[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie van het Nederlandse kabinet

Bijlage

Nummer: 2008D19729, datum: 2008-12-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Reactie kabinet Groenboek Kwaliteit Landbouwproducten (2008D19728)

Preview document (🔗 origineel)


NEDERLANDSE REACTIE OP HET

“GROENBOEK OVER DE KWALITEIT VAN LANDBOUWPRODUCTEN: PRODUCTNORMEN,
LANDBOUWVOORSCHRIFTEN EN KWALITEITSREGELINGEN”

November 2008

Europese Commissie

Directoraat-Generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling

Geachte Commissie,

Onderstaand treft u aan de reactie van het Nederlandse kabinet met
betrekking tot het “Groenboek over de kwaliteit van landbouwproducten:
productnormen, landbouwvoorschriften en kwaliteitsregelingen”. 

Nederlands standpunt en aanpak

Nederland steunt het initiatief van de Europese Commissie tot het
opstellen van dit Groenboek. Door te focussen op (waarborging van)
kwaliteit kiest de Europese Commissie ons inziens in principe tevens de
goede strategie voor een versterkte positionering van kwaliteitslandbouw
in de toenemende mondiale concurrentiestrijd. De verwachtingen van de
consument over de kwaliteit van ons voedsel krijgt daarmee een centrale
plaats, hetgeen goed aansluit bij de Nederlandse nota over
voedselkwaliteit die begin 2009 zal worden afgerond.

Het Groenboek is sterk gericht op informatievoorziening via etikettering
en certificering. Informatievoorziening is belangrijk voor de consument
om een bewuste keuze te kunnen maken voor gezond en duurzaam voedsel. De
Nederlandse overheid vindt het belangrijk dat de consument weet wat hij
eet en bewust de keuze voor gezond en duurzaam kan maken. Met dit
Groenboek wordt in Europa de aftrap gegeven voor het zoeken naar nieuwe
wegen om de kwaliteit van voedsel te waarborgen. Dit juicht de
Nederlandse overheid toe. 

Voor Nederland bestaat voedselkwaliteit echter uit meer dan
handelsnormen en naamsbescherming. Nederland vindt het belangrijk dat de
productie van voedsel verder verduurzaamt en gezonder wordt. In 2050 zal
de wereld zo'n 9,5 miljard consumenten hebben. Er ligt dus een enorme
uitdaging om te komen tot voedselproductie die niet alleen voldoende is
en voor ieder toegankelijk maar die bovenal ook van hoge kwaliteit is.
Daarom zet Nederland in op het stimuleren van een duurzaam en gezond
voedselaanbod, dat onder meer geproduceerd is met respect voor mens,
dier en milieu. Dit kan alleen door verduurzaming, ook van de
consumptie. Het vraagt om een ketenaanpak, waarbij producenten,
verwerkers, handelaren/verkopers en overheid, de handen ineen slaan om
de consument te stimuleren deze producten te kopen. Alle partijen in de
keten hebben een eigen verantwoordelijkheid. Een logo of ander uiterlijk
kenmerk kan hierbij behulpzaam zijn, waarbij de consument erop moet
kunnen vertrouwen dat het gekozen product met een bepaald logo ook
werkelijk een meerwaarde heeft ten opzichte van een basisproduct dat
voldoet aan de minimumeisen. Tegelijkertijd is er al een woud aan
keurmerken en is het nu al zo dat consumenten vaak niet weten hoe de
verschillende logo’s van elkaar te onderscheiden. De Nederlandse
overheid is in overleg met marktpartijen om een goede weg hierin te
vinden.

Mogelijk dat inzet op EU-niveau behulpzaam kan zijn om de Europese
Voedselkwaliteit te verbeteren en daarmee een bijdrage kan leveren aan
het mondiale duurzaamheid- en gezondheidsvraagstuk.

Nederland hecht veel waarde aan internationale harmonisatie van beleid,
omdat deze breder kan bijdragen aan betere condities voor de bescherming
van de consument en de internationale agrarische handel. Het is hierbij
van belang dat kwaliteitsaspecten die te maken hebben met
productieomstandigheden en duurzaam gebruik van grondstoffen meegenomen
worden. 

Op EU niveau zijn bijvoorbeeld reeds kwaliteitscriteria ontwikkeld voor
producten van de biologische landbouw en producten met beschermde
geografische aanduiding. Ook worden privaatrechtelijk al andere
producten ontwikkeld met één of meerdere kwaliteitsaspecten die een
stap in de verduurzaming zijn van landbouwproducten. Een relevante stap
in het verduurzamen van de keten kan ook gezet worden door dit te
koppelen aan de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB). De landbouwproductie zal immers ook op het niveau van het
individuele primaire agrarische bedrijf verder moeten verduurzamen,
middels een soort van totale bedrijfsaanpak. 

Tot slot

Bijgevoegd zijn de antwoorden van Nederland op de specifieke vragen van
de Commissie in het Groenboek. 

