Bestuursakkoord rijk - provincies
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2009
Bijlage
Nummer: 2008D20166, datum: 2008-12-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Rapporten Commissies Lodders en d'Hondt (2008D18636)
Preview document (🔗 origineel)
Bestuursakkoord rijk – provincies 2008 - 2011 4 juni 2008 PREAMBULE Rijk en provincies hebben samen met de gemeenten de ambitie zich als één overheid op te stellen, een overheid die de burger centraal stelt in al haar beleid en optreden. Een overheid die niet betuttelt en ruimte biedt aan mensen, bedrijven en organisaties. De samenleving is gebaat bij een overheidsstelsel waarbinnen verantwoordelijkheden en taken goed zijn belegd en waarbij doelen en resultaten zo duidelijk mogelijk zijn geformuleerd. In dit Bestuursakkoord maken rijk en provincies afspraken over de bijdrage van de provincies aan de oplossing van maatschappelijke vraagstukken. Het akkoord is een rechtstreeks gevolg van het coalitieakkoord waarin het volgende is opgenomen: ‘Decentralisatie van taken en bevoegdheden naar en zelfstandigheid van provincies en gemeenten wordt met kracht bevorderd, uit te werken in twee bestuursakkoorden, waarin afspraken worden gemaakt over de bijdragen van provincies resp. gemeenten aan de oplossing van maatschappelijke vraagstukken.’ In 2007 zijn er afspraken gemaakt voor 2008 en is de Gemengde Commissie Decentralisatievoorstellen Provincies onder voorzitterschap van mevrouw Lodders-Elfferich (commissie Lodders) ingesteld om voorstellen te doen voor een decentralisatieagenda. De commissie Lodders heeft een visie en perspectief voor rijk en provincies geformuleerd waarbij rijk en provincies vanuit een wederzijds vertrouwen elkaar de ruimte geven maatschappelijke resultaten te boeken die worden verwacht en die zijn afgesproken. Rijk en provincies zijn geen gescheiden werelden maar vormen samen met gemeenten en waterschappen één overheid die effectief, efficiënt en democratisch gelegitimeerd doet wat de samenleving nodig heeft. Rijk en provincies maken in dit bestuursakkoord mede op basis van het advies van de commissie Lodders afspraken over: bestuurlijke en financiële verhoudingen; investeringen van de provincies in de realisatie van rijksdoelen; decentralisatie van taken en overheveling van financiële middelen; deregulering en vermindering van administratieve lasten. Doel van deze afspraken is een zodanige toerusting van provincies dat zij hun specifieke rol als middenbestuur optimaal kunnen vervullen en tegelijkertijd maximaal bijdragen aan de nationale beleidsdoelstellingen van het kabinet. Niet alles wat in de verhouding tussen rijk en provincies aan de orde is, wordt in dit bestuursakkoord opgenomen. Eerder gemaakte afspraken tussen rijk en provincies worden niet in dit bestuursakkoord herhaald, maar blijven uiteraard – tenzij anders vermeld - onverminderd van kracht. Den Haag, 4 juni 2008, DE MINISTER VAN BINNENLANDSE DE VOORZITTER VAN HET ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, INTERPROVINCIAAL OVERLEG, Mevrouw dr. G. ter Horst J. Franssen DE MINISTER VAN FINANCIËN, drs. W. Bos DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, Drs. A. Th. B. Bijleveld-Schouten HOOFDSTUK 1 VISIE OP DE PROVINCIE Voor een goed functionerende overheid is vertrouwen de basis. Het gaat hierbij zowel om vertrouwen tussen overheden als van de burger in de overheid. Een goede verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk, provincies en gemeenten is daarbij een onmisbare voorwaarde. Daarnaast is het vermijden van onnodige en ongewenste bestuurlijke drukte, het terugdringen van regulering en bureaucratie, gelijkwaardigheid en partnerschap, en optimaliseren van de bestuurlijke slagkracht van provincies van belang. Rijk en provincies maken daarvoor in dit hoofdstuk afspraken over de rol en taken van de provincies. 1.1 De rol en taken van provincies De provincies vormen samen met rijk en gemeenten de decentrale eenheidsstaat. Er is geen hiërarchie tussen de bestuurslagen, ze zijn gelijkwaardig. Nederland kent wel een hiërarchie van regels. De provincies hebben een open huishouding: zij behartigen taken op eigen initiatief, naast de taken die zij in medebewind uitoefenen. Als autonoom bestuur heeft de provincie een eigen belastinggebied. De provincies hebben op dit moment belangrijke taken op het gebied van ruimtelijke ordening, wonen, milieu, landelijk gebied, water, verkeer en vervoer, regionale economie, jeugdzorg en cultuur. Gelet op hun samenhangende taken op deze terreinen hebben de provincies het gebiedsgerichte werken geïntroduceerd, waarbij sectoraal beleid is vervangen door integraal en ontwikkelingsgericht regionaal omgevingsbeleid. Provincies investeren daarnaast aanzienlijk met eigen middelen in de provinciale culturele infrastructuur en hebben een taak bij de aanwezigheid en regionale spreiding van culturele voorzieningen. De commissie Lodders adviseert de provincies zich vooral te concentreren op het ruimtelijk economisch domein en cultuur. Het rijk en de provincies onderschrijven deze conclusies. De in hoofdstuk 3 opgenomen decentralisatievoorstellen hebben tot doel het profiel van de provincies te versterken op het terrein van het regionale omgevingsbeleid. De verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid maken de provincies waar door middel van gebiedsregie: zij schetsen het perspectief voor de gewenste ruimtelijk-economische ontwikkelingen en zorgen ervoor dat deze daadwerkelijk plaatsvinden. Voor deze regionale gebiedsregie is een stevig bondgenootschap met de gemeenten van belang. In veel gevallen zullen andere partijen (zoals gemeenten) de nadere invulling en uitvoering van het beleid voor hun rekening nemen. De commissie Lodders stelt dat zij op het gebied van zorg en welzijn primair een rol ziet voor de gemeenten en niet voor de provincies. Decentraal wat kan dus. De taak van de provincies op sociaal gebied concentreert zich op periodiek signaleren en agenderen van vraagstukken en tekortkomingen. De uitvoering van taken op dit terrein geschiedt primair door gemeenten. Alleen in overleg met gemeenten en ingebed in een integrale aanpak van vraagstukken ligt hier een taak voor provincies, vooral vanuit de rol van gebiedsregisseur bij het aanbrengen van samenhang en het leggen van verbindingen tussen de fysieke en de sociaal-culturele infrastructuur (tussen omgevings – en sociale kwaliteiten). Provincies stellen ook dan géén nieuwe beleidsvoorwaarden, en zij richten hun bijdrage bestuurlijk, ambtelijk en administratief zo efficiënt mogelijk in. Rijk en provincies sluiten zich aan bij de conclusie van de commissie Lodders dat de Wet op de jeugdzorg in brede zin wordt geëvalueerd aan het einde van de kabinetsperiode. Hierop wordt op dit moment niet vooruitgelopen. Regionale visie met bijpassende beleidsagenda Provincies vormen de bestuurslaag die in dialoog met gemeenten, waterschappen, organisaties en bedrijfsleven op het niveau van de regio de gewenste lange termijn ontwikkeling stimuleert en de bijpassende beleidsagenda formuleert en richting geeft aan de uitvoering waar het gaat om: duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, waaronder waterbeheer; milieu, energie en klimaat; vitaal platteland; regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer; regionale economie; culturele infrastructuur en monumentenzorg; bovenregionale