[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Brief aan Netwerk VN-Vrouwenverdrag

Bijlage

Nummer: 2008D21120, datum: 2008-12-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Reactie op Monitor Netwerk VN-Vrouwenverdrag (2008D21119)

Preview document (🔗 origineel)


Netwerk VN-Vrouwenverdrag

T.a.v. m  DOCPROPERTY adres  evrouw L. Droesen

Postbus 114 

3500 AC  UTRECHT 



	  DOCPROPERTY plaats  Den Haag 	  DOCPROPERTY _onskenmerk  Ons kenmerk 
Uw brief   DOCPROPERTY _uwbriefvan   	  DOCPROPERTY _uwkenmerk  Uw
kenmerk 

10 december 2008 	DE 66062	  DOCPROPERTY uwbriefvan  10 juli 2008 	 
DOCPROPERTY uwkenmerk  - 



  DOCPROPERTY _onderwerp  Onderwerp 	  DOCPROPERTY _bijlage  Bijlage(n) 

  DOCPROPERTY onderwerp_fmt  Monitor VN-Vrouwenverdrag 	  DOCPROPERTY
bijlage_fmt  - 

  DOCPROPERTY aanhef  Geachte mevrouw Droesen, 

Met deze brief reageer ik, mede namens de minister en staatssecretaris
van Justitie, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en
de minister voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI), op de Monitor
VN-Vrouwenverdrag, die ik medio juli van u heb ontvangen.  

De vijfde Nederlandse rapportage was aangekondigd voor de maand augustus
en verschenen op 30 juni. De Monitor is kort hiervoor gepubliceerd en
bevat kritische kanttekeningen bij het kabinetsbeleid. Een aantal van
deze kritische kanttekeningen wordt ondervangen door de vijfde
rapportage van het kabinet. Voor een inhoudelijke reactie op de Monitor
kan ik dan ook grotendeels verwijzen naar de vijfde rapportage.  Daarbij
maak ik de kanttekening dat de vijfde Nederlandse rapportage vooral
ingaat op de periode tot en met december 2007, met soms een uitloop naar
2008. De Monitor gaat echter ook in op recente ontwikkelingen. In deze
brief worden deze ook meegenomen. 

In de Monitor wordt gesteld dat de notitie over de juridische
werkingssfeer van het VN-Vrouwenverdrag, die was toegezegd aan de Kamer,
nog niet is verschenen. 

 Ik kan u in dit verband als volgt informeren. Tijdens het Algemeen
Overleg over het internationaal emancipatiebeleid op 10 oktober 2007 heb
ik met de Tweede Kamer gesproken over de juridische status van het
VN-Vrouwenverdrag. De Kamer heeft mij toen gevraagd de informatie nog
eens schriftelijk aan haar te doen toekomen, voorafgaand aan het
Algemeen Overleg over de Emancipatienota op 7 november 2007. Met mijn
brief van 5 november 2007 heb ik deze toezegging gestand gedaan
(Kamerstuk 2007-2008, 30420, nr. 65). Ik ga in deze brief in op de
bepalingen van het VN-Vrouwenverdrag en concludeer dat de vraag of de
bepalingen van het VN-Vrouwenverdrag rechtstreekse werking hebben, zich
niet in algemene zin laat beantwoorden.  

Ik verwijs u voor het overige naar mijn brief aan de Tweede Kamer
terzake. 

Met betrekking tot de vier onderwerpen waarover de Monitor rapporteert,
wil ik het volgende  opmerken. 

1) Zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen

De regering deelt de opvatting niet, dat het VN-Vrouwenverdrag een
verplichting bevat om ook voor vrouwen die als zelfstandige werkzaam
zijn een publieke regeling voor een zwangerschaps- en
bevallingsuitkering te treffen. Conform het standpunt van de regering,
heeft de rechtbank te Den Haag in zijn vonnis van 25 juli 2007 (nr. 257
427/HAZA 06-170) bepaald dat er geen juridische noodzaak is tot het
treffen van een publieke regeling voor zelfstandigen. In het hoger
beroep dat tegen dit vonnis is aangetekend, door onder andere het
Proefprocessenfonds Clara Wichmann, heeft het Gerechtshof nog geen
uitspraak gedaan. Voor het standpunt dat de Nederlandse overheid
gehouden is een dergelijke regeling te treffen, is dan ook geen steun te
vinden in jurisprudentie. 