Uiteraard is het natuurlijk zo dat overheid en private partijen hun
eigen, verschillende rollen hebben. Ketenpartijen hebben hun eigen
verantwoordelijkheid in het borgen van kwaliteitsaspecten. De kwaliteit
van de wijze waarop ze deze eigen verantwoordelijkheid waarmaken,
beïnvloedt het vertrouwen van de overheid hierin. De overheid kan haar
toezicht op controles op ondernemingen hier nader op afstemmen en
daarmee lasten voor het bedrijfsleven beperken. 

De Nederlandse overheid heeft ook boeren, voedselproducenten, NGO’s,
verwerkende bedrijven, de detailhandel, distributeurs, handelaren,
consumenten en publiekrechtelijke organisaties geconsulteerd. Sommige
van deze partijen hebben aangegeven ook nog separate, eigen reacties aan
de Commissie op het Groenboek te zullen geven.

We gaan er vanuit dat de Nederlandse reactie een goede inbreng vormt
voor de aankomende Commissiemededeling met beleidsopties ten aanzien van
kwaliteitsaspecten agrarische producten, waaraan wij wederom graag een
actieve bijdrage willen leveren.

Reactie Nederland op de vragen aan de Europese Commissie in het
“Groenboek over de kwaliteit van landbouwproducten: productnormen,
landbouwvoorschriften en kwaliteitsregelingen”.

1

Hoe zou meer bekendheid kunnen worden gegeven aan de door de landbouwers
nageleefde voorschriften en normen die verder gaan dan de hygiëne en
veiligheid van de producten?

Dit zou kunnen door middel van informatie- en promotieactiviteiten met
informatie over de betreffende voorschriften en normen. Koppeling van
dergelijke informatie aan een herkenningsteken, of andere aanduiding
(symbool, logo, herkomstbenaming), bij de producten die aan betreffende
voorschriften en normen onderworpen zijn, kan hierbij behulpzaam zijn.

Ook de benutting van meer moderne communicatiemiddelen en
samenwerkingsverbanden met ketenpartijen, zouden een rol kunnen spelen
bij een betere informatievoorziening en het realiseren van meer
bekendheid, niet alleen met betrekking tot nutritionele waarden en
voedselveiligheid, maar ook met betrekking tot duurzaamheidsaspecten. 

Wat zouden de voor- en nadelen zijn van:

nieuwe EU-regelgeving tot invoering van één of meer symbolen of logo's
om aan te geven dat ook aan andere landbouwvoorschriften van de EU is
voldaan dan die welke betrekking hebben op hygiëne en veiligheid? Zou
een dergelijke kwaliteitsregeling van de EU ook moeten kunnen worden
gebruikt voor producten die niet uit de EU komen, maar die wel voldoen
aan de productie-eisen van de EU?

Invoering van één of meer symbolen of logo's om aan te geven dat
(bepaalde) op de EU-markt zijnde producten niet alleen onderworpen zijn
aan hygiëne- en veiligheidseisen, maar ook aan productie-eisen voor wat
betreft andere kwaliteitsaspecten, zoals milieu(vriendelijkheid),
dierenwelzijn/diervriendelijkheid en/of andere (voedsel-)waarden, kan in
beginsel bijdragen aan de bewustwording en de verbetering van
keuzemogelijkheden. Zo kan bijvoorbeeld verduidelijkt worden dat
bepaalde producten, geproduceerd in bepaalde derde landen, niet
geproduceerd worden onder de voorwaarden die in de EU gesteld worden
(aan productiewijzen). Hiermee wordt ingespeeld op de veranderende
verwachtingen van de consumenten met betrekking tot meer transparante
informatie over productiewijzen van voedsel en de eisen die er
aangesteld worden. Deze gedachte staat ook centraal in de
conceptverordening “Verstrekking voedselinformatie aan de consument”
(COM2008 (40)). 

Nadelen van EU-regelgeving met symbolen of logo's die louter productie
volgens de minimum-EU-vereisten zou dekken, zouden de volgende kunnen
zijn:

het onderscheidend vermogen van dergelijke symbolen en logo's wordt
beperkt, indien het overgrote aandeel van het aanbod op de markt aan de
EU-productievoorwaarden voldoet. Het is bijvoorbeeld niet zo dat
importproducten uit derde landen per definitie niet aan de milieu- en
dierenwelzijnseisen die bij productie in de EU gelden, kunnen voldoen.
Waarschijnlijk kan een EU-logo (gelet op de WTO-regels) niet aan
producten uit derde landen onthouden worden, wanneer bij de productie
aan de EU-voorschriften is voldaan;

een symbool of logo dat indiceert dat aan de EU-eisen voor agrarische
productie wordt voldaan, kan consumenten de indruk geven dat betreffende
producten aan een (extra) hoog niveau aan b.v. milieu- en
diervriendelijkheid voldoen, terwijl diverse EU-productievoorwaarden -
zoals b.v. welzijnseisen voor vleeskuikens - slechts minimumvereisten
betreffen.