en internationale samenwerking; kwaliteit van het openbaar bestuur. Fors investeren in kerntaken De provincies zetten hun middelen in geld, bestuurs- en menskracht in belangrijke mate in voor gebiedsontwikkeling, infrastructurele projecten, economie, openbaar vervoer, vitaal platteland, natuur, landschap, milieu en waterbeheer. Ook besteden provincies extra geld aan de ondersteuning van de jeugdzorg. Dat is ook te zien als naar de provinciale meerjarenbegrotingen wordt gekeken waarin plannen vervat zijn voor investeringen van vele miljarden euro’s. In belangrijke mate hangen deze investeringsprogramma’s samen met rijksdoelen en met in het verleden gemaakte afspraken met het rijk, zoals op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling, economische structuurversterking, cofinanciering Europese programma’s, Investeringsbudget Landelijk Gebied, verkeersveiligheid, openbaar vervoer en infrastructuur. Deze provinciale investeringen sluiten nauw aan bij het beleid van het kabinet, in het bijzonder bij die uit de pijlers 2 en 3 van het coalitieakkoord. In de voorgaande kabinetsperiode hebben provincies een grotere verantwoordelijkheid gekregen op de genoemde kerntaken. Het rijk heeft er vertrouwen in dat deze taken in goede handen zijn bij de provincies. Rijk en provincies zijn zich er van bewust dat provincies zich de komende jaren moeten bewijzen op deze gebieden en aan de samenleving laten zien dat zij hun verantwoordelijkheden waarmaken. Verminderen van bestuurlijke drukte Bestuurlijke drukte ondermijnt de slagkracht van de overheid en daarmee het maatschappelijk resultaat dat burgers van de overheid verwachten. Het rijk en de provincies dragen actief bij aan het verminderen van bestuurlijke drukte door zich actief op te stellen in het versnellen van bestuurlijke processen die moeizaam verlopen en door te stoppen met bestuurlijke overleggen waarin onvoldoende resultaat wordt geboekt. Provincies zijn bereid taken van het rijk over te nemen of aan gemeenten over te dragen wanneer dat leidt tot minder bestuurlijke drukte, deregulering en enkelvoudig toezicht. Provincies zullen zich als gebiedsregisseur nog verder ontwikkelen en van elkaar leren. HOOFDSTUK 2 WERKEN AAN VERTROUWEN EN EEN HELDERE VERANTWOORDELIJKHEIDSVERDELING TUSSEN OVERHEDEN 2.1 Bestuurlijke verhoudingen 2.1.1 Provinciale bestuurskracht Provincies zijn te allen tijde aanspreekbaar op de resultaten van de beleidsthema’s waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Als volwaardige, democratisch gelegitimeerde bestuurslaag geldt hiervoor op de eerste plaats een horizontale verantwoording. Verantwoording wordt aan Provinciale Staten en samenleving afgelegd door de resultaten te tonen. Bestuurskracht bestaat onder andere uit het vermogen om maatschappelijke resultaten te realiseren. In aansluiting op de commissie Lodders is de keuze gemaakt voor een eenduidige rol- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen de drie overheidslagen en een nieuwe manier van werken voor de provincies. Dit komt de bestuurskracht ten goede. De commissie adviseert provincies zichzelf nog nadrukkelijker als lerende organisaties te zien. Benchmarks en bestuurskrachtmetingen zijn de instrumenten bij uitstek om dit vorm te geven. Het ministerie van BZK is bereid om de provincies hierbij te ondersteunen. Provincies spreken daarom in navolging van de commissie Lodders af om transparant te zijn over prestaties en effecten door: onder regie van het IPO in de periode 2008-2011 onderling vergelijkbare analyses, benchmarks en visitaties uit te voeren die een scherp beeld geven van de bestuurlijke en maatschappelijke resultaten van provincies; een generieke provinciale benchmark te ontwikkelen, aansluitend op reeds ontwikkelde initiatieven die hiervoor ondersteunende informatie leveren. 2.1.2 Partnerschap rijk en provincies Rijk en provincies hebben beiden een eigen beleidsagenda en een open financiële huishouding. Voor het bereiken van gewenste maatschappelijke resultaten is het van belang dat rijk en provincies waar mogelijk en zinvol, in dezelfde richting werken en daarover regelmatig afspraken maken. Waar het rijk de nationale kaders stelt op het terrein van ruimtelijke ordening en milieu, landelijk gebied en natuur, water, mobiliteit en bereikbaarheid, economie en cultuur, zijn het de provincies die op het provinciale niveau de gewenste lange termijn ontwikkeling vormgeven en de beleidsagenda formuleren. Zij doen dat met in achtneming van de nationale beleidskaders en volop inspelend op de regionale mogelijkheden en beperkingen. Provincies richten zich op die zaken die op het niveau van de regio moeten worden opgepakt, waarbij zij bij uitstek op het niveau werken waar onderwerpen nuttig en dynamisch met elkaar verbonden kunnen worden (gebiedsgerichte integraliteit). Het rijk maakt daarnaast op beleidsterreinen afspraken op hoofdlijnen met provincies. Het rijk zal de provincies ook aanspreken op resultaten. Als de geformuleerde doelen in afspraken niet worden gehaald dan heeft dat consequenties. Het desbetreffende departement zal in die gevallen bestuurlijk overleg voeren met de betrokken provincie(s). In het uiterste geval kunnen, indien afspraken niet worden nagekomen, financiële middelen worden teruggevorderd. Rijk en provincies spreken daarnaast af dat: eenmaal per jaar zal een strategische conferentie worden gehouden tussen kabinet en het IPO, namens de gezamenlijke provincies, over de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen, de nationale en provinciale beleidsdoelen en vooral ook over de te bereiken maatschappelijke resultaten. De resultaten van de hiervoor genoemde zelfanalyses en visitaties maken onderdeel uit van de conferentie. Rijk en provincies in 2011 gezamenlijk een evaluatie opstellen van dit bestuursakkoord en de resultaten daarvan bespreken met de Tweede Kamer en Provinciale Staten. Goede interbestuurlijke verhoudingen zijn gebaseerd op wederzijds vertrouwen. Als het rijk taken bij gemeenten of provincies neerlegt, veronderstelt dat vertrouwen in de uitvoering door de decentrale overheden. Het rijk zal dus terughoudend zijn in het gebruik van verantwoording en toezicht. Hierbij hoort ook een positief oordeel vooraf van het rijk of provincies voldoende deskundigheid in huis hebben om hun taken te vervullen. Interbestuurlijke invloeduitoefening zal primair aan de voorkant plaatsvinden door prestatieafspraken op hoofdlijnen, algemeen verbindende voorschriften en het stellen van algemene kaders. Daarna zal het rijk loslaten. Indien een provincie in gebreke blijft kan het rijk ingrijpen via het generieke instrumentarium uit de Provinciewet. 