Werkprogramma 2009
Bijlage
Nummer: 2008D19312, datum: 2008-12-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Werkprogramma Raad voor het landelijk gebied 2009 (2008D19311)
Preview document (š origineel)
Werkprogramma 2009 Raad voor het Landelijk Gebied november 2008 Colofon De Raad voor het Landelijk Gebied adviseert de regering en de beide Kamers van de Staten-Generaal op hoofdlijnen van beleid. De raad richt zich op strategische adviezen op de lange- en middellange termijn en incidenteel op actuele zaken op korte termijn. Het werkterrein betreft het gehele beleidsveld van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De Raad voor het Landelijk Gebied (RLG) is per 1 januari 1997 ingesteld bij wet en op 28 januari 1997 officieel geĆÆnstalleerd door de toenmalige minister van LNV. Raad voor het Landelijk Gebied Catharijnesingel 53 Postbus 1331 3500 HB Utrecht T 030 2307870 F 030 231 0672 E raad.landelijk.gebied@minlnv.nl I www.rlg.nl Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Werkwijze van de raad Totstandkoming werkprogramma Samenwerking met andere raden Internationale dimensie 3. Werkprogramma 2009 Adviesonderwerpen uit 2008 die doorlopen in het jaar 2009 - Landbouw in het groene hart - Culturele diversiteit - De betekenis van klimaatverandering voor natuur - Dierenwelzijn en vleesproductie - Eiwittransitie/vleesconsumptie Nieuwe adviesonderwerpen - Het landelijk gebied op de lange termijn - Duurzaam consumeren - Transitie naar een groene economie - Biodiversiteitsbeleid en de Nederlandse Antillen 4. Samenstelling raad en bureau van de raad 1. Inleiding Het werkprogramma 2009 van de Raad voor het Landelijk Gebied is het resultaat van meerdere consultaties met het ministerie van LNV, parlement, provincies en het werkveld van de raad. Het programma is mede gebaseerd op het beleidsprogramma van het Kabinet en de Strategische Agenda van het ministerie van LNV. Nieuwe adviesvragen, dan wel aanvullende vragen die nog voort kunnen komen uit de Strategische Agenda en nog niet genoemd zijn, worden opgenomen in het werkprogramma 2009. Om tegemoet te komen aan de wens van de ministerraad om het aantal gevraagde adviezen met 30% te verminderen is het adviesonderwerp āNieuwe technologieĆ«nā komen te vervallen. De Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) heeft een gelijksoortige vraag in zijn werkprogramma opgenomen. De Raad voor het Landelijk Gebied zal de AWT vragen om in zijn advies in te zoomen op nieuwe technologische ontwikkelingen in de voedselindustrie en de veehouderij met de daarbij behorende ethische dilemmaās. De raad is vanzelfsprekend bereid om ondersteuning en expertise te geven. Toekomstbestendig adviesstelsel ā discussie In de Nota Vernieuwing Rijksdienst (2007) van minister Ter Horst (BZK) stelt de regering voor de huidige adviesraden te clusteren tot vijf beleidsclusters om tot een meer integrale advisering te komen. Voor de Raad voor het Landelijk Gebied zou dit een opgaan betekenen in een nieuw te vormen āraad voor de leefomgevingā samen met de VROM-raad en de Raad voor Verkeer en Waterstaat. Dit voorstel heeft geleid tot een brede discussies over de toekomst van de advies- en kennisinfrastructuur. Op verzoek van de Eerste en Tweede Kamers heeft de minister van BZK een nadere analyse opgesteld over de toekomstvastheid van het adviesstelsel āKwaliteit van de verbindingā. Deze notitie wordt momenteel besproken in het parlement. De Raad voor het Landelijk Gebied maakt zich in de discussie rondom bezuiniging en herzieningen van het adviesstelsel sterk voor een goede adviesfunctie voor het gehele LNV domein gericht op het landelijk gebied. Samenvoeging tot Ć©Ć©n raad van de ministeries LNV, VROM en V&W voor de fysieke leefomgeving zal er toe kunnen leiden dat belangrijke themaās als recreatie, voedselveiligheid en ākwaliteit, dierenwelzijn, leefbaarheid, culturele identiteit, landbouw als voedsel- en landschapproducent, natuur, Europees landbouwbeleid en biomassa, niet of sterk verdund aan de orde zullen komen. De raad vindt dat het belang van het landelijk gebied eigenstandig en integraal in debatten en discussies naar voren gebracht en ingebracht moet worden, zichtbaar en in de volle breedte van het werkveld. 