Hoewel het kabinet derhalve van oordeel is dat er geen -
internationaalrechtelijke - verplichtingen zijn om een publieke
voorziening voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor
zelfstandigen te treffen, heeft de regering dit wel wenselijk geacht.
Voor de regering was daarbij de doorslaggevende overweging de
bescherming van de gezondheid van moeder en kind. Met een wettelijke
zwangerschaps- en bevallingsuitkering heeft de regering beoogd de
vrouwelijke zelfstandige in de periode voorafgaand aan en volgend op de
bevalling in de gelegenheid te stellen haar arbeid neer te leggen. De
bescherming van de gezondheid van moeder en kind fungeerde daarbij
kortom als een zelfstandige rechtsgrond.  

Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel “Zwangerschaps-
en bevallingsuitkering zelfstandigen” is de eventuele terugwerkende
kracht van deze regeling uitgebreid aan de orde geweest. Van de kant van
de regering is daarbij naar voren gebracht dat het met terugwerkende
kracht verstrekken van een uitkering niet past bij het doel van de
regeling. Voor de gevallen waarin de zwangerschap en bevalling reeds
hebben plaatsgevonden, kan de verstrekking van de uitkering er immers
niet meer toe leiden dat de vrouw de arbeid in de periode rond de
bevalling neerlegt. 

2) Geweld tegen vrouwen

In de Monitor wordt terecht onderschreven dat het Nederlandse kabinet
huiselijk geweld als probleem zeer serieus neemt.  De afgelopen periode
is gewerkt aan een nieuw “Plan van aanpak Huiselijk Geweld, de
volgende fase” voor de periode tot 2011. Op 1 september jl. is dit
nieuwe plan van aanpak naar de Tweede Kamer gestuurd. ‘De volgende
fase’ bouwt voort op de resultaten van het vorige programma ‘Privé
Geweld – Publieke Zaak’. Hoewel er al veel is bereikt, is ook steeds
duidelijker geworden dat het bij geweld in de privésfeer nog steeds
gaat om een van de omvangrijkste geweldsvormen in onze samenleving. Bij
de landelijke aanpak van huiselijk geweld werken zes ministeries, het
OM, de politie, de reclassering en de VNG samen, onder coördinatie van
het ministerie van Justitie.

Het nieuwe plan kent drie thema’s: ‘preventie, signaleren en
interveniëren’, ‘onderzoek’ en ‘instrumenten en
samenwerking’. Onder deze thema’s vallen 23 actiepunten.

Zo wordt op dit moment een landelijk onderzoek verricht naar de omvang
van huiselijk geweld, de kenmerken en de hulpbehoefte van slachtoffers
en naar de kenmerken en hulpbehoefte van daders. Ook wordt gewerkt aan
een landelijke modelaanpak voor huiselijk geweld.

De strafrechtelijke aanpak van huiselijk geweld wordt voorts
aangescherpt. Doel is om het aantal aangiften te laten toenemen tot 45%
van alle door de politie geregistreerde incidenten in 2011 (38% in 2006)
en om het percentage aanhoudingen te verhogen tot 70% in 2011 (64% in
2006). Hiermee wordt de mogelijkheid vergroot om plegers van huiselijk
geweld te vervolgen. 

Daarbij past de doelstelling dat de reclassering eind 2008 een sluitend
reclasseringsaanbod zal hebben voor alle huiselijk geweldszaken in
strafrechtelijk kader. Beoogd wordt de recidive onder plegers te
verminderen tot 25% in 2011 (ruim 30% in 2006). 

Per 1 augustus 2008 is de nieuwe OM-aanwijzing “huiselijk geweld”
van kracht geworden. Deze aanwijzing stelt regels omtrent de opsporing
en vervolging van huiselijk geweld. Daarbij worden randvoorwaarden
geformuleerd voor o.a. de invulling van lokale samenwerking tussen
politie, OM en reclassering.

Voorts zal de periode tot 2011 in het teken staan van de invoering van
het huisverbod. Het Wetsvoorstel “tijdelijk huisverbod” is op 30
september in de Eerste Kamer behandeld. De wet zal waarschijnlijk begin
2009 in werking treden.

