[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Bestuursakkoord rijk - provincies

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2009

Bijlage

Nummer: 2008D20166, datum: 2008-12-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Rapporten Commissies Lodders en d'Hondt (2008D18636)

Preview document (🔗 origineel)


Bestuursakkoord rijk – provincies

2008 - 2011

4 juni 2008



PREAMBULE

     

Rijk en provincies hebben samen met de gemeenten de ambitie zich als
één overheid op te stellen, een overheid die de burger centraal stelt
in al haar beleid en optreden. Een overheid die niet betuttelt en ruimte
biedt aan mensen, bedrijven en organisaties. De samenleving is gebaat
bij een overheidsstelsel waarbinnen verantwoordelijkheden en taken goed
zijn belegd en waarbij doelen en resultaten zo duidelijk mogelijk zijn
geformuleerd. In dit Bestuursakkoord maken rijk en provincies afspraken
over de bijdrage van de provincies aan de oplossing van maatschappelijke
vraagstukken. Het akkoord is een rechtstreeks gevolg van het
coalitieakkoord waarin het volgende is opgenomen: 

‘Decentralisatie van taken en bevoegdheden naar en zelfstandigheid van
provincies en gemeenten wordt met kracht bevorderd, uit te werken in
twee bestuursakkoorden, waarin afspraken worden gemaakt over de
bijdragen van provincies resp. gemeenten aan de oplossing van
maatschappelijke vraagstukken.’ 

In 2007 zijn er afspraken gemaakt voor 2008 en is de Gemengde Commissie
Decentralisatievoorstellen Provincies onder voorzitterschap van mevrouw
Lodders-Elfferich (commissie Lodders) ingesteld om voorstellen te doen
voor een decentralisatieagenda. 

De commissie Lodders heeft een visie en perspectief voor rijk en
provincies geformuleerd waarbij rijk en provincies vanuit een wederzijds
vertrouwen elkaar de ruimte geven maatschappelijke resultaten te boeken
die worden verwacht en die zijn afgesproken. Rijk en provincies zijn
geen gescheiden werelden maar vormen samen met gemeenten en
waterschappen één overheid die effectief, efficiënt en democratisch
gelegitimeerd doet wat de samenleving nodig heeft.

Rijk en provincies maken in dit bestuursakkoord mede op basis van het
advies van de commissie Lodders afspraken  over:

bestuurlijke en financiële verhoudingen;

investeringen van de provincies in de realisatie van rijksdoelen;

decentralisatie van taken en overheveling van financiële middelen;

deregulering en vermindering van administratieve lasten.

Doel van deze afspraken is een zodanige toerusting van provincies dat
zij hun specifieke rol als middenbestuur optimaal kunnen vervullen en
tegelijkertijd maximaal bijdragen aan de nationale beleidsdoelstellingen
van het kabinet. 

Niet alles wat in de verhouding tussen rijk en provincies aan de orde
is, wordt in dit bestuursakkoord opgenomen. Eerder gemaakte afspraken
tussen rijk en provincies worden niet in dit bestuursakkoord herhaald,
maar blijven uiteraard – tenzij anders vermeld - onverminderd van
kracht.

Den Haag, 4 juni 2008,

DE MINISTER VAN BINNENLANDSE			DE VOORZITTER VAN HET

ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,			INTERPROVINCIAAL OVERLEG,

Mevrouw dr. G. ter Horst					J. Franssen

DE MINISTER VAN FINANCIËN,

drs. W. Bos

DE STAATSSECRETARIS VAN 

BINNENLANDSE ZAKEN EN 

KONINKRIJKSRELATIES,

Drs. A. Th. B. Bijleveld-Schouten

HOOFDSTUK 1  VISIE OP DE PROVINCIE

Voor een goed functionerende overheid is vertrouwen de basis. Het gaat
hierbij zowel om vertrouwen tussen overheden als van de burger in de
overheid. Een goede verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk,
provincies en gemeenten is daarbij een onmisbare voorwaarde. Daarnaast
is het vermijden van onnodige en ongewenste bestuurlijke drukte, het
terugdringen van regulering en bureaucratie, gelijkwaardigheid en
partnerschap, en optimaliseren van de bestuurlijke slagkracht van
provincies van belang. Rijk en provincies maken daarvoor in dit
hoofdstuk afspraken over de rol en taken van de provincies.

1.1 De rol en taken van provincies

De provincies vormen samen met rijk en gemeenten de decentrale
eenheidsstaat. Er is geen hiërarchie tussen de bestuurslagen, ze zijn
gelijkwaardig. Nederland kent wel een hiërarchie van regels. De
provincies hebben een open huishouding: zij behartigen taken op eigen
initiatief, naast de taken die zij in medebewind uitoefenen. Als
autonoom bestuur heeft de provincie een eigen belastinggebied. 

De provincies hebben op dit moment belangrijke taken op het gebied van
ruimtelijke ordening, wonen, milieu, landelijk gebied, water, verkeer en
vervoer, regionale economie, jeugdzorg en cultuur. Gelet op hun
samenhangende taken op deze terreinen hebben de provincies het
gebiedsgerichte werken geïntroduceerd, waarbij sectoraal beleid is
vervangen door integraal en ontwikkelingsgericht regionaal
omgevingsbeleid. Provincies investeren daarnaast aanzienlijk met eigen
middelen in de provinciale culturele infrastructuur en hebben een taak
bij de aanwezigheid en regionale spreiding van culturele voorzieningen. 

De commissie Lodders adviseert de provincies zich vooral te concentreren
op het ruimtelijk economisch domein en cultuur. Het rijk en de
provincies onderschrijven deze conclusies. De in hoofdstuk 3 opgenomen
decentralisatievoorstellen hebben tot doel het profiel van de provincies
te versterken op het terrein van het regionale omgevingsbeleid. De
verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid maken de provincies waar
door middel van gebiedsregie: zij schetsen het perspectief voor de
gewenste ruimtelijk-economische ontwikkelingen en zorgen ervoor dat deze
daadwerkelijk plaatsvinden. Voor deze regionale gebiedsregie is een
stevig bondgenootschap met de gemeenten van belang. In veel gevallen
zullen andere partijen (zoals gemeenten) de nadere invulling en
uitvoering van het beleid voor hun rekening nemen.

De commissie Lodders stelt dat zij op het gebied van zorg en welzijn
primair een rol ziet voor de gemeenten en niet voor de provincies.
Decentraal wat kan dus. De taak van de provincies op sociaal gebied
concentreert zich op periodiek signaleren en agenderen van vraagstukken
en tekortkomingen. De uitvoering van taken op dit terrein geschiedt
primair door gemeenten. Alleen in overleg met gemeenten en ingebed in
een integrale aanpak van vraagstukken ligt hier een taak voor
provincies, vooral vanuit de rol van gebiedsregisseur bij het aanbrengen
van samenhang en het leggen van verbindingen tussen de fysieke en de
sociaal-culturele infrastructuur (tussen omgevings – en sociale
kwaliteiten). Provincies stellen ook dan géén nieuwe
beleidsvoorwaarden, en zij richten hun bijdrage bestuurlijk, ambtelijk
en administratief zo efficiënt mogelijk in.

Rijk en provincies sluiten zich aan bij de conclusie van de commissie
Lodders dat de Wet op de jeugdzorg in brede zin wordt geëvalueerd aan
het einde van de kabinetsperiode. Hierop wordt op dit moment niet
vooruitgelopen.

Regionale visie met bijpassende beleidsagenda 

Provincies vormen de bestuurslaag die in dialoog met gemeenten,
waterschappen, organisaties en bedrijfsleven op het niveau van de regio
de gewenste lange termijn ontwikkeling stimuleert en de bijpassende
beleidsagenda formuleert en richting geeft aan de uitvoering waar het
gaat om:

duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, waaronder waterbeheer; 

milieu, energie en klimaat;

vitaal platteland;

regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer;

regionale economie;

culturele infrastructuur en monumentenzorg;

bovenregionale en internationale samenwerking;

kwaliteit van het openbaar bestuur.

