval in afzonderlijke
deelstromen om daarmee het restafval te reduceren. Sinds 2008 wordt
minimaal 60% van het bedrijfsafval gescheiden in de afzonderlijke
deelstromen. In 2010 vindt een tussentijdse evaluatie en eventuele
herziening van dit percentage plaats. 

Preventie van afvalstoffen

Het voorkómen dat afvalstoffen ontstaan is binnen Defensie nog niet
goed ontwikkeld. Tussen 2003 en 2007 is een sterke toename zichtbaar in
de totaal afgevoerde hoeveelheid afval (van 25.000 ton naar 36.000 ton).


Om afval te voorkomen moet rekening worden gehouden met diverse
milieuaspecten:

Bij het “voorzien-in-proces” van materiaal, materieel en diensten
moet kritischer gekeken worden naar verpakkingen, duurzaamheid,
recyclebaarheid en hergebruik binnen of buiten de defensieorganisatie. 

Ketenbeheer binnen Defensie begint bij de inkoop en eindigt op het
moment dat het materiaal of materieel de defensieorganisatie verlaat.
Defensie zal op een tweetal representatieve goederenstromen onderzoeken
uitvoeren naar de mogelijkheden van afvalreductie. 

Om de afvalsituatie binnen Defensie verder te normeren zal gewerkt
worden met een “streefhoeveelheid” afval per medewerker. Momenteel
ligt de gemiddelde hoeveelheid restafval per medewerker op 150 kg per
jaar. Bij objecten waar de medewerkers een significant grotere
hoeveelheid restafval produceren zal onderzocht worden wat de
achterliggende oorzaken daarvan zijn.

Inzicht in de kosten van het afvoeren van afval kan een stimulans zijn
om afval te reduceren. Daarom wordt een vullingsnorm per inzamelmiddel
vastgesteld, zodat de ophaalfrequentie voor een specifiek inzamelmiddel
kan worden aangepast om een optimalisatie tussen kosten en afvoer te
realiseren.

Doelstellingen

D12	Defensie implementeert het nationale en EU-beleid op het gebied van
afvalstoffen. De overgang van beheersen naar preventie wordt vormgegeven
binnen de organisatorische en operationele mogelijkheden.

D13	Defensie produceert in 2012 niet meer restafval dan in 2007.

Maatregelen

M37	Defensie evalueert in 2010 het scheidingspercentage van
bedrijfsafval en bepaalt de scheidingspotentie van het restafval door
sorteerproeven.

M38	Defensie beziet kritisch de huidige verpakkingseisen en neemt daar
waar het logistiek/technisch mogelijk is recyclebaarheid en minimaal
verpakkingsmateriaal op als inkoopeis.

M39	Defensie stelt uiterlijk 2009 vast op welke defensieobjecten meer
dan 150 kg restafval per medewerker per jaar wordt geproduceerd en stelt
voor die objecten uiterlijk 2012 een afvalpreventie en -scheidingsplan
op.

M40	Defensie voert uiterlijk 2010 op twee representatieve
goederenstromen onderzoeken uit naar de mogelijkheden van afvalreductie.


2.3.7	Externe veiligheid		

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid voor externe veiligheid is volop in beweging.
Belangrijkste ontwikkelingen daarbij zijn de vaststelling van het
Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), de circulaire civiele
ontplofbare stoffen, het luchthavenverkeerbesluit Schiphol en de in
ontwikkeling zijnde AMvB buisleidingen.

Stand van zaken bij Defensie 

Het externe veiligheidsbeleid rondom munitiecomplexen van Defensie is
vastgelegd in de Circulaire Van Houwelingen uit 1988. Het externe
veiligheidsbeleid rondom militaire luchtvaartterreinen moet nog worden
ontwikkeld. 

Slechts een beperkt aantal defensiecomplexen valt onder de werkingssfeer
van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). De buisleidingen
van Defensie vallen onder de eerdergenoemde AMvB. Defensie valt niet
onder de werkingssfeer van het Besluit risico zware ongevallen (BRZO).
Daar waar mogelijk wordt in overleg met het bevoegd gezag wel zo veel
mogelijk invulling gegeven aan de eisen uit het BRZO.

Defensiebeleid

In 2012 zal het externe veiligheidsbeleid rondom munitiecomplexen zijn
geactualiseerd en in overeenstemming zijn gebracht met het externe
veiligheidsbeleid voor vuurwerk en civiele ontplofbare stoffen op basis
van de Wet ruimtelijke ordening, als het gaat om de toelaatbaarheid van
activiteiten binnen de effectzones.

Rondom militaire luchtvaartterreinen waar sprake is van vliegbewegingen
met voornamelijk vaste vleugelvliegtuigen zal een extern
veiligheidsbeleid zijn ontwikkeld op basis van de Wet luchtvaart, zullen
externe veiligheidszones zijn vastgesteld en zal er een evaluatie
plaatsvinden van de berekeningsmethodiek voor dit type luchtvaartuigen.
Met het ministerie van VROM is de invoering van een extern
veiligheidsbeleid voor luchtvaartterreinen bestuurlijk afgestemd.

Defensie onderzoekt uiterlijk 2012 de mogelijkheden voor de ontwikkeling
van een berekeningsmethodiek externe veiligheid voor militaire
helikopters en besluit op basis daarvan of externe veiligheid van dit
verkeer kan worden opgenomen in externe veiligheidszones.

Voor buisleidingen wordt extern veiligheidsbeleid ontwikkeld op basis
van de Wet op de ruimtelijke ordening (AMvB Buisleidingen).

Doelstellingen

D14	Defensie zal in 2012 in samenwerking met het ministerie van VROM
extern veiligheidsbeleid geïmplementeerd hebben voor munitiecomplexen,
luchtvaartterreinen met voornamelijk vaste vleugelvliegtuigen en
buisleidingen. 

Maatregelen 

M41	Defensie zal in 2010 het externe veiligheidsbeleid rondom
munitiecomplexen meer in overeenstemming hebben gebracht met het externe
veiligheidsbeleid voor vuurwerk en civiele ontplofbare stoffen als het
gaat om de toelaatbaarheid van activiteiten binnen de effectzones.

M42	Defensie zal in 2012 rondom militaire luchtvaartterreinen waar
sprake is van vliegbewegingen met voornamelijk vaste vleugelvliegtuigen
extern veiligheidsbeleid hebben ontwikkeld, externe veiligheidszones
hebben vastgesteld en een evaluatie van de berekeningsmethodiek voor dit
type luchtvaartuigen hebben uitgevoerd.

M43	Defensie heeft uiterlijk 2012 de mogelijkheden onderzocht voor de
ontwikkeling van een berekeningsmethodiek externe veiligheid voor
militaire helikopters en heeft besloten of externe veiligheid van dit
verkeer mee kan worden opgenomen in externe veiligheidszones.

2.4	Natuur  	 

Rijksbeleid

Het Nederlandse natuurbeleid komt tot uitdrukking in de volgende
onderwerpen: 

Biodiversiteit

Het aantal dier- en plantensoorten neemt wereldwijd af, ook in
Nederland. Internationaal worden maatregelen genomen om het verlies aan
biodiversiteit tegen te gaan. In 1992 is het VN Biodiversiteitsverdrag
tot stand gekomen en de Europese Unie heeft in 2006 een actieplan
opgesteld. In Nederland zorgen verschillende maatregelen voor behoud van
biodiversiteit, bijvoorbeeld de uitvoering van
soortenbeschermingsplannen en het ontwikkelen van nieuw soortenbeleid
(leefgebiedenbenadering). Nederland levert daarmee een bijdrage aan
bescherming en beheer van de internationale biodiversiteit. 

Gebiedsbescherming 

Door waardevolle natuurgebieden te beschermen kunnen zeldzame dier- en
plantensoorten in Nederland beter overleven. Gebiedsbescherming richt
zich op de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Wetlands, Nationale Parken,
Natura2000-gebieden en Nationale Landschappen en Natuurmonumenten. 

In oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet in werking
getreden. Één van de gevolgen daarvan is dat voor alle gebieden die
beschermd worden op grond van Europese regelgeving in Nederland
Natura2000-beheerplannen moeten worden opgesteld. In deze beheerplannen
worden de doelstellingen voor de instandhouding van belangrijke
natuurwaarden beschreven en wordt het gebruik in die gebieden aan deze
doelstellingen getoetst. 

Soortenbescherming 

Het beschermen, ontwikkelen en beheren van natuurgebieden is niet altijd
genoeg om de verscheidenheid aan planten- en dierensoorten in stand te
houden. Ook buiten natuurgebieden komen veel soorten voor. De Flora- en
faunawet beschermt planten- en diersoorten. 

Geluid in zee

In de komende jaren moet op basis van EU-regelgeving een
natuurbeschermingsregime op zee worden opgezet. Er moeten Natura-2000
gebieden op de Noordzee worden aangewezen (Habitatrichtlijn) en volgens
de EU-regels (Kaderrichtlijn Mariene Strategie) dient in 2020 een goede
ecologische en milieukwaliteit op zee te zijn gewaarborgd. 

Er is bij natuurbeschermingsorganisaties veel bezorgdheid over
onderwatergeluid en de invloed daarvan op zeezoogdieren onder meer als
gevolg van sonargebruik door Defensie en anderen, zoals de
visserijbranche.

Stand van zaken bij Defensie 

Defensie is één van de grote terreinbeherende organisaties in
Nederland. Zij neemt haar verantwoordelijkheid als beheerder van
terreinen, die nationaal en internationaal grote natuurwaarden
vertegenwoordigen, serieus. Een verantwoorde afstemming tussen de
militaire en de natuurfunctie gebeurt op een zodanige wijze dat de
krijgsmacht in staat wordt gesteld de gewenste graad van geoefendheid te
bereiken, waarbij tegelijkertijd de natuurwaarden in stand worden
gehouden en waar mogelijk door gericht beheer verder worden ontwikkeld. 

De defensieterreinen worden al vele jaren op natuurwaarden
geïnventariseerd. De basisinventarisatie is voor 71 militaire terreinen
uitgevoerd en 43 van deze terreinen zijn vervolgens periodiek
gemonitord. Vanaf 2004 is de aanpassing van het monitoringssysteem in
gang gezet, waarbij dit systeem wordt aangevuld met de soorten genoemd
in de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Flora- en faunawet. Deze
aanpassing zal naar verwachting in 2009 afgerond worden.

Als gevolg van de inwerkingtreding van de gewijzigde
Natuurbeschermingswet is Defensie gestart met het opstellen van
Natura2000 beheerplannen. Twee pilotbeheerplannen (Infanterie Schietkamp
te Harskamp en de Joost Dourleinkazerne op Texel) zijn in 2007
opgesteld. 

Geluid in zee

Voor Defensie is het van belang dat de oefenmogelijkheden van de
Koninklijke marine en de Koninklijke luchtmacht op en boven zee intact
blijven en dat nieuwe sonarsystemen op een milieuverantwoorde wijze
kunnen worden ingevoerd. Defensie concentreert zich op het gebruik van
actieve sonar. Defensie heeft conform NAVO-regels een
managementinstrument (SAKAMATA) ingevoerd om verantwoord sonargebruik te
waarborgen en de mogelijke gevolgen voor zeezoogdieren te beperken.
Hoewel de kennis bij Defensie over dit onderwerp groeit, is nader
biologisch onderzoek noodzakelijk. 

Defensiebeleid

Militaire activiteiten en de Flora- en faunawet

De Flora en Faunawet (Ff-wet) beschermt plant- en diersoorten in
Nederland. Op basis van de Ff-wet is het onder andere verboden om
beschermde planten, dieren of de vaste rust- en verblijfplaatsen van
deze soorten te verstoren. Of en in hoeverre defensieactiviteiten
verstoringen opleveren, welke effecten dit heeft op flora en fauna en op
welke wijze die eventueel binnen de kaders van de Ff-wet opgelost kunnen
worden zal binnen de looptijd van deze nota onderzocht worden.

Natuurwaarden op Defensieterreinen:

Defensie is gebruiker en beheerder van ongeveer 25.000 hectare terrein
waarvan een groot deel natuurterrein. Een deel van deze natuurterreinen
valt binnen de Ecologische Hoofdstructuur, zijn aangewezen als Vogel-
en/of Habitatrichtlijngebied of worden aangemerkt als Nationaal
Landschap. Kortom, op veel defensieterreinen komen waardevolle
natuurwaarden voor en vanuit diverse beschermingsregimes moeten deze
behouden of zelfs verder ontwikkeld worden. Het is nog onvoldoende
duidelijk hoe het vóórkomen van deze natuurwaarden op
Defensieterreinen zich verhoudt tot het militaire gebruik en welke
kwalitatieve bijdrage Defensie levert aan “natuur en landschap” in
Nederland en daarbuiten. Binnen de looptijd van de DDN2009 wordt
onderzocht wat de kwalitatieve bijdrage van Defensie aan “natuur en
natuurwaarden” binnen Nederland is en op welke wijze militair gebruik
zich daartoe verhoudt. 