Nederland is geen voorstander van het invoeren van symbolen of logo’s
voor producten die louter voldoen aan basisvoorschriften. Wil een
dergelijk symbool of logo werkelijk iets voorstellen, dan moet er sprake
zijn van een betekenisvol basisniveau in de EU dat onderscheidend genoeg
is van een niveau dat in landen buiten de EU geldt. Symbolen of logo's
voor producten, geproduceerd volgens extra stringente voorschriften
(substantieel strenger dan de wettelijke EU-minimumvereisten) lijken dan
zinvoller. De vraag is alleen hoe dit op een goede wijze kan worden
gerealiseerd. Nederland wil dat er mechanismen komen die consumenten
stimuleren duurzamere producten te gaan consumeren, bijvoorbeeld door te
kiezen voor producten, geproduceerd volgens verdergaande, zgn.
'bovenwettelijke' eisen. 

Er bestaan reeds vele symbolen en logo's, waardoor afnemers/consumenten
overstelpt dreigen te raken.Veel van deze symbolen zijn
privaatrechtelijk, waarop de overheid tot nu toe weinig invloed heeft.
Recent onderzoek lijkt te wijzen op overbelasting van consumenten op het
gebied van 'keuzevrijheid'. Een groot deel van de consumenten wil liever
dat de overheid er 'gewoon' voor zorgt dat er duurzame producten in de
schappen liggen. 

Nederland zou graag in EU-verband willen bezien wat er gedaan zou kunnen
worden om het woud aan logo’s te beperken. Nederland wil daarom graag
met de Europese Commissie verkennen hoe om moet worden gegaan met het
dilemma tussen keurmerken en het woud aan logo’s enerzijds en de
informatiebehoefte van consumenten en de groei in duurzame productie
anderzijds.

Nederland pleit om in dit kader ook de Europese discussie over een
communautair systeem van milieukeuren te betrekken. 

Als er overigens een kwaliteitsregeling met bijbehorend symbool/logo zou
komen voor producten die voldoen aan de basisvoorschriften, of juist
verder gaan dan de voorschriften, zal dit symbool/logo met het oog op
het non-discriminatie voorschrift in principe ook beschikbaar moeten
zijn voor producten uit derde landen. Dit roept de vraag op hoe om te
gaan met controle op het juist gebruik van het symbool of logo voor
producten die uit derde landen komen.

de verplichte vermelding van de plaats van productie van de primaire
producten (EU/andere oorsprong dan de EU)?

Dit kan mogelijk bijdragen aan de bewustwording van de consumenten over
de herkomst/oorsprong van een product (of ingrediënt) en leiden tot een
wat betere mogelijkheid voor consumenten om te kiezen voor een product
uit de EU, in plaats van uit een derde land, om daarmee bijvoorbeeld te
trachten grotere transportstromen (milieu-overweging,
dierenwelzijnsoverweging) te voorkómen en/of de EU-economie te steunen
in plaats van de concurrentie in derde landen. 

Een onderscheid in productieplaats-aanduiding, beperkt tot 'EU'
respectievelijk 'andere oorsprong dan de EU', lijkt overigens wel erg
beperkt en summier. Consumenten kunnen uitgebreidere,
gedifferentieerdere behoefte aan herkomst-/oorsprongsaanduiding hebben,
om hen moverende redenen, bijvoorbeeld bijdragen aan milieubescherming
(beperking transportstromen, minder gebruik  gewasbeschermingsmiddelen),
aan dierenbescherming (beperking transportstromen, kiezen voor herkomst
uit landen met hogere ethische waarden en normen over de omgang met
dieren).

Vraagpunt is echter of de consument behoefte heeft aan vermelding van de
plaats van productie en of dit niet zal leiden tot onnodige regelgeving.
Zoals eerder vermeld, lijkt recent onderzoek te wijzen op overbelasting
van consumenten op het gebied van 'keuze-informatie'. Bovendien zijn er
aanwijzingen dat consumenten vermeldingen inzake 'land van herkomst'
niet of nauwelijks gebruiken bij hun aankoopbeslissingen, of er onjuiste
associaties bij hebben, zoals 'veiliger bij herkomst uit EU of land X
dan bij herkomst uit andere landen'.

Daarnaast richt de vraagstelling van de Commissie zich in eerste
instantie op de herkomst van prímaire producten. Voor een aantal
primaire producten bestaat reeds een verplichte aanduiding van het land
van herkomst, bijvoorbeeld voor rundvlees, vooral voor het vergroten van
 transparantie op de markt en het herstellen van het vertrouwen na de
BSE-crisis. Bij samengestelde producten ligt de situatie aanzienlijk
complexer: deze bestaan vaak uit een uitgebreid scala van ingrediënten,
van verschillende herkomsten. Eventuele orsprongs-/herkomstaanduidingen
bij samengestelde producten zouden tot gecompliceerde dataverzamelingen
leiden, waarbij het geheel aan herkomstgegevens niet erg informatief
meer is. Bovendien zouden voor producenten van samengestelde producten
grote toenames in administratieve lasten gaan optreden, alsmede grote
risico's op fouten in informatieverstrekking.