Fors investeren in kerntaken

De provincies zetten hun middelen in geld, bestuurs- en menskracht in
belangrijke mate in voor gebiedsontwikkeling, infrastructurele
projecten, economie, openbaar vervoer, vitaal platteland, natuur,
landschap, milieu en waterbeheer. Ook besteden provincies extra geld aan
de ondersteuning van de jeugdzorg. Dat is ook te zien als naar de
provinciale meerjarenbegrotingen wordt gekeken waarin plannen vervat
zijn voor investeringen van vele miljarden euro’s. In belangrijke mate
hangen deze investeringsprogramma’s samen met rijksdoelen en met in
het verleden gemaakte afspraken met het rijk, zoals op het gebied van
ruimtelijke ontwikkeling, economische structuurversterking,
cofinanciering Europese programma’s, Investeringsbudget Landelijk
Gebied, verkeersveiligheid, openbaar vervoer en infrastructuur. Deze
provinciale investeringen sluiten nauw aan bij het beleid van het
kabinet, in het bijzonder bij die uit de pijlers 2 en 3 van het
coalitieakkoord. 

In de voorgaande kabinetsperiode hebben provincies een grotere
verantwoordelijkheid gekregen op de genoemde kerntaken. Het rijk heeft
er vertrouwen in dat deze taken in goede handen zijn bij de provincies.
Rijk en provincies zijn zich er van bewust dat provincies zich de
komende jaren moeten bewijzen op deze gebieden en aan de samenleving
laten zien dat zij hun verantwoordelijkheden waarmaken. 

Verminderen van bestuurlijke drukte 

Bestuurlijke drukte ondermijnt de slagkracht van de overheid en daarmee
het maatschappelijk resultaat dat burgers van de overheid verwachten.
Het rijk en de provincies dragen actief bij aan het verminderen van
bestuurlijke drukte door zich actief op te stellen in het versnellen van
bestuurlijke processen die moeizaam verlopen en door te stoppen met
bestuurlijke overleggen waarin onvoldoende resultaat wordt geboekt.
Provincies zijn bereid taken van het rijk over te nemen of aan gemeenten
over te dragen wanneer dat leidt tot minder bestuurlijke drukte,
deregulering en enkelvoudig toezicht. Provincies zullen zich als
gebiedsregisseur nog verder ontwikkelen en van elkaar leren. 

HOOFDSTUK 2 WERKEN AAN VERTROUWEN EN EEN HELDERE
VERANTWOORDELIJKHEIDSVERDELING TUSSEN  OVERHEDEN

2.1 Bestuurlijke verhoudingen

2.1.1 Provinciale bestuurskracht

Provincies zijn te allen tijde aanspreekbaar op de resultaten van de
beleidsthema’s waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Als volwaardige,
democratisch gelegitimeerde bestuurslaag geldt hiervoor op de eerste
plaats een horizontale verantwoording. Verantwoording wordt aan
Provinciale Staten en samenleving afgelegd door de resultaten te tonen.

Bestuurskracht bestaat onder andere uit het vermogen om maatschappelijke
resultaten te realiseren. In aansluiting op de commissie Lodders is de
keuze gemaakt voor een eenduidige rol- en verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de drie overheidslagen en een nieuwe manier van werken voor de
provincies. Dit komt de bestuurskracht ten goede. De commissie adviseert
provincies zichzelf nog nadrukkelijker als lerende organisaties te zien.
Benchmarks en bestuurskrachtmetingen zijn de instrumenten bij uitstek om
dit vorm te geven. Het ministerie van BZK is bereid om de provincies
hierbij te ondersteunen.

Provincies spreken daarom in navolging van de commissie Lodders af om
transparant te zijn over prestaties en effecten door:

onder regie van het IPO in de periode 2008-2011 onderling vergelijkbare
analyses, benchmarks en visitaties uit te voeren die een scherp beeld
geven van de bestuurlijke en maatschappelijke resultaten van provincies;

een generieke provinciale benchmark te ontwikkelen, aansluitend op reeds
ontwikkelde initiatieven die hiervoor ondersteunende informatie leveren.

2.1.2 Partnerschap rijk en provincies 

Rijk en provincies hebben beiden een eigen beleidsagenda en een open
financiële huishouding. Voor het bereiken van gewenste maatschappelijke
resultaten is het van belang dat rijk en provincies waar mogelijk en
zinvol, in dezelfde richting werken en daarover regelmatig afspraken
maken. Waar het rijk de nationale kaders stelt op het terrein van
ruimtelijke ordening en milieu, landelijk gebied en natuur, water,
mobiliteit en bereikbaarheid, economie en cultuur, zijn het de
provincies die op het provinciale niveau de gewenste lange termijn
ontwikkeling vormgeven en de beleidsagenda formuleren. Zij doen dat met
in achtneming van de nationale beleidskaders en volop inspelend op de
regionale mogelijkheden en beperkingen. Provincies richten zich op die
zaken die op het niveau van de regio moeten worden opgepakt, waarbij zij
bij uitstek op het niveau werken waar onderwerpen nuttig en dynamisch
met elkaar verbonden kunnen worden (gebiedsgerichte integraliteit).

Het rijk maakt daarnaast op beleidsterreinen afspraken op hoofdlijnen
met provincies. Het rijk zal de provincies ook aanspreken op resultaten.
Als de geformuleerde doelen in afspraken niet worden gehaald dan heeft
dat consequenties. Het desbetreffende departement zal in die gevallen
bestuurlijk overleg voeren met de betrokken provincie(s). In het
uiterste geval kunnen, indien afspraken niet worden nagekomen,
financiële middelen worden teruggevorderd. 

Rijk en provincies spreken daarnaast af dat: 

eenmaal per jaar zal een strategische conferentie worden gehouden tussen
kabinet en het IPO, namens de gezamenlijke provincies, over de
belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen, de nationale en
provinciale beleidsdoelen en vooral ook over de te bereiken
maatschappelijke resultaten. De resultaten van de hiervoor genoemde
zelfanalyses en visitaties maken onderdeel uit van de conferentie. 

Rijk en provincies in 2011 gezamenlijk een evaluatie opstellen van dit
bestuursakkoord en de resultaten daarvan bespreken  met de Tweede Kamer
en Provinciale Staten. 

Goede interbestuurlijke verhoudingen zijn gebaseerd op wederzijds
vertrouwen. Als het rijk taken bij gemeenten of provincies neerlegt,
veronderstelt dat vertrouwen in de uitvoering door de decentrale
overheden. Het rijk zal dus terughoudend zijn in het gebruik van
verantwoording en toezicht. Hierbij hoort ook een positief oordeel
vooraf van het rijk of provincies voldoende deskundigheid in huis hebben
om hun taken te vervullen. Interbestuurlijke invloeduitoefening zal
primair aan de voorkant plaatsvinden door prestatieafspraken op
hoofdlijnen, algemeen verbindende voorschriften en het stellen van
algemene kaders. Daarna zal het rijk loslaten. Indien een provincie in
gebreke blijft kan het rijk ingrijpen via het generieke instrumentarium
uit de Provinciewet. 

2.1.3 Partnerschap provincies en gemeenten

Bestuurskracht gemeenten

De opgaven van provincies en van gemeenten liggen veelal in elkaars
verlengde. Dit samenspel tussen provinciaal en lokaal bestuur is gebaat
bij bestuurskrachtige gemeenten. Het rijk en provincies zullen daarom
trajecten bij gemeenten die gericht zijn op het vergroten van de
bestuurskracht faciliteren. Zo vraagt een decentralisatie-impuls van
gemeenten dat zij zicht hebben op hun bestuurskracht. Met verschillende
instrumenten zoals bestuurskrachtonderzoeken kan de bestuurskracht van
gemeenten inzichtelijk worden gemaakt. Provincies zullen de inzet van
dergelijke instrumenten waar nodig bevorderen en coördineren.