Defensie wil zich de komende jaren verder profileren als een goed
beheerder van haar terreinen. Naast het natuurbeheer op
defensieterreinen zal het beleid ten aanzien van het waardevolle
bomenbestand worden opgepakt. Dit zal gestalte krijgen door de
“Beleidskaart bomen”, waarop zowel de individuele te beschermen
bomen als de te beschermen boomstructuren worden vastgelegd. De
Beleidskaart kan enerzijds dienen als kaderstellend bij voorgenomen
ruimtelijke ingrepen, anderzijds als mogelijk afsprakenkader met het
bevoegd gezag.

Onkruidbestrijding

In de Defensie Milieubeleidsnota 2000 is opgenomen dat Defensie in zijn
geheel geen chemische onkruidbestrijdingsmiddelen zal toepassen. In de
praktijk is echter gebleken dat het op een aantal specifieke plaatsen
onmogelijk is mechanische of thermische bestrijding uit te voeren
vanwege veiligheid of het aanbrengen van schade (bijv. in start- en
landingsbanen, bij hekwerken met detectiedraden en in onveilige zones
van schietkampen). Op deze plaatsen is bij uitzondering
onkruidbehandeling met chemische bestrijdingsmiddelen op zo beperkt
mogelijke schaal toegestaan.

Geluid in zee

Defensie doet sinds 2003 onderzoek naar de effecten van onderwatergeluid
op zeezoogdieren, stelt deze kennis ter beschikking aan derden en zal
hiermee doorgaan, ook in internationaal verband. Bij introductie van
nieuwe actieve sonarsystemen zal een milieueffectenrapport worden
opgesteld.

Doelstellingen

D15	Defensie wil, bij het ontplooien van haar activiteiten en het beheer
van haar terreinen, naar vermogen blijven bijdragen aan de
biodiversiteit in Nederland en aan de doelstellingen van Natura2000. 

D16	Defensie zal, bij haar activiteiten voor vrede en veiligheid, de
(Noord)zee op een duurzame manier blijven gebruiken om daarmee bij te
dragen aan een goede milieukwaliteit op zee. 

Maatregelen

M44	Defensie heeft uiterlijk drie jaar na definitieve aanwijzing van de
Natura2000- gebieden haar Natura2000-beheerplannen gereed. 

M45	Defensie onderzoekt voor 2012 hoe militair gebruik zich verhoudt tot
de aanwezige natuur en landschapswaarden op militaire terreinen en wat
de kwalitatieve bijdrage van Defensie is aan “natuur en landschap”
in Nederland.

M46	Defensie onderzoekt uiterlijk in 2010 of defensieactiviteiten
beschermde planten, dieren of de vaste rust- en verblijfplaatsen van
deze soorten verstoren en hoe dit eventueel binnen de kaders van de
Flora- en faunawet kan worden opgelost. 

M47	Defensie zal voor 2012 beleid ontwikkelen om de waardevolle bomen en
boomstructuren op defensieterreinen te beschermen. 

M48	Het onderwatergeluidbeheerssysteem SAKAMATA, in gebruik bij de
Nederlandse Koninklijke marine, zal worden doorontwikkeld aan de hand
van de laatste wetenschappelijke inzichten. 

M49	Defensie maakt bij invoeren van nieuwe sonarsystemen een
wetenschappelijk onderbouwde milieueffectanalyse. Defensie continueert
haar onderzoeksinspanning in de beleidsperiode en werkt daarbij
internationaal samen.



Hoofdstuk 3		Instrumentarium

Milieumanagement 	

Defensie is met circa 69.000 werknemers een van de grotere bedrijven in
ons land. De activiteiten die binnen het bedrijf plaatsvinden hebben
deels een zeer speciaal karakter: de operationele taak. Voor een groot
deel zijn de activiteiten echter te vergelijken met de werkzaamheden
binnen civiele bedrijven, zoals onderhoud aan materieel in werkplaatsen
en kantooractiviteiten. Vanwege dit merendeels reguliere karakter van de
activiteiten bij Defensie is midden jaren ’90 van de vorige eeuw
begonnen met het invoeren van milieumanagementsystemen. De
managementsystemen zijn een goed instrument om te bewaken dat voldaan
wordt aan wet- en regelgeving en beleidsdoelen. De milieurisico’s in
de bedrijfsvoering –met de daaraan gerelateerde kosten- kunnen eerder
worden onderkend en in de hand gehouden. In de relatie met het bevoegd
gezag wordt het mogelijk een “Vergunning op hoofdzaken” te
verkrijgen, die de flexibiliteit in de bedrijfsvoering aanzienlijk
verhoogt. Tenslotte is de omwonenden van defensieobjecten beter
duidelijk te maken welke maatregelen worden genomen om de
milieubelasting tot een minimum te beperken.

Rijksbeleid

In het NMP3 is op het gebied van milieumanagement de doelstelling
opgenomen dat de instellingen van de Rijksoverheid voor 2004 zullen
beschikken over goedwerkende milieumanagementsystemen. 

Stand van zaken bij Defensie 

Milieumanagementsystemen

Uitgaande van bovenstaande Rijksdoelstelling heeft Defensie in de
DMB2000 voor alle defensieonderdelen de invoering van
milieumanagementsystemen voorgeschreven, opgezet en ingevoerd volgens de
ISO 14000-norm. Bij alle defensieonderdelen is een grote inspanning
geleverd om de milieumanagementdoelstelling te realiseren en er is veel
vooruitgang geboekt. In de DMB2004 heeft Defensie ervoor gekozen geen
verplichte certificering door een certificerende instantie voor te
schrijven. Wanneer onderdelen zich extern willen laten certificeren, dan
kunnen ze dit op vrijwillige basis doen. De gehele Koninklijke
marechaussee, de vliegbasis Leeuwarden, een aantal bedrijven van de
Defensie Materieel Organisatie en de Dienst Vastgoed Defensie zijn
volledig ISO-14000 gecertificeerd. Van de Bestuursstaf zijn de
facilitaire processen gecertificeerd. Milieumanagementsystemen zonder
extern certificaat worden om de drie jaar door de Audit Dienst Defensie
(ADD) beoordeeld op basis van de ISO 14000. 

Toch vertoont de huidige milieumanagementsystematiek bij Defensie een
aantal problemen:

Alle defensieonderdelen beschikken over milieumanagementsystemen. Bij de
Bestuursstaf ontbreekt nog een defensiebreed milieumanagementsysteem.

Als gevolg van de meest recente reorganisatie zijn taken en
verantwoordelijkheden in de defensieorganisatie verschoven en is veel
kennis verloren gegaan. De milieumanagementsystemen zijn nog niet
volledig op deze veranderingen aangepast.

De extern gecertificeerde systemen weten deze certificaten iedere drie
jaar weer te verlengen. Daar is milieumanagement kennelijk voldoende
verankerd in de organisatie. De ADD controleert de niet extern
gecertificeerde systemen en constateert in den brede dat die systemen
niet als goedwerkend kunnen worden gekwalificeerd. 

Door ADD en HDFC is geconstateerd dat de interne controles en audits
door het defensieonderdeel zelf regelmatig ontbreken of te beperkt zijn.


De VROM Inspectie heeft recent aangegeven bij de inspecties op de
milieuvergunningen meer te willen gaan leunen op het zelfregulerend
vermogen en de milieumanagementsystemen van Defensie. Dit vereist
systemen die aantoonbaar goed werken. Milieumanagementsystemen krijgen
in de komende jaren dus een meer formele en zwaardere taak in de relatie
tussen Defensie en haar belangrijkste bevoegde gezag (VROM).

Momenteel loopt de invoering van het (Arbo- en)
Veiligheidsmanagementsysteem Defensie (VMSDEF). Milieu-, arbo- en
veiligheidsmanagementsystemen kennen grote overeenkomsten. Een samengaan
van deze systemen in de toekomst moet worden nagestreefd. 

Opleidingen

Om milieuzorg op een goede manier in de dagelijkse praktijk te kunnen
uitvoeren zijn milieugerichte opleidingen onontbeerlijk. Dit betreft
enerzijds aandacht voor milieuaspecten in algemene opleidingen, die door
elke defensiemedewerker worden gevolgd (bijvoorbeeld de basisopleiding
voor soldaat of matroos, de (onder)officiersopleiding, enz). Daarnaast
zijn specifieke opleidingen nodig voor personeel met een milieutaak. Op
MBO-niveau wordt al enkele jaren een dergelijke opleiding voor
defensiepersoneel verzorgd.

 

Defensiebeleid 

Milieumanagementsystemen

Om tot aantoonbaar goedwerkende milieumanagementsystemen op basis van de
ISO14000- methodiek te komen, die de toets van de ADD kunnen doorstaan
en adequaat met de nieuwe handhavingsystematiek om kunnen gaan, zal een
aantal maatregelen worden genomen:

De Bestuursstaf voert in 2009 een defensiebreed milieumanagementsysteem
in, dat zo is ingericht dat het mogelijk is arbo- en milieumanagement in
één systeem onder te brengen.

De huidige indeling van één of meer milieumanagementsystemen per
defensieonderdeel kan worden gehandhaafd. Het defensieonderdeel heeft de
vrijheid de indeling van haar milieumanagementsystemen zo te kiezen als
het beste bij haar organisatievorm past.

De scope van de milieumanagementsystemen bij Defensie omvat alle
activiteiten die bij een defensieonderdeel tijdens de
vredesbedrijfsvoering plaats vinden. Voor oefeningen en operaties geldt
het regime als beschreven in de volgende paragraaf. Defensieonderdelen,
waar alleen kantoor- en/of woonactiviteiten plaats vinden, kunnen
gebruik maken van een milieumanagementsysteem, dat slechts de
facilitaire processen omvat. 

Alle milieumanagementsystemen zullen extern gecertificeerd worden, met
uitzondering van de systemen voor kantoor- en/of woonactiviteiten
vanwege de beperkte milieubelasting daarvan. Per jaar zal worden bezien
welke defensieonderdelen voor certificering in aanmerking komen.

De ADD zal driejaarlijkse audits blijven uitvoeren naar de kwaliteit van
de niet extern gecertificeerde milieumanagementsystemen binnen Defensie.

Opleidingen

Momenteel is onvoldoende duidelijk op welk kwaliteitsniveau zich de
milieugerichte opleidingen binnen Defensie zich bevinden. Er is in 2008
een onderzoek gestart om daar inzicht in te verkrijgen. Uiterlijk 2009
zal dat onderzoek zijn afgerond en zal op basis van de resultaten worden
beoordeeld of aanvullend beleid op dit punt noodzakelijk is.

Doelstellingen

D17	Defensie verbetert voor de gehele organisatie de aantoonbaarheid van
de goede werking van milieumanagementsystemen.

 

Maatregelen 

M50	De Bestuursstaf voert in 2009 een defensiebreed
milieumanagementsysteem in, dat zo is ingericht dat het mogelijk is
arbo- en milieumanagement op termijn in één systeem onder te brengen.

M51	Alle milieumanagementsystemen zullen extern gecertificeerd worden,
met uitzondering van de systemen voor kantoor- en/of woonactiviteiten
vanwege de beperkte milieubelasting daarvan. Per jaar zal worden bezien
welke defensieonderdelen voor certificering in aanmerking komen.

M52	De ADD zal driejaarlijkse audits blijven uitvoeren naar de kwaliteit
van de niet extern gecertificeerde milieumanagementsystemen binnen
Defensie.

M53	Uiterlijk 2009 heeft Defensie inzicht in de kwaliteit van de
milieuopleidingen op alle niveaus en zal zonodig aanvullend beleid
formuleren. 

Milieumanagement tijdens oefeningen en operaties

NAVO beleid

Binnen de NAVO is de afgelopen jaren milieubeleid ontwikkeld en op het
hoogste militaire niveau vastgesteld: de NATO Military Principles and
Policies for Environmental Protection (EP). Dit beleid gaat er van uit
dat, binnen de operationele mogelijkheden, tijdens de planning en de
uitvoering van oefeningen en operaties zoveel mogelijk rekening gehouden
moet worden met milieuaspecten. 

Het beleid is inmiddels doorvertaald naar NAVO-procedures op het gebied
van milieumanagement, afvalmanagement en brandstofbehandeling tijdens
operaties. Deze STANAG’s zijn gericht op de
milieuverantwoordelijkheden van de operationele commandant te velde en
dienen als basis voor de milieubijlage van operatiebevelen voor
oefeningen en vredesoperaties zoals in Afghanistan. Nederland is zeer
actief bij de ontwikkeling van milieuprocedures in NAVO-verband.