De huidige EU-regelgeving voedseletikettering stelt dat het vermelden
van het land van oorsprong verplicht is, als weglaten van het land van
oorsprong tot misleiding leidt, tenzij het voor bepaalde categorieën
producten elders is geregeld (zoals bij rundvlees). Nederland heeft tot
nu toe deze lijn ondersteund, ook bij de lopende onderhandelingen over
de herziening van de algemene etiketteringsrichtlijn,

Nederland blijft daarom vasthouden aan het principe ‘vrijwillige
oorsprongsaanduiding, doch verplicht indien weglaten tot misleiding 
leidt’. 

Er kunnen overigens óók (administratieve en financiële) lasten aan
oorsprongs-/herkomstaanduidingen voor prímaire producten kleven en de
aan handhaving daarop, waarbij kritisch bezien moet worden of deze niet
via vereenvoudiging van (bestaande) regelgeving verminderd kunnen
worden. 

2

Wat betekent het voor de consumenten, de handelaren en de producenten
als de naam ter aanduiding van de identiteit van het product wordt
vastgesteld in de handelsnorm van de EU? Wat zijn de voor- en de
nadelen?

Moet de detailverkoop worden toegestaan van producten die wel aan de
hygiënische en de veiligheidsvoorschriften voldoen, maar er niet goed
genoeg uitzien of vergelijkbare tekortkomingen vertonen waardoor zij
toch niet aan de handelsnorm voldoen? Zo ja, moet dan over dergelijke
producten specifieke informatie worden verstrekt aan de consument?

Zouden de verplichte indelingen naar kwaliteit en grootte facultatief
kunnen worden gemaakt door te werken met "facultatieve gereserveerde
vermeldingen")?

Voor de handelaren en de producenten kunnen internationale
productdefinities bijdragen aan transparantie op de markt en worden
gebruikt in contractafspraken. Deze productdefinities moeten
productinnovaties en marketingconcepten echter niet blokkeren. Indien er
sprake is van misleiding van de consument door misbruik, kan vanuit de
overheid worden ingegrepen.  

Nederland is altijd een voorstander geweest van het afschaffen van
handelsnormen gericht op uiterlijke kenmerken, met name in de sector
groenten en fruit. Een van de speerpunten van Nederland is om
handelsbelemmeringen gericht op kwaliteit te verminderen of af te
schaffen. De consument kan prima zelf bepalen of hij een product wil
kopen en hoeveel hij voor de geleverde kwaliteit wil betalen. 

Het onderscheiden van verschillende klassen in de sector groenten en
fruit kan interessant zijn voor de sector, om onderling kwaliteit vast
te stellen en bijbehorende prijzen te vragen, maar is minder voor de
consument van belang. Voor producten als zuivel en olijfolie geldt dat
op de verpakking te zien moet zijn wat voor product het is, om te
voorkomen dat de consument wordt misleid.

Voor producten van de pluimveesector, pluimveevlees en eieren geldt dat
ze moeten voldoen aan onder andere dierenwelzijnseisen, die aan de
EU-producenten gesteld worden. In relatie hiermee worden bijvoorbeeld 
tafeleieren in verschillende categorieën qua huisvesting ingedeeld en
op basis hiervan met een onderscheidende cijfercode gestempeld. Hier kan
een conclusie voor het niveau van dierenwelzijn aan worden verbonden.
Hier staan we als Nederland achter. Voor eieren is Nederland
bijvoorbeeld voorstander van het onderzoeken op EU-niveau van de
mogelijkheden tot uitbreiding van dergelijke etiketteringsvoorschriften
naar zgn. (industriële) 'eiproducten'.

3

In hoeverre is het nodig om definities voor "facultatieve gereserveerde
vermeldingen" op EU-niveau in handelsnormen vast te stellen?

Moet de EU definities vaststellen voor algemene gereserveerde
omschrijvingen die landbouwmethoden in bepaalde sectoren betreffen,
zoals "product uit de bergen", "boerenrecept" en "lage
koolstofuitstoot"?

Er moet voor worden gewaakt dat er te veel definities en vermeldingen
komen, de consument ziet dan door de bomen het bos niet meer.
Belangrijkste is onzes inziens, dat het verbod op misleiding in acht
wordt genomen en gehandhaafd wordt. Nieuwe definities en vermeldingen
kunnen tot extra administratieve en controlelasten leiden. Het
vaststellen van EU-definities is eventueel noodzakelijk als er bij het
ontbreken ervan daadwerkelijk consumentenmisleiding op gaat treden.

4

In hoeverre kunnen de opstelling en toepassing van en de controle inzake
handelsnormen (of delen daarvan) worden overgelaten aan zelfregulering?