Soms is gemeentelijke herindeling een oplossing voor te geringe lokale
bestuurskracht. In de huidige praktijk bereiden gemeenten en provincies
deze herindelingen voor, met inachtneming van draagvlak bij de
betreffende gemeenten en toegesneden op de lokale situatie. Finale
besluitvorming over gemeentelijke herindeling ligt bij het parlement
maar door de huidige procedure komt het parlement pas aan het einde van
het proces in beeld. Daarom zullen rijk, gemeenten en provincies na
afloop van de werkzaamheden van de Taakgroep Gemeenten een nieuw
beleidskader formuleren dat ter behandeling aan de Tweede Kamer wordt
voorgelegd. In het beleidskader wordt de faciliterende rol en positie
van provincie en rijk in herindelingsprocessen nader omschreven. 

Tot slot kan onzekerheid over de financiële positie van nieuwe
gemeenten een belangrijke reden zijn waarom gemeenten de stap naar
schaalvergroting niet maken. Rijk, provincies en gemeenten zullen
onderzoeken hoe gemeenten kunnen worden geholpen om de stap te maken
naar herindeling of naar vergaande samenwerking.

2.1.4 Interbestuurlijk toezicht

Goede interbestuurlijke verhoudingen zijn gebaseerd op wederzijds
vertrouwen. Als het rijk gemeenten of provincies in medebewind roept,
veronderstelt dat vertrouwen in de uitvoering door de decentrale
overheden en moet het rijk terughoudend zijn in het gebruik van
verantwoording en toezicht. Verticaal toezicht moet zoveel mogelijk
plaats maken voor horizontale verantwoording en kwaliteitsborging.
Hiermee wordt aangesloten bij de dualisering van provincies en
gemeenten. Interbestuurlijke invloeduitoefening vindt primair aan de
voorkant plaats door algemeen verbindende voorschriften en het stellen
van algemene kaders. In het kabinetstandpunt over het rapport van de
commissie Doorlichting Interbestuurlijke Toezichtarrangementen is
aangegeven dat het interbestuurlijk toezicht wordt versoberd en het
specifieke interbestuurlijk toezicht in vergaande mate wordt verminderd.

Het toezicht op gemeenten komt in beginsel bij de provincies te liggen
die daarbij gebruik maken van het generieke instrumentarium. Van dit
nabijheidprincipe wordt alleen afgeweken indien provincies geen taak en
expertise hebben op het desbetreffende terrein. Het kabinet zal ook bij
nieuwe wetgeving een zorgvuldige afweging maken of het toezicht het
beste door de meest nabije bestuurslaag kan worden uitgevoerd.

Voor zover interbestuurlijk toezicht nodig is, wordt in principe
volstaan met het generieke toezichtinstrumentarium dat wordt
gerevitaliseerd en op onderdelen wordt herijkt. Dit laat onverlet dat
dit generieke instrumentarium niet in alle gevallen geschikt zal kunnen
blijken. In de plaats treding voor alle handelingen is bijvoorbeeld
minder geschikt als het gaat om een bepaalde handelwijze na te laten.
Daar waar er gegronde redenen zijn zullen meer gerichte instrumenten dan
ook nodig kunnen blijken en gehandhaafd blijven, hetgeen niet betekent
dat er in het algemeen een derde categorie blijft bestaan. Uitgangspunt
blijft het generieke instrumentarium. Op basis van de nog door te
lichten wet- en regelgeving zal het kabinet bezien of het generieke
instrumentarium verder moet worden herijkt of dat gerichte instrumenten
nodig blijken.

Voor het gebruik van het generieke instrumentarium zullen rijk
respectievelijk provincies sectorspecifieke beleidskaders en
bijbehorende informatiearrangementen ontwikkelen. Eenmalige
gegevensverstrekking aan rijk en provincies staat hierbij voorop en ook
zal de te verstrekken informatie moeten voldoen aan de eisen van
selectiviteit en proportionaliteit. De primaire verantwoordelijkheid
voor het toezicht ligt bij de provincie. De rol van de provincies ten
aanzien van het interbestuurlijk toezicht wordt in het kabinetsstandpunt
Oosting versterkt, vooral op het terrein van de taakverwaarlozing. Dit
neemt niet weg dat in zeer uitzonderlijke gevallen het noodzakelijk kan
zijn dat, als de provincie besluit niet in te grijpen bij
taakverwaarlozing, en de vakminister van oordeel is dat dit uit oogpunt
van algemeen belang toch gewenst is, de bevoegdheid tot het overnemen
van de taak over gaat op de vakminister.

In een bestuurlijk overleg tussen de minister van VROM, BZK, IPO en VNG
worden uiterlijk in december 2008 afspraken gemaakt over de borging van
de kwaliteit van de uitvoering van de VROM-regelgeving (zoals
vergunningverlening, planologische besluiten,
toezicht/rechtshandhaving). Hierin is de overdracht van het
interbestuurlijk toezicht inbegrepen. De voorstellen tot aanpassing van
de VROM-wetgeving zijn uiterlijk 1 januari 2010 bij de Tweede Kamer.

De minister van BZK voert aan rijkszijde de regie over de implementatie
van het kabinetsstandpunt. Iedere drie maanden wordt de voortgang in een
bestuurlijk overleg tussen BZK, IPO en VNG besproken. 

2.1.5 Bestuurlijke verhoudingen Europa – rijk - provincie

Het is de ambitie van rijk, gemeenten en provincies om een effectiever
Europees bestuur op basis van subsidiariteit te bewerkstelligen.
Feitelijk komen subsidiariteit en decentralisatie op hetzelfde neer:
bestuur en beleid zo dicht mogelijk bij de burger. De overheden werken
samen om deze ambitie te realiseren. Op verschillende terreinen heeft
het rijk al acties in gang gezet en toezeggingen gedaan door middel van
de beleidsvisie Binnenlandse bestuurskracht in Europa, die de minister
van BZK op 18 september 2007 naar de Tweede Kamer heeft gezonden.

Een toenemend deel van de verantwoordelijkheid voor uitvoering en
naleving van Europese regels ligt in handen van gemeenten en provincies.
Bovendien worden publieke voorzieningen op lokaal en provinciaal niveau
door Europese marktregels geraakt. Provincies en gemeenten zijn er zelf
verantwoordelijk voor dat zij Europa-proof zijn. Hier ligt echter ook
een wezenlijk belang en een taak voor het rijk, omdat het rijk wordt
aangesproken door de EU in geval van niet-naleving van Europees recht
door provincies. Provincies en gemeenten kunnen er op hun beurt hinder
van ondervinden als EU-regels niet tijdig door het rijk in Nederlandse
regelgeving worden geïmplementeerd. In de nieuwe wet ter bevordering
van de naleving van Europese regels door medeoverheden zal evenwicht
tussen deze beide belangen worden gecreëerd. Daarnaast is het van
belang dat het rijk structureel een bijdrage levert aan het in
standhouden van voorwaarden voor het Europa-proof zijn van provincies en
gemeenten. Het gaat dan vooral om de tijdige en volledige
beschikbaarstelling van voor provincies en gemeenten relevante
EU-informatie en aan het verder structureel en langjarig uitbouwen van
een gezamenlijk faciliterend arrangement zoals het Kenniscentrum
Europees recht en beleid voor decentrale overheden. 

In aanvulling op het bovenstaande maken kabinet en provincies de
volgende afspraken over de verhoudingen bij Europese wet- en
regelgeving:

rijk en provincies werken aan verdere uitwerking en invulling van
afspraken over het betrekken van decentrale overheden bij de Nederlandse
besluitvorming in de Europese Unie en goede impactanalyses van de
gevolgen voor decentrale overheden van Europese regelgeving in een
vroegtijdig stadium van Europese beleidsvoorstellen. Dit wordt uiterlijk
eind 2008 in een actieplan vastgelegd;

het rijk zal artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet toepassen op
nieuw Europees beleid om met de gemeenten en provincies te bezien of er
sprake is van financiële consequenties en op welke wijze die (kunnen)
worden gedekt;

twee keer per jaar wordt de voortgang van de afspraken uit deze
paragraaf alsmede andere Europese ontwikkelingen geagendeerd in een
bestuurlijk overleg met de staatssecretaris van Europese Zaken en de
minister van BZK.

Het IPO wordt betrokken bij de verdere discussie en standpuntbepaling
over de verenigbaarheid van publieke dienstverlening en interne
marktregels.

Deze afspraken komen overeen met de afspraken tussen het kabinet en de
gemeenten in het Bestuursakkoord Samen aan de slag.