2. Werkwijze van de raad Dynamiek De raad wil zijn rol een betekenisvolle rol laten zijn en streeft naar een brede doorwerking van zijn adviezen zowel binnen het ministerie van LNV, als daarbuiten en naar een rechtstreekse advisering aan de Tweede Kamer en provincies. Het werkprogramma heeft een dynamisch karakter. Tussentijdse adviesvragen, discussiebijeenkomsten, en actuele ontwikkelingen hebben invloed op de prioriteitstelling en scope van adviezen. De raad brengt naast gevraagd advies ook ongevraagd advies uit. Dit betreft vaak een kort signalerend advies dat inspeelt op de actualiteit. De raad reserveert hiervoor expliciet ruimte in zijn werkprogramma. Totstandkoming werkprogramma De raad heeft een aantal uitgangspunten geformuleerd om tot het werkprogramma te komen. Kernbegrippen zijn politieke relevantie van de vraag en van het advies (scherpte), selectiviteit in de keuze van onderwerpen, het adresseren van dilemmaās, concreet zijn en helder willen communiceren zowel bij de totstandkoming van het advies als bij de presentatie van de adviezen. De raad wil vooral geen dubbel werk doen, niet met wat het departement zelf kan en evenmin met wat andere instellingen (onderzoek, planbureaus) beter kunnen. De raad wil ook de vraag achter de vraag adresseren en ingaan op de machtsaspecten die in en rond het landelijk gebied spelen. Op grond van deze uitgangspunten hanteert de raad de volgende criteria voor de keuze van onderwerpen: evenwichtige verdeling over de labels van het ministerie van LNV (groen ondernemen, veilig voedsel, vertrouwd platteland en vitale natuur); diversiteit in herkomst van de adviesvragen (LNV, andere departementen, provincies,Tweede Kamer en de raad zelf); balans in vraagstukken gericht op de actualiteit en in strategisch gerichte vraagstukken op de lange termijn; diversiteit in type advies (agenderend, conceptueel, instrumenteel, politiek strategisch); diversiteit in presentatie (briefadvies, debat, adviesrapport, artikelen, fotoās en doorwerking via de netwerken van de raadsleden); waar mogelijk (integrerend ) samenwerken met andere adviesraden. Elk jaar stelt de minister van LNV in samenspraak met de raad het werkprogramma vast en biedt het programma in het najaar aan de Tweede Kamer aan. Samenwerking met andere raden Complexe adviesaanvragen overschrijden de grenzen van het beleidsveld van het ministerie van LNV en raken daarmee het werkveld en deskundigheid van andere adviesraden. De raad kijkt over deze grenzen heen en streeft naar een adequate samenwerking met andere adviesraden. Voor alle onderwerpen uit het werkprogramma geldt dat de raad afstemt met andere raden en planbureaus. Waar nodig wordt samenwerking vormgegeven. Het advies āLandelijk gebied op de lange termijnā is een advies dat dwarsverbanden legt en waarbij samenwerking voor de hand ligt. Voor het advies āCulturele diversiteitā overlegt de raad met de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling; voor het advies over āBiodiversiteitsbeleid en de Nederlands Antillenā met de raad voor Openbaar Bestuur en voor āDe betekenis van klimaatverandering voor natuurā overlegt de raad met de Raad voor Verkeer en Waterstaat. Internationale dimensie De aandacht van de raad bij de advisering is niet alleen gericht op regionaal en nationaal beleid maar ook op internationaal beleid. De raad richt zich daarbij vooral op Europa. Europa bepaalt in belangrijke mate de regelgeving op de beleidsterreinen waarover de raad adviseert. Europa stuurt door het geven van subsidies en door het