In de Monitor wordt voorts gesteld dat de onderzoeksopzet van het WODC
naar de aard en omvang van huiselijk geweld niet voldoet aan de normen
van verantwoord genderspecifiek onderzoek zoals geformuleerd door de
Europese Unie. Ik deel die opvatting niet. Bij de ontwikkeling van de
vragenlijst om slachtoffers van huiselijk geweld te interviewen, is
aangesloten bij de internationale vragenlijst, de International Violence
Against Women Survey (IVAWS). Het huidige onderzoek betreft echter een
onderzoek dat ook mannelijke slachtoffers betreft, waardoor de
vragenlijst is uitgebreid. Het onderzoek zal gegevens opleveren,
gedifferentieerd naar onder meer sekse, leeftijd, sociaal-economische
status en etnisch-culturele achtergrond.

In de Monitor wordt tenslotte gevraagd om meer aandacht voor het
seksespecifieke karakter van huiselijk geweld en de inzet van
instrumenten van gendermainstreaming. Ik kan u melden dat de minister
van Justitie momenteel een genderanalyse in het kader van het plan van
aanpak laat verrichten. Deze genderanalyse houdt het volgende in:

1. het toetsen van de aanpak op genderaspecten, waarbij zowel de vraag
aan de orde komt of de aanpak voldoende genderspecifiek is, als de vraag
of er in de aanpak (verborgen) genderstereotyperingen zitten en

2. het inventariseren van aanknopingspunten voor een genderspecifieke
aanpak, en het maken van suggesties voor een dergelijke aanpak.

3) Prostitutie en vrouwenhandel 

Met betrekking tot mensenhandel kan worden gemeld dat in het
instellingsbesluit van de Task Force Mensenhandel specifiek is opgenomen
dat nauwe betrekkingen moeten worden onderhouden met relevante partijen
in het veld, waaronder de betrokken NGO’s. Hiermee is hun inbreng
voldoende gegarandeerd. Inmiddels heeft de Task Force de belangrijkste
knelpunten geïnventariseerd (waaronder opvang van slachtoffers,
versterken toezicht prostitutiesector en aandacht voor de positie van
slachtoffers) en zijn plannen van aanpak opgesteld die gericht zijn op
het oplossen van knelpunten. 

In de Monitor wordt gesteld dat de positie van prostituees niet of
nauwelijks verbeterd is na de opheffing van het bordeelverbod. Bij de
invoering van het vergunningenstelsel zou nauwelijks rekening gehouden
zijn met de belangen van prostituees.

Arbeidsmarkt- en tewerkstellingsvergunningenbeleid 

In dit verband wijs ik u op de brief “Veiligheid begint bij
voorkomen” van 6 november 2007 en de brief inzake prostitutie van 16
mei 2008, waarin reeds is aangekondigd dat het huidige arbeidsmarkt- en
tewerkstellingsvergunningenbeleid voor buitenlandse prostituees uit
landen waarvoor geen vrij werknemersverkeer geldt, zal worden
voortgezet. Het zoeken naar een alternatief voor het huidige
toelatingsregime heeft niet geleid tot een acceptabele oplossing.
Bovendien bestaat, gezien de verwevenheid van prostitutie en
mensenhandel, een voortdurend en reëel risico op het bestaan van vormen
van uitbuiting. Dat heeft tot gevolg dat de bestaande situatie zal
voortduren: er worden geen tewerkstellingsvergunningen afgegeven voor
werk in de prostitutie, maar de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) biedt wel
een titel voor toezicht en handhaving. 

Evaluatie en nieuwe maatregelen 

Er heeft een uitgebreide evaluatie van de opheffing van het
bordeelverbod plaatsgevonden. Hiermee is aanbeveling 22 van het
CEDAW-comité uitgevoerd. De effecten van de wetswijziging stonden
centraal in de evaluatie. De bescherming van de positie van prostituees
(waaronder de sociale- en gezondheidspositie) zijn hierin meegenomen.
Gelet op de rapportageperiode is in de vijfde Nederlandse rapportage
niet uitgebreid ingegaan op de nieuwste maatregelen in het
prostitutiebeleid, zoals die door de ministers van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (BZK), Justitie en SZW aangekondigd in de brief aan
de Tweede Kamer van 16 mei 2008. Zoals u wellicht bekend gaan de
aangekondigde maatregelen met name ook over verbetering van de sociale
positie van prostituees en zijn intensiveringen aangekondigd voor
uitstapprogramma’s van prostituees. 