Ook werken het rijk en de provincies die grenzen aan Duitsland en/of
België nauw met elkaar samen in het kader van het traject
grensoverschrijdende samenwerking decentrale overheden. Hierover hebben
de minister van BZK, de staatssecretaris voor Europese Zaken en
bestuurders van de grensprovincies en van verschillende gemeenten in de
grensgebieden op 24 januari 2008 de gezamenlijke Intentieverklaring
Grensoverschrijdende Samenwerking Decentrale Overheden ondertekend. 

2.2 Financiële verhoudingen

Overleg Financiële verhouding

Het Bestuurlijk Overleg Financiële verhouding met het IPO en de VNG zal
twee keer per jaar plaatsvinden, rond het verschijnen van voorjaarsnota
en miljoenennota. De agenda wordt ambtelijk voorbereid. Iedere partij is
gerechtigd om agendapunten in te brengen (open agenda). De deelnemers
aan het overleg zijn de fondsbeheerders, de VNG en het IPO. Indien
noodzakelijk en gewenst kunnen ook andere vakministers of
staatssecretarissen aanwezig zijn. 

Het kabinet zal artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet onverkort
toepassen en naleven. De vakministers zijn primair verantwoordelijk voor
het aangeven van de kosten en bekostigingswijze van taakwijzigingen van
provincies. Daartoe treden zij tijdig in overleg met de fondsbeheerders
en - conform de Code interbestuurlijke verhoudingen – met het IPO.

Belastinggebied

In het kader van de invoering van de kilometerprijs voor personenauto´s
– een bestemmingsheffing – is het kabinet voornemens de MRB in de
periode 2012-2016 geleidelijk af te schaffen. Kabinet en IPO voeren
gezamenlijk nader onderzoek uit naar de mogelijkheden voor een
provinciale belasting, die nauw aansluit bij het provinciale
takenpakket. Dit onderzoek zal uiterlijk in 2010 zijn afgerond. Op basis
van dit onderzoek zal na gezamenlijk overleg tussen rijk en provincies
een besluit worden genomen. Uitgangspunt van het gezamenlijke onderzoek
is dat de provincies een eigen belastinggebied behouden. 

Tevens wordt er - zoals door het rijk aangekondigd in het bestuurlijk
overleg Financiële verhoudingen van 9 april 2008 - door de Raad voor
Financiële Verhoudingen in opdracht van de fondsbeheerders en het IPO
in 2008 een onderzoek gedaan naar de financiële verhouding in den
brede.

Vermindering aantal specifieke uitkeringen en Single Information en
Single Audit

Het kabinet streeft naar sturen op hoofdlijnen en naar een vermindering
van minimaal 25% van de administratieve lasten van medeoverheden. Het
verminderen van het aantal specifieke uitkeringen en de invoering van
Single Information en Single Audit (SiSa) voor specifieke uitkeringen
maakt onderdeel uit van deze rijksdoelstellingen. Het kabinet en het IPO
komen overeen om het beleid rond SiSa met kracht voort te zetten. Met
ingang van verantwoordingsjaar 2007 is Sisa van toepassing, op nagenoeg
alle specifieke uitkeringen. Voor het ILG geldt dat tijdens de midterm
review in 2010 wordt bezien op welke wijze SiSa wordt ingevoerd. SiSa
geldt niet alleen voor de verantwoordingssystematiek tussen rijk en
provincies, maar ook tussen provincies en gemeenten en
gemeenschappelijke regelingen. Rijk, IPO en VNG zullen samen invulling
geven aan de uitwerking van SiSa voor specifieke uitkeringen tussen
medeoverheden en voor autonome middelen tussen provincies en gemeenten.
Het rijk stelt faciliteiten beschikbaar, zodat SiSa tussen overheden
(rijk - provincies - gemeenten - gemeenschappelijke regelingen) zo
efficiënt mogelijk kan verlopen. 

In het belang van de voortgang van dit traject vindt halfjaarlijks
overleg plaats tussen het rijk en de provincies. 

2.3 Kwaliteit van de dienstverlening

2.3.1 De dienstbare overheid

Het gezamenlijk streven van rijk en provincies is om met de veranderde
taakverdeling de dienstbaarheid van de overheid aan de samenleving
verder te vergroten. Geen plaatsvervangende bureaucratie laten ontstaan,
maar verder gaan met vermindering van regeldruk en administratieve
lasten, verbeteren van de toegankelijkheid onder andere via
elektronische dienstverlening en verbetering van de kwaliteit van de
overheid. Provincies maken in lijn met het Kabinetsbeleid zoals
geformuleerd in het actieplan Nederland Open in Verbinding, als
onderdeel van hun ICT strategie, gebruik van open standaarden en bij
voorkeur ook van open source software.

2.3.2 Vermindering regeldruk en administratieve lasten 

Het rijk en de provincies nemen diverse concrete maatregelen om in 2011
de regeldruk met 25% ten opzichte van de situatie 2007 te verminderen
waarbij ook de belangrijkste knelpunten voor burgers en bedrijven worden
aangepakt zoals opgenomen in het beleidsprogramma van het kabinet. Op
beide overheidsniveaus zijn daartoe programma’s ontwikkeld en ten dele
in uitvoering. Rijk en provincies hanteren daarbij wederkerigheid als
principe: provincies ondersteunen de wijze waarop het rijk haar
regeldruk vermindert, het rijk paart in lijn met de commissie Oosting de
overdracht van taken en middelen naar provincies aan algemene in plaats
van specifieke of additionele toezichtsregels. De provincies verminderen
bij hun autonome beleidsinitiatieven hun toezichtsarrangementen naar
gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties, burgers en
bedrijfsleven. Het rijk blijft op afstand met het stellen van eigen
specifieke toezichtseisen. 

Voorbeelden van dergelijke afspraken zijn:

Het voor eind 2008 vereenvoudigen van provinciale vergunningstelsels met
behulp van het Toetsingskader Vergunningen 

Het verminderen van het aantal specifieke uitkeringen en de toepassing
van het SiSa-beginsel op alle specifieke uitkeringen, ook in relatie tot
gemeenten;

In 2008 ontwikkelen de provincies een gezamenlijke benchmark voor de
regeldruk en administratieve lasten en benutten deze om verbeteringen
door te voeren;

Met VROM wordt onderzocht op welke wijze de interbestuurlijke lasten
(regel- en lastendruk voor medeoverheden) kunnen worden beperkt. De
provincie Zuid-Holland kan hierbij als pilotprovincie fungeren.

Met BZK wordt onderzocht op welke wijze de interbestuurlijke lasten
kunnen worden beperkt. De provincie Zuid-Holland kan hierbij als
pilotprovincie fungeren.

De provincies lichten voor eind 2009 hun subsidieverordeningen door op
mogelijkheden om aanvraag- en verantwoordingslasten te verminderen.

LNV, BZK en IPO zetten een lobby op naar de Europese Commissie gericht
op vereenvoudiging van Europese regelgeving waaraan provincies
uitvoering dienen te geven.

2.3.3  Een kwalitatief sterke overheid

Partijen bij dit bestuursakkoord concluderen dat er een gezamenlijk
belang is bij het nastreven van een professionele en integere
overheidsorganisatie die qua samenstelling een afspiegeling is van de
maatschappij. De wijze waarop deze organisatie functioneert, moet leiden
tot een toenemend vertrouwen van de burger in de overheid en tot een
meer fatsoenlijke bejegening van ambtenaren.

 

Nadere afspraken

Diversiteit; In 2011 hebben rijk, provincies en gemeenten een meer
divers personeelsbestand door het aantal allochtonen en vrouwen (in het
bijzonder in managementfuncties) te verhogen en
vroegtijdige uitstroom van oudere werknemers naar inactiviteit te
verminderen.