Als voor handelsnormen (of delen daarvan) EU-regelgeving blijft gelden,
wat zouden dan, ook uit het oogpunt van de administratieve lasten, de
voor- en nadelen zijn van:

het gebruik van mederegulering?

verwijzing naar internationale normen?

het behoud van de huidige wetgevende aanpak (waarbij de wezenlijke
inhoud echter zo veel mogelijk zou worden vereenvoudigd)?

Private normen op het gebied van productkwaliteit - maar niet
voedselveiligheid- kunnen worden overgelaten aan zelfregulering. De
handhaving is wat ons betreft een puur private aangelegenheid. Alleen
als er sprake is van misleiding van de consument is ingrijpen vanuit de
overheid noodzakelijk. 

Nederland pleit voor het volledig afschaffen van de handelsnormen
gericht op uiterlijke kenmerken, in ieder geval in de groenten en
fruitsector. Indien dit niet haalbaar is, dan moet worden voorkomen dat
de EU-regelgeving zo ruim wordt, dat er een verschil tussen lidstaten
ontstaat in interpretatie. Het moet niet zo zijn dat individuele
lidstaten andere internationale (mondiale) regels/normen verplicht gaan
stellen, om de ruimere EU-regelgeving aan te scherpen. Dit belemmert de
handel binnen de EU.

5

Moeten sommige aspecten van de bepalingen die de rechten van de
gebruikers van een geografische aanduiding en van andere (potentiële)
gebruikers van de betrokken naam regelen, worden verduidelijkt of
aangepast?

Welke criteria moeten worden gehanteerd om uit te maken of een naam een
soortnaam is?

Moeten in de regeling inzake geografische aanduidingen wijzigingen
worden aangebracht ten aanzien van:

de draagwijdte van de bescherming?

de handhaving van de bescherming?

de landbouwproducten en voedingsmiddelen waarop de regeling betrekking
heeft?

Dient het gebruik van alternatieve instrumenten, zoals de bescherming
van handelsmerken, actiever te worden bevorderd?

In Nederland wordt veel gebruik gemaakt van merkenrechtelijke
bescherming van (landbouw)producten. Nederland heeft een positieve
grondhouding ten aanzien van coëxistentie tussen bestaande
handelsmerken en beschermde geografische oorsprongsbenamingen of
–aanduidingen. Voor Nederland is het van belang dat de rechten van
gebruikers van een (eerder gedeponeerd) handelsmerk worden gewaarborgd.
In dit kader kan het ook interessant zijn om het gebruik van
alternatieve instrumenten, zoals handelsmerken, actiever te bevorderen.
Zeker omdat Nederland de ervaring heeft dat de relatie tussen een
bestaand handelsmerk en een later verkregen bescherming van een
geografische aanduiding, bij nationale rechters nog wel eens tot
onduidelijke situaties kunnen leiden. 

Nederland staat positief tegenover het idee om van gedachten te wisselen
over de criteria voor een soortnaam. 

Er ligt een heel publiekrechtelijk handhavingssysteem achter de Europese
erkenningen. Instanties zoals het COKZ en de VWA controleren voor de
Nederlandse producten of deze voldoen aan de vereisten van het in
Brussel neergelegde productdossier. Alleen dan mogen deze producten de
geregistreerde benaming en het betreffende EU-logo voeren. Er gaan
stemmen op om een actiever controle- en handhavingsbeleid te voeren voor
buitenlandse producten die in een andere lidstaat worden verhandeld..
Gezien de enorme hoeveelheid beschermde benamingen en aanduidingen en
gelet op het internationale karakter van de Nederlandse
levensmiddelenhandel, moet voorkomen worden dat dit tot een onevenredige
belasting van het uitvoeringsapparaat leidt. 

6

Moeten extra criteria worden ingevoerd om de mogelijkheden voor de
indiening van aanvragen voor geografische aanduidingen te beperken? Is
het met name noodzakelijk de criteria voor beschermde geografische
aanduidingen, die verschillen van die voor beschermde
oorsprongsbenamingen, aan te scherpen om meer nadruk te leggen op het
verband tussen het product en het geografische gebied?

Moeten specifieke duurzaamheids- en andere criteria worden opgenomen in
het productdossier, ongeacht of die criteria wel of niet intrinsiek
verbonden zijn met de oorsprong? Wat zouden de voor- en nadelen daarvan
zijn?

Nederland ervaart het, met name vanwege de ingewikkelde en tijdrovende
procedures, als lastig om een beschermde geografische aanduiding of
oorsprongsbenaming te krijgen. Door extra criteria wordt het nòg
lastiger om een Europese bescherming te krijgen. Ook heeft het gevolgen
voor de controles en de beschikbaarheid van grondstoffen. Dit kan voor
Nederlandse exporteurs belemmerend werken. Met het aanscherpen van de
criteria voor een BGA (Beschermde Geografische Aanduiding) zou het
onderscheid tussen een BOB (Beschermde OorsprongsBenaming) en BGA minder
scherp zijn.