2.1.3 Partnerschap provincies en gemeenten Bestuurskracht gemeenten De opgaven van provincies en van gemeenten liggen veelal in elkaars verlengde. Dit samenspel tussen provinciaal en lokaal bestuur is gebaat bij bestuurskrachtige gemeenten. Het rijk en provincies zullen daarom trajecten bij gemeenten die gericht zijn op het vergroten van de bestuurskracht faciliteren. Zo vraagt een decentralisatie-impuls van gemeenten dat zij zicht hebben op hun bestuurskracht. Met verschillende instrumenten zoals bestuurskrachtonderzoeken kan de bestuurskracht van gemeenten inzichtelijk worden gemaakt. Provincies zullen de inzet van dergelijke instrumenten waar nodig bevorderen en coördineren. Soms is gemeentelijke herindeling een oplossing voor te geringe lokale bestuurskracht. In de huidige praktijk bereiden gemeenten en provincies deze herindelingen voor, met inachtneming van draagvlak bij de betreffende gemeenten en toegesneden op de lokale situatie. Finale besluitvorming over gemeentelijke herindeling ligt bij het parlement maar door de huidige procedure komt het parlement pas aan het einde van het proces in beeld. Daarom zullen rijk, gemeenten en provincies na afloop van de werkzaamheden van de Taakgroep Gemeenten een nieuw beleidskader formuleren dat ter behandeling aan de Tweede Kamer wordt voorgelegd. In het beleidskader wordt de faciliterende rol en positie van provincie en rijk in herindelingsprocessen nader omschreven. Tot slot kan onzekerheid over de financiële positie van nieuwe gemeenten een belangrijke reden zijn waarom gemeenten de stap naar schaalvergroting niet maken. Rijk, provincies en gemeenten zullen onderzoeken hoe gemeenten kunnen worden geholpen om de stap te maken naar herindeling of naar vergaande samenwerking. 2.1.4 Interbestuurlijk toezicht Goede interbestuurlijke verhoudingen zijn gebaseerd op wederzijds vertrouwen. Als het rijk gemeenten of provincies in medebewind roept, veronderstelt dat vertrouwen in de uitvoering door de decentrale overheden en moet het rijk terughoudend zijn in het gebruik van verantwoording en toezicht. Verticaal toezicht moet zoveel mogelijk plaats maken voor horizontale verantwoording en kwaliteitsborging. Hiermee wordt aangesloten bij de dualisering van provincies en gemeenten. Interbestuurlijke invloeduitoefening vindt primair aan de voorkant plaats door algemeen verbindende voorschriften en het stellen van algemene kaders. In het kabinetstandpunt over het rapport van de commissie Doorlichting Interbestuurlijke Toezichtarrangementen is aangegeven dat het interbestuurlijk toezicht wordt versoberd en het specifieke interbestuurlijk toezicht in vergaande mate wordt verminderd. Het toezicht op gemeenten komt in beginsel bij de provincies te liggen die daarbij gebruik maken van het generieke instrumentarium. Van dit nabijheidprincipe wordt alleen afgeweken indien provincies geen taak en expertise hebben op het desbetreffende terrein. Het kabinet zal ook bij nieuwe wetgeving een zorgvuldige afweging maken of het toezicht het beste door de meest nabije bestuurslaag kan worden uitgevoerd. Voor zover interbestuurlijk toezicht nodig is, wordt in principe volstaan met het generieke toezichtinstrumentarium dat wordt gerevitaliseerd en op onderdelen wordt herijkt. Dit laat onverlet dat dit generieke instrumentarium niet in alle gevallen geschikt zal kunnen blijken. In de plaats treding voor alle handelingen is bijvoorbeeld minder geschikt als het gaat om een bepaalde handelwijze na te laten. Daar waar er gegronde redenen zijn zullen meer gerichte instrumenten dan ook nodig kunnen blijken en gehandhaafd blijven, hetgeen niet betekent dat er in het algemeen een derde categorie blijft bestaan. Uitgangspunt blijft het generieke instrumentarium. Op basis van de nog door te lichten wet- en regelgeving zal het kabinet bezien of het generieke instrumentarium verder moet worden herijkt of dat gerichte instrumenten nodig blijken. Voor het gebruik van het generieke instrumentarium zullen rijk respectievelijk provincies sectorspecifieke beleidskaders en bijbehorende informatiearrangementen ontwikkelen. Eenmalige gegevensverstrekking aan rijk en provincies staat hierbij voorop en ook zal de te verstrekken informatie moeten voldoen aan de eisen van selectiviteit en proportionaliteit. De primaire verantwoordelijkheid voor het toezicht ligt bij de provincie. De rol van de provincies ten aanzien van het interbestuurlijk toezicht wordt in het kabinetsstandpunt Oosting versterkt, vooral op het terrein van de taakverwaarlozing. Dit neemt niet weg dat in zeer uitzonderlijke gevallen het noodzakelijk kan zijn dat, als de provincie besluit niet in te grijpen bij taakverwaarlozing, en de vakminister van oordeel is dat dit uit oogpunt van algemeen belang toch gewenst is, de bevoegdheid tot het overnemen van de taak over gaat op de vakminister. In een bestuurlijk overleg tussen de minister van VROM, BZK, IPO en VNG worden uiterlijk in december 2008 afspraken gemaakt over de borging van de kwaliteit van de uitvoering van de VROM-regelgeving (zoals vergunningverlening, planologische besluiten, toezicht/rechtshandhaving). Hierin is de overdracht van het interbestuurlijk toezicht inbegrepen. De voorstellen tot aanpassing van de VROM-wetgeving zijn uiterlijk 1 januari 2010 bij de Tweede Kamer. De minister van BZK voert aan rijkszijde de regie over de implementatie van het kabinetsstandpunt. Iedere drie maanden wordt de voortgang in een bestuurlijk overleg tussen BZK, IPO en VNG besproken. 2.1.5 Bestuurlijke verhoudingen Europa – rijk - provincie Het is de ambitie van rijk, gemeenten en provincies om een effectiever Europees bestuur op basis van subsidiariteit te bewerkstelligen. Feitelijk komen subsidiariteit en decentralisatie op hetzelfde neer: bestuur en beleid zo dicht mogelijk bij de burger. De overheden werken samen om deze ambitie te realiseren. Op verschillende terreinen heeft het rijk al acties in gang gezet en toezeggingen gedaan door middel van de beleidsvisie Binnenlandse bestuurskracht in Europa, die de minister van BZK op 18 september 2007 naar de Tweede Kamer heeft gezonden. Een toenemend deel van de verantwoordelijkheid voor uitvoering en naleving van Europese regels ligt in handen van gemeenten en provincies. Bovendien worden publieke voorzieningen op lokaal en provinciaal niveau door Europese marktregels geraakt. Provincies en gemeenten zijn er zelf verantwoordelijk voor dat zij Europa-proof zijn. Hier ligt echter ook een wezenlijk belang en een taak voor het rijk, omdat het rijk wordt aangesproken door de EU in geval van niet-naleving van Europees recht door provincies. Provincies en gemeenten kunnen er op hun beurt hinder van ondervinden als EU-regels niet tijdig door het rijk in Nederlandse regelgeving worden geïmplementeerd. In de nieuwe wet ter bevordering van de naleving van Europese regels door medeoverheden zal evenwicht tussen deze beide belangen worden gecreëerd. Daarnaast is het van belang dat het rijk structureel een bijdrage levert aan het in standhouden van voorwaarden voor het Europa-proof zijn van provincies en gemeenten. Het gaat dan vooral om de tijdige en volledige beschikbaarstelling van voor provincies en gemeenten relevante EU-informatie en aan het verder structureel en langjarig uitbouwen van een gezamenlijk faciliterend arrangement zoals het Kenniscentrum Europees recht en beleid voor decentrale overheden. In aanvulling op het bovenstaande maken kabinet en provincies de volgende afspraken over de verhoudingen bij Europese wet- en regelgeving: rijk en provincies werken aan verdere uitwerking en invulling van afspraken over het betrekken van decentrale overheden bij de Nederlandse besluitvorming in de Europese Unie en goede impactanalyses van de gevolgen voor decentrale overheden van Europese regelgeving in een vroegtijdig stadium van Europese beleidsvoorstellen. Dit wordt uiterlijk eind 2008 in een actieplan vastgelegd; het rijk zal artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet toepassen op nieuw Europees beleid om met de gemeenten en provincies te bezien of er sprake is van financiële consequenties en op welke wijze die (kunnen) worden gedekt; twee keer per jaar wordt de voortgang van de afspraken uit deze paragraaf alsmede andere Europese ontwikkelingen geagendeerd in een bestuurlijk overleg met de staatssecretaris van Europese Zaken en de minister van BZK. Het IPO wordt betrokken bij de verdere discussie en standpuntbepaling over de verenigbaarheid van publieke dienstverlening en interne marktregels. Deze afspraken komen overeen met de afspraken tussen het kabinet en de gemeenten in het Bestuursakkoord Samen aan de slag. Ook werken het rijk en de provincies die grenzen aan Duitsland en/of België nauw met elkaar samen in het kader van het traject grensoverschrijdende samenwerking decentrale overheden. Hierover hebben de minister van BZK, de staatssecretaris voor Europese Zaken en bestuurders van de grensprovincies en van verschillende gemeenten in de grensgebieden op 24 januari 2008 de gezamenlijke Intentieverklaring Grensoverschrijdende Samenwerking Decentrale Overheden ondertekend. 