Stand van zaken bij Defensie 

Milieumanagement is inmiddels onderdeel van de planning voor oefeningen
en operaties, met als doel de milieueffecten van de operationele
bedrijfsvoering te minimaliseren en te voldoen aan internationale en
nationale regelgeving.

Nederland heeft het hanteren van de NAVO-procedures van kracht verklaard
voor alle grote oefeningen en operaties, niet alleen die welke door de
NAVO worden geleid. De milieumanagement-STANAG 7141 is uitgewerkt in een
CDS Aanwijzing (A-410).

Oefeningen

Bij oefeningen loopt het omgaan met milieuaspecten over het algemeen
goed. Hier is dan ook sprake van lange voorbereidingstijden, bestaande
milieuregelingen op oefenterreinen en optreden in vredestijd. Bij grote
multi-nationale oefeningen is het van belang de milieuprocedures van de
verschillende deelnemende landen goed op elkaar af te stemmen.

Operaties

In het geval van daadwerkelijke operaties ligt de prioriteit uiteraard
bij het uitvoeren van de missie en de veiligheid van het personeel. In
de praktijk blijkt het moeilijk invulling te geven aan een adequaat
milieubeheer door onvoldoende aanwezigheid van milieu-opgeleid personeel
en het achterblijven van materiële voorzieningen op milieugebied.
Uitbesteden van bepaalde functies aan dienstverleners uit de “Host
Nation” leidt vaak niet tot oplossing van de problematiek. Inmiddels
is vanwege de risicovolle en kostbare opvoer van brandstof naar de
kampementen de behoefte ontstaan serieus naar energiebesparing te gaan
kijken. 

De milieubelasting tijdens een operatie concentreert zich in de
militaire “compounds” of kampementen, waar energievoorziening, de
afval- en afvalwaterverwerking en de bodembescherming bijzondere
aandacht verdienen. Dit komt ook omdat bij andere vormen van optreden,
zoals meerdaagse verkenningen, verpakkingsmateriaal en ander afval mee
wordt teruggenomen naar de compound. Nederland heeft in 2005 het
initiatief genomen een NAVO studie op te zetten met als doel
milieumanagement op compounds te concretiseren, milieunormen te
formuleren en de “best practices” bij ontwerp en beheer van
compounds van alle NAVO-partners in beeld te brengen. Medio 2008 is de
studie afgerond en zijn de resultaten aan NAVO aangeboden; de resultaten
kunnen dan worden omgezet in doctrines, procedures en handboeken voor
gebruik door NAVO zelf en door de NAVO-landen en hun partners.

Defensiebeleid 

Oefeningen

Bij de voorbereiding van oefeningen zal Defensie milieuaspecten zo vroeg
mogelijk in de planning opnemen en ervaringen vastleggen. Daarnaast
zullen de bedrijfsprocessen van het operationeel optreden voor
oefensituaties verder op milieuaspecten worden beoordeeld en waar nodig
verbeterd. Hierbij zal aandacht besteed worden aan milieuopleiding van
het personeel, verwerven en in de juiste hoeveelheden ter beschikking
stellen van de benodigde middelen en het analyseren van de
bedrijfsprocessen op wellicht betere alternatieven.

Operaties

De operationele commandant bij nieuwe en lopende operaties zal worden
voorzien van een eenvoudig maar robuust milieumanagementsysteem, dat
onder andere bestaat uit:

bij operaties uitvoerbare processen en personeel dat daarin is opgeleid;

het verankeren van de milieufunctie in de organisatiebeschrijving
(uitzend OTAS);

het vastleggen van de milieukennisniveaus in de functietabel van de uit
te zenden eenheid;

het koppelen van personeel met de bijbehorende (milieu)kennis aan de
milieufuncties in de organisatiebeschrijving (uitzend OTAS), zodat de
commandant een zorgvuldige afweging kan maken tussen operationele taken
en de milieuconsequenties;

een afgewogen samenwerking met partnerlanden en internationale
organisaties.

De materiële middelen nodig om de operatie op een milieuverantwoorde
manier te laten verlopen zullen ter beschikking worden gesteld. 

Daarnaast zullen de gestandaardiseerde bedrijfsprocessen die bij de
inrichting van een compound altijd noodzakelijk zijn, worden
geanalyseerd en zodanig ontworpen, dat milieubeheer hierdoor mogelijk
wordt. Belangrijke processen zijn: energieopwekking en –verbruik,
waterproductie, afvalwaterverwerking (en hergebruik), afvalverzameling,
afvalafvoer en/of –destructie, opslag van milieubelastende stoffen
(munitie, POL, brandstof, etc), woon-, leef-, werk- en recreëerfunctie
en de onderhoudsfunctie. De resultaten van de NAVO studie "Environmental
aspects of military compounds" zullen voor 2012 verwerkt worden in een
hanteerbare bijlage voor de CDS aanwijzing A 409 "Operationele infra
voor verblijf te velde".

Doelstellingen

D18	Defensie zal bij oefeningen en operaties milieuaspecten vroegtijdig
in de planning meenemen en een eenvoudig milieumanagementsysteem
implementeren.

D19	Defensie zal de bedrijfsprocessen van militaire kampementen op
milieuaspecten analyseren en verbeteren. De resultaten worden in orders,
aanwijzingen en instructies opgenomen.

Maatregelen

Oefeningen

M54	Bij de voorbereiding van oefeningen zal Defensie milieuaspecten zo
vroeg mogelijk in de planning opnemen en vanaf 2009 de mogelijkheden van
internationale samenwerking op dit gebied bezien. 

M55	Defensie zal de bedrijfsprocessen van het operationeel optreden voor
oefensituaties op milieuaspecten beoordelen en waar nodig verbeteren. 

Operaties

M56	Bij operaties zal de operationele commandant worden voorzien van een
eenvoudig maar robuust milieumanagementsysteem. 

M57	Defensie zal vóór 2012 met behulp van de uitkomsten van de NAVO
studie "Environmental aspects of military compounds" de bij de
inrichting van een compound noodzakelijke bedrijfsprocessen zodanig
ontwerpen, dat milieubeheer hierdoor mogelijk wordt. De resultaten
zullen verwerkt worden in een hanteerbare bijlage voor de CDS aanwijzing
A 409 "Operationele infra voor verblijf te velde".

Materieelkeuzeproces

Rijksbeleid

De rijksoverheid wil uiterlijk in 2010 voor 100% duurzaam inkopen.
Duurzaam inkopen gaat uit van een goede balans tussen maatschappelijk
welzijn, het milieu en economische ontwikkeling (people, planet,
profit), zowel nu als in de toekomst en zowel op lokaal als op mondiaal
niveau. De Rijksoverheid zal in principe duurzaam inkopen, tenzij
departementen in de voortgangsrapportages overtuigend aangeven waar het
niet duurzaam kan.

De afgelopen twee jaar heeft het ministerie van VROM gewerkt aan
duurzaamheidcriteria voor 80 productgroepen, waarvan er inmiddels 26
gereed zijn (stand 1 oktober 2008). Op basis van deze criteria kan
duurzaamheid worden meegenomen in het inkoopbeleid.

Stand van zaken bij Defensie 

De milieubelasting van Defensie wordt voor een groot deel bepaald door
het roerend goed: de voertuigen, schepen en vliegtuigen. De
mogelijkheden voor beïnvloeding van de milieubelasting tijdens de
gebruiksfase zijn beperkt, omdat de prioriteit bij de keuze van
materieel ligt bij de operationele geschiktheid en de bescherming van
het personeel. Belangrijke facetten van de milieubelasting betreffen het
energieverbruik, het gebruik van gevaarlijke stoffen en het afval aan
het eind van de levensduur. Over het algemeen heeft defensiematerieel
een lange levensduur (30-40 jaar), waardoor eenmaal gemaakte keuzes lang
doorwerken. De procedure voor selectie en aanschaf van materieel is
geregeld in het Defensie Materieelkeuzeproces (DMP).

Defensiebreed afwegingskader 

Een defensiebreed afwegingskader voor milieuaspecten in het Defensie
Materieelkeuze Proces wordt gegeven door de milieueisen in het Handboek
Verwerving Defensie (HBV) en in het Arbo- en Milieumanagementsysteem van
de materieelorganisatie DMO. Het voorgeschreven toetsingselement voor
het materieelkeuzeproces (DMP) is de milieueffectenanalyse (MEA). In de
praktijk worden milieueisen in het keuzeproces meegenomen doch geven
financiële argumenten bij de investering nog vaak de doorslag en wordt
eerst in een later stadium tegen dikwijls hogere kosten alsnog de
milieuvoorziening aangebracht. Het meer bij de materieelkeuze in
beschouwing nemen van de levenscycluskosten is in lijn met recente
beleidsvoornemens van de Europese Commissie als “Groen inkopen”en
“Bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen”.

Energielabels, erkende milieukeurmerken en milieumanagementcertificaten 

In 2007 heeft de Auditdienst Defensie de uitvoering van de DMB2004
doelstelling over het gebruik maken van energielabels, erkende
milieukeurmerken en milieumanagementcertificaten bij de verwerving van
handelsgebruikelijke artikelen onderzocht. De Auditdienst concludeert
dat het Handboek Verwerving Defensie (HBV), waarin onder andere de
verwervingsprocedure voor handelsgebruikelijke artikelen is opgenomen,
niet volledig in overeenstemming met de doelstelling is en dat er nog
onvoldoende uitwerking aan gegeven is. Tevens concludeert de Auditdienst
Defensie dat de doelstelling zoals thans geformuleerd niet goed
uitvoerbaar en effectief is. De mate van realisatie van de doelstelling
kon niet worden vastgesteld. Aanbevolen is de gesignaleerde knelpunten
mee te nemen bij de implementatie van het Programma Duurzame
Bedrijfsvoering Rijksoverheid binnen Defensie. 

Defensiebeleid

Duurzaam inkopen

Een bijzondere positie in dit verband neemt militair materieel in.
Hoewel geldt dat Defensie er actief naar streeft bij de keus van
materieel milieu- en sociale criteria een rol te laten spelen moet in de
allereerste plaats worden voldaan aan de operationele eisen. Militair
materieel moet wereldwijd onder sterk wisselende omstandigheden op een
voor het personeel veilige wijze inzetbaar zijn. Dit uitgangspunt maakt
dat voor dit materieel niet op voorhand kan worden vastgehouden aan de
100% doelstelling voor duurzaam inkopen. (KST99698 2006)

Alle overige aankopen en investeringen van Defensie moeten uiterlijk
2010 aan de beschikbare criteria voor duurzaam inkopen worden getoetst
en voldoen, tenzij duurzame producten niet beschikbaar zijn, of wanneer
de aanschaf van een duurzaam product tot substantieel hogere kosten
leidt dan het niet duurzame alternatief. Defensie hanteert hiervoor de
norm van 5% kostenverhoging. Deze criteria worden door Senternovem op
Internet bekend gesteld (  HYPERLINK
"http://www.senternovem.nl/duurzaaminkopen/Criteria/index.asp" 
http://www.senternovem.nl/duurzaaminkopen/Criteria/index.asp ). Aankopen
en investeringen moeten voldoen aan deze criteria.

Aangezien “duurzaam inkopen” voor veel projectleiders en inkopers
nog vragen oproept zal Defensie hiervoor een procedure uitwerken. Het
Kenniscentrum ARBO en Milieu van de Defensie Materieel Organisatie (DMO)
zal bij de uitvoering daarvan als helpdesk fungeren.  

Doelstellingen

D20	Defensie streeft binnen de kaders van operationele geschiktheid en
bescherming van het personeel naar toepassing van milieu- en sociale
criteria bij de keus van militair materieel. Alle overige inkopen en
investeringen van Defensie voldoen vanaf 2010 aan de beschikbare
criteria voor duurzaam inkopen. 

Maatregelen

M58	Uiterlijk 2010 neemt Defensie het onderwerp “Duurzaam inkopen”
op in het Handboek Verwerving Defensie als uitwerking van de milieu- en
arbo-eisen en de criteria voor duurzaam inkopen in het kader van het
programma Duurzame Bedrijfsvoering Overheid. 

3.4	Infrastructuurproces			

Rijksbeleid

Sinds 1995 wordt in Nederland serieus aandacht besteed aan
milieuaspecten in het onroerend goed door Duurzaam Bouwen (Dubo), dat
gericht is op het reduceren van gezondheids- en milieueffecten als
gevolg van bouwen, de gebouwen en de gebouwde omgeving. De belangrijkste
instrumenten daarbij zijn de maatregelen uit het Nationale Pakket
Utiliteitsbouw Dubo, die op vrijwillige basis worden toegepast, en de
vijfde pijler “Milieu” in de Woningwet, waarin duurzame maatregelen
verplicht zijn gesteld. De Rijksoverheid heeft een voorbeeldfunctie op
Duurzaam Bouwen-gebied op zich genomen; het basisniveau van het
Nationale Pakket Utiliteitsbouw wordt binnen de Rijksoverheid als
standaard gehanteerd.