Integriteitnormen; In 2011 voldoen het rijk en alle gemeentes en
provincies aan de basisnormen voor integriteit, maken gebruik van een
registratiesysteem voor integriteitschendingen, werken aan bewustwording
en brengen integriteitrisico’s in kaart. "

Kwaliteitshandvesten: Provincies en Rijk ontwikkelen voor hun
dienstverlening in 2008 éénduidige overheidsbrede service- en
contactnormen, die in kwaliteitshandvesten zijn vastgelegd. Voor zover
nodig ontwikkelen provincies aanvullende normen voor specifieke taken op
provincieniveau. In het kwaliteitshandvest staan ook normen opgenomen
over behandeltermijnen bij vergunning- en subsidieaanvragen. Over het
kwaliteitshandvest wordt in het burgerjaarverslag van de commissaris van
de Koningin en op de website van de provincie verantwoording afgelegd

Hoofdstuk 3  Samenwerken aan een groter maatschappelijk 

resultaat

3.1	Meer beleidsregie door decentraliseren taken en
verantwoordelijkheden

Het rijk en provincies maken voor een aantal beleidsterreinen afspraken
over het overdragen van taken en verantwoordelijkheden. Het gaat hierbij
vooral om taken die passen bij de kerntaak van de provincies in het
ruimtelijk economisch domein en cultuur.

LNV 

Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG)

Provincies hebben sinds 1 januari 2007 de regie over de ontwikkelingen
in het landelijke gebied. Het rijk en de afzonderlijke provincies hebben
prestatieafspraken voor de periode 2007 tot en met 2013 gemaakt over de
rijksdoelen die provincies realiseren en welk budget ze daarvoor
krijgen. 

Om de provinciale rol van gebiedsregisseur te versterken is het
verbeteren van de sturingsrelatie wenselijk door minder detailsturing op
afzonderlijke onderdelen. Rijk en provincies zullen bij de midterm
review van het ILG in 2010 gezamenlijk onderzoeken op welke wijze de
detaillering van de afspraken over prestaties en de detaillering van de
verantwoording kunnen worden teruggebracht. Ook voor de EHS is een
sturing zoveel mogelijk op hoofdlijnen het uitgangspunt en kan er - wèl
rekening houdend met de wensen van de Tweede Kamer op dit punt -
aanleiding zijn voor verdere vermindering van detailsturing als bij de
midterm review blijkt dat de realisatie van de EHS in lijn verloopt met
de gemaakte afspraken. Het rijk is van oordeel dat verdergaande
decentralisatie van het ILG op dit moment niet aan de orde is, omdat het
gaat om de realisatie van doelen waarvan het belang het provinciale
niveau overstijgt. Bij de midterm review zal samen met de provincies
worden bezien of dit nog steeds voor alle onderdelen het geval is en of
verdergaande decentralisatie door overheveling naar het provinciefonds
kan worden overwogen.

Evaluatie Natuurbeschermingswet, Boswet en Flora- en faunawet (inclusief
Faunafonds)

De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet voorzien in de
bescherming van natuurgebieden en bedreigde plant- en diersoorten. De
Boswet strekt tot behoud van houtopstanden. De bevoegdheden op grond van
de Natuurbeschermingswet 1998 zijn in verregaande mate bij de provincies
neergelegd. Hetzelfde geldt voor de bevoegdheden voor beheer en
schadebestrijding op grond van de Flora- en faunawet. 

De commissie Lodders adviseert om ook het systeem van meldingen en
ontheffingen van de Boswet en de ontheffingsverlening voor ruimtelijke
ingrepen op grond van de Flora- en faunawet bij de provincies te leggen,
waardoor verbinding en versterking met andere provinciale bevoegdheden
in het ruimtelijk-economisch domein mogelijk is. Rijk en provincies
stemmen in met decentralisatie van genoemde bevoegdheden van de Boswet
en de Flora en Faunawet. Voor ruimtelijke ingrepen met een
provinciegrensoverschrijdend belang blijft het rijk bevoegd gezag in
lijn met het onderscheid in het Besluit vergunningen
Natuurbeschermingswet 1998.

Rijk en provincies spreken ook af dat de taken van het Faunafonds
gedecentraliseerd worden. Het streven is erop gericht deze
decentralisatie - waarvoor een formeel wettelijke regeling vereist is -
uiterlijk in 2010 te realiseren. Hierdoor komt een samenhangend pakket
aan relevante Fauna-instrumenten in het kader van beheer en
schadebestrijding in relatie tot faunabescherming bij de provincies te
liggen. 

VROM/WWI 

Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV)

Het ISV is ingesteld om met een integrale aanpak de achterstanden in
sommige buurten en wijken in de steden te helpen oplossen, de
leefbaarheid te verbeteren en de aantrekkelijkheid van de steden te
vergroten. Het rijk maakt bij deze regeling onderscheid tussen
rechtstreekse gemeenten en niet-rechtstreekse gemeenten. Voor die
laatste gemeenten verdeelt de provincie de ISV-middelen. Het kabinet
stemt in met een verdere decentralisatie van de ISV-middelen met ingang
van de nieuwe ISV-periode in 2010. Rijk en provincies maken
afspraken op hoofdlijnen over door de provincies te leveren prestaties.
Het kabinet gaat daarbij uit van de huidige tweedeling: voor
rechtstreekse gemeenten gaat het geld via een decentralisatie-uitkering
naar het gemeentefonds en voor de niet-rechtstreekse gemeenten via een
decentralisatie-uitkering naar het provinciefonds. 

Besluit Locatiegebonden Subsidies (BLS)

Het rijk stelt via het Besluit Locatiegebonden Subsidie (BLS) subsidie
beschikbaar voor woningbouwafspraken in stedelijke regio’s. Dit is een
bijdrage in grondexploitatietekorten op complexe maar maatschappelijk
gewenste woningbouwlocaties in zowel binnenstedelijk gebied als in het
uitleggebied. Het kabinet stemt in met een verdere decentralisatie van
het BLS (of diens opvolger) met ingang van een nieuwe BLS-periode in
2010. Rijk en provincies maken afspraken op hoofdlijnen over door de
provincies te leveren prestaties. De decentralisatie zal plaatsvinden
via overheveling met een decentralisatie-uitkering naar het
provinciefonds voor zover de BLS-regeling betrekking heeft op
provincies. 

Gelijktijdig met decentralisatie naar het provinciefonds zullen de
provincies de verantwoordingslast voor niet-rechtstreekse gemeenten
verminderen. 

Bodemsanering

Het doel van het bodembeleid is om een bodemkwaliteit te realiseren, die
vereist is voor een optimale benutting van de kansen van het
bodemsysteem. De middelen voor de bodemsanering zijn bijna volledig
geïntegreerd in het ISV en het ILG. Rijk en provincie komen overeen om
de gelden voor de bodemsanering via een decentralisatie-uitkering te
decentraliseren

Nota Ruimte middelen bovenlokaal

De Nota Ruimte middelen beogen projecten in de nationale ruimtelijke
hoofdstructuur integraler, kwalitatiever en duurzamer te maken. Na de
business case neemt het rijk een besluit over haar financiële bijdrage.
Daarna verschuift de verantwoordelijkheid voor de realisatie van het
project naar de decentrale overheden. 

De uitvoering van bovenlokale projecten in het landelijk gebied
(bijvoorbeeld de Nieuwe Hollandse Waterlinie) vindt onder regie van de
provincie plaats via het ILG. De overige projecten lopen via een
nationale projectenregeling. Deze door BZK op te stellen
projectenregeling is van toepassing op de projecten waarvoor qua
beleidsvorming ‘centraal wat moet’ geldt maar die wel decentraal
worden uitgevoerd. Deze regeling is uniform voor alle betrokken
departementen en verantwoording vindt jaarlijks plaats via de
jaarrekening van de betrokken provincie of gemeenten. De projecten
worden ook opgenomen in het MIRT. Gemeentelijke projecten (bijvoorbeeld
de Herstructurering Noordelijke IJ-oevers Amsterdam) worden door
gemeenten gerealiseerd. 