2.2 Financiële verhoudingen Overleg Financiële verhouding Het Bestuurlijk Overleg Financiële verhouding met het IPO en de VNG zal twee keer per jaar plaatsvinden, rond het verschijnen van voorjaarsnota en miljoenennota. De agenda wordt ambtelijk voorbereid. Iedere partij is gerechtigd om agendapunten in te brengen (open agenda). De deelnemers aan het overleg zijn de fondsbeheerders, de VNG en het IPO. Indien noodzakelijk en gewenst kunnen ook andere vakministers of staatssecretarissen aanwezig zijn. Het kabinet zal artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet onverkort toepassen en naleven. De vakministers zijn primair verantwoordelijk voor het aangeven van de kosten en bekostigingswijze van taakwijzigingen van provincies. Daartoe treden zij tijdig in overleg met de fondsbeheerders en - conform de Code interbestuurlijke verhoudingen – met het IPO. Belastinggebied In het kader van de invoering van de kilometerprijs voor personenauto´s – een bestemmingsheffing – is het kabinet voornemens de MRB in de periode 2012-2016 geleidelijk af te schaffen. Kabinet en IPO voeren gezamenlijk nader onderzoek uit naar de mogelijkheden voor een provinciale belasting, die nauw aansluit bij het provinciale takenpakket. Dit onderzoek zal uiterlijk in 2010 zijn afgerond. Op basis van dit onderzoek zal na gezamenlijk overleg tussen rijk en provincies een besluit worden genomen. Uitgangspunt van het gezamenlijke onderzoek is dat de provincies een eigen belastinggebied behouden. Tevens wordt er - zoals door het rijk aangekondigd in het bestuurlijk overleg Financiële verhoudingen van 9 april 2008 - door de Raad voor Financiële Verhoudingen in opdracht van de fondsbeheerders en het IPO in 2008 een onderzoek gedaan naar de financiële verhouding in den brede. Vermindering aantal specifieke uitkeringen en Single Information en Single Audit Het kabinet streeft naar sturen op hoofdlijnen en naar een vermindering van minimaal 25% van de administratieve lasten van medeoverheden. Het verminderen van het aantal specifieke uitkeringen en de invoering van Single Information en Single Audit (SiSa) voor specifieke uitkeringen maakt onderdeel uit van deze rijksdoelstellingen. Het kabinet en het IPO komen overeen om het beleid rond SiSa met kracht voort te zetten. Met ingang van verantwoordingsjaar 2007 is Sisa van toepassing, op nagenoeg alle specifieke uitkeringen. Voor het ILG geldt dat tijdens de midterm review in 2010 wordt bezien op welke wijze SiSa wordt ingevoerd. SiSa geldt niet alleen voor de verantwoordingssystematiek tussen rijk en provincies, maar ook tussen provincies en gemeenten en gemeenschappelijke regelingen. Rijk, IPO en VNG zullen samen invulling geven aan de uitwerking van SiSa voor specifieke uitkeringen tussen medeoverheden en voor autonome middelen tussen provincies en gemeenten. Het rijk stelt faciliteiten beschikbaar, zodat SiSa tussen overheden (rijk - provincies - gemeenten - gemeenschappelijke regelingen) zo efficiënt mogelijk kan verlopen. In het belang van de voortgang van dit traject vindt halfjaarlijks overleg plaats tussen het rijk en de provincies. 2.3 Kwaliteit van de dienstverlening 2.3.1 De dienstbare overheid Het gezamenlijk streven van rijk en provincies is om met de veranderde taakverdeling de dienstbaarheid van de overheid aan de samenleving verder te vergroten. Geen plaatsvervangende bureaucratie laten ontstaan, maar verder gaan met vermindering van regeldruk en administratieve lasten, verbeteren van de toegankelijkheid onder andere via elektronische dienstverlening en verbetering van de kwaliteit van de overheid. Provincies maken in lijn met het Kabinetsbeleid zoals geformuleerd in het actieplan Nederland Open in Verbinding, als onderdeel van hun ICT strategie, gebruik van open standaarden en bij voorkeur ook van open source software. 2.3.2 Vermindering regeldruk en administratieve lasten Het rijk en de provincies nemen diverse concrete maatregelen om in 2011 de regeldruk met 25% ten opzichte van de situatie 2007 te verminderen waarbij ook de belangrijkste knelpunten voor burgers en bedrijven worden aangepakt zoals opgenomen in het beleidsprogramma van het kabinet. Op beide overheidsniveaus zijn daartoe programma’s ontwikkeld en ten dele in uitvoering. Rijk en provincies hanteren daarbij wederkerigheid als principe: provincies ondersteunen de wijze waarop het rijk haar regeldruk vermindert, het rijk paart in lijn met de commissie Oosting de overdracht van taken en middelen naar provincies aan algemene in plaats van specifieke of additionele toezichtsregels. De provincies verminderen bij hun autonome beleidsinitiatieven hun toezichtsarrangementen naar gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties, burgers en bedrijfsleven. Het rijk blijft op afstand met het stellen van eigen specifieke toezichtseisen. Voorbeelden van dergelijke afspraken zijn: Het voor eind 2008 vereenvoudigen van provinciale vergunningstelsels met behulp van het Toetsingskader Vergunningen Het verminderen van het aantal specifieke uitkeringen en de toepassing van het SiSa-beginsel op alle specifieke uitkeringen, ook in relatie tot gemeenten; In 2008 ontwikkelen de provincies een gezamenlijke benchmark voor de regeldruk en administratieve lasten en benutten deze om verbeteringen door te voeren; Met VROM wordt onderzocht op welke wijze de interbestuurlijke lasten (regel- en lastendruk voor medeoverheden) kunnen worden beperkt. De provincie Zuid-Holland kan hierbij als pilotprovincie fungeren. Met BZK wordt onderzocht op welke wijze de interbestuurlijke lasten kunnen worden beperkt. De provincie Zuid-Holland kan hierbij als pilotprovincie fungeren. De provincies lichten voor eind 2009 hun subsidieverordeningen door op mogelijkheden om aanvraag- en verantwoordingslasten te verminderen. LNV, BZK en IPO zetten een lobby op naar de Europese Commissie gericht op vereenvoudiging van Europese regelgeving waaraan provincies uitvoering dienen te geven. 