Het Rijk zal uiterlijk 2010 duurzaamheid meenemen als zwaarwegend
criterium bij al haar aankopen. Dit beleid zal doorwerken in alle
infrastructurele projecten. Het Rijk formuleert daartoe een kwantitatief
ambitieniveau voor duurzaam bouwen en benoemt software waarmee dit
niveau voor gebouwen en werken kan worden berekend. 

VROM overlegt met de G27 (de 27 grootste gemeenten) en de Vereniging
Bouw- en Woningtoezicht Nederland over het benoemen van prestatie-eisen
en gebouwlabels waarin Dubo-beleid nader verankerd wordt. Nieuwe eisen
aan materialen worden vastgelegd in NEN-bladen. 

Stand van zaken bij Defensie 

Vanaf 1997 is ook Defensie intensief met de implementatie van Duurzaam
Bouwen in het onroerend goed bezig. Defensie heeft de keuze voor
Duurzaam Bouwen opgenomen in de DMB2000. Vanaf dat moment is bij alle
nieuwbouw en groot-onderhoudsprojecten gewerkt met een Defensie
maatregelenpakket met duurzame maatregelen op het gebied van energie- en
waterbesparing, duurzame energie, een gezond binnenmilieu, hergebruik
van bouwmaterialen en beperken van bouw- en sloopafval. Met de DMB2004
is Defensie overgestapt op het inmiddels beschikbare Nationale Pakket
Utiliteitsbouw Dubo. Mede als gevolg van het toepassen van
Dubo-maatregelen is de energie-efficiency van het gebouwenbestand van
Defensie jaarlijks verbeterd. De laatste jaren stagneert deze
verbetering echter.

Defensiebeleid

In Structuur- en Inrichtingsplannen wordt de inrichting van objecten op
langere termijn vastgelegd. De keuze van defensielocaties en de
objectinrichting zijn in hoge mate bepalend voor de duurzaamheid van het
vastgoed. Hoe eerder duurzaamheid betrokken wordt in de afwegingen die
bepalen of er infrastructuur wordt verworven, gebouwd, afgestoten of
gesloopt, hoe hoger het haalbare rendement. Defensie zal daarom in alle
vastgoedplannen en programma’s van eisen het aspect duurzaamheid
opnemen.

Defensie zal maatregelen, die worden beschreven in het Nationale Pakket
Stedenbouw, zoals grijswater toepassingen, opslag van warmte in de bodem
en warmtekrachtkoppelingsystemen, bij het opstellen van Structuur- en
Inrichtingsplannen en bij het inrichting van terreinen hanteren.

De Dubo-prestatie van gebouwen binnen Defensie wordt met ingang van 2010
berekend met het softwarepakket GPR Gebouw®. In dit systeem worden de
aspecten energie, water, afval en welzijn in een gebouwontwerp gewogen
en in cijfers uitgedrukt. De score geeft dan een maat voor de
duurzaamheid van het gebouw. In 2009 zal Defensie met vijf pilots
ervaring opdoen met GPR Gebouw®. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit
naar terugverdientijden en naar de relatie tussen ambitieniveau en
kosten. Rijksbreed wordt in diezelfde periode het ambitieniveau voor
gebouwen (een bepaalde score in GPR Gebouw®) vastgesteld. Vanaf 2010
zal GPR Gebouw® bij Defensie worden ingezet voor alle nieuwbouw- en
groot onderhoudsprojecten.

Zolang de GPR Gebouw®-systematiek nog wordt ontwikkeld en beproefd zal
Defensie blijven werken met een lijst met Dubo-maatregelen, die in 2008
up-to-date gebracht is.

Doelstellingen

D21	Defensie hanteert vanaf 2010 bij het ontwerp van alle nieuwbouw- en
onderhouds-projecten de door het ministerie van VROM vastgestelde GPR
Gebouw®-minimumscores.

D22	Defensie draagt er vóór 2010 zorg voor dat het aspect duurzaamheid
is opgenomen in alle vastgoedplannen en programma’s van eisen en dat
alle infrastructurele projecten inhoudelijk en procedureel voldoen aan
het beleid op het gebied van duurzaam inkopen.

Maatregelen

M59	Defensie zal vanaf 2009 in vastgoedplannen en programma’s van
eisen voor infrastructuur het aspect duurzaamheid specifiek opnemen.

M60	Defensie zal vanaf 2009 het Nationale Pakket Stedenbouw bij het
opstellen van Structuur- en Inrichtingsplannen en bij de inrichting van
terreinen toepassen. 

M61	Defensie draagt er vóór 2010 zorg voor dat alle infrastructurele
projecten inhoudelijk en procedureel voldoen aan het beleid op het
gebied van duurzaam inkopen.

M62	In 2009 doet Defensie met vijf pilots ervaring op met het
softwaresysteem GPR- Gebouw®. Vanaf 2010 zal GPR Gebouw®-met de dan
door het ministerie van VROM vastgestelde minimumscores voor gebouwen
worden ingezet voor alle nieuwbouw- en groot onderhoudsprojecten.

M63	Zolang de GPR Gebouw®-systematiek nog wordt ontwikkeld en beproefd
zal bij alle nieuwbouw- en groot onderhoudsprojecten gewerkt worden met
een lijst met Dubo-maatregelen, die in 2008 up-to-date gebracht is.

3.5		Beleids-, Plannings- en Begrotingsproces		

De Beleids-, Plannings en Begrotingsprocedure (BPB-procedure) biedt het
kader voor het besturen en beheersen van, het toezicht houden op en het
verantwoorden over de bedrijfsprocessen in de defensieorganisatie. Het
duurzaamheidsbeleid van Defensie volgt deze procedure en hanteert op
basis van de ISO 14001-milieumanagementsystematiek de Deming-cyclus
(plan-do-check-act) bij de uitvoering bij het beleid. 

Plan

Het besturen vindt plaats aan de hand van de beleidsvisie, het
defensieplan en de begroting. De beleidsvisie geeft richting aan het
defensieplan. In het defensieplan staat de koppeling tussen
activiteiten, prestaties en de beschikbare financiële middelen voor
exploitatie en investeringen. Het defensieplan op haar beurt is
richtinggevend voor de bedrijfsplannen van de defensieonderdelen. Samen
met het besluitvormingsmemorandum vormen deze de basis voor de
defensiebegroting. In de begroting is milieu op dit moment nog niet
voldoende zichtbaar opgenomen, maar de bedrijfsvoeringparagraaf biedt
hiervoor wel de mogelijkheid.

De Directie Ruimte, Milieu en Vastgoedbeleid (DRMV) is belast met het
tot stand brengen van het duurzaamheidsbeleid van Defensie. Het is SMART
geformuleerd en biedt de uitvoeringsverantwoordelijken duidelijkheid
over de te behalen milieuprestaties, einddata, tegen welke kosten en
binnen welke randvoorwaarden. De DRMV bewaakt dat de
beleidsdoelstellingen in de BPB-documenten (beleidsvisie, defensieplan,
begroting en rapportages) afdoende worden geadresseerd.

In een afzonderlijke Milieu-uitvoeringsnotitie staat het
duurzaamheidsbeleid in doel- en taakstellingen per
uitvoeringsverantwoordelijk defensieonderdeel uitgewerkt, voorzien van
een financiële onderbouwing. De DRMV draagt de
uitvoeringsverantwoordelijken op de toegewezen milieudoel- en
taakstellingen uit de Milieu-uitvoeringsnotitie op te nemen in de
jaarlijkse bedrijfsplannen. CDS/DAOG formuleert in de Aanwijzing
Gereedstelling CDS (AGCDS), op basis van de Milieu-uitvoeringsnotitie,
de te behalen milieuresultaten voor de operationele commando’s. De
operationele commandanten leggen deze activiteiten vast in hun
bedrijfsplannen. 

Defensie heeft voor de ondersteuning van het duurzaamheidsbeleid een
programma milieuprojecten en -onderzoeken. De projecten dragen bij aan
het bereiken van de milieudoelstellingen van Defensie. Het programma
milieuprojecten loopt mee in het BPB-proces en is een onderdeel van het
bedrijfsplan van de bestuursstaf. De beoordeling van de onder dit budget
vallende projecten gebeurt door de DRMV.

Do

De operationele commandanten, de PSG, de commandant CDC en directeur DMO
zijn in hun onderdeel verantwoordelijk voor de uitvoering van de
bedrijfsplannen. Zij hebben hun eigen milieumanagementsystemen als
instrument om de te behalen milieuresultaten te realiseren.

Check

Uitgangspunt in het besturingsmodel is sturing op prestaties of
resultaten. De uitvoeringsverantwoordelijken brengen twee keer per jaar
verslag uit over de voortgang van de realisatie van de milieudoel- en
taakstellingen. Jaarlijks legt Defensie in het Departementaal
jaarverslag verantwoording af over de uitvoering van de
beleidsdoelstellingen, waaronder de milieudoelstellingen. Om er zeker
van te zijn dat de informatie aan de Staten-Generaal juist en ordelijk
wordt verstrekt, worden op alle niveaus audits uitgevoerd. De Audit
Dienst Defensie (ADD) is binnen Defensie verantwoordelijk voor het
uitvoeren van audits. Als onderdeel van haar reguliere takenpakket voert
de ADD ook de milieuaudits uit. De omvang van het pakket milieuaudits
wordt vastgesteld in het Auditcomité.

De controlebehoefte van Defensie op milieugebied bestaat uit drie
onderdelen:

De toetsing van de kwaliteit van de milieumanagementsystemen van de
defensieonderdelen. Deze dienen aantoonbaar te voldoen aan de ISO14001
norm.

De toetsing van de realisatie van de doelstellingen uit het
duurzaamheidsbeleid van Defensie. 

Het toezicht op het voldoen aan wet- en regelgeving. De afdelingen
Onderzoeken Interne Beheersing (OIB) ondersteunen de
uitvoeringsverantwoordelijken met onderzoeken naar interne
beheersingsvraagstukken, waaronder het voldoen aan milieuwet- en
regelgeving (compliance). Aangezien dit onderdeel van interne controle
vrij nieuw is voor OIB zal Defensie vóór 2010 de opzet en uitvoering
van de OIB compliance-onderzoeken beschrijven in een Handboek
Compliance.

De DRMV toetst twee keer per jaar, in februari en oktober, de voortgang
van het duurzaamheidsbeleid en de effectiviteit van de
milieumanagementsystemen en maakt hierbij onder andere gebruik van de
directiebeoordelingen uit de milieumanagementsystemen van de
defensieonderdelen en de audits van de ADD. In de milieujaarrapportage,
opgenomen in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het Departementaal
jaarverslag, biedt Defensie inzicht in de belasting van het milieu ten
gevolge van haar bedrijfsvoering en haar bijdrage aan het rijksbeleid.
De milieujaarrapportage vindt plaats op basis van de aan de
beleidsdoelstellingen gekoppelde set milieugegevens. De DRMV beoordeelt
en verifieert de kwaliteit van de rapportages van de defensieonderdelen.
In de Formats Milieugegevens Defensie staat het meet-, registratie- en
rapportageprogramma van de milieugegevens beschreven.

Act

De uitkomsten van de toets op de voortgang van het duurzaamheidsbeleid
en de effectiviteit van de milieumanagementsystemen worden besproken in
het Departementaal Beraad. Wanneer blijkt dat de uitvoering achterblijft
op de planning, vindt bijsturing in de lijn plaats. Voor aangetroffen
tekortkomingen en ter beheersing van daaraan verbonden risico’s,
worden door de uitvoeringsverantwoordelijken verbeterplannen opgesteld.

De DRMV actualiseert om de twee jaar de duurzaamheidsdoelstellingen voor
de komende jaren. De CDS, de PSG, de commandant CDC en directeur DMO
nemen de duurzaamheidsdoelstellingen op in hun bedrijfsplannen.

Maatregelen

M64	DRMV bewaakt de adressering van de duurzaamheidbeleidsdoelstellingen
in de BPB-documenten (beleidsvisie, defensieplan, begroting en
rapportages). DRMV stemt vóór 2009 met HDFC/FC af over het opnemen van
milieubeheer in de bedrijfsvoeringparagraaf van de begroting.

M65	Defensie stelt uiterlijk in 2010 een Handboek Compliance op ter
ondersteuning van de opzet en uitvoering van de OIB
compliance-onderzoeken.