stellen van voorwaarden hierbij. Deze voorwaarden worden voor een deel internationaal bepaald, zoals door het wereldhandelsoverleg (WTO). Europa is bovendien zowel trendsetter als trendvolger wat betreft ontwikkelingen in het denken over bestuur en beleid. De raad volgt deze ontwikkelingen en gebruikt de daarbij opgedane inzichten in zijn advisering. De internationale dimensie is in principe in alle fasen van de adviesvoorbereiding geĆÆntegreerd. Door middel van consultaties, rondetafelgesprekken, bijwonen expertmeetings en conferenties in Brussel of in andere lidstaten oriĆ«nteert de raad zich op adviesonderwerpen. Daarnaast maakt de raad deel uit van het Europees samenwerkingsverband van de Europese omgevingsraden European Environment and Sustainable Development Advisory Councils (EEAC-netwerk). 3. Werkprogramma 2009 De kabinetsbrede themaās āschaarste en transitieā en ānieuwe technologieĆ«nā zijn themaās die binnen het domein van het ministerie van LNV tot de volgende adviesvragen aan de raad hebben geleid: klimaatverandering en natuur; transitie naar een groene economie; duurzaam consumeren. Adviesonderwerpen uit 2008 die doorlopen in het jaar 2009 Landbouw in het groene hart Culturele diversiteit De betekenis van klimaatverandering voor natuur Dierenwelzijn en vleesproductie Eiwittransitie/vleesconsumptie Nieuwe adviesonderwerpen Het landelijk gebied op de lange termijn - rol van de provincie in het landelijk gebied - demografische veranderingen; krimp, vergrijzing en ontgroening; - wateropgave - rol van de burger op het platteland Duurzaam consumeren Transitie naar een groene economie Biodiversiteitsbeleid en de Nederlandse Antillen 1. Landbouw in het groene hart De Raad voor het Landelijk Gebied, de Raad voor Verkeer en Waterstaat en de VROM-raad adviseerden in hun gezamenlijk advies āVerbinden en verknopenā (maart 2008) voor de ontwikkeling van het Groene Hart in te zetten op gedifferentieerd beleid. Binnen het Groene Hart zijn deelgebieden aan te wijzen met uiteenlopende (potentiĆ«le) kwaliteiten. In sommige delen komt het accent meer te liggen op de functies van het Groene Hart ten behoeve van de stedeling, in andere delen zal agrarische gebruik dominant blijven. In die delen zal het Groene Hart dan ook vooral een boerenland zijn, land door boeren in gebruik en beheerd, land waar voedsel wordt geproduceerd. Dat kunnen boeren zijn die voor een wereldmarkt produceren, maar ook boeren die voor de regionale markt produceren. Maar willen zij kunnen bijdragen aan een sterk platteland, dan zullen deze vormen van veehouderij economische resistentie moeten koppelen aan duurzaamheid. De RLG is overtuigd van de kracht van de landbouw als drager voor landschappelijke kwaliteit in de Randstad en richt zich in dit advies op de volgende vragen: Waar domineert de agrarische functie gericht op de beleving voor de stedeling; Waar ligt het accent op de agrarische productiefunctie en waar op water en natuur; Waar zijn stedelijk en agrarische functies verweven. 2. Culturele diversiteit Het ministerie van LNV heeft de Raad voor het Landelijk Gebied gevraagd een structurele analyse te plegen naar de betekenis van het thema multiculturaliteit voor het LNV domein. De raad erkent en onderschrijft dat belangrijke themaās uit het groene domein, zoals Voedsel en Groen, veel te bieden hebben aan alle groepen van de Nederlandse samenleving. En dat juist allochtonen hier minder van lijken te profiteren. Een belangrijke opgave is dan ook om allochtonen meer bij voedsel en groen te betrekken. De raad kiest bij dit advies voor de invalshoeken 'arbeidsmarkt en onderwijs', omdat de raad voor de toekomst van het groene domein zelf een essentiĆ«le en zeer urgente opgave ziet om de verbinding te maken met de multiculturele samenleving. Een absolute voorwaarde voor het realiseren van de ambities en innovatie opgaven van het groene domein