7

Wat voor problemen ondervinden gebruikers van geografische aanduidingen
bij hun pogingen te zorgen voor bescherming van die aanduidingen in
landen buiten de EU?

Wat zou voor de EU de meest doeltreffende manier zijn om geografische
aanduidingen in landen buiten de EU beschermd te krijgen?

Voor Nederland is dit, m.u.v. Gouda Holland en Edam Holland (maar deze
kazen hebben nog geen Europese bescherming) geen probleem. De
Nederlandse erkende producten worden niet of nauwelijks geëxporteerd.
Wel worden Gouda en Edam op grote schaal gemaakt in het buitenland. Dit
is echter toegestaan. Als Gouda Holland en Edam Holland een Europese
erkenning krijgen is het in ieder geval binnen de EU mogelijk om op te
treden tegen het gebruik van de namen Gouda en Edam, als daarbij de
suggestie wordt gewekt dat de herkomst Nederland is. Voor de sector is
het van belang om ook buiten de EU van de bescherming te kunnen
profiteren. 

8

Zijn er problemen gerezen door de vermelding dat in door
verwerking/bereiding verkregen voedingsmiddelen BGA/BOB-ingrediënten
zijn gebruikt?

In Nederland zijn geen problemen gerezen door vermelding dat in door
verwerking/bereiding verkregen voedingsmiddelen BGA/BOB-ingrediënten
zijn gebruikt. De Nederlandse industrie ziet dit als onderdeel van de
ingrediëntendeclaratie en is geen voorstander van verdere regelgeving.

9

Wat zijn de voor- en de nadelen van vermelding van de oorsprong van de
grondstoffen in gevallen waarin deze van elders afkomstig zijn dan de
plaats waarop de geografische aanduiding betrekking heeft?

Bij de behandeling van deze vraag moet afstemming worden gezocht met de
nieuwe etiketterings/voedselinformatieverordening. De vraag is of de
consument behoefte heeft aan een dergelijke grondstoffenvermelding en er
niet onnodige regelgeving wordt gemaakt. Nederland betwijfelt of dit 
tot meer eerlijkheid en transparantie in de handel leidt en vraagt zich
af of  dit in verhouding staat tot de extra administratieve lastendruk.
Het algemene principe vanuit de EU-regelgeving
voedseletikettering/-informatie van 'géén verplichte
oorsprongsvermelding, tenzij dat zou leiden tot misleiding', zou ons
inziens een goed uitgangspunt kunnen zijn.

10

Moeten de drie EU-regelingen voor de bescherming van geografische
aanduidingen worden vereenvoudigd en geharmoniseerd en, zo ja, in
hoeverre? Of moeten zij integendeel verder als afzonderlijke
registratie-instrumenten worden ontwikkeld?

Vereenvoudiging van de verordeningen voor de bescherming van
landbouwproducten is in het algemeen toe te juichen. De procedures duren
momenteel te lang en zijn te omslachtig. Het is echter te vroeg om de
voor-  of nadelen van harmonisering van de drie verordeningen te
beoordelen. Immers, de herziening van de verordeningen voor wijn en
gedistilleerde dranken zijn pas zeer recent afgerond en het systeem van
geografische aanduidingen moet in deze sectoren nog zijn beslag krijgen.
Zo is de uitvoeringsverordening inzake geografische aanduidingen voor
wijn nog niet gereed. 

11

Is er, gezien het feit dat maar weinig gebruik wordt gemaakt van de
GTS-regeling, een betere manier om het eigene van traditionele
specialiteiten onder de aandacht te brengen en de verkoop ervan te
bevorderen?

Nederland heeft slechts één GTS-erkenning, namelijk Boerenkaas. De
meeste GTS-erkenningen hebben als doel vast te leggen wat het eigene van
het traditionele product is en niet de naam ervan te beschermen. Dit
geldt nadrukkelijk niet voor Boerenkaas. De naam Boerenkaas is
geregistreerd op exclusieve basis, wat betekent dat deze naam alleen nog
mag worden gebruikt om het overeenkomstig het in Brussel neergelegde
productdossier geproduceerde product aan te duiden. Nederland kan het
initiatief ondersteunen om te kijken naar een betere manier om het
eigene van traditionele specialiteiten onder de aandacht te brengen en
de verkoop ervan te bevorderen. 

12

Wat zijn de factoren die wellicht de ontwikkeling van één enkele
EU-markt voor biologische producten afremmen? Hoe kan ervoor worden
gezorgd dat de eengemaakte EU-markt voor biologische producten beter
functioneert?

Er bestaan in de EU vele private labels voor biologische producten, die
vaak aangeven verder te gaan dan de EU-regelgeving. Consumenten ter
plaatse geven vaak de voorkeur aan zo’n label, omdat het bekend is en
ook sterk nationaal gepromoot wordt. Dit kan mogelijk belemmerend werken
op de toegang van producten die aan de EU-regelgeving voldoen en aan
eventueel aanvullende eisen, maar die het betreffende private label
dragen. 