3.6	Arbeidsomstandigheden en Milieu			

Arbeidsomstandigheden (arbo), veiligheid en milieu worden vaak in één
adem genoemd; de vakgebieden kennen raakvlakken en verschillen. De
insteek van arbo is gericht op de individuele veiligheid, de gezondheid
en het welzijn van het personeel in de arbeidssituatie. Milieu richt
zich op het beheer van de leefomgeving. 

De belangrijkste raakvlakken tussen arbo en milieu liggen op de gebieden
geluid, (externe) veiligheid, gevaarlijke stoffen en de beheersing van
de bedrijfsvoering door middel van managementsystemen. Bij Defensie zijn
de vakgebieden arbeidsomstandigheden en milieu op beleidsniveau
gescheiden, maar op lokaal niveau vaak geïntegreerd in één persoon.
Het ligt dan ook voor de hand op beleidsniveau arbo- en
milieuonderwerpen geïntegreerd aan te pakken. Daar waar Defensie al
vóór 2000 managementsystemen kent, is de afgelopen jaren hard gewerkt
aan het opzetten en implementeren van het VeiligheidsManagementSysteem
Defensie (VMSDEF). Bij de verdere ontwikkeling van milieumanagement
binnen Defensie zullen op beleidsniveau de arbo- en milieuprocedures
zoveel mogelijk op elkaar worden afgestemd, zodat op termijn één
allesomvattend zorgsysteem mogelijk wordt.

In het Defensie ARBO- en Milieu Informatie Systeem (DAMIS) worden ter
ondersteuning van Arbo- en Milieumanagement meetgegevens geregistreerd,
geanalyseerd en gerapporteerd. Momenteel wordt DAMIS voornamelijk
gebruikt voor de registratie van milieugegevens. Als onderdeel van de
invoering van het VMSDEF worden risico-inventarisaties en –evaluaties
aan DAMIS toegevoegd. In de beleidsperiode zullen de volgende
functionaliteiten nog ontwikkeld moeten worden: bewaking van de
voortgang realisatie van beleidsdoelstellingen, raadplegen van arbo- en
milieueisen, vastleggen van auditresultaten over de werking van
managementsystemen, Melden, analyseren en verwerken van
(bijna)ongevallen- en incidenten en registratie van (gevaarlijke)
bedrijfsstoffen.

Maatregelen

M66	Defensie zal op beleidsniveau de arbo- en milieuprocedures zoveel
mogelijk op elkaar afstemmen, zodat op termijn één gecombineerd
arbo-milieu-veiligheid- managementsysteem mogelijk wordt.

M67	Defensie past in de beleidsperiode DAMIS aan op de geïntegreerde
arbo- en milieu- functionaliteiten.

Financiën				

Uitvoeringsprogramma’s

In de DMB2004-periode kende de Defensiebegroting twee
financieringsmechanismen voor milieuprojecten. Voor de kleinere
milieuprojecten en -onderzoeken was een specifiek budget beschikbaar en
herkenbaar in de begroting; de grotere projecten (o.a. bodemsanering en
infrastructurele voorzieningen) werden binnen het materieelbudget
gereserveerd. In de afgelopen jaren is gebleken dat de projecten uit het
milieubudget vrijwel allemaal zijn uitgevoerd, maar dat de financiële
middelen uit andere budgetten onvoldoende voor milieu werden
vrijgemaakt. In de beleidsperiode van de DDN2009 zal nog zwaarder worden
ingezet op het vooraf zoveel mogelijk in uitvoeringsprogramma’s
reserveren van budgetten in het Defensie Investerings Plan (DIP) en het
Defensie Exploitatie plan (DEP) en het bewaken van de besteding daarvan.

Life cycle costing

Life cycle costing (LCC) is voorgeschreven in het Defensie Materieel
Proces en in het onroerend goedbeleid zoals vastgelegd in het Handboek
Verwerving Defensie. Desondanks is er tot op heden bij investeringen
onvoldoende aandacht voor de exploitatiekosten van infrastructuur of
materieel tijdens de gebruiksfase en voor de afstotingskosten aan het
einde van de levenscyclus. Hierdoor worden de voor Defensie op termijn
meest economische – en voor het milieu meest duurzame- beslissingen
soms niet genomen. Meer aandacht voor de uitkomsten van de LCC-analyses
tijdens het materieelkeuzeproces is noodzakelijk. Defensie zal bij
duurzame investeringen die leiden tot lagere exploitatiekosten een
terugverdientijd van korter dan acht jaar hanteren. 

Budgetten

In bijlage C staan de geplande budgetten van het duurzaamheidsbeleid van
Defensie voor de periode 2009-2012 weergegeven, evenals de cumulatieve
bedragen voor de gehele planperiode (tot en met 2012). De budgetten zijn
zonder personeel/apparaatskosten. De ramingen voor een aantal
maatregelen zijn gebaseerd op kengetallen en globaal. Deze budgetten
maken onderdeel uit van de defensiebegroting. 

Maatregelen

M68	Defensie reserveert zoveel mogelijk in uitvoeringsprogramma’s
gebundelde budgetten in het Defensie Investerings Plan (DIP) en het
Defensie Exploitatie plan (DEP) voor het uitvoeren van de vastgestelde
maatregelen en het bewaakt de besteding daarvan. 

M69	Defensie intensiveert bij materieelverwervings- en bouwprojecten
groter dan M€ 5 het gebruik van de “Life cycle costing”-analyse.

M70	Defensie zal bij duurzame investeringen die leiden tot lagere
exploitatiekosten een terugverdientijd van korter dan acht jaar
hanteren. 

3.8	Communicatie				

Het ministerie van Defensie kent al jaren een krachtig milieu- en
natuurbeleid. De vorige beleidsperiode heeft Defensie meer aandacht
gevraagd en gekregen voor bijvoorbeeld de inzet van Defensie voor de
natuurwaarden op defensieterreinen en de inspanningen die Defensie zich
getroost om milieuschade te voorkomen. Defensie zal dit
communicatiebeleid de komende jaren voortzetten.

De bekendstelling en de implementatie van deze nieuwe duurzaamheidsnota
DDN2009 zal begeleid worden door een communicatieplan, waarmee binnen en
buiten de defensieorganisatie bekendheid zal worden gegeven aan de
milieuactiviteiten van Defensie.

Maatregel 

M71	Defensie begeleidt de bekendstelling en implementatie van de DDN2009
met gerichte communicatieacties op basis van een communicatieplan.

Bijlage A		Afkortingen 

AASTP-1		Allied Ammunition Storage and Transport Publication

ADD			Audit Dienst Defensie

AGCDS 			Aanwijzing Gereedstelling CDS

AMvB			Algemene maatregel van bestuur

ARBO			Arbeidsomstandigheden

BEVI 			Besluit externe veiligheid inrichtingen

BPB-proces		Beleids-, plannings- en begrotingsproces

BGW			Bodemgebruikswaarden

BLOW			Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie

BRZO 			Besluit risico zware ongevallen

CDC			Commando Diensten Centra

CDS			Commandant der Strijdkrachten

CFK			Chloorfluorkoolstof

CIM			Coördinatiecommissie Internationale Milieuzaken

CO2			Kooldioxide

DAMIS 			Defensie Arbo- en Milieu-informatiesysteem

DAOG			Directie Aansturen Operationele Gereedstelling

dB(A)			Decibel met A-filter gemeten

DDN			Defensie Duurzaamheidsnota

DEP 			Defensie Exploitatie Plan

DIP 			Defensie Investerings Plan

DMB			Defensie Milieubeleidsnota

DMO 			Defensie Materieel Organisatie

DMP			Defensie Materieelkeuzeproces

DRMV			Directie Ruimte, Milieu en Vastgoedbeleid

Dubo			Duurzaam Bouwen

ECHA 			Europees Agentschap voor Chemische Stoffen

EHS 			Ecologische Hoofdstructuur

EPA			Energie Prestatie Advies

EU			Europese Unie

EZ 			Economische Zaken

Ff-wet 			Flora en Faunawet

GIS 			Geografisch Informatie Systeem

GJ			Giga Joule (109 Joule)

HCFK			Chloorfluorkoolwaterstof

HDFC			Hoofddirectie Financiën en Control

HR			Hoog Rendement

HBV 			Handboek Verwerving Defensie

IPPC			Integrated Pollution Prevention Control

ISO			International Standardization Organisation

KL			Koninklijke landmacht

KLu			Koninklijke luchtmacht

KM			Koninklijke marine

KMar			Koninklijke marechaussee

LAP			Landelijk Afvalbeheerplan

LCC 			Life cycle costing

LED			Light emitting diode

LNV			Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit

MEA 			Milieueffectenanalyse

MW			Megawatt (106 Watt)

NAVO			Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

NATO			North Atlantic Treaty Organisation

NEN			Nederlands Normalisatie Instituut

NER 			Nederlandse Emissie Richtlijn

NMP			Nationaal Milieubeleidsplan

OIB 			Onderzoeken Interne Beheersing

OTAS			Organisatietabel Autorisatiestaat

OSPAR-verdrag	Oslo-Parijs (het OSPAR verdrag verving de twee eerdere
conventies van Oslo en Parijs)

PBT			Persistent, Bio-accumulerend en Toxisch

PCB			Polychloorbifenylen

PKB			Planologische Kernbeslissing

PM10			Particulate Matter <10µm (Fijn Stof)

POL			Petrol, Oil, Lubricants

POP	Persistente Organische Verontreinigende Stof, of: Persistent Organic
Pollutant

PSG			Plaatsvervangend Secretaris-Generaal

REACH			Registration, Evaluation and Authorisation of CHemicals

SCCM			Stichting Coördinatie Certificatie Milieuzorgsystemen

SMART			Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden

SMT			Structuurschema Militaire Terreinen

STANAG		Standardization Agreement 

TK			Tweede Kamer der Staten-Generaal

TNO	Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk
Onderzoek

VMSDEF 	Veiligheidsmanagementsysteem Defensie

VN			Verenigde Naties

VROM			Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

V & W			Verkeer en Waterstaat

Wm			Wet milieubeheer

Wms			Wet milieugevaarlijke stoffen

Bijlage B		Overzicht Maatregelen DDN2009

Maatregelen Energie en Klimaat

M1	Defensie voert in de periode 2009-2015 bij de gebouwen groter dan
1.000 m2 de energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd
korter dan acht jaar uit. De behoeftestellingsprocedure voor deze
maatregelen is opgestart.

M2	Defensie leidt in de periode 2008 tot en met 2010 gebouwbeheerders op
om bij het gebruik van het gebouw en het gedrag van gebruikers
energiebesparing te realiseren. 

M3	Defensie voert in de beleidsperiode energetisch onderzoek uit aan
alle verwarmde defensiegebouwen met een vloeroppervlakte tussen 500 m2
en 1.000 m2.

M4	Het uitgevoerde pilotproject met energiezuinige LED-verlichting bij
start- en rolbanen op de vliegbasis Gilze-Rijen wordt in 2009
geëvalueerd en zo mogelijk breder ingevoerd.

M5	Defensie voert gezamenlijk met het ministerie van EZ verkennend
onderzoek uit naar de verstoring van militaire radars door windturbines
en zal het indirecte ruimtebeslag van militaire radars zo gering
mogelijk houden.

M6	Defensie plaatst in de beleidsperiode 10 MW aan windturbines op het
complex Coevorden en werkt desgevraagd mee aan de plaatsing op
defensieterreinen van nog eens 10 MW aan windturbines door derden vóór
2010.

M7	Energie-efficiency zal in het keuzeproces van nieuw materieel met
elektrisch of brandstof aangedreven motoren als criterium worden
gehanteerd. 

M8	Bij de verwerving van handelsgebruikelijke artikelen met een
verplicht energielabel zal Defensie bij voorkeur de hoogste
energieklasse, maar tenminste een van de drie hoogste klassen
aanschaffen.

M9	Eind 2012 wordt 100% van het elektriciteitsverbruik van Defensie
duurzaam opgewekt.

M10	Eind 2012 koopt Defensie voor zover dat mogelijk is groen gas in dan
wel compenseert de klimaatgevolgen van het aardgas- en
huisbrandolieverbruik.

M11	Defensie zal uiterlijk in 2010 onderzoek hebben uitgevoerd naar de
toepassing en opslag van alternatieve brandstoffen voor en de
energie-efficiency van defensiematerieel en hierbij structureel
internationale samenwerking zoeken. 

M12	Defensie laat bij beleidsontwikkeling op het gebied van mobiliteit-
en flexibiliteitvraagstukken de gevolgen voor energieverbruik meewegen
bij de besluitvorming.        

M13	Defensie zal zo snel mogelijk koel- en vriesinstallaties die nog
CFK’s als koelmiddel bevatten vervangen of aanpassen.

M14	Defensie zal uiterlijk 2014 koel- en vriesinstallaties die nog
HCFK’s als koelmiddel bevatten vervangen of aanpassen.