2.3.3 Een kwalitatief sterke overheid Partijen bij dit bestuursakkoord concluderen dat er een gezamenlijk belang is bij het nastreven van een professionele en integere overheidsorganisatie die qua samenstelling een afspiegeling is van de maatschappij. De wijze waarop deze organisatie functioneert, moet leiden tot een toenemend vertrouwen van de burger in de overheid en tot een meer fatsoenlijke bejegening van ambtenaren. Nadere afspraken Diversiteit; In 2011 hebben rijk, provincies en gemeenten een meer divers personeelsbestand door het aantal allochtonen en vrouwen (in het bijzonder in managementfuncties) te verhogen en vroegtijdige uitstroom van oudere werknemers naar inactiviteit te verminderen. Integriteitnormen; In 2011 voldoen het rijk en alle gemeentes en provincies aan de basisnormen voor integriteit, maken gebruik van een registratiesysteem voor integriteitschendingen, werken aan bewustwording en brengen integriteitrisico’s in kaart. " Kwaliteitshandvesten: Provincies en Rijk ontwikkelen voor hun dienstverlening in 2008 éénduidige overheidsbrede service- en contactnormen, die in kwaliteitshandvesten zijn vastgelegd. Voor zover nodig ontwikkelen provincies aanvullende normen voor specifieke taken op provincieniveau. In het kwaliteitshandvest staan ook normen opgenomen over behandeltermijnen bij vergunning- en subsidieaanvragen. Over het kwaliteitshandvest wordt in het burgerjaarverslag van de commissaris van de Koningin en op de website van de provincie verantwoording afgelegd Hoofdstuk 3 Samenwerken aan een groter maatschappelijk resultaat 3.1 Meer beleidsregie door decentraliseren taken en verantwoordelijkheden Het rijk en provincies maken voor een aantal beleidsterreinen afspraken over het overdragen van taken en verantwoordelijkheden. Het gaat hierbij vooral om taken die passen bij de kerntaak van de provincies in het ruimtelijk economisch domein en cultuur. LNV Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) Provincies hebben sinds 1 januari 2007 de regie over de ontwikkelingen in het landelijke gebied. Het rijk en de afzonderlijke provincies hebben prestatieafspraken voor de periode 2007 tot en met 2013 gemaakt over de rijksdoelen die provincies realiseren en welk budget ze daarvoor krijgen. Om de provinciale rol van gebiedsregisseur te versterken is het verbeteren van de sturingsrelatie wenselijk door minder detailsturing op afzonderlijke onderdelen. Rijk en provincies zullen bij de midterm review van het ILG in 2010 gezamenlijk onderzoeken op welke wijze de detaillering van de afspraken over prestaties en de detaillering van de verantwoording kunnen worden teruggebracht. Ook voor de EHS is een sturing zoveel mogelijk op hoofdlijnen het uitgangspunt en kan er - wèl rekening houdend met de wensen van de Tweede Kamer op dit punt - aanleiding zijn voor verdere vermindering van detailsturing als bij de midterm review blijkt dat de realisatie van de EHS in lijn verloopt met de gemaakte afspraken. Het rijk is van oordeel dat verdergaande decentralisatie van het ILG op dit moment niet aan de orde is, omdat het gaat om de realisatie van doelen waarvan het belang het provinciale niveau overstijgt. Bij de midterm review zal samen met de provincies worden bezien of dit nog steeds voor alle onderdelen het geval is en of verdergaande decentralisatie door overheveling naar het provinciefonds kan worden overwogen. Evaluatie Natuurbeschermingswet, Boswet en Flora- en faunawet (inclusief Faunafonds) De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet voorzien in de bescherming van natuurgebieden en bedreigde plant- en diersoorten. De Boswet strekt tot behoud van houtopstanden. De bevoegdheden op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn in verregaande mate bij de provincies neergelegd. Hetzelfde geldt voor de bevoegdheden voor beheer en schadebestrijding op grond van de Flora- en faunawet. De commissie Lodders adviseert om ook het systeem van meldingen en ontheffingen van de Boswet en de ontheffingsverlening voor ruimtelijke ingrepen op grond van de Flora- en faunawet bij de provincies te leggen, waardoor verbinding en versterking met andere provinciale bevoegdheden in het ruimtelijk-economisch domein mogelijk is. Rijk en provincies stemmen in met decentralisatie van genoemde bevoegdheden van de Boswet en de Flora en Faunawet. Voor ruimtelijke ingrepen met een provinciegrensoverschrijdend belang blijft het rijk bevoegd gezag in lijn met het onderscheid in het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998. Rijk en provincies spreken ook af dat de taken van het Faunafonds gedecentraliseerd worden. Het streven is erop gericht deze decentralisatie - waarvoor een formeel wettelijke regeling vereist is - uiterlijk in 2010 te realiseren. Hierdoor komt een samenhangend pakket aan relevante Fauna-instrumenten in het kader van beheer en schadebestrijding in relatie tot faunabescherming bij de provincies te liggen. VROM/WWI Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) Het ISV is ingesteld om met een integrale aanpak de achterstanden in sommige buurten en wijken in de steden te helpen oplossen, de leefbaarheid te verbeteren en de aantrekkelijkheid van de steden te vergroten. Het rijk maakt bij deze regeling onderscheid tussen rechtstreekse gemeenten en niet-rechtstreekse gemeenten. Voor die laatste gemeenten verdeelt de provincie de ISV-middelen. Het kabinet stemt in met een verdere decentralisatie van de ISV-middelen met ingang van de nieuwe ISV-periode in 2010. Rijk en provincies maken afspraken op hoofdlijnen over door de provincies te leveren prestaties. Het kabinet gaat daarbij uit van de huidige tweedeling: voor rechtstreekse gemeenten gaat het geld via een decentralisatie-uitkering naar het gemeentefonds en voor de niet-rechtstreekse gemeenten via een decentralisatie-uitkering naar het provinciefonds. Besluit Locatiegebonden Subsidies (BLS) Het rijk stelt via het Besluit Locatiegebonden Subsidie (BLS) subsidie beschikbaar voor woningbouwafspraken in stedelijke regio’s. Dit is een bijdrage in grondexploitatietekorten op complexe maar maatschappelijk gewenste woningbouwlocaties in zowel binnenstedelijk gebied als in het uitleggebied. Het kabinet stemt in met een verdere decentralisatie van het BLS (of diens opvolger) met ingang van een nieuwe BLS-periode in 2010. Rijk en provincies maken afspraken op hoofdlijnen over door de provincies te leveren prestaties. De decentralisatie zal plaatsvinden via overheveling met een decentralisatie-uitkering naar het provinciefonds voor zover de BLS-regeling betrekking heeft op provincies. Gelijktijdig met decentralisatie naar het provinciefonds zullen de provincies de verantwoordingslast voor niet-rechtstreekse gemeenten verminderen. Bodemsanering Het doel van het bodembeleid is om een bodemkwaliteit te realiseren, die vereist is voor een optimale benutting van de kansen van het bodemsysteem. De middelen voor de bodemsanering zijn bijna volledig geïntegreerd in het ISV en het ILG. Rijk en provincie komen overeen om de gelden voor de bodemsanering via een decentralisatie-uitkering te decentraliseren Nota Ruimte middelen bovenlokaal De Nota Ruimte middelen beogen projecten in de nationale ruimtelijke hoofdstructuur integraler, kwalitatiever en duurzamer te maken. Na de business case neemt het rijk een besluit over haar financiële bijdrage. Daarna verschuift de verantwoordelijkheid voor de realisatie van het project naar de decentrale overheden. De uitvoering van bovenlokale projecten in het landelijk gebied (bijvoorbeeld de Nieuwe Hollandse Waterlinie) vindt onder regie van de provincie plaats via het ILG. De overige projecten lopen via een nationale projectenregeling. Deze door BZK op te stellen projectenregeling is van toepassing op de projecten waarvoor qua beleidsvorming ‘centraal wat moet’ geldt maar die wel decentraal