Het feit dat het EU-logo verplicht wordt per 1 januari 2009 voor
biologische producten uit de EU, beschouwt Nederland als een grote stap
in het beter kunnen functioneren van de interne markt. Het is nog te
vroeg om te beoordelen of er nog meer nodig zou zijn. 

Nederland vindt wel dat claims van private labels moeten kunnen aantonen
dat verder wordt gegaan dan EU-regelgeving; het mag geen loze bewering
zijn. Dit bevordert transparantie in de keten en voorkomt
consumentenmisleiding.

13

In hoeverre heeft het gebruik van de logo's voor producten uit de
ultraperifere gebieden van de EU de bekendheid met producten uit die
gebieden vergroot?

Hoe moeten de betrokken initiatieven verder worden ontwikkeld om te
bereiken dat de landbouw van de ultraperifere gebieden grotere
hoeveelheden kwaliteitsproducten kan leveren?

Nederland is geïnteresseerd naar de visies van andere lidstaten in
deze.

14

Zijn er urgente problemen die niet afdoende worden aangepakt door de
bestaande regelingen en afspraken en die een sterk argument vormen voor
een regeling op EU-niveau? 

Moet de Commissie in bepaalde gevallen een dwingende regeling overwegen,
bijvoorbeeld als het om een juridisch en wetenschappelijk ingewikkeld
onderwerp gaat of als zo'n regeling nodig is om de consument te
overtuigen?

Zo ja, hoe kunnen de administratieve lasten voor belanghebbenden en
overheden dan zo licht mogelijk worden gehouden?

Gezondheid, milieubelasting, dierenwelzijn, eerlijke handel (fair
trade), ambachtelijkheid, regionaliteit zijn alle belangrijke waarden
van voedsel, die nadere aandacht verdienen, ook in EU-verband. Deze
waarden komen alle samen - inclusief hygiëne en voedselveiligheid - in
het product 'voedsel'. Deze waarden kunnen op sommige vlakken in elkaars
verlengde liggen maar zijn ook niet altijd optimaal in overeenstemming
te brengen. Dit pleit voor een integrale aanpak van en beleid gericht op
de borging van deze waarden in voedsel. Dit hoeft niet te leiden tot
meer dwingende regelgeving. Aangezien veel lidstaten en private partijen
op veel van de bovengenoemde dossiers nog zoekende zijn naar een juiste
invulling en rol van de overheid op nationaal en internationaal niveau,
zou ingestoken kunnen worden op het opstellen van richtsnoeren. Hiermee
kan verkend worden of lidstaten het, op soms technisch en
wetenschappelijke lastige dossiers, eens kunnen worden over een richting
die gekozen moet worden.

15

In hoeverre kunnen certificeringsregelingen voor kwaliteitsproducten
tegemoetkomen aan de belangrijkste maatschappelijke wensen op het gebied
van productkenmerken en landbouwmethoden?

Naast publiekrechtelijke regelingen die reeds op maatschappelijke wensen
in gaan zijn er veel private ketengarantiesystemen
/kwaliteitswaarborgings/-certificeringsregelingen die zich aansluiten of
 steeds meer aan zullen sluiten bij de eisen die afnemers aan hen
stellen (vraaggestuurd). Ook vinden er wederzijdse erkenningen plaats
van op elkaar aansluitende private systemen. Dit heeft als voordeel voor
de producenten dat er voor de producten een grote afzetmarkt ontstaat en
zowel de administratieve lasten en kosten worden beperkt.

Ook indien maatschappelijke wensen op gebied van productkenmerken en
landbouwmethoden wéttelijk worden vastgelegd, kunnen privaatrechtelijke
kwaliteitswaarborings-/certificeringsregelingen een belangrijke rol
spelen. Ondernemers zijn primair zélf verantwoordelijk voor de
kwaliteit van hun producten en kunnen deze waarborgen door deel te nemen
aan (privaatrechtelijke)
kwaliteitswaarborgingsregelingen/-certificeringssystemen. Certificerende
instellingen kunnen toetsen of betreffende kwaliteitswaarborging conform
de vereisten van de regeling /het certificeringssysteem plaatsvindt. Dit
kan overheden - onder voorwaarden - helpen bij de uitoefening van het
toezicht op de private kwaliteitswaarborging en controles. Het is daarom
van belang dat overheden de private kwaliteitsborgingsystemen een plek
kunnen in ‘toezicht op controle’-arrangementen.

In hoeverre bestaat het gevaar dat consumenten worden misleid door
certificeringsregelingen die alleen de naleving van basisvoorschriften
garanderen?

Er kan mogelijk een risico optreden dat consumenten de indruk krijgen
dat producten die gekenmerkt worden met een aanduiding die of een
cerfificeringslogo dat eigenlijk louter de wettelijke basiseisen dekt
onterecht de indruk krijgen dat betreffende producten van extra
kwaliteit zijn, terwijl ze louter aan de wettelijke basiseisen voldoen. 
Ook is er een risico dat het beeld ontstaat dat alleen betreffende
gekenmerkte producten aan de basiseisen voldoen, terwijl het eisen zijn
waaraan álle producten zijn onderworpen.