is voldoende en goed opgeleide mensen. Bovendien moet de maatschappelijke taak van het groene onderwijs en de groene arbeidsmarkt als belangrijke motoren van sociaal economische emancipatie en culturele integratie beter uit de verf komen. De beste mogelijkheden hiervoor liggen verscholen op de werkvloer en in de schoolbanken. Vanuit het belang van human capital voor het groene domein, gaat dit advies in op de meerwaarde en de noodzaak van verbinding tussen het groene domein en de multiculturele samenleving. Dit advies wordt in afstemming met de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling vormgegeven. 3. De betekenis van klimaatverandering voor natuur De Raad voor het Landelijk Gebied is gevraagd de betekenis van de klimaatverandering voor natuur nader uit te werken en aanbevelingen te doen voor aanpassing van het beleid. Natuur vervult maatschappelijke functies ten dienste van onder meer gezondheid, economie, (water)veiligheid, recreatie, natuurbeleving en natuur heeft intrinsieke waarde en daarmee het recht op voortbestaan. De verandering van het klimaat beĆÆnvloedt de natuur en daarmee de huidige maatschappelijke functievervulling Ć©n de mogelijkheden voor voortbestaan. Tegelijkertijd verandert door klimaatverandering de maatschappelijke vraag naar natuurfuncties. Zo vraagt waterveiligheid een andere invulling dan tien jaar geleden. Het natuurbeleid speelt al in op die vraag (ruimte voor rivieren). Klimaatverandering beĆÆnvloedt aanbod ĆØn vraag naar natuur, zowel kwalitatief (soorten en typen ecosystemen) als kwantitatief (oppervlakten). Dit advies gaat in op de gevolgen van klimaatverandering voor deze aspecten van natuur. Dit advies wordt in afstemming met de Raad voor Verkeer en Waterstaat vormgegeven 4. Dierenwelzijn en vleesproductie De raad is gestart met de verkenning van dit onderwerp en onderzoekt de dilemmaās, het relevante krachtenveld en waar de raad verschil kan maken. Doel is het aanscherpen van het debat op het punt van verantwoordelijkheid van consument en retail. Het advies gaat tevens in op de economische kant van dierenwelzijn. De beroering die in het voorjaar van 2008 ontstond over dierenwelzijn tijdens veetransporten, kenmerkt de toenemende maatschappelijke aandacht voor dierenwelzijn. Die aandacht voor dierenwelzijn uit zich in bestaande wet- en regelgeving (gericht op dierhouderij, transport en slachten) maar ook in nationale en Europese politieke druk voor verdere aanscherping daarvan en acties van maatschappelijke organisaties. Blijkbaar is het dierenwelzijn volgens een groot deel van de Nederlandse bevolking nog niet afdoende geregeld binnen onze vleesproductie. De raad zal ongevraagd adviseren over mogelijkheden om bestaande maatschappelijke wensen ten aanzien van dierenwelzijn te laten doorwerken naar diervriendelijke productiemethoden. 5. Eiwittransitie/vleesconsumptie Het ministerie van LNV heeft de raad advies gevraagd over haalbaarheid en wenselijkheid van een 'eiwittransitie'. Onder regie van het ministerie van AZ is het ministerie van LNV samen met de ministeries van VROM en OS gestart met het project 'biodiversiteit, voedsel en vlees'. De wereldwijd toenemende vleesconsumptie legt een groot beslag op natuurlijke hulpbronnen als land, water en energie. Een verschuiving van de consumptie van dierlijk naar plantaardig eiwit zou grote voordelen kunnen hebben. Stimulering van duurzame eiwitketens kan ook economisch interessant zijn. De belangrijkste vragen voor de raad zijn: - in hoeverre is hier sprake van een probleem dat om overheidshandelen vraagt? - indien dit zo is, waar liggen aangrijpingspunten voor de overheid? 