worden uitgevoerd. Deze regeling is uniform voor alle betrokken departementen en verantwoording vindt jaarlijks plaats via de jaarrekening van de betrokken provincie of gemeenten. De projecten worden ook opgenomen in het MIRT. Gemeentelijke projecten (bijvoorbeeld de Herstructurering Noordelijke IJ-oevers Amsterdam) worden door gemeenten gerealiseerd. Externe Veiligheid In het kabinetsstandpunt over het rapport van de commissie Brinkman is afgesproken dat deze regeling met ingang van 2011 naar het provinciefonds gaat. In dit bestuursakkoord bevestigt het rijk deze afspraak. Met behulp van de € 20 mln. per jaar die overgeheveld wordt naar het provinciefonds maken de provincies na overleg met de VNG prestatieafspraken met gemeenten over de professionalisering en de versterking van de externe veiligheidstaken en het oppakken van nieuwe taken zoals is vastgelegd in relevante externe veiligheidsbesluiten (Besluit externe veiligheid inrichtingen, Registratiebesluit externe veiligheid en het in voorbereiding zijnde Besluit transportroutes externe veiligheid en Besluit externe veiligheid buisleidingen). Hiervoor stellen de provincies capaciteit en of middelen beschikbaar aan gemeenten (uit genoemde € 20 mln.). In bestuurlijke overleggen bespreken het rijk, VNG en IPO de gemaakte afspraken en de voortgang. VenW Brede doeluitkering voor integraal verkeer- en vervoerbeleid (BDU verkeer en vervoer) De BDU is bedoeld voor de (mede)financiering van onder andere het provinciale verkeer- en vervoerbeleid, waaronder de exploitatie van het regionale openbaar vervoer en voor de investeringen in infrastructuur, verkeersveiligheid en mobiliteitsmanagement. Uitgangspunt van de BDU verkeer en vervoer is het bevorderen van de integrale afweging van maatregelen en de daarvoor in te zetten middelen op de meest geëigende bestuurlijke niveaus. Provincies pakken hun rol op bij de uitwerking van het regionale verkeer- en vervoerbeleid, conform de uitgangspunten van de Nota Mobiliteit. Deze rol past goed bij de door de commissie Lodders bepleite versterking van de provinciale regierol bij het regionale ruimtelijk-economisch beleid. Als bij de evaluatie BDU in 2010 blijkt dat provincies – ook in hun relatie tot de andere overheden – die rol succesvol oppakken en ook overigens de evaluatie in die richting wijst, is dat reden om hun financiële aandeel uit de BDU te decentraliseren naar het provinciefonds. De evaluatie van de Wgr-plus en de BDU worden op elkaar afgestemd. In dit kader wordt besloten over het BDU-budget van de Wgr-plusregio’s. In de Randstad wordt een dialoog gevoerd over een randstedelijke openbaar vervoersautoriteit. Deze dialoog leidt uiterlijk in 2009 tot een bestuurlijke conclusie, welke wordt betrokken bij de evaluatie van zowel BDU als Wgr-plus. Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) Bij de aanleg van projecten in het kader van het MIRT kan een onderscheid gemaakt worden tussen de nationale allocatiefunctie van het MIRT (tot en met de verkenningsfase) en de integrale regionale planvorming van deze projecten (planstudie en realisatie), waarbij inpassing een belangrijk onderwerp van discussie is. Het rijk is verantwoordelijk voor het aanwijzen en prioriteren van knelpunten op het hoofdwegennet. Bij de planstudie en de realisatie blijft de hoofdregel dat het rijk de opdrachtgever is voor de uitvoering van projecten. Voor maatwerkprojecten met een ingewikkelde gebiedsopgave bestaat de mogelijkheid dat rijk en provincies per project afspraken maken over rijksdoelen en beschikbare rijksmiddelen. Afspraken over risico horen daarbij. Vervolgens kan de provincie zelf zorg dragen voor de realisatie en een goede regionale inpassing. Concrete voorbeelden van deze aanpak zijn Ruimte voor de Rivier (bijvoorbeeld IJsseldelta) en de gebiedsaanpak rond de A7 Rondweg Sneek en de A59 bij Rosmalen. Rijk en provincie streven ernaar om ook in de toekomst deze werkwijze voort te zetten op basis van de leerervaringen van deze voorbeelden. Langs de weg van de regionale netwerkaanpak maken rijk en provincie afspraken, waarbij in regio’s in een vroege fase van de besluitvorming afspraken worden gemaakt tussen rijk en alle decentrale partijen over samenhangende infraprojecten in relatie tot ruimte, regionale mobiliteit en economie, de wijze waarop die gefinancierd worden en de planning. Daarmee kan uitvoering worden gegeven aan de aanbeveling van de commissie Elverding. De afspraken zijn input voor het jaarlijkse MIRT waarbij op nationaal niveau de allocatie plaatsvindt van de middelen voor infrastructuur en ruimte (de R en I uit het MIRT). Op dit moment wordt er gewerkt aan een nieuwe spelregelkader voor het MIRT waarin de I en de R beter worden geïntegreerd. Het IPO zal hierbij ook worden betrokken. N-wegen, veren en vaarwegen Op dit moment wordt er over de overdracht van de volgende wegen onderhandeld met de provincies De N69: Rijk en provincie Noord-Brabant zullen tijdens het najaarsoverleg - MIRT 2008 concrete afspraken maken over de overdracht van de N69. De N273 (Napoleonsbaan): Rijk en provincie Limburg zullen tijdens het najaarsoverleg - MIRT 2008 concrete afspraken maken over de aanpak en het tijdstip van de overdracht van de N273. Een verdere overdracht van niet-autosnelwegen van rijk naar provincies is mogelijk. In 2002 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat geschetst hoe om te gaan met de aanbevelingen van ‘Brokx-nat’ (kamerstuk 28 600 XII nr. 17). Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen projecten die kansrijk waren voor decentralisatie en niet-kansrijke projecten, waarbij de eerste categorie binnen 3 tot 4 jaar gedecentraliseerd zou zijn. Rijk en provincies spreken af om de onderhandelingen over de afkoop van onderhoud van het Harinxmakanaal en het Winschoterdiep tijdens het najaarsoverleg - MIRT 2008 af te ronden. Regionaal spoor Het rijk en de provincies spreken af na te gaan hoe de samenwerking tussen NS, Prorail en de provincies kan worden versterkt, zodat het belang van het regionaal spoorvervoer in het totaal van het spoorsysteem beter voor het voetlicht kan komen. Er wordt gezamenlijk verkend onder welke condities de invloed van provincies op het beheer en onderhoud van sporen in de regio kan worden vergroot in die gevallen waar de provincies verantwoordelijk zijn voor de exploitatie van het vervoer over die sporen. Daarbij wordt geadviseerd om de positie van het regionaal spoorvervoer in de capaciteitsverdelingsregels zoals die nu gelden bij schaarste op het spoor tegen het licht te houden. Het resultaat van bovengenoemde activiteiten zal vertaald worden naar richtinggevende uitspraken in de komende mobiliteitsvisie van de bewindslieden van Verkeer en Waterstaat en de nadere uitwerking van de lopende evaluatie van de spoorwetgeving. De provincies worden via het Nationaal Mobiliteitsberaad betrokken bij de totstandkoming van de mobiliteitsvisie. BZK , VenW, VROM en JenG Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr-plus) De provincies hebben een belangrijke rol bij het integraal en ontwikkelingsgericht regionaal omgevingsbeleid (zie hoofdstuk visie). De verantwoordelijkheid van de provincies voor het regionale omgevingsbeleid wordt in dit bestuursakkoord verder versterkt. Deze visie op de rol van de provincie is (mede) uitgangspunt bij de evaluatie van de Wgr-plus die in 2009/2010 zal plaats vinden. Bij deze evaluatie