Wat zijn voor landbouwers en andere voedselproducenten (vaak kleine of
middelgrote bedrijven) de kosten en baten van toetreding tot
certificeringsregelingen?

De kosten zijn per ketengarantiesysteem wisselend en hangen af van
hetgeen er binnen het systeem geregeld is en hoe goed dit is geborgd.
Bedrijven nemen alleen deel als de voordelen van deelname groter zijn
dan de nadelen (marktmechanisme). Het is dus constant afwegen van wat
wel en wat niet in een systeem wordt opgenomen. 

Ketengarantiesystemen kunnen voordelen bieden op het terrein van
bijvoorbeeld minder overheidscontroles (risicogebaseerd toezicht),
verbeteren imago, grotere afzetmogelijkheden omdat aantoonbaar is dat
product voldoet aan de eisen van detailhandelsorganisaties. 

Moet een actievere betrokkenheid van producentenorganisaties worden
bevorderd?

Een actievere betrokkenheid van producentenorganisaties bij het
vaststellen van certificatieregelingen is positief,maar we willen er
tegelijkertijd voor pleiten om steeds zoveel mogelijk de gehele
productie- en afzetkolom te betrekken. 

16

Zou met richtsnoeren van de EU kunnen worden volstaan om bij te dragen
tot een coherentere ontwikkeling van certificeringsregelingen? Welke
criteria zouden in zo'n leidraad of richtsnoeren moeten worden
opgenomen?

Europese coherentie in certificeringsregelingen lijkt nuttig, met het
oog op een betere transparantie, voor de handel én ten behoeve van
inzicht bij de consument.

17

Hoe kunnen de administratieve kosten en lasten die zijn verbonden aan
deelneming aan één of meer certificeringsregelingen voor
kwaliteitsproducten, worden verminderd?

Het lijkt primair aan de sector/ het bedrijfsleven zélf de
kosten/lasten van de private ketengarantiesystemen te beheersen. Zij
zullen altijd zoeken naar het maximale effect tegen zo laag mogelijke
kosten. Wederzijdse erkenning van de verschillende private
certificatieschema’s draagt daaraan bij. Deelnemers aan dergelijke
sytemen zouden overigens geholpen kunnen worden wanneer zij inspectie-
(/certificerende) instellingen zouden kunnen selecteren, die toetsingen
op verschillende regelingen zouden kunnen combineren. Wel kan ook de
overheid de lasten voor bedrijven die deelnemen aan
Ketengarantiesystemen verlagen, bijvoorbeeld door verlaging van de
controle- en administratieve- lasten in het kader van toezicht op
controle. 

18

Hoe kunnen particuliere certificeringsregelingen worden gebruikt om de
uitvoer uit de EU te ondersteunen en de verkoop van Europese
kwaliteitsproducten op exportmarkten te bevorderen?

Ketengarantiesystemen of particuliere certificeringsregels kunnen
aantonen dat ze staan voor kwaliteit. Door goed over een
ketengarantiesysteem te communiceren kan getracht worden derde landen te
overtuigen. Bijvoorbeeld door het systeem in de praktijk te laten zien.
Door het opbouwen van een imago (en merk) is deelnemers/ketenbeheerders
er vervolgens alles aan gelegen om hun zaken goed te regelen. Fouten
kunnen tot imagoschade leiden met alle nadelige gevolgen van dien.

Hoe kan de EU haar markt toegankelijker maken voor producenten uit
ontwikkelingslanden die aan particuliere certificeringsregelingen moeten
voldoen om hun producten te mogen leveren aan bepaalde detailhandelaren?

Ontwikkelingslanden kunnen gefaciliteerd worden via capacity building
vanuit de EU, zoals dit bijvoorbeeld ook geldt bij de hogere food safety
requirements van de EU boven op de Codexnormen.

19

De respondenten worden verzocht om welke aspecten dan ook van het
kwaliteitsbeleid voor landbouwproducten die in het voorgaande niet zijn
behandeld en die zij belangrijk vinden, hier aan de orde te stellen.

Een van de grootste uitdagingen van waar de voedselketen voor staat is
de verduurzaming van de keten. De gehele keten zal stappen moeten maken
naar de productie en consumptie van hoogwaardig voedsel dat geproduceerd
is met respect voor de mens, dier en milieu. Dit proces van
verduurzaming van de keten zou meegenomen kunnen worden in eventuele
discussies over richtsnoeren (als bedoeld bij vraag 14). Als onderdeel
van de verduurzaming in de keten pleit Nederland specifiek ook voor een
algemene verduurzaming van de landbouwproductie, op het niveau van het
primaire agrarische bedrijf (whole farm approach).

 

 PAGE   19 

 PAGE   20