6. Het landelijk gebied op de langere termijn Hoe ziet het landelijk gebied er over 20 jaar uit en welke bestuurlijke interventies zijn nodig om ontwikkelingen te stimuleren dan wel bij te buigen. Bij deze vraag wordt ingezoomd op een aantal majeure vraagstukken zo nodig gekoppeld aan bepaalde regioās in het landelijk gebied. A.De rol van de provincie in het landelijk gebied Provincies hebben al heel lang een belangrijke rol ten aanzien van de inrichting van het landelijk gebied. Met de invoering van de WILG ligt de gebiedsregie voor de ontwikkeling van het landelijk gebied nog meer bij de provincie. Provincies weten steeds beter om te gaan met hun nieuwe rol. Maar uit de RLG gespreksronde over gebiedsontwikkeling blijkt, dat het zich organiseren naar de complexe werkelijkheid in de praktijk niet eenvoudig is. Het vraagt van de provincies blijvende investeringen in de eigen bestuurlijke en ambtelijke organisatie. Van LNV vraagt het leren loslaten zonder de provincies aan hun lot over te laten. De vraag is, hoe de rol van de provincie zich in het perspectief van de maatschappelijke dynamiek verder ontwikkelt. De raad wil IPO, provincies en LNV gaarne ondersteunen bij het verder vormgeven aan hun betrokkenheid door in 2009 een advies op te stellen over de rol van de provincie in het landelijk gebied. B. Demografische veranderingen; krimp, vergrijzing en ontgroening In een aantal plattelands gebieden in Nederland is nu al sprake van een krimpende bevolking (Limburg, Zeeuws Vlaanderen en noordelijke provincies). Wat betekent deze ontwikkeling voor de sociale- en economische voorzieningen op het platteland. Kan een afnemende bevolking ook als een kans gezien worden? Hierbij kan gedacht worden aan de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. De verder gaande vergrijzing van de samenleving brengt bepaalde maatschappelijke en economische kosten met zich mee, maar er zijn ook baten in de vorm van een groeiende groep, koopkrachtige, gezonde ouderen met specifieke woon-, en recreatiebehoeften, en consumptie-patronen. Ook deze verandering heeft gevolgen voor het platteland. C. Wateropgave Water wordt de ontwerpende kracht in het landelijk gebied. Water is lange tijd beheerst met molens, gemalen en dijken. Deze technologie maakte een ontkoppeling mogelijk van omgeving en grondgebruik. De nog steeds toenemende intensiteit van het (economisch) landgebruik leidt tot nog hogere eisen aan het waterbeheer. Nu de waterproblematiek toeneemt door klimaatverandering, bodemdaling, versnelde waterafvoer en verdergaande verzilting komen meer en meer de grenzen van de technologische oplossingen in zicht. Wat betekent dit voor het landelijk gebied en met name voor de functies landbouw (o.a. kaderrichtlijn water, verzilting) en natuur (antiverdroging , realisatie EHS). D. Rol van de burger op het platteland Wat brengt de stedeling als nieuwe bewoner op het platteland. Wat kan de burger juist zonder overheid met betrekking tot leefbaarheid, voorzieningen, actieve dorpsgemeenschappen. Welke burgerinitiatieven zijn er al. Wat kan Nederland leren van andere Europese landen met betrekking tot leefbaarheidsvraagstukken en burgerparticipatie op het platteland. 7. Duurzaam consumeren. In zijn advies over voedselkwaliteit āRond de tafelā (mei 2008) pleit de Raad voor het Landelijk Gebied voor meer aandacht voor de burger in plaats van de consument. De term consument wordt vooral gebruikt in de vraaggestuurde markt. Beleid en bedrijfsleven moeten inspelen op de wensen van de consument. De term burger staat ook centraal bij de maatschappelijke en politieke wens om te komen tot een duurzame maatschappij. De goedwillende duurzame burger wordt tegenover de calculerende consument geplaatst. Maar wie is nu aan zet bij het verduurzamen van onze (voedsel) consumptie? Het beleid? De consument? De producent? De burger? Is de consument te verleiden tot een meer duurzame consumptie? Met name de voedselconsumptie is zo wijd verbreid en complex dat hier niet een eenduidig antwoord op kan volgen. Het is een samenspel van de diverse actoren en wie kan of is bereid het initiatief hiertoe te nemen. Welke rol is hierbij weggelegd voor de overheid. De nu lopende adviestrajecten ādierenwelzijn/dierentransportā en āvleesconsumptie/eiwitdialoogā zijn hier nauw mee verbonden. 