Externe Veiligheid

In het kabinetsstandpunt over het rapport van de commissie Brinkman is
afgesproken dat deze regeling met ingang van 2011 naar het
provinciefonds gaat. In dit bestuursakkoord bevestigt het rijk deze
afspraak. Met behulp van de € 20 mln. per jaar die overgeheveld wordt
naar het provinciefonds maken de provincies na overleg met de VNG
prestatieafspraken met gemeenten over de professionalisering en de
versterking van de externe veiligheidstaken en het oppakken van
nieuwe taken zoals is vastgelegd in relevante externe
veiligheidsbesluiten (Besluit externe veiligheid inrichtingen,
Registratiebesluit externe veiligheid en het in voorbereiding zijnde
Besluit transportroutes externe veiligheid en Besluit
externe veiligheid buisleidingen). Hiervoor stellen de provincies
capaciteit en of middelen beschikbaar aan gemeenten (uit genoemde €
20 mln.). In bestuurlijke overleggen bespreken het rijk, VNG
en IPO de gemaakte afspraken en de voortgang.

VenW

Brede doeluitkering voor integraal verkeer- en vervoerbeleid (BDU
verkeer en vervoer)

De BDU is bedoeld voor de (mede)financiering van onder andere het
provinciale verkeer- en vervoerbeleid, waaronder de exploitatie van het
regionale openbaar vervoer en voor de investeringen in infrastructuur,
verkeersveiligheid en mobiliteitsmanagement. Uitgangspunt van de BDU
verkeer en vervoer is het bevorderen van de integrale afweging van
maatregelen en de daarvoor in te zetten middelen op de meest geëigende
bestuurlijke niveaus. 

Provincies pakken hun rol op bij de uitwerking van het regionale
verkeer- en vervoerbeleid,  conform de uitgangspunten van de  Nota
Mobiliteit. Deze rol past goed bij de door de commissie Lodders bepleite
versterking van de provinciale regierol bij het regionale
ruimtelijk-economisch beleid. 

Als bij de evaluatie BDU in 2010 blijkt dat provincies – ook in hun
relatie tot de andere overheden – die rol succesvol oppakken en ook
overigens de evaluatie in die richting wijst, is dat reden om hun
financiële aandeel uit de BDU te decentraliseren naar het
provinciefonds. De evaluatie van de Wgr-plus en de BDU worden op elkaar
afgestemd. In dit kader wordt besloten over het BDU-budget van de
Wgr-plusregio’s.

In de Randstad wordt een dialoog gevoerd over een randstedelijke
openbaar vervoersautoriteit. Deze dialoog leidt uiterlijk in 2009 tot
een bestuurlijke conclusie, welke wordt betrokken bij de evaluatie van
zowel BDU als Wgr-plus. 

Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)

Bij de aanleg van projecten in het kader van het MIRT kan een
onderscheid gemaakt worden tussen de nationale allocatiefunctie van het
MIRT (tot en met de verkenningsfase) en de integrale regionale
planvorming van deze projecten (planstudie en realisatie), waarbij
inpassing een belangrijk onderwerp van discussie is. 

Het rijk is verantwoordelijk voor het aanwijzen en prioriteren van
knelpunten op het hoofdwegennet. Bij de planstudie en de realisatie
blijft de hoofdregel dat het rijk de opdrachtgever is voor de uitvoering
van projecten. Voor maatwerkprojecten met een ingewikkelde gebiedsopgave
bestaat de mogelijkheid dat rijk en provincies per project afspraken
maken over rijksdoelen en beschikbare rijksmiddelen. Afspraken over
risico horen daarbij. Vervolgens kan de provincie zelf zorg dragen voor
de realisatie en een goede regionale inpassing. Concrete voorbeelden van
deze aanpak zijn Ruimte voor de Rivier (bijvoorbeeld IJsseldelta) en de
gebiedsaanpak rond de A7 Rondweg Sneek en de A59 bij Rosmalen. Rijk en
provincie streven ernaar om ook in de toekomst deze werkwijze voort te
zetten op basis van de leerervaringen van deze voorbeelden.

Langs de weg van de regionale netwerkaanpak maken rijk en provincie
afspraken, waarbij in regio’s in een vroege fase van de besluitvorming
afspraken worden gemaakt tussen rijk en alle decentrale partijen over
samenhangende infraprojecten in relatie tot ruimte, regionale mobiliteit
en economie, de wijze waarop die gefinancierd worden en de planning.
Daarmee kan uitvoering worden gegeven aan de aanbeveling van de
commissie Elverding. De afspraken zijn input voor het jaarlijkse MIRT
waarbij op nationaal niveau de allocatie plaatsvindt van de middelen
voor infrastructuur en ruimte (de R en I uit het MIRT). Op dit moment
wordt er gewerkt aan een nieuwe spelregelkader voor het MIRT waarin de I
en de R beter worden geïntegreerd. Het IPO zal hierbij ook worden
betrokken.

N-wegen, veren en vaarwegen

Op dit moment wordt er over de overdracht van de volgende wegen
onderhandeld met de provincies

De N69: Rijk en provincie Noord-Brabant zullen tijdens het
najaarsoverleg - MIRT 2008 concrete afspraken maken over de overdracht
van de N69.

De N273 (Napoleonsbaan): Rijk en provincie Limburg zullen tijdens het
najaarsoverleg - MIRT 2008 concrete afspraken maken over de aanpak en
het tijdstip van de overdracht van de N273.

Een verdere overdracht van niet-autosnelwegen van rijk naar provincies
is mogelijk.

In 2002 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat geschetst hoe om te
gaan met de aanbevelingen van ‘Brokx-nat’ (kamerstuk 28 600 XII nr.
17). Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen projecten die kansrijk
waren voor decentralisatie en niet-kansrijke projecten, waarbij de
eerste categorie binnen 3 tot 4 jaar gedecentraliseerd zou zijn. Rijk en
provincies spreken af om de onderhandelingen over de afkoop van
onderhoud van het Harinxmakanaal en het Winschoterdiep tijdens het
najaarsoverleg - MIRT 2008 af te ronden. 

Regionaal spoor

Het rijk en de provincies spreken af na te gaan hoe de samenwerking
tussen NS, Prorail en de provincies kan worden versterkt, zodat het
belang van het regionaal spoorvervoer in het totaal van het spoorsysteem
beter voor het voetlicht kan komen. Er wordt gezamenlijk verkend onder
welke condities de invloed van provincies op het beheer en onderhoud van
sporen in de regio kan worden vergroot in die gevallen waar de
provincies verantwoordelijk zijn voor de exploitatie van het vervoer
over die sporen. Daarbij wordt geadviseerd om de positie van het
regionaal spoorvervoer in de capaciteitsverdelingsregels zoals die nu
gelden bij schaarste op het spoor tegen het licht te houden. Het
resultaat van bovengenoemde activiteiten zal vertaald worden naar
richtinggevende uitspraken in de komende mobiliteitsvisie van de
bewindslieden van Verkeer en Waterstaat en de nadere uitwerking van de
lopende evaluatie van de spoorwetgeving. De provincies worden via het
Nationaal Mobiliteitsberaad betrokken bij de totstandkoming van de
mobiliteitsvisie. 

BZK , VenW, VROM en JenG

Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr-plus)

De provincies hebben een belangrijke rol bij het integraal en
ontwikkelingsgericht regionaal omgevingsbeleid (zie hoofdstuk visie). De
verantwoordelijkheid van de provincies voor het regionale
omgevingsbeleid wordt in dit bestuursakkoord verder versterkt. Deze
visie op de rol van de provincie is (mede) uitgangspunt bij de evaluatie
van de Wgr-plus die in 2009/2010 zal plaats vinden. Bij deze evaluatie
zal in dit perspectief worden bezien of en waar de Wgr-plus in stand
moet blijven. De opzet van evaluatie komt in overleg met betrokken
overheden tot stand.

EZ

Bedrijventerreinen

Het rijk onderschrijft de belangrijke rol van de provincie in de
planning en uitvoering van het beleid voor bedrijventerreinen. Rijk en
IPO geven hieraan geheel binnen de kaders van de Nota Ruimte vorm. In
2008 is in het samenwerkingsakkoord Mooi Nederland vastgelegd op welke
wijze tussen het rijk en de afzonderlijke provincies hierover afspraken
worden gemaakt. In deze samenwerkingsagenda is ook de afspraak gemaakt
om een taskforce bedrijventerreinen in te stellen (commissie Noordanus).