	

De laatste rapportage van het ministerie van Justitie en de Immigratie-
en Naturalisatie Dienst (IND) met daarbij een evaluatie van 
gendergerelateerd vreemdelingenbeleid in Nederland is in het Engels
vertaald  en verzonden naar het CEDAW-comité. 

Rol Arbeidsinspectie (AI)

In de Monitor wordt gesteld dat de controle op de vergunde bedrijven nog
steeds vooral door de politie wordt gedaan, ook als de AI dit zou kunnen
doen. Dit zou ten koste gaan van de capaciteit van de politie om de
onvergunde en illegale sector te controleren op gedwongen prostitutie en
minderjarigen. 

Zowel de gemeente als de politie spelen een belangrijke rol in het
toezicht op en de handhaving in de seksbranche. De regie in het
prostitutiebeleid ligt bij gemeenten. De gemeente fungeert als
vergunningverlener. Specifiek met betrekking tot de
vergunningsvoorwaarden geen minderjarigheid en geen illegaliteit hebben
veel gemeenten toezichthouders van de politie aangewezen voor het
toezicht op en de controles van de vergunde seksbedrijven. De politie
heeft daarnaast een strafrechtelijke taak om binnen de
prostitutiebranche strafbare feiten op te sporen.

De AI doet controles op de naleving van de WAV, de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag (WML), de Arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet), en
de Arbeidstijdenwet (ATW). Bij geconstateerde overtredingen legt de AI
boetes op aan de werkgever of maakt zij zo nodig een proces-verbaal op
ten behoeve van het Openbaar Ministerie.  

 

De AI stelt capaciteit beschikbaar voor integrale handhavingsacties die
op initiatief van de gemeente worden ondernomen binnen de
prostitutiebranche. Dit is aangekondigd in de bovengenoemde brief van 16
mei 2008 inzake prostitutie. Hierbij kan gedacht worden aan gezamenlijke
projecten in het kader van de zgn. interventieteams of de zgn.
vrijplaatsenaanpak. Kenmerk is dat de handhaving plaatsvindt op
initiatief van de gemeenten en dat verschillende handhavende instanties
(gemeente, politie, belastingdienst, AI enz.) actief participeren. 

 

4) Gezinshereniging

In de Monitor wordt gesteld dat de voorwaarden die in het kader van
gezinshereniging aan migranten worden gesteld, met name de inkomenseis
en de Wet inburgering in het buitenland, een daling in het aantal
aanvragen om gezinshereniging hebben bewerkstelligd en dat deze
maatregelen vrouwen in het bijzonder treffen. Per 1 november 2004 zijn
op grond van de Vreemdelingenwet 2000 twee nieuwe maatregelen van kracht
in het kader van gezinsvorming, te weten een verhoging van de
inkomensgrens van 100% naar 120% van het wettelijke minimumloon en van
de leeftijdsgrens van 18 naar 21 jaar. Deze maatregelen zien derhalve
uitsluitend op personen die in het kader van gezinsvorming naar
Nederland komen en niet in het kader van gezinshereniging. 

Daarnaast is per 15 maart 2006 de Wet inburgering in het buitenland van
kracht. De daling van de instroom van gezinsvormers/-herenigers kan
slechts deels verklaard worden door de genomen maatregelen. Deze daling
is namelijk al ingezet vóór de invoering van deze drie maatregelen.

Het precieze effect van de Wet inburgering in het buitenland op de
daling van de instroom van gezinsherenigers is één van de onderwerpen
die tijdens de evaluatie van de Wet inburgering in het buitenland aan
bod zal komen. Het effect van de andere twee maatregelen op de
gezinsvorming wordt momenteel onderzocht in het kader van het
evaluatieonderzoek van het ministerie van Justitie. Op dit moment kan
dan ook geen uitspraak worden gedaan over het effect van deze
maatregelen op gezinsherenigers in het algemeen en vrouwen in het
bijzonder. 