8. Transitie naar een groene economie De inzet van biomassa als alternatief voor fossiele grondstoffen voor de productie van chemicaliĆ«n, materialen en producten en voor een duurzame energievoorziening wordt wel aangeduid als een biobased economy. Het thema omvat alle activiteiten die te maken hebben met de productie en het gebruik van groene grondstoffen voor de chemische en materialen industrie, de productie van biobrandstoffen en de inzet van biomassa voor warmte- en elektriciteitsopwekking. Verder betreft het de hele keten van primaire productie tot uiteindelijk gebruik. Recent heeft de RLG het advies āEnergie van eigen bodemā uitgebracht waarbij de focus lag op regionale mogelijkheden voor biobrandstoffen en inzet van biomassa voor warmte en energieopwekking. Maar waar liggen nog meer mogelijkheden voor het gebruik van groene grondstoffen. Wat zijn daarbij ook de kansen voor Nederland gezien onze goed ontwikkelde kennisinfrastructuur en kennisvoorsprong. Wat betekent hierbij de GMO discussie. 9. Biodiversiteitsbeleid en de Nederlandse Antillen Nog voor het eind van 2008 moet er voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (samen kortweg BES-eilanden) een onomkeerbare stap gezet worden naar een nieuwe status als soort gemeente van Nederland. CuraƧao en Sint maarten krijgen een status aparte als land binnen het koninkrijk der Nederlanden. Voor Aruba, wat al een status apart bezit, verandert er als zodanig niets. De Nederlandse Antillen bezitten een rijke biodiversiteit met 14.500 soorten waaronder 200 endemische soorten (ter vergelijking Nederland heeft twee endemische soorten) en meer dan 100 soorten die op de CITES lijst van bedreigde soorten staan. Het koninkrijk treedt op bij internationale verdragen. De uitvoering in het Land Nederlandse Antillen geschiedt door het ministerie van Volksgezondheid en Sociale Ontwikkeling. Met de staatkundige verandering wordt het land Nederlandse Antillen opgeheven en zal voor Sint Maarten en CuraƧao als nieuwe landen, en voor de BES-eilanden als soort gemeente nieuw beleid en wetgeving moeten worden ontwikkeld. De biodiversiteit in het Caribische deel van het koninkrijk is vele malen groter dan in het Europese deel, de aandacht en bescherming ervan echter navenant minder. Met de staatsrechterlijke hervorming krijgt de Nederlandse overheid de kans en de plicht deze unieke gebieden te beschermen en beheren, en tegelijkertijd de andere landen in het koninkrijk te ondersteunen in deze verantwoordelijke taak. Dit advies wordt afgestemd met de Raad voor Openbaar Bestuur. 4. Samenstelling raad en bureau van de raad Samenstelling raad De Raad voor het Landelijk Gebied bestaat uit 10 leden en een voorzitter. Zij zijn - conform de richtlijnen van de wet - onafhankelijk en benoemd op basis van hun deskundigheid op het werkterrein waarvoor de raad is ingesteld, alsmede hun maatschappelijke kennis en ervaring. prof. mr. P.C.E. (Peter) van Wijmen, voorzitter drs. B.J.M. (Ben) van Essen ir. J.T.G.M. (Koos) Koolen J. (Jannie) Lamberts prof. dr. M.J.A. (Marjan) Margadant-van Arcken T. (Tracy) Metz dr. M.C. (Marijke) van Schendelen dr. ir. H.J. (Huib) Silvis F. (Frans) Tielrooij prof. dr. M.J.W. (Mark) van Twist drs. C.J.G.M. (Kees Jan) de Vet Samenstelling bureau van de raad Algemeen secretaris en hoofd van het bureau drs. ing. H. (Hans) van der Kooi Projectleiders drs. E.A. (Agneta) Andersson ir. G. van der Bijl ir. A. (Anne) Bruinsma dr. B.H. (Bas) van Leeuwen drs. P. (Paul) Levelink ir. C.A. (Karin) Olsthoorn Communicatie M. (Miep) Eisner J.I. (Jeannette) Seleky Bedrijfsvoering J.N. (Jenny) Dam J.P. (Judith) de Jesus S. (Susanne) Scharer PAGE 14 PAGE 10 RLG Werkprogramma 2009 november 2008