zal in dit perspectief worden bezien of en waar de Wgr-plus in stand moet blijven. De opzet van evaluatie komt in overleg met betrokken overheden tot stand. EZ Bedrijventerreinen Het rijk onderschrijft de belangrijke rol van de provincie in de planning en uitvoering van het beleid voor bedrijventerreinen. Rijk en IPO geven hieraan geheel binnen de kaders van de Nota Ruimte vorm. In 2008 is in het samenwerkingsakkoord Mooi Nederland vastgelegd op welke wijze tussen het rijk en de afzonderlijke provincies hierover afspraken worden gemaakt. In deze samenwerkingsagenda is ook de afspraak gemaakt om een taskforce bedrijventerreinen in te stellen (commissie Noordanus). In een tussenrapportage heeft deze commissie aangegeven dat versterking van de regionale uitvoeringsstrategie de kern van haar opgave is en dat er daarbij een eindverantwoordelijkheid voor provincies is. Deze vaststelling komt overeen met het advies van de commissie Lodders die voorstelt om het beleid voor bedrijventerreinen aan de provincies te decentraliseren. Mede op basis van het eindadvies van de commissie Noordanus en op basis van de ervaringen met de Topperregeling zal de uitwerking in oktober 2008 in overleg tussen rijk en provincies nader worden vormgegeven. OCW Regionale Historische Centra (RHC’s) In de nota ‘Kunst van Leven’ wordt opgemerkt dat gezamenlijk verkend zal worden op welke wijze decentralisatie van RHC’s mogelijk is. RHC’s zijn fusies van rijksarchiefbewaarplaatsen in de provincie met andere culturele instellingen. De voorwaarden waaronder de decentralisatie vorm zal krijgen worden op dit moment door het ministerie van OCW, in overleg met onder meer IPO en VNG, uitgewerkt. Uiterlijk in 2009 zal hierover een richtinggevend besluit worden genomen, hetgeen uiteindelijk uiterlijk in 2011 zal resulteren in een wijziging van de Archiefwet. Over de financiële bijdrage van het rijk moet nog onderhandeld worden, waarbij de voorwaarde gehanteerd wordt dat de huidige financiële bijdrage van het rijk aan de RHC’s maatgevend is. Modernisering monumentenzorg Momenteel loopt het project modernisering monumentenzorg dat begin 2009 moet leiden tot voorstellen aan de Tweede Kamer. De hoofdlijnen van de koerswijziging, die in de monumentenzorg zijn vastgelegd in de nota Kunst van Leven, betreffen: van objectgericht naar omgevingsgericht. Om dit te bereiken zal er meer samenhang moeten worden aangebracht tussen de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening. De verdeling van de verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden zullen opnieuw bezien worden; van conserverend naar ontwikkelend. Met het Belvedèrebeleid is de aandacht voor het belang van cultuurhistorie in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkeling versterkt. Rijk en provincies trekken samen met andere partijen op in het project modernisering monumentenzorg. In de tweede helft van 2008 zal bestuurlijk overleg worden gevoerd. Bij de omslag van objectgericht naar omgevingsgericht beleid, waarbij het doel is om de cultuurhistorie en de ruimtelijke ordening beter op elkaar te laten aansluiten, wordt ook nadrukkelijk gesproken over de ruimtelijke rol van de provincies op dit gebied. Provinciale steunfunctie monumentenzorg en archeologie Rijk en provincie hebben de intentie uitgesproken om de steunfunctie te decentraliseren van het rijk naar de provincies. OCW wil voorwaarden verbinden aan de decentralisatie van de rijksmiddelen voor de steunpunten. Rijk en provincies onderzoeken nu samen onder welke concrete voorwaarden de rijksbijdrage aan de steunpunten monumentenzorg en archeologie kan worden gedecentraliseerd met ingang van 2009. BZK Friese Taal Het rijk en de provincie Fryslân komen overeen om het advies van de Gemengde commissie decentralisatievoorstellen provincies over te nemen om rijkstaken op het terrein van de Friese taal zoveel mogelijk naar de provincie Fryslân te decentraliseren. Een tijdelijke stuurgroep doet binnen een half jaar na het afsluiten van het bestuursakkoord voorstellen voor een samenhangende decentralisatie en coördinatie voor taken die verband houden met de Friese taal. Deze stuurgroep zal bestaan uit leden afkomstig van zowel de provincie Fryslân als het rijk. 3.2 Samenwerking en uitvoering Het rijk en provincies maken voor een aantal organisaties of beleidsterreinen afspraken over samenwerking en uitvoering. Het gaat hierbij vooral om samenwerking die resulteert in een versterking van de rol van de provincies in het ruimtelijk economisch domein. LNV: Dienst landelijk gebied (DLG) Rijk en provincies komen overeen dat op basis van de voorstellen van de commissie Lodders uiterlijk in 2009 een pilot in Zuid-Nederland wordt gestart. De pilot wordt vóór het einde van de ILG-periode in 2013 geëvalueerd. VenW: Rijkswaterstaat (RWS) Het rijk en de provincies zullen actief inzetten op het intensiveren van de samenwerking tussen Rijkswaterstaat en zijn provinciale equivalent. EZ: Regie regionaal beleid Het rijk heeft met Pieken in de Delta door een nationale aanpak een belangrijke impuls gegeven aan het versterken van (provincie- en landsgrensoverschrijdende) innovatieve regio"s. Dit innovatie- en ondernemerschapsbeleid is vormgegeven door op nationaal niveau budgetten toe te wijzen en kansrijke innovatiegebieden te benoemen. Op regionaal niveau wordt door tripartite samengestelde commissies geadviseerd over de inhoud van de programma's en de rangschikking van te subsidiëren projecten. Verbeteringen zijn mogelijk door de regelingen op (inter)nationaal niveau (Eur. Kaderprogramma's, nationale innovatieve programma's, FES middelen) en op regionaal niveau (EFRO en eigen provinciale regelingen) beter te stroomlijnen. Het rijk en de provincies zullen gezamenlijk bezien hoe voor de periode na 2010 wijzigingen van het instrumentarium cq. de uitvoering ervan vorm kan worden gegeven. Hiertoe zal een gezamenlijke werkgroep worden opgericht. De inzet van het rijk en de provincies hierbij is dat als uitgangspunt geldt dat na 2010 de rijksmiddelen, die op de regio zijn gericht en thans bekend staan als Pieken in de Delta-middelen, decentraal worden verdeeld op basis van nationale kaders. De provincies leggen daarover verantwoording af op basis van prestatieafspraken. OCW: Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) In het kader van het eerder genoemde project modernisering monumentenzorg vindt een koerswijziging van objectgericht naar omgevingsgericht plaats. Dit heeft ook invloed op de rol van de RACM. De RACM heeft specifieke kennis en ervaring die ten dienste wordt gesteld van behoud, (wettelijke) bescherming, onderhoud en onderzoek van onroerend erfgoed. In het kader van het project onderzoeken rijk en provincie of, en onder welke condities, de samenwerking tussen de provincies en de RACM kan worden geïntensiveerd. 