Maatregelen Geluid 

M15	Defensie bekijkt uiterlijk 2012 per object waarvoor op grond van de
Wet geluidhinder een 50 dB(A)-geluidszone is vastgesteld of de
geluidszone kan worden aangepast. Dit vindt plaats gekoppeld aan de
actualisatie van de vergunning Wet milieubeheer. 

M16	Defensie zal uiterlijk 2012 voor de laatste drie militaire
luchtvaartterreinen (Volkel, De Peel en Woensdrecht) de geluidszone op
basis van de Luchtvaartwet vaststellen in overleg met het ministerie van
VROM. 

M17	Defensie zal uiterlijk 2012 de verruiming van de mogelijkheid voor
nieuwbouw van woningen binnen de geluidszones van militaire
luchtvaartterreinen vaststellen in overleg met het ministerie van VROM. 

M18	Defensie zal ondersteuning verlenen aan VROM gericht op een
voorspoedige juridische inbedding van de rekenmethodiek voor
schietgeluid.

M19	Defensie zal, zodra VROM heeft zorg gedragen voor de juridische
inbedding van de rekenmethodiek, een verzoek indienen bij VROM voor het
vaststellen van geluidszones voor schietgeluid voor het Infanterie
Schietkamp en het Artillerie Schietkamp.

Maatregelen Gevaarlijke stoffen 

M20	Defensie laat uiterlijk in 2010 de volgens de REACH-verordening
relevante door Defensie geïmporteerde chemische stoffen bij het
Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA) registreren.

M21	Defensie stelt veiligheidsinstructies van geregistreerde chemische
stoffen bekend in de organisatie, ziet toe op de naleving daarvan en
voert de voorgeschreven risicobeheersmaatregelen in.

Maatregelen Luchtkwaliteit

M22	Defensie zal bij de aanschaf van voer- en vaartuigen en
gronduitrusting van vliegtuigen waar technisch en operationeel mogelijk
voorrang geven aan technieken waarbij een minimale emissie van
luchtverontreiniging ontstaat.

M23	Defensie onderzoekt door middel van een praktijktest de technische
en financiële haalbaarheid van het voorzien van bestaande (Euro-2 en
Euro-3) vrachtwagens van Defensie van roetfilters. 

M24	Defensie voert vóór 2011 een studie uit naar de consequenties van
luchtkwaliteitsnormen te land, ter zee en in de lucht, waarbij de
relatie met brandstofkwaliteit en motoren wordt bezien.

Maatregelen Bodem

M25	Defensie zal in 2012 alle oriënterende onderzoeken naar verdachte
locaties op defensieterreinen hebben afgerond.

M26	Defensie zal in 2015 alle spoedeisende bodemverontreinigingen op
defensieterreinen hebben gesaneerd of beheerst. Eind 2012 is 60% daarvan
afgerond.

M27	Defensie zal uiterlijk 2023 alle ernstige bodemverontreinigingen op
defensieterreinen hebben gesaneerd of beheerst. 

M28	Defensie zal in 2010 voor 10 militaire objecten een actuele en
integrale GIS-bodemkaart gereed hebben.

M29	Defensie zal uiterlijk in 2010 onderzocht hebben of “groene
munitiesoorten” voldoen aan de gebruikerseisen en een inschatting
maken over vermeden bodemsaneringskosten in relatie tot de meerkosten
van de groene munitie.

M30	Defensie zal lopende proefnemingen naar alternatieve kogelvangers in
2009 geëvalueerd hebben en uiterlijk 2010 een alternatieve kogelvanger
hebben beproefd en geëvalueerd. 

Maatregelen Water

M31	Defensie zal uiterlijk in 2010 inventariseren waar hemelwater
afkomstig van verhard oppervlak in de bodem geïnfiltreerd, dan wel
gescheiden afgevoerd kan worden.

M32	Defensie zal uiterlijk in 2010 inventariseren waar drinkwater voor
een laagwaardiger toepassing wordt gebruikt.

M33	Defensie stelt uiterlijk in 2012 voor 55 grotere objecten een
watertoets en voor 75 kleinere objecten een waterbalans op.

M34	Defensie plaatst watermeters, daar waar dat voor het opstellen van
de watertoetsen en –balansen noodzakelijk is. 

M35	Defensie stelt in 2010 een uitvoeringsprogramma op voor infiltratie
en gescheiden afvoer van hemelwater en voor opheffen van laagwaardige
toepassing van drinkwater en start met de uitvoering daarvan.

M36	Defensie zal uiterlijk in 2012 50% van de maatregelen met een hoog
(milieu)rendement uit de ruim twintig integraal waterbeheerplannen
(DMB2004) hebben uitgevoerd.

Maatregelen Afval

M37	Defensie evalueert in 2010 het scheidingspercentage van
bedrijfsafval en bepaalt de scheidingspotentie van het restafval door
sorteerproeven.

M38	Defensie beziet kritisch de huidige verpakkingseisen en neemt daar
waar het logistiek/technisch mogelijk is recyclebaarheid en minimaal
verpakkingsmateriaal op als inkoopeis.

M39	Defensie stelt uiterlijk 2009 vast op welke defensieobjecten meer
dan 150 kg restafval per medewerker per jaar wordt geproduceerd en stelt
voor die objecten uiterlijk 2012 een afvalpreventie en -scheidingsplan
op.

M40	Defensie voert uiterlijk 2010 op twee representatieve
goederenstromen onderzoeken uit naar de mogelijkheden van afvalreductie.


Maatregelen Externe veiligheid

M41	Defensie zal in 2010 het externe veiligheidsbeleid rondom
munitiecomplexen meer in overeenstemming hebben gebracht met het externe
veiligheidsbeleid voor vuurwerk en civiele ontplofbare stoffen als het
gaat om de toelaatbaarheid van activiteiten binnen de effectzones.

M42	Defensie zal in 2012 rondom militaire luchtvaartterreinen waar
sprake is van vliegbewegingen met voornamelijk vaste vleugelvliegtuigen
extern veiligheidsbeleid hebben ontwikkeld, externe veiligheidszones
hebben vastgesteld en een evaluatie van de berekeningsmethodiek voor dit
type luchtvaartuigen hebben uitgevoerd.

M43	Defensie heeft uiterlijk 2012 de mogelijkheden onderzocht voor de
ontwikkeling van een berekeningsmethodiek externe veiligheid voor
militaire helikopters en heeft besloten of externe veiligheid van dit
verkeer mee kan worden opgenomen in externe veiligheidszones.

Maatregelen Natuur 

M44	Defensie heeft uiterlijk drie jaar na definitieve aanwijzing van de
Natura2000- gebieden haar Natura2000-beheerplannen gereed. 

M45	Defensie onderzoekt voor 2012 hoe militair gebruik zich verhoudt tot
de aanwezige natuur en landschapswaarden op militaire terreinen en wat
de kwalitatieve bijdrage van Defensie is aan “natuur en landschap”
in Nederland.

M46	Defensie onderzoekt uiterlijk in 2010 of defensieactiviteiten
beschermde planten, dieren of de vaste rust- en verblijfplaatsen van
deze soorten verstoren en hoe dit eventueel binnen de kaders van de
Flora- en faunawet kan worden opgelost. 

M47	Defensie zal voor 2012 beleid ontwikkelen om de waardevolle bomen en
boomstructuren op defensieterreinen te beschermen. 

M48	Het onderwatergeluidbeheerssysteem SAKAMATA, in gebruik bij de
Nederlandse Koninklijke marine, zal worden doorontwikkeld aan de hand
van de laatste wetenschappelijke inzichten. 

M49	Defensie maakt bij invoeren van nieuwe sonarsystemen een
wetenschappelijk onderbouwde milieueffectanalyse. Defensie continueert
haar onderzoeksinspanning in de beleidsperiode en werkt daarbij
internationaal samen.

Maatregelen Milieumanagement

M50	De Bestuursstaf voert in 2009 een defensiebreed
milieumanagementsysteem in, dat zo is ingericht dat het mogelijk is
arbo- en milieumanagement op termijn in één systeem onder te brengen.

M51	Alle milieumanagementsystemen zullen extern gecertificeerd worden,
met uitzondering van de systemen voor kantoor- en/of woonactiviteiten
vanwege de beperkte milieubelasting daarvan. Per jaar zal worden bezien
welke defensieonderdelen voor certificering in aanmerking komen.

M52	De ADD zal driejaarlijkse audits blijven uitvoeren naar de kwaliteit
van de niet extern gecertificeerde milieumanagementsystemen binnen
Defensie.

M53	Uiterlijk 2009 heeft Defensie inzicht in de kwaliteit van de
milieuopleidingen op alle niveaus en zal zonodig aanvullend beleid
formuleren. 

Maatregelen Milieumanagement tijdens oefeningen en operaties

	Oefeningen

M54	Bij de voorbereiding van oefeningen zal Defensie milieuaspecten zo
vroeg mogelijk in de planning opnemen en vanaf 2009 de mogelijkheden van
internationale samenwerking op dit gebied bezien. 

M55	Defensie zal de bedrijfsprocessen van het operationeel optreden voor
oefensituaties op milieuaspecten beoordelen en waar nodig verbeteren. 

	Operaties

M56	Bij operaties zal de operationele commandant worden voorzien van een
eenvoudig maar robuust milieumanagementsysteem. 

M57	Defensie zal vóór 2012 met behulp van de uitkomsten van de NAVO
studie "Environmental aspects of military compounds" de bij de
inrichting van een compound noodzakelijke bedrijfsprocessen zodanig
ontwerpen, dat milieubeheer hierdoor mogelijk wordt. De resultaten
zullen verwerkt worden in een hanteerbare bijlage voor de CDS aanwijzing
A 409 "Operationele infra voor verblijf te velde".

Maatregelen Materieelkeuzeproces

M58	Uiterlijk 2010 neemt Defensie het onderwerp “Duurzaam inkopen”
op in het Handboek Verwerving Defensie als uitwerking van de milieu- en
arbo-eisen en de criteria voor duurzaam inkopen in het kader van het
programma Duurzame Bedrijfsvoering Overheid. 

Maatregelen Infrastructuurproces

M59	Defensie zal vanaf 2009 in vastgoedplannen en programma’s van
eisen voor infrastructuur het aspect duurzaamheid specifiek opnemen.

M60	Defensie zal vanaf 2009 het Nationale Pakket Stedenbouw bij het
opstellen van Structuur- en Inrichtingsplannen en bij de inrichting van
terreinen toepassen. 

M61	Defensie draagt er vóór 2010 zorg voor dat alle infrastructurele
projecten inhoudelijk en procedureel voldoen aan het beleid op het
gebied van duurzaam inkopen.

M62	In 2009 doet Defensie met vijf pilots ervaring op met het
softwaresysteem GPR- Gebouw®. Vanaf 2010 zal GPR Gebouw®-met de dan
door het ministerie van VROM vastgestelde minimumscores voor gebouwen
worden ingezet voor alle nieuwbouw- en groot onderhoudsprojecten.

M63	Zolang de GPR Gebouw®-systematiek nog wordt ontwikkeld en beproefd
zal bij alle nieuwbouw- en groot onderhoudsprojecten gewerkt worden met
een lijst met Dubo-maatregelen, die in 2008 up-to-date gebracht is.

Maatregelen BPB

M64	DRMV bewaakt de adressering van de duurzaamheidbeleidsdoelstellingen
in de BPB-documenten (beleidsvisie, defensieplan, begroting en
rapportages). DRMV stemt vóór 2009 met HDFC/FC af over het opnemen van
milieubeheer in de bedrijfsvoeringparagraaf van de begroting.

M65	Defensie stelt uiterlijk in 2010 een Handboek Compliance op ter
ondersteuning van de opzet en uitvoering van de OIB
compliance-onderzoeken.

Maatregelen Arbeidsomstandigheden en Milieu

M66	Defensie zal op beleidsniveau de arbo- en milieuprocedures zoveel
mogelijk op elkaar afstemmen, zodat op termijn één gecombineerd
arbo-milieu-veiligheid- managementsysteem mogelijk wordt.

M67	Defensie past in de beleidsperiode DAMIS aan op de geïntegreerde
arbo- en milieu- functionaliteiten.

Maatregelen Financiën

M68	Defensie reserveert zoveel mogelijk in uitvoeringsprogramma’s
gebundelde budgetten in het Defensie Investerings Plan (DIP) en het
Defensie Exploitatie plan (DEP) voor het uitvoeren van de vastgestelde
maatregelen en het bewaakt de besteding daarvan. 

M69	Defensie intensiveert bij materieelverwervings- en bouwprojecten
groter dan M€ 5 het gebruik van de “Life cycle costing”-analyse.