In een tussenrapportage heeft deze commissie aangegeven dat versterking
van de regionale uitvoeringsstrategie de kern van haar opgave is en dat
er daarbij een eindverantwoordelijkheid voor provincies is. Deze
vaststelling komt overeen met het advies van de commissie Lodders die
voorstelt om het beleid voor bedrijventerreinen aan de provincies te
decentraliseren. Mede op basis van het eindadvies van de commissie
Noordanus en op basis van de ervaringen met de Topperregeling zal de
uitwerking in oktober 2008 in overleg tussen rijk en provincies nader
worden vormgegeven. 

OCW

Regionale Historische Centra (RHC’s)

In de nota ‘Kunst van Leven’ wordt opgemerkt dat gezamenlijk verkend
zal worden op welke wijze decentralisatie van RHC’s mogelijk is.
RHC’s zijn fusies van rijksarchiefbewaarplaatsen in de provincie met
andere culturele instellingen. De voorwaarden waaronder de
decentralisatie vorm zal krijgen worden op dit moment door het
ministerie van OCW, in overleg met onder meer IPO en VNG, uitgewerkt.
Uiterlijk in 2009 zal hierover een richtinggevend besluit worden
genomen, hetgeen uiteindelijk uiterlijk in 2011 zal resulteren in een
wijziging van de Archiefwet. Over de financiële bijdrage van het rijk
moet nog onderhandeld worden, waarbij de voorwaarde gehanteerd wordt dat
de huidige financiële bijdrage van het rijk aan de RHC’s maatgevend
is.

Modernisering monumentenzorg

Momenteel loopt het project modernisering monumentenzorg dat begin 2009
moet leiden tot voorstellen aan de Tweede Kamer. De hoofdlijnen van de
koerswijziging, die in de monumentenzorg zijn vastgelegd in de nota
Kunst van Leven, betreffen:

van objectgericht naar omgevingsgericht. Om dit te bereiken zal er meer
samenhang moeten worden aangebracht tussen de monumentenzorg en de
ruimtelijke ordening. De verdeling van de verantwoordelijkheden tussen
rijk en decentrale overheden zullen opnieuw bezien worden; 

van conserverend naar ontwikkelend. Met het Belvedèrebeleid is de
aandacht voor het belang van cultuurhistorie in de besluitvorming over
ruimtelijke ontwikkeling versterkt.

Rijk en provincies trekken samen met andere partijen op in het project
modernisering monumentenzorg. In de tweede helft van 2008 zal
bestuurlijk overleg worden gevoerd. Bij de omslag van objectgericht naar
omgevingsgericht beleid, waarbij het doel is om de cultuurhistorie en de
ruimtelijke ordening beter op elkaar te laten aansluiten, wordt ook
nadrukkelijk gesproken over de ruimtelijke rol van de provincies op dit
gebied. 

Provinciale steunfunctie monumentenzorg en archeologie

Rijk en provincie hebben de intentie uitgesproken om de steunfunctie te
decentraliseren van het rijk naar de provincies. OCW wil voorwaarden
verbinden aan de decentralisatie van de rijksmiddelen voor de
steunpunten. Rijk en provincies onderzoeken nu samen onder welke
concrete voorwaarden de rijksbijdrage aan de steunpunten monumentenzorg
en archeologie kan worden gedecentraliseerd met ingang van 2009.

BZK

Friese Taal

Het rijk en de provincie Fryslân komen overeen om het advies van de
Gemengde commissie decentralisatievoorstellen provincies over te nemen
om rijkstaken op het terrein van de Friese taal zoveel mogelijk naar de
provincie Fryslân te decentraliseren. Een tijdelijke stuurgroep doet
binnen een half jaar na het afsluiten van het bestuursakkoord
voorstellen voor een samenhangende decentralisatie en coördinatie voor
taken die verband houden met de Friese taal. Deze stuurgroep zal bestaan
uit leden afkomstig van zowel de provincie Fryslân als het rijk.

3.2 Samenwerking en uitvoering

Het rijk en provincies maken voor een aantal organisaties of
beleidsterreinen afspraken over samenwerking en uitvoering. Het gaat
hierbij vooral om samenwerking die resulteert in een versterking van de
rol van de provincies in het ruimtelijk economisch domein.

LNV: Dienst landelijk gebied (DLG)

Rijk en provincies komen overeen dat op basis van de voorstellen van de
commissie Lodders uiterlijk in 2009 een pilot in Zuid-Nederland wordt
gestart. De pilot wordt vóór het einde van de ILG-periode in 2013
geëvalueerd. 

VenW: Rijkswaterstaat (RWS)

Het rijk en de provincies zullen actief inzetten op het intensiveren van
de samenwerking tussen Rijkswaterstaat en zijn provinciale equivalent.

EZ: Regie regionaal beleid

Het rijk heeft met Pieken in de Delta door een nationale aanpak een
belangrijke impuls gegeven aan het versterken van (provincie- en
landsgrensoverschrijdende) innovatieve regio"s. Dit innovatie- en
ondernemerschapsbeleid is vormgegeven door op nationaal niveau budgetten
toe te wijzen en kansrijke  innovatiegebieden te benoemen. Op regionaal
niveau wordt door tripartite samengestelde commissies geadviseerd over
de inhoud van de programma's en de rangschikking van te subsidiëren
projecten. 

Verbeteringen zijn mogelijk door de regelingen op (inter)nationaal
niveau (Eur. Kaderprogramma's, nationale innovatieve programma's, FES
middelen) en op regionaal niveau (EFRO en eigen provinciale regelingen)
beter te stroomlijnen. Het rijk en de provincies zullen gezamenlijk
bezien hoe voor de periode na 2010 wijzigingen van het instrumentarium
cq. de uitvoering ervan vorm kan worden gegeven. Hiertoe zal een
gezamenlijke werkgroep worden opgericht. De inzet van het rijk en de
provincies hierbij is dat als uitgangspunt geldt dat na 2010 de
rijksmiddelen, die op de regio zijn gericht en thans bekend staan als
Pieken in de Delta-middelen, decentraal worden verdeeld op basis van
nationale kaders. De provincies leggen daarover verantwoording af op
basis van prestatieafspraken.

OCW: Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM)

In het kader van het eerder genoemde project modernisering
monumentenzorg vindt een koerswijziging van objectgericht naar
omgevingsgericht plaats. Dit heeft ook invloed op de rol van de RACM. De
RACM heeft specifieke kennis en ervaring die ten dienste wordt gesteld
van behoud, (wettelijke) bescherming, onderhoud en onderzoek van
onroerend erfgoed. In het kader van het project onderzoeken rijk en
provincie of, en onder welke condities, de samenwerking tussen de
provincies en de RACM kan worden geïntensiveerd.

 

3.3	Fasering

In onderstaande tabel is per voorstel weergegeven wat bijzondere
momenten zijn zoals (tussentijdse) evaluaties, afloop van regelingen
etc.

Overzichtstabel decentralisatievoorstellen

Jaar	Regeling	Toelichting

2008	Natuurwetten	Aanpassing wet na evaluatie

	Nota Ruimte middelen bovenlokaal	Realisatie projectenregeling als
instrument naast het ILG

	MIRT 	Continuering praktijk pilots

	N-wegen en vaarwegen	In 2008 akkoord over overdracht voorgestelde
(vaar)wegen

	Regionaal Spoor	Opnemen in mobiliteitsvisie en evaluatie spoorwetgeving

	Bedrijventerreinen	Uitwerking adviesTaskforce Herstructurering
Bedrijventerreinen

	Friese taal	In te stellen stuurgroep rapporteert binnen half jaar na
bestuursakkoord

	Rijkswaterstaat	Samenwerking tussen rijk en provincies intensiveren

2009



	DLG	Uiterlijk in 2009 pilot starten in Zuid-Nederland

	Modernisering monumentenzorg	Uitgewerkte plannen naar TK

	Provinciale steunpunten monumenten en archeologie	Overeenstemming IPO
en OCW over voorwaarden decentralisatie

	Regie regionaal beleid	Gezamenlijk werkgroep rijk-provincies

	Jeugdzorg	Evaluatie

	RACM	Zie modernisering monumentenzorg

2010	Faunafonds	Realisatie van aanpassing relevante regelgeving om te
komen tot decentralisatie

	BLS	Decentralisatie van BLS of diens opvolger

	ISV	Verdere decentralisatie met afspraken op hoofdlijnen over door de
provincies te leveren prestaties

	ILG	Optimaliseren sturingsafspraken bij midterm review. Bezien
mogelijkheden of verdere decentralisatie kan worden overwogen.