3.3 Fasering In onderstaande tabel is per voorstel weergegeven wat bijzondere momenten zijn zoals (tussentijdse) evaluaties, afloop van regelingen etc. Overzichtstabel decentralisatievoorstellen Jaar Regeling Toelichting 2008 Natuurwetten Aanpassing wet na evaluatie Nota Ruimte middelen bovenlokaal Realisatie projectenregeling als instrument naast het ILG MIRT Continuering praktijk pilots N-wegen en vaarwegen In 2008 akkoord over overdracht voorgestelde (vaar)wegen Regionaal Spoor Opnemen in mobiliteitsvisie en evaluatie spoorwetgeving Bedrijventerreinen Uitwerking adviesTaskforce Herstructurering Bedrijventerreinen Friese taal In te stellen stuurgroep rapporteert binnen half jaar na bestuursakkoord Rijkswaterstaat Samenwerking tussen rijk en provincies intensiveren 2009 DLG Uiterlijk in 2009 pilot starten in Zuid-Nederland Modernisering monumentenzorg Uitgewerkte plannen naar TK Provinciale steunpunten monumenten en archeologie Overeenstemming IPO en OCW over voorwaarden decentralisatie Regie regionaal beleid Gezamenlijk werkgroep rijk-provincies Jeugdzorg Evaluatie RACM Zie modernisering monumentenzorg 2010 Faunafonds Realisatie van aanpassing relevante regelgeving om te komen tot decentralisatie BLS Decentralisatie van BLS of diens opvolger ISV Verdere decentralisatie met afspraken op hoofdlijnen over door de provincies te leveren prestaties ILG Optimaliseren sturingsafspraken bij midterm review. Bezien mogelijkheden of verdere decentralisatie kan worden overwogen. Bodemsanering Decentralisatie via een decentralisatie-uitkering BDU verkeer en vervoer Evaluatie WGR+ Evaluatie in 2009/2010 2011 Externe veiligheid Overheveling naar provinciefonds Regionale Historische Centra Realiseren decentralisatie via wijziging Archiefwet 3.4 Financiële afspraken Vervolg op het financieel akkoord 2008 De financiële basis van dit bestuursakkoord is gelegd in het financieel akkoord dat in september 2007 gesloten is tussen het rijk en het IPO. Op basis van dit akkoord is de commissie Lodders ingesteld die in haar rapport ‘Ruimte, Regie en Rekenschap’ een pakket van decentralisatievoorstellen heeft voorgesteld. Tevens heeft deze commissie onderzocht of en in hoeverre met de geadviseerde decentralisatievoorstellen invulling kan worden gegeven aan de nadere financiële afspraken tussen het rijk en de provincies voor de periode 2009-2011. In het financieel akkoord 2008 hebben de provincies te kennen gegeven bereid te zijn € 600 mln. in te zetten om voor dat bedrag een besparing op de rijksbegroting in de jaren 2009- 2011 te realiseren. De provincies zien hun bijdrage mede in het perspectief van realisatie van rijksprojecten in de regio. Provincies zullen voor uitvoering van dit akkoord hun belasting niet extra verhogen ten opzichte van wat in de provinciale coalitieakkoorden is afgesproken. Deze financiële bijdrage zal daarmee niet worden afgewenteld op de burger. Door de verdere invulling en naleving van de financiële afspraken in dit bestuursakkoord ziet het kabinet af van het voornemen om de vermogens van de provincies af te romen door uitname uit het provinciefonds. Verdeling over de provincies Voor de bijdragen van de provincies wordt de onderstaande verdeling gehanteerd. Voor de Randstadprovincies is deze gebaseerd op de brief van de provincie Noord-Holland van 20 mei 2008 (kenmerk 2008-30214). De overige provincies hebben hun onderlinge verdeling in het bestuurlijke overleg van 27 mei aangereikt. Financiële verdeling over provincies € mln. per jaar 2009-2011 Noord-Holland 35,0 105,0 Utrecht 23,0 69,0 Zuid-Holland 9,0 27,0 Flevoland 3,0 9,0 Totaal 70,0 210,0 Drenthe 5,0 15,0 Fryslân 15,5 46,5 Gelderland 25,0 75,0 Groningen 9,5 28,5 Limburg 16,5 49,5 Noord-Brabant 26,5 79,5 Overijssel 20,0 60,0 Zeeland 12,0 36,0 130,0 390,0 Totaal generaal 200,0 600,0 Randstadprovincies De vier Randstadprovincies hechten sterk aan het programma Randstad Urgent (UPR). Rijk en provincies zijn overeengekomen dat in de jaren 2009-2011 de provinciale bijdrage van € 210 mln. zal worden ingezet bij projecten van Randstad Urgent, zodat dit tot verlichting van de rijksbegroting met hetzelfde bedrag leidt. Verdeling van de financiële bijdrage over provincies per UPR- project € mln. per jaar 2009-2011 Noord-Holland A6/A9 8,3 25,0 Natuurpilot IJmeer/Markermeer 8,3 25,0 Haarlemmermeer 18,3 55,0 35,0 105,0 Utrecht Hollandse Waterlinie 23,0 69,0 23,0 69,0 Zuid-Holland Flessenhals A12, gedeelte Den Haag- Gouda 9,0 27,0 9,0 27,0 Flevoland OV SAAL 3,0 9,0 3,0 9,0 Totaal 70,0 210,0 De provincie Noord-Holland levert een bijdrage van € 105 miljoen voor de jaren 2009-2011. Voor € 25 mln. wordt deze bijdrage geleverd aan het project A6-A9 en voor eenzelfde bedrag aan het project Natuurpilot IJmeer/Markermeer. Indien er gedurende de looptijd van dit bestuursakkoord door het rijk een bijdrage wordt vastgesteld uit het Nota Ruimte budget voor het project Haarlemmermeer, zal de provincie Noord-Holland deze bijdrage voor een bedrag van € 55 mln. overnemen. Indien dit niet het geval is, zal in overleg met de provincie Noord-Holland een ander project worden gevonden waar Noord-Holland haar bijdrage aan koppelt, zodat dit tot verlichting van de rijksbegroting in 2009-2011 met hetzelfde bedrag leidt. De provincie Utrecht levert een bijdrage van € 69 mln. voor de jaren 2009-2011. Indien er gedurende de looptijd van dit bestuursakkoord door het Rijk een bijdrage wordt vastgesteld uit het Nota Ruimte budget voor het project Hollandse Waterlinie, zal de provincie Utrecht deze bijdrage overnemen. Indien dit niet het geval is of voor zover via deze bijdrage niet de volledige € 69 mln. kan worden gerealiseerd, zal in overleg met de provincie Utrecht een ander project worden gevonden waar de provincie Utrecht haar bijdrage aan koppelt, zodat dit tot verlichting van de rijksbegroting in 2009-2011 met hetzelfde bedrag leidt. Het kabinet zal zich inspannen om te bevorderen dat de besluitvorming over de betreffende projecten Haarlemmermeer en Hollandse Waterlinie van de provincies Noord-Holland en Utrecht bij voorrang zal worden afgerond. De provinciale bijdrage van de Randstadprovincies aan projecten van de Randstad Urgent worden gelijkelijk verdeeld over jaren 2009-2011. Indien dit kasritme afwijkt van het geraamde kasritme van de betreffende projecten op de rijksbegroting, zal het Rijk dit binnen de periode 2009-2011 boekhoudkundig accommoderen. De volledige projectverantwoordelijkheid, de zeggenschap over uitvoering, de planning en regie over de betreffende de MIRT-projecten blijven bij het ministerie van VenW. Scope, risicoverdeling en de prioriteit van deze projecten blijven ongewijzigd. Er wordt niet (opnieuw) onderhandeld over de uitvoering(smodaliteiten). . De bijdragen aan het ILG hebben geen wijzigingen tot gevolg voor de vastgelegde constructie in de Wet inrichting landelijk gebied (WILG) en de ILG-bestuursovereenkomsten voor de periode 2007-2013, zodat vastgelegde verantwoordelijkheden en bevoegdheden niet wijzigen en tevens het budgettaire kader van het investeringsbudget landelijk gebied (ILG) via de LNV-begroting onaangetast blijft. Facturering De per provincie afgesproken bedragen worden jaarlijks op uiterlijk 1 juli van het betreffende jaar voldaan. Voor nadere betalingsinformatie wordt nog een aparte brief gestuurd. Financiële aspecten decentralisatie agenda De financieel technische aspecten van de navolgende decentralisatievoorstellen behoeven nadere uitwerking. Wanneer er bij decentralisatie sprake is van compensabele BTW worden bij decentralisatie de bestaande rijksbudgetten met deze compensabele BTW verlaagd ten gunste van het BTW-compensatiefonds. Provincies krijgen op deze wijze na declaratie van BTW vervolgens alle middelen beschikbaar voor de uitvoering van de gedecentraliseerde regeling. Dit wordt gerealiseerd door het ‘uitbouwen’ van de provinciemonitor waaraan de gezamenlijke provincies vanaf 2005 werken: ‘watdoetjeprovincie.nl”. PAGE 21 PAGE 22