M70	Defensie zal bij duurzame investeringen die leiden tot lagere
exploitatiekosten een terugverdientijd van korter dan acht jaar
hanteren. 

Maatregelen Communicatie

M71	Defensie begeleidt de bekendstelling en implementatie van de DDN2009
met gerichte communicatieacties op basis van een communicatieplan.

Bijlage C		Overzicht Geplande Budgetten										

Vlgnr.	Maatregelen	Beleids- verantw.	Uitvoeringsverantw.	Kasgeldreeks
(bedragen x € 1000)	Totaal

 	 

Behoeftest.	Uitvoering	2009	2010	2011	2012	2009-2012

nr.	Maatregelen Energie en Klimaat	 	 	 	 	 	 	 	 

M1	Defensie voert in de periode 2009-2015 bij de gebouwen groter dan
1.000 m2 de energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd
korter dan acht jaar uit. De behoeftestellingsprocedure voor deze
maatregelen is opgestart.	DRMV	CDS	DVD	PM	PM	PM	PM	PM

M2	Defensie leidt in de periode 2008 tot en met 2010 gebouwbeheerders op
om bij het gebruik van het gebouw en het gedrag van gebruikers
energiebesparing te realiseren. 	DRMV	CLAS, CZSK, CLSK	CLAS	250	250	250
0	750

M3	Defensie voert in de beleidsperiode energetisch onderzoek uit aan
alle verwarmde defensiegebouwen met een vloeroppervlakte tussen 500 m2
en 1.000 m2.	DRMV	DRMV	DVD	0	0	500	500	1.000

M4	Het uitgevoerde pilotproject met energiezuinige LED-verlichting bij
start- en rolbanen op de vliegbasis Gilze-Rijen wordt in 2009
geëvalueerd en zo mogelijk breder ingevoerd.	DRMV	CDS	DVD	50	250	250
250	800

M5	Defensie voert gezamenlijk met het ministerie van EZ verkennend
onderzoek uit naar de verstoring van militaire radars door windturbines
en zal het indirecte ruimtebeslag van militaire radars zo gering
mogelijk houden.	DRMV	MLA	MLA	100	0	0	0	100

M6	Defensie plaatst in de beleidsperiode 10 MW aan windturbines op het
complex Coevorden en werkt desgevraagd mee aan de plaatsing op
defensieterreinen van nog eens 10 MW aan windturbines door derden vóór
2010.	DRMV	DOBBP	DVD	10.500	3.100	0	0	13.600

M7	Energie-efficiency zal in het keuzeproces van nieuw materieel met
elektrisch of brandstof aangedreven motoren als criterium worden
gehanteerd. 	DRMV	DOBBP	DMO	0	1.500	1.250	1.000	3.750

M8	Bij de verwerving van handelsgebruikelijke artikelen met een
verplicht energielabel zal Defensie bij voorkeur de hoogste
energieklasse, maar tenminste een van de drie hoogste klassen
aanschaffen.	DRMV	n.v.t.	DMO	1.500	1.250	1.000	750	4.500

M9	Eind 2012 wordt 100% van het elektriciteitsverbruik van Defensie
duurzaam opgewekt.	DRMV	DMO	DMO	150	160	170	170	650

M10	Eind 2012 koopt Defensie voor zover dat mogelijk is groen gas in dan
wel compenseert de klimaatgevolgen van het aardgas- en
huisbrandolieverbruik.	DRMV	DMO	DMO	500	1.000	1.500	2.000	5.000

M11	Defensie zal uiterlijk in 2010 onderzoek hebben uitgevoerd naar de
toepassing en opslag van alternatieve brandstoffen voor en de
energie-efficiency van defensiematerieel en hierbij structureel
internationale samenwerking zoeken.	DRMV	DMO	DMO	250	250	0	0	500



Vlgnr.	Maatregelen	Beleids- verantw.	Uitvoeringsverantw.	Kasgeldreeks
(bedragen x € 1000)	Totaal

 	 

Behoeftest.	Uitvoering	2009	2010	2011	2012	2009-2012

M12	Defensie laat bij beleidsontwikkeling op het gebied van mobiliteit-
en flexibiliteitvraagstukken de gevolgen voor energieverbruik meewegen
bij de besluitvorming. 	DRMV	n.v.t.	HDP	0	0	0	0	0

M13	Defensie zal zo snel mogelijk koel- en vriesinstallaties die nog
CFK’s als koelmiddel bevatten vervangen of aanpassen.	DRMV	DMO, DVD
DMO, DVD	125	125	125	125	500

M14	Defensie zal uiterlijk 2014 koel- en vriesinstallaties die nog
HCFK’s als koelmiddel bevatten vervangen of aanpassen.	DRMV	DMO, DVD
DMO, DVD	0	1.000	1.500	2.500	5.000

subtotaal energie en klimaat	13.425	8.885	6.545	7.295	36.150

nr.	Maatregelen Geluid	 	 	 	 	 	 	 	 

M15	Defensie bekijkt uiterlijk 2012 per object waarvoor op grond van de
Wet geluidhinder een 50 dB(A)-geluidszone is vastgesteld of de
geluidszone kan worden aangepast. Dit vindt plaats gekoppeld aan de
actualisatie van de vergunning Wet milieubeheer.	DRMV	DRMV	DRMV	125	125
125	125	500

M16	Defensie zal uiterlijk 2012 voor de laatste drie militaire
luchtvaartterreinen (Volkel, De Peel en Woensdrecht) de geluidszone op
basis van de Luchtvaartwet vaststellen in overleg met het ministerie van
VROM. 	DRMV	DRMV	DRMV	125	125	125	125	500

M17	Defensie zal uiterlijk 2012 de verruiming van de mogelijkheid voor
nieuwbouw van woningen binnen de geluidszones van militaire
luchtvaartterreinen vaststellen in overleg met het ministerie van VROM. 
DRMV	n.v.t.	DRMV	0	0	0	0	0

M18	Defensie zal ondersteuning verlenen aan VROM gericht op een
voorspoedige juridische inbedding van de rekenmethodiek voor
schietgeluid.	DRMV	n.v.t.	DRMV	0	0	0	0	0

M19	Defensie zal, zodra VROM heeft zorg gedragen voor de juridische
inbedding van de rekenmethodiek, een verzoek indienen bij VROM voor het
vaststellen van geluidszones schietgeluid voor het Infanterie Schietkamp
en het Artillerie Schietkamp.	DRMV	DRMV	DRMV	0	0	100	100	200

subtotaal geluid	250	250	350	350	1.200



Vlgnr.	Maatregelen	Beleids- verantw.	Uitvoeringsverantw.	Kasgeldreeks
(bedragen x € 1000)	Totaal

 	 

Behoeftest.	Uitvoering	2009	2010	2011	2012	2009-2012

nr.	Maatregelen Gevaarlijke stoffen	 	 	 	 	 	 	 	 

M20	Defensie laat uiterlijk in 2010 de volgens de REACH-verordening
relevante door Defensie geïmporteerde chemische stoffen bij het
Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA) registreren.	DRMV	DMO
DMO	200	200	0	0	400

M21	Defensie stelt veiligheidsinstructies van geregistreerde chemische
stoffen bekend in de organisatie, ziet toe op de naleving daarvan en
voert de voorgeschreven risicobeheersmaatregelen in.	DRMV	n.v.t.	DMO	0	0
0	0	0

subtotaal gevaarlijke stoffen	200	200	0	0	400

nr.	Maatregelen Luchtkwaliteit	 	 	 	 	 	 	 	 

M22	Defensie zal bij het voorzien in voer- en vaartuigen en
gronduitrusting van vliegtuigen waar technisch en operationeel mogelijk
voorrang geven aan technieken waarbij een minimale emissie van
luchtverontreiniging ontstaat.	DRMV	CDS	DMO	pm	pm	pm	pm	0

M23	Defensie onderzoekt door middel van een praktijktest de technische
en financiële haalbaarheid van het voorzien van bestaande (Euro-2 en
Euro-3) vrachtwagens van Defensie van roetfilters. 	DRMV	CDS	DMO	500	500
0	0	1.000

M24	Defensie voert vóór 2011 een studie uit naar de consequenties van
luchtkwaliteitsnormen te land, ter zee en in de lucht, waarbij de
relatie met brandstofkwaliteit en motoren wordt bezien.	DRMV	DMO	DMO	100
100	0	0	200

subtotaal Luchtkwaliteit	600	600	0	0	1.200

nr.	Maatregelen Bodem	 	 	 	 	 	 	 	 

M25	Defensie zal in 2012 alle oriënterende onderzoeken naar verdachte
locaties op defensieterreinen hebben afgerond.	DRMV	CDS	DVD	200	200	200
200	800

M26	Defensie zal in 2015 alle spoedeisende bodemverontreinigingen op
defensieterreinen hebben gesaneerd of beheerst. Eind 2012 is 60% daarvan
afgerond.	DRMV	CDS	DVD	5.500	5.500	5.000	4.500	20.500

M27	Defensie zal uiterlijk 2023 alle ernstige bodemverontreinigingen op
defensieterreinen hebben gesaneerd of beheersen. 	DRMV	CDS	DVD	2.000
2.000	1.500	1.500	7.000

M28	Defensie zal in 2010 voor 10 militaire objecten een actuele en
integrale GIS-bodemkaart gereed hebben.	DRMV	n.v.t.	DVD	0	0	0	0	0

M29	Defensie zal uiterlijk in 2010 onderzocht hebben of “groene
munitiesoorten” voldoen aan de gebruikerseisen en een inschatting
maken over vermeden bodemsaneringskosten in relatie tot de meerkosten
van de groene munitie.	DRMV	CDS	DRMV	50	50	0	0	100



Vlgnr.	Maatregelen	Beleids- verantw.	Uitvoeringsverantw.	Kasgeldreeks
(bedragen x € 1000)	Totaal

 	 

Behoeftest.	Uitvoering	2009	2010	2011	2012	2009-2012

M30	Defensie zal lopende proefnemingen naar alternatieve kogelvangers in
2009 geëvalueerd hebben en uiterlijk 2010 een alternatieve kogelvanger
hebben beproefd en geëvalueerd.	DRMV	CDS	DVD	0	100	0	0	100

subtotaal Bodem 	7.750	7.850	6.700	6.200	28.500

nr.	Maatregelen Water	 	 	 	 	 	 	 	 

M31	Defensie zal in 2010 geïnventariseerd hebben waar hemelwater
afkomstig van verhard oppervlak in de bodem geïnfiltreerd, dan wel
gescheiden afgevoerd kan worden.	DRMV	DRMV	DVD	30	30	0	0	60

M32	Defensie zal uiterlijk in 2010 inventariseren waar drinkwater voor
een laagwaardiger toepassing wordt gebruikt.	DRMV	DRMV	DVD	15	15	0	0	30

M33	Defensie stelt uiterlijk in 2012 voor 55 grotere objecten een
watertoets en voor 75 kleinere objecten een waterbalans op.	DRMV	DRMV
DVD	95	95	95	95	380

M34	Defensie plaatst watermeters, daar waar dat voor het opstellen van
de watertoetsen en –balansen noodzakelijk is. 	DRMV	CDS	DVD	50	50	50
50	200

M35	Defensie stelt in 2010 een uitvoeringsprogramma op voor infiltratie
en gescheiden afvoer van hemelwater en voor opheffen van laagwaardige
toepassing van drinkwater en start met de uitvoering daarvan.	DRMV	CDS
DVD	0	0	350	350	700

M36	Defensie zal uiterlijk in 2012 50% van de maatregelen met een hoog
(milieu)rendement uit de ruim twintig integraal waterbeheerplannen
(DMB2004) hebben uitgevoerd.	DRMV	CDS	DVD	680	680	680	680	2.720

 subtotaal Water 	870	870	1.175	1.175	4.090

nr.	Maatregelen Afval	 	 	 	 	 	 	 	 

M37	Defensie evalueert in 2010 het scheidingspercentage van
bedrijfsafval en bepaalt de scheidingspotentie van het restafval door
sorteerproeven.	DRMV	DRMV	DMO	0	15	0	0	15

M38	Defensie beziet kritisch de huidige verpakkingseisen en neemt daar
waar het logistiek / technisch mogelijk is recyclebaarheid en minimaal
verpakkingsmateriaal op als inkoopeis.	DRMV	n.v.t.	DMO	0	0	0	0	0

M39	Defensie stelt uiterlijk 2009 vast op welke defensieobjecten meer
dan 150 kg restafval per medewerker per jaar wordt geproduceerd en stelt
voor die objecten uiterlijk 2012 een afvalpreventie en -scheidingsplan
op.	DRMV	DRMV	DMO	15	10	8	0	33