De kosten van de inburgering in het buitenland bedragen niet € 5000,-
zoals in de Monitor wordt gesteld, maar € 350, - voor het afleggen van
het inburgeringsexamen in het buitenland en 

€ 67,- voor het optioneel aan te schaffen voorbereidingspakket. Het
kabinet is van mening dat de kosten voor de inburgering in het
buitenland niet disproportioneel hoog zijn. 

Wat betreft de inburgering in Nederland erkent het kabinet dat de
implementatie van de Wet inburgering tot problemen heeft geleid en dat
stagnatie is opgetreden in het aantal inburgeringstrajecten. Samen met
de gemeenten treft het kabinet maatregelen om onder meer de inburgering
van oud- en nieuwkomers te versnellen met als doel meer inburgeraars via
inburgeringstrajecten voor te bereiden op participatie in de Nederlandse
samenleving (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 143, nr. 25). Ook heeft het
kabinet recent besloten dat de koppeling van het behalen van het
inburgeringsexamen aan een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd
wordt uitgesteld naar 1 januari 2010. Voor nadere informatie hierover
verwijs ik u naar de brief van de minister voor WWI aan de Tweede Kamer
d.d. 29 augustus 2008. 

Overigens merk ik in dit verband op dat de verblijfsvergunning voor
voortgezet verblijf niet zal worden afgewezen als gevolg van het niet
behalen van het inburgeringsexamen indien betrokkene verblijf in
Nederland heeft op basis van een afhankelijke verblijfstitel en de
relatie waarop die afhankelijke titel is gebaseerd is verbroken in
verband met huiselijk geweld (artikel 3.80a Vreemdelingenbesluit 2000).

De conclusie bij het hoofdstuk over het gezinsherenigingsbeleid in de
Monitor, dat er bij de modernisering van het migratiebeleid geen
aandacht is besteed aan genderaspecten,  deel ik niet. Bij het opzetten
van het nieuwe stelsel voor reguliere toelating is het uitgangspunt
geweest dat geen aanscherpingen zullen plaatsvinden van het
gezinsmigratiebeleid en evenmin voor enkele bijzondere verblijfsvormen,
waaronder het verblijf van slachtoffers van mensenhandel, als ook het
verblijf voor slachtoffers van huiselijk geweld of van eergerelateerd
geweld. Wijzigingen in het beleid die worden opgenomen om de positie van
deze kwetsbare groepen vreemdelingen te verbeteren zullen ook met de
invoering van het nieuwe reguliere stelsel worden gecontinueerd. Er is
dus óók onder het nieuwe toelatingsstelsel blijvende aandacht voor
genderaspecten.    

Tot slot

Uit de Monitor blijkt dat het Netwerk VN-Vrouwenverdrag er in algemene
zin veel waarde aan hecht, dat het kabinet bij de maatregelen die het
heeft genomen, expliciet een relatie legt met het VN-Vrouwenverdrag. Ik
ben met u eens dat het VN-Vrouwenverdrag een belangrijke rol speelt bij
het tot stand komen van beleid en wetgeving – ook in Nederland - om
alle discriminatie tegen vrouwen uit te bannen en hun volledige
ontplooiing en ontwikkeling te verzekeren.  Dit mag ook blijken uit het
feit dat in de Emancipatienota 2008-2011 “Meer kansen voor vrouwen” 
expliciet is aangegeven dat de uitgangspunten van seksegelijkheid en
gelijke behandeling van vrouwen en mannen juridisch zijn verankerd in
internationale verdragen en Europese en nationale wetgeving, onder meer
in het VN-Vrouwenverdrag. 

Het kabinet heeft zich bij het nemen van nieuwe maatregelen ook
rekenschap gegeven van de aanbevelingen van het CEDAW-comité, ook al is
er niet specifiek naar verwezen. 

Ik ga ervan uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd. 

Een afschrift van deze brief zend ik ter kennisneming naar de Eerste en
Tweede Kamer. 

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk

  DOCPROPERTY _pagina  blad    PAGE  7 /  SECTIONPAGES   \* MERGEFORMAT 
7