	Bodemsanering	Decentralisatie via een decentralisatie-uitkering

	BDU verkeer en vervoer	Evaluatie 

	WGR+	Evaluatie in 2009/2010

2011	Externe veiligheid	Overheveling naar provinciefonds

	Regionale Historische Centra	Realiseren decentralisatie via wijziging
Archiefwet



 

3.4	Financiële afspraken 

Vervolg op het financieel akkoord 2008

De financiële basis van dit bestuursakkoord is gelegd in het financieel
akkoord dat in september 2007 gesloten is tussen het rijk en het IPO. Op
basis van dit akkoord is de commissie Lodders ingesteld die in haar
rapport ‘Ruimte, Regie en Rekenschap’ een pakket van
decentralisatievoorstellen heeft voorgesteld. Tevens heeft deze
commissie onderzocht of en in hoeverre met de geadviseerde
decentralisatievoorstellen invulling kan worden gegeven aan de nadere
financiële afspraken tussen het rijk en de provincies voor de periode
2009-2011. In het financieel akkoord 2008 hebben de provincies te kennen
gegeven bereid te zijn € 600 mln. in te zetten om voor dat bedrag een
besparing op de rijksbegroting in de jaren 2009- 2011 te realiseren. De
provincies zien hun bijdrage mede in het perspectief van realisatie van
rijksprojecten in de regio. Provincies zullen voor uitvoering van dit
akkoord hun belasting niet extra verhogen ten opzichte van wat in de
provinciale coalitieakkoorden is afgesproken. Deze financiële bijdrage
zal daarmee niet worden afgewenteld op de burger. 

Door de verdere invulling en naleving van de financiële afspraken in
dit bestuursakkoord ziet het kabinet af van het voornemen om de
vermogens van de provincies af te romen door uitname uit het
provinciefonds.

Verdeling over de provincies

Voor de bijdragen van de provincies wordt de onderstaande verdeling
gehanteerd. Voor de Randstadprovincies is deze gebaseerd op de brief van
de provincie Noord-Holland van 20 mei 2008 (kenmerk 2008-30214). De
overige provincies hebben hun onderlinge verdeling in het bestuurlijke
overleg van 27 mei aangereikt. 

Financiële verdeling over provincies 

€ mln.	per jaar 	2009-2011

Noord-Holland	35,0	105,0

Utrecht	23,0	69,0

Zuid-Holland	9,0	27,0

Flevoland	3,0	9,0

Totaal	70,0	210,0

	 	 

Drenthe	5,0	15,0

Fryslân	15,5	46,5

Gelderland	25,0	75,0

Groningen	9,5	28,5

Limburg	16,5	49,5

Noord-Brabant	26,5	79,5

Overijssel	20,0	60,0

Zeeland	12,0	36,0

	130,0	390,0

	 	 

Totaal generaal	200,0	600,0



Randstadprovincies 

De vier Randstadprovincies hechten sterk aan het programma Randstad
Urgent (UPR). Rijk en provincies zijn overeengekomen dat in de jaren
2009-2011 de provinciale bijdrage van € 210 mln. zal worden ingezet
bij projecten van Randstad Urgent, zodat dit tot verlichting van de
rijksbegroting met hetzelfde bedrag leidt. 

Verdeling van de financiële bijdrage over provincies per UPR- project

€ mln.	per jaar 	2009-2011

Noord-Holland



A6/A9	8,3	25,0

Natuurpilot IJmeer/Markermeer	8,3	25,0

Haarlemmermeer	18,3	55,0

	35,0	105,0





Utrecht



Hollandse Waterlinie	23,0	69,0

	23,0	69,0





Zuid-Holland



Flessenhals A12, gedeelte Den Haag- Gouda	9,0	27,0

	9,0	27,0





Flevoland



OV SAAL	3,0	9,0 

	3,0	9,0





Totaal	70,0	210,0



De provincie Noord-Holland levert een bijdrage van € 105 miljoen voor
de jaren 2009-2011. Voor € 25 mln. wordt deze bijdrage geleverd aan
het project A6-A9 en voor eenzelfde bedrag aan het project Natuurpilot
IJmeer/Markermeer. Indien er gedurende de looptijd van dit
bestuursakkoord door het rijk een bijdrage wordt vastgesteld uit het
Nota Ruimte budget voor het project Haarlemmermeer, zal de provincie
Noord-Holland deze bijdrage voor een bedrag van € 55 mln. overnemen.
Indien dit niet het geval is, zal in overleg met de provincie
Noord-Holland een ander project worden gevonden waar Noord-Holland haar
bijdrage aan koppelt, zodat dit tot verlichting van de rijksbegroting in
2009-2011 met hetzelfde bedrag leidt.

De provincie Utrecht levert een bijdrage van € 69 mln. voor de jaren
2009-2011. Indien er gedurende de looptijd van dit bestuursakkoord door
het Rijk een bijdrage wordt vastgesteld uit het Nota Ruimte budget voor
het project Hollandse Waterlinie, zal de provincie Utrecht deze bijdrage
overnemen. Indien dit niet het geval is of voor zover via deze bijdrage
niet de volledige € 69 mln. kan worden gerealiseerd, zal in overleg
met de provincie Utrecht een ander project worden gevonden waar de
provincie Utrecht haar bijdrage aan koppelt, zodat dit tot verlichting
van de rijksbegroting in 2009-2011 met hetzelfde bedrag leidt. 

Het kabinet zal zich inspannen om te bevorderen dat de besluitvorming
over de betreffende projecten Haarlemmermeer en Hollandse Waterlinie van
de provincies Noord-Holland en Utrecht bij voorrang zal worden afgerond.

De provinciale bijdrage van de Randstadprovincies aan projecten van de
Randstad Urgent worden gelijkelijk verdeeld over jaren 2009-2011. Indien
dit kasritme afwijkt van het geraamde kasritme van de betreffende
projecten op de rijksbegroting, zal het Rijk dit binnen de periode
2009-2011 boekhoudkundig accommoderen. 

De volledige projectverantwoordelijkheid, de zeggenschap over
uitvoering, de planning en regie over de betreffende de MIRT-projecten
blijven bij het ministerie van VenW. Scope, risicoverdeling en de
prioriteit van deze projecten blijven ongewijzigd. Er wordt niet
(opnieuw) onderhandeld over de uitvoering(smodaliteiten).

.

De bijdragen aan het ILG hebben geen wijzigingen tot gevolg voor de
vastgelegde constructie in de Wet inrichting landelijk gebied (WILG) en
de ILG-bestuursovereenkomsten voor de periode 2007-2013, zodat
vastgelegde verantwoordelijkheden en bevoegdheden niet wijzigen en
tevens het budgettaire kader van het investeringsbudget landelijk gebied
(ILG) via de LNV-begroting onaangetast blijft. 

Facturering 

De per provincie afgesproken bedragen worden jaarlijks op uiterlijk 1
juli van het betreffende jaar voldaan. Voor nadere betalingsinformatie
wordt nog een aparte brief gestuurd. 

Financiële aspecten decentralisatie agenda

De financieel technische aspecten van de navolgende
decentralisatievoorstellen behoeven nadere uitwerking. Wanneer er bij
decentralisatie sprake is van compensabele BTW worden bij
decentralisatie de bestaande rijksbudgetten met deze compensabele BTW
verlaagd ten gunste van het BTW-compensatiefonds. Provincies krijgen op
deze wijze na declaratie van BTW vervolgens alle middelen beschikbaar
voor de uitvoering van de gedecentraliseerde regeling. 

 Dit wordt gerealiseerd door het ‘uitbouwen’ van de provinciemonitor
waaraan de gezamenlijke provincies vanaf 2005 werken:
‘watdoetjeprovincie.nl”.

 PAGE   21 

 PAGE   22