M40	Defensie voert uiterlijk 2010 op twee representatieve
goederenstromen onderzoeken uit naar de mogelijkheden van afvalreductie.
	DRMV	DRMV	DMO	10	10	0	0	20

 subtotaal afval	25	35	8	0	68



Vlgnr.	Maatregelen	Beleids- verantw.	Uitvoeringsverantw.	Kasgeldreeks
(bedragen x € 1000)	Totaal

 	 

Behoeftest.	Uitvoering	2009	2010	2011	2012	2009-2012

nr.	Maatregelen Externe veiligheid	 	 	 	 	 	 	 	 

M41	Defensie zal in 2010 het externe veiligheidsbeleid rondom
munitiecomplexen meer in overeenstemming hebben gebracht met het externe
veiligheidsbeleid voor vuurwerk en civiele ontplofbare stoffen als het
gaat om de toelaatbaarheid van activiteiten binnen de effectzones.	DRMV
n.v.t.	DRMV	0	0	0	0	0

M42	Defensie zal in 2012 rondom militaire luchtvaartterreinen waar
sprake is van vliegbewegingen met voornamelijk vaste vleugelvliegtuigen
extern veiligheidsbeleid hebben ontwikkeld, externe veiligheidszones
hebben vastgesteld en een evaluatie van de berekeningsmethodiek voor dit
type luchtvaartuigen hebben uitgevoerd.	DRMV	DRMV	DRMV	25	25	25	25	100

M43	Defensie heeft uiterlijk 2012 de mogelijkheden onderzocht voor de
ontwikkeling van een berekeningsmethodiek externe veiligheid voor
militaire helikopters en heeft besloten of externe veiligheid van dit
verkeer mee kan worden opgenomen in externe veiligheidszones.	DRMV	DRMV
DRMV	50	50	50	50	200

subtotaal Externe veiligheid	75	75	75	75	300

nr.	Maatregelen Natuur	 	 	 	 	 	 	 	 

M44	Defensie heeft uiterlijk drie jaar na definitieve aanwijzing van de
Natura2000- gebieden haar Natura2000-beheerplannen gereed.	DRMV	DRMV
DRMV, DVD	350	350	0	0	700

M45	Defensie onderzoekt voor 2012 hoe militair gebruik zich verhoudt tot
de aanwezige natuur en landschapswaarden op militaire terreinen en wat
de kwalitatieve bijdrage van Defensie is aan “natuur en landschap”
in Nederland.	DRMV	DRMV	DRMV	250	250	0	0	500

M46	Defensie onderzoekt uiterlijk voor 2012 of defensieactiviteiten
beschermde planten, dieren of de vaste rust- en verblijfplaatsen van
deze soorten verstoren en hoe dit eventueel binnen de kaders van de
Flora- en faunawet kan worden opgelost. 	DRMV	DRMV	DVD	0	0	200	200	400

M47	Defensie zal voor 2012 beleid ontwikkelen om de waardevolle bomen en
boomstructuren op defensieterreinen te beschermen. 	DRMV	n.v.t.	DRMV	0	0
0	0	0

M48	Het onderwatergeluidbeheerssysteem SAKAMATA, in gebruik bij de
Nederlandse Koninklijke marine, zal worden doorontwikkeld aan de hand
van de laatste wetenschappelijke inzichten. 	DRMV	CDS	DMO	100	100	100
100	400



Vlgnr.	Maatregelen	Beleids- verantw.	Uitvoeringsverantw.	Kasgeldreeks
(bedragen x € 1000)	Totaal

 	 

Behoeftest.	Uitvoering	2009	2010	2011	2012	2009-2012

M49	Defensie maakt bij invoeren van nieuwe sonarsystemen een
wetenschappelijk onderbouwde milieueffectanalyse. Defensie continueert
haar onderzoeksinspanning in de beleidsperiode en werkt daarbij
internationaal samen.	DRMV	DRMV	DMO	250	250	200	200	900

subtotaal Natuur & Zee	950	950	500	500	2.900

nr.	Maatregelen Milieuzorg	 	 	 	 	 	 	 	 

M50	De Bestuursstaf voert in 2009 een defensiebreed
milieumanagementsysteem in, dat zo is ingericht dat het mogelijk is
arbo- en milieumanagement op termijn in één systeem onder te brengen.
DRMV	n.v.t.	DRMV	0	0	0	0	0

M51	Alle milieumanagementsystemen zullen extern gecertificeerd worden,
met uitzondering van de systemen voor kantoor- en/of woonactiviteiten
vanwege de beperkte milieubelasting daarvan. Per jaar zal worden bezien
welke defensieonderdelen voor certificering in aanmerking komen.	DRMV
DRMV	CLAS, CLSK, CZSK, KMAR, CDC,

DMO	0	150	175	175	500

M52	De ADD zal driejaarlijkse audits blijven uitvoeren naar de kwaliteit
van de niet extern gecertificeerde milieumanagementsystemen binnen
Defensie.	DRMV	n.v.t.	ADD	0	0	0	0	0

M53	Uiterlijk 2009 heeft Defensie inzicht in de kwaliteit van de
milieuopleidingen op alle niveaus en zal zonodig aanvullend beleid
worden geformuleerd.  	DRMV	n.v.t.	DRMV	0	0	0	0	0

subtotaal Milieuzorg	0	150	175	175	500

nr.	Maatregelen Milieuzorg tijdens oefeningen en operaties	 	 	 	 
 	 	 	 

M54	Bij de voorbereiding van oefeningen zal Defensie milieuaspecten zo
vroeg mogelijk in de planning opnemen en vanaf 2009 de mogelijkheden van
internationale samenwerking op dit gebied bezien. 	DRMV	n.v.t.	CDS	0	0	0
0	0

M55	Defensie zal de bedrijfsprocessen van het operationeel optreden voor
oefensituaties op milieuaspecten beoordelen en waar nodig verbeteren. 
DRMV	n.v.t.	CDS	0	0	0	0	0

M56	Bij operaties zal de operationele commandant worden voorzien van een
eenvoudig maar robuust milieumanagementsysteem. 	DRMV	n.v.t.	CDS	0	0	0	0
0

M57	Defensie zal vóór 2012 met behulp van de uitkomsten van de NAVO
studie "Environmental aspects of military compounds" de bij de
inrichting van een compound noodzakelijke bedrijfsprocessen zodanig
ontwerpen, dat milieubeheer hierdoor mogelijk wordt. De resultaten
zullen verwerkt worden in een hanteerbare bijlage voor de CDS aanwijzing
A 409 "Operationele infra voor verblijf te velde".	DRMV	n.v.t.	CDS	0	0	0
0	0



Vlgnr.	Maatregelen	Beleids- verantw.	Uitvoeringsverantw.	Kasgeldreeks
(bedragen x € 1000)	Totaal

 	 

Behoeftest.	Uitvoering	2009	2010	2011	2012	2009-2012

subtotaal Milieuzorg tijdens oefeningen en operaties	0	0	0	0	0

nr.	Maatregelen Materieelkeuzeproces	 	 	 	 	 	 	 	 

M58	Uiterlijk 2010 neemt Defensie het onderwerp “Duurzaam inkopen”
op in het Handboek Verwerving Defensie als uitwerking van de milieu- en
arbo-eisen en de criteria voor duurzaam inkopen in het kader van het
programma Duurzame Bedrijfsvoering Overheid. 	DRMV	n.v.t.	DMO	0	0	0	0	0

subtotaal Materieelkeuzeproces	0	0	0	0	0

nr.	Maatregelen Infrastructuurproces	 	 	 	 	 	 	 	 

M59	Defensie zal vanaf 2009 in vastgoedplannen en programma’s van
eisen voor infrastructuur het aspect duurzaamheid specifiek opnemen.
DRMV	n.v.t.	CDS	0	0	0	0	0

M60	Defensie zal vanaf 2009 het Nationale Pakket Stedenbouw bij het
opstellen van Structuur- en Inrichtingsplannen en bij de inrichting van
terreinen toepassen. 	DRMV	n.v.t.	DVD	0	0	0	0	0

M61	Defensie draagt er vóór 2010 zorg voor dat alle infrastructurele
projecten inhoudelijk en procedureel voldoen aan het beleid op het
gebied van duurzaam inkopen.	DRMV	CDS	DVD	1.500	1.500	1.500	1.500	6.000

M62	In 2009 doet Defensie met vijf pilots ervaring op met het
softwaresysteem GPR- Gebouw®. Vanaf 2010 zal GPR Gebouw®-met de dan
door het ministerie van VROM vastgestelde minimumscores voor gebouwen
worden ingezet voor alle nieuwbouw- en groot onderhoudsprojecten.	DRMV
DRMV	DVD	100	0	0	0	100

M63	Zolang de GPR Gebouw®-systematiek nog wordt ontwikkeld en beproefd
zal bij alle nieuwbouw- en groot onderhoudsprojecten gewerkt worden met
een lijst met Dubo-maatregelen, die in 2008 up-to-date gebracht is.	DRMV
n.v.t.	DVD	0	0	0	0	0

subtotaal Infrastructuurproces	1.600	1.500	1.500	1.500	6.100



Vlgnr.	Maatregelen	Beleids- verantw.	Uitvoeringsverantw.	Kasgeldreeks
(bedragen x € 1000)	Totaal

 	 

Behoeftest.	Uitvoering	2009	2010	2011	2012	2009-2012

nr.	Maatregelen BPB	 	 	 	 	 	 	 	 

M64	DRMV bewaakt de adressering van de duurzaamheidbeleidsdoelstellingen
in de BPB-documenten (beleidsvisie, defensieplan, begroting en
rapportages). DRMV stemt vóór 2009 met HDFC/FC af over het opnemen van
milieubeheer in de bedrijfsvoeringparagraaf van de begroting.	DRMV
n.v.t.	DRMV	0	0	0	0	0

M65	Defensie stelt uiterlijk in 2010 een Handboek Compliance op ter
ondersteuning van de opzet en uitvoering van de OIB
compliance-onderzoeken.	DRMV	n.v.t.	HDFC	0	0	0	0	0

subtotaal BPB	0	0	0	0	0

nr.	Maatregelen Arbeidsomstandigheden en Milieu	 	 	 	 	 	 	 	 

M66	Defensie zal op beleidsniveau de arbo- en milieuprocedures zoveel
mogelijk op elkaar afstemmen, zodat op termijn één gecombineerd
arbo-milieu-veiligheid management systeem mogelijk wordt.	DRMV	n.v.t.
DRMV- HDP	0	0	0	0	0

M67	Defensie past in de beleidsperiode DAMIS aan op de geïntegreerde
arbo- en milieu- functionaliteiten.	DRMV	DRMV	BG ICT	200	240	0	0	440

subtotaal Arbeidsomstandigheden en Milieu 	200	240	0	0	440

nr.	Maatregelen Financiën	 	 	 	 	 	 	 	 

M68	Defensie reserveert zoveel mogelijk in uitvoeringsprogramma’s
gebundelde budgetten in het Defensie Investerings Plan (DIP) en het
Defensie Exploitatie plan (DEP) voor het uitvoeren van de vastgestelde
maatregelen en het bewaakt de besteding daarvan. 	DRMV	n.v.t.	CDS	0	0	0
0	0

M69	Defensie intensiveert bij materieelverwervings- en bouwprojecten
groter dan M€ 5 het gebruik van de “Life cycle costing”-analyse.
DRMV	n.v.t.	DMO, DVD	0	0	0	0	0

M70	Defensie zal bij duurzame investeringen die leiden tot lagere
exploitatiekosten een terugverdientijd van korter dan acht jaar
hanteren. 	DRMV	n.v.t.	DMO, DVD	0	0	0	0	0

 subtotaal Financiën 	0	0	0	0	0

nr.	Maatregelen Communicatie	 	 	 	 	 	 	 	 

M71	Defensie begeleidt de bekendstelling en implementatie van de DDN2009
met gerichte communicatieacties op basis van een communicatieplan.	DRMV
DRMV	DRMV, DVC	25	25	25	25	100

 subtotaal Communicatie	25	25	25	25	100

 Totaal (uit Duurzaamheidsnota 2009) 	25.945	21.595	17.045	17.295
81.880



 Binnen de financiële begrenzingen van het bodemsaneringsprogramma
vallen dus niet de bodemonderzoeken en eventuele niet ernstige
saneringen in het geval van nieuwbouwprojecten en afstoting van
kazerneterreinen. Deze kosten worden uit de projectkosten cq. de
verkoopopbrengsten gefinancierd.

 STANAG (Standardization Agreement) 7141EP “Joint NATO doctrine for
environmental protection during NATO led military activities

 STANAG 2510 Joint NATO procedures for waste management during NATO-led
military activities

 STANAG 7102 Environmental protection requirements for petroleum
facilities and equipment

Defensie Duurzaamheidsnota 2009

 PAGE   54 

